| |
H.
| |
[Vaart (A. van der)]
VAART (A. van der) wordt als een schilder genoemd, van wien geene levensberigten bekend zijn. In de Verzameling van Wilhelm Tischbein, te Eutin, was, 1838, eene schilderij met zijn naam en het jaartal 1723 beteekend, voorstellende Een Heer en Dame te paard, die, met behulp van een pikeur, een hert vervolgen. Dit stuk herinnert, zegt Nagler, aan huchtenburg's laatste werken.
| |
[Vaart (Jan, of Hans van der)]
VAART (Jan, of Hans van der) staat ter loops bij Immerzeel geboekt. - Nagler zegt, dat hij, in 1667, te Haarlem, werd geboren; dat hij, als een knaap van 7 jaren, naar Londen ging, aldaar leerling werd van thomas wyck, den Oude, en te Londen, in 1721 overleed. - Bryan zegt, geboren 1647, en dat hij bij genoemden wyck de kunst leerde; voorts dat hij in 1674 Engeland bezocht, en hij ook laat hem in 1721 sterven. Hier is dus een verschil van 20 jaren in den geboortetijd. Nu is de vraag, heeft hij hier, of te Londen bij wyck geleerd. Is het te Londen, dan moet dit na 1660 zijn, want wyck vestigde zich aldaar, na de herstelling van Koning Karel II. Alsdan kan de opgave van Nagler goed zijn, en onze kunstenaar in 1674, Zeven jaren oud, zou in 54 jarigen ouderdom overleden zijn, en mag men welligt bij Bryan aan eene drukfout denken en 1667 lezen, welk jaar ook door Fiorillo wordt opgegeven, die tevens 1674 voor dat zijner komst in Engeland heeft geboekt. Zie Geschichte der Mahlerey in Grossbritanniën u.s.w. S. 521. - Hij schilderde historiën, portretten, landschappen, stillevens, bijzonder dood wild en vogelen, en vervaardigde ook eenige portretten in zwarte kunst, als dat van Carolus II., j. vandervaart fec., in ovaal, in fo. -
| |
| |
Princes of Orange, kniestuk, met bloemkorf; idem, in fo. - Robert Fielding, idem, idem, in fo - Lady Essex, idem, idem, in fo. - Anna Scott en Edward Wetenhall, Bisschop of Cork, ad vivum del. - john smith, de Oude, een beroemd Engelsch graveur, zijn leerling. Ze zijn zeer goed behandeld en komen weinig voor. - In den Catalogus van J. de Bosch, Amsterdam, 1785, vond ik eene teekening, onder Nr. 124: ‘Een gezigt by eene boerenplaats en huis, gestoffeerd op den voorgrond met eenige honden, door j. van der vaart.’
| |
[V. (A.D.)]
V. (A.D.) a.d.v.f. staat onder het Portret van L. Burchius aet. 67, 1590, voorkomende in zijn Werk Aedis divae Mariae Virginis in civitate Ultrajectensi admiranda Origo etc. Ultrajecti, 1617, in 4o. Zeer zeldzaam. Dit Portret is vrijwel gegraveerd.
| |
[Vadder (Lodewijk de)]
VADDER (Lodewijk de) is bij Immerzeel vermeld, doch zijn sterfjaar niet opgegeven, hetgeen, uit zijne werken af te leiden, op 1623 moet worden gesteld. - Als eene bijzonderheid wegens zijne etsen, waarvan 11 stuks bij Bartsch beschreven staan, meldt Bryan-Stanley nog het volgende. In den Catalogus der prenten van James Hazard's, te Parijs, in 1787, verkocht, was eene koop, onder Nr. 2937, bestaande in ‘Een stel van zeven kleine Landschappen, in de breedte, en drie dubbele, met veranderingen, waarvan er één vóór, en één met de figuren, en de twee anderen meer of min zijn bewerkt; een ander Landschap, meer dan eens zoo groot, is er ook tweemaal, waarvan één vóór de figuren en de letters; en, eindelijk, een Landschap van middelmatige grootte, in de breedte, tweemaal hetzelfde, waarvan één vóór het monogram en met gegraveerde letters adder (Sic) fe., makende te zamen een Werkje van veertien stuks, raar en curieus.’ - Sommige dezer veranderingen zijn niet beschreven door Bartsch.
| |
[Vaelbeke. (Lodewije van)]
VAELBEKE. (Lodewije van) Jules Renouvier zegt, dat ook de Belgen niet in gebreke zijn gebleven, om zich den oorsprong der houtgravure toe te eigenen. Dit wordt op eene plaats uit een Rymchronyk van 1318-1350 aangewezen, waarin, naar hun oordeel, de eerst vermeende houtgravure voorkomt, namelijk: lodewije van vaelbeke in Brabant, speelman, en vitels of vioolmaker, en uitvinder van Stampiën. Volgens de meest waarschijnlijke uitlegging en de laatste beteekenis, aan dat Stampiën gegeven, zegt Renouvier, zou het een Danslied beduiden. Zie zijne Histoire de l'origine et du progrès de la Gravure dans les Pays-Bas et en Allemagne etc.; Bruxelles, 1860, in 8o., p. 36.
| |
[Vaers. (Janne)]
VAERS. (Janne) In de Rekeningen, Ms., van het O.L.V. Hospitaal, te Audenaerde, vindt men aangeteekend op het jaar 1461-82: ‘Item janne vaers betaelt, van dat hy in den missael buten in de Capelle, t Canoen gescreven ende ooc de stoffe van dien ghelevert heoft.... XVJ Sch. Par.’ Zie over het berigt dezer Rekeningen op HOEN. (Jacop)
| |
[Vaillant (Andreas, of Andries)]
VAILLANT (Andreas, of Andries) wordt door Immerzeel, en ook bij Nagler enzv., opgegeven als geboren in 1629, te Berlijn, bij zijn broeder jacob, als graveur werkzaam, en in jeugdigen leeftijd overleden. Op welken grond steunt dit berigt? Ik vond, in tegendeel, bewijzen, die hem nog steeds werkzaam tot een leeftijd van zestig jaren brengen, en zelfs kan hij nog wel langer hebben geleefd. - Ziehier de opgave zijner werken. In Hugo de Groot, Nederl. Jaerboeken enz. Amsterdam, 1681, in fo., heeft hij, waarschijnlijk, al de portretten gesneden, tenminste, op bl. 116, is dat van Oldenbarnevelt beteekend andries vaillant sculp., als ook dat van Prins Frederik Hendrik, vóór de Belegering van Grol geplaatst; ook komt op blz. 10 het Portret voor van Hendrik, Graef van den Berghe enz., dat, ofschoon eene kopij naar de gravure van L. Vorsterman, naar a. van dyck, meesterlijk is gegraveerd. De genoemde prent is ook later in
| |
| |
Le Clerc, Nederl. Historie gevoegd, II. bl. 106. - In den Tacitus van Hooft, door Brandt, in 1684, in 4o., uitgegeven, zijn al de afbeeldingen der Keizers door hem gesneden, doch van middelmatige verdienste. - De Titel, door hem fecit, voor het fo. Werk S. van Leeuwen, Batavia illustrata enz. 's Hage, 1685. - Het Portret van Joh. Ernst Schrader, Inspector des Gymnasiums, zu Berlin, 1689, in 4o. - Verder zijn nog van hem bekend de portretten van Aloysius Bevilaqua, Patriarch van Alexandrië, naar b. vaillant, gr. fo. - Esaias Clement, Geestelijke, te Rotterdam, naar denzelfden enz. - Latere bescheiden verspreiden licht over mijn bewijs, want hij is ‘gedoopt te Amsterdam, den 5. July, 1655, in de Walekerk, en aldaar den 25 Juny, 1678, getrouwd met Eva Hoen.’ Zie op VAILLANT, (Wallerant) waar tevens blijkt, dat hij slechts een halve broeder van wallerant was. - En nu is hij, in den jeugdigen ouderdom van 38 jaren, zijn broeder te Berlijn bezoekende, in 1693 overleden! - Zijn Portret, ten voeten uit, zittende in een groot boek te lezen, en omringd van kunstvoorwerpen enz., is door w. vaillant sc., in fo.
| |
[Vaillant (Bernard)]
VAILLANT (Bernard) staat bij Immerzeel geboekt, die het jaar 1627, als dat zijner geboorte, opgeeft, en wel te Rijssel. - Zie op VAILLANT, (Wallerant) waar tevens zal blijken, dat hij diens halve broeder was. Ik voeg er bij, dat zijn overlijden, opgegeven, te Rotterdam, in 1674, onjuist is, dewijl ik in het bezit ben van een Portret in crayon, klein leven, hetgeen mij voorkomt, een bejaarden Predikant van dien tijd voor te stellen, waar, in den grond, met sierlijke letters bijgeschreven staat: b. vaillant fecit 1675. Hij schijnt ook met olieverw te hebben geschilderd, zooals blijkt uit een in 4o. gegraveerd Portret, door p.v. gunst, zijnde dat van den dichter Hyronimus Sweerts, b. vaillant pinx., en dat zich fraai voordoet. - Ook heeft hij verscheiden portretten in mezzo-tinto vervaardigd, als dat van johannes lingelbach, schilder, naar swartz. - johannes van der spelt, schilder, in 12o. - Paul Dufour, naar w. vaillant. - Charles de Rochefort, Pastoor te Rotterdam, b. vaillant ad vivum faciebat, 1671. - Paul Dusoul, Ministre de Leyden enz. j. vaillant pinx., in fo. - Isaack Sweers, Vice-Admiraal, in ovaal, in fo., enz. - Nog zijn de twee volgende bladen van hem: De H. Petrus en Paulus, en een Lijdende Christus, Borstbeeld, in fo. - Een Man en een Vrouw, die elkaêr iets in het oor fluisteren; b.v. f., eene schoone prent. - Er gaat een Portret van hem uit in kl. 4o., dat zeer zeldzaam is, met kanten bef en sierlijk lange paruik, fluweelen mantel, met de hand op de borst, door j. vaillant pinx., en j.f. leonard fec., in zwarte kunst, waaronder bernhard vaillant, en waarvan ik een fraai exemplaar bezit. - Idem, dijstuk, se ipse sc., in 4o. - Idem, als Jongeling, schoon en zeldzaam, kl. in 4o., allen in mijn bezit.
| |
[Vaillant (Jan)]
VAILLANT (Jan) staat almede bij Immerzeel geboekt. Ik voeg er bij, dat hij te Rijssel geboren werd, en de eenige broeder van wallerant vaillant was. - Zie aldaar, waar hij wordt genoemd Schilder van 't Keurvorstlijk -Paltzische Hof. - Tevens schijnt hij zich ook op het schilderen van landschappen toegelegd en de etskunst beoefend te hebben. - Heller, (L.) zegt, dat hij, in 1660, naar Frankfort a/d. M. ging, aldaar met eene jonge, rijke dame trouwde, en tot den handelstand overging. - Er zijn zes stuks geëtste Landschappen, met bosschen, hutten en kleine watervallen, in 8o., van hem bekend, zijnde in uitvoerigen stijl en verdienstlijk bewerkt. Op een er van staat Nr. 155, wat er later op gesneden schijnt te wezen; h. 94, br. 135 str., met de marge. - Hij heeft ook portretten geschilderd, als dat van zijn halven broeder bernard vaillant, door j.f. leonard in zwarte kunst gegraveerd, en dat van Paul Dusoul, Ministre de Layden,
| |
| |
agé de cinquante et quatre ans. j. vaillant pinx. b. vaillant fecit et excudebat, in fo. - Descamps heeft verkeerdelijk het Portret van palamedes palamedesz. stevens, en dat nog wel door a. van dyck geschilderd, voor dat van jan vaillant in zijn Werk, door l. le grand sculp., geplaatst. Dit is ook den zoo naauwkeurigen Weigel in zijn Kunstlager-Catalog, 1856, Nr. 57, waarschijnlijk, door het niet te zien, ontsnapt, en te goeder trouw voor het Portret van jan vaillant vermeld. - Zijn Portret is mij niet bekend.
| |
[Vaillant (Jaques, of Jacob)]
VAILLANT (Jaques, of Jacob) is bij Immerzeel vermeld, als in 1628 geboren, en dat wel te Rijssel kan hebben plaats gehad; doch, daar Bartholomeus, zijn oudste broeder, aldaar in 1631 geboren, hij de derde zoon, en Andreas, geboren 1655, de vierde was, zoo is het zeker, dat jaques geboorte tusschen die jaren moet invallen. - Zie op VAILLANT. (Wallerant) - Bryan-Stanley maakt de opmerking, dat er gezegd wordt, dat hij in 1670, te Berlijn, is overleden, doch dat Laborde en Zani melden, dat dit in 1691 voorviel, hetgeen zoo door Nagler is geboekt. - Füssly zegt, volgens Descamps, dat hij jong is overleden; dit zal, waarschijnlijk, op andreas doelen. - Hij heeft te Rome den Bentnaam van de Leeuwerik verkregen, terwijl hij, in 1670, als historieschilder in de Kamer van Pictura, te 's Hage, ingeschreven staat. - Hij heeft ook in zwarte kunst gegraveerd, welke prenten zeer zeldzaam zijn, als: Eene naakte Vrouw, tegen den rug te zien, en eene tweede, die water schept; op den tweeden grond spelen twee mannen op de guitare; verder een landschap in den achtergrond; j. vaillant fec. gorgon (giorgione) invent.; h. 10 dm. 3 str., br. 13 dm. 8 str., Par. - Een jeugdige schrijvende Man, a. brouwer pinx., j. vaillant fec. - Zijne Afbeelding komt voor in Houbraken, waarnaar die bij Descamps genomen is. - In de Verzameling van den Graaf Despinoy, verkocht te Versailles, 1850, komt, onder Nr. 362 van den Catalogus, voor eene schilderij, waarop twee Portretten, zittende bij eene tafel, waarop boeken, een zandlooper, en het hoofd van den Laäcoon, waarbij eene kaars, die na uitgedoofd te zijn, nog rookt. Deze Portretten worden gemeend, die van jacobus en wallerant vaillant te zijn, door den eerste geschilderd; h. 47, br. 60 dm. Ned.
| |
[Vaillant (Wallerant)]
VAILLANT (Wallerant) staat bij Immerzeel geboekt. Het is hier de plaats, om de verwarring, betreffende de vijf broeders vaillant, zooals die in de Kunstgeschiedenis als broeders zijn beschreven, te regt te brengen. De wrijving geeft de vonk, die hier ontstaan is door eene vraag nopens jaques vaillant in het bekende Werk De Navorscher, II, bl. 56. Nadat daarop onderscheiden antwoorden waren ingekomen, - zie het Register - is er, namelijk, in het III. deel, Bijblad, bl. XCV, een antwoord verschenen, geteekend j.p.v., hetgeen tot eene belangrijke toelichting voor de geschiedenis kan strekken, en wat ik hier volgen laat. - ‘De Gebroeders vaillant. Uit geloofwaardige aanteekeningen, grootendeels uit authentieke stukken, zie ik mij instaat omtrent de vijf Kunstschilders en Gebroeders vaillant nog eene en andere bijzonderheid mede te deelen; ik wenschte zelfs, dat mijne opgave meer volledig kon zijn. Met weglating van het van elders bekende, geef ik, wat tot nog toe niet bekend schijnt. Des schilders vader was: Jan Vaillant, gedoopt te Rijssel, den 24. October, 1597; overleden te Amsterdam, den 10. April, 1675. Hij was, te Rijssel, den 30. Augustus, 1619, in eerste huwelijk, getrouwd met Maria Warlop. Uit dit huwelijk had hij drie kinderen: I. wallerant vaillant, gedoopt te Rijssel, den 30. Mei, 1623. Er staat van hem aangeteekend, dat hij Hofschilder van Willem Friso, Stadhouder van Vriesland, was. Hij overleed, ongehuwd, den 28. Augustus, 1677, te Amsterdam, alwaar hij den 2. September in de Wale-kerk, begraven is. In mijn bezit is een zilveren Penning, van ovalen
| |
| |
vorm, op zijnen dood. Die Penning vertoont aan de eene zijde in drijfwerk twee kruislings geplaatste zeissen, beladen met twee doodsbeenderen en een gelauwerd doodshoofd, en een gevleugelden zandlooper. Op een médaillon van onder staat: ‘Den dach des Doots is beter als den dach der Geboorte;’ en op een lint, door de genoemde voorwerpen heengevlochten: ‘Salich syn de Dooden, die in den Heere sterven, want sy Rusten van haren Arbeyt.’ De keerzijde heeft, onder een Lauwerkrans, dit inschrift: ‘De dood die trof vaillant, - Schoon dat hy zelf het leven - Door konstpenseel en hand - Wist aan 't Penneel te geven. - Zoo siet men dat haer pyl - Die roem nog deugd wil sparen - Ons rooft in aller yl - De eer der Konstenaren.’ walerand vaillant, geboren 30 May, 1623, gestorven 28 Augustus, 1677. - II. jan vaillant, geboren te Rijssel, overleden te Frankenthal. Hij wordt genoemd Hofschilder van 't Keurvorstlijk-Paltzische Hof. (Dit wijkt af van de opgave van Houbraken, II, bl. 102, die hem te Frankfort laat wonen). - III. Catharina. - Jan Vaillant (de vader) is te Rijssel ten tweedenmale getrouwd met Clara Bochout. Uit dit huwelijk zijn gesproten negen kinderen: - 1.) Bartholomeus Vaillant, gedoopt te Rijssel, den 20. April, 1631, overleden te Leyden, die niet in het kunsttalent zijner broeders schijnt gedeeld te hebben. - 2.) bernard vaillant, geboren te Rijssel. - 3.) jaques vaillant. - 4.) andreas vaillant, gedoopt, te Amsterdam, den 5. Julij, 1655, in de Walekerk; en aldaar den 25. Junij, 1678 getrouwd met Eva Hoen. - En vijf dochters waarvan eene, Clara, (zooals ook Houbraken vermeld) is getrouwd geweest met dirk de bruyn. - De vijf schilders waren dus geen eigen broeders. wallerant en jan waren uit het eerste huwelijk huns vaders; bernard, jaques en andreas uit het tweede. Dat jaques, zooals Pilkington opgeeft, te Rijssel zou geboren zijn, is niet onwaarschijnlijk; maar wel, ja! bijna zeker, is het onjuist, dat zijn geboortejaar 1628 zou wezen.’ - Het schijnt dus zeker, dat het oude geslacht der Vaillanten oorspronklijk van Rijssel was, want ik vond bij den meergemelden Mols, Ms., dat in het Gildeboek van St. Lucas, te Antwerpen, staat aangeteekend: ‘willem vaillant, ontfangen als Meester, printer (Drukker) 1550.’ Mols zegt, dat hij zeker gelooft, dat deze ook van Rijssel geboortig was. - Van zijne werken in zwarte kunst vindt men eene beschrijving bij Laborde. Ook bij Nagler staan 153 Nommers zijner gravuren in zwarte kunst vermeld, waarbij 6 stuks etsen, die zeldzaam zijn. - Ik heb eene prent in zwarte kunst voor mij liggen, welke hij niet kent, zijnde een Man, regts op een stoel gezeten, houdende in de linkerhand een mand of bakje, met boetseerwerk, waaraan hij met het boetseerhoutje bezig is te werken; zeker, een kunstenaar der XVI. eeuw; hij gelijkt naar janus secundus, die welligt aan het Portret zijner Julia bezig is. w. vaillant F., kl. in fo., eene schoone prent. - Immerzeel zegt, dat hij de eerste was, die in mezzo-tinto gegraveerd heeft, en het geheim daarvan verkreeg van Prins robert, dien men toen meende, dat de uitvinder dier kunst geweest was. Zie daarover, tot teregtwijzing, op SIEGEN. (Lodewyk van) - Behalve het Portret van wallerant, dat bij Houbraken voorkomt, bezit ik nog fraaije, door hem zelven in zwarte kunst bewerkte portretten, als een, links gewend, in een zijden japon gekleed, met eene wijzende hand, waaronder w. vaillant, en w. vaillant fecit, in fo. - Een Idem, regts gewend, met de hand op de borst, idem fec. - Een Idem, in deftig gekleeden rok en met een hoed op, Proefdruk; daaronder staat geschreven: Le Sieur vaillant, Peintre. - Een Idem, gelijk gemeend wordt, als jongeling, borststuk, bijna van ter zijde te zien; h. 116, br. 107 str. Ned.; uitmuntend. - Een Idem, in jonge jaren, geheele figuur, zittende met de beenen over elkander; hij houdt eene portefeuille op den schoot; vóór hem een
| |
| |
beeld van den Hercules van Farnese, enz.; gr. in fo.; hoogst zeldzaam. - Een Idem, zittende, met de eene hand op de regterzijde, in fo., allen beteekend. - Onder meer andere van deze familieportretten, bezit ik er een van Maria Vaillant, in 4o., door wallerant pinx. A. Bloteling exc., zittende op een stoel, met de handen over elkander en jeugdig voorgesteld. Dit Portret kan dus noch de vrouw, noch de dochter van wallerant zijn, dewijl hij nimmer is gehuwd geweest, zooals door F. Muller, in zijn Catalogus van Portretten, wordt opgegeven, maar wel eene zijner behuwdzusters, of eene der nichten; want, om het voor dat zijner moeder, Maria Vaillant, geboren Warlop, te mogen houden, kan, naar het kostuum te oordeelen, bezwaarlijk worden vergund. Welligt zou het zijne stiefmoeder, Clara Bochout, kunnen voorstellen. Nog een Idem, wat grooter, meer bejaard en mede gezeten, wijzende met de linkerhand op de borst, en houdende in de regter een paarlsnoer. idem fecit, F. de Wit exc.; daaronder staat geschreven: Maria Vaillant. - Op de Kunstverkooping van Q. van Biesum, te Rotterdam, 1719, was, onder Nr. 170 van den Catalogus, Het Conterfeytsel van vaillant, door hem zelf, ƒ20. - Dus stellig niet dat van wallerant. - Zie nog over zijn Portret op VAILLANT. (Jacobus)
| |
[Val. (M.)]
VAL. (M.) Eene zeer groote afbeelding van het inwendige der Groote St. Janskerk, te Gouda, naar het orgel te zien, is in het koper gebragt door m. val, waaronder: Les Orgues de la Grande Eglise de St. Jean B., à Gouda. Het schijnt mij toe, werk van een liefhebber te zijn, uit het laatst der vorige eeuw, wien echter de noodige bekwaamheden, tot zoo iets vereischt, grootendeels ontbraken.
| |
[Val. (Robert du) Zie Duval. (Robert)]
VAL. (Robert du) Zie DUVAL. (Robert)
| |
[Valck, of Valckx, (Pieter)]
VALCK, of VALCKX, (Pieter) was een bekwaam beeldhouwer, te Mechelen, die bloeide in de tweede helft der XVIII. eeuw. - Hij is de leermeester geweest van den vermaarden johannes franciscus van geel. - Waarschijnlijk, is de door Immerzeel vermelde pieter valckx een-en-dezelfde persoon.
| |
[Valck, of De Valck, (Gerard)]
VALCK, of DE VALCK, (Gerard) staat bij Immerzeel te boek gesteld, en ik voeg er bij, dat er zeven stuks Portretten door hem, naar de en camaïeu geschilderde door adriaan van der werff gegraveerd, voorkomen in De Larrey, Historie van Engeland, IV deelen, in fo., waaronder Prins Willem I. en diens zoon Maurits. - Ook heeft hij het Portret van cornelius de bruyn pictor gegraveerd, in ovaal, naar g. kneller. - Nagler noemt 18 stuks, waaronder, de bovengenoemde zeven, doch hij beschrijft de twee prinsen afzonderlijk. - Onder de 9 stuks Portretten, door hem in mezzo-tinto sculp., is dat van Guiliëlmus Henricus D.G. Princeps Auriacus, en, Maria, Princes van Oranje, naar p. lely pinx., 1678, in fo., benevens dat van petrus lely Eques Pictor, in fo. - Verder 13 stuks, naar schilderijen van onderscheiden meesters. - Het is wel waarschijnlijk, dat de graveur jeremias falck, zijn tijdgenoot, tot zijn geslacht behoorde, daar deze, veel in den vreemde gewerkt hebbende, en zelfs Polonus genaamd, meer de f. dan de v. voor zijn naam heeft gebruikt.
| |
[Valck, of Valk, (H., of H.J. de)]
VALCK, of VALK, (H., of H.J. de) een portretschilder, die den Frieschen Theoloog A. Landerben, te Franeker, heeft geschilderd, door w. jongman sculp., in 4o. - Later werd mij, volgens navorschingen op Frieschen bodem, door Jhr. Mr. S.W.H.A. van Beyma thoe Kingma berigt, dat bij Jonkhr. D. de Blocq van Heersma van Sminia, te Leeuwarden, een Portret ten voeten uit, op koper geschilderd, berust, voorstellende Jonker Hans Wilhelm van Camstra, Aetatis 19. 1706, h. de valck pinxit, 1706, en bij Jhr. Mr. H.B. van Sminia, burgemeester van Tietzerksteradeel, wonende (1857) te Bergum, vier stuks portretten, kniestukken, zijnde Tjalling Homme van Camstra, Grietman
| |
| |
van Baarderadeel, zijn zoon en twee dochters, zeer fraai op koper geschilderd; de twee eerste alleen beteekend h.j. de valk fecit, 1704; doch de vrouwen zijn ook van zijne hand. - Hij kan wel van het geslacht van pieter de valk, van Leeuwarden, afstammen. - Zie over dezen bij Immerzeel.
| |
[Valck, of De Valck, (Pieter)]
VALCK, of DE VALCK, (Pieter) de Oude, een kunstgraveur en, vermoedelijk, een Fries, uit Leeuwarden, die, omstreeks 1575, te Venetië, werkzaam was. Het is onbekend, hoelang hij zich in Italië heeft opgehouden, doch daar de hiervolgende zijn zoon is, moet hij zich in 1584 te Leeuwarden bevonden hebben. - Nagler noemt de volgende fraaije gravuren van hem, die zeldzaam voorkomen, als: De H. Drieëenheid, van Engelen en zinnebeeldige figuren omgeven, die de Lijdenswerktuigen dragen, zonder naam van schilder, (crispin van den broeck), petrus valck fec. 1575. L. Bortelli formis, in fo. - De Tijd ontdekt de Waarheid, naar f. zuccaro; idem, Venet. N. Nelli exc. 1575, in fo. - Zeven stuks, de 7 Planeten, of de Goden, waarnaar zij genoemd zijn, staande figuren, in den stijl van f. floris, of c. van den broeck, diens leerling; idem; R. Faitel exc., in fo.
| |
[Valck, De Valck, of Valks, (Pieter)]
VALCK, DE VALCK, of VALKS, (Pieter) de Jonge, zoon van den voorgaande, werd, in 1584, te Leeuwarden, geboren, en staat bij Immerzeel op de valk vermeld. Descamps noemt hem valks, dat zoon van valk moet aanduiden zegt Nagler; maar dit is immers altijd het geval, en duidt hier niets aan; wel als hij pieter pieterszoon valck had geschreven. - Daar zijn doodjaar niet bekend is, heeft Balkema hem, weêr zonder eenig bewijs, in 1641, te Leeuwarden, ten grave doen dalen. - Zijn Portret komt bij Houbraken en Descamps voor.
| |
[Valck, of De Valck, (Pieter)]
VALCK, of DE VALCK, (Pieter) is, waarschijnlijk, een zoon van gerard valck, die, met goed gevolg, de graveerkunst beoefende, en zijn burin naar de mode der Fransche school te gebruiken wist. Hij vestigde zich, waarschijnlijk, te Londen, waar gerard zich lang met den graveur pieter schenck heeft opgehouden, voor de uitgave van belangrijke werken: want ik lees onder eene Afbeelding van Madam Gwin, gezeten in een landschap, en een lam een boemkrans omhangende, door p. lely pinxit, p. valck sculp et ex. in gr. fo., waaronder een Engelsch vers.
| |
[Valck, (Simon de)]
VALCK, (Simon de) een portretschilder, die, omstreeks 1740, te Leyden werkzaam was. Het Portret van Christiaan Wolff, Mathematicus, is naar zijne schilderij gegraveerd.
| |
[Valckenborg, (Frederick van)]
VALCKENBORG, (Frederick van) een onvermeld kunstschilder, dien ik echter vind opgegeven in den Catalogus der Keizerlijke Galerij, te Weenen, door den bekwamen Chrétien de Mechel, in 1784, vervaardigd. Deze zegt, dat frederick van valckenborg de zoon was van lucas van valckenborg, geboren te Mechelen, omstreeks 1570, en, in 1623, te Neurenberg, overleed. Hij beschrijft, op bl. 182, twee stuks schilderijen van onzen frederick, als: Eene Kermis in eene groote Voorstad; deze schilderij, h. 1 vt. 1 dm., br. 1 vt. 4 dm., is met het jaar 1594 beteekend; - en, Eene Boerenbruiloft, op het middenplein van een dorp voorgesteld, en gejaarmerkt 1595; h. 1 vt. 6 dm., br. 2 vt. 3 dm. - Die opgave kan dus zeer goed strooken met die van Van Mander, als hij zegt, dat ‘deze lucas ook eenige zoons, in onze kunst bedreven, heeft nagelaten.’ - Stellig is het, dat er nog zekere maurits en nicolaes van valckenborg door naar hen gegraveerde Portretten als kunstschilders bekend zijn. maurits is, in 1632, te Neurenberg, waar nicolaes ook destijds nog werkzaam was, overleden, en beiden kunnen, zegt Nagler, teregt, wel zonen van lucas, den Oude, geweest zijn. - Bryan heeft, bij vergissing, zekeren vallenburg geboekt, die door zijn Commentator Stanley op onzen frederick gebragt wordt. - Zijn Portret is door g.f. (fenitzer) sculp.
| |
| |
| |
[Valckenborg (Lucas en Marten van)]
VALCKENBORG (Lucas en Marten van) zijn bij Immerzeel te boek gesteld, die de geboorte dezer beide broeders als in 1530, te Mechelen, opgeeft, welk jaartal ook bij de meeste auteurs vermeld staat; doch Van Mander (in de 8o.-uitgave van de Jongh staat hij verkeerdelijk op valkenburg geboekt) noemt dat jaar niet, maar zegt wel, dat zij in de ‘Beroerte, die in den jare 1566 een aanvang nam, zich met hans de vries naar Aken en Luik begaven;’ en aldaar tafereelen langs de Maas enz. vervaardigden. Toen waren zij reeds meesters schilders, en daaruit hebben de latere auteurs een vermoedelijk jaar van geboorte afgeleid, dat echter zeer verschilt, en nog meer dat, wat zij voor den sterftijd bepaald hebben, als voor lucas geboren 1530, overleden 1582; volgens anderen weêr, 1625, dus in een ouderdom van 95 jaar. - Zijne bekende werken voeren de jaarmerken tot 1594. - Zie op WALCKENBOURG. (Lucas à) - marten, geboren in 1533, en overleden 1574; anderen zeggen, geboren 1542, overleden 1636, dus ook wêer een ouderdom van 94 jaar; - 1625 en 1636 zullen de sterfjaren wezen van lucas en maerten, den Jonge. - Zie aldaar. - Zoo iets te zeggen, is slechts uit de lucht gegrepen, en, indien er aanleiding toe bestaat, om de valckenborg'en tot 1636 te brengen, dan moet zulks alleen in het berigt van Van Mander gezocht worden, die zegt, dat lucas eenige zonen heeft nagelaten, mede bedreven in de kunst, - Zie op FALCKENBORG. (Frederick) - waaronder er, waarschijnlijk, wel een den naam van den vader zal hebben gevoerd, en waardoor al de verwarringen in de bovengemelde opgave zijn ontstaan, welke men echter niet moet laten varen, vóórdat latere bescheiden een en ander zullen hebben toegelicht. - In het Museum, te Dresden, heb ik eene schilderij van marten gezien, de Torenbouw van Babel, wat groenachtig blaauw van kleur, doch overigens vrijgoed van zamenstelling. - In de Gothasche Galerij bevindt zich een stuk, waar, bij het Beeld van de Moeder Gods, een met drie paarden bespannen wagen, door een hemel overdekt, en waarin twee mannen, met halskragen, en twee vrouwen zijn gezeten; links, bij eene bron, nog meer personen; van onder, links, martin van valckenborch fe. - In die te Weenen, zijn twee stukken, Eene Dorpskermis; in de verte, eene groote stad, en eene rivier in eene vallei; - en, Een bergachtig gezigt in de omstreken van Zwanstaedt, in Opper-Oostenrijk gelegen; op den voorgrond een reiziger, die, door roovers vervolgd, de vlugt neemt. - Zijn Monogram is vv. met eene m. er boven. - Van lucas zeven stuks, als: Eene opschudding bij een dorp, waar boeren aan het vechten zijn; de op den grond verspreide speelkaarten verklaren de oorzaak van den twist. - De vier Jaargetijden, in vier groote landschappen. Het eerste stelt voor: Een vorstlijk Feest en een groot Tournooi, waaraan het Hof deel neemt; het tweede Een Oogst; - het derde de Druivenoogst, en het vierde Een zware Sneeuw. Op al de stukken staat het Monogram des schilders v.v. met eene l. er boven, en de jaartallen 1585, 1586 en 1587; - en, Een gezigt in den omtrek van Lintz, waar jagers een hert vervolgen; vooraan een heer, die, aan den kant van een met rozen omgeven vijver, met den hengel zit te visschen. De kunstenaar heeft door deze zeer uitvoerig geschilderde figuur zijn Heer en Meester, den Aartshertog Mathias, later Keizer, voorgesteld, beteekend als boven, en 1590. - In de Kunstverzameling van H.A. Derschau, te Neurenberg, bevindt zich, volgens Rathgeber, fo., II., bl. 32, een, in den jare 1619, door lucas van falckenburg geschilderd stuk, op het deksel van een Klavier, zijnde eene bij uitstek rijke compositie, betreffende het leven, de bestemming en welvaart van Paul Behaim, te Neurenberg. Welligt van den Jongen lucas - Zie aldaar. - Ook komen er in sommige Boekwerken prenten voor, naar zijne teekeningen gegraveerd, als door crispyn van de pas, den Oude, in de Tranen Jesu Christi, gestort over den
| |
| |
ondergang Hierusalems enz.; door Theod. Petrus Pers, Amsterdam, 1625, in 4o., voorstellende Profeten, die het wee! over Jerusalem uitroepen enz., welk Werk zeldzaam voorkomt, en waarvan ik een exemplaar bezit. Deze prenten, blijkbaar niet voor dat Werk gemaakt, zijn van ouder dagteekening. - Het Portret van marten komt voor in de 8o.-uitgave van Van Mander.
| |
[Valckenborg, (Lucas van)]
VALCKENBORG, (Lucas van) de Jonge. Van dezen lucas moeten schilderijen bestaan, die echter altijd worden toegekend aan zijnen vader, lucas, geboren omstreeks 1530, en die zich, in 1625, bezwaarlijk, in vollen welstand op reis naar Neurenberg kon begeven, en nog onverwacht overleed! Dit zal het sterfjaar van onzen lucas zijn, en 1582 dat van zijn vader, die, volgens Van Mander, verscheiden zonen heeft nagelaten, allen bedreven in de kunst. - Mijns inziens, moeten de werken, die na 1594 door lucas zijn vervaardigd, aan lucas den Jonge worden toegekend. - Zie nog op WALCKENBOURG. (Lucas à)
| |
[Valckenborg, (Marten van)]
VALCKENBORG, (Marten van) de Jonge, was, volgens Nagler (die Husgen heeft gevolgd), een zoon van marten, den Oude, als portretschilder beroemd, en, in den bloei zijns levens, 1636, aan de pest, te Frankfort, overleden. - Ik zie niet in, waarom deze geen zoon van lucas kan zijn geweest, dewijl Van Mander zoo bepaald zegt, dat deze eenige zonen heeft nagelaten, die in de kunst bedreven waren. Hij kan immers zijns ooms doopnaam wel hebben verkregen. - Het Portret van Keizer Ferdinand II., door j. van heyden, in 1619, gegraveerd naar de schilderij van marten van valckenborg, is, waarschijnlijk, door den Jonge geschilderd.
| |
[Valckert, of Valkert. (Werner van, of van den)]
VALCKERT, of VALKERT. (Werner van, of van den) Op de groote schilderij, in de R.C. Catharijne-kerk, te Utrecht, voorstellende: Laat de kinderen tot Mij komen, staat werner v. valkert, 1620, f. zooals ik in der tijd aan Immerzeel heb opgegeven. Hieruit blijkt, dat hij toen nog in vollen bloei was, te meer, daar de schilderij, Christus bespot, in de Universiteits-Bibliotheek te Koppenhagen, mede dit jaartal voert, hetgeen naar de gewone opgave, als dat van zijn overlijden geboekt staat; hoewel Balkema, zonder eenig bewijs, daarvoor 1625 opgeeft. - Te Koppenhagen berusten onderscheidene zijner voornaamste werken, waarvan echter de Pharizeër en de Tollenaar, bij de geheele verbranding van het Slot Frederiksburg, den 17. December, 1859, met zooveel andere voorname kunstwerken, is vernield. - Zie Kronijk van het Hist. Genootschap, te Utrecht, 1860, bl. 136 - Onder de 12 Romeinsche Keizers, door j.f. leonard in zwarte kunst gegraveerd, komt Nr. 8 als naar de schilderij van van den valkert voor. - De Titel, vóór de uitgave van Van Mander, in 1618, is fraai door w. val. inv., en door nicolaas lastman sculp. - Hij heeft ook eenige prenten, krachtig en goed geteekend, geëtst, als: 1.) Buste van een gebaard Man, in ovaal, met phantastische koppen versierd, in 12o., beteekend w.v.d. valckert, 1612, in 12o.; dit wordt voor zijn Portret gehouden. - Hiervan bestaat eene kopij van later tijd, in 8o. - 2.) Susanna, door de Ouden verrast; regts eene fontein, waarop een waterloozende knaap staat. w.v. val. in. fe., in 12o. - 3.) Maria, houdende het Kind Jezus in den arm, waaraan Joseph druiven toereikt; beteekend, en 1612, een schoon blad, in 4o. - 4.) De Barmhartige Samaritaan; idem, in 4o. - 5.) Het Avondmaal des Heeren; halve figuren; idem, in 8o.-oblong. - 6.) St. Lucas, voor den schildersezel zittende, waarvoor een Engel een paneel houdt, en verder Zinnebeelden op de Schilderkunst; idem, 1618, h. 4 dm. 8 str., br. 7 dm. 6 str. Par., - 7.) Venus en Adonis, slapende onder eene tent; idem, 1612, in fo. - 8.) Een oude Vrek wordt door een Krijgsman met een dolk overvallen; idem, in 8o. - 9.) Een ijdele Oude, in
| |
| |
een Schilderswerkplaats, houdende eene roos in de hand; hij wordt door oude gekken gekapt enz.; niet beteekend; deze prent is aan hem toegekend. - Nagler noemt nog twee houtsneden, als: Plato, het hoofd regts gewend; w.v.v. inv., 1620 in fo. - Charon, een manhaftig hoofd; idem, in fo. - Nr. 1-6 berusten in 's Rijks Museum, te Amsterdam; Nr. 8 in het Prentkabinet, te Leyden, en Nr. 5 is in mijn bezit.
| |
[Valdor. (Jan)]
VALDOR. (Jan) Op dezen naam heeft Immerzeel twee graveurs, vader en zoon, beiden te Luik geboren, geboekt. Mij is er echter slechts één, en wel de oudste, bekend, en dit vind ik bij Nagler, Brulliot, Heller en andere gezaghebbende auteurs bevestigd. - Wat het vroegst gestelde geboortejaar, 1580, van den vader betreft, zoo kunnen de jaarmerken tot 1649, op de werken van jan valdor voorkomende, alle van den vader zijn. - Daar hij zich te Parijs had gevestigd, zoo is zijn laatst-bekende en wel zijn hoofdwerk: Les Triomphes de Louis-le-Juste XIII. du nom. Contenant les plus grandes actions où sa Majesté s'est trouvée en personne etc. Ouvrage entrepris et fini par jean valdor, Liégeois, Calcographe du Roi, en 151 pl.; à Paris, 1649, in fo. - Bij Nagler vindt men 19 Nommers van zijn graveerwerk vermeld, doch daaronder niet Christus aan het Kruis, door Maria, geknield en schreijende, omhelsd; in de prent beteekend j. valdor inv. et sculp. Gum Priv. S., h, 102, br. 64 str. Ned.; uitmuntend en tot de hoogste uitvoerigheid gedreven; een schoon prentje, wierix waardig, en in mijn bezit.
| |
[Valerius Profondavalle. Zie Profondavalle. (Valerius)]
VALERIUS PROFONDAVALLE. Zie PROFONDAVALLE. (Valerius)
| |
[Valk. (Simon) Zie op Venne. (Adriaen van de)]
VALK. (Simon) Zie op VENNE. (Adriaen van de)
| |
[Valk. (Pieter de) Zie op Valck, (Pieter) den Jonge]
VALK. (Pieter de) Zie op VALCK, (Pieter) den Jonge.
| |
[Valkenburg. (Danker Lodewyk Marie)]
VALKENBURG. (Danker Lodewyk Marie) Deze in het historische vak zoo veel belovende kunstschilder is den 2. Mei, 1854, te 's Gravenhage, in den jeugdigen leeftijd van 27 jaren, overleden.
| |
[Valkenburg. (Dirk)]
VALKENBURG. (Dirk) Bij het Artikel van Immerzeel voeg ik alleen, dat hij zich-zelven heeft afgebeeld, in een ovaal, zeer fraai, op doek, h. 11, br. 8 5/4 dm.; dit was in de schoone Kunstverzameling van J. van der Marck, te Leyden, verkocht te Amsterdam, in 1773, zijnde Nr. 468 van den Catalogus.
| |
[Valkent. (....)]
VALKENT. (....) Deze naam komt voor in den Catalogus van D. van Dyl, Amsterdam, 1813, onder Nr. 155: ‘Bij boomstammen en planten liggen onderscheiden vruchten, als perziken, druiven, mispelen, een kokosnoot en andere; in het verschiet, een Hofgezigt, fraai van schildering; h. 23, br, 21 dm.’ - Het zou mij niet verwonderen, dat hier die naam valkenburg moet beteekenen, en welligt verkort valkenb. zal moeten zijn, dewijl men de b voor eene t heeft aangezien; doch ik kan dit niet voor goed beslissen. - Tot heden is mij deze naam nimmer als die van een kunstenaar voorgekomen.
| |
[Vallenaer. (Michiel)]
VALLENAER. (Michiel) In de Archiven van Rijssel, vindt men in de Oude Graaflijke Rekenkamer der Hertogen van Bourgondië, op het jaar 1438-39, het volgende aangeteekend: ‘A michiel vallenaer, tailleur de coings de la monnoic de Hollande, pour plusieurs voyaiges qu'il avoit faicts devers le commis de MdS. et les generaux maitres de ses monnoies, tant à Gand, Bruges, Lille, Bruxelles, que mesme ailleurs, pour faire tailler et meetre en forme de patrons et monstres de monnoie, les exemplos de florins d'or et de monnoie d'argent que MdS. faisoit nouvellement forger en ses pays de par deça. Dont ledit michiel n'a peu rien avoir, quelque poursuicte qu'il en ait faicte et nonobstant l'espace de environ VIII mois qu'il avoit vacqués, es dits voiaiges, CLIJ pieces d'or.’ Zie le Comte de Laborde, Les Ducs de Bourgogne, etc. Tom. I, Seconde portie; Paris, 1849, p. 370.
| |
| |
| |
[Vallendyk. (....)]
VALLENDYK. (....) Slechts eenmaal is mij deze naam als die eens teekenaars voorgekomen, en wel in den Catalogus van Daniel Vrydag, Amsterdam, 1825, bl. 25, Nr. 11: Een Paardenkop, door vallendyk.
| |
[Valois. (Jean François)]
VALOIS. (Jean François) Deze Haagsche stad- en landschapschilder is door Immerzeel vermeld, en dat hij te Suriname, den 2. Augustus, 1781, geboren werd. Dit is stellig een misslag, dewijl ik hem reeds in 1794, als Lid van Pictura, te 's Gravenhage, ingeschreven vond. Of is deze misschien zijn vader, van denzelfden naam?
| |
[Valter, (Willem)]
VALTER, (Willem) Pieterszoon. Het begin en einde van het zooveel belovend talent van willem valter pz. moet ik hier reeds voor de Geschiedenis der Kunst te boek stellen. - Hij was de zoon van Pieter Valler, en van Alberdina van Delden, aanzienlijke ingezetenen te Deventer, waar hij den 29. October, 1821, geboren werd. Van zijne jeugd af met drift voor de Kunst bezield, kon hij slechts zijne tusschenuren daaraan wijden, daar hij zijne studie in de Regtsgeleerdheid moest voortzetten, die dan ook maar tot zijn 17. jaar voortgang had. Niet zelden is er tweestrijd over de bestemming van een natuurlijk talent, waardoor dikwijls de gezondheid ondermijnd wordt. Zijne ouders, overtuigd als zij waren, dat zijne grootste liefde uitsluitend voor de Kunst gold, stonden hem toe, zich daaraan geheel te wijden en zijne andere studiën te laten varen. Zijne vreugde was daarover zeer groot, daar hij meer dan eens in vertrouwen aan zijne geliefde moeder gezegd had: ‘Liever zou ik willen sterven, dan geen Schilder te mogen worden.’ - Reeds had hij zich het onderwijs van zijn stadgenoot, den zoo gevierden louis meyer, ten nutte gemaakt, en zijn geliefkoosd vak van Landschappen te teekenen, met goed gevolg, voortgezet. Van toen af, ging hij zigtbaar met rasse schreden vooruit, en bezocht later, op raad van l. meyer, verscheiden Meesters, als: c. kruseman, vincent en anderen; doch voornamelijk was van de sande bakhuyzen zijn gids. Vervolgens ging hij de natuur, in de omstreken van Oosterbeek en elders, beoefenen. Zijne vorderingen gingen met vasten tred voort, doch niet vóór 1846 waagde hij 't, op eene Tentoonstelling, te Amsterdam, een Gezigt op de heide in te zenden, dat de aandacht, als van een nieuweling zijnde, zeer trok, en ook met lof in eene openbare beoordeeling in het Handelsblad werd vermeld. - Dit was de eerste en laatste lof, welke hij door zijn werk bij het publiek mogt behalen, want reeds den 26. Junij, 1847, is hij, in zijne geboortestad, ontslapen. Treffend was dit verlies voor zijne geliefde ouders en voor zijn grootvader en naamgenoot, den zoo algemeen in het vaderland met roem bekenden Generaal-Majoor der Genie, Willem Valter, die hem nog tot 1851, in den ouderdom van bijna 78 jaren, overleefde, en toen aldaar mede ten grave is gedaald. - Zijne werken zijn niet in den handel, en worden in het ouderlijk huis, waarbij ook zijn Portret, door den vermaarden j.c. hamburger in kleuren geteekend, bewaard.
| |
[Vanderbrach. (Nicolaas) Zie Brach. (Nicolaas van der)]
VANDERBRACH. (Nicolaas) Zie BRACH. (Nicolaas van der)
| |
[Vanderhem. (Carel) Zie Hem. (Carel van der)]
VANDERHEM. (Carel) Zie HEM. (Carel van der)
| |
[Vandermeer. (Johannes) Zie Vermeer, (Johannes)]
VANDERMEER. (Johannes) Zie VERMEER, (Johannes) anders gezegd van Delft.
| |
[Vandetar, (Jehan)]
VANDETAR, (Jehan) een verlichter, die, in de tweede helft der XIV. eeuw, te Rijssel, bloeide. In 1372 heeft hij een Bijbel met miniaturen voor den Hertog Karel V. van Bourgondië, beschilderd, zegt Nagler. Deze schilder kwam mij vreemd voor, en nog vreemder een Hertog Karel V. van Bourgondië. Spoedig echter bemerkte ik, dat Nagler, te goeder trouw, uit de Essai d'un Catalogue des Artistes originaires des Pays-Bas etc., par le Comte de Laborde; Paris, 1849, in 8o., had overgenomen: ‘jehan vandetar, enlumineur, fait en 1372 une Bible pour Charles
| |
| |
V.p. XXIII.’ Wanneer men de aangehaalde plaats in het Werk van de Laborde, Sec. Partie. Tom. I., zelf leest, - want het Essai is niets anders dan het Register, dat bij dit Werk behoort, en nog eens afzonderlijk is uitgegeven, - dan ontwaart men, dat niet te Rijssel, maar in den Inventaire des titres originaux des anciennes Archives de Blois, 1423, voorkomt: ‘Item une très belle Bible en françois que jehan vandetar donna au Roi,’ - en dat is Karel V., de Wijze, Koning van Frankrijk. - Maar nu verder: De Laborde herroept dit, en zegt, dat zijn geheugen hem parten speelde, toen hij een schilder zocht in den naam jehan vandetar. Zie Seconde partie, Tom II., p. XL. Doch ter zake. Laborde zegt, dat deze Prachtbijbel, in 1814, in de Bibliotheek van Meerman, te 's Gravenhage, aanwezig was, maar weet niet, waar die beland is, en geeft een uittreksel van een Fransch vers, dat aan het slot van dien Bijbel wordt gevonden: ‘A vous, Charles, roy, plain d'onneur.... Presente et donne cestui liure, - Et à genolz (genoux) cy le vous liure, - jehan vandetar, votre servant.... L'an mil CCCXII et soixante - De bon cuer et vaulsist (sic) mil mars, - XXVIIJ jour du mois de mars.’ Dezen naam heeft hij voor dien van den Schilder dezer miniaturen aangezien, en de verdere aanteekeningen bij dit Boek gevoegd, als: ‘johannes de bruges, pictor regis predicti, fecit hanc picturam propria sua manu,’ als het ware, niet aangenomen, op grond, zooals hij-zelf zegt, dat die Schilder hem niet bekend was, en het geen jan van eyck, of van brugge kon zijn, dewijl die toen pas was geboren. - Het is juist joannes van brugge, die bij hem niet bekend is. - De slotsom komt hierop neêr, dat men de geheele geschiedenis van het aanbieden van dien Bijbel op dien joannes van brugge door mij vindt beschreven, en er nu nog bij verneemt, dat johan vandetar een gewoon hoveling of onderdaan was, die zijn Vorst dezen Bijbel knielend heeft aangeboden, en niet joannes van brugge, - Zie aldaar. - de schilder der miniaturen, zooals ik toen aldaar gezegd heb.
| |
[Vanlangren (Pieter)]
VANLANGREN (Pieter) wordt door Füssly als een kunstenaar genoemd, die het Portret van Charles Maignard de Berniere, President van het Parlement, heeft gegraveerd. Die naam komt mij twijfelachtig voor, zegt Nagler. - Hij is echter niet vreemd, en deze pieter kan wel tot het geslacht der van langeren's - Zie aldaar. - behooren; ook kan het werk van een hunner wezen en de p. welligt een j., of f. moeten zijn.
| |
[Vanloo (Johannes)]
VANLOO (Johannes) wordt aldus door Nagler als de stamvader van het schildersgeslacht vanloo genoemd, die, in 1585, te Sluis, in Vlaanderen, werd geboren. - Zie daarover op LOO. (Johannes van)
| |
[Varelen (Jacob Elias van)]
VARELEN (Jacob Elias van) is door Immerzeel vermeld. Hij werd den 9. Augustus, 1757, te Haarlem, geboren, en is aldaar den 16. Mei, 1840, overleden. - Nagler schrijft daarvoor, bij vergissing, 1756 en 1824. - Hij was een man van veel belezenheid, die tevens, bij de levende talen, ook de doode magtig was, en dikwijls in burlesque verzen voordragten heeft gedaan, waardoor de lachlust der menigte op aangename wijze werd gewekt, en waarvan er sommigen in de Mnemosyne zijn opgenomen. Slechts één stuk is er bekend, dat afzonderlijk werd gedrukt, doch niet in den handel voorkomt, te weten: Twist tusschen Achilles en Agamemnon; schuitpraatje van een boer, of luimige vertaling van het eerste Boek der Ilias, voorgelezen in de Maatschappij van Nederl. Letterkunde, te Leyden, 14 November, 1823; en nog eens aldaar, in 1824, een zonderling Magazijn van drie-taalsoortig mengelmoes - Grieksch, Latijn en Hollandsch - hetgeen in handschrift bij Dr. Wap - Zie Astrea's V. Jaarg., blz. 401-407. - berust, en waar tevens bij voorkomt: de Voorzang of Inleiding tot een Nederlandsch vers, bij gelegenheid eener
| |
| |
Promotie-partij. - Nog gaan van hem in druk uit twee Redevoerivgen, bij gelegenheid der Prijsuitdeeling aan de Teeken-Academie, te Haarlem, in 1782 en 1784, die lezenswaardig zijn. Hij komt met jan van varelen, in 1779, onder de Honoraire leden dier Akademie voor, alsmede onder de Donatrices, 1784, Geertruy Elisabet van Varelen. - Hij heeft ook zeer verdienstlijk de etsnaald gevoerd, waarvan mij de volgende proeven bekend zijn: Twee geëtste prentjes, Een Paarden- en Koeijenmarkt, in dorpen, met veel bedrijvigheid, volkomen in de manier van j. cats voorgesteld; h. 70, br. 98 dm. Ned., zonder de marge; de vier hoeken afgesneden; beteekend j.e. van varelen inv. et fecit, 1817. - Een idem, in de manier van de heus, bergachtig landschap, waarin, op den voorgrond, een man te paard, eene koe en schapen drijvende; beteekend idem, doch verkeerd gedrukt; h. 102, br. 140 str., met de marge. - Een idem, voorstellende eene pleisterplaats, in een legerkamp, met tenten, waar zich eenige ruiters ververschen, in d. langendyk's manier, - op een ton en met een zak op den voorgrond, beteekend idem, en 1800; h. 76, br. 102 str., idem; de hoeken afgerond; zeldzaam. - Een idem, met staande koe, links te zien, daar nevens, tegen de helling, eene liggende koe, tegen den rug te zien; op den tweeden grond eene landhoeve; in het verschiet eene stad enz., h. 133, br. 185 str. Nr. 5, idem, idem. - Zes Prenten naar teekeningen van diverse meesters, waarop staat Nr. 1, daarbij een man, bij een omziend paard, aan eene krib; idem, in fo.-oblong. - Twee prentjes op ééne plaat, de bovenkanten tegen elkander, kopijen naar a. van de velde. Het staande Koetje, ter zijde, links, en Het staande Paardje, regts, voor een, gedeeltelijk zigtbaren, wagen gespannen. a.v.d.v. inv. Idem. - De te zijnen tijde bekende zeer Oude Lindenboom, in de Spanjaardslaan, bij Haarlem. Zie Van Eynden en Van der Willigen, Aanhangsel, blz. 90, Noot 2.
| |
[Varossieau, (Louis)]
VAROSSIEAU, (Louis) een kunstliefhebber, die te Aarlanderveen, over Alphen aan den Rijn, woont, van wien ik een klein schilderijtje heb gezien, met koetjes en schapen, dat, in waarheid, malsch en uitvoerig, in den stijl van jan kobell, was geschilderd. Naar het genoemde werk te oordeelen, is het te bejammeren, dat hij weinig schildert. - In 1860 was hij aldaar nog woonachtig.
| |
[Vasouns, (Fr. Joannes)]
VASOUNS, (Fr. Joannes) van de Orde der Predikheeren, was een bekwaam kunstenaar, gelijk te zien is uit een aantal portretten, door hem geteekend voor de gravuren, naar al de oude afbeeldingen der Heeren Van Lynden, die in de Annales de la Maison de Lynden, par Butkens, Anvers, 1624, in fo. voorkomen, en bewijzen, dat hij de kunst om 1625, in België, beoefend heeft. In het genoemde Werk vindt men aan het einde eene Attestation, waarin vasouns verklaart, dat al die afbeeldingen door hem, naar de oorspronklijke (originelen) zijn vervaardigd, welk stuk hij teekent: ‘p. fr. joannes vasouns in Conventii Fratrum Predicatorum Trajecti ad Mosam superior.’ Hij schijnt eenige teekeningen met de pen voor die gravuren te hebben gemaakt, zooals een adres onder een dezer prenten dit uitdrukt. Zie bl. 185 der genoemde Annales. - Later vond ik vermeld, dat hij voor de Kerk van zijn Convent, welke hij in 1616 en 1617 vergroot had, met den Prior Dominicus Nuellens, eene schilderij vervaardigd heeft, doch die door zorgeloosheid is verloren geraakt. Zie dit berigt van arnaud schaepkens in de Annales de l'Académie d'Archéologie de Belgique, 1857.
| |
[Vast. (.... van der)]
VAST. (.... van der) Deze noemt Bryan, als, waarschijnlijk, een geboren Hollander, wiens naam op sommige geëtste landschappen, met smaak en in een geestigen stijl behandeld, voorkomt. - Stanley voegt er bij, dat hij vermoedelijk dezelfde is, als adriaan van der veert, of weerdt. - Zonder hier te kunnen
| |
| |
beslissen, komt het mij echter gewaagd voor, dit geestig en smaakvol etswerk aan van der weerdt toe te kennen, daar deze in 1510, te Brussel, geboren werd.
| |
[Vecq. (Jacob La) - Zie bij Immerzeel op Lavecq. (Jacob).]
VECQ. (Jacob La) - Zie bij Immerzeel op LAVECQ. (Jacob).
| |
[Vederman (Jan)]
VEDERMAN (Jan) vind ik als beeldsnijder vermeld, die, in 1404, te Brussel, bloeide. Zie Messager des Sciences hist. etc.; Gand, 1860, bl. 351.
| |
[Veecken, (Jan Baptist van der)]
VEECKEN, (Jan Baptist van der) een Vlaamsch kunstenaar, die met goed gevolg het glasschilderen beoefend heeft. In de Kapel van de H. Communie in de Parochiekerk van St. Jacob, te Antwerpen, heeft hij het groote Glasraam geschilderd, naar de teekening van hendrik van balen. - In de O.L. Vrouwekerk, aldaar, is een groot glas, door hem, in 1648, naar de teekening van genoemden meester vervaardigd, en dat ƒ500 heeft gekost. - Deze Cartons zullen dan van hendrik, den Jonge, zijn, daar diens vader in 1632 is overleden. - Hij schijnt de wijze en vereischten tot deze kunstbewerking niet geheel magtig te zijn geweest, want Descamps zegt, bl. 160, dat het schilderwerk bijna verdwenen was. Dit was in 1769, en dus toen maar ruim ééne eeuw oud. Zie ook Levîel, l'Art de la Peinture sur verre etc.; (Paris), 1774, in fo., bl. 54, en Gessert, Geschichte der Glasmalerei, u.s.w.; Sluttgart, 1839, in 8o., bl. 143. - F. Bogaerts, I., p. 121, betitelt het onderwerp, in de St. Jacobskerk, aldus: Rudolph van Habsbourg, betoont zijn Goddelijken eerbied voor het H. Sacrament. Welke Rudolf nu? uit dat Huis zijn er een aantal, van af het jaar 1000 tot 1612, onder dien naam bekend. Ongetwijfeld zal het, ter herinnering eener vroegere gebeurtenis, toen eerst vervaardigd zijn. - Nagler, die dat glas, en de belooning daarvoor vermeldt, zegt, bij vergissing, dat onze jan baptist, in 1596, Lid van St. Lucas, te Antwerpen was, en dat hij daarna niet lang meer zal hebben geleefd. Verder zegt hij op rombout van der veecken, dat die zijn vader was, en in 1596, in tamelijk hoogen ouderdom, nog leefde. - Dit is aanneemlijk, maar niet dat hij hem als den schilder van het bovengemelde glasvenster in de O.L.V. kerk opvoert. - Deze rombout was Deken van St. Lucas, te Antwerpen, 1596, en staat vermeld als glasmaker, dus niet als glasschrijver, en bijgevolg geen glasschilder. Zie Jaerboek der Gilde van St. Lucas der Stad Antwerpen enz.; Ibid., 1855, bl. 226.
| |
[Veecken. (Rombout van der) Zie op Veecken. (Jan Baptist van der)]
VEECKEN. (Rombout van der) Zie op VEECKEN. (Jan Baptist van der)
| |
[Veelwaard. (Daniel)]
VEELWAARD. (Daniel) Deze verdienstlijke kunst-, kaart- en lettergraveur is reeds bij Immerzeel vermeld, en tot slot voeg ik er hier bij, dat hij den 27. Februarij, 1851, te Amsterdam, in den ouderdom van 85 jaren, overleden is. Zie Handelsblad, 1 Maart, 1851.
| |
[Veen (Apollonia van)]
VEEN (Apollonia van) wordt door J. van Vondel, in zijn 1. Boek der Leerdichten, als geestighe Teekenster en Zanghgodin, bezongen. Eenige regelen er van, die tevens den aard van haar werk aanwijzen, laat ik hier volgen: ‘De milde Apollo zaeide noit - Zoo schoone bloemen in de lent', - Als ghy op zuiver perckement - En hagelwitte bladen strooit. - Al wat ghe treckt, 't zij mensch of dier, - Dat heeft een' Goddelycken zwier.’ - Nimmer is mij elders van haar werk voorgekomen, dan in den Catalogus van Barchman Wuytiers, te Utrecht, 1792, op bl. 139, Twee stuks Landschapjes met de pen en gewasschen; door a. van der veen. Daar echter de naam niet geheel strookt met die bij Vondel voorkomt, en de kunst even zeldzaam is als van de bezongene, zoo komt het mij voor, dat het een-en-dezelfde persoon zal moeten wezen. - In Barlaeus, Poëmata, II. bl. 534, vind ik een vers op het Portret van apollonia van veen, In effigiem ejus Fratris sculptam, zoodat zij eene dochter van pieter - Zie aldaar. - en eene zuster van den aldaar vermelden gysbert van veen wezen kan.
| |
[Veen. (Cornelia van)]
VEEN. (Cornelia van) Nagler zegt, dat deze eene zuster was van geertruida
| |
| |
van veen, en, even als deze, eene bekwame schilderes, doch dat geen werk van hare hand bekend is. - Dit is zeker niet zoo, want Cornelia was het derde kind van octavio van veen, - Zie aldaar. - is den 21. Maart, 1600, in de St. Jacobskerk, te Antwerpen, gedoopt, en heeft den ouderdom van zes jaren niet mogen bereiken. Is er nu eene Schilderes van dien naam aan Nagler bekend, zoo zou het eene der zusters van octavio, die 12 broeders en zusters had, kunnen wezen, en alsdan cornelia, die, ‘te Antwerpen huwde, met een rijken negociant,’ - zoo als Immerzeel van haar, op octavio van veen, als diens dochter berigt - de hier bedoelde Schilderes kunnen zijn.
| |
[Veen (Mr. Cornelis van)]
VEEN (Mr. Cornelis van) was, ten jare 1656, een medeoprigter van het Schildersgild Pictura, te 's Hage, en daarvan de Eerste Secretaris. Ofschoon een Regtsgeleerde, kan hij tevens wel een beminnaar en beoefenaar van de Kunst zijn geweest. Welligt was hij een afstammeling van den beroemden octavio van veen; dit is echter, even als het jaar zijner geboorte en dat van zijn overlijden, onzeker; ‘doch het is bekend, dat hij van af 1656 tot 1666 zeer exactelyk als Secretaris van gemeld Gild gefungeerd heeft,’ volgens P. Terwesten, Ms. - Het is meer dan waarschijnlijk, dat hij een zoon van een der 12 kinderen van Cornelis was, die dan ook wel den naam zijns grootvaders zal hebben gevoerd, even als een zoon van octavio van veen. - Zie aldaar. - Bovendien zal hij, zoo als zijn oom, pieter van veen, die óók Advokaat was, de Kunst tot uitspanning beoefend hebben.
| |
[Veen (Geertruida van)]
VEEN (Geertruida van) was het vierde kind van octavio van veen, - Zie aldaar. - dat den 4. Junij, 1602, in de St. Jacobskerk, te Antwerpen, werd gedoopt, en den 30. Junij, 1643, is overleden. Zij was gehuwd met Louis Malo, en niet, zoo als Nagler zegt, met jacobus jordaens - Zie aldaar. - gelijk ook niet ongehuwd gebleven, zooals A. Michiels, Histoire de la Peinture etc., Brux., 1848, IV., p. 163, ons berigt. - De schilderkunst werd door haar met goed gevolg beoefend, blijkens het Portret van haar vader en leermeester, dat in het Museum, te Brussel, aanwezig is. Dit portret is schoon door paul. pontius sculp. Bij het omschrift staat gevoegd Aetatis LXXII, doch dit is eene fout, door f. foppens begaan. Tevens is een Latijnsch vers, op die schilderij gemaakt, er onder gevoegd, wat ik om bijzondere reden hier moet doen volgen: ‘Artis suae miraculo felix pater, - E filia jam plenus aevo nascitur, - Victurus omni, clarus atavis Battavis, - Pictor, Poëta, Philosophus, Castensium - Callens Mathematum, orbitâ dii ingen I - Per alta vectus rerum, et ima et intima, - Scientiarum docta vena vaenius. - E. Puteanus.’ - Gemelde Michiels, over dit Portret sprekende, zegt: ‘Sur une de ces gravures se trouvent de détéstables vers Latins, que tous les auteurs ont réimprimés, quoiqu'ils ne meritassent pas la moindre attention.’ - Ik was verbaasd, zulk een oordeel over Ericus Puteanus, het sieraad der klassieke Letterkunde van zijne eeuw, te hooren vellen, en, daar ik onbevoegd ben, over deze zoo aanmatigende vooroordeeling te beslissen, zoo wendde ik mij tot een echt-klassiek litterator, die mij zeer bereidwillig de vertaling er van meêdeelde, en er bijvoegde, dat het overschoon Latijn van den echten stempel is en blijkbaar door Michiels niet was verstaan. - Ziehier wat Puteanus schrijft: ‘otho vaenius. Geboren te Leiden. - Gelukkig door zijne wonderbare kunst, wordt deze vader - reeds hoog bejaard uit zijne dochter geboren, - om voortaan altijd te leven. - Gesproten uit een beroemd - en overoud Nederlandsch geslacht, was hij - Schilder, Dichter, Wijsgeer en Wiskundige. - Door zijn verheven verstand baande hij zich het spoor - tot de hoogste en diepste en verborgenste dingen, - hij, vaenius, der wetenschappen rijke mijn. - Eric van der Born.’ - Er bestaat een Portret van haar, door vorsterman sculp., dat mij
| |
| |
slechts eenmaal is voorgekomen in den Catalogue de P. Wouters, Chanoine de S. Gomer, à Lierre etc.; Bruxelles, 1797, bl. 82.
| |
[Veen, (Gysbert van)]
VEEN, (Gysbert van) uit een ridderlijk geslacht, en een der 12 kinderen van Cornelis en van Gertrude Neckin, te Leyden, geboren. - Zie over zijn geslacht op zijn broeder VEEN. (Octavio van) - Hij was een ‘die in plaatsnyden en schilderen een zeer goed meester is, en woont (zoo ik 't wèl heb) te Brussel.’ Dit werd reeds door Van Mander te boek gesteld, doch deze regels hebben aangaande den persoon van gysbert geen meer licht, dan zijne bekende graveerwerken, verspreid. - Door de nasporingen van onzen tijd is ontdekt, dat gysbert van veen zijnen broeder octavio in de kunst op zijde streefde; immers is 't gebleken, dat er van zjjne voornaamste werken op den naam van octavio beschreven staan. Hij was een zeer gevierd portretschilder, die veel portretten van Vorstlijke personen, voor geschenken bestemd, heeft vervaardigd, waarvan de oorspronklijke rekeningen in de Archiven te Rijssel worden bewaard, en waaruit blijkt, dat in 1596 aan gisbrecht van veen zijn uitbetaald 75 Livr., voor het Portret, ten voeten uit, van den Prins-Kardinaal Albertus, alsmede voor dat van wijle de Koningin Catharina van Oostenrijk, en van Maria Tudor, van Engeland, waarvan een door raphael (van) coxie, en die beiden met 103 Livr. 10 Solz werden betaald, als op last van Zijne Majesteit vervaardigd, en ten geschenke aan Frederik Wilhelm van Saxen gezonden. - Verder (October, 1601): ‘A ghysbrecht van veen, painetre Vc. livres, entantmoins de ce que luy serait deu pour les pourtraitz des personnes de leurs Altèzes (Albert et Isabelle), qu'il avait faict à leurs ordonnances, pour faire présenter à messire Charles-Philippe de Croy, Marquiz de Havrech.’ - Het volgende bevat een belangrijk historisch feit: ‘A ghysbrecht van veen VIIJcIIJ Livres, par lettres patentes datées de Bruges, le XVIIJ aoust XVIcIIIJ, dont VcXXXVI livres pour IJ painctures des pourtraictz du roy et royne d Espaigne, desquelles leur Altèzes avoient faict présent au marquis de Havrech, chef des finances; item VIJe livres pour IJ aultres grands portraitz de leur Altèzes envoyés au roy d'Angleterre en XVIcIIJ.’ Zie Archives des Arts etc., par Alex. Pinchart in den Messager des Sciences etc. Gand, 1858, bl. 172. - Hieruit blijkt zonneklaar, dat Houbraken, dit feit op octavio van veen geboekt hebbende, de overige auteurs, die hem te goeder trouw volgden, misleid heeft. - Echter zijn deze personen ook door octavio - Zie aldaar. - geschilderd. - Verder wordt door Pinchart nog vermeld, dat niet octavio, maar gysbert van veen, Intendant van de Munt, te Brussel, geweest is. Dit is aanneemlijker, dewijl hij in hooge mate met de Graveerkunst bekend was. - Dat hij Italië bezocht, staat buiten twijfel, want hij heeft, in 1588, te Rome, en in 1589, te Venetië prenten gegraveerd. - Bij Nagler vindt men 27 stuks gravuren, waarvan vele naar de teekeningen van octavio, beschreven. - Nr. 21 is een Boekwerk, Het leven en daden van de H. Catharina van Siëna, naar o.v. veen, 18 bl., met den Titel; B. Firens exc., in fo.
| |
[Veen. (Jan van)]
VEEN. (Jan van) Dezen noemt Nagler, volgens Füssly, doch gelooft, dat die naam met j. de veer in verbands taat. - Ongetwijfeld. - Zie op VEER, (Johannes de), bij Immerzeel. - Ik vond hem, in 1642, als kunstschilder, in St. Lucasgild, te Utrecht, ingeschreven.
| |
[Veen. (Jan en Simon van) Zie op Veen. (Rochus van)]
VEEN. (Jan en Simon van) - Zie op Veen. (Rochus van)
| |
[Veen, (Octavio van)]
VEEN, (Octavio van) meer bekend onder den naam van otto venius, is, op de gewone wijs, zonder eenige bijdragen, bij Immerzeel te boek gesteld. - Deze met roem bekende kunstenaar, eene hoogst wetenschaplijke beschaving aan een edelen handel en wandel parende, is een afstammeling uit een oud ridderlijk
| |
| |
geslacht, hetwelk ik hier kortelijk wil aanduiden. ‘Die van desen geslagte syn afkomstig van Jan van Veen, natuerlyken soone van Hertog Jan de III. (van Brabant, 1312-1335, en Isabelle van Vene, van wien de geslachtsnaem Van Veen de afleiding heeft bekomen) en heeft successivelijk en van tyd tot tyd gedaen alleantiën aen seer Adelyke en Illustre familiën, als onder andere aen de familie Van Linden, Van Nes, Van Swieten, Van der Eem, Van Boetselaer en meer andere; deselve hebben sig soo in Braband, Holland, als elders verspreyt gehad, gelyk dan anno 1521 geleeft heeft Cornelis van Veen, Ridder, Heer van Hoogeveen, Vuersse, Drakesteyn, Burgemeester der stad Leyden, welke verscheiden kinderen nagelaten heeft, onder anderen Simon van Veen, Ridder, insgelyx Heer van Hoogeveen, en d'andere voorz. Heerlykheden, alsmede Jan van Veen, Gouverneur van het Eilant ter Schelling, en otto van veen, een van de grote officieren in Brabant, en is anno 1668 tot Brussel, in 't regarde van dit geslagte gegaen de volgende Sententie.’ Zie S. van Leeuwen, Batavia illustrata etc.; 's Gravenhage, 1685, in fo., bl. 1126, waar ook die Sententie van 17. November, 1668, geheel voorkomt. - De twist was voornamelijk ontstaan door het overlijden van Jonker Ernst van Veen, 1666, door dat de weduwe voor de Poort van het sterfhuis ‘een groot Blasoen, behelsende de Wapenen van Brabant, te weten een Goude leeuw, in swart velt, doorsneden met zilveren bare, waerop drie Roode ringen staen, en tot dien deselve Wapenen geaccompagneert met die van syne huysvrouwe, soude hebben doen omringelen met een groote Bemde van swart Fluweel, sonder dat hun nochtans soude syn gebleeken, dat den Rescribent soude wesen van sulke Familie of Adelyke afkomst.’ - Verder had Butkens, in zijne Trophées de Brabant, reeds aangewezen, dat ‘de Masculine descente van den voorsz. naturelycke soone van Jan van Veen soude uytgestorven syn omtrent den jare 1460, en dat in alle gevalle wylen de resumenten grootvader in 1620 soude hebben gederogeert gehad aen syn Adelyke afkomste.’ - Zie ook over dat Geslachtswapen bij gemelden Butkens, I., p. 663, éd. de la Haye, 1724. - Uit de daarbij overgelegde oorspronklijke stukken schijnt verder te blijken, dat Butkens zich zeer vergist heeft, en de regters van de gehele zaak, als uitspraak, hebben ‘verleent aen de partyen daervan acte, verklarende dat daermede dit Proces komt te cesseren.’ - Ik moet hier doen opmerken, dat de Genealogie van het Geslacht van Van Veen, die in het Bijvoegsel in Hoogstraten's Woordenboek wordt gevonden, van een anderen tak is, die te Alkmaar te huis behoorde. - De ouders van octavio waren Cornelis van Veen, bovengenoemd, en Gertrude Neckin, die, zoo gezegd wordt, 12 kinderen hebben gehad, - Zie Michiels, Hist. de la Peinture etc.; Bruxelles, 1848, IV., bl. 152.- en het Gravelijk hof, of Lokhorst, omstrecks 1560, te Leyden bewoonden, en wel op zulk een hoogen voet, ‘dat hy is versien geweest van een Camerlink, en aen den-selven synen Camerlink voor huwelyk heeft gegeven een huys, staende te Rotterdam,’ enz.; welk hof tot den dood van zijn zoon Mr. Simon van Veen, Lid van den Hoogen raad, in 1608, in diens bezit gebleven, en vervolgens aan zijn twee schoonzonen, Joost van Swanenbergh en Heyndrick Stoch, die er twee woningen van maakten, is overgegaan. - Zie Van Mieris, Beschryving van Leyden; Ibid., 1762, in fo., II., blz. 386-390. - Maar nu is de vraag, wanneer is hij op het huis Lokhorst geboren, en wanneer is hij te Brussel gestorven? Onder zijn Portret, gert. van veen pinx., dat op het Museum, te Brussel, berust, aegid ruchel sculp., en in De Bie voorkomt, doch reeds vroeger door jan meyssens - Zie aldaar. - werd uitgegeven, staat als bijschrift gevoegd: Geboren te Leyden, 1558, en overleden te Brussel, in 1629, den 6. Mei.
| |
| |
Op hetzelfde Portret, door paul. pontius sculp., in fo., staat bij zijn naam Aetat. sauoe LXXII. Zie Calalogue du Musée d'Anvers, 1857. - Dit is door bijna alle anteurs, die De Bie, of het groote portret gebruikt hebben, te goeder trouw overgenomen. Echter is het alleen jan meyssens, die, in 1649, dit bescheid heeft gegeven, en waardoor het jaar van overlijden, uit het Register der Romanisten, te Antwerpen, bevestigd wordt. - Anderen hebben weêr den Appendix van Van Mander geraadpleegd, die zegt: ‘octavio mach nu anno 1604, wesen een Man van omtrent 47 jaren.’ - Het is hier de plaats, om de dwalingen over zijn geboortejaar, dat alleen op gissingen berust, uit oorspronklijke bewijzen, te regt te brengen. Ik bezit, namelijk, eene fraaije teekening in kleuren, h. 202, br. 215 str. Ned., waarop is afgebeeld otto venius; dijstuk, staande voor een ezel aan een Vrouwenportret te schilderen, waarnevens een persoon, mede met geplooiden halskraag, die met de linkerhand dit portret vasthoudt. Boven in den grond, met groote letters, otto venius; boven den schilder mede met groote letters, zijn Monogram, eene o waarin eene t, die boven uit-steekt, en eene v. aeta: XXX. Boven den persoon in het midden: aeta. XXI., en verder op, Ao. 1590; op den grond van het Portret op den ezel: Aetatis XXXII. Achter op de teekening staat met de eigen hand van den teekenaar geschreven: ‘Het Portret van ottho van veen en Familie, door myn geteekent, den 21 Mei, 1788. a. schouman, naar het origineel, dat op Pictura hangt.’ Dit zal te 's Gravenhage wezen, waar hij steeds gewoond heeft en Hoofdman dier Broederschap was. Meer bewijs is er niet noodig, om het geboortejaar van octavio van veen, voor goed, op 1560 te stellen. Hieruit volgt van-zelf, dat het Portret van Justus Lipsius, studiosus, oet. XVIII, berustende in de Verzameling van den Directeur Sprengler, te Koppenhagen, (1839) en door onzen vak veen als met pastel geteekend, hetgeen door Nagler in twijfel wordt getrokken, niet echt kan zijn. - Dit is regt, want Lipsius, in 1547 geboren, zal in 1563 wel niet door een kind van 3 jaren zijn geportretteerd. Mogt het door hem zijn geteekend, dan heeft hij dit naar een geschilderd portret van den toen reeds schitterend geleerden jongeling voor zich vervaardigd, daar het bekend is, dat zij reeds vroeg vrienden waren, en steeds gebleven zijn. - Wat verder de bij- en omschriften op zijne portretten betreft, deze deelen mede in de gezag verkregen hebbende gissingen, want rondom dat, door pontius gegraveerd, staat oet. LXXII, en dit heeft F. Foppens, voor het Théâtre morale etc., 1672, doen vervaardigen, en er ook een Latijnsch vers van E. Puteanus, reeds in 1646 overleden, onder geplaatst. Waarom heeft Foppens er het jaar van zijn overlijden niet opgezet? - Zie over dat vers op VEEN. (Geertruida van) - zoodat dit daardoor in, of nog na 1632 zou moeten geschied zijn, terwijl het bovenvermelde jaartal 1629 moet worden aangenomen. - Wat aangaat de Portretten van Albert en Isabella, door hem geschilderd, en aan Jacobus I, Koning van Engeland, ten geschenke gezonden, zoo als door alle auteurs uit Houbraken werd overgenomen, dit is eene dwaling, want deze zijn door gysbert van veen - Zie aldaar. - vervaardigd. Wèl heeft octavio de genoemde Vorstlijke personen, in het gewaad van Hermieten, bestemd voor de Hermitage der ongeschoeide Karmelieten, te Marlagne, bij Namen, geschilderd, waarvoor hij, bij ordonnantie van den Aartshertog, van 22 Mei, 1621, de som van 1000 Ponden Vlaamsch ontving. Zie A. Pinchart, in den Messager des Sciences hist. etc.; Gand, 1861, bl. 103. - Als eene bijzonderheid voor de geschiedenis dient ‘Eene Allegorische voorstelling, verbeeldende Keizer Karel V, en zijne Gemalin, benevens zijn Hof en vele onderdanen bij de Prediking van Johannes in de Woestijn; uitvoerig en fraai door otto venius geschilderd;
| |
| |
h. 1 el 22 dm., br. 1 el 53 dm., Ned.’ Dit stuk was op eene Verkooping in het Huis met de Hoofden, te Amsterdam, 21 Augustus, 1860. Hier valt aan geen anachronisme, door onkunde begaan, maar wel aan eene diep-ingrijpende zinspeling op Karel V. te denken. - Er wordt vermeend, dat hij, omstreeks 1593, te Antwerpen was, en aldaar met zekere adelijke Jonkvrouw, Anna Loots, huwde, want 17 Junij, 1595 (1594?) werd zijne eerste dochter, Anna, in de St. Jacobs-kerk gedoopt, en vervolgens zijn daarin nog gedoopt 2.) Ernest, 1595 (?); 3.) Cornelis, 1600, die nog geen 10 jaren is oud geworden; 4.) Geertrude, 1602; 5.) Susanna, 1604; 6.) Maria, 1606; 7.) Agatha, 1609, en, 8.) Catharina, 1611, terwijl hij in 1606 een huis bewoonde in de straat, die nog zijnen Kaam draagt. - Zie verder Catalogue du Musée d'Anvers, 1857, waarin men tevens vier historische schilderijen, en het Portret van Johannes Miroeus, vierde Bisschop van Antwerpen, vindt beschreven. - Zijn schoonste werk is wel het Laatste Avondmaal, in de St. Jacobs-kerk, aldaar. Men vindt alleen deze afbeelding in prent gebragt door reveil onder Nr. 819 van het Musée de Peinture etc.; Paris, Audot, 1831; Tom XII. - Nagler zegt, in navolging van Houbraken, dat hij de Portretten van de Aartshertogen Albert en Isabelle heeft geschilderd, die aan Jacobus II. (I.) werden geschonken, en ook dat bij Intendant der Munt, te Brussel was. Dit is zoo niet. Zie daarover op VEEN. (Gysbert van) - In de 12 stuks schilderijen, voorstellende De Historie van Claudius Civilis, opperbevelhebber der oude Batavieren enz.; h. 30, br. 52, en de figuren groot 26 duim Ned., welke hij in 1613 gereed had, heeft hij, ofschoon toen te Antwerpen woonachtig, de geschiedenis dier feiten met oog en hart op zijn geboortegrond en op Prins Maurits herdacht. Dit is echter zeker, dat die stukken aan zijn broeder, Mr. pieter van veen, te 's Gravenhage, welligt sedert lang met die onderneming bekend, zijn overgezonden, en door hem den Staten-Generaal werden aangeboden, in wier vergadering deze zaak, na eenige dagen, haar beslag verkreeg, zooals uit de hiervolgende oorspronklijke bescheiden blijkt: ‘Werden gecommitteert een vuyt Gelderlandt, Hollandt ende Zeelandt, omme met eenen hem de kunste van schilderie verstaende, naeder te visiteren die stucken schilderiën alhier gepresenteert by den Advocaat van veen, die zynen broeder heeft gemaeckt, ende van denselven van veen te verstaen, waervoer dat de voors. stucken zyn te coopen. - Is gerapporteert de estimatie van de stucken schilderiën, die den advocaet van veen, van wegen zyn broeder gepresenteert heeft hare Ho. Mo. voor eenen redelycken prys te vercoopen, gedaen by eenige meesters Schilders, verclarende d'heeren Gecommitteerden, dat de voors. advocaet van veen gelast is, die niet minder te laten als voor ƒ2200. Nae deliberatie is geaccordeert, dat men de voors. heeren Gecommitteerden sal authoriseren, gelyck deselve geauthoriseert worden mits desen, omme den coop aff te maecken ten minsten beswaernisse van 't landt. - Gehoort het rapport van de heeren Gecommitteerden, die twaelff stucken schilderie gecocht hebbende van den advocaet van veen van wegen zynen broeder, hebben haer Ho. Mo, denselven coop ter somme van 2200 guldens geadvoyeert ende geaccordeert daervan te depescheren ordonnantie.’ Resolutiën van 12, 24 en 26 Januarij, 1613, bij Dodt, Archief; V. decl. - Het is meer dan waarschijnlijk, dat deze Schilderijen als een geschenk aan Prins Maurits zijn vereerd. Ofschoon ze later in het zoogenaamde Hollandsche Kamertje, zijnde de Conferentie-kamer, bij die der Treveskamer, in het Hofgebouw, te 's Gravenhage, hebben gehangen, is echter de naam van den maker zóó in vergetelheid geraakt, dat ze voor werk van hans holbein zijn beschreven; Zie dit in De Riemer, Beschryving van 's Gravenhage, Delft, 1730, I, blz. 136, en, in den Tegenwoordige Staat
| |
| |
van Holland, Amsterdam, 1746, VI. bl. 37. - terwijl die stukken vandaar, als de eigendom van Nassau, naar het Vorstlijk Lustslot het Loo gevoerd zijn. Immers, na het kinderloos overlijden van Willem III., Koning van Engeland, moest diens nalatenshap verdeeld worden, en bijgevolg werden de schilderijen op het Loo, den 26. Julij, 1713, te Amsterdam, verkocht. In den Catalogus vindt men, onder Nr. 45: Twaalf stuks van otto vaenii, zijnde Oorlogen van de Romeinen en Batavieren, uitvoerig geschilderd, die met ƒ1500 zijn betaald; en, waarschijnlijk, door den Staat weder in gekocht, zijn ze, tot in 1809, te 's Gravenhage verbleven, en toen, bij de oprigting van een Museum, te Amsterdam, naar genoemde stad overgebragt, waar zij thans nog berusten. - De afbeeldingen zijn door a. tempesta in plaat gebragt en ook te vinden in de Histoire de la Guerre des Bataves et des Romains etc., Amsterdam, Mich. Rey, 1770, gr. in fo., door den Markies de St. Simon, die het Landgoed Amelisweerd, bij Utrecht, bewoonde, en aldaar, in 1794, is overleden, uitgegeven. De eerste uitgave verscheen te Antwerpen, in 1612, in fo.-oblong. - Zijne Letterkundige Werken zijn: Vita D. Thomaoe Aquinatis.... Antverpiae, 1610, in 4o., 30 Pl. naar o. venius. - Op bl. 95 van den Catalogus van J. de Vos, Amsterdam, 1833, vond ik: Het leven van Thomas van Aquinen, fraai op papier geschilderd door o. venius, 12 stuks, ƒ30. - Hieruit ziet men, zooals ik meermaal heb aangewezen, dat destijds de Meesters van dien stempel geen teekeningen, inaar en camaieux geschilderde voorbeelden, voor de gravure vervaardigden. - Horatii Flacci imagines (103) in oes incisis notisque illustrata, studio othonis vaenii, Antverpiae; H. Verdussen, 1607, in 4o. Latere drukken zijn Ibid., 1610 en 1612, in 4o.; Amsterdam, 1684, gr. in 8o.; Brux., 1683, idem; Florenzi, 1777, 4o. Men vindt ook gekleurde en met goud gehoogde exemplaren, zegt Nagler. Dit Werk had hij aan de vrome Infante Isabella opgedragen, doch deze wenschte van hem, dat hij zijn geest ook op het gebied der godlijke liefde mogte spitsen, waarop hij het licht deed zien: Amoris divini emblemata, studio et aere oth. vaenii concinnata Latine, Gallice, Hispanice et Belgice. Antverpiae, 1615, 60. pl. Later verscheen eene Pracht-uitgave, Ibid., 1660, in 4o., en, H. Hugo en otto vas veen, Godlievende Ziel, 100 pl., bij Herm. Besseling, te Utrecht, 1757, in 8o. - Amorum emblemata etc. Batavo-Lugdunensis, Antverp., 1608, in 4o. - Emblemata amatoria aliquot selectoria etc.; Amst., 1618, in 16o.-oblong. - Théâtre moral de la vie humaine, représenté de plus de 100 tableaux, tirés d'Horace, par o. venius; etc.; Bruxelles, 1772, of 1678, in fo., en te 's Hage, 1755, in 4o. Deze prenten, zegt Nagler, zijn uit de Emblemata Horatii, en de tekst is uit de Doctrine des moeurs; Paris, 1645. De Spaansche uitgave (Theatro moral) is evenzoo te Brussel, in 1660 en 1672, verschenen, in fo. - Zou dit waar zijn? want dat Werk verscheen ook in 1684, te Amsterdam, bij H. Wetstein, en in de Voorrede wordt gezegd: ‘dat men zou twyfelen, of hy Horatius, dan of Horatius hem gevolgd hebbe.’ Zie de Aanteekeningen van De Jongh, in Van Mander, II., bl. 176. - Zou men toen de vroegere drukken niet hebben gekend? Mij dunkt, bij zulk eene onderneming, zeker, wel alle. Doch dit zal moeten doelen op wat er voorts volgt, te weten: ‘Verder heeft hy ook, door eenige zedelyke aanmerkingen, die schriften verklaard, uit welke otto venius zyn Theatrum morale humanoe vitoe zamengesteld heeft;’ men heeft dus deze Commentarie voor den geheelen tekst van dat Werk aangezien. Zie Hoogstraten, Woordenboek, in voce Roy. (Marina le) - Historia septem infantium de Lara, a Don Rodrigo Calderon. Antverpiae, Lissaert, 1612, in 4o - Bij Nagler staan de prenten vermeld, naar zijne schilderijen gegraveerd. - Wijle de Heer P. Visschers, Pastoor der St. Andreas-kerk, te Antwerpen, heeft Iets over
| |
| |
octavio van veen, Schilder enz. Antwerpen, 1853, in 8o., uitgegeven. - Ten slotte, moet ik hier eene mij voorgekomen bedenking maken, die tot eene vraag leidt, namelijk: heeft marten heemskerk, wiens geslachtsnaam van veen was, niet tot het zoo wijd en zijd verspreide geslacht der hierboven gemelde Van Veen's behoord? en zulks op grond, dat zijn vader jacob willemsen, daarbij een familienaam Van Veen voerde, welke naam een bekend geslacht aanduidde; en, ofschoon hij ‘een huisman of bouwer’ was, gelijk Van Mander berigt, zoo zegt dit véél in 1498, toen marten werd geboren. Hierdoor, namelijk, moet men een welgezeten boeren-heer verstaan, te meer, daar zijne ouders marten, reeds vroeg, te Haarlem de kunst lieten leeren, hetgeen destijds in den boerenstand niet te huis behoorde. Bovendien is marten door zijne tijdgenooten altijd als een beschaafd en deftig man geëerd. - Behalve de genoemde Portretten van octavio van veen, gaan er nog in gravure uit, als in de Verzameling van Hondius, in 8o. waar hij ‘aetat. XXII.’ is voorgesteld, met een schoon Latijnsch vers er onder. - Naar dat door pontius sculp., zijn die bij De Bie, Van Mander in 8o., Sandrart enz., genomen.
| |
[Veen. (P. van)]
VEEN. (P. van) Op de Tentoonstellingen, te Amsterdam, van 1820-1828, heb ik van dezen meester fraaije Geldersche landschappen gezien. - Toen woonde hij te Gendringen.
| |
[Veen. (Mr. Pieter van)]
VEEN. (Mr. Pieter van) Bij het Artikel van Immerzeel, door mij, in der tijd, met zooveel anderen medegedeeld, moet ik nu hier nog de later ingewonnen berigten doen volgen. - Hij was een der twaalf broeders en zusters van octavio van veen. - Zie aldaar. - Er gaat een Portret van hem uit, dat zeldzaam voorkomt, waarschijnlijk, naar het origineel genomen, thans (1862) berustende in de Verzameling der nieuw opgerigte Vereeniging ter beoefening der Geschiedenis van 's Gravenhage, afkomstig uit het Haagsch Genootschap, Kunstliefde spaart geen vlijt. Het omschrift is: petrus vaenius, Batavo-Lugdunensis, Oppidi Hagiensis Syndicus oetatis suae LXVI. 1636. Zinnebeelden, op de Wiskunst, de Wetenschap en de Schilderkunst doelende, omgeven het deftig, manlijk gelaat, waaronder een Latijnsch vers van C. Barloeus. Zie zijne Poëmata, II, bl. 525, In effigiem petri vaenii, Syndici Hagensis, filio sculptam; dit Portret wordt gemeend door een der zonen van den Pensionaris te zijn gegraveerd. De bekende graveur gysbert kan dat niet gedaan hebben; alsdan heeft hij een zoon van dien naam, als graveur, gehad, die, welligt, met den eersten verward wordt, of het zou bewerkt zijn door een zoon, niet bij name bekend. - Uit het portret blijkt, dat hij, in 1570, te Leyden is geboren. - P.C. Hooft noemt hem in zijne Lyk- en Grafdichten, uitgave van Bilderdijk, 1823, in 12o., II. bl. 126: ‘Schilder en Pensionaris van den Haage. van veen had op zijn duim de Wet, - En daar en boven droeg ze 't plet. (palet) - Noch steegh zyn' eere bet in top. - Hy draaid er alle harten op. - Zyn deugdt, in dio (of 't lyf hier sneeft) - Als levendige graaven, leeft.’ - Jammer is het, dat het jaar van zijn overlijden er niet bij voorkomt, want dit blijkt, zeer onzeker te zijn, dewijl dat Grafschrift in de uitgaven zijner Gedichten, welke ik bezit, als, te Amsterdam, bij Blaeu, 1636, in 4o., Ibid., 1644, in 8o., en Ibid, 1668, in 8o. niet voorkomt. Daar nu Hooft in 1647 overleed, zoo blijkt het, dat dit een later gevonden Vers is, hetwelk Bilderdyk in zijne uitgave achter de Grafgedichten, met een idem op Frederik Hendrik, bestaande uit slechts twee regels, en driemaal anders, heeft laten volgen. Hooft vervaardigde dit Grafschrift als eene proeve na 14 Maart, 1647, op het overlijden van den Prins, en vóór 10 Mei, diens begraafnis. Vandaar ongesteld te huis komende, is hij-zelf elf dagen daarna overleden. Ik heb dit nagegaan, met het doel, om hier tot een geoorloofd gevolg te geraken, namelijk;
| |
| |
daar in den druk van 1644, de beide Grafschriften niet voorkomen, zou ik het overlijden van van veen tusschen 1644-1647 durven stellen, die alsdan omtrent 76 jaren zou oud geworden zijn. - Het Ontzet der stad Leyden, nog aldaar ten Stadhuize berustende, zal na 1604 door hem zijn geschilderd, dewijl Van Mander er niet van spreekt. - Dat hij met zijn broeder octavio in goede verstandhouding leefde, schijnt te blijken, daar hij bij den doop van diens achtste kind, Catharina, 22 November, 1611, te Antwerpen, als peter stond. - Bij Van Mander in 8o. Pl. bb Nr. 3, komt zijn Portret voor. - In 1613, bevond hij zich reeds te 's Gravenhage; zie over zijne bemoeijingen in den koop der schilderijen, op zijn broeder octavio.
| |
[Veen. (P.J. van)]
VEEN. (P.J. van) Van dezen schilder was op de Tentoonstelling, te Amsterdam, in 1822 en 1824, Een Gezigt op de Westermarkt, aldaar, en, Een Boschgezigt te Bergen, bij Alkmaar, enz. - Toen woonde hij te Amsterdam.
| |
[Veen (Rochus van)]
VEEN (Rochus van) wordt door Nagler als een glasschilder genoemd, en zou, naar men zegt, een zoon, of neef van octavio van veen geweest zijn. In de St. Jacobs-kerk, te Antwerpen, is een geschilderd Glas, naar de teekening van hendrik van balen, voorstellende Rudolph van Habsburg, in aanbidding voor de H. Familie, vervaardigd door rochus van veen. - Deze rochus is mij alleen bij genoemden auteur als Glasschilder voorgekomen, en ik moet vragen of dit Glasraam welligt niet hetzelfde is, dat door mij op jan baptist van der veecken vermeld werd? - Onder de acht kinderen van octavio van veen - Zie aldaar. - komt geen rochus voor. - Daar zijn bekende werk bepaaldelijk van later tijd is, kon hij wel een neef van octavio wezen; doch, dewijl deze 11 broeders en zusters had, zal de vader van rochus moeilijk zijn aan te wijzen. Zeker is het intusschen, dat hij voor uitspanning voorwerpen uit de natuurlijke geschiedenis met olie- en meer nog met waterverw, zeer uitvoerig, schilderde, want daarover zegt Le Francq van Berkhey, dat rochus met zijne twee broeders jan en simon van veen, Noordhollandsche Edellieden waren, die er zich op toelegden, allerlei Noordhollandsche dieren en planten af te teekenen, welke teekeningen, wegens hare bijzondere uitvoerigheid, nog onder de kunstkenners beroemd, doch zeldzaam zijn. Deze broeders leefden in 1660-1670. - Houbraken zegt, dat rochus twee zonen had, waarvan slechts de oudste de penseelkunst beoefende. - Bryan-Stanley meldt weder, dat rochus in 1650, te Antwerpen, geboren, en in 1706, te Haarlem, overleden is. Het eerste strookt met niets, en het tweede doelt op den laatsten telg van dezen stam, toen aldaar overleden, en wiens nagelaten kunst verkocht is. - Nagler zegt: gerard van veen is, vermoedelijk, een nakomeling van rochus, doch hij heeft zich daarin vergist. - Zie op VEEN. (Gerard van der)
| |
[Veen (Timan van)]
VEEN (Timan van) is door het volgende Werk bekend: Romae urbis, quemadmodum hodie variis antiquis et novis obeliscis, columnis et aedificiis ornata visitur, descriptio, aeris formis expressa à timano de veen. Patent Lugduni Bat., - ap. Rapheleng, 1594, in fo. Zie Nagler. - Meer dan waarschijnlijk, is deze timan een broeder geweest van octavio van veen, - Zie aldaar. - die elf broeders en zusters had.
| |
[Veen. (A. van der) - Zie Veen. (Apollonia van)]
VEEN. (A. van der) - Zie VEEN. (Apollonia van)
| |
[Veen (Gerard van der)]
VEEN (Gerard van der) was een bekwaam Glasschilder, die, in het begin der XVIII. eeuw, te Groningen, bloeide. -Ik vond bij Van Gool, II., bl. 307, geboekt, dat johannes antiquus zijn eerste leermeester was. - Nagler noemt hem, bij vergissing, van veen.
| |
[Veen. (Jan Baptist van der)]
VEEN. (Jan Baptist van der) Op dezen naam, bij vergissing door Nagler geboekt. - Het moet zijn j.a. van der ven. Zie aldaar.
| |
| |
| |
[Veen (Pieter van der)]
VEEN (Pieter van der) beoefende, in het midden der XVIII. eeuw, met goed gevolg, de glasschilderkunst, te Groningen. Hij was de zoon van gerard van der veen, die ook, waarschijnlijk, zijn meester geweest is. - Zie Van Gool, II., bl. 307.
| |
[Veenhuysen, (Jan)]
VEENHUYSEN, (Jan) en niet veenhuizen, zooals Immerzeel schrijft. Zijne voornaamste gravuren zijn: de Vice-Admiraal Volkhard Schram, gr. in plano, zeldzaam, en in mijn bezit. - Conr. Hoppe, Luth. Pred., te Amsterdam, in fo. - De voornaamste Gebouwen, te Amsterdam, 1656, 71 pl. in 4o., met Franschen en Hollandschen tekst. - Gezigten in Amsterdam, in omtrekken gegraveerd, voor de Beschryving dier stad van F. von Zesen, Amsterdam, 1665, in 4o. - Gezigt op de St. Martenskerk, te Haarlem, kl. 4o. - Een curieus historisch portret, in mijn bezit, is dat van den Rederijker P. Vliege, waaronder: ‘Ick vliege door myn verstant. - Petrus Vliege, geboren van Gendt. Hier siet ghy uytghebeelt dien oudt en wysen man - Die eenen Cicero in 't Vlaemsch beschaemen kan - Wiens wel-begaefde tongh, en onghemeen verstandt - Tot eere, prys, en lof streckt van syn Vaderlandt - T welck oock getuyghen sal de Amsteldamsche Stadt - Die van hemt hooren spreken heeft gheluck gehadt.’ - Beteekend j.v. Aeryaen Passemiers ex. in fo. Men kan zien, dat het portret bij deze gelegenheid vlugtig gegraveerd is. - Zijn Monogram is even als dat van jan van de velde, doch het verschil der meerdere verdiensten van dezen heeft geene toelichting noodig. - Hij heeft ook goed geteekend, blijkens de Nieuwe-kerk van binnen, uit bovengenoemd Werk, beteekend j. veenhuysen delinea. el sculpsit.
| |
[Veer (R. de)]
VEER (R. de) vond ik als lid van het St. Lucasgild, te Utrecht, op het jaar 1674, en als kunstschilder vermeld. Welligt was hij verwant aan johannes, bij Immerzeel geboekt, dien ik echter niet in genoemd Gild vond ingeschreven.
| |
[Veerssen, (Theodor van)]
VEERSSEN, (Theodor van) Schilder, van Brussel, werd omstreeks 1815 geboren. Hij schilderde Landschappen met beelden en vee, gewoonlijk bij zonneopgang. - Zie Nagler.
| |
[Veken (Nicolaus van der)]
VEKEN (Nicolaus van der) staat bij Immerzeel, doch zonder doopnaam, vermeld, F. Bogaerts noemt hem nicolaus.
| |
[Velde, (Adriaan van de)]
VELDE, (Adriaan van de) zoon van willem, den Oude, heeft, evenals zijn broeder willem, de Jonge, in de kunstwereld een beroemden naam verworven, en is, naar waarde, door Immerzeel te boek gesteld. Als vervolg der prijzen, in Europa voor zijne Werken besteed, mag, na de schoone schilderij, in het Museum-van-der-Hoop, te Amsterdam, genoemd worden die, waarvoor te Rome, op de veiling van den Kardinaal Fesch, door Lord Herford, 50,000 francs werd besteed, voorstellende Jacob verlaat zijn vaderland; hij zit te paard, en naast hem rijdt eene vrouw, op een grijs paard; verder een drom van bedienden op paarden en kameelen; in de voorhoede, eene kudde enz., in 1663 geschilderd. Door denzelfden Lord werd, op de Verkooping van Th. Patureau, te Parijs, in 1857, met 23,500 francs betaald een Landschap, met figuren en vee, h. 30, br. 40 dm. Ned.; een juweeltje, door klauber sculp., 1846. - In het historische vak komen meer stukken van hem voor, als: in den Catalogus van C. van Dyck, 's Hage, 1713, Nr. 19: ‘Een Hiëronimus in de woestyn, met twee leeuwen. Dit stuk is in de hoogte, en de weêrgâ daarvan in deugd tot nog toe niet van a. van de velde bekend; ƒ205.’ - In dien van Terwesten, 1767, vindt men, op bl. 593: ‘De Historie. van Argus en Mercurius, rijk en kloek met vee gestoffeerd enz.; h. 26, br. 35 dm., Amst. ƒ1075.’ - Nog voeg ik hier, als eene zeldzaamheid, bij: ‘Een Veldgezigt; op den tweeden grond, een zeilend schip, door a. en w. van de velde; h. 11½, br. 13 dm. idem; ƒ270.’ Zie Nr. 11 van den Catalogus van A. Sydervelt, Amsterdam, 1766. - Ik bezit een fraai Portret van J.L. Le
| |
| |
Semelier, van de velde pinx., l. desplaces sculp., in 8o., zittende, vol leven, in zijn studeerkamer, bezig met schrijven enz. Deze was een R.K. geleerde, geboren te Parijs, omstreeks 1660, en in 1725 overleden, volgens Moréri, Supplément, en kan dus door onzen adriaan, in 1672 gestorven, niet geschilderd zijn. Zou het ook van een der Vlaamsche van de velde's kunnen wezen? Zie op den eerstvermelden VELDE (Jan van den) en op VELDE. (Nicolaus van de) - In het Museum-Boymans, te Rotterdam, berusten, behalve twee schilderijen, 12 stuks Teekeningen van hem. - Zijne etswerken worden bij Immerzeel genoemd, doch 26 stuks zijn bij Nagler beschreven. - In het Museum-van-der-Hoop, berust een landschap, waarin adriaan van de velde, zijne vrouw en kinderen zijn afgebeeld, 1667. Deze schilderij wordt door de meest-bevoegde kenners, in den volsten zin des woords, gehouden voor een onvergelijklijk meesterstuk van zijn penseel. Het is alsof adriaan hierin zich-zelven heeft overtroffen; h. 4 vt. 8 dm., br. 5 vt. 7 dm. Het stuk werd voor ƒ10,068 en 5. %, in 1824, op de Verkooping van G.v.d. Pals, te Rotterdam, gekocht, en is op die van Nieuwenhuys, in 1833, voor ƒ15,720, aan Van der Hoop overgegaan. - Bij Houbraken en Descamps vindt men zijn Portret. Een Idem werd vervaardigd door hesse, Lith., in fo.; ook in den Catalogus van Portretten van F. Muller staat, onder Nr. 5577, een Idem, geteekend, in 4o., vermeld.
| |
[Velde (Esayas, Esyas, of Jesaias van de)]
VELDE (Esayas, Esyas, of Jesaias van de) wordt door Immerzeel opgegeven, als, omstreeks 1597, te Leyden, geboren, en aldaar, in 1648, overleden. Dewijl met geen grond wordt tegengesproken, dat hij een broeder van jan, en een zoon van jan, den beroemden Haarlemschen Schrijfmeester, is geweest, zoo is het volkomen zeker, dat hij ook te Haarlem werd geboren, doch zich later te Leyden vestigde. Orlers, Beschryving der Stad Leyden, 3. druk, Ibid., 1731, I. bl. 399, zegt, dat p.p. de neyn zich, door het leenen der teekeningen en schilderijen van den vermaarden landschap- en batalje-schilder, esaias van de velde, en diens vriendschaplijk onderrigt, wegens onvermogen, langs dien weg voor de kunst heeft gevormd. Dit is van 1614-1616 geschied, en daardoor schijnt het mij toe, dat willem van de velde, de Oude, die te Leyden geboren werd, zijn zoon was, en hij alzoo de stamvader van den beroemden willem, den Jonge, en adriaan van de velde is geweest. - Het onbepaalde geboortejaar 1597 zal, evenals dat van zijn broeder jan, den graveur, - Zie aldaar. - wel vervroegd moeten worden, om vader, van den genoemden willem, geboren 1610, te kunnen wezen, hetwelk men ook gerust op 1587 kan brengen, en wel naar aanleiding van Orlers, die hem, reeds in 1614, als een vermaard schilder, te Leyden, noemt. Dit bevestigen ook de prenten, De Walvis, gestrand 28 Dec. 1614, en, Een Dorpsgezigt, door e. van de velde, 1614. - Er wordt ook als zeker gemeld, dat hij, langen tijd, te Haarlem gewoond heeft. - Zijn doodjaar schijnt mede niet naauwkeurig bekend, dewijl ik eene teekening bezit, uitvoerig met potlood, in gr. fo, voorstellende een Landschap met een uitgestrekt Gezigt op eene Stad, en op den voorgrond met koebeesten gestoffeerd, waar een teekenaar, op brokstukken van antike gebouwen zittende, dat gezigt afteekent, waarnaar een heer staat te kijken, beteekend e.v.d. velde 1652; blijkbaar, pijnlijk, door eene oude hand vervaardigd, want de kerken en torens staan uit het lood enz. - Behalve Landschappen, Boerenkermissen, Bataljes enz., heeft hij ook andere onderwerpen geschilderd, als Binnenhuizen, met spelers op een verkeerbord; doch, wat vreemd klinkt, en waarvan ik geen uitleg kan geven, is ‘De dans van Prinsen en Princessen, in het gezigt van den oude Barnevelt en zyn vrouw, door esaias van de velde, extra puyk; ƒ23.’ Zie Catalogus van Hoet, I. bl. 57 en 584. - Nagler
| |
| |
beschrijft 18 Nommers zijner gravuren, waaronder eenige Reeksen of Boekjes voorkomen. Tot de zeldzame behoort de fraaije historische prent, De Doorbraak van den dijk bij Vianen, 10 Januarij, 1624, waaronder vier verzen, in vier talen, in fo.-oblong, en in mijn bezit. - Zie nog op VELDE. (Frans van de)
| |
[Velde, (Françiscus van de)]
VELDE, (Françiscus van de) mathematicus en bouwmeester der stad Gent, bloeide in het midden der XVI. eeuw. Zijne groote bekwaamheid is voor het nageslacht bewaard gebleven, en kenlijk uit de vijf houtsneêplaten van de Eerpoorten, door hem gebouwd, ter gelegenheid van de Blijde Inkomst van Philips (II.) van Oostenrijk, in de stad Gent, en naar zijne teekeningen gegraveerd, waaronder eene korte Verklaring in het Latijn en Vlaamsch, voorkomende in de Brevis descriptio eor. quae a S.P.Q. Gand. Philippo Austr. Caro. V. Caesar. Princip. Flandriar. Filio et haeredi et futuro Principi Flandriae exhibita fuêre. Gandavi, tertio Idus Jul. an. MDXXXVIIIJ. Gandavi, excudebat Cornelius Manilius, anno 1549, in 4o. De tekst is van Jan Otho, van Brugge, beroemd Hoogleeraar in de oude talen, te Gent, zegt Ch. van Hulthem, die van dit exemplaar bezitter is geweest, en verklaart, nimmer een tweede te hebben gezien, en ook geene uitgave in fo. te kennen. Deze is echter in hetzelfde jaar te Antwerpen, bij Joan Liefrinck, verschenen. De beide drukken zijn zeer raar. Het genoemde exemplaar was bij den Heer Borluut, te Gent, in 1858; het had hem 140 francs gekost, en werd voor 240 verkocht. Voor een idem werd 150 francs betaald. Zie Brunet, Manuel du Libraire; Paris, 1861, in 8o.
| |
[Velde. (Frans van de)]
VELDE. (Frans van de) Nagler meldt op het artikel esaias van de velde, dat hij zijne werken somtijds met de letters e.v. beteekende, en de e soms meer op eene f. gelijkt, waardoor in den Catalogus van Verstolk van Soelen (1847) zekere frans van de velde wordt genoemd, van wien toen eene teekening met ƒ950 betaald werd. Wanneer die werklijk van eenen frans van de velde is, dan is deze ons onbekend. - Dit zal ook voor ons wel het geval zijn, want de eenige teekening, in dien Catalogus voorkomende, is Nr. 207: Het vertrek van Karel II. naar Engeland enz., door willem van de velde - Zie aldaar. - Ao. 1687, en deze werd, door den Makelaar Brondgeest, voor ƒ950 gekocht. - Is er nu in andere exemplaren, dan de Fransche, een drukfout geslopen, die aanleiding tot die opmerking van Nagler gegeven heeft? Doch hoe staat het dan nog met dien prijs, voor werk van een onbekend kunstenaar betaald, tenzij men dien op werk van esaias zou moeten toepassen? - Mijns inziens, moet de naam frans hier geheel vervallen.
| |
[Velde, (Jacob van de)]
VELDE, (Jacob van de) een weinig bekend kunstenaar, die, welligt als liefhebber, Prent-teekeningen in ploos van amstel's trant vervaardigde. Het complete werk, door hem-zelven byeen verzameld, en op de Verkooping van zyn nagelaten konst gekogt, bestaat uit: ‘Een Rhyngezigt, met een brug over dezelve, met de pen, 1766. - Een bergachtig Landschapje, met een drift beesten, naar vas der does, met roet en de pen. - Hetzelfde, en, een Overdruk, en een idem, allereerste omtrek, extra raar. - Een Herder, zittende by een boom, in een landschap, met beestjes, na n. berchem, met omber en de pen (achterop beteekend, en fecit - 1770); idem met roet; idem, allereerste omtrek, extra raar. - Twee Gestoffeerde Landschappen, in de hoogte, naar jan van huysum, met omber, op O.I. en Twee dito op ordinair papier, en twee dito, met zwart gedrukt, 1767. - Een Arcadisch Landschap in de hoogte, naar j. moucheron, 1768, 5 maal, met veranderingen, in papier en tinten.’ Zie Catalogus van Van Buren, Bailluw van Noordwijkerhout enz., 's Hage, 1808, bl. 200.
| |
[Velde (Jan van de)]
VELDE (Jan van de) was, zeker, een der eerste, die de Schrijfkunst tot eene
| |
| |
sierlijke en aanmerklijke hoogte heeft opgevoerd, en wordt voor den stamvader van het Hollandsche kunstenaars-geslacht van dien naam gehouden. Men meent, dat hij, in 1568, waarschijnlijk, te Haarlem is geboren, want Th. Schrevelius, in zijne Beschryving van Haarlem, Ibid., 1648, in 4o., bl. 318 (381) noemt ‘dien grooten schryver’ als den vader van jan van de velde, den graveur; doch in den Catalogue des livres etc. de Borluut de Noortdonck, I, p. 97, leest men, in eene Noot van Borluut, dat deze jan, in 1569, te Antwerpen is geboren, eerst schoolmeester te Rotterdam, en later te Haarlem was, waar hij, den 10. September, 1623, is overleden. - Ofschoon de bron niet wordt opgegeven, komt mij deze zoo bepaalde opgave toch wel aanneemlijk voor. Dit zoo zijnde, zou onze schrijfmeester van jan van den velde - Zie aldaar -kunnen afstammen, of althans van diens geslacht zijn. - Verder is men van oordeel, dat esayas en willem, de Oude, (vader van den beroemden willem en adriaan) broeders van jan, den graveur, zijn geweest, zooals Houbraken meldt; daarentegen, houdt Van Eynden en Van der Willigen, I, bl. 425 willem, den Oude, voor een zoon van esayas. - Zijne prachtige Schrijfkunst is in gravure verschenen, onder den titel: Deliciae variarum insigniumque Scripturarum. Autore joanne veldio, scriptore celeberrimo. gerardus gauw sculpsit Harlemensis, 1604, in 4o. - Amsterdam, 1604. - Spiegel der Schryfkonst, Rotterdam, 1605, en Ibid., met Duitschen tekst, 1606. Hier noemt hij zich hans von dem felde. - De vastheid zijner hand was weêrgaêloos. - In de groote Verzameling der Alba amicorum van Jhr. F.A. Ridder van Rappard, te 's Gravenhage, bevindt zich in het derde, Album van Ernestus Brinck, een blaadje met diens naem, door hem geschreven, dat, in de daad, bewondering verdient, en, op de eerste bladz. een Cirkel uit de hand getrokken, waarbij Brinck heeft aangeteekend: ‘Desen Circul is gemaeckt van jan de velde sonder passer.’ - Zijn Portret, aetatis 36, is door j. matham fecit, in fo., waar om: La voix se perd, l'écriture demeure; onder: 'T leeft al van den velde; en, een Idem, door hem-zelven fecit, in 4o., waar om: ‘T leeft al van den velde, Aetatis suae LIII., Anno 1621; op beiden een Wapenschild, met drie lammeren, en rijk met zinspelingen op de Schrijfkunst versierd. - Nagler heeft zich vergist, door deze Portretten voor die van zijn zoon jan, den graveur, op te geven.
| |
[Velde (Jan van de)]
VELDE (Jan van de) wordt door Immerzeel vermeld als, in 1598, te Leyden, geboren. Ik moet hier doen opmerken, dat de beroemde schrijfmeester, te Haarlem, jan van de velde, - Zie aldaar. - zijn vader was, en hij te Haarlem werd geboren, welligt wel vroeger dan in 1598, want eene groote reeks Landschappen, waarvan reeds in 1616 het vierde deel bij C.J. Visscher verscheen, en fraai is gesneden, pleit daarvoor. Bovendien heeft hij de kunst bij jacobus matham, - Zie aldaar. - te Haarlem, geleerd, zoo als het vers onder diens Portret, door van de velde gesneden, uitwijst. - Zijn overlijden is niet bekend. Heller (L.) zegt, dat hij in 1679 nog zou geleefd hebben, doch op de 24 Landschappen, onder den titel: Amoenissimoe etc. johanne veldio, Juniore, delineatoe et in lucem editoe a N.J. Visschero, anaglyptario, anno 1665, heeft Visscher hem bepaaldelijk jan, den Jonge, genoemd, ten einde men deze Landschappen, die zooveel overeenkomst hebben met die van den vader, niet zou verwarren, zoodat ook het jaar 1679, zeker, op den zoon moet doelen. - Bij Nagler vindt men 103 nommers zijner werken, waaronder een aantal reeksen of Boekjes, beschreven, doch niet de Begrafenis van Prins Maurits, door jan van de velde juxta direct. j. de gheyn. Dedic. J. Veldius et J. Hondius. Amst., ex offic. J. Hondii 1620, 20 bladen, br. fo., en uiterst zeldzaam. - In 1860, werd een Exemplaar, op de Verkooping van Munnicks van Cleef, te Utrecht, met ƒ60 betaald. -
| |
| |
Ook niet ‘Tien ovaaltjes, in vierkante lijstjes op ééne plaat, met 10 Portretjes, met de namen er onder, door j. van de velde. Een extra raar stuk.’ Zie Catalogus van Van Buren, op jacob van de velde vermeld, bl. 233. - Het Portret van Olivier Cromwell, dat voor zijn werk wordt opgegeven, is van later tijd, zegt Nagler, en welligt van jacob van de velde. - Zou hier ook niet aan jan, den Jonge, gedacht moeten worden, dewijl die plaat volgens allerlei graveerwijzen is behandeld, waardoor ze niet als werk van een geoefend graveur, maar slechts als eene proeve moet worden beschouwd?
| |
[Velde, (Jan van de)]
VELDE, (Jan van de) de Jonge, schilder en teekenaar, die, zegt Nagler, gewoonlijk met den voorgaande voor één persoon gehouden wordt. Hij leefde, waarschijnlijk, nog in 1679, doch toen j. van de velde Senior niet meer. - Zie over hem op den laatst voorgaanden VELDE, (Jan van de)
| |
[Velde, (Kornelis van de)]
VELDE, (Kornelis van de) ‘is de zoon van den allerberoemsten zeeschilder willem van de velde, woonachtig, indien hy nog leeft, binnen of buiten Londen,’ zegt Weyerman, in 1729. Hij verklaart, dat hij hem (1710) gemeenzaam in Engeland heeft gekend, zijnde hij de allerbeste zeeschilder, die hem in zijn geheelen levensloop is voorgekomen. - Dit mag men van de pen van Weyerman wel aannemen. - Walpole berigt, dat de oude willem een broeder, kornelis, had, die, even als hij, zeestukken met de pen (op witte panelen en ook wel op gekleurde (?) vervaardigde, en zich voor Koning Karel II. te werk stelde; doch deze, zegt Fiorillo, Geschicte der Mahlerei in Grossbritanniën, u.s.w. is, waarschijnlijk, dezelfde persoon, door Weyerman vermeld, die in Holland overleden is. - Dit strookt niet met den aard en de deugd van het schilderwerk; bovendien, zou hij wel voor Jacobus II, doch bezwaarlijk voor Karel II, (overleden 1685) kunnen gearbeid hebben, waardoor ik den tweeden, kornelis, voor den oudoom van onzen kornelis meen te moeten houden, en dat het adres, achter op eene teekening, Een Zeehaven, door s. de vlieger, ‘Aan Monsieur, Monsieur van de velde, wonende in de Meyerstraat, te Antwerpen,’ bij Van Eynden en Van der Willigen vermeld, aan een destijds aldaar wonenden Oom kan zijn gerigt.
| |
[Velde. (Nicolaes van de)]
VELDE. (Nicolaes van de) Descamps, in zijne Voyage pittoresque de la Flandre; Paris, 1769, in 8o., bl. 265, zegt, dat in de St. Maartenskerk, te Yperen, een Altaarstuk berust, voorstellende St. Maarten verdrijft den duivel uit een bezetene. Deze goede schilderij, slecht schoon gemaakt en vernist zijnde, is zóó donker geworden, dat men, zegt hij, met moeite het onderwerp kan onderscheiden. Van denzelfden schilder is nog aldaar De Triumf der kerk, en eene H. Familie. - Nagler heeft in Descamps, Vie des Peintres etc., het bovenstaande, in een paar regels vermeld, gelezen, en vraagt, of onder claes, of nicolaes van de velde, niet zekeren graveur moet verstaan worden, claes pauwelszoon, die De Vlugt naar Egypte heeft gegraveerd; j. van de velde exc., in 4o. - Wanneer die Auteur, even als ik, het eerstgemelde Werk ingezien had, zou hij geen grond gevonden hebben, om bovengenoemde vraag te doen.
| |
[Velde, (Pieter van de)]
VELDE, (Pieter van de) een weinig bekend zeeschilder, die, op het laatst der XVI. eeuw, in Engeland, bloeide, zooals Fiorillo, Geschichte der Mahlerei in Grossbritanniën u.s.w., bl. 252, in eene Noot berigt. Deze kan dus wel van den eersten, hier bovengenoemde jan van de velde, - Zie aldaar. - afstammen, en zich aldaar gevestigd hebben. - In de Bilder-Gallerie zu Salzthalen, 1776, was van pieter van de velde, Een vreeslijke Zeestorm; bij eenige weinige zonnestralen, die door een digt-bewolkten hemel heenbreken, wordt een schip tegen eene rots verbrijzeld; h. 2 vt. 8 dm., br. 2 vt. 1 dm. - Hij beteekende
| |
| |
ook zijne stukken p.v.v., zegt Brulliot, en een zoodanig beteekend Zeestuk berustte, in 1809, bij wijlen Mr. Schmidt, te Kiel.
| |
[Velde, (Willem van de)]
VELDE, (Willem van de) de Oude, staat bij Immerzeel beschreven. Ik moet daarbij voegen, dat hij te Leyden werd geboren, en, ongetwijfeld, een zoon van esayas van de velde is geweest. - Zie aldaar. - Hij moet zich reeds vroegtijdig te Amsterdam hebben gevestigd, dewijl zijn zoon willem, aldaar, in 1633, is gehoren. - Zie, op LUTKENHUYSEN (....), over de aanzienlijke prijzen, voor zijne werken betaald. - De schilderijen, voorstellende de Nederlandsche Expeditie op de rivier te Londen, 23 Junij, 1667, bij Chattam, en De Terugkeering der Vloot naar de reede van Vlissingen, in 1786, uit den boedel van Daniel Rademacher, Heer van Nieuwerkerk, aan de stad Vlissingen gekomen, (Zie De Navorscher, XI, 1861, bl. 246) zijn, zeker, ook van onzen willem, die steeds van Staatswege de oorlogsvloot vergezelde, en eerst na dien tijd, 1675 met zijn zoon, voor Karel II. en Jacobus II., in Engeland, werkzaam was. - Eerst in 1677, verkreeg hij en zijn zoon, als teekenaars in waterverw, in Zijner Majesteits bijzondere dienst, ieder eene jaarwedde van 100 £, welke acte, door Walpole meêgedeeld, is gegeven, den 20. Februarij, het 26. jaar van onze Regering; zoodat Descamps zich vergist heeft, met te zeggen, dat van de velde die van Jacobus II. genoten heeft. - Zie Fiorillo, Geschichte der Mahlerei in Grossbritanniën, u.s.w. - De twaalf groote schilderijen, door mij op Hamtoncourt gezien, zijn van 1676-1682 en door hen beiden vervaardigd. - Wat moet dan toch die regel bij Immerzeel beduiden, als hij zegt, dat hij, op het laatst van zijn leven, ook nog in olieverw geschilderd heeft? - Immers niets. - Hij bewoonde een huis te Greenwich, dus te midden van zijn element. - Ziin Grafschrift, in de St. Jacobskerk, te Londen, luidt, vertaald, aldus: ‘Mr. willem van de velde, de Oude, laatst schilder van zeegevechten van Hunne Majesteiten Koning Karel II. en Koning Jacobus II. sterft 1693.’ - Zijn Portret komt bij Walpole voor, 62a.
| |
[Velde, (Willem van de)]
VELDE, (Willem van de) de Jonge, zoon van willem, den Oude. Deze phenix der zeeschilders is, naar waarde, bij Immerzeel beschreven. - Om der geschiedenis wil, moet ik hier eenige zijner werken noemen, die ons zullen overtuigen, dat Europa hoe langer zoo meer zegevierend uitspraak doet over het verheven talent van onzen onvergelijklijken schilder van kalme Zeestukken, en die velen tevens tot voortreflijke historische tafereelen wist te bewerken. Op eene Verkooping van J. Harman, te Londen, Mei, 1844, gold eene schilderij van van de velde, Een Watergezigt, ƒ17,883, en had uit het Kabinet van den Graaf De Merle ƒ1692 opgebragt; dus was in een tijdsverloop van 61 jaren het kapitaal ruim 10 maal vermeerderd. Zie Kunstblad, 's Gravenhage, 1844, Nr. 22. - Op eene Idem, te Londen, Mei, 1844, Een Zeegezigt, het Morgenschot ƒ2376. - Een Schipbreuk, ƒ5640. - Het Kanonschot, een juweel zijner werken, ƒ16,560. - Idem, te Bristol, in 1842, van D.W. Acraman, Een kalme Zee, met oorlogschepen, die ten anker liggen, en eene groote menigte schuiten, ƒ14,232, door den Heer Farra gekocht. Zie Cabinet de l'Amateur et de l'Antiquité, Octobre, 1842, p. 128. - Op de Tentoonstelling, te Manchester, 1857, waren eenige zijner werken, en wel een der grootste, van Lord Herford, h. 6 vt., br. 8 vt., voorstellende het beroemde Gezigt op de Stad Amsterdam, van het Y genomen, (hiervan berust een Idem, minder hoog, doch veel breeder, in 1686, door hem geschilderd, in 's Rijks Museum, te Amsterdam), alsmede de Haven van Manchester, die, wegens de uitvoerigheid, hoog wordt geroemd. - Dat hij reeds vroeg met zijn vader werkzaam was, zie daarover op LUTKENHUYSEN (....), maar vooral op tischbein, welke belangrijke mededeeling eerst onlangs bekend geworden is. - Ook vond
| |
| |
ik vermeld, in de Kunstnalatenschap van Jan Agges, verkocht te Amsterdam, 16. Augustus, 1702, onder Nr. 43 van den Catalogus, Vier stuks Zeebatailles van willem van de velde, waar staat bijgevoegd: ‘Dit zyn de vierdaagsche zeeslagen van de Hollanders tegen de Eugelsche en Fransche Vloten, door den overledene zelf in zyn leven naauwkeurig doen schilderen, ƒ1090.’ - Zeker is dit beroemde feit, in 1666, door hem van nabij gezien, want hij is tot dat einde mot de Vloot mede gegaan. Zie Het Leven van den Admiraal De Ruyter, door G. Brandt; Amsterdam, 1701, in fo., bl. 476. - Welk eene deelneming in den roem van het Vaderland, door eenvoudige burgers betoond! - Onze willem heeft ook te Greenwich, welligt in hetzelfde huis van zijn vader, gewoond, en is in 1707 overleden. - Zie over zijne aanstelling als Hofschilder op zijn Vader, die destijds nog de hoofdpersoon was. - Hij heeft toen vele teekeningen voor den Koning en de Edelen vervaardigd, doch de grootste en kostbaarste Verzameling van Werken, door vader en zoon, was ten tijde van Walpole in het bezit van Mr. Skinner, in Cliffordstreet, te Londen, en welke hij, met groote onkosten, van Waller was magtig geworden. - Dat hij ruim werd betaald, blijkt uit zijne schoone teekening, De zamenkomst der Engelsche en Fransche Vloot aan de Nore, voor den Koning bestemd; zij werd aanvanklijk voor ƒ1560 verkocht, en is ten laatste in het Kabinet van een koopman, Mr. Stone, in Oxfordhire, overgegaan. - Ook hier te lande zijn fraaije teekeningen aanwezig, als: in het Museum-Boymans, te Rotterdam, 21 stuks, waaronder een uitmuntende Zeeslag, met de pen in O.I. inkt. - Bij wijlen den Baron Verstolk van Soelen, 1847, waren er mede verscheiden, en als eene der schoonste, onder Nr. 207, van den Catalogus: willem van de velde, Ao. 1687. Het vertrek van Karel II. met de Koningin, van Holland naar Engeland enz. ƒ950. Zie op VELDE. (Frans van de) - Hoe moet die voorstelling worden verstaan? Dit feit heeft plaats gehad den 2. Junij, 1660, en is bekend door het Prachtwerk: Verhael van de Reys van Carel II. in Holland enz.; 's Gravenhage, 1660, in fo., ook in het Fransch, met schoone platen, in mijn bezit. Bovendien heeft geen Koningin dien overtogt met hem naar Engeland gedaan, ook terwijl hij eerst in 1662 is gehuwd. Is het jaar 1687 goed, dan heeft willem ze toen geteekend. In 1660 heeft hij dit feit gezien, en misschien meer dan ééne er van geschilderd, want in de Verzameling van wijle Mejufvrouw M. Hoofman, te Haarlem, was zulk een kunstjuweel, afkomstig uit het Kabinet van Jan Tak, te Amsterdam, hetgeen de Engelschen bij de bezigtiging van dat schoone Kabinet in vervoering bragt, om tot het bezit er van te geraken; doch het antwoord was steeds: De jufvrouw koopt wel, maar verkoopt niets! - Zijn Portret is door g. kneller pinx. 1689, j. smith sculp., waaronder: gulielmus van de velde Junior, navium et prospectuum marinorum pictor, et ob singularem in illâ arte peritiam a Carolo et Jacobo II. Mag. Britt. regibus, annua mercede donatus. Obiit 6 Apr. A.D. 1707. aet, suae 74. - Een Idem, bezig zijnde te schilderen, uitmuntend door michiel van musscher, geschilderd, was, in 1773, bij Van der Marck, en is het laatst, uit de Verzameling van Verstolk van Soelen, in die van Thomas Baring, te Londen, overgegaan.
| |
[Velde (Jan van den)]
VELDE (Jan van den) zal wel de oudste schilder van dien naam, en, welligt, de stamvader van dit bekende schildersgeslacht geweest zijn, want ik lees in eene Sententie van Herdoopers, voorkomende in het Raads-dagelyks Boek der Stad Utrecht, 1539, dat onder andere Herdoopers ook genoemd wordt: ‘jan van den velde, geboren omtrent Antwerpen, schilder.’ Deze werd, volgens de Sententie, met de overigen ‘gericht mitten zweerde aen hoeren lyven, ende hoeren lichaemen gestelt op raderen, anderen ten exemple.’ Zie Dodt, Archief, VII. deel, bl.
| |
| |
181. - In de oude Registers van St. Lucas, te Antwerpen, vond ik: ‘jan van de velde, ontfangen als Meester, 1506. - hendrick van de velde, syn soone, ontvangen 1508.’ - Verder noch acht anderen van dien naam, tot 1712 ingeschreven. - Deze jan kan wel dezelfde zijn als de bovengenoemde, terwijl de beroemde schrijfmeester jan van de velde - Zie aldaar. - van een dezer van de velde's afstammen kan.
| |
[Velde, (H. van der)]
VELDE, (H. van der) een kunstschilder, te Sneek, die Landschappen en Stads-gezigten, op de Tentoonstellingen, te Amsterdam, heeft geleverd, het laatst op die van 1822: ‘Een Gezigt langs de Waag en Vischmarkt, te Sneek, door h. van der velde, oud 78 jaar.’
| |
[Velden, (G., of G. à)]
VELDEN, (G., of G. à) de naam van een weinig bekend kunstgraveur, die bloeide in de eerste helft der XVII. eeuw. Ik heb voor mij liggen het Portret van Albertus Card. Archidux Austr. etc., in kardinaals gewaad, rijk met bijwerk en kindertjes omgeven. Van onder een zesregelig Latijnsch vers, en o. vaenius inven. g., of g. à. velden f. 1597, gr. in fo. plano, en verdienstlijk gesneden. - Nagler zegt, dat Füssly dezen velden stellig voor apokryf houdt. Verder noemt hij nog het Portret van Christina van Zweden, borstbeeld; g. velde sc. Holmiae. - Idem Verdonk, met een ezels-kinnebak in de hand. - Ditzelfde Portret wordt onder de werken van jan van de velde, fec., in 4o., gevonden. - Jezus bij Maria en Martha, naar o. vaenius, in fo., schoon en zeldzaam. - Zou men, met het oog op die Portretten, niet moeten denken, dat hier eene geldspeculatie in het spel stak, en de koperen platen, door gysbert van veen gesneden, op nieuw, met veranderden naam van graveur, in den handel zijn gebragt? Zulke gevallen zijn legio.
| |
[Velden, (Petrus Carel van den)]
VELDEN, (Petrus Carel van den) zoon van den Vice-admiraal Jan van den Velden, Lid van het Hoog-Militair-Geregtshof, gehoren te Utrecht, heeft, met goed gevolg, de kunst beoefend, en zou, onder de verdere leiding van zijn Meester- c. kramm, daarvan een sieraad geworden zijn, zoo niet de dood den algemeen beminden jongeling, kort na het volbrengen zijner Akademische studiën, in den jare 1830, aldaar, weggenomen had. - Onderscheiden proeven zijner schilder-, teeken- en lithographische werken, beteekend p.c.v.d.v., worden, even als zijn Portret, door c. kramm geschilderd, bij zijne familie bewaard.
| |
[Veldener (Jan)]
VELDENER (Jan) was, waarschijnlijk, een der eersten, die houtsneden vervaardigde, en in gedrukte boekwerken uitgegeven heeft. - Er bestaat heden, nog verschil van gevoelen, of hij in België, Westphalen of Holland werd geboren; velen hellen er toe over, dat hij in Holland gehoren is, en, waarschijnlijk, reeds vroeg zijne kunst in andere landen ging uitoefenen, terwijl hij in 1478, zich weêr te Utrecht had gevestigd, waar de laatste uitgave van zijn Fasciculus temporum, met een aantal houtsneden, in 1480, in fo., verscheen. Aan het slot leest men: ‘Hier eyndet dat Boeck dat men hiet Fasciculus temporum inhoudende die Cronycken van oude tyden. By my volmaect jan veldener woennende Tutrecht opten Dam int jaer ons Heren MCCCCLXXX, op Sinte Valentyns dach op die Vastelavont. - De aanleiding, bij sommigen gevonden, om hem voor een Westphaler te houden, zegt men daaruit ontstaan, dewijl veldener in dit Werk een dergelijk Latijnsch van Wernerus Rolewink van Laer, een Westphaler en Karthuizer monnik, geheel vertaald, heeft opgenomen, en daarom wel als Giovanni de Westphalia wordt vermeld. Zie De Wind, Bibliotheek der Ned. Geschied-schrijvers; Rathgeber; Pars, Naamrol der Batavische en Holl. Schrijvers, doch vooral het bekroonde Werk van Jules Renouvier, Histoire de l'origine et des progrès de la Gravure etc.; Bruxelles, 1860, in 8o.
| |
[Veldhoven, (Paulus van)]
VELDHOVEN, (Paulus van) zoon van Hendrik van Veldhoven, die bij Immerzeel
| |
| |
staat vermeld, als te Utrecht, in 1735, geboren. Hij heeft het onderwijs van zijn vader genoten, en was een wakker portretschilder voor zijn tijd, en daardoor bij zijne stadgenooten zeer gezien en geëerd. Hij is, 1827, 92 jaren oud, in zijne geboorteplaats, overleden.
| |
[Velius (Theodorus)]
VELIUS (Theodorus) heeft voor uitspanning de kunst beoefend, hetgeen mij gebleken is uit eene groote kaart, voorstellende de Stad Hoorn, met bijwerk, die gevoegd is in den 4. druk van zijne Cronyck van Hoorn, in 4o., en waarin ook zijne Afbeelding, als beroemd geneesheer en historieschrijver, is geplaatst. - Hij overleed, te Hoorn, in 1630, oud zijnde 58 jaar.
| |
[Velse (H. van)]
VELSE (H. van) is een teekenaar geweest, die ten tijde van caspar philips, den graveur, bloeide, en teekeningen voor boekwerken schijnt te hebben gemaakt. Eene Afbeelding van de marmeren predikstoel, in de Groote Kerk, te Dordrecht, werd door hem geteekend, en door c. philips in koper gebragt, en het is door deze prent, dat ik zijn naam als teekenaar ontdekt heb, dewijl ik een afdruk in 4o. bezit, waarvan slechts twee exemplaren zijn getrokken, zoo als zulks op de prent, met meer zaken, daartoe betreklijk, geschreven staat; - doch, voor het beoogde gebruik te groot bevonden, is de rand er afgenomen en tot eene in groot-8o. prent vervormd, waardoor de beide namen der vervaardigers zijn vervallen, en op de verkleinde, - waarvan ik mede een afdruk bezit, - niet meer voorkomen. - Zie over dezen beroemden predikstoel op linde, (jan van der) trauen (a.) en cresant. (jacob)
| |
[Velsen. (J. van)]
VELSEN. (J. van) Twee stuks Rijngezigten, met dekverwen, door j. van velsen, vond ik onder Nr. 17, bl. 89 van den Catalogus van J.A. Brentano, verkocht, te Amsterdam, in 1822. - Later zag ik Le Musicien Espagnol; eene Dame met een guitar, die het gezang van een nevens haar zittenden heer begeleidt; j. velsen pinx., 1631. aveline sc. London, sold by P.C. Canot, in fo. - De door Füssly, Sen., vermelde van dien naam, op 1735, is, waarschijnlijk, een drukfout, en zal wel dezelfde persoon zijn.
| |
[Velten, (M.J.)]
VELTEN, (M.J.) portretschilder, te Brussel, zegt Nagler, van wien op de Tentoonstelling, aldaar, in 1845, werken te zien waren. - Toen was er ook een jonger portretschilder van dien naam werkzaam.
| |
[Velthuysen, (B.)]
VELTHUYSEN, (B.) een Hollandsche kunsthandelaar, zegt Nagler, die, waarschijnlijk, de vervaardiger is van eene zwarte kunstprent, welke men als eene kopij naar ostade moet beschouwen: Een Man en Vrouw, aan eene tafel drinkende: ‘Siet eens wat Kryn hier doet’ enz. b. velthuysen exc.; h. 8 dm. 3 str., br. 6 dm. 10 str. Par. Zij is goed behandeld, doch wat zwart.
| |
[Velx, (Roelof van)]
VELX, (Roelof van) schilder, te Mechelen, in 1442. - Zie op BRUYN. (Claes de)
| |
[Velyn, (Philippus)]
VELYN, (Philippus) is, naar waarde, door Immerzeel vermeld. Ik voeg er bij, dat een Exemplaar van al zijne Graveerwerken, door hem-zelven bijeen verzameld, op de Verkooping van A.J. Saportas, in 1836, te Amsterdam, door den Makelaar Brondgeest, voor ƒ126 werd gekocht, zoodat dit wel als een geschiedkundige legger van zijne graveernaald zal worden bewaard. - Zijn Portret is door zijn stiefzoon j.p. lange sc., in 12o.
| |
[Velzen. (Johannes Petrus van)]
VELZEN. (Johannes Petrus van) Bij het Artikel van Immerzeel over dezen Haarlemschen landschapschilder, moet ik het volgende voegen. In 1844, vertrok hij naar België, en in 1846 waren er op de Tentoonstelling, te Mechelen, twee schilderijen van hem, een Winter en een Zomer, die gunstig werden vermeld. Hij woonde toen te Antwerpen. Zie Kunstblad enz., 1846, bl. 46. - In de Haarlemsche Courant van 27 April, 1853, vond ik het berigt van zijn overlijden, in deze woorden, vermeld: ‘Op den 22. April, 1853, is, te Brussel, in den ouderdom
| |
| |
van 36 jaren, overleden, de Heer j.p. van velzen, in leven kunstschilder, aldaar.’ - Ik bezit eene schilderij van hem, zijnde een Wintergezigt, met schaatsenrijders, die buitengewoon warm van toon is, en echter toch zeer goed dit jaargetijde uitdrukt.
| |
[Ven. (Jan van der)]
VEN. (Jan van der) Nagler noemt dezen een schilder van Brussel, en leerling van j. meganck, die huislijke onderwerpen schildert. Hij vertrok later naar Rome, waar hij, in 1845, nog vertoeft.
| |
[Ven. (Jan Antonie van der)]
VEN. (Jan Antonie van der) De levensloop diens voortreflijken beeldhouwers van 's Hertogenbosch is, tot 1841, toen hij kortstondig uit Rome in het vaderland terugkeerde, door Immerzeel beschreven. - Ik kan alleen eenige zijner werken noemen, welke zijn scheppend talent na dien tijd heeft voortgebragt, en door wier volmaakte uitvoering hij veel roem behaalde, tenminste, voor zoover ze mij uit de openbare berigten zijn bekend geworden, doch voor de juistheid waarvan ik echter niet kan instaan, dewijl mij de zoo noodige als gewenschte inlichtingen, om die berigten te kunnen beoordeelen, niet geworden zijn. - In 1844, zond hij uit Rome naar 's Gravenhage, de Buste van H.K.H. Mevrouw de Princes van Oranje, en een Idem, eene Madona voorstellende, die, tot weêrgaê van den Salvator, de Gothische zaal van het Paleis aldaar versieren moest. Daarbij vernam men tevens, dat hij te Rome aan twee kunstgewrochten arbeidde, die voor de Tentoonstelling van 1845, te 's Gravenhage, zouden worden bestemd. - Zie Nederl. Kunstblad, 1844, Nr. 24. - Ik heb op die Tentoonstelling echter niets van onzen kunstenaar gezien. - Omstreeks dienzelfden tijd kwam er uit Rome berigt, dat zijne werkplaats meermalen bezocht werd door H.H.K.K.H.H. Mevrouw de Gravin van Nassau (D'Oultremont), en door Princes Albert van Pruissen (Marianne der Nederlanden) en dat gemelde Gravin hem een Altaarstuk in basrelief, De Afneming van het Kruis, voor hare bijzondere Kapel, had besteld, welk stuk door hem in wit Kararisch marmer gebeiteld werd. - Zie Ned. Kunstspiegel, 1844-1845, bl. 287. - Op de Tentoonstelling, te 's Gravenhage, 1849, waren van hem ‘Twee Statuetten, vervaardigd in 1842, om te dienen tot modellen voor het toen ontworpen Standbeeld van Willem den Zwijger.’ In den Catalogus staat van j.a. van der ven, te 's Hage. Daar die Tentoonstelling in de maand Mei geopend werd, was hij immers toen nog te Rome, want een berigt, uit 's Hertogenbosch, van 31 Julij, 1850, luidt: ‘Onzen Stadgenoot, den Heer van der ven, den beroemden beeldhouwer, die van zijne reis naar Rome teruggekeerd is, viel gisteren avond de eer te beurt eener luisterrijke serenade bij fakkellicht, die hem door de Harmonie, St. Cecilia, als tolk der gevoelens zijner stadgenooten, werd gebragt. De kunstenaar was innig getroffen over dit bewijs van symphathie, en toonde in warme bewoordingen, hoezeer hij het op prijs stelde. Naar wij vernemen, mogen wij thans de hoop koesteren, den kunstenaar bij voortduring in het midden zijner stadgenooten te zullen behouden.’ Zie Handelsblad, 2 Augustus, 1850. - Deze zeer natuurlijke wensch is ook vervuld, daar de Heer van der ven al zijne studiën en beelden uit Rome naar zijne geboortestad heeft doen vervoeren, waar dadelijk zijn talent werd ingeroepen ter verfraaijing van de beroemde Cathedraal, aldaar, namelijk, om er 14 Standbeelden van Franschen steen voor te vervaardigen, Christus en zijne Moeder Maria, met de Twaalf Apostelen, voorstellende. - Zie Handelsblad, 20 Januarij, 1851. - In dat-zelfde jaar is hem door H.M. de Koningin der Nederlanden opgedragen het vervaardigen eener afbeelding van den jong-geboren Prins Willem Alexander K.H.F., en werd daarbij door H.M. verzocht, in die voorstelling tevens te gedenken den te vroeg overleden Prins Frederik Maurits, haren zoon. Hij heeft daar eene studie voor vervaardigd, voorstellende, in gelijkenis, Frederik
| |
| |
Maurits, als een Engel, zijnen jonggeboren broeder in de armen houdende, welke schets door H.M. is goedgekeurd. Het kunstwerk zou uit wit marmer gebeiteld worden, omtrent levensgroot. Zie Handelsblad, 15 November, 1851. Dit schoone stuk, in 1858 voltooid, en in eene der Receptiezalen van het Paleis, te 's Gravenhage, geplaatst, werd algemeen geroemd. Zie Utrechtsche Courant, 31 Januarij, 1859. - In 1851, is hij, met nog 32 kunstbroeders, na de gehouden Tentoonstelling, te Brussel, met eene Medalje vereerd, terwijl den 9. December, 1856, in het St. Catharina-gasthuis, te Gouda, uit vrijwillige bijdragen, een Gedenkteeken werd onthuld ter eere van den, in 1855, overleden geneesheer W.F. Buchner, bestaande uit eene wit marmeren buste, op een zwart marmeren voetstuk, met toepaslijke inscriptie, door onzen verdienstlijken kunstenaar den Heer van der ven, te 's Hertogenbosch, vervaardigd. Zie Handelsblad, 13 December, 1856. - In 1858, werd de Heer van der ven door den gemeenteraad van 's Hertogenbosch benoemd tot Directeur van de Koninklijke School voor Nuttige en Beeldende Kunsten aldaar. Zie Konst- en Letterbode, 1858, Nr. 28. - Nagler gedenkt hem, bij vergissing, op jan baptist van der veen.
| |
[Venloo. (Jean de)]
VENLOO. (Jean de) Onder de kunstenaars der XV. eeuw zijn er velen, die thans door ijverige nasporingen aan de vergetelheid worden ontrukt, en tot deze behoort ook de hoogst-verdienstlijke metaalvormer en gieter jean de venloo. Op de uitmuntend gevormde Doopvont, in de Kerk van St. Maarten, te Wyck-Maestricht, nog aanwezig, wordt het volgende inschrift gevonden: joannes a venle me fecit anno domini mcccclxxxii. De vont is uit geel koper gegoten, en van eene ronde gedaante, wier boord is versierd met zes hoofden in hautrelief, en verdere lijsten en profilen, terwijl zij vooral merkwaardig is, als reeds geheel den renaissancen stijl kenmerkende, en niets van den toen nog heerschenden doch reeds zeer verbasterden zoogenaamden Gothischen stijl meer vertoont, zoodat dit werk tot de eerste gewrochten behoort, in genoemden stijl, in de Nederlanden, vervaardigd. Eene Afbeelding van deze doopvont is te vinden op bl. 407 van den Messager des Sciences; Gand, 1851; 3. Livraison.
| |
[Venne (Abraham van der)]
VENNE (Abraham van der) wordt, door Bryan-Stanley en Balkema, als portretschilder genoemd, geboren 1586, overleden 1650, en van wien een Portret van Prins Willem I, in 's Rijks Museum, te Amsterdam, aanwezig is. - Wanneer deze schilderij alleen als bewijs voor een schilder abraham van der venne moet gelden, is het eene vergissing, want het bedoelde portret, dien Prins dood voorstellende, stond in den vroegeren Catalogus op naam van adriaen van de venne. Van eenen abraham is aldaar, en ook bij mij, niets bekend. Zie verder daarover op VISSCHER, (Cornelis de) den Oude.
| |
[Venne, (Adriaen van de)]
VENNE, (Adriaen van de) Pietersz. Door Immerzeel wordt zijne geboorte, in 1589, te Delft, en zijn overlijden, in 1662, te 's Gravenhage, opgegeven. Het laatste is onjuist, dewijl P. Terwesten, Ms., die Secretaris van de Kamer van Pictura, te 's Hage, was, zegt: ‘dat hy op de Ducatons-lyst (doodgeld) van 't jaar 1665 als overleden aangeteekend staat, en dus in 't gemelde jaar, of daar omtrent moet gestorven zyn.’ - Houbraken zegt bepaald, dat zijn eerste onderwijzer was simon valk, meester goudsmid en schilder, en daarna jeronimus van diest, een fraai schilder in 't graauw; doch die schildertrant van onzen adriaen zal aanleiding hebben gegeven, om jeronimus van diest als zijn meester te noemen. - Dit is niet mogelijk, maar wel kan het diens grootvader zijn geweest, wiens zoon, welligt willem, mede, in 1656, de Kamer van Pictura, te 's Hage, hielp oprigten, en deze had een zoon jeronimus van diest. Zie aldaar. - Iets, dat weinig bekend is, las ik bij gemelden Terwesten
| |
| |
over het karakter van zinrijk genot in de XVII. eeuw, namelijk, dat van de venne vele fraaije Zinnebeelden in het graauw schilderde, ‘zooals diverse blyken, tot zelfs ook op de vengsters van het beroemde Zorgvliet van wylen den Ridder en Raadpensionaris Catz, daarvan voorhanden geweest en nog (1776) zyn.’ - Voor de Geschiedenis moet ik hier vermelden, dat op de Verkooping van J. Hermansen, te Middelburg, in Zeeland, in 1767 gehouden, onder Nr. 1 van den Catalogus voorkomen: ‘De vier Getyden des jaars, zynde de vier Lust-huizen van Zyne Hoogh. Willem den Eerste, Prince van Oranje en Nassau, welks Portret of beeldtenisse zich ook in ieder stuk vertoont, zeer ryk van ordonnantie en extra-uitvoerig in couleuren geschilderd, op paneel, door adriaen van de venne, zynde van zyn allerbeste werk, en geteekend 1620 en 1623; h. 29½, br. 45½ dm. Midd. maat. ƒ150.’ Jammer is het, dat de namen dezer Lusthuizen niet worden genoemd, dewijl men er uit dien tijd zooveel niet kent, of er moesten van zijne bijzondere eigendommen, en elders gelegen, onder geweest zijn. Deze stukken hebben, zeker, steeds te Middelburg berust. In 1619, woonde hij nog aldaar, als ook zijn broeder jan van de venne, Pietersz. - Zie aldaar. - In 1656 was hij een der 47 medeoprigters van eene nieuwe Kamer van Pictura, te 's Hage. - In eenige Vorstlijke Galerijen worden van zijne werken bewaard en, vooral om de getrouwe afbeeldingen der Geschiedenis van zijnen tijd, bijzonder geacht. Onder de buitengewone en beroemde noemt Nagler, Een Veldslag, 48 voet lang, in het bezit van zekeren Poolschen Graaf, doch hij weet niet, of die in het graauw, of in kleuren geschilderd is. - In de Louvre, te Parijs, berust een feest, gevierd bij gelegenheid van den Wapenstilstand, tusschen Spanje en Holland gesloten, in 1609. - In 's Rijks Museum, te Amsterdam, is een fraai stuk, Prins Maurits en zijn Hofstoet te paard, door de prent van w. delff, en door een idem van c. van queborn sc., 1630, gr. in fo., bekend; - alsmede De Zielenvisschers, een zinnebeeld op de kerklijke twisten van dien tijd, door hem en jan breughel, den Oude. - Zie aldaar. - In den vorigen Catalogus stond nog het Portret van Prins Willem I., na zijn dood, doch dit kan ook niet van hem wezen, daar die Vorst, vijf jaren vóór de geboorte van van de venne, verraderlijk doorschoten werd. Later heeft men dan ook ontdekt, dat achter op de schilderij geschreven stond: ‘Prins Willem I., op zyn Paradebed, Ao. 1584, geschilderd door den Ouden cornelis visscher.’ - Vreemd komt het mij echter voor, dat de Afbeeldingen van dien Prins, met een hoed op, voor zoo ver ik weet, alleen door hem zijn vervaardigd, en door w. delff sc., die ook de portretten van Prins Maurits en Frederik Hendrik zoo schoon naar hem heeft gegraveerd, gr. in fo. - Ook is naar hem het Sterfbed van dien Prins, 1647, door c. van dalen sc., en het Paradebed van denzelfden Vorst, door a. matham sc., in fo. - De Landing van Koningin Henriëtte van Engeland, te Scheveningen; p. philippe sc. 1660. Deze prent wordt door Nagler genoemd, doch in de Blyde Inkomste van genoemde Koningin, ten minste in mijn exemplaar, komt ze niet voor, en zij is mij alleen bekend in het Werk: Verhael van de Reys van Z.M. Karel II. in Hollandt; 's Gravenhage, 1660, in fo., en daarin is Het vertrek van dien Vorst en de Aankomst eene andere voorstelling, mede aldaar; deze is beteekend 1660. - Ook is het Feest, door de Staten aan Karel II. gegeven, wel door philippe sc., doch naar jacob torenvliet del., en niet naar van de venne, zooals Nagler zegt. - De Aankomst van Karel II., te Delft, welke hij ook opgeeft, als tot die reeks prenten te behooren, is noch in mijn Fransch, noch in mijn Hollandsch exemplaar te vinden. - Zijne teekenpen heeft een legio afbeeldingen van de zeden en gebruiken van zijn tijd, getrouw, weêrgegeven, en
| |
| |
welligt zijn er geene zoo algemeen bij onze landgenooten gevierd, als de zijne, waardoor de beroemde Werken van Jacob Cats en anderen van dien stempel aangename huisboeken werden, en tot heden gebleven zijn. - adriaen van de venne behoort tot de voorname geletterden van zijn tijd, en zelfs in den onzen wordt zijn overwegende invloed nog erkend, als zijnde hij een der eersten geweest, die zich uit den chaos van het Nederlandsch der Rerijkers losmaakten, en die taal op goede gronden zuiverden. - Als Dichtwerken heeft hij in het licht gegeven: Zeevsche Nachtegael ende deszelfs dryderley gezang; hier is nog bygevought een poëtisch-werck, ghenaemt Tafereel van Sinne-mal; Middelburgh, 1623, in 4o. - Tafereel van Sinne-mal; Amsterdam, 1633; - Sinne-vonck op den Hollandschen Turf, waer is bijgevoegd Hollandsche Sinne-Droom, op het nieuw wys-mal van den ouden Italiaanschen Smit, ende desselfs gevonden Tabacks-wonder-smoock enz. Hier voor staat zijn Portret, d. van bremden fec. - (Een eerste schoone druk, op 4o. papier, is in mijn bezit.); 's Hage, 1634, in 12o. - Tafereel van de belacchende Werelt; 's Hage, 1635, in 4o. Al deze Werken zijn met fraaije prenten door hem inv. et del. - Zijne Gedichten, in den stijl van dien tijd, zijn leerzaam, door de gewoonten der menschen aan de waarheid te toetsen, waarmeê de lachspieren het meeste voedsel krijgen, veelal met krachtige spreuken, op den kant, toegelicht. In hoeverre de rijkdom, de bloei en het pauperisme van zijn tijd met die van den onzen verschillen, springt in het oog, door hetgeen voorkomt op blz. 117, van laatstgenoemd Werk: ‘Kleyn Holland, groot puyck des Werelts, vrye Woon-plaets van Verstanden, Schole van den Kryg, en Kamer vol Rijkdom, Keuken vol Voedsel, Kelder vol Bier en Wynen, Pak-huys vol Goet, Sleutel van de Zee, Haven van Voorspoet. Hollandt is zoo volop in Voet-saem-heidt, dat daer meer Volk sterft van te veel te eeten, als van honger te lyden.’ - Voorts: Woudt van wonderlicke Sinne-Fabulen der dieren enz., te samen gesteld door steven perret; wederom met Sinne-rycke Ghedichten op 't nieu byghevoecht deur adriaen van de venne, schilder. Tot Rotterdam, 1632, in fo. Zie over dat Werk op GEERARTS (Marcus) en PERRET. (Stephanus) - Behalve het genoemde Portret, bestaat er een Idem, anders, door hem pinx. w. hollar sculp., en daaronder geb. 1599; doch De Bie, in wiens Werk dit voorkomt, heeft hiervan de schuld niet, maar jan meyssens. - Zie aldaar. -
| |
[Venne, (Huybregt van de)]
VENNE, (Huybregt van de) geboren te 's Hage, heeft de kunst bij zijn vader, adriaen van de venne, geleerd, en schilderde mede zeer fraai zinnebeelden en historiën, in het graauw; doch wáár en wanneer hij overleed, is niet gebleken. - Volgens P. Terwesten, Ms., die hem tevens opvoert, als, in 1665, in de Kamer van Pictura, aldaar, ingeschreven: ‘huybregt van de venne, zin- en graauw-schilder.’
| |
[Venne (Jan van de)]
VENNE (Jan van de) Pietersz. Deze wordt door Füssly als een kunsthandelaar, te Middelburg, in Zeeland, vermeld, die, welligt, ook de kunst kan hebben beoefend. Ziehier oorspronklijke bewijzen, waaruit wij tevens leeren, dat zijn vader Pieter, en dat adriaen zijn broeder was, ofschoon er niet uit blijkt, dat hij-zelf de kunst beoefend heeft. ‘Is jan pietersz. van de venne, woonende tot Middelburch, geaccordeert octroy, omme voor den tyt van ses naestcommende jaren in de Vereenichde Provincien, alleenelyck te mogen drucken, doen drucken ende uytgeven de Stadt Vlissingen ende het aencomen aldaer van haere Hoocheyden die Cheurforst Paltzgraeff ende Paltzgravinne by Rhyn, daerby gevoecht het Conincklyck Schip van Engelandt; van gelycken mede naer 't leven de persoonen van syne Princelycke Extie. ende syn Extie, Prince Hendrick Frederick van Nassau, by hem tot syne costen geheel constich op koperen platen gesneden. Verbiedende
| |
| |
enz.’ Resolutie der Staten-Generaal, 18 Aug., 1618. - ‘Op te requeste van jan ende adryaen van de venne, gebroeders, wonende tot Middelburch, daerby zy, haere Ho. Mo. presenteren de Afbeeldinge van Syne Ex. die Heere Prince van Orangien, ende van Syne Ex. Prince Henrick van Nassau, in 't coper constelyck gesneden, biddende dat haere Ho. Mo. gelieve deselve danckelyck aen te nemen; is nae deliberatie geaccordeert, dat men de voors. presentatie sall aennemen, ende den heere President geauthoriseert, omme mette supplianten te accorderen opte prys van de voors. affbeeldinge, op het satyn, gelyck die gepresenteert zyn tot 25 paren toe in getal, voor de heeren Gedeputeerden van de Provintiën, op dese resolutie present geweest synde.’ - Resolutie, 13 April, 1619, bij Dodt, Archief, VII. deel. - Deze portretten zijn die met de hoeden op, naar a. van de venne, zoo schoon door w.j. delff sculp., met het adres van J.P.v. Venne. Van deze hoogst-zeldzame exemplaren op satijn, berusten er in de uitgebreide Verzameling van Nederlandsche Vorsten enz. van den Heer D. Franken, te Amsterdam.
| |
[Venne, (Jan van de)]
VENNE, (Jan van de) geboren te Brussel, was een landschapschilder, die zijne stukken door baut deed stofferen. Men ziet, volgens de opgave van F. Bogaerts, boven het kleine portaal der St. Gery-kerk, te Brussel, een dusdanig landschap van dezen meester.
| |
[Venne. (Pieter van de)]
VENNE. (Pieter van de) Deze wordt op de lijst der 47 kunstenaars gevonden, die, in 1656, eene nieuwe Kamer van Pictura, te 's Hage, hebben opgerigt. - Hij is, waarschijnlijk, een broeder van adriaen en jan Pietersz., want, als de vader zou hij een te hoogen ouderdom bereikt hebben. - Of hij de kunst beoefend heeft, is onzeker, immers ik vond dit op de lijst der ingeschreven leden van dat jaar, achter zijn naam, niet vermeld.
| |
[Vennekool. (Jacob)]
VENNEKOOL. (Jacob) Deze vermaarde bouwmeester, te Amsterdam, wordt bij Immerzeel met eenige regels vermeld. Ik moet er, tot opheldering voor de Geschiedenis, eene belangrijke daadzaak bijvoegen, namelijk, in het Werk, Komste van Koning Willem III. in Holland enz., 's Gravenhage, by Arnoud Leers, 1691, in fo., zijn al de teekeningen van romein de hooghe - die ook voor vele decoratiën, alsmede voor den beroemden Arcus triumphalis, op het Buitenhof, te 's Gravenhage, opgerigt, de Zinnebeelden geschilderd heeft, - door hem gegraveerd. Hieruit volgde, dat deze eerpoort, zelden zoo schoon gezien, ook van de vinding van de hooghe was. Doch uit de Voorrede tot dat Werk, ofschoon vennekool niet genoemd wordt, blijkt niet, dat de hooghe die vervaardigd heeft, terwijl, al spoedig daarna, de dichter Bidloo, die den lof van de hooghe daarover uitbazuinde, om de valschheid er van, en dewijl de eer aan vennekool toekwam, duchtig werd doorgehaald. Zie Nederduitsche en Latynsche Keurdichten enz. Rotterdam, 1710, I, bl. 240. - Van diezelfde Eerpoort bezit ik nog een Ex., door a. schoonebeek sc. et exc., 1691, in fo., met een vers van L. Smids, zeer zeldzaam. - In 1668, heeft hij geteekend Een gezigt in de Domkerk, te Utrecht, bij gelegenheid eener feestelijke Oratie, enz. h. winter sc. in fo. - Verder heeft hij de teekeningen gemaakt voor de volgende Werken, als: Het Stadhuis, te Amsterdam, gebouwd door jacob van campen enz.; F. de Wit exc., in fo., zonder jaar. - Verscheyden Poorten en Portalen, als Schoorsteenmantels enz., door jacob vennekool, Bouwmeester en Schilder te Amsterdam, voor J. Gronsvelt, in 4o.-oblong. - Nog vond ik vermeld: Een Vervolg van 46 Gezigten in Amsterdam, in 4o., en, Afbeeldingen van het Staten-leger, 130 koperen platen door hem geteekend. - Het Portret van Jonkheer Everard Meyster, van Utrecht, bekend door zijne vreemdsoortige poezij en de Amersfoortsche Keitrekking, in prent gebragt door s. van lamsweerde, is, door c. van dalen sc. naar j. vennekool, in fo., en zeer zeldzaam.
| |
| |
| |
[Venroy. (Leonardus)]
VENROY. (Leonardus) Bij het Artikel van Immerzeel moet ik nog voegen, dat de portretten van de Prinsen en Prinsessen van Oranje, met de pen geteekend, op één vel papier voorkomen, en dat hij daaraan negen jaren lang gewerkt heeft; zoo ‘dat vele, zoo uit- als inlandsche kenners ze als zonder wedergâ hebben geroemd,’ zegt de kundige Gouwenaar, C.J. de Lange van Wyngaerde, die tevens meldt, dat ‘hij was schepen der stad Gouda en wijnhandelaar, en den 29. Mey, 1808, aldaar, overleden is.’
| |
[Verbeeck. (Clara)]
VERBEECK. (Clara) In de Abdij van St. Michaël, te Antwerpen, waren, in 1774, Twee schilderijen, door clara verbeeck vervaardigd, aanwezig. Zie Beschryvinge van de Schilderkonst enz. in de Stad Antwerpen, (1774), kl. in 8o., bl. 113.
| |
[Verbeeck, (Franciscus Bernardinus)]
VERBEECK, (Franciscus Bernardinus) broeder van f.x.h. verbeeck, werd, in 1685, te Antwerpen, geboren, leerde de beeldhouwkunst, en trad, op zijn 17. jaar, in de Orde der Franciscanen. In zijne hoedanigheid van Leekebroeder, versierde hij, gedurende 8 jaren, het Convent dier Orde, te Keulen en te Kleef, met zijne werken. Tot Priester bevorderd, onderscheidde hij zich door zijne wetenschaplijke kennis, en werd raad van Clemens August van Beijeren, Aarts-bisschop en Keurvorst van Keulen, die hem tot tweemaal als gezant naar Spanje zond, en, in 1746, den titel van Bisschop van Sebaste, in partibus infidelium, deed verwerven. Na zijne wijding, ging hij, in het begin van 1747, zijn broeder te Antwerpen bezoeken, en is te Kleef, in het Convent zijner Orde, den 2. November, 1756, overleden. - Zie Jaerboek der Gilde van St. Lucas, Antwerpen, 1855, bl. 251.
| |
[Verbeeck, (Franciscus Xaverius Hendrik)]
VERBEECK, (Franciscus Xaverius Hendrik) zoon van Alexander, en van Anna Gols, geboren te Antwerpen, 21 Februarij, 1686. Hij heeft de kunst geleerd bij pieter casteels, en het schilderen van veldslagen tot zijn vak gekozen. In 1709, verkreeg hij het vrijmeesterschap in het St. Lucas-gild aldaar, en huwde, in 1719, Maria Catharina Casteels, bij wie hij vier kinderen verwekte, waarvan twee dochters bij hem de schilderkunst hebben geleerd. Van 1741-1747, was hij Deken van St. Lucas, te Antwerpen; hij werd een der Directeuren van de Akademie, aldaar, en is er den 28. Mei, 1755, overleden. - De voorgaande was zijn broeder. - Zie Catalogue du Musée d'Anvers, 1857.
| |
[Verbeeck (Frans)]
VERBEECK (Frans) en niet hans verbeeck, zoo als verkeerdelijk bij Immerzeel staat geboekt, hoewel hij den naam goed opgegeven heeft in het Artikel n. frans, van wien hij een leerling was. Dit artikel berust immers geheel op de bron bij Van Mander, uitgave van 1604, bl. 228, in het levensberigt van frans, den Minnebroeder, waar hij frans verbeeck als diens discipel noemt. De Jongh, in de 8o.-uitgave, heeft dien naam zoogenaamd gekuischt, en verbeek geschreven. Füssly kent hem eenige prenten toe, in 1609 gegraveerd, doch Nagler zegt, dat die van p.c. verbeecq zijn, hetgeen beweerd wordt, niet zoo te wezen. - Zie op VERBEECK. (Philip)
| |
[Verbeeck, of Verbeecq, (Gerardus)]
VERBEECK, of VERBEECQ, (Gerardus) ‘een Hagenaar van geboorte, doch onzeker, in welk jaar, was een discipel van willem doedyns; maar, naderhand als Ingenieur in staats-dienst overgegaan zynde, is het dus onbekend, waar en wanneer hy overleden is.’ Uit P. Terwesten, Ms. - Aangaande de spelling verbeek, verbeeck, verbeecq of verbeeq, zoo als die op verschillende wijzen en zelfs in een-en-dezelfde Werken over die meesters, voorkomt, zegt Bryan-Stanley, dat er onderscheiden kunstenaars van dien naam geweest zijn, als g. verbeecq, wiens manier van etsen op die van rembrandt gelijkt, en dat aan dezen meester de bekende prent Ezau, zijn eerstgeboorteregt aan Jacob verkoopende, wordt toegeschreven, die gewoonlijk onder de etswerken van philip verbeeck
| |
| |
voorkomt, doch meer algemeen voor eene ets van rottermondt - Zie aldaar. - gehouden wordt. - Verder zegt hij, dat g. verbeecq nog later dan 1659 heeft gearbeid, en vermeent, dat hij van Haarlem en van dezelfde familie van pieter en philip verbeeck - Zie aldaar. - kan geweest zijn. - Ik ben van meening, dat hij wel dezelfde kan wezen, als dien ik hier aan het hoofd heb geplaatst, wiens kunst, door zijne verwisseling van beroep, schaarsch voorkomt, zoodat zijne weinige werken onder die der bekende verbeeck'en zijn versmolten.
| |
[Verbeeck, (Hans)]
VERBEECK, (Hans) schilder van Mechelen, en, zegt Nagler, de oudste onder de kunstenaars van dien naam, doch van wien geene levensbijzonderheden bekend zijn. In het Museum, te Antwerpen, berust eene schilderij in gothischen stijl, voorstellende het Feest van de beëediging der Boogschutters, in Antwerpen. - Zoo ik 't wèl heb, is dat stuk thans daar niet meer aanwezig, doch in een Guide dans la ville d'Anvers, 1823, vond ik, onder Nr. 1 van dat Museum: ‘Fête du Serment de l'Arc; ce tableau, peint à la colle, date du XIV. siècle,’ doch van een Inconnu. - Ongetwijfeld is het echter dezelfde schilderij.
| |
[Verbeeck, of Verbeek, (Isabella)]
VERBEECK, of VERBEEK, (Isabella) eene kunstenares, wier werk in Kunstverzamelingen voorkomt, zooals in die van C. van Lill, verkocht te Dordrecht, 1743, onder Nr. 61 van den Catalogus: Twee Landschapjes, door isabella verbeek, die met ƒ29-50 werden betaald, welke prijs, naar evenredigheid van die voor kunst van naam aldaar besteed werd, aanzienlijk is. - Welligt behoort zij tot de Kunstenaarsfamilie verbeeck.
| |
[Verbeeck (Jodocus, of Justus)]
VERBEECK (Jodocus, of Justus) wordt door Nagler als een Portretschilder vermeld, die, in 1682, in dienst stond van graaf Wenzel Popel van Lobkowiez, te Praag, en tevens andere groote heeren geschilderd heeft. - Verder blijkt het, dat hij aldaar een vreemdeling was, zoodat ik hem hier, voorwaardelijk, om zijns naams wille, eene plaats gegeven heb.
| |
[Verbeeck, of Verbeecq, (Philip)]
VERBEECK, of VERBEECQ, (Philip) waarschijnlijk, een Haarlemmer, en verwant aan den Paardenschilder pieter verbeeck, of verbeek, die, even als deze, omstreeks denzelfden tijd heeft geschilderd en geëtst. Hij heeft eenige platen geëtst, nabijkomende die van rembrandt, doch minder in verdienste, hoewel zijne prenten soms onder die van dezen beroemden meester worden vermengd. - Hij bloeide omstreeks 1639. - Bij Bryan-Stanley vindt men, onder anderen, de volgende vermeld: Het borstbeeld van eene jonge Vrouw, met hoed en pelsmantellje. - Het borstbeeld van een Man, met tulband, met vederen. - Ezau verkoopt aan Jacob zijn eerstgeboorteregt. Deze is van g. verbeecq - Zie aldaar. - Een Koning, op zijn troon gezeten; voor hem eene knielende Vrouw. - Een Schaapherder, zittende aan den voet van een boom, 1619. - Onder de 12 stuks etsen vindt men ook deze bij Nagler op p.c., - onderscheiden van pieter verbeeck, van wien hij geene etsen opgeeft, - vermeld; doch Stanley zegt bepaald, dat p.c. de doopnamen van den laatste zijn. - Niet zelden hebben in dien tijd, en thans nog, de kunstenaars, wanneer zij meer dan één doopnaam voerden, er slechts één, en ook soms, weêr omgekeerd, ze allen voor hunne beteekening gebruikt, hetgeen zeer is af te keuren, omdat het voor de toekomst niets dan verwarring sticht. Ook kan de c. hier wel cornelis of claeszoon beduiden, welke toenaam destijds bij den dood des vaders weggelaten werd. - Gewoonlijk zijn de lutters p.c. geslingerd door elkaêr.
| |
[Verbeeck, of Verbeecq, (Pieter C.)]
VERBEECK, of VERBEECQ, (Pieter C.) staat reeds bij Immerzeel op pieter verbeek geboekt. De navorschers der oude kunst zijn het eens, dat zijn naam moet zijn, zooals die hier aan het hoofd is gesteld, en schrijven allen de p.c. als de voorletters der doopnamen, terwijl de jaartallen op zijne werken voor- | |
| |
komende, van 1619 tot 1639 loopen. - Zie nog op VERBEECK. (Philip) - Brulliot beschrijft eene prent, voorstellende Een staande Herder, beteekend p.c. verbeecq, met het jaarmerk 1639. Hij draagt een versierde bonnet, met een veêr, en is gekleed in een kort overkleed, met een calabas aan de regterzijde; hij voert een herderstaf, en is van een hond vergezeld. - Dit schijnt de aandacht der andere schrijvers te zijn ontsnapt, zegt Stanley, in een uitgewerkt betoog over de verbeeck'en. Verder meldt hij, dat met kennis van zaken toegeruste beoordeelaars de etsen der verbeecq's bij die van rembrandt hebben gevoegd, hetgeen noodzaaklijk maakt, dat de tot hiertoe ten deze bestaande verwarring worde opgeheven. De belanghebbenden zullen hiertoe kunnen raadplegen Bartsch, Zani, Brulliot, Rigal en Nagler, doch dat in diens Lexicon, nog niet wordt meêgedeeld. - Zie daarover op VERBEECK. (Philip) - Ik heb voor mij liggen Een Turk, en Eene Turkin, borstbeelden, in den trant van rembrandt, rijk uitgedost, in ovaal; h. 85 str. Ned.; beteekend p.c. verbeecq ƒ. 1639.
| |
[Verbeek (Hans) Zie bij Immerzeel en bij mij op Verbeeck. (Frans)]
VERBEEK (Hans) Zie bij Immerzeel en bij mij op VERBEECK. (Frans)
| |
[Verbeke, (....)]
VERBEKE, (....) een plaatsnijder, van wien in het Theoretisch en Practisch Bouwkundig Handboek enz., door W.C. Brade, 's Hage, 1828, 3 deelen, in 4o., goed gesneden prenten, vooral in het III. deel, voorkomen.
| |
[Verbist, (Pierre)]
VERBIST, (Pierre) een onvermeld kunstenaar, van wien het volgende Werk bestaat: Description des cinq Ordres de Colonnes, corrigés et gravés par pierre verbist; à Anvers, 1640, in fo. - Zie Catalogue d'Estampes et de Dessins etc. de P. Wouters, Chanoine de St. Gomer, à Lierre, en Brabant, etc. Bruxelles, 1797, in 8o., pag. 327, Nr. 200.
| |
[Verblas. (Pt.)]
VERBLAS. (Pt.) Ik vind, onder Nr. 5605, in den Catalogus van Portretten van F. Muller, het Portret van dezen kunstenaar, - in 1674, als schilder, te Gouda, overleden, - dus beschreven: ‘Borstbeeld, links, in antiek costuum, met bonnet, naast hem eene schilderij. Teekening van 1760, in O.I. inkt; naar hem-zelven, in 4o.’ - Verder is mij niets van hem bekend.
| |
[Verboeckhoven. (Eugene Joseph)]
VERBOECKHOVEN. (Eugene Joseph) Deze vermaarde Belgische Veeschilder is, naar waarde, door Immerzeel beschreven, en heeft sedert dien tijd zijn algemeen gevierd talent met roem gehandhaafd. De latere bijzonderheden, zijn leven en werken betreffende, zijn mij, zoo als ik die gewenscht had, niet geworden. - Alleen de hooge vereeringen, hem ten deel gevallen, werden mij uit de openbare berigten bekend, zoo als zijne benoeming tot Ridder van het Legioen van Eer, en der Christus-Orde van Portugal. - Zie den Nederl. Kunstspiegel, 1846-47, bl. 63. - De Koning van Beijeren schonk hem de Orde van Burgerlijke Verdiensten van den H. Michaël; - Zie Handelsblad, 4 Februarij, 1851; - en, laatstelijk, werd hij door zijn Vorst tot Officier der Leopolds-Orde verheven. - Handelsblad, 28 November, 1854. - Behalve zijn etswerk, Etude à l'eau forte etc. bij Immerzeel vermeld, vindt men bij Nagler nog 29 stuks etsen van zijne hand, alsmede eenige door hem gelithographieerde prenten opgegeven. - Zijn Portret is door hesse Lith. in fo. 1822. - Een Idem, g.e. eilbracht del., idem, in 4o.
| |
[Verboom (Abraham)]
VERBOOM (Abraham) - Zie bij Immerzeel, en bij mij op BOOM, (A.H.v.) - wordt door Le Blanc vermeld, die zegt, dat het abraham verboom moet wezen. - Behalve de bij Immerzeel aangehaalde etsen, noemt Nagler nog twee geëtste landschappen, Gezigten op Brederode, die in den Catalogus van Engesmet (sic), in Haarlem, 1846, voorkomen. - Men schrijft somwijlen de zeldzame (nagenoeg 11 stuks) etsen van cornelis vroom, aan verboom toe. - In 's Rijks Museum, te Amsterdam, berust een Boschgezigt, doch de stoffaadje is er later door p.g. van os bij geschilderd; en in dat te Brussel, Het Vertrek naar de Jagt, met figuren door lingelbach.
| |
| |
| |
[Verbrugge (Gysbert Andriesz.)]
VERBRUGGE (Gysbert Andriesz.) is bij Immerzeel vermeld, die zegt, dat hij, in 1633, te Leyden, geboren, en te Delft, in hoogen ouderdom, overleden is. - Ik moet er bijvoegen, dat ik voor mij heb liggen een Portret, waaronder in sierlijk schrift te lezen staat: gysbertus verbrugge, Pictor Deïph. obiit 24 Januarij 1730, oet. 97, zijnde, zoo men meent, door hem-zelven in mezzo-tinto gegraveerd. - Füssly zegt, geboren 1633, overleden 77 jaren oud; en Nagler, geboren idem, overleden 1733, oud 96 jaren; echter is het onderschrift van het Portret juist, hetwelk ik later zag bevestigd, namelijk, dat hij te Delft ‘in het jaar 1667, tot vrouwe nam Cornelia Alewynsdr. van Assendelft; zynde jegenswoordig nog in staat, om iemand uit te schilderen, en onderwyst, niettegenstaande by de 96 jaaren oud is, noch dagelyks discipels, enkel en alleen uit zugt tot de kunst.’ Zie Beschryving der Stadt Delft enz. Ibid., 1729, in fo., bl. 789. - In den Catalogus van Portretten van F. Muller komt nog een Portret van hem voor, onder Nr. 5608, op jongeren leeftijd, dan het bovenvermelde, in kleuren geteekend door t.h.j. (elgersma.)
| |
[Verbruggen (Adriana)]
VERBRUGGEN (Adriana) was de dochter van jan willem verbruggen, Raadsheer in den Hove van Brabant, geboren te 's Gravenhage, 1707. Zij leerde de grondbeginselen der kunst bij johannes verkolje, en door het kopiëren van stukken van m. terwesten, doch voornamelijk door die van c. roepel en rachel ruysch; en zal zij deze, zoo voortgaande, zegt Weyerman, IV. bl. 184, zoo overtreffen ‘gelyk als de laatstgenoemde maria van oosterwyk is voorby gezeilt in de uitgestrekte zee der veelkleurige bloemen en fruiten.’ - Daar dit kunstvak ook het zijne was, kan men hier wel geloof aan zijn berigt hechten.
| |
[Verbruggen (Jan)]
VERBRUGGEN (Jan) werd omstreeks 1760 geboren, en heeft zich als kunstenaar, te Brussel, doen kennen. Hij schilderde landschappen met figuren en vee, en is omstreeks 1810 overleden. - Zie Nagler.
| |
[Verbruggen, (N.)]
VERBRUGGEN, (N.) een kunstschilder, die in de tweede helft der XVII. eeuw arbeidde. In de Galerij, te Pommersfelden, is een meesterstuk van hem, voorstellende een Gelagkamer, met veel figuren, waaronder er twee zijn, die Puff spielen, zegt Nagler, beteekend n. verbruggen fecit 1690. Weyerman noemt ook een schilder van dien naam, waaronder Van Eynden en Van der Willigen meenen, dat gysbert andriesz. verbruggen schuilt, hetgeen ons, zegt Nagler, eene dwaling toeschijnt. Onze kunstenaar is, waarschijnlijk, dezelfde verbruggen, die, volgens andere bescheiden, te Delft, Gezelschapstukken, visch- en groen-markten schilderde. - Welnu, deze is geen ander dan die door Van Eynden en Van der Willigen wordt bedoeld. Zie bij mij op VERBRUGGE, (Gysbert) Andriesz.
| |
[Verbruggen, (Susanna)]
VERBRUGGEN, (Susanna) wier levensberigt onbekend is. Zij zou kopijen gegraveerd hebben, als eene Madona, naar s.a. bolswert, en een Christusbeeld, naar a. van dyck. - Zie Nagler.
| |
[Verbrugghen, of Verbruggen, (Kaspar, of Gaspar Petrus)]
VERBRUGGHEN, of VERBRUGGEN, (Kaspar, of Gaspar Petrus) is door Immerzeel beschreven, en het geboorte- en sterfjaar, 1668 en 1702, word door Van Gool opgegeven. - De Reiffenberg zegt bij zijn Dekenschap van St. Lucas: ‘il était frère d'un autre lit de melchior van herck, et probablement de la famille de van der bruggen.’ - Ik vond in het Register van St. Lucas, te Antwerpen: ‘gaspar pedro verbruggen ontfangen 16.... Deken 1691-92. 28 October,’ en alzoo is hier geen geboortejaar van af te leiden. Maar ik moet vragen, of wij mogen aannemen, dat hij, pas 23 jaren oud zijnde, Deken kon wezen? Ik vond hem, in 1708, als Lid der Kamer van Pictura, te 's Gravenhage, ingeschreven. - Immerzeel zegt, kort weg: ‘hij was eigenlijk een Decoratie-schilder.’ Doch het was immers de mode van zijn tijd, om de schilderkunst in de woningen-zelve toe te
| |
| |
passen, door behangsel, deur en schoorsteenstukken met bloemen, festonnen enz. te versieren, of ander schilderwerk er mede te omgeven, zooals in 1706, het huis van den heer Griffier Fagel, in het Noordeinde, te 's Hage, later door den Heer Schick bewoond, van zijne verdienste daarin getuigt. Hoeveel schilders van groote bekwaamheid moesten dan wel niet door datzelfue vonnis getroffen worden! verbrugghen was op verre na geen de heem, of van huysem, maar toch een zeer verdienstlijk bloemschilder, zoo als ik van zijne kabinetstukken, door mij gezien, volmondig getuigen kan.
| |
[Verbrugghen, of Verbruggen, (Pieter) de Oude.]
VERBRUGGHEN, of VERBRUGGEN, (Pieter) de Oude. Deze Antwerpsche beeldhouwer wordt door Immerzeel opgegeven, als, omtrent 1609, te Antwerpen, geboren. Tot toelichting voeg ik er bij, dat hij in het St. Lucasgild, te Antwerpen, staat ingeschreven, als: ‘peeter verbruggen, ontfangen by simon de vos. 1626. Meester, 1642. Deken, 1660-61. 18 October. Sterft 1687.’ Door deze opgave ontstaat dus eenig verschil bij Immerzeel. Verder moet ik doen opmerken, dat er geen namen in het genoemde Gildeboek voorkomen, waarin eene h. in den naam verbruggen gevonden wordt; zelfs in den tekst van De Bie, zijn tijdgenoot, staat de naam van den Jongen peeter verbruggen op gelijke wijze geschreven; doch op het daar nevens gevoegde portret, door e. quellinus pinx. coenr. lauwers sculp. staat verbrugghen. Dit zal daardoor ontstaan zijn, dewijl eenige auteurs, en ook Immerzeel, de laatste schrijfwijze voor de Beeldhouwers gevolgd, en, daarentegen, voor de Schilders den naam zonder h. geschreven hebben.
| |
[Verbrugghen, of Verbruggen, (Pieter)]
VERBRUGGHEN, of VERBRUGGEN, (Pieter) dien ik den Jonge moet noemen, wordt, door F. Bogaerts, opgegeven als de vader van den bekenden kaspar petrus verbruggen, die, even als hij, een bloemschilder was, en, welligt, de meester van zijn zoon kan geweest zijn. Hij bloeide in de laatste helft der XVII. eeuw. - Dit is uit Bryan overgenomen, die er echter bijvoegt, dat men alleen van hem weet, dat hij in 1659 Deken van St. Lucasgild, te Antwerpen, was. - Doch op de uitgebreide Lijst der Leden van genoemd Gild, van af 1474-1732, komen wel een aantal kunstenaars onder den naam van Verbruggen voor, maar geen peeter, en die peeter, in 1659 Deken, is de Beeldhouwer peeter verbrugghen, de Oude; dit is dus bij beide auteurs eene misvatting, welke zij hadden kunnen voorkomen, door peeter verbrughen, den Jonge, te noemen. Dezen vind ik in het Register van St. Lucas, te Antwerpen, als: ‘peter verbruggen, Peterszoone, ontfangen, 1661. Stierf 1692.’ Hij komt ook als Deken voor in 1691, en wordt als een ouder broeder van hendrik franciscus genoemd; hij kan dus wel de vader en bloemschilder geweest zijn. - In den Catalogus van D. van Dyl, Amsterdam, 1813, vond ik, op bl. 51: ‘Het Portret van p. verbruggen, door hem-zelven geschilderd.’ - Of dit nu van hem of van den Beeldhouwer van dien naam is, kan ik niet beslissen.
| |
[Verbrugghen (Theodorus)]
VERBRUGGHEN (Theodorus) wordt door F. Bogaerts opgegeven als een Belgisch beeldhouwer, in 1676 nog in leven, en ‘waarschijnlijk de vader van pieter verbrugghen, den Oude.’ Het ware beter, al zulke vooronderstellingen achter wege te laten, wanneer men geen waarschijnlijker en aanneemlijker gronden in het midden brengen kan; immers, is de Oude peeter in 1609 geboren, dan zou theodorus, in 1676, den ouderdom van ongeveer honderd jaren hebben bereikt, naar den gewonen regel gerekend, dat hij op zijn 25. jaar vader kon zijn. Het is dus meer dan waarschijnlijk, dat hij een broeder van den genoemden peeter was, dewijl ik hem als Deken van St. Lucas, te Antwerpen, op het jaar 1676, vermeld vond, waarbij De Reiffenberg, teregt, in eene Noot voegt: ‘waar- | |
| |
schijnlijk de broeder van peeter, den Oude, die op het jaar 1659 voorkomt als Deken van gemeld Gild.’ - Dit kan strooken met het Register van St. Lucas: ‘theodorus verbruggen, ontfangen 16... Deken 1677-78. 18 October. Sterft 1701,’ doch dan moet hij tenminste 10 jaren jonger dan peeter zijn.
| |
[Verbrugghen, (Hendrick) de Schilder. - Zie op Terbrugghen. (Hendrick)]
VERBRUGGHEN, (Hendrick) de Schilder. - Zie op TERBRUGGHEN. (Hendrick)
| |
[Verbrugghen (Hendrik)]
VERBRUGGHEN (Hendrik) vond ik als den oudste der 28 kunstenaars van dien naam in het St. Lucasgild, te Antwerpen, ingeschreven: ‘hendrik verbrugghen, als leerling, Anno 1474, bij hendrick van latum;’ doch hier is geen professie bij vermeld.
| |
[Verbrugghen, of Verbruggen (Hendrik)]
VERBRUGGHEN, of VERBRUGGEN (Hendrik) vond ik in het St. Lucasgild, te Antwerpen, vermeld, als: ‘hendrik verbruggen, zoone van peeter, den Oude. Meester 1683. Deken 1689-90. 18 October. Stierf....’ - Nagler noemt hem ook, en zegt, dat hij bloem- en fruitschilder, en ouder broeder van kaspar petrus was; doch in het jaar 1680, hetwelk hij als dat van zijn Dekenschap opgeeft, vervulde hendrik franciscus verbrugghen, de beeldhouwer, die betrekking.
| |
[Verbrugghen, of Verbruggen. (Hendrik) Zie op Verbrugghen. (Hendrik Franciscus)]
VERBRUGGHEN, of VERBRUGGEN. (Hendrik) Zie op VERBRUGGHEN. (Hendrik Franciscus)
| |
[Verbrugghen, of Verbruggen, (Hendrik Franciscus)]
VERBRUGGHEN, of VERBRUGGEN, (Hendrik Franciscus) staat bij Immerzeel geboekt. Ik moet er bijvoegen, dat alles, wat bij ardere auteurs op naam van hendrik voorkomt, op dezen hendrik franciscus betrekking heeft. Verder, dat op de Lijst der Dekens van St. Lucas, te Antwerpen, waarop hij ten jare 1688 als zoodanig staat, door De Reiffenberg in eene Noot vermeld wordt: ‘hendrik franciscus, de Jonge, en zoon van peeter verbruggen, den Oude.’ - Ik denk dat door den Jonge zal moeten worden verstaan de jongste zoon, dewijl hij er al spoedig op laat volgen: ‘peeter verbruggen, de Jonge, ouder broeder van hendrik françois, op het jaar 1688 vermeld.’ - Volgens Immerzeel, is deze beeldhouwer, in 1724, te Antwerpen, overleden, doch in het Register van genoemd Gild, is het sterfjaar niet ingevuld. Nagler geeft daarvoor 1705 op. - De beroemde Preêkstoel, door hem, in 1699, voor de Jezuiten-kerk, te Leuven, vervaardigd, is, bij de opheffing dier Orde, in België, naar de St. Gudule, te Brussel, overgebragt.
| |
[Verbrugghen, of Verbruggen (Jan)]
VERBRUGGHEN, of VERBRUGGEN (Jan) wordt, bij vergissing, ook wel de graveur j. van bruggen genoemd.
| |
[Verbuis, of Verbius, (Arnoldus)]
VERBUIS, of VERBIUS, (Arnoldus) is door Immerzeel op verbius geboekt. Ik voeg er bij, dat hij, volgens Bryan-Stanley, ten jare 1646, te Dordrecht, werd geboren, en, in 1704, in Friesland, overleed. - Dit is, waarschijnlijk, uit Balkema, die geen bronnen opgeeft, genomen.
| |
[Verbuis. (Johannes)]
VERBUIS. (Johannes) Deze historieschilder was een Dordtenaar van geboorte, en is te Dordrecht ook overleden, volgens P. Terwesten, Ms., die zijn bloeitijd stelt op 1706, als wanneer hij in de Kamer van Pictura, te 's Gravenhage ingeschreven staat. Zoowel te 's Gravenhage, als in zijne geboorteplaats, waren, toen Terwesten, in 1776, dit berigt te boek stelde, van zijne werken aanwezig. - Hij kan wel een zoon van arnoldus verbuis zijn geweest.
| |
[Verburch (Katarina)]
VERBURCH (Katarina) wordt door Houbraken, II, 344, eene Delftsche kunstenares genoemd, en wel omstreeks het midden der XVII. eeuw.
| |
[Verburcht. (Augustyn Joriszoon) - Zie Jorisz. (Augustyn)]
VERBURCHT. (Augustyn Joriszoon) - Zie JORISZ. (Augustyn) - Later zag ik in den Catalogus van Portretten van F. Muller, onder Nr. 5609-5611, geteekende Portretten van hem, als: Borstbeeld, regts, met langen spitsen baard; fraaije teekening in zwart krijt, in 4o. - Een Idem, geheel van voren, regts in
| |
| |
ovaal, in kleuren, door t.h.j(elgersma), in 4o.; als voren, verkleinde kopij, in medaljon, in 24o.
| |
[Verburg, (D.)]
VERBURG, (D.) een onvermeld kunstenaar, van wien ik in den Catalogus van D. van Dyl, verkocht te Amsterdam, in 1813, onder Nr. 157 vond vermeld: ‘Een aangenaam Gezigt op de stad Kleef en deszelfs environs; op den voorgrond, bij een fontein, (waar achter gebouwen en gebergten), gestoffeerd met heeren te paard en reizigers; in het verschiet een Gezigt over den Rhijn, met zeilende vaartuigen; meesterlijk van schildering, door d. vekburg; h. 25, br. 32 dm. Amst.’
| |
[Verburg, (Johannes)]
VERBURG, (Johannes) een bekwaam glasschilder, die, volgens Fiorillo, ten jare 1603, te Utrecht, geboren werd. Hij was de meester van johannes van bronckhorst, mede een Utreehtenaar. - Dit zal wel eene schrijffout zijn, daar het genoemde jaar dat der geboorte van den laatstgenoemde is, en zij zoodoende even oud zouden zijn, hetgeen bezwaarlijk is aan te nemen, terwijl men veilig het geboortejaar veel vroeger stellen mag. Le Vieil, l'Art de la Peinture sur verre, etc. (Paris), 1774, in fo., zegt duidelijk, op bl. 70, dat bronkhorst, in 1603, te Utrecht, geboren, reeds op zijn elfde jaar bij johannes verburg, glasschilder, te Utrecht, voor de beginselen der kunst werd besteld; doch Gessert, in zijne Geschichte der Glasmalerei u.s.w., Stuttgart, 1839, bl. 214, plaatst hem aldaar onder de kunstenaars op het laatst der XVII. eeuw, welke onjuiste stelling mij vreemd voorkomt, te meer, daar hij den genoemden Le Vieil aanhaalt.
| |
[Verburg, (N.)]
VERBURG, (N.) een onvermeld kunstenaar, die in den trant van dirck van ryeswyck, - Zie aldaar. - in steen, met parelmoer, eene soort van mozaïk vervaardigd heeft. In de rijke Kunstnalatenschap van J. Moyet, verkocht te Amsterdam, in April, 1859, was, onder Nr. 659 van den Catalogue des Antiquités, eene ‘Tablette de marbre-noir, incrustée en caractères de nacre, par n. verburg, d'un travail soigné et rare.’
| |
[Verburgh, (Hendrik Cornelis)]
VERBURGH, (Hendrik Cornelis) een kunstschilder, geboren te Delft, in 1602, blijkens zijn huwelijk te Amsterdam voltrokken, waarvan de aanteekening aldus luidt: ‘1632. 6 Maart. hendrik cornelis verburgh, van Delft, oud 30 jaren, Schilder, ouders dood, geassisteerd met Lenaert Pietersz. Goudappel zyn Neef; met Maria Cole, van Zierikzee, oud 25 jaren, geass. met Hugo Cole, haar vader.’ Zie De Navorscher, VIII. bl. 320.
| |
[Verbyl, (Jan Govaerts)]
VERBYL, (Jan Govaerts) wordt door J. W(alvis), Beschryving van Gouda; Ibid., (1713) I. 335, als leerling van wouter pieterszoon crabeth, kleinzoon van den beroemden wouter vermeld. ‘jan govaertsz verbyl, trok na Italiën, vanwaar hy, eens wedergekeerd by syne vrienden, en derwaarts verryst, syne dagen eindigde.’ - Nagler zegt, dat deze, vermoedelijk, verbil zal zijn, die, volgens Bassaglia, in de St. Maria della Pace, te Venetië, Een der Wonderen van den Heiland schilderde.
| |
[Verdoes (Adriaen)]
VERDOES (Adriaen) vindt men bij alle Hollandsche auteurs zonder geboorte-of sterftijd opgegeven, maar alleen, dat hij in zijne woonplaats, Vlissingen, bij de Kamer der Rederijkers, in 1675, den Eerprijs behaalde, gelijk ons, zonder meer, Houbraken berigt. Latere vreemde auteurs hebben, waarschijnlijk, Balkema, - die voor het geboortejaar 1620, en voor zijn dood 1681 stelt, - in een en ander gevolgd.
| |
[Verdoes, (Daniel)]
VERDOES, (Daniel) een kunstschilder, wiens werk ik vermeld vond bij de tauxatie van eenige schilderijen, in den boedel van aernout elsevier, - Zie aldaar. - door Mr. cornelis lieffrinck en johan van goyen, in 1626, te Leyden gedaan; de aard van het werk wordt echter niet opgegeven. Dat de
| |
| |
naam goed is, komt mij voor, boven alle bedenking verheven te wezen. Hij kan wel behooren tot het geslacht van dirk verdoes.
| |
[Verdoes, (Dirk)]
VERDOES, (Dirk) een vermaard teekenaar en gezworen landmeter, in de eerste helft der XVII. eeuw, in Noordholland, blijkens eenige in kleuren geteekende kaarten, door hem in 1630 vervaardigd, en voorkomende in een Band met 79 stuks idem, op lauris pieters - Zie aldaar. - vermeld.
| |
[Verdonck. (Cornelis)]
VERDONCK. (Cornelis) In den Catalogus van Daniel Vrijdag, Amsterdam, 1825, vond ik, op bl. 26, Nr. 13, Vier stuks Rhijngezigien, door verdonck. - Nagler noemt zekeren cornelis verdonk, als landschap- en zeeschilder, die, in de XVII. eeuw, in Holland leefde. - Deze zal ongetwijfeld wel dezelfde zijn.
| |
[Verdussen, (Jan Pieter)]
VERDUSSEN, (Jan Pieter) een voornaam bataljeschilder, waarschijnlijk, van Antwerpen geboortig, die in 1744 nog te Marseille woonde, en zelfs lid der Akademie, aldaar, was. In dit jaar vertrok hij naar Turin, en verzelde den Koning van Sardinië, op zijne veldtogten. Hij schilderde de veldslagen bij Parma en Guastalla, die op het Slot te Turin werden tentoongesteld. Vervolgens bezocht hij meer andere hoven, waar hij veldslagen, jagten, rijscholen enz. schilderde, en overleed met den roem van een groot kunstenaar, in 1763, te Avignon. Zie Nagler. - Welligt, is hij de zoon van pieter verdussen. - Zie aldaar.
| |
[Verdussen, (Pieter)]
VERDUSSEN, (Pieter) ook wel de Oude verdussen genaamd, schilderde landschappen met beeldjes, paarden enz., die in de vorige eeuw nog goed werden betaald. Hij behoort, naar mijne meening, tot de Vlaamsche School. In de Catalogussen van Hoet komen drie stuks schilderijen voor, die reeds in 1731 en 1741 publiek werden verkocht, waaruit blijkt, dat hij een ander is, dan jan pieter verdussen, - Zie aldaar. - die welligt een zoon van onzen pieter was.
| |
[Vereem (H.)]
VEREEM (H.) vond ik als een Utrechtsch kunstenaar vermeld, in het Protocol van den Notaris Houtman, te Utrecht: ‘h. vereem, antyksnyder, ende Geertruida van Roy, syne vrouw.’
| |
[Vereghen, of Veregen, (Joos)]
VEREGHEN, of VEREGEN, (Joos) vond ik bij Guicciardin, Beschryvinghe der Nederlanden, artikel Antwerpen, onder de glasschilders aldaar vermeld: ‘joos vereghen, een constryck ende vermaert meester, die nu by den Keyser is.’ Dit is dus, vóór dat Karel V. afstand van zijn troon deed, 1555, of bij Ferdinand.
| |
[Verelle. (J.J.) Zie op Prooyen. (Adriaan Gerrit van)]
VERELLE. (J.J.) Zie op PROOYEN. (Adriaan Gerrit van)
| |
[Verelst, of Verhelst, (Egidius)]
VERELST, of VERHELST, (Egidius) beeldhouwer, in 1695, te Antwerpen, geboren, heeft zich aldaar geoefend in de gronden der kunst. Vandaar werd hij door den Hofbeeldhouwer w. groff naar Munchen beroepen, en heeft aan het vervaardigen der beeldwerken, voor de tuinen, in Nymphenburg, (thans niet meer voorhanden) deel genomen. Hij liet een zoon van dien naam na, die graveur was, en, waarschijnlijk, ook eene dochter, maria theresia, die mede de kunst beoefend heeft. - Zie Nagler.
| |
[Verelst. (Hermanus en Simon)]
VERELST. (Hermanus en Simon) Tot verbetering van het artikel verelst, bij Immerzeel, dient het volgende, uit het Ms., van P. Terwesten. ‘Deze zyn gebroeders en beide Hagenaars van geboorte, en zekerlyk geweest zynde zonen van wylen den Hoofdman der Confrerie pieter verelst, aldaar; tenminste is het gewis, dat dezelve hermanus en simon verelst, als zoons van een Meester, ter Kamer bekend staan, en dus ook ingevolge den Artikelbrief aan dezelve voor hun Meestergeld ieder maar 6 Guldens betaald hebben; - (een voorregt aan de zonen van Meesters verbonden, daar anders het volle regt, ingevolge Art. 2 van gemelde Kamer Pictura moest worden voldaan). Zynde het voorts apparent, dat dezelve de kunst by hun gemelden vader hebben geleerd, als ook Gezelschapjes, zoo van tabakrookers als anders, en behalve dat ook fraai bloemen geschilderd hebben;
| |
| |
en, zoo het schynt, is gemelde hermanus verelst eigentlyk de bloemschilder geweest, terwyl het consteert, dat Ao. 1665, door hem ter Confreriekamer gebragt is geweest Een door hem geschilderde Flesch met bloemen, op eene tafel staande. Ofschoon nu Van Gool, omtrent de levensbeschryving van dezen hermanus en simon verelst, in zijn 1. Deel p. 59-63 weinig reëels meldt, en zelfs zeer abusief hun gemelden vader pieter voor hun broeder opgeeft, en hen ook maar alleen schynt te hebben aangehaald, teneinde occasie te hebben, om Weyerman meer en meer als een leugenaar tentoon te stellen, niet te min dezelve reeds voor lang genoeg daarvoor bekend stont; alhoewel nu ook uit de beschryving van Van Gool, omtrent voornoemde simon verelst af te nemen is, dat dezelve in Engeland in een goeden ouderdom overleden zou zyn, nogtans blykt, noch meldt hy niet, waar en wanneer hermanus verelst gestorven is; niettemin echter zeer waarschynlyk vermeend word, dat hy te Amsterdam, als aldaar gestabileert en langen tyd woonachtig geweest zynde, overleden is; zynde het inmiddels zeker, dat dezelve Ao. 1665 ook als confrater der Confrerie bekend staat, en in 1680 nog als een levend medelid voorkomt, en dus na dien tyd moet overleden zyn.’ - herman heeft ook portretten geschilderd, als dat van Johan de Witt en zijne vrouw, in 1667, die bij een lid der familie van Beyma thoe Kingma, op Kingma-state, te Zweins, in Friesland, aanwezig zijn. - Van simon bestaat er een van Maria van Modena, gemalin van Jacobus II., Koning van Engeland; dit was, in 1857, op de Tentoonstelling, te Manchester. - F. Bogaerts, die zoo vlug weg geboorte en overlijden van kunstenaars opgeeft, zegt van simon, geboren te Antwerpen, in 1664, en overleden te Londen, 1721. - Het laatste kan waar zijn. - herman, óók historieschilder, is, te Londen, in 1690, overleden. Verder noemt hij cornelis, een broeder van simon, in 1665, te Antwerpen geboren, en, in 1728, te Londen overleden enz. - Zoo komen de dwalingen in de wereld, daar Bogaerts dit heeft getrokken uit Pilkington, zonder eerst de Hollandsche auteurs daarover na te slaan; anders toch zou hij nimmer met al deze schilders in Antwerpen zijn beland. - Balkema heeft dit alles nagenoeg overgenomen, en veel er van is ook door Nagler vermeld.
| |
[Verelst. (J.)]
VERELST. (J.) Behalve de vijf schilders van dien naam, door Immerzeel beschreven, vond ik nog in den Catalogus van J. Otten Husly, Amsterdam, 1798, onder Nr. 10 en 11: Een Fruit- en, een Bloemstuk, krachtig, meesterlyk en uitvoerig gepenseeld; elk h. 29, br. 22 dm. Amst.
| |
[Verelst. (Pieter)]
VERELST. (Pieter) Tot verbetering van het artikel verelst, bij Immerzeel, moet ik er hier bijvoegen, dat men bij Van Gool eene uiteenzetting van eenige verelst'en vindt, en deze noemt pieter een broeder van simon, niettegenstaande hij aanhaalt, dat pieter, in 1660, als Hoofdman van de Kamer der Haagsche schilders staat geboekt; bijgevolg is hij niet opmerkzaam genoeg geweest op de berigten, die verder uit het gemelde Gildeboek op te maken zijn. - P. Terwesten, Ms., maakt de volgende, zeer gegronde, opmerkingen, namelijk: ‘dat, zoo herman en simon broeders van pieter waren geweest, deze eerst zeven jaren na dezen - pieter - als Meesters voorkomen, en dus naby de erectie der Confrerie - 1656 - zeker daarvoor niet bekend waren, wyl zy dan ook wel op de voorgemelde verzoeklyst - van 47 kunstschilders enz. te 's Hage - (zooals Westerbaan en zyn zoon) zouden gevonden worden; en zoo is 't niet onwaarschynlyk, maar zelfs, volgens aanteekeningen van oude Regenten der Confrerie, praesumtiver, dat de voornoemde pieter verelst, de Vader, en niet de broeder van hen geweest is; - zoo is 't echter niet secuur te melden, waar en wanneer hy geboren werd, en by wien hy de kunst heeft geleerd; alleen blykt het
| |
| |
dat hij Gezelschapjes van Tabakrookers etc. geschilderd heeft, terwyl een zoodanig stuk van hem, 1657, ter Confreriekamer bekend is geweest, en 't welk weder, 1659, vandaar teruggehaald is; doch, alzoo hy in 1660 met er woon van hier naar Voorburg is vertrokken, zoo is het niet zeker te melden, of hij aldaar, en wanneer overleden is. Alleen consteert, dat hy, op de jaarlyksche Lyst van 1665, nog als een levend medelid en Oud-Hoofdman voorkomt, en dus na dien tyd moet overleden zyn.’ - Uit dit alles valt op te maken, dat hij wel eerst te Antwerpen kan hebben gewoond, waar hij, volgens Nagler, in 1614 werd geboren, doch dat zijne zonen daar niet kunnen geboren zijn, zooals F. Bogaerts heeft geboekt. - Deze verelst wordt bij Bryan-Stanley verkeerdelijk genoemd verhelst. - Zie bij mij aldaar.
| |
[Verendael, of Venendael, (Nicolaes)]
VERENDAEL, of VENENDAEL, (Nicolaes) is bij Immerzeel vermeld. Ik voeg daarbij, dat hij in zijne geboortestad, Antwerpen, in 1717, is overleden, volgens de opgave van Bryan-Stanley en F. Bogaerts, doch dit is weder uit Balkema, die het, als naar gewoonte, niet bewijst, overgenomen. Den doopnaam nicolaes vind ik door den meergemelden Mols, Ms., (1776) vermeld, die tevens van zijn stadgenoot zegt, dat hij ‘een deftig bloemschilder in zynen tyd is geweest, en wel de laatste van onze School, die de natuur stiptelyk gevolgt heeft.’ - Zijne schilderijen, overwaardig, om in elke Kunstverzameling te prijken, zijn weinig minder dan die van abraham mignon, en sommige vergen de bewondering evenzeer als de werken van jan van huysum en rachel ruysch. In den Catalogus van den schilder peeter snyers, verkocht te Antwerpen, 22 Augustus, 1752, waren, onder Nr. 23 en 24, drie stuks schilderijen, als: Een extra schoon Bloemstuk, door veerendaal, h. 2 vt. 9 dm, br. 2 vt. 3 dm., dat met ƒ135, en, twee Bloemstukken, zeer uitvoerig door denzelve, die met ƒ57 werden betaald, welke prijzen hoog zijn te noemen in dien flaauwen kunsttijd, toen aldaar voor een portret van van dyck, door hem-zelven geschilderd ƒ23, en voor een fraai stuk: Maria, met Jezus en Joseph, door p.p. rubens, ƒ56 is betaald. Hij heeft ook dood gevogelte en stillevens geschilderd, die beteekend zijn v.p. hetgeen verendael pinxit, ook v.f. verendael fecit moet aanduiden. Alhoewel andere meenen, dat dit werk van een andere onbekende verendael is, zoo geeft zulks tot nog toe geene zekerheid, want men heeft daarvoor Watelet als bewijs aangevoerd, bij wien ik geen woord daarover heb gevonden.
| |
[Vereyck, (Adriaen Cornelisz.)]
VEREYCK, (Adriaen Cornelisz.) een Gouwenaar, die, ten jare 1650, de Burgemeesterlijke waardigheid, te Gouda, bekleedde, en ook de schilderkunst beoefende, met die vermaardheid, dat J. W. (alvis) hem in zijne Beschryving der Stad Gouda enz. Ibid., (1713) II. bl. 85, uitdruklijk een Schilder noemt. Aan hem en zijn ambtgenoot, den kunstliefhebber Suys, is het behoud van de Cartonteekeningen der beroemde glazen in de St. Jans- of Groote-kerk, voor zoo ver ze aldaar nog aanwezig zijn, te danken.
| |
[Vereyen, of Veregius, (Josse, of Jodocus)]
VEREYEN, of VEREGIUS, (Josse, of Jodocus) was, zegt Guicciardin, een Antwerpsch glasschilder, die de hoogste bekwaamheid en ervarenheid zijner eeuw in die kunst bezat. Dit is alles, wat men van dezen meester weet, dewijl er geen werk van hem wordt aangewezen. - Gessert zegt, op bl. 137: wij zijn niet in staat, eenig bewijs voor dezen hoog opgevoerden lof bij te brengen. - Echter werd later gemeld, dat Keizer Karel V. zijn talent zeer hoogschatte. Zie Splendeur de l'art en Belgique.
| |
[Vereyk. (T.) Zie Verryk. (T.)]
VEREYK. (T.) Zie VERRYK. (T.)
| |
[Vergazon, (Hendrik)]
VERGAZON, (Hendrik) een Hollandsch schilder van landschappen en ruïnen, die, tijdens Koning Willem III., in Engeland werkzaam was, en wiens penseel
| |
| |
ook door godfried kneller voor de achtergronden zijner portretten gebruikt werd. - Fiorillo, Geschichte der Mahlerey in Grosbrittannien, u.s.w., zegt, dat hij ook kleine portretten schilderde, welke hij echter niet kent, en dat hij in Frankrijk overleden is. - Nagler zegt, te Londen, in 1705.
| |
[Vergouwen, (....)]
VERGOUWEN, (....) eene schilderes, die, op het midden der XVII. eeuw, in België bloeide, en de kunst, - voornamelijk bestaande in het kopiëren van meesterstukken, - bij van uden heeft geleerd. - De Bie, die mij met haar bekend maakte, zegt, op blz. 558: ‘Als oock van uden doet in 't schild'ren van Pourtret - Juffrouw vergouwen in het copiëren net - Die haer niet en ontsiet groot ordonnantie-stukken - Van rubens en van dyck als 't leven af te drucken - Te volghen naer den eysch als 't recht origineel - Soo wonder-krachien baert haer hooch beroempt penceel.’
| |
[Verhaagen. (Joris) Zie Hagen. (Jan van der)]
VERHAAGEN. (Joris) - Zie HAGEN. (Jan van der)
| |
[Verhaagt, (Simon)]
VERHAAGT, (Simon) ‘Een moeder, beweenende met haar kind de tweedragt der wereld, vol figuren en bywerk door simon verhaagt, h. 1 vt. 3½ dm., br. 10½ dm. Rhijnl. ƒ19;’ en, De Tooren van Babel, seer vol figuren door simon verhaagt en sebastiaan franks; h. 1 vt. 8 dm., br. 1 vt. 1 dm. ƒ24,’ vond ik onder Nr. 247 en 248 van den Catalogus van Mr. S. Tierens, 1743, te 's Hage.
| |
[Verhaast, of Verhaest. (Aart) Zie Verharst. (Aart)]
VERHAAST, of VERHAEST. (Aart) Zie VERHARST. (Aart)
| |
[Verhaegen (A.)]
VERHAEGEN (A.) is door Nagler te boek gesteld als een schilder van Leuven, van wien geen levensberigten bekend zijn, doch van wien eene schilderij, Hagar, door Abraham uitgedreven, in het Museum, te Antwerpen, berust. - Deze schilder is mij vooralsnog niet bekend, en de aangewezen schilderij wordt aldaar op naam van den bekenden pieter joseph verhaghen gesteld.
| |
[Verhaegen. (Jan)]
VERHAEGEN. (Jan) In het Register van St. Lucasgild, te Antwerpen, vond ik hem, ten jare 1471, als schilder geboekt. - Het is deze, zegt de Baron Van Reiffenberg, die, in 1482 en volgende jaren, te Parijs schilderde, onder anderen le Bonhomme, anders gezegd Sint Franciscus de Paulo, dien Lodewijk XI. uit Italië, deed komen, om door hem van zijn ligchaamlijk en zielelijden te worden genezen. verhaegen had het zeer druk met het maken van kopijen naar genoemd portret, waarvan men te Parijs, vóór de revolutie van 1789, eene groote menigte aantrof, met den naam van den schilder beteekend. Zie De la Peinture sur verre aux Pays-Bas etc., par le Baron De Reiffenberg; Bruxelles, 1832, in 4o., p. 47.
| |
[Verhaeghen, (Joseph)]
VERHAEGHEN, (Joseph) schilder, te Antwerpen, en ook wel, volgens Nagler j. van der haeghen genoemd, werd omstreeks 1810 geboren, en vormde zich aan de Akademie, aldaar. Hij schilderde voorvallen uit de geschiedenis zijns vaderlands. - Het schijnt mij toe, dat hy toch wel een ander zal zijn, als jan joseph, bij Immerzeel als broeder van pierre joseph verhaghen geboekt.
| |
[Verhaeght, (Tobias)]
VERHAEGHT, (Tobias) en niet verhaagt, zooals Immerzeel heeft geschreven. De Bie is hier de beste bron, en die geeft den naam zooals ik hem hier aan het hoofd heb gesteld. Genoemde auteur wordt door Immerzeel zelf aangehaald: waarom dien naam dan weêr veranderd, en waarom niet gezegd, dat Houbraken, door verhaegt te schrijven, reeds eene fout had begaan? - Zijn Portret komt voor bij De Bie, c. van caukercken fe. octavie venius pinxit; daar staat wel onder tobie verhaecht, doch deze prent, met zooveel anderen, is niet voor het Werk van De Bie vervaardigd. - Zie op MEYSSENS. (Joannes) - In de Van Mander in 8o. komt hetzelfde Portret voor.
| |
[Verhaer, (G.)]
VERHAER, (G.) een graveur en plaatetser, die in het begin der XVIII. eeuw bloeide, en, waarschijnlijk, een Utrechtenaar, ten minste hij heeft te Utrecht gewoond,
| |
| |
en, aldaar, voor den Roek- en Prenthandel gearbeid. Onder andere onderwerpen heeft hij Gezigten in en om de stad Utrecht, bij Specht uitgegeven vervaardigd, waarbij dat op het St. Jansherkhof en de Statenkamer geestig behandeld is. Deze Gezigten komen voor als een rand, geplaatst om de groote Kaart der Stad en Provincie Utrecht, die in haar geheel zeldzaam is, en waarvan een Exemplaar, in eene lijst, door mijne tusschenkomst, op het Stedelijk Archief, alhier, is geplaatst en bewaard wordt.
| |
[Verhaghen. (Pierre Joseph)]
VERHAGHEN. (Pierre Joseph) Bij het uitvoerig levensberigt, door Immerzeel over dezen hoogst-bekwamen Belgischen historieschilder der XVIII. eeuw gegeven, voeg ik, om der Geschiedenis wil, nog het volgende, voorkomende in een Levensberigt, door zijnen zoon, Georges Joseph Verhaghen, kanonik der Premonstratenser-orde, en eerst pastoor te Warkerzeel, daarna als overste in de Abdij Perk, overleden, 1842, geschreven, en in diens handschrift gevonden door Edward van Even, en in het Gentsche Tijdschrift De Eendragt, van 14 September, 1856, geplaatst. Onze kunstenaar ‘werd te Aerschot een kleyn stedeken, gelegen op den Demer - in het huis genoemd de kleine Moriaen, gelegen by de Hoogbrug - den 19. Maert, 1728, geboren. (Nagler zegt, bij vergissing, 1720.) Zyn vader was Guilliam Verhaghen, die 25 jaren Stads Rentmeester, en 8 jaren Schepen was geweest, en zyne moeder was Anna Magdalena Verstreken. Op den 29. September 1753, is hy te Leuven getrouwd met Joanna Hensmans, hetgeen de oorzaek was, dat hij in die stad gebleven is. Zy was de dochter van Willem Hensmans en Katharina Servranckx, geboren te Leuven, in St. Geertruide-parochie, den 18. January, 1728. Na zyne veelvuldige reizen en de hooge vereeringen, op dien weg behaeld, keerde hij in 1773 naar zyn geliefde verblyfplaets Leuven terug. Alle liefhebbers en vrienden hebben hem met groote vreugdeteekenen, vieringen en disch verwellekomt, en hebben hem, tot teeken dat hy hun aengenaem was met een grooten trein van voituren, in form van triumphante inhalinge, van Aerschot tot Loven ingehaeld, synde de straeten en wegen vervuld met volk, om hem te verwellekomen. Hy heeft voor zich een huys gebouwd (omdat den Heer Wellens, later bisschop van Antwerpen, en alle fraeye personagien bejammerden, dat die konstenaer soo quaelyk gelogeerd was) gewonnen met syn penseel, en dat vele duysende gekost heeft. Dit huis is gestaen op de Vaert, te Leuven. Het maekt den hoek der Sluisstraet uit.’ - Verder wordt er vermeld: ‘den 6. Mei, 1784, is hy, te Leuven, met het bezoek vereerd van Maria Christina, Aertshertogin van Oostenryk en Albert Kazemir van Saxen-Tesschen, bestuerder der Nederlanden, die hem een gewrocht besteld hadden.’ En aan het slot nog: ‘De verdienstelyke man ontsliep, te Leuven, den 3. April, 1811, in den ouderdom van 83 jaren. Zyn stoflyk overschot werd, naest dat zijner gade, overleden den 9. October, 1810, op het kerkhof van het dorp Wiltsele, ter aerde besteld. Men heeft tot dusverre verwaerloosd, aldaer een nederig steentjen te plaetsen, twelk aen het nageslacht zou leeren, dat in die vreedzame aerde de assche rust van den grooten Schilder der XVIII. eeuw. De stad Leuven heeft zich herinnerd, dat zy jegens den man eenen plicht van dankbaerheid te vervullen had; eerstdaegs zal zyn Standbeeld in een der beeldsteden (Nissen) van den voorgevel van het Stadhuis geplaetst worden. Reeds prykt zyn borstbeeld op de Vergaderzael van het Bestuer onzer Academie. Het is door onzen vriend, den beeldhouwer severyn, van Aerschot, uitgevoerd. Wy kunnen dit nawoord twelk wy loopender penne neêrschryven niet afbreken, zonder den wensch uit te brengen, dat Aerschot, de geboortestad van verhaghen, door het oprigten van een gedenkstuk, de gedachtenis des grooten kunstenaers eerlang moge huldigen. - Leuven, 15 Oogst, 1856.’
| |
| |
Zie nog Notice biographique sur le peintre verhaghen; Messager des Sciences, Gand; 1839, p. 433, par C. Piot, Advocat.
| |
[Verharst (Aart)]
VERHARST (Aart) wordt bij Immerzeel en Nagler verkeerdelijk verhaast, glasschilder van Gouda, en leerling van wouter crabeth, genoemd. - Alles verwarring. - Zijn meester was wouter pieterszoon crabeth, kleinzoon van den beroemden glasschilder van dien naam, zooals zulks naar tijdsorde bij J.W. (alvis), Beschryving van Gouda, I, bl. 337, gelijk ook zijn overlijden, in 1686, aldaar, staat geboekt.
| |
[Verhas, (E.F.)]
VERHAS, (E.F.) een teekenaar en schilder, die zijne studiën aan de Akademie te Brussel volbragt, en later leeraar aan de Akademie te Dendermonde werd. Van hem is het Werk Anatomie appliqueé aux Beaux-arts, à l'usage des Académies de dessin, sculpture et peinture; ook met Hollandschen tekst; 24 pl. Lith. Bruxelles, 1838, in fo.
| |
[Verhelst (Pieter)]
VERHELST (Pieter) wordt bij Bryan-Stanley opgegeven, als in den trant van g. dou, van mieris en slingeland te hebben geschilderd, en zou hij, ofschoon zonder zekerheid, omstrecks 1614 geboren zijn. Door het jaartal 1659, op een zijner schilderijen gevonden, kan men zijn bloeitijd eenigzins opmaken, doch voorts weet hij niets meer van hem te melden, dewijl hij hem bij geen Hollandsche schrijvers vond geboekt. - Dat zal wel waar zijn, want ik vond bij Bryan-Stanley ook geen pieter verelst opgegeven, terwijl het echter niemand anders dan deze is. - Zie bij mij op VERELST. (Pieter)
| |
[Verheul. (Willem)]
VERHEUL. (Willem) Op een uitmuntend portret van Josias van de Kapelle, reeds op j. verkolje vermeld, staat w. en de v.h.l. aan elkaêr gehecht, met gotrokken letters, en del. Van deze letters worden verschillende namen gemaakt, als verhulst, van der hulst, doch de naam willem verheul is mij door een deskundige meêgedeeld, en ik zie in die drie, de eerste, middelste en laatste letter, den naam van verheul uitgedrukt. - Dit Portret is in 1692, toen die Leeraar 60 jaren oud was, vervaardigd. Het komt, doch iets kleiner, voor in den Catalogus van Portretten van F. Muller, onder Nr. 2847, gegraveerd door f.v.d. wilt, naar w.v(aillan)t (?) Hiermede kan ik mij vooralsnog niet vereenigen, want ik weet met de h.l. geen weg. Onder de werken van wallerand vaillant, bij Nagler en andere auteurs, wordt dit Portret niet gevonden.
| |
[Verheyden (Frank Pieterse)]
VERHEYDEN (Frank Pieterse) is bij Immerzeel vermeld, en wordt door Nagler, bij vergissing, frans pieter genoemd, die zegt, dat zijn oudste zoon, van gelijken naam, schilder en beeldhouwer was, en in hetzelfde jaar als zijn vader, namelijk, in 1711, overleden is.
| |
[Verheyden. (Franciscus)]
VERHEYDEN. (Franciscus) Deze vermaarde Antwerpsche historie- en genreschilder is, naar waarde, door Immerzeel geboekt. Als vervolg daarop, moet ik melden, dat dit bijzonder talent onafgebroken de genoemde kunstvakken met den besten uitslag beoefent, en hem een rijke oogst van vereeringen ten deele vallen mogt. In een bijzonderen wedstrijd is ten duidelijkste gebleken, dat hij door zijn talent het eermetaal heeft behaald, want men leest in de openbare berigten uit Brussel, den 13. Junij, 1855: ‘De Letter- en Kunstafdeeling van de Oostenrijksche Lloyd heeft den uitgeschreven prijs van 3000 frcs. toegekend aan de schilderij van verheyden, voorstellende De Druivensteelsters.’ Zie Handelsblad, 15 Junij, 1855, - Wegens de schilderijen op de Wereld-tentoonstelling, te Parijs, in 1855, leest men in de Berigten van 12 October, 1855: ‘De Keizer heeft gisteren de Schilderijen-tentoonstelling weder bezocht, en er voor 100,000 frcs. gekocht, o.a. eene schilderij van verheyden, uit Antwerpen, die dadelijk naar St. Cloud is overgebragt, om in de vertrekken voor den Hertog van Brabant,
| |
| |
te worden opgehangen.’ Zie Utrechtsche Courant, 15 October, 1855. - De Hertog en Hertogin van Brabant hebben Keizer Napoleon III., den 12. October, 1855 te Parijs, een bezoek gebragt, en werden daar plegtstatig ontvangen. Deze vleijende attentie zal niet anders dan aangenaam zijn geweest voor de gemelde Vorstlijke personen, daar zij de kunstvoortbrengselen van hun Rijk er naar waarde geschat en het eerst aan hun genot zagen voorgesteld.
| |
[Verheyden (Jacob)]
VERHEYDEN (Jacob) wordt door Füssly als een kunstgraveur vermeld, zegt Nagler, die van hem prenten noemt, aan jacob van der heyden, van Straatsburg, toebehoorende, als: Christus, Maria en de 12 Sybillen, bij Grandhomme uitgegeven. Doch, zegt hij verder, er schijnt ook een Hollandsche j. van heyden geleefd te hebben, die ook wel verheylen genoemd wordt, en wiens naam op eene reeks van 6 kleine Landschappen, in den trant van saftleven, Typis jacobi ab heyden, in 12o., voorkomt.
| |
[Verheyden (Mattheus)]
VERHEYDEN (Mattheus) staat bij Immerzeel beschreven, uit welk berigt men zou kunnen opmaken, dat hij tot de kinderen der fortuin heeft behoord, hetgeen echter niet zoo schijnt te zijn geweest: want P. Terwesten, zijn tijdgenoot, meldt in zijn Ms., dat hij door de jicht, die hem op hoogen leeftijd kwelde, het schilderen moest staken, en, weduwnaar zonder kinderen zijnde, alles verkocht, wat bij van kunst als anderzins nog had, en eene plaats in het nieuw-opgerigte Oude-mannenhuis van wijlen den Baron Van Schagen, te 's Gravenhage, verkreeg, en in 1776, toen hij dit schreef, nog leefde, en daar in hoogen ouderdom overleden is. - Ik vond hem in de Kamer van Pictura, aldaar, Ao. 1726, als portreten historieschilder ingeschreven. - Hij schijnt zich ook met zaken, betreffende de kunst onledig te hebben gehouden; immers, ik vond in den Catalogus van Van Hulthem, deel IV, blz. 29, Nr. 22817, Joh. van Gool, Nieuwe Schouwburg der Nederl. Kunstschilders enz.; 's Hage, 1750, met de bijgevoegde Noot: ‘Exemplaire enrichi d'un grand nombre d'additions et d'annotations manuscrites fort-importantes. Cet exemplaire fut acheté à la vente des livres de Mr. J. Th. Royer, à la Haye, en 1816. Mr. Van Hulthem pensait que l'auteur de ces annotations, qui vont jusqu'à l'année 1770, est feu matthieu verheyden, peintre à la Haye, né à Breda en 1700, et qui vivait encore en 1770. On trouve sa vie en cet ouvrage p. 278-297, et continuée par lui jusqu'en 1770.’ - Op het Stadhuis, te 's Hage, is van hem een Schoorsteenstuk, Zinnebeeldige voorstelling der Overheid, en een Deurstuk, idem, op den gedeeltelijken Verbouw van dat Stadhuis, in 1737. - Een Idem, een Gezigt uit het westen op genoemd Gebouw; op den voorgrond de Geniussen der Beeldhouw-, Toon- en Schilderkunst.
| |
[Verheyen. (Jan Hendrik)]
VERHEYEN. (Jan Hendrik) Deze verdienstlijke Utrechtsche stadsgezigtschilder, naar waarde bij Immerzeel vermeld, heeft sedert reeds het aardsche met het eeuwige verwisseld, en zijn stoflijk overschot werd den 16. Januarij, 1846, plegtig ter aarde besteld. Een talrijke schaar van kunstbroeders, toonkunstenaars en voorstanders der Beeldende Kunsten omgaf en volgde zijn lijk. Boven op de kist waren de Attributen der Schilderkunst, gelauwerd, vastgehecht, terwijl de slippen van het lijkkleed gedragen werden door de Heeren p.c. wonder, b. van straaten, j.l. jonxis en j. rynbout. Aan het kerkhof gekomen, werd het lijk, onder het aanheffen van eene treffende choraal-muzijk, gecomponeerd door den Heer J.H. Kufferath, en uitgevoerd door eenige leden van het alhier bestaande Harmonie-Gezelschap, door een twaalftal Kunstbroeders naar het graf gedragen. Nadat de kist in de aarde was neêrgelaten, trad Mr. J.J. Graaf Nahuys, als vriend en medegenoodigde, voor het graf, en hield eene hartlijke en indrukwekkende toespraak, waarin hij aan 's mans bijzonderen kunstijver en geacht
| |
| |
talent, op eene gepaste wijze, hulde bragt, en hem afschetste als iemand, die, vooral in een tijdvak, waarin de Kunst kwijnende was, zich een wèl-verdienden roem had weten te verwerven. Daarna wierpen de meeste der zich om het graf bevindende genoodigden eene spade aarde op de kist, en werd, eindelijk, met eene herhaling van de choraal-muzijk, dit eenvoudig, maar plegtig lijkfeest besloten. - Zie verder Utrechtsche Courant van 21 Januarij, 1846.
| |
[Verhoek. (J.)]
VERHOEK. (J.) De Titel, behoorende voor Karel de Stoute, Treurspel, t' Amsterdam, by Willem Barents, Boekverkooper, 1726, is beteekend j. verhoek. Hij stelt voor de Geregtigheid, op haar Zetel, door twee Engelen gekroond; zij heeft den Laster en de Wraak onder hare voeten. Alles is luchtig geëtst en van middelmatige verdienste. - Nagler noemt zekeren jacob verhoek, die in denzelfden trant als zijn oom, pieter verhoek, schilderde, en zegt, dat m. pool een Titelblad naar hem heeft gegraveerd. - Dit zal, waarschijnlijk, wel een-en-dezelfde persoon wezen.
| |
[Verhoek (Pieter)]
VERHOEK (Pieter) staat bij Immerzeel vermeld, en ik moet daar bijvoegen, dat het opgegeven geboorte- en sterfjaar strookt met zijn Portret, in ovaal, in 4o., waar rond staat: pieter verhoek, geboren te Bodegraven, den 4. September, 1633; gestorven te Amsterdam, den 29. September, 1702, zijnde in mijn bezit. Het vers daaronder van Brouërius van Nidek, dat hem niet alleen als Schilder, maar hoofdzakelijk als Dichter vermeldt, rept geen woord van Italië, en dit geeft mij aanleiding, doch zulks op andere gronden, om dezen pieter, ook wel bij de vreemden pieter cornelis verhoek genoemd, deugdelijk af te scheiden van cornelis verhuyk, - Zie aldaar. - die voor een-en-dezelfde persoon gehouden wordt. Onze pieter heeft meer naam als Dichter dan als Schilder verworven, en is evenmin als zijn broeder gysbert in Italië geweest, want Houbraken, aan wien wij het berigt alleen verschuldigd zijn, rept daar geen woord van, en het is Pilkington, die al deze feiten zeer verminkt heeft overgebragt, noemende zelfs onzen schilder pieter cornelis verhoek, waardoor deze naam bij de vreemden verkeerdelijk voor pieter gebleven is. Hij heeft steeds te Amsterdam gewoond, waar hij ook veel geld won met het marmer-schilderen, als Basreliefs enz., en gemeenzamen omgang had met de voornaamste dichters; ‘zelfs Vondel velde, in zijn' hoogen ouderdom, een voordeelig oordeel over de Gedichten van verhoek. Hij vervaardigde het Treurspel Agrippa, of de gewaande Tiberinus; doch zijn meesten roem verwierf hij met zijn oorspronklijk Treurspel, Karel de Stoute, dat in 1689 voor het eerst op den Schouwburg te Amsterdam werd vertoond, en bijkans eene eeuw na zijnen dood nog aan het tooneel verbleven is. - In 1818, werd door M. Westerman diezelfde stof tot een Treurspel bearbeid, hetgeen aanleiding gaf, om het vergeten werk van verhoek in het openbaar daarmede te vergelijken, hetgeen geheel ten voordeele van onzen kunstenaar uitviel. De gezamelijke Poëzy van pieter verhoek is, in 1726, te Amsterdam, door zijn Neef, Johannes Verhoek, in het licht gegeven, waarbij dat Ter blyder Inkomste van Willem III, deftig en zinrijk, uitmunt.’ Zie Witsen Geysbeek, Biograph. Woordenboek enz., in voce. - Uit het een en ander blijkt, dat cornelis verhuyk - Zie aldaar. - vooral bij de vreemden, met onzen pieter is verward. - Nimmer is mij iets van zijn werk voorgekomen, zelfs niet in de Catalogussen van Hoet en Terwesten, waaruit ik afleid, dat het meest tot vaste versieringen van zalen enz. gediend heeft, en dus bij de verbouwing er van verloren is geraakt.
| |
[Verhoeven, (Abraham)]
VERHOEVEN, (Abraham) de Oude en de Jonge, Antwerpsche graveurs, die in 1605, en, waarschijnlijk, nog wel later werkzaam waren. Er is van den Oude eene gravure bekend, Plan der Stad en Omstreken van Berg, aan den Rhyn,
| |
| |
1605, en eene idem, voorstellende hoe Prins Maurits van Nassau een Vlaamschen dam inneemt; abrahamus verhoevenus Antwerp. exc. - Deze is de oudste kunstenaar van dien naam. - De Jonge heeft zich door de volgende schoone en zeldzame prent bekend gemaakt: Seren. Isabella Clara Eugenia etc.; halve figuur eener Non. rubens pinx. abraham verhoeven Jun. permissu rubeni sc. et exc., in fo. - In den Catalogus van Paignon-Dijonval wordt een klein portret der genoemde Vorstin aan zekeren alexander verhoeven toegeschreven. Zie Nagler.
| |
[Verhoff, of Verhof. (Meerten) Zie Bogaard. (Martinus van den)]
VERHOFF, of VERHOF. (Meerten) - Zie BOGAARD. (Martinus van den)
| |
[Verhout (Constantyn)]
VERHOUT (Constantyn) wordt door Houbraken vermeld als, ‘een fraai schilder van Moderne Historien van Gouda, onder wiens opzigt en onderwys, johannes voorhout den Ouden, 6 jaren, de kunst van de beginselen af voort oefende’.
| |
[Ver Huell. (Alexander Maurits Willem Carel)]
VER HUELL. (Alexander Maurits Willem Carel) Het is merkwaardig, wanneer een talent bij het eerste optreden in de maatschappij reeds eene zekere vermaardheid onder zijn tijdgenooten heeft verworven, die gewoonlijk door anderen later, of soms eerst in den avond van hun leven, behaald wordt; dit mogt den onbekenden man, die zich alexander v.h. schreef, en wiens naam op alle tongen zweefde, te beurt vallen. Waarom? Omdat hij een spiegel in zulk een vorm wist te slijpen, dat ieder de dwaasheden van anderen, doch niet zijne eigene daarin ziet. - Deze man nu is alexander maurits willem carel ver huell, zoon van quiryn maurits rudolph ver huell, - Zie aldaar. - en van Louise Johanna Christina Esther de Vaynes van Brakell; hij werd den 7. Maart, 1822, te Doesburg, geboren. De ouderlijke zorg voor de opvoeding van hun eenig kind bleef hun hoogste streven, en reeds vroeg was Apollo diens getrouwe kunstgezel op den aangewezen weg naar den Tempel van Themis, even als deze zijn vader begeleidde op de voor dezen bestemde wegen van Mars. - In 1841, werd onze alexander student aan de Hoogeschool te Leyden, promoveerde in de beide Regten, aldaar, in 1849, en is te Arnhem gevestigd. - Het was in 't studentenleven, dat zijn oorspronklijk genie, namelijk, zijn wijsgeerige blik zich op den waren handel en wandel der menschen wierp, dien bij door zijne zoo geoefende hand met de teekenstift afschetste, gelijk zulks door Dickens, met een soortgelijk talent, in zijne Werken was geschied. - Reeds bij zijne aankomst als student, toonde hij de strekking van zijn kunstzin, door de platen voor den Studenten-Almanak, door die voor de Studenten-Typen, en voor het Studenten-leven van Klikspaan, onder den Pseudonym van Overal-bij. Deze kunstmarsch beviel den Professoren niet, te minder, daar er zelfs eenigen hunner in dien togt voorkwamen. Hij-zelf begreep, wilde hij zijne roeping volbrengen, de Kunst slechts tot uitspanning te moeten beoefenen. Het gevolg daarvan was, dat hij eerst in 1848 met de uitgave van het Werk: ‘Zoo zijn er,’ door alexander v.h.; twee deeltjes, bij J.H. Gebhard en Comp, te Leyden en Amsterdam, meer voor het algemeen optrad. Groot was het geroep over dit gewrocht van echte werklijkheid en waarheid, en hiervan eene beschrijving te geven, zou overbodig zijn, dewijl de talentvolle A.J. de Bull de hooge waarde van dit zoo vernuftig Werk, in de Kunstkronijk, 1851, bl. 83, uitvoerig heeft geschetst. Een enkel woord daarvan af te schrijven, (bl. 87) kan ik echter niet nalaten. ‘Behoeven wij 't u nog te zeggen, na al het beschouwde, dat alexander v.h. het leven met evenveel gemak in komische als hoogst ernstige vormen weet af te teekenen, zonder daarom een haar minder diepte van opvatting? Lachen zult ge, lachen moet ge, al waart ge de grootste melancholikus, wanneer ge zijn ‘Op het ijs’ doorbladert.... Die heksluiter met het bijschrift ‘Op het ijs - onder het ijs’ is een gelukkige idée, we zouden haast zeggen Shakespeareaansch.... Wij hebben frappante ijsschilderijen gezien,
| |
| |
waarvan men in de hondsdagen rillen kan, zoo ijzig natuurlijk. alexander's ijsschetsen maken hart en hoofd warm, dat 's nog veel verwonderlijker - en zeld-zamer ook! 't Zou niet onaardig zijn als men, ware 't ook maar om die reden, beproeven ging, om dat nu ook eens na te doen... Maar nog eens; eer den kunstenaar die dagelijksche toestanden zóó opvat, zóó weêrgeeft en bij wiens prenten niemant op de vraag ‘wat doet die man?’ of ‘wat zou die vrouw zeggen?’ het antwoord behoeft schuldig te blijven.... Het denkbeeld, dat hij u als motto voor zijn Werk toeroept, is: ‘Stof. - Denken. - Gelooven.’.... Dat zijn ware prentenboeken voor groote kinderen.’ - Als om strijd werd hij uitgenoodigd, om voor een aantal Werken en Tijdschriften, teekeningen, geëtste of zelfs gelithographieerde prenten, te vervaardigen, onder anderen, voor De Tijdspiegel - De Tijd - Nederland - Nederlandsch Magazijn. - In Holland voor 1855 en 1856 is een vers en eene prent van hem - en in den Volksalmanak, 1858, zijn eenige platen. - In 1855, heeft nu wijle Jonkh. E. van Dam van Isselt een gedicht, Herman, vervaardigd op de drie platen van de Kreupelen in de Zijn er zoo? van a.v.h., hetgeen, door A. Clavereau in Fransche verzen overgebragt, in 1856, te Luik, is uitgegeven, terwijl de vermaarde Belgische dichter J. van Beers, in zijne Levensbeelden, Antwerpen, 1858, op dezelfde drie platen een dichtstuk: Op Krukken vervaardigde, dat aan alexander v.h. opgedragen is. - De meeste zijner Werken hebben de gunstigste beoordeeling, vooral in de Gids, van 1853, in de Tijdspiegel, 1851, over de Vier boeken in het Leven, alsmede in de Astrea van Dr. Wap, 1851, bl. 13, en verder genoegzaam in alle Tijdschriften, mogen vinden. Ook heeft de Tijd eene zeer juiste kritiek geleverd over de groote teekening, door hem met de pen vervaardigd, Een Tafereel uit een Hoofdstuk van de Notre-Dame de Paris, van Victor Hugo genomen, dat onder Nr. 513 van den Catalogus der Tentoonstelling, te 's Gravenhage, 1851, te zien was, en de algemeene aandacht trok; even als de Zelfmoord, die in 1860 aan een Speelbank plaats had, en zóó juist is voorgesteld, dat men dien Voorburg van 's menschen ellende aan de speeltafel van 1861, aldaar niet dan met afschuw beschouwen kon. - Verder zijn van hem ook nog de volgende Werken, als: Kleine gedichten voor de lieve Jeugd aan de Hoogescholen, naar Mr. Hiëronymus van Alphen, door een Student; zesde druk, met plaatjes; Amsterdam, Wed. C.J. Borleffs en Ten Have, 1856, en, Idem, Tweede bundel, vijfde druk; Ibid., 1856, in 12o. De versjes van den beroemden kinderdichter zijn, inderdaad, zoo gemetamorphoseerd, dat ze de lachspieren terstond en gedurig gaande maken. - Schetsen met de Pen van a.v.h. Amsterdam, Gebrs. van Es, 1861, in 8o., bevattende aanteekeningen en opmerkingen op eenige reizen gemaakt, luimig en soms satyrisch beschreven. Eindelijk, ten slotte, Laatste Schetsen van a.v.h. Ibid., Idem, 1861, in fo.-oblong. De inhoud stelt het Studentenleven voor, vol geest en menschenkennis, en dat door niemand dan door een student, gelijk a.v.h. was, zóó kan worden teruggegeven. En hiermede neemt a.v.h. afscheid van de wereld, wier strijd tusschen wijsheid en dwaasheid, steeds zoo als de titel die voorstelt, is afgeteekend, doch nu door de hand des tijds, tot hiertoe en niet verder, wordt bepaald. De laatste plaat (8) is het Kerkhof met eene graftombe, waarop hij met zijn hoofd op het Boek, Zoo zijn er, rust, en door de maan wordt verlicht. Op de tombe staat: Hier ligt begraven alexander v.h., en op het daarachtervolgende slotblad: Aan de Nederlandsche Studenten worden deze laatste Schetsen van alexander v.h. met vriendschap opgedragen door a. ver huell.’ - Over dat verscheiden en weder optreden laat ik gaarne onpartijdige beoordeelaars, zooals in de Eendragt, van Gent, 1861, Nr. 27, hier spreken: ‘De gekende teekenaar a.v.h. (ver huell)
| |
| |
heeft een Album uitgegeven,.... getiteld: Laatste Schetsen, herinnering uit het Studenten-leven. Het bevat menige heerlijke en fijn getypeerde teekening, onder anderen, het genie, dat 's nachts naer huis wordt gebragt, is overvloeijend van geest. De laatste plaat stelt voor eene graftombe, met zinnebeeldige teekens, waarop men leest: Hier ligt begraven alexander v.h. Zou de geestige en gevoelvolle teekenaar, nu hij het statige Mr. (Advokaat) vóór zijnen naam schrijft, de teekenpen, inderdaad, hebben vaarwel gezegd? - Dat zou te betreuren zijn.’ - Zeker zou het dat zijn, doch ik meen het tegendeel te kunnen verzekeren, daar hij, ofschoon zijne roeping volgende, zijn natuurlijk kunstlicht niet zal laten verduisteren. Onvermoeid booefent hij steeds de kunst, om verder door palet en penseel zijn talent te ontwikkelen, terwijl hij reeds een aantal Schilderijen heeft vervaardigd, die overvloeijen van geest, en ook in kleur en penseelsbehandeling tot die hoogte zijn gestegen, dat men alle hoop mag koesteren, hem eerlang als een volkomen schilder te zien optreden. Het ligt in den aard der zaak, dat hiertoe honderdmaal méér tijd, dan voor het teekenen van onderwerpen wordt vereischt, en dit is, mijns inziens, reeds een kampstrijd voor zulk een scheppend genie, dat alsdan zoolang braak moet liggen; want, om het dus eens uit te drukken, hij is zoo vlug met zijne denkbeelden voor goed af te schetsen, dat hij, om ze af te werken, wel tien man bezig houden zou. Men bedenke daarbij, dat hij, van zijne eerste jeugd af aan, van al zulke tafereelen, als het ware de figuren als letters schreef en, in goede vormen, vol karakter ze uitdrukte, zoo als hij dit, in achtjarigen ouderdom, op reis zijnde, voor eene Engelsche dame, deed, die hem verzocht, achter den titel van een Werk van Walter Scott, daar zij in las, iets te teekenen, waarvoor zij zijn naam opschreef, en hem tot aandenken een zilver potlood vereerde, hetwelk hij steeds als een reliek heeft bewaard. - De Heer ver huell heeft op eene eigenaardige wijze ook de etsnaald gevoerd en schoone proeven daarvan geleverd, die echter niet in den handel verschenen zijn. Dit heeft hij echter maar zeer kortstondig mogen doen, dewijl zijn gezigt daarbij zóó had geleden, dat hij, ofschoon met innigen spijt, voor goed besloot, er van af te zien. Ziehier de opgave zijner etswerken: Losse bladen: De Courant-ombrenger; een bejaard man, ter zijde, regts, ten voeten uit; het wit der plaat met een aantal geestige studiën van het invaliden-leven der menschen, waarbij de Dood zingende op de viool speelt. In de plaat: Courant. Els van 1 uur (omdat hij 's morgens bij het begin aan een zijner vrienden zeide, dat de ets ten Een uur klaar zou zijn) en a.v.h.; h. 228, br. 160 str. Ned., heeft, even als de volgende, geen marge. - Het Joodje, staande, van voren, met twee handkrukken, en een mars om den hals hangende. In het wit beteekend Juda Prins; van onder a.v.h. aan elkâer gehecht; zeer uitvoerige eerste staat, waarvan maar 4 afdrukken bestaan. Tweede staat, meer afgewerkt, met een landschap en den toren van Arnhem in het verschiet; h. 145, br. 82 str. Van deze beide platen heeft hij aan hem voorgestelde personen een pak afdrukken geschonken, om er hun voordeel mede te doen. - Type uit het Amsterdamsche volksleven: een Jood, schoenpoetser, - een echte type - verder op twee figuren; van onder, bij de Munt, en a.v.h.; idem; h. en br. 138 str. - In een Hollandschen Spoorwagen, 3. klasse, zit een jager met een jagtgeweer; eene dame, verbaasd en bang, wil in die klasse plaats naast hem nemen, en vraagt:, Ommes niet gelaaije, meneer?’ “Met scherrrp, jufvrouw!” beteekend Idem; h. 100, br. 115 str.; eene koddige voorstelling. - Een Winter-tafereel, daar twee gegoede kinderen al hun geld aan arme kinderen, op de trede van een huis gezeten, geven zullen; eene luchtige schets; beteekend a.v.h.; h. 205, br. 260 str. - Ook gaf hij eene plaat in de Beschrijving van den Watersnood,
| |
| |
1855, door Van de Poll, en een Idem, bij de reeks etsen van die ramp, door Arti et Amicitiae, ten voordeele dier ongelukkigen, uitgegeven. - De Elven; een tafereel van elf krankzinnigen, bij en onder een luifel, in het Gesticht te Zutphen, door hem aldaar naar de natuur genomen; beteekend De Elven, alexander v.h. fecit ad natm. 1856; h. 200, br. 275 str.; niet afgewerkt. De groep beelden, links in de schaduw van den luifel, is zoo fraai bewerkt, alsof het werk uit de school van rembrandt was. De toestand der lijdenden, hunne grimassen, houding enz. zijn naar waarheid teruggegeven, gelijk ik dit met grond kan beoordeelen, als hebbende een nieuw systeem voor den grooten aanbouw van het Krankzinnigen-gesticht, te Utrecht, ontworpen, en jaren lang tijdens dien bouw daarbij verkeerd, waardoor ik den mensch in dien zieken natuurstaat zeer van nabij heb gezien. Het is eene merkwaardige prent. - Nu volgt de laatste zijner etsen, het Kersfeest, te Arnhem, eene luchtige schets, met een drom van beelden, vol gewoel, zooals zulks bij dit feest plaats heeft. Deze eerste proef werd door hem in één dag geëtst, en het is waarschijnlijk, dat hij, door de overspanning, den volgenden morgen, één oog als verloren kon beschouwen, zoodat hij toen ook afscheid nam van het etsen, en deze zoo geestige proefprent onafgewerkt gebleven is; beteekend a.v.h.; h. 124, br. 162 str.; zijnde zonder marge. - Er gaan door j.h. hoffmeister lithographiën naar zijne teekeningen uit, betiteld: Eigendom en genot. - Een Wolf onder de schapen. - De oude Dienstmeid, - en, Nieuwe Hunnen bij een Oud - Hunnebed. - Hein Kemper van de gevangenis naar het Hof en vice versâ; door hem del. - De Paaschweide te Arnhem; idem inv. et lith. Het spreekt van-zelf, dat al deze voorstellingen in den geest van a.v.h. zijn opgevat. - De Heer ver huell schrijft zich alleen a., zijnde eene der voorletters van zijn doopnaam. - Hij heeft verscheiden reizen gedaan, als, in 1852, door Duitschland, Oostenrijk en Tyrol; en door Frankrijk tot Marseille. Ook heeft hij meermalen den Rhijn en Parijs bezocht, alsmede de Wereldtentoonstelling, in 1851, te Londen. - Ten bewijze, hoe hartlijk en tegelijk belangloos hij het met de Kunst meent, strekt het stukje Volk en Kunst, door Mr. a. ver huell; Arnhem, bij D.A. Thieme, 1862, in 8o., waarin hij den kwijnenden staat van het historiële vak voorstelt, en de middelen aan de hand geeft, om dit in ons Vaderland te doen herleven. Wij wenschen, dat dit kloppen aan den tempel der beschaving gehoor moge verwerven. Reeds in April van dat jaar verscheen eene Tweede vermeerderde uitgave van dat Stukje. - In 1850, werd hij tot Lid der Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten, en in 1861, tot Lid van het Oudheidkundig Genootschap, te Amsterdam, benoemd.
| |
[Ver Huell. (Quiryn Maurits Rudolph)]
VER HUELL. (Quiryn Maurits Rudolph) Deze hooggeachte, aanzienlijke vaderlander heeft zich niet alleen als Entomoloog en Botanicus, als Reis- en Levensbeschrijver en als Zeeman, maar ook als geoefend Kunstenaar, blijvenden roem verworven. Het is hier de plaats, dit laatste voor de Geschiedenis der Kunst te boeken, terwijl het overige in zijn Levensberigt, in de Handelingen der Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde, te Leyden, 1860, door K.J.R. van Harderwijk, naar waarde beschreven is. - ver huell behoorde tot een aanzienlijk Geldersch geslacht, dat in de XVI. eeuw reeds een Burgemeester van Doetichem telde, en aan de Ripperda's, later aan de Van Haegen's, vermaagschapt was, en een aantal hoogst-verdienstlijke personen, zoowel in het burgerlijke als militaire, opgeleverd heeft, en welks leden zich door eene buitengewone gehechtheid aan het Huis van Oranje en in het bijzonder door opofferende liefde jegens het Vaderland algemeen hebben gekenmerkt. Hij was de zoon van Mr. Alexander Everhart
| |
| |
Ver Huell, Burgemeester der stad Doesburg, later Assessor van Gelderland, Ridder der Orde van de Unie, en, onder het Keizerrijk, Maire van Doesburg; en van Vrouwe Anna Aleida Staring, eenige dochter van Mr. Rudolph Jan Staring, Stadhouder van het Graafschap Zutphen, en later Burgemeester dier Stad, en werd ter laatstgemelde plaats den 11. September, 1787, geboren. Reeds in 1802, trad hij als Kadet in dienst der Marine van de Bataafsche Republiek, en nam in 1805 deel aan de geleverde zeegevechten tegen de Engelschen, onder het bevel van zijn oom, den Schout-bij-Nacht, Carel Hendrik Ver Huell. Deze heeft in het omstandig Rapport aan den Raadpensionaris, voorkomende in de Delftsche Courant, van 26 Julij, 1805, het voorbeeldig gedrag van zijn Neef openlijk geroemd. In 1807 werd, op last van zijn Oom, toen Minister van Marine, aan schouman gelast, de voorstelling Het omzeilen van Kaap Grisnez, door de Bataafsche flotille, naar de teekening van onzen ver huell, te schilderen, welke schilderij zich nog op het Departement van Marine, te 's Gravenhage, bevindt. In 1810 werd bij, wegens zijne wetenschaplijke kennis en bekwaamheid als teekenaar, met eene geheime zending belast, om eene Kaart van de rivier de Eyder en het kanaal van Holstein te vervaardigen, waarvoor hem de goedkeuring van den Minister van Marine mogt te beurt vallen, terwijl hij in 1815 als Officier naar Oost-Indië vertrok, waar hij tot 1819 verbleef. Met de teekenpen in de eene en de noodige werktuigen tot het verzamelen van voorwerpen der natuurlijke historie, in de andere hand, doorzocht ver huell, wanneer de dienst hem zulks toeliet, al de eilanden, waarop hij geroepen werd, te verschijnen. Zoodoende had hij niet alleen eene Verzameling teekeningen vervaardigd, maar ook een hoogst-belangrijk Kabinet bijeengebragt, waarvan veel voorwerpen niet bekend of beschreven waren. Jammer maar, dat dit schoone geheel met het schip de Admiraal Evertsen, waarvan hij Kommandant was, op zijne terugreis naar het vaderland, bij het eiland Diego Garcia, na dien bodem te hebben moeten verlaten, door de vlammen werd vernield. Het eenige, wat hij nog kon redden, was zijne portefeuille met schetsen van merkwaardige Landgezigten, Bloemgewassen enz., naar de natuur genomen. Nimmer kon hij later dit noodlottig oogenblik herdenken, of zijn geest was met den diepsten weemoed vervuld. In 1826, werd hij Kapitein ter zee, in 1841, Kommandant der Marine in het Hoofd-departement van de Maas; twee jaren daarna, Directeur der Marine, te Rotterdam, welke betrekking hij tot aan de opheffing dier werf, in 1850, ecrvol bekleedde, als wanneer hij met den rang van Schout-bij-Nacht werd gepensionneerd. Hierna verliet hij de stad Rotterdam, waar hij ook als Lid en Bestuurder, eerst van het Teekengenootschap Hierdoor tot Hooger, en daarna mede van het Schilderkundig Genootschap, Hierdoor tot Hooger en Arti Sacrum vereenigd, gelijk mede als Ouderling der Waalsche gemeente was werkzaam geweest, en vestigde zich te Arnhem, waar hij, ontslagen van alle ambtsbetrekkingen, den vrijen teugel kon vieren aan de voortzetting zijner geliefde studiën, waardoor hij zich, met hetgeen vroeger door hem gedaan was, een wèl-verdienden roem verwierf, en waarin bij bleef volharden, totdat de dood, op den 10. Mei, 1860, een einde maakte aan zijn werkaaam en nuttig leven, en hij in het familiegraf, te Doesburg, begraven werd. - De Heer ver huell trad, in 1822, te Doesburg, in den echt met Freule Louise Johanna Christina Esther, oudste dochter van Jhr. De Vaynes van Brakell, gepensionneerd Kolonel der Genie, en heeft uit dit huwelijk een zoon, a.m.w.c. ver huell - Zie aldaar. - en zijne weduwe, nagelaten, die te Arnhem gevestigd zijn. - In 1820, toen hij eenigen tijd in het ouderlijk huis, te Doesburg, vertoefde, schilderde hij een Gezigt op het eiland Amboina, en een Idem op het eiland Java, die beiden toen
| |
| |
met belangstelling op de Tentoonstelling, te Amsterdam, werden gezien; en in 1842 gaf hij aldaar in het vak zijner geliefde studie eene teekening in kleuren, de gedaanteverwisseling van de kapel Saturnia-Atlas voorstellende, en heerlijk, tot aller bewondering, uitgevoerd. Schier ongelooflijk is het aantal Teekeningen, O.I. gezigten en andere voor- en onderwerpen, waarvan sommige zeer groot en uitvoerig zijn; veel grooter nog is het aantal planten, insecten, conchyliën, doch vooral van bloemen, zoodat men veilig stellen mag, dat deze niet alleen zijne hoofdstudie, maar ook het hoogste punt zijner voorliefde hebben uitgemaakt. - Voor vele voorname Werken heeft hij bij uitstek fraaije teekeningen ter gravure gemaakt, als 80 in fo. voor het prachtwerk Flora Brasiliensis van Prof. Von Martius, te Munchen; voor de Acta Academiae Caesareae Leopoldinae, 90 in fo., in 1843 geteekend; aan een der Pepergeslachten, daarbij voorkomende, heeft Prof. Miquel den naam van Ver-Huellia geschonken. - Nog 40 platen voor de Monographie der Casuarineae; - een gedeelte voor de Analecta Botanica; - 38 platen, gr. in 4o., voor het Werk over de Goodevoviaceae, van denzelfden Hoogleeraar; voor de Nouvelles recherches sur la Flore des Possessions Néerl. aux Indes Orientales, van Prof. Vriese, welk Werk slechts twee Afleveringen mogt beleven; voor de Plantae novae et minus cognitae van denzelfden geleerde, die spoedig werden gestaakt, en zoo ik meen voor het Werk van denzelfden schrijver, van grooteren omvang, over de Systematische verdeeling van het oude geslacht Ficus, allen door hem, uitstekend fraai, naar de natuur, geteekend. - Verder komen er in Tijdschriften voor, als in de Tuinbouwflora; in het Tijdschrift voor de Natuurlijke Geschiedenis en Physiologie, naar zijne teekeningen op steen gebragt, in welk laatste door Prof. J. van der Hoeven eene daarin voorkomende Lepidoptera, Colias Ver-Hueiliï genoemd werd. De Frankfortsche Senator Von Heyden bragt hulde aan de entomologische verdiensten van onzen ver huell, door eene Teichobia, naar hem, Verhuellella te noemen. Ook werd aan eene prachtige soort van Phyllodes de naam van Phyllodes Verhuelliï geschonken. In de Annales des Sciences naturelles, en in het Album der Natuur komen prenten naar zijne teekeningen voor. - Ten slotte, hij heeft ook de belangrijke bouwstoffen voor het zoo bekende Werk van Sepp, en voor het Entomologisch Tijdschrift geleverd. - Het is te bejammeren, dat ten tijde van Sepp de Graveerschool zooveel te wenschen overliet, waardoor in de verte niet is teruggegeven, wat zijne schoone teekeningen aanboden. - In 1826, is een Panorama van Rotterdam, (op een rol) door hem geteekend, en bij Arbon en Krap, aldaar, verschenen. - In 1830, teekende hij Het vertrek der Veldschutterij uit Rotterdam, waaronder een groot aantal vrijwilligers in het jaar 1830; bij W.J. van Oosterzee, exc., aldaar; Lith. in kleuren, bij Houtman, te Utrecht, gr. in fo. - Hij heeft ook meesterlijk de pen gevoerd, en zeer belangrijke Werken geschreven, als: in 1835 en 36, Herinnering aan eene reis naar de Oostindiën, - en in 1842, Mijne eerste Zeereize, beiden te Rotterdam verschenen. - In 1847, zag het licht, te Amsterdam, in twee deelen: Het leven en karakter van Carel Hendrik Graaj Ver Huell, uit nagelaten aanteekeningen en andere authentieke stukken beschreven. Hij was, als het ware, door zijn oom aangewezen, om die taak te volbrengen, en heeft zich daarvan op eene uitmuntende wijze gekweten. De platen in genoemde Werken zijn door bemme, naar de teekeningen van onzen ver huell, gëetst. - In het Tijdschrift, aan het Zeewezen gewijd, heeft hij de Levensberigten van den Vice-Admiraal Ruysch, van den Luitenant Bezemer en van den Kapitein Zwedenrijk Carp geleverd. - Eene vrije vertaling en vermeerdering van een Engelsch Werkje, getiteld: De Leidsman op het pad der Eer, voornamelijk bestemd
| |
| |
voor jonge lieden in dienst der Marine, is, te Rotterdam, 1849, in kl. 8o., verschenen. - Dezen waardigen en voor het vaderland zoo nuttig werkzaamen en hooggeachten Krijgsman en Kunstenaar zijn hoogst-vereerende onderscheidingen ten deel gevallen: hij was Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw en van de Militaire Willemsorde, Kommandeur der Orde van de Eikenkroon, en Ridder 3. Klasse der Orde van St. Wladimir, welke twee laatste Orde's hij tijdens zijn beheer op 's Rijks werf, te Rotterdam, verkreeg, terwijl hem door de Koninginweduwe van Engeland (1845) een prachtige gouden snuifdoos vereerd werd. Hij was Lid van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen, te Haarlem; van de Maatschappij van Nederl. Letterkunde, te Leyden; van het Bataafsch Genootschap van Proefondervindelijke Wijsbegeerte, te Rotterdam; van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, en der Kon. Akademie van Beeldende Kunsten, te Amsterdam. - Bij zijne weduwe berust nog een groot aantal uitmuntende Teekeningen, die niet zijn gegraveerd; ook is zijn Portret onder de familie-afbeeldingen aanwezig. Hiernaar heeft e. vermorken eene houtsnede, in 4o., volgens de teekening van zijn zoon vervaardigd.
| |
[Verhuik, of Verhuyk, (Cornelis)]
VERHUIK, of VERHUYK, (Cornelis) geboren te Rotterdam, 1648, was leerling van a. hondius, en maakte zich in den beginne door Jagt- en Dierenstukken bekend. Later, te Rome, nam hij borgognone tot voorbeeld, en schilderde in diens trant Veldslagen, die naar Napels, Savoye, Parijs en Duitschland kwamen; ook Landschappen, Markten en dergelijken, gewoonlijk in klein formaat, met figuren in collot's trant, die zeer geroemd werden, zijn door hem geschilderd. Hij heeft veel jaren te Bologne vertoefd, waar hij, volgens den Abt Lanzi, in 1718 nog woonde. - Deze kan wel met peter verhoek verwisseld zijn, zegt Nagler, zooals bij Pilkington het geval is, die zekeren peter cornelis verhuik noemt. - Bryan-Stanley blijft bij de meening, dat deze eenen-dezelfde persoon is met peter cornelis verhoek, doch ik deel die meening niet. - Zie op VERHOEK. (Pieter)
| |
[Verhulst, (Elias)]
VERHULST, (Elias) een weinig bekend bloemschilder, die op het einde der XVI. eeuw bloeide. - hendrik hondius, de Oude, heeft in 't koper gebragt: Ryck versierde Vazen met vele bloemen, naar elias verhulst, 1599, gr. in fo. Hij kan wel de grootvader van rombout verhulst zijn geweest.
| |
[Verhulst (Jan)]
VERHULST (Jan) wordt door Nagler met dezelfde woorden vermeld, die door Immerzeel voor charles pierre verhulst, lang vóór Nagler, zijn gebruikt.
| |
[Verhulst. (Mayke) Zie Bessemers. (Maria van)]
VERHULST. (Mayke) Zie BESSEMERS. (Maria van)
| |
[Verhulst. (Pieter)]
VERHULST. (Pieter) Bij Bryan-Stanley vond ik dezen, als een geboren Dordtenaar, vermeld, die Bloem, - Fruitstukken en Insecten, in de manier van otto marcelis schilderde. Hij was een discipel van willem doudyns; dit is alles, wat van hem gezegd wordt. - Daar ik deze opgave mistrouwde, zoo heb ik het Register der Confreriekamer van 's Gravenhage, Ms., nagegaan, om reden dat hij bij doudyns heeft geleerd, en ik vond daarin op 1683 aangeleekend: ‘pieter van der hulst,’ waarbij, door den secretaris P. Terwesten, nadruklijk gevoegd staat: ‘en geen verhulst, in Rome gebentnaamd de Sonne-Bloem. Wildekruiden-schilder.’ - Deze is dus ook niemand anders dan de reeds bij Immerzeel vermelde pieter van der hulst, - Zie aldaar. - en die bovendien door eerstgenoemden auteur-zelven op dat Artikel werd beschreven.
| |
[Verhulst. (Rombout)]
VERHULST. (Rombout) Deze beroemde beeldhouwer werd, naar waarde, door Immerzeel vermeld, dien hij opgeeft als geboren te Mechelen, in 1624, zonder echter te melden, hoe dit berigt, dat aan Van Eynden en Van der Willigen onbekend was, hem geworden is. Wel is waar, vindt, men hem in België als
| |
| |
een Mechelaar vermeld, onder anderen, bij F. Bogaerts, die hem omstreeks 1609 doet geboren worden; doch dit heeft bij mij weinig gezag, want dan zou hij naar hetgeen hieronder volgt, ver over de honderd jaar oud moeten zijn geworden. - Beter en te goeder trouw, heeft P. Terwesten, Ms., al de Haagsche kunstenaars uit de Gildeboeken der Kamer, te 's Gravenhage, beschreven, en geen woord gemeld, waarvan hij niet zeker was. Zoo berigt hij aangaande den genoemden verhulst: ‘Geboren te Breda, omtrent het jaar 1630, was zeer lang geweest in Italiën (waarom hy ook doorgaans Sioor of Signor verhulst genaamd wierd), alwaar hy na de beste antiquen gestudeert en ook by een voornaam meester geleerd had; zynde hy ook een groot meester in het steene beeldhouwen geweest, waardoor hy ook veel achting en aanzien, zelfs by de eerste luiden van fatzoen als andere verwierf, terwyl hy door deszelfs vriendelyke omgang zich ook by een ieder bemind wist te maken; hebbende hy voorts ook in zyn tyd vele fraaye werken en beelden gemaakt, waarvan er nog diverse zoo op het Huis te Voorst als andere plaatsen bekent geweest zyn; zynde hy ook den 24. October 1668 tot Hoofdman der Confreriekamer geërigeert geworden, en zulks na dato nog diverse malen geweest, en laatstelyk nog daarin gecontinueerd zynde geworden, den 9 November 1694. Is eyndelyk alhier in 't jaar 1696 overleden.’ - Hieruit zien wij, dat hij zijne talenten in Italië heeft verkregen, hetgeen mij niet bekend was, terwijl, wat Terwesten van hem meldt, uit de bron van tijdgenooten voorkomt, waardoor men alle vertrouwen kan schenken aan de mededeeling, dat hij geen Belg, maar een Nederlander was, hetgeen aan Van Goor, Beschryving van Breda, schijnt ontsnapt te zijn, en waardoor hij dus onder de voorname mannen niet is opgenomen. - Er heeft, zeker, een elias verhulst - Zie aldaar. - als kunstenaar bestaan, die reeds op het einde der XVI. eeuw bloeide, en wel de grootvader van rombout kan zijn geweest. - Nog moet ik hier bijvoegen, dat, ofschoon een stuk werk, de Graftombe van Meerman, van hem in de St. Pieterskerk, te Leyden, door Immerzeel wordt opgegeven, ook in die van St. Pancras, aldaar, het uitmuntende Gedenkteeken van den onversaagden Burgemeester Pieter Adriaensz. van der Werff, door hem vervaardigd, bestaat, waarvan eene keurige gravure in prent uitgaat, door p. philippe, in fo. - Ook is het Praalgraf door hem geboetseerd, zooals dit afgebeeld voorkomt in Brandt, Leven van Hugo de Groot, voor wien het bestemd was. - Een der voornaamste sieraden in Nederland is het Praalgraf, met zinnebeelden en geslachtskwartieren, van den daarop rustenden held, den Luit.-Admir. Willem Joseph van Gent, in het Koor van de Domkerk, te Utrecht, ten jare 1676, voortreflijk in wit marmer door hem gebeiteld. - Op het Maurits-huis, te 's Gravenhage, berusten de busten van Prins Frederik Hendrik, Willem II, en zijne gemalin Maria Stuart, benevens die van Willem III., door hem in 1683 vervaardigd. - Hij heeft ook in ivoor gebeiteld, zooals, mij zulks is voorgekomen in den Catalogus der Rariteiten van P. Locquet, Amsterdam, 1783, onder Nr. 81, 82 en 83: een Groep beelden, zynde Hercules niet zyn knods, den beruchten roover Cacus verslaande; h. 10 dm., gekocht door Hope, voor ƒ105. - Een ovaal medaljon, zynde de beeldnis van David Vlugh, Schout by Nacht van Holland; h. 5, br. 3½ dm. - Een idem, idem, Jacob Baron van Wassenaar Obdam, Admiraal van Holland en Westvriesland; h. 2½, br. 2 dm. - Zijn Portret is door b. van der helst geschilderd. Zie Catalogus van S. van Hulst, 's Hage, 1737, Nr. 43. - Nagler zegt, bij vergissing, door barth. van der hulst geschilderd.
| |
[Verkerk. (J.)]
VERKERK. (J.) Dezen bekwamen beeldhouwer vond ik nergens vermeld, hetgeen te meer bevreemding moet wekken, dewijl zijn werk openlijk ten toon staat,
| |
| |
namelijk, in het Koor, zuidzijde, der St. Jacobs-kerk, te Utrecht, waar een Grafmonument door hem, op last eener aanzienlijke Stichtsche familie, voor Jan Jacob van Westrhenen vervaardigd is. Het geheel doet eer aan den maker en verhoogt zijne verdienste, wanneer men het jaartal 1769, daarop uitgedrukt, in aanmerking neemt, als zijnde een tijd, waarin alles voor den bloei der Beeldende Kunsten als dood kon worden beschouwd, terwijl deze kunstenaar zich toch nog tot die hoogte wist te verheffen. - Het is meer dan waarschijnlijk, dat hij te Utrecht te huis behoort, dewijl daar veel personen van dien naam bekend zijn.
| |
[Verkolje (Abraham)]
VERKOLJE (Abraham) vond ik als meester van adolph roelofswaart - Zie aldaar. - vermeld, zoodat hij wel een zoon van nicolaus verkolje kan geweest zijn.
| |
[Verkolje, of Verkolie, (Cornelis)]
VERKOLJE, of VERKOLIE, (Cornelis) vond ik ten jare 1613, als Kunstschilder in het St. Lucasgild, te Utrecht, ingeschreven.
| |
[Verkolje, (Johannes)]
VERKOLJE, (Johannes) de Oude, is, naar waarde, door Immerzeel vermeld, die ons tevens berigt, dat hij, in 1672, te Delft, in het huwelijk trad. - Uit het volgende worden wij meer van nabij met de geschiedenis van zijn geslacht bekend. De Heer Johan Godfried Burman Becker, Phil. Dr., Ridder van de Dannebrogs-Orde, wonende te Kopenhagen, (van moederszijde afstammende uit de Nederlandsche geslachten van Burman en van Verkolje) schreef, onder anderen, in een brief, uit Copenhague, 1. d'Aout, 1856, aan Mr. J.J. Graaf Nahuys, te Ulrecht: ‘Je possède 2 exemplaires du Portrait de johannes verkolje, fait par lui-même. Sur ce portrait gravé il est representé assis devant un staffelis, sur lequel on voit le portrait de son épouse, Judith Verheul. Je possède aussi une gravure in duplo, représentant son fils nicolaus verkolje, le fameux peintre, et dans ma grande collection des portraits de famille, j'en ai un représentant Anna Maria Wulffing en grandeur naturelle, et un autre représentant le dit nicolaus comme jeune homme, tous les deux peints en huile par johannes.’ - Hij was een der eersten, die zich in Nederland met het graveren in mezzo-tinto onledig hielden, en die daarin op eigen weg een gelukkigen uitslag verkreeg, zooals, onder een aantal portretten, dat van Dr. Josias van de Kappelle, in ovaal, in fo., naar willem verhul, of verhulst, een meesterstuk in die kunst wordt genoemd. Inderdaad, als men een schoonen afdruk ziet, zoo als ik er onder meerdere een bezit, moet men dit volkomen toestemmen. - Idem Stephen Wolters, 1684, in fo. - Idem Guilielmus Saldenus, in fo. - Idem Cornelius van Aken, in fo. - Idem Anthony van Leeuwenhoeck, 1686, in fo. - Idem Theodorus Brakel, 1686, in fo. - Idem Willem à Brakel, 1686, zeldzaam. - Idem Johannes Goethalsius, (Veldprediker bij het leger van Prins Frederik Hendrik) 1670, kl. in fo. - De volgende zijn door Nagler niet vermeld, als: dat van Bleyswijk. - Idem Goethalsius, op eene andere manier. - Idem Johannes Roldanus. - Idem Martinus van Boeckelen. - Idem Jacobus de Rijk, architect en poëet. - Verder eene Heilige Familie, houtsnede, en, twee geëtste prentjes van zijn werk. Zie over het aantal zijner werken, die 43 stuks (doch bij Nagler maar 36 stuks) bedragen, op johannes, die volgt. - Voorts eenige Engelsche Vorsten, waaronder Koning Willem III., met zijn eigen haar, en Idem, met paruik, en zijne Gemalin, gr. in fo. - Bij Nagler vindt men nog 20 stuks, zoo mythologische als andere onderwerpen, waaronder de Vijf zinnen, in 4o., zeldzaam. Hiervan bestaan kopijën in kl. 4o., niet even groot, met randen, als vensterramen, omgeven, en beteekend J.J. Haid et filius exc. A V(ienne); doch ze zijn slecht en zwak gevolgd, en hebben veel van het geestige karakter verloren. - Behalve de genoemde Portretten, vond ik in den Catalogus van Portretten van F. Muller, onder Nr. 5632: ‘j. verkolje, borstbeeld, regts, in huiskleeding, met
| |
| |
bonnet op. Teekening in O.I. inkt. Naar zich-zelven, door n. verkolje, in 4o.,’ waarschijnlijk, dat in den Catalogus van Van der Marck, Amsterdam, 1773, onder Nr. 1775 voorkomt. Ik bezit een Idem, idem, met alonge-paruik, in zwart krijt, 4o., doch dit is voor mij twijfelachtig; alsmede dat met zijne vrouw, in den bovenstaanden brief vermeld, vóór alle letter, in 4o. Dit zal dan ook door hem gegraveerd zijn, want een Idem, door zijn zoon nicolaus, is naar g. schalken, in 4o. - Bij Houbraken en Descamps komt ook een Idem voor.
| |
[Verkolje, (Johannes)]
VERKOLJE, (Johannes) de Jonge, zoon van johannes, den Oude, van wien geen andere bescheiden bekend zijn, dan dat hij uitmuntend de graveerkunst in mezzo-tinto beoefend heeft. In een Catalogus der nagelaten kunst van verkolje, vond ik, op bl. 15: ‘Kunstboek Nr. 1, waarin het geheele werk van johannes en nicolaas verkolje, alles schoon van druk en conditie.’ Dan volgen 51 stuks, waarbij 8 nommers overdrukken of dubbele, dus 43 stuks compleet. Voorts volgt: ‘Door johannes verkolje, den Jonge,’ 5 stuks: 1.) Een Portretje, spelende op de fluit doe; (h. 123, br. 100 str., met ondermarge; niet beteekend, naar f. hals); uitmuntend bewerkt, omberdruk. 2.) Een dito, met een grooten hoed, spelende op de dwarsfluit, regts gewend, het hoofd bijna ter zijde; (h. 193, br. 160 str., onderaan een strook wit, niet beteekend. - Deze beiden berusten in de Verzameling van den Heer j. ph. van der kellen, te Utrecht.) - 3. Eene Jufvrouw, met een Papegaai op hare hand. - Een exemplaar is in 's Rijks Museum, te Amsterdam. 4.) Een blaffend Hondje, en, 5.) Een geëtst prentje. - Nr. 2 en 3 worden, ten onregte, bij alle Auteurs onder de werken van den Ouden johannes vermeld.
| |
[Verkolje (Nicolaus)]
VERKOLJE (Nicolaus) staat bij Immerzeel geboekt. - Hij was de zoon van johannes, en van Judith Verheul, en werd, in 1673, te Delft, geboren. - Zijne gravuren in mezzo-tinto overtreffen die van zijn vader, doch beider werken zijn zeer gezocht en worden met hooge prijzen betaald, te meer, daar zij tot de hoofdvoortbrengselen der Schraapkunst behooren. - Bij Nagler vindt men van hem 43 stuks beschreven, waaronder de volgende Portretten: Auguste, Roy de Polog. o. ellig inv. h. verkolje fec., gr. in fo. - H. Grave, Adm. v. Holl., in fo. - Hugo v. d. Helst, kl, in fo. - j. verkolje, zijn vader, in 4o. - Ger. Pupp. Hondius, in fo. - c. borchard voet, in fo. - b. picardus, in fo. - Bauer, regtsgeleerde te Leipzig, gr. in fo. - H. van Beverningk, in fo. - Bidloo, anatom., in fo. - Moelaerd, kunstverzamelaar, in fo. - J.P. Zomer, idem, in fo. - Onder de Curiositeiten (het Schildertje), Een schilder, bezig zijnde, eene naakte vrouw te schilderen, hetwelk een kunstvriend gadeslaat; a. houbraken inv., in fo. De afdrukken vóór de letter zou men voor werk van houbraken-zelven kunnen houden. -Zijn Portret, als jongman, is door zijn vader johannes - Zie aldaar. - geschilderd. - Ook heeft hij zich-zelven geschilderd, wijzende met de linkerhand; in ovaal; door j. houbraken sc. 1753, in kl. fo. - Ditzelfde bestaat, anders om, en grooter, met veranderingen, als met een portefeuille voor hem, op het ovaal rustende, houdende in de regterhand eene teekenpen; niet beteekend; dit is door arnoud rentinck - Zie aldaar. - fraai, doch wat zwaarmoedig, bewerkt. - Nog vind ik in den Catalogus van Portretten van F. Muller, onder Nr. 5635, een Idem, op lateren leeftijd; voor hem een opgeslagen kunstboek, in medaljon; teekening naar hem-zelven, door h. boeken. In hoever dit met het genoemde door rentinck overeenkomt, kan ik niet beslissen; doch dáár is de portefeuille niet open, maar wel staat de schilderezel achter hem. - Ook in het Stamboek van Mejufvrouw joanna koerten heeft hij zijn Portret fraai geteekend, waarop door zijne tijdgenooten uitbundige lofverzen zijn gemaakt.
| |
[Verkruis, Verkruys, of Vercruysse. (Dirk, of Theodor)]
VERKRUIS, VERKRUYS, of VERCRUYSSE. (Dirk, of Theodor) Deze kunst- | |
| |
graveur is door Immerzeel vermeld. - Ik voeg daarbij, dat hij zich in Italië somtijds t. della croce noemde, waardoor hij, zegt Nagler, in 't algemeen, met th. cruger. Jun., die mede aldaar langen tijd gearbeid heeft, voor één persoon gehouden wordt; doch alle twijfel wordt weggenomen door een Portret van den Kardinaal Inghirami, naar raphael, berustende in de Galerij, te Florence. Op eenige afdrukken staat theodore della croce en op andere th. verkruys sc. Meermalen beteekende hij met een Monogram, t. en c., door elkâer getrokken. - Hij heeft, te Florence, met mogalli, lorenzini en picchianti gewerkt aan de Groot-Hertoglijke Galerij, en is, zegt Nagler verder, na 1723 overleden. Hij beschrijft 23 zijner gravuren, doch de prent, een Italiaansch Landschap, theodoro vercrusse invent. del. et sculp. Florent. 1726, rond formaat, kent hij niet.
| |
[Verkruys (C.)]
VERKRUYS (C.) was een kunstgraveur, van wien geene levensbijzonderheden bekend zijn. De volgende prent wordt aan hem toegeschreven, een Man, met gevouwen handen, in een leuningstoel gezeten; rembrandt pinx., c. verkruys sc., gr. in fo. - Zie Nagler.
| |
[Verly. (F.)]
VERLY. (F.) Deze kunstgraveur was, waarschijnlijk, een Belg, die bloeide in het laatst der voorgaande eeuw. Ik bezit slechts één prentje van zijn werk, in kl. 4o., voorstellende een woedend-juichend volksfeit uit de treurige dagen van 1791, namelijk, het omhalen, met touwen, van de lantaarn der Koepelkerk, te Arras, enz.; daaronder; La Sainte Chandelle d'Arras, batie en.... et démolie en 1791. f. verly fecit. Het is schetsachtig, luchtig geëtst en een weinig in aquatinta bewerkt, doch van middelmatige verdienste. In de Kunstkronijk, 3. Jaarg., bl. 65, is hetzelfde prentje in houtsnêe, eenigzins versmald, gebruikt, aan het slot van een Programma der Maatschappij ter bevordering der Bouwkunst: eehe geestige toepassing.
| |
[Vermander, of Vermandre, (Anton)]
VERMANDER, of VERMANDRE, (Anton) wordt door Brulliot als een kunstenaar opgevoerd, die echter, zegt Nagler, in de Kunstgeschiedenis niet is bekend. Op eene prent, Maria, met het Kind, in glorie, op de halve maan, h. 3 dm., br. 2 dm. 2 str. Par., staan de letters a.v.m.; zij is van middelachtige verdienste, en vervaardigd in de XVII. eeuw. - De broeder van den ouden carel van mander, bij velen vermander genoemd, heette adam van mander, - Zie aldaar. - zoodat deze wel eene prent mag hebben gegraveerd, en voor de a, waarvan zonder reden anton wordt gemaakt, dan met meer grond adam kan worden gelezen.
| |
[Vermander. (Carel) Zie op al de Mander'S. (Carel van)]
VERMANDER. (Carel) - Zie op al de MANDER'S. (Carel van)
| |
[Vermazen (Johannes)]
VERMAZEN (Johannes) wordt door P. Terwesten, Ms., opgegeven, als geboren te 's Gravenhage, in 1753, en discipel van den Hofschilder haag, den Jonge, bij wien hij goede vorderingen heeft gemaakt. - Hij schilderde Portretten en gestoffeerde Landschappen, en begaf zich, tot voortzetting zijner studiën, naar Engeland, doch vestigde zich later weder in zijne geboorteplaats, waar hij, in 1779, nog als lid dor Kamer van Pictura ingeschreven werd.
| |
[Vermeer (Johannes)]
VERMEER (Johannes) wordt gemeenlijk, hoewel ten onregte, de Delftsche van der meer genoemd, en is bij Immerzeel vermeld, die echter zijne Bron niet opgeeft; doch dáár staat: geboren te Delft, 1632. Zie Bleyswyck, Beschryving van Delft; Ibid., 1667, bl. 859, die hem toen onder de nog levende kunstenaars opgaf. Dat hij een leerling was van carel fabritius, die bij de ramp van Delft, 12 October, 1654, omkwam, blijkt uit den laatsten regel van een vers van A. Bon, toen op diens overlijden gemaakt, bl. 854. - Het is mij vreemd voorgekomen, dat R. Boitet, in zijne Beschryving der Stad Delft, Ibid., 1729, in fo., die Bleyswyck op den voet is gevolgd, en er zelfs nog eenige kunstenaars heeft
| |
| |
bijgevoegd, johannes vermeer niet vermeldt, en het genoemde dichtstuk ook heeft overgenomen, met weglating van het laatste vers. -Zie bl. 783. - Is dit nu bij toeval, of opzetlijk geschied? In het laatste geval zou hij, dunkt mij, eene teregtwijzing op Bleyswyck hebben gegeven; of, welligt, was de kunstenaar met der woon naar Amsterdam vertrokken, zooals uit het vervolg schijnt te blijken, en achtte hij het der moeite niet waard, om zijn werk te vermelden. - Het jaar van zijn overlijden is niet juist bekend, doch men mag uit hetgeen volgt, afleiden, dat zulks vóór 1696 heeft plaats gehad: namelijk, den 16. Mei van dat jaar werd er te Amsterdam eene Verzameling van 134 stuks Schilderijen verkocht, welke men voor zijne Kunstnalatenschap mag houden, en waaruit blijkt, dat hij tot den gegoeden stand behoorde, en, zoo het mij toeschijnt, de kunst voor uitspanning kan hebben beoefend, want zijne beste werken, 21 stuks, worden met de eerste 12 nommers geopend: ‘Een Jufvrouw, die goud weegt, in eene kast, extraordinair konstig en krachtig gepenseeld. ƒ155. - Een Meid, die melk uitgiet, uitnemend goed. ƒ175. (Dit stuk werd 5 jaren later voor ƒ320 verkocht, en berust thans, zoo ik het wèl heb, bij den Heer Van Winter, te Amsterdam.) - 't Portret van vermeer, in een kamer, met verscheyde bywerk, ongemeen fraai van hem geschilderd. ƒ45. (Waar mag dat beland zijn?) - Een Jufvrouw, spelende op een guitair, heel goed. ƒ70. - Daer een Seigneur zyn handen wast, in een doorsiende kamer, met beelden, konstig en raer. ƒ95. - Een Jufvrouw, spelende op de clavecimbael, met een toeluisterenden Monsieur. ƒ80. - Een Jufvrouw, die door een Meid een brief gebragt wordt. ƒ70. - Een dronke, slapende Meyd, aan een tafel. ƒ62. - Een vrolyk Gezelschap in een kamer, krachtig en goed. ƒ73. - Een Musicerende Monsr. en Joffr. in een kamer. ƒ81. - Een Soldaet met een laggent Meysje, zeer fraai. ƒ44-10. - Eene Jufvrouw, die speldewerkt. ƒ28. - De stad Delft in perspectief, te sien van de Zuyd-zy. ƒ200. (Dit zal dat voortreflijke stuk zijn, hetgeen in 's Rijks Kabinet, te 's Gravenhage, berust.) - Een gesicht van een Huys, staende in Delft. ƒ72. (Welligt zijn woonhuis, en mede bij den Heer Van Winter.) - Een gesicht van eenige Huysen van dito. ƒ48. - Een schryvende Jufvrouw, heel goet. ƒ63. - Een paleerende dito, seer fraey. ƒ30. - Een spelende Jufvrouw op de clavecimbaal. ƒ42-10. - Een Tronie in antique kleeding, ongemeen konstig. ƒ36. - Nog een dito, vermeer. ƒ17. - Een wederga van denzelven. ƒ17.’ - Ik heb het noodig geacht, deze Verzameling, zooals die, nu 166 jaren verleden, werd verkocht en in Hoet's Catalogus, I, bl. 34 en volg., staat vermeld, voor de geschiedenis van 's mans werken hier te boeken. - Verder heb ik, om de zeldzaamheid zijner voortbrengselen, al de schilderijen, die in de twee deelen van Hoet, en in het Vervolg van Terwesten voorkomen, opgezocht, en hier vermeld. Dit heeft zijn nut, omdat bij Hoet al de werken van jan van der meer, den Oude en den Jonge, met die van onzen vermeer, in het Register, op één Artikel door elkander zijn verward, niettegenstaande er telken reize, in de Catalogussen-zelve, vermeer van Delft geschreven staat; dit is echter door Terwesten reeds ingezien, en deze heeft daarom vermeer, in zijn Register, afzonderlijk geplaatst. - Ziehier de opgave der schilderijen, die, sedert 1684-1765, ter verkoop op tafel verschenen zijn. - Bij Hoet, I, bl. 33: ‘Een Stilleven van vermeer ƒ4-5. - Bl. 48. Een zittende Vrouw, met meer beteekenisse, verbeeldende het Nieuwe Testament, door vermeer, van Delft, krachtig en gloeijend geschilderd ƒ400. - Bl. 62. Een Goudweegstertje, van vermeer van Delft ƒ113. (Waarschijnlijk het bovengenoemde stuk.) - Bl. 147. Een lezend Vrouwtje, in eene kamer, door van der meer, van Delft, ƒ110. - In dezer voege gaat de beteekening der volgende stukken door. - Bl. 176. Een
| |
| |
Klavecimbaelspeelster in eene kamer ƒ55. - Bl. 218. Hetzelfde schilderstuk, als op blz. 48. ƒ500. - Bl. 221. Het vermaerde Melkmeisje, konstig, ƒ126. (Waarschijnlijk het bovenvermelde.) - Bl. 242. Een Astrologist, extra puyk. - Een weêrgâ, niet minder, ƒ160. - Bl. 333. Twee Astrologisten, heerlyk en konstig geschilderd ƒ104. - Bl. 359. Een Jufvrouw, zittende een Brief te schryven, daar de meid naar staat te wachten, ƒ155. (Dit kan wel dezelfde schilderij zijn, die bij den Heer Dufour, te Marseille, berust, volgens de Gazette des Beaux-arts, 1 Avril 1852, à Paris.) - Bl. 438. Eene kamer, waarin een Vrouwtje, verbeeldende het Nieuwe Testament, kunstig en uitvoerig geschilderd, ƒ53. (Zou dat wel hetzelfde stuk zijn, boven reeds tweemaal vermeld, daar dit alsdan in den loop van 36 jaren, in dezelfde stad, Amsterdam, zoo verbazend in prijs zou zijn gedaald?) - Bl. 591. Abigaël, die voor David komt ƒ160.’ (Hierbij staat door van der meeren.)- Hoet, II, bl. 248: ‘Eene Dame in haar kamer, in haar devotie, met veel uitvoerig bywerk, zoo goed als eglon van der neer ƒ70. - Bl. 365. Een stuk, verbeeldende een Mathematisch konstenaar, en, Een dito ƒ300. (Welligt hetzelfde stuk, reeds boven genoemd.) - Bl. 390. Een zittende, drinkende Vrouw, met een staande Mansperscon ƒ52.’ Waarschijnlijk, is dit stuk in de Galerie zu Salzthalen beland. Zie de Verzeichniss u.s.w., Braunschweig, 1776, bl. 127. - Bij Terwesten, wiens Catalogussen over een tijd van 22 jaren loopen, is mij slechts één stuk voorgekomen, op bl. 473: ‘Een Keuken-vrouwtje, met verder bywerk, zynde krachtig van licht en bruin en sterk werkende. ƒ560.’ - Als eene bijzonderheid, moet ik hier vermelden, dat er in de Galerij van den Hertog van Aremberg, te Brussel, een jeugdig Vrouwenportret, borststuk, levensgroot, van zijn penseel wordt bewaard. Dit stuk heeft de hooge bewondering van den Heer W. Burger, in zijne Galerie d' Aremberg etc., Paris, 1859, zoo ver gaande gemaakt, dat hij op bl. 35 zegt: ‘Ce précieux portret par van der meer, qui vaut pour l'histoire de l'Ecole Hollandaise plus qu'un wouwerman de 100,000 Frs.’ Burger had nimmer aan een afzonderlijken vermeer, als schilder, eenig geloof gehecht, en, even als meest alle andere kunstkenners, diens werken aan de bekende van der meer's toegeschreven, en nog blijft hij dit, niettegenstaande Immerzeel hem opvoert, betwijfelen. Had deze, gelijk 't behoort, zijne Bron aangewezen, zooals ik hierboven heb gedaan, dan zou de ijverige kunstnavorscher van al zulke onaangename en onzekere uitkomsten ontheven, doch nu ook wel verpligt zijn, het bestaan van den beroemden en bekenden Delftschen Schilder johannes vermeer te moeten aannemen, te meer, daar mij het volgende uit het Stads-Archief te Delft, wordt medegedeeld. ‘In een fragment van een Rekening, betreffende het St. Lucasgilde te Delft, vindt men, dat Ao. 1662 als Hoofdman der Kamer geteekend heeft: joannes vermeer;’ dat hier alles beslist. - Ik heb deze uitweiding in dit Artikel noodig geacht, omdat ook de Heer Burger verklaart, dat er hoogstens zes stukken van dezen kunstenaar bekend zijn. Verder zegt hij: ‘Si quelqu'un en Europe connait d'autres tableaux de jan van der meer, il faut espérer que l'Indépendance, qui va partout, nous en apportera des nouvelles.’ - Welnu, hier zijn nu, buiten eenige Europesche bemoeijing, 38 stuks schilderijen van johannes vermeer, van Delft opgegeven, die, ongetwijfeld nog wel, - doch, naar ik gis, zeer verdoopt, - zullen bestaan, zoodat de genoemde voorstellingen stellig aanleiding kunnen geven, ze hier of daar, - en, waren wij zoo gelukkig, ook zijn Portret, hier boven vermeld - aan te doen treffen; wij zouden dan, even als a. van ostade, die de Boeren-Raphaël wordt genoemd, vermeer, met even veel regt, den modernen Titiaan - zooals bekwame kunstkenners hem noemen, - kunnen aanschouwen.
| |
[Vermeere. (....)]
VERMEERE. (....) Van deze kunstenares vond ik eene schilderij in den
| |
| |
Catalogus der Kunstverzameling van Clemens, Kanunnik van St. Bavo, te Gend, op bl. 48, aldaar verkocht 21 Junij, 1779, Nr. 317; ‘Mademoiselle vermeere. l'Histoire du Dénier appartenant au Roi, très-bien copiée d'après p.p. rubens; h. 56, br. 72½ dm. Gentsche maat.
| |
[Vermeersch (Ivo)]
VERMEERSCH (Ivo) is bij Immerzeel vermeld. Ik laat er op volgen, dat hij zich later in Beijeren vestigde, en te Munchen, als ook zijn Echtgenoot, Amalie geb. v. Dahl, 24 Mei, 1852, overleden is. In 1854, werd op zijne begraafplaats, aldaar, een gedenkteeken opgerigt. - Hij was te Maldegem, den 9. Januarij, 1810, geboren. -Zie De Eendragt, van Gent, 1862, Nr. 18, waar tevens de Heer Van Damme-Bernier zijn voornemen te kennen geeft, om een levensberigt van vermeersch, bij dat van andere kunstbeoefenaars uit het District Eccloo, uit te geven.
| |
[Vermersnyre, (Jan de)]
VERMERSNYRE, (Jan de) schilder, gedurende tien dagen werkzaam aan het Bruiloftsfeest van Karel den Stoute, te Brugge, in Julij, 1468, tegen belooning van 13 Sols per dag. - Zie le Comte de Laborde etc.; Paris, 1849. Tom I., Seconde Partie, het Register. - Nagler, die alleen het Register, - ook afzonderlijk en te gelijker tijd aldaar, onder den titel van Essai d'un Catalogue des Artistes etc., doch bij Victor Didron uitgegeven - schijnt te kennen, zegt, bij vergissing, tien jaren. - Het zou mij niet verwonderen, dat men hier jan de vormensnyder lezen moest.
| |
[Vermeulen. (Andries)]
VERMEULEN. (Andries) Ofschoon reeds door Immerzeel en anderen beschreven, meen ik toch hier nog bij te moeten voegen, dat er eene schilderij van hem bestaat, die voor de Geschiedenis der Kunst noodig is, om gekend te worden, namelijk: ‘Een aangenaam Landschap, met een water, waarop een schuit met drie personen, zijnde eene kopij naar de vermaarde schilderij van m. hobbema, weleer berustende in het Kabinet van den Heer meulman, zijnde het caracteristieke van dezen meester in dit stuk volkomen overgebragt; h. 11½, br. 14½ dm.’ Zie Catalogus der nagelaten Kunstverzameling van D. van Dyl, verkocht te Amsterdam, 1813, Nr. 158.
| |
[Vermeulen (Cornelis)]
VERMEULEN (Cornelis) staat bij Immerzeel geboekt. - Bij Nagler, die hem cornelis marinus noemt, vindt men 69 stuks zijner schoone graveerwerken beschreven, waaronder 13 historische, en de overige Portretten.
| |
[Vermeulen (Jacob)]
VERMEULEN (Jacob) schilderde, omstreeks 1765, te Rome, - zegt Nagler - Gevogelte en dood Wild, en was, waarschijnlijk, een nakomeling van cornelis, den beroemden graveur.
| |
[Vermeulen, (L.)]
VERMEULEN, (L.) te Brussel. Ik zag van hem, op de Tentoonstelling, te Amsterdam, in 1830: Een Meisje, met een ezel en schapen; - Een bergachtig Landschap; - Een Stadsgezigt, te Meenen, en, Een Newfoundlandsche Hond. Verder heb ik nimmer iets meer van hem, of van zijne werken vernomen.
| |
[Vermeulent, (D. Claudius)]
VERMEULENT, (D. Claudius) een kunstgraveur van Antwerpen, is welligt, zegt Nagler, met o. vermeulen, zoon van c.m. vermeulen, één-en-dezelfde persoon. Füssly kent van hem de volgende prent: Portret van den Schilder paul peter sevin. d.j. cotelle, Pictor Parisiensis pinxit Romae 1670. d. claudius vermeulent Antwerpiensis sc. Parisiis an. 1688.
| |
[Vermeyen (Hans)]
VERMEYEN (Hans) wordt door Van Mander opgegeven, als de zoon van jan cornelis vermeyen, ‘een kunstig Goudsmit en Boetseerder, te Praag, die mede in 's Keizers (Karel V.) dienst en gunst stond.’ Dit vindt men verder bij Quad's Teutscher-Nation-Herlichkeit, Cöln, 1619, S. 433; aldaar heet het, dat zekere hans vermeyen van Brussel, ‘een ganz kunstiger Goldsmit und Bildhauer, desgleichen heut zu Tag kaum einer lebt,’ zich voornamelijk als boetseerder beroemd heeft gemaakt. - Zie mede Nagler.
| |
| |
| |
[Vermeyen (Jan Cornelisz.)]
VERMEYEN (Jan Cornelisz.) is door Immerzeel vermeld, die ook met een paar regels zegt, dat hij heeft geëtst. - Meer wegens de hooge zeldzaamheid, dan om de schoonheid dezer prenten, waarvan er acht bekend zijn, wil ik ze hier aanstippen: Philippus, Rex Anglorum, Princeps Hispaniarum anno 1555; dijstuk; h. 5 dm. 6 str., br. 4 dm. Par. - Henricus, Rex Gallorum, anno Dmi MDLV; h. 5 dm. 3 str., br. 3 dm. 10 str. - Eene beeldtenis te paard: La figure de Philippe, Roy d'Angleterre, Prince d'Espaignes etc. comme il entra en la ville de Bruxelles, le VIII. de Septembre, l'an MDLV. jo. maius fecit. Cum privilegio; h. 8 dm. 7 str., br. 11 dm. 5 str. - Maria met het Kind op haar schoot, op een zetel, die links staat, gezeten; verder een rijk gekleeden Engel, spelende op een cither, doch die eerder op eene Venetiaansche dame gelijkt, en ook van twee groote vleugels is voorzien; op den zetel het Monogram j.c., en 1545; h. 9 dm., br. 12 dm. 8 str., van de hoogste zeldzaamheid. - Een Gastmaal van mannen en vrouwen, met eene bedrogen geliefde; halve figuren; in den rand Sic Hispana etc.; het Monogram, eu 1554; h. 11 dm. 3 str., br. 15 dm. 7 str. - Een liggende Venus, met een, links, slapende Amor, in fo. - Eene jonge Meid, met eene kat, halve figuur, ter zijde. Idem, en 1546; h. 7 dm. 9 str., br. 5 dm. - Eene zittende Vrouw, ziende naar een kussen, op haar schoot; links, door de opening der deur, eene stad en twee katten; regts een venster met bloemen, waarbij een cither en een slapenden hond enz. Idem, en 1545, h. 9 dm. 2 str., br. 6 dm. 4 str. - Brulliot zegt, kortaf: De afbeelding eener zittende dame, die met naaijen bezig schijnt te zijn, en even zoo beteekend; deze zal, waarschijnlijk, wel dezelfde prent wezen, zegt Nagler, en is uiterst zeldzaam. - Verder zegt Nagler, dat zijn vader, cornelis genoemd, ook schilder was; doch hier heeft hij Van Mander niet goed gelezen, die daar geen woord van rept. Heeft hij dit uit eene andere, even echte bron geput, waarom die dan niet opgegeven? - Bryan-Stanley zegt, dat zijn vader een boekdrukker was. - In dit geval kan die in het St. Lucasgild zijn ingeschreven, dewijl destijds de printers met de schilders meestal één Gild uitmaakten; daar de printerij, vooral door de daarbij ingevoegde houtsneden, mede als kunstwerk werd beschouwd. - Hij is te Brussel, in 1559, tusschen de 59 en 60 jaren oud, overleden, en in de St. Goriks, of St. Gerykerk begraven, en had, reeds bij zijn leven, eene Opstanding van Christus, als zijn Grafteeken aldaar geschonken, welk stuk uit den beeldenstorm gered en later bij zijn zoon hans vermeyen - Zie aldaar - berustte, zegt Van Mander, en verder, dat ‘zyn eigen Afbeeldsel, door hem-zelven ongemeen kunstig en wel geschilderd, wordt nog gezien (1604) te Middelburg, in Zeeland, by zyne dochter Maria, weduwe van wylen Pieter Capoen; en daarin onder anderen in het verschiet vertoont, een landschap met de stad Teunis naar het leven, en onze jan zittende onder de beschutting van eenige krygsknechten te schilderen, met nog een lyvige schoone vrouw, die een houw of wonde in den arm heeft. Voorts berust onder zijne vernoemde dochter Maria een fraai Portret van zyn tweede Huisvrouw; deze was geboren met zes vingers aan elke hand, en vermits de kleinste der vingeren weggenomen waren, ziet men nog de stompjes ter plaatse daar dezelve weleer geweest waren. Ook bezit de gemelde weduwe haar eigen Portret, zynde zy door haar' vader in heure kindsche jaren naar het leven zeer aardig in Turksch gewaad geschilderd, in welke kleeding hy wel eens behagen vond haar te zien en dus somtyds in de Brusselsche gezelschappen te doen verschynen.’ Verder zegt hij, dat vermeyen ‘was een gemeenzaam vriend van jan schoorl ende zy kochten te zamen veele landeryen in de Noordhollandsche Zype.’ - Als eene bijzonderheid moet ik nog melden, dat Keizer Karel V., in
| |
| |
wiens dienst hij was, hem dikwijls aan Prinsen en Princessen vertoonde, ‘vermids hy niet alleen een zeer fraai en lang man was, maar ook een ongemeenen breeden en zóó langen baard had, dat hy, overeind staande' er op treden konde, en het niet zelden gebeurde, dat deze baard aan die personaadjen door den wind in het aangezicht sloeg, wanneer zy te paard zaten, en hy by hen stond.’ - Van Mander, zijn tijdgenoot, die zijne afstammelingen kende, heeft dit, als een historisch feit, in zijn leven vermeld. Immerzeel heeft het echter in twijfelachtigen zin overgenomen, en voegt er bij, dat vermeyen ‘op den zonderlingen inval was gekomen zijn baard zoo lang te laten groeijen, dat dezelve tot aan den grond gereikt zou hebben.’ - Nu moet ik vragen, of het dan enkel maar van een inval afhangt, om zulk een baard te kunnen krijgen; en waarom dan nog het vermelde feit als twijfelachtig te stellen? Ter eere van Van Mander, die steeds waarheid schreef, en tot staving der mogelijkheid van zulke natuur-producten, hoewel hoogst zeldzaam, en die ons, zeker, niet allen bekend werden, voeg ik hierbij het jongste bewijs van een dergelijk verschijnsel, zoo als dit onder de Duitsche berigten, in het Handelsblad van 2 Augustus, 1857, voorkomt: ‘Te Waedhofen aan de Ybbs vierde den 16. dezer een draadtrekkersgezel, M. Schültan, zijn 50jarig jubilé, gedurende welk tijdsverloop hij zoodanig gezel was geweest. Het belangrijkste van dit feest en hetgeen de meeste belangstelling wekte, was de kolossale baard van den jubelaris, die 6 voet 1 duim lang was! Deze baard was door een friscur op het sierlijkste in twee vlechten verdeeld en met veel kleurige linten en strikken getooid, en werd gedragen door twee in het wit gekleede meisjes. Op het feestmaal werd in de toast op zijn persoon, ook het welzijn van zijn baard niet vergeten. Het blad, hetwelk dit feest uitvoerig beschrijft, deelt ook nog eenige bijzonderheden omtrent de geschiedenis van dezen baard mede. Daar Schültan zelf slechts ruim 5 voet lang is, pleegt hij zijn reuzenbaard des winters in tweeën te verdeelen, waarvan hij het eene gedeelte als een schwal om zijn hals windt, terwijl het andere tot borstrok dient. In den zomer draagt hij hem op het bloote lijf.’ - Het Portret van vermeyen is door j.h. wierix sc., kl. in fo., Cock ex. en nog eens hetzelfde, met het adres van Th. Galle ex., beiden met het Latijnsche vers van D. Lampsonius, waaronder: 15 joanni maio, Pictor. Boven: Obyt Bruxellis 1559. aeta. 59 ad D. Gaugerici conditus 15. Op mijn eerste exemplaar staat 15 niet bij den naam. - Hetzelfde, eene kopij door h. hondius sc. - Bij Van Mander in 8o., komt hetzelfde voor.
| |
[Vermorcken (Eduard)]
VERMORCKEN (Eduard) is als houtgraveur, van Brussel, door een aantal uitmuntende gravuren, tot versiering van Boekwerken, gunstig bekend. Verder zijn er geene berigten te mijner kennis gekomen.
| |
[Vermote (Seraphin)]
VERMOTE (Seraphin) is door Immerzeel geboekt. Ik laat er op volgen, dat hij ook met goed gevolg het historiële vak beoefent. Immers, op de Tentoonstelling te Brussel, in 1857, had hij een groot tafereel gezonden, verbeeldende: De Afgevaardigden der stad Gent komen Jakob van Artevelde het bestuur der Stad aanbieden, waarover met veel lof werd gesproken, vooral over de hoofden van Van Artevelde en van een werkman. Zie De Eendragt van Gent, 1857, Nr. 7.
| |
[Verporten (Jan)]
VERPORTEN (Jan) wordt door Nagler vermeld als een schilder van Landschappen, met vee, koe- en schaapstallen, die, in de XVII. eeuw, in Holland leefde.
| |
[Verrier. (Johannes)]
VERRIER. (Johannes) Deze edelmoedige kunstenaar moet voor de geschiedenis der kunst niet worden overgeslagen, zooals bij Immerzeel heeft plaats gehad; immers, Van Eynden en Van der Willigen hebben daarvoor gezorgd, door wat ik hier afschrijf uit het artikel w.b. van der kooi, op te nemen, waar, namelijk, gezegd wordt, ‘dat hij het geluk had, van door den Grietman van Leeuwarderadeel,
| |
| |
Ulbo van Burmania, te worden aanbevolen, als een veel-belovend jongeling, aan den Heer johannes verrier, Solliciteur-Militair te Leeuwarden. Deze, een ongemeen kundig kunstliefhebber, die in zijne jeugd ook zelf geschilderd had, zijnde een leerling van j.m. quinckhard, was zeer minzaam en hupsch van aard, en onderwees bijzonder gaarne jonge lieden, die van tijd tot tijd bij hem kwamen, om hun teeken- of schilderwerk te vertoonen, en daarover zijn oordeel te hooren; het was onder deze jongelieden, dat van der kooi ook het voorregt had, geteld te worden.’ In eene Noot, voegt hij er bij: ‘De Heer verrier was een man van zeer veel talenten, bijzonder in het theoretische vak der Schilderkunst, zoodat hij daarin een groot meester had kunnen worden, wanneer ambtsbezigheden, hem de gedurige beoefening niet belet hadden. Hij werd, in het jaar 1721, te Doornik, geboren, en overleed te Leeuwarden, den 25. Junij, 1797.’ - Zie III. Deel, bl. 137.
| |
[Verryk, (T.)]
VERRYK, (T.) een nog onvermeld teekenaar, die menig stads- en dorpsgezift op eene naauwkeurige en stoute wijze heeft geteekend, waarvan ik er eenigen bezit. - Verder heb ik van zijn werk beschreven gevonden in den Catalogus van Jacob Otten Husly, Amsterdam, 1798, waaruit ik met meer zekerheid kan afleiden, dat hij zijne kunst in Holland uitgeoefend heeft. Nr. 60. Twee stuks Stadsgezigten, ziende het eene op Haarlem, en het andere op Dordrecht, met O.I. inkt. - Nr. 61. Drie stuks, Haarlem, de Vaart en Scheveningen, geteekend als voren, door veeryk. - Verder vond ik nog in een Idem, van Jan Pekstok, Ibid., 1792, vyftien stuks Teekeningen vermeld, alle dorpsgezigten enz. in Holland en het Sticht van Utrecht gelegen, door hem geteekend.
| |
[Verschaeren, (....)]
VERSCHAEREN, (....) schilder te Brussel, werd omstreeks 1814 geboren; hij schildert historische onderwerpen en huislijke tafereelen, zegt Nagler. - Is dit nu een andere dan joannes antonius verschaeren, in 1803, te Antwerpen geboren, door Immerzeel vermeld, en bij Nagler niet genoemd?
| |
[Verschaeren (Joannes Antonius)]
VERSCHAEREN (Joannes Antonius) staat, naar waarde, bij Immerzeel te boek gesteld, en heeft steeds door zijne kunstwerken algemeenen lof ingeoogst, zoodat hem in 1847 de hooge onderscheiding mogt te beurt vallen, van door zijn Vorst tot Ridder der Leopolds-orde te worden benoemd.
| |
[Verschaffelt (Pieter Antonie)]
VERSCHAFFELT (Pieter Antonie) is, naar waarde, bij Immerzeel vermeld. Ik voeg er bij, dat over hem het volgende Werk is verschenen: Kurze Lebensbeschreibung des Ritters peter van verschaffelt (Bildhauer), Vorsteher der Churfürstl. Zeichn. Academie, zu Mannheim. Mit Portret. Ibid., 1797, in 8o. - Er is ééne ets van hem bekend, voorstellonde Vijf Geniussen, waarvan er zich drie met geitenbokken bezig houden, terwijl de anderen een masker dragen; zonder naam.
| |
[Verschor, (Karel Jansz.)]
VERSCHOR, (Karel Jansz.) een onvermeld kunstgraveur, die mij in het volgende besluit voorkwam: ‘Is Johannes Christianus, bouckvercooper binnen Deventer, geaccordeert octroy, omme voor den tyt van 7 jaeren naestcommende, alleene te moegen doen drucken ende vuytgeven de Affcontrefeytinge, ofte Affbeeldinge van de Stadt Deventer, die hy in cooperen platen heeft doen snyden, door eenen karel jansz. verschor, tot Amstelredam. Verbiedende enz.’ Resolutie der Staten-Generaal, 3 Decemb., 1615, bij Dodt, Archief, VI. deel.
| |
[Verschoten (Joris)]
VERSCHOTEN (Joris) is alleen bekend als de eerste meester van jan lievens, of livens, en heeft, bijgevolg, in het begin der XVII. eeuw, te Leyden gebloeid. - Van zijne werken schijnt niets bekend te zijn. - Dat er zich van zijne nazaten, evenals van lievens-zelf, in België hebben gevestigd, kan wel zijn, en de bij Immerzeel vermelde verschooten, die Directeur van de Akademie te Brussel is geweest, mag daartoe wel hebben behoord.
| |
| |
| |
[Verschuer. (Reyniers) Zie op Vianen. (Christiaan van)]
VERSCHUER. (Reyniers) - Zie op VIANEN. (Christiaan van)
| |
[Verschuring, (Hendrik)]
VERSCHURING, (Hendrik) en niet verschuuring, zooals voorkomt in den eersten druk van Houbraken, 1718, waarin tevens zijn geboortejaar, 1672, mede eene fout is, die beiden in den tweeden druk, 1753, zijn hersteld, en welk jaar 1627 zijn moet. - Zijn tienjarig verblijf in Italië, zooals De Piles dat in zijn Abrégé de la vie des Peintres etc. opgeeft, wordt door Houbraken, uit een brief van zijn zoon willem, aan hem geschreven, waarin die reis tot vijf jaren wordt teruggebragt, wederlegd. Niettegenstaande dit bewijs, doet Houbraken hem op zijne terugreis weder naar Italië trekken, met den zoon van den Burgemeester Maarseveen (denkelijk Huydecoper van Maarseveen), die hem daartoe overhaalde, en waar hij vervolgens nog drie jaren daar verbleef, waardoor hij in 1662 voor goed terugkwam, en zich in zijne geboortestad Gorinchem vestigde. - Dit is dus al reeds acht jaren; en, als men nu den tijd van de reis er bijrekent, heeft De Piles het niet zoo ver mis. Hoe lang die tijd juist geweest is, valt niet voor goed te bepalen. Dat er echter eene verwarring in die opgave heerscht, is zeker, te meer, omdat de tijd van zijn vertrek niet wordt opgegeven, en die zijner terugkomst heb ik bevonden onjuist te zijn. Het zal genoeg wezen, aan te wijzen, dat hij, in 1657 het Portret schilderde van J. Spiljardus, Predikant, te Gorinchem, door h. mayer - Zie aldaar. - sc. in fo. Hier is aan geene fout in het jaartal te denken, daar genoemde leeraar in 1658 overleed. Neemt men nu aan, dat dit jaar tevens dat zijner terugkomst kan wezen, en zijne afwezigheid acht jaren heeft geduurd, dan zou bij in 1650, oud 23 jaren, naar Italië vertrokken moeten zijn, hetgeen zeer aanneemlijk is. - Het is algemeen bekend, dat bij voor andere schilders bunne stukken stoffeerde; ik heb dit gezien op het Stadhuis, te Delft, waar eene groote uitmuntende schilderij, door pieter jansz. van asch geschilderd, voorstellende een Gezigt op de gezegde Stad, door hem is gestoffeerd, gelijk dit door de beteekening er op bevestigd wordt. - Bij Bartsch vindt men vier stuks zijner etswerken vermeld, als, De Veldslag; twee ruiters verlaten, vlugtende, het slagveld: h. verschuring f.; h. 7 dm. 4 str., br. 5 dm. 5 str. Par. - De Reizigers, een man zit in zijn mantel te paard, en eene vrouw met haar kind op een ezel enz. Idem, wedergâ der vorige. - Een liggende Hond, die zich vlooit; links een huilende windhond, van achter te zien. h.v.s.; h. 2 dm., br. 5 dm. 2 str. - De drie Honden; de staande windhond ziet links, waar een jagthond ligt, en een ander staat. Idem, idem. - Behalve deze, berigt Bryan-Stanley ons, dat er nog drie stuks schijnen te bestaan, die door een beroemd kunstkenner zijn beschreven, en welke hij uit dat Ms. mededeelt, latende de verantwoording daarvan in het midden, en voor het algemeen ter beoordeeling en bevestiging over. 1.) Een omgewende Hond, ter zijde; de kop regts gebogen naar den grond, tusschen zijn twee voorpooten, en met een halsband om, waarop de letters a.j.m.; regts, een stam van een boom; zonder naam; br. 3⅝ dm., h. 1¾ dm. Eng. - 2.) Een man houdt een gezadeld paard bij den toom, in het midden der prent; links, een officier, eene verwijderde figuur, met een sabel onder den arm staat zijn water te lozen; een andere figuur in den achtergrond en in de schaduw, waarschijnlijk, te paard, bezig zijnde bevelen te geven aan een man, die den toom vasthoudt; op een steen, naar het midden gelegen, p.b. in.; br. 4¼, h. 3⅛ dm. - 3.) Een Wedloop; te midden, in het front, een man in vollen galop, naar de regterzijde, met figuren, en een posthuis op een afstand te zien; een ander man volgt van de linkerzijde; omhoog eenige figuren, waarvan er een in het midden eener poort zit; zonder naam; h. 6¼ br. 5 dm. - Er gaan een aantal prenten naar zijne werken uit, doch op die der Franschen is zijn
| |
| |
naam erbarmlijk gehavend, als werschuring, - verscure - versvres enz. - Behalve zijn Portret, bij Houbraken en Descamps, bezit ik er nog een door p. lépicé gegraveerd, in 8o., naar de schilderij, door hem zelf geschilderd, met een muts op, naakten hals, mantel met bont, waarin hij de regterhand heeft gestoken, in ovaal, met onderschrift: henry verscure peintre etc. en van ditzelfde, doch met twee handen, eene teekening met zwart krijt, in 4o., waar achterop staat geschreven: ‘Portrait de henry werschuring, peintre de la ville de Gorcum. Dessiné par M. de Piles.’ - Zie op VERSCHURING. (Willem en Hendrik)
| |
[Verschuring, (Willem en Hendrik)]
VERSCHURING, (Willem en Hendrik) eerstgenoemde, zoon van den beroemden Bataljeschilder hendrik verschuring, is bij Immerzeel vermeld. - Ik moet er bij voegen, dat hij ten jare 1657, waarschijnlijk, te Gorinchem, werd geboren, en dat hij aldaar Burgemeester en Ontvanger is geweest. Hij heeft een zoon nagelaten, die den naam van zijn grootvader, hendrik, voerde, mede de kunst beoefende, en een groot liefhebber en verzamelaar was, waartoe hij wel de middelen bezat, dewijl hij te 's Gravenhage een aanzienlijken post bij de Finantiën bekleedde. Hij is in 1762, Hoofdman der Confrerie-kamer aldaar geworden, na reeds in 1740 Secretaris der gemelde Kamer te zijn geweest, en overleed in 1769, in den ouderdom van 74 jaar. Uit P. Terwesten, Ms. - In het Museum-Boymans, te Rotterdam, berust eene schilderij, door hem pinx., voorstellende Eene Dame, in gesprek met een naast haar staanden Heer. Hij heeft ook in mezzo-tinto gegraveerd, welke prenten zeldzaam voorkomen, als: Eene Vrouw, met een licht in de linkerhand, houdende de regter aan haar kin. g. schalken pinxit. w. verschuring fe. et exc. 1689; h. 9 dm., br. 7 dm. 8 str. Par. - Nagler zegt, dat Rost, IX. 92, zulk een blad noemt als door j. smit naar w. verschuring's schilderij gegraveerd, doch dat hij hierin dwaalt, dewijl er niet ééne kopij van smith voorhanden is. - Eene Vrouw, met eene roos in de regterhand, dijstuk; a. doys pinx., beteekend idem en 1686; h. 6 dm. 3 str., br. 5 dm. 4 str. Deze prent is hard en droog bewerkt, en daar de Laborde, Histoire de la manière-noire etc., p. 151, den schilder van het oorspronklijke stuk doys noemt, zal dit, waarschijnlijk, wel a. voys moeten wezen, zegt Nagler, en teregt.
| |
[Verschuur, (Albregt)]
VERSCHUUR, (Albregt) broeder van lieve verschuur, was een bekwaam portretschilder. Beide broeders waren in 1691 reeds overleden, volgens Van Spaan, Beschryving van Rotterdam.
| |
[Verschuur (Lieve)]
VERSCHUUR (Lieve) is door Immerzeel geboekt, die zegt, dat er op 's Rijks-Museum, te Amsterdam, twee stukken van hem worden bewaard; hij noemt het eerste Het inzeilen van Karel Stuart te Rotterdam, en niet het tweede, hetwelk ik, omdat het een geschiedkundig feit betreft, hier bijvoeg. Het stelt, namelijk, voor eene zee, rijk met schepen voorzien, waarvan men op een derzelve de teregtstelling ziet van een Heelmeester, die gepoogd had, den Admiraal van Nes te vergiftigen. - Zie over zijn overlijden op VERSCHUUR. (Albregt)
| |
[Verschuur. (Wouter)]
VERSCHUUR. (Wouter) Deze gevierde Paardenschilder is door Immerzeel vermeld. - Ik moet daar nog bijvoegen, dat zijne ouders waren Gerrit Verschuur en Petronella Palairet. - Sedert blijft hij zijn talent volijverig aan dat moeijelijk kunstvak toewijden. Op de meeste openbare Tentoonstellingen, zoowel in- als buiten ons land gehouden, heeft hij de vruchten van zijn vooruitgang in dat vak geleverd. Ook op de wereldberoemde Tentoonstelling, in 1855, te Parijs, zond hij van zijn werk, en mogt hij de streelende belooning smaken, welke wij in de openbare berigten vermeld vonden, namelijk: ‘Dat, bij het bezoek, door Keizer Napoleon III. aan de Tentoonstelling van schilderijen gebragt, van de Hollandsche schilderijen ook zeven stuks tot verkoop zijn ingeschreven,’ waar- | |
| |
onder er op één van onzen verschuur de keuze des Keizers vallen mogt. - Op die, te 's Gravenhage, in 1858 en 1859 gehouden, behaalde hij op beiden de Gouden medalje, en weder op die te Parijs, in 1861, door zijn uitmuntend schoon werk, eene eervolle vermelding, hem door de Jury toegekend. - Zooveel openbare hulde, kon de opmerking van Z.M. den Koning niet ontgaan, en deze hechtte dus zijn zegel daaraan, door hem op 1 April, 1862, tot Officier der Orde van de Eikenkroon te benoemen; terwijl hij in datzelfde jaar tot lid der Akademie van Beeldende Kunsten te Rotterdam werd verkozen. - Zijne werken zijn vooral veel buiten 's lands geplaatst, als ook in de voornaamste Verzamelingen in ons land, zooals in Teyler's Genootschap, te Haarlem enz. - De Heer verschuur heeft twee zonen, waarvan de jongste, geboren 17 December, 1841, zich op het schildervak toelegt, en zich thans te Haarlem gevestigd heeft.
| |
[Verschuuring.]
VERSCHUURING. - Zie VERSCHURING.
| |
[Versnel. (Engel, J.B. en J.S.)]
VERSNEL. (Engel, J.B. en J.S.) Engel, de beeldhouwer van Rotterdam, is door Immerzeel vermeld. - Ik moet er bijvoegen, dat op de Tentoonstelling, aldaar, in 1832, onder Nr. 155 en 156, alsmede op de daaraanvolgende Expositie beeldhouwwerk van j.b. en j.s. versnel, bloedverwanten van engel, te zien was. - Zie Van Eynden en Van der Willigen; Aanhangsel, bl. 198.
| |
[Verspecht, (....)]
VERSPECHT, (....) een kunstgraveur, die de Schaking van Orythia door Boreas, naar rubens, gegraveerd zou hebben. - Wij kennen zulk eene voorstelling van spruyt, zegt Nagler.
| |
[Verspilt. (....)]
VERSPILT. (....) Dezen noemt Descamps een Landschapschilder, van wien in de St. Jacobskerk, te Gent, eene schilderij aanwezig is. Hij is, welligt, zegt Nagler, met verbyl één-en-dezelfde persoon.
| |
[Verspoel. (....)]
VERSPOEL. (....) Volgens berigt van F. Bogaerts, moet men aan hem de teekening toekennen, waarnaar de Kapel van de H. Maagd, in de St. Gudule, te Brussel, is volvoerd.
| |
[Verspronck (Jan)]
VERSPRONCK (Jan) en niet verspronk, zooals Immerzeel hem in het leven van zijn vader noemt. Het komt mij voor, dat jan, die uitmuntende portretten heeft geschilderd, waarin het karakter van frans hals, zijn meester, kenlijk is, zich in Frankrijk heeft gevestigd, op grond, dat er onderscheidene portretten van Fransche staatslieden, naar zijne schilderijen gegraveerd, onder anderen, door j. lenfant sculp., 1661, in mijn bezit zijn.
| |
[Verspuy, (Gysbertus Johannes)]
VERSPUY, (Gysbertus Johannes) zoon van Johannes Verspuy en van Jannetje van Kersen, werd den 11. Augustus, 1823, te Gouda, geboren. Reeds in zijne jeugd openbaarde zich in hem de onweêrstaanbare neiging voor de teekenkunst, en genoot hij daarin slechts één jaar het onderwijs van c. borsteegh, na wiens dood hij dit bij den Heer j.e.b. terbeek, die zich toen aldaar had gevestigd, met ijver voortzette, en bij wien hij ook later het schilderen met olieverw ter hand nam, en daarvan door Stadsgezigten en Landschappen, op onderscheiden Tentoonstellingen in Nederland proeven geleverd heeft. - In 1840, bij den dood van zijn vader, die eene broodbakkerij deed, werd hij in diens bedrijf opgeleid, hetgeen natuurlijk tijdverdeeling voor zijne studie te weeg bragt, en werden de uren, daartoe afgezonderd, dus met verdubbelde vlijt aan de verdere beoefening der kunst besteed; niettegenstaande zijn bedrijf, geeft hij tevens in de teekenkunst, zoowel in- als buiten de stad zijner inwoning, les. - De Heer verspuy is den 26. Mei, 1852, gehuwd met Mejufvrouw Sophia Bokhoven, geb. 18 Augustus, 1829, uit welk huwelijk hem eene dochter overgebleven, en te Gouda gevestigd is. - In 1859, werd hem de vervaardiging opgedragen van vier stuks teekeningen, voorstellende twee uitwendige en twee inwendige gezigten,
| |
| |
van de, om haar bouwvalligen staat voor de dienst afgekeurde kerk der Remonstranten, te Nieuwpoort, welke teekeningen thans berusten in de Bibliotheek der Remonstrantsche Broederschap, te Rotterdam. - In November, 1861, was er van hem Een Stads-buitengracht, te Gouda, op de Tentoonstelling, in Arti et Amicitiae, te Amsterdam, welke teekening in sepia zeer de aandacht der kunstkenners trok. Op een idem in 1862 was van zijn bevallig penseel, een schilderij, het aanzien eener kerk (XVII. eeuw) voorstellende, hetwelk door een kunstliefhebber aldaar is aangekocht. - In 1857, had hij een aanvang gemaakt, om de etskunst te beproeven, en, inderdaad, op grondslagen, daartoe vereischt, die, en door ontginning en bij voortgang, den besten uitslag hebben opgeleverd, en hetgeen ten aanzien van den weinigen tijd, die hem ter dienste stond, wel tot een voorbeeld van velen ter navolging strekken mag. Eenige dezer proeven heeft hij op de Tentoonstelling, te Rotterdam, in 1858, ingezonden, die in dat kunstvak goed hebben voldaan. - Hier volgt de opgave dier etsen, waarvan ik een exemplaar voor mijn Kunst-atlas ten geschenke ontvangen heb. - Gezigt in een dorp; midden op den weg, eene vrouw, op den voorgrond, links, water enz. Eerste etsproef, 1. staat; beteekend g.j. verspuy fe. 1857, en, Aan mijn Vriend den Kunstschilder h.j.h. rykelykhuyzen; h. 104, br. 140 str. Ned., zonder de marge; dit is geldend voor al de hier volgende. Deze plaat is vernietigd. - Op ééne plaat: Een Landschap, waarin, als hoofdzaak, een Stadsgezigt, molens enz.; daaronder Een Idem, met eenige landelijke woningen en water, dat op den voorgrond uitloopt; beteekend in alles als boven. Eerste staat; de tweede krachtig afgewerkt; h. 112, br. 130 str. - Een Vergezigt op de Stad Gouda, met eene rivier, die op den voorgrond uitloopt; links, op den tweeden grond, eene vrouw; regts een hoek met houtgewas, enz. eerste staat, links beteekend; dit is in den tweede staat weggeveegd, en regts g.j. verspuy; h. 98, br. 172 str. - Gezigt op eene Stadspoort, en verdere gebouwen, bij een water, waarop eene roeischuit, met twee mannen er in enz.; de 1. staat even bewerkt; de 2., 3. en 4. beteekend Idem; h. 105, br. 168 str. - Een Binnenbuurt, met een poortje; op het plein eene jufvrouw, derwaarts gaande; beteekend g.j.v.s.; h. 77, br. 50 str.; de plaat is vernietigd. - Een Binnenportaal voor eene Kerk, in Gothischen stijl; links eene vrouw, die er heen gaat; niet beteekend; h. 77, br. 50 str.; de plaat is vernietigd. - Hetzelfde onderwerp, doch het portaal iets grooter, en de vrouw regts geplaatst; beteekend g.j. verspuy; eerste staat, maat als boven. - Een Watergezigt, met een zeilend schip, op den tweeden grond; links een boom en houtgewas; regts eenige huizen en eene kerk enz. beteekend Idem, ovaal; h. 70, br. 113 str.; 1. staat. - Gezigt in de Stad Gouda, bij de Groote kerk, waarby eene binnengracht, op den voorgrond uitloopende, waarin een man eene schuit voert. De 2. staat beteekend Idem fe.; de 3. 4. en 5. Idem, en 1858; boven tooggewijs; h. 169, br. 110 str. - Een Landschap; een Stadswal en Toren, op den derden grond; op den tweeden eenige huizen, bij geboomte, waarbij eenige figuren; de hoek eener sloot is op den voorgrond; beteekend Idem; op den 2. staat, is de naam in kapitale letters verwisseld; h. 70, br. 119 str. - Een Riviergezigt, waarop een schip; regts, op den tweeden grond, eenige huizen, een molen en twee boomen, waarbij een overhaalschuit, met figuren enz.; beteekend Idem; h. 77, br. 108 str.; hiervan zijn 3 staten, hoofdzaaklijk met verandering van licht en bruin. - Een Riviergezigt, met een zeilend schip; links een stuk grond, met boomgewas; regts, op den derden grond, eenige huizen en een kerktoren; beteekend Idem; h. 66, br. 110 str.; hiervan zijn 4 staten, even als boven veranderd. - Idem, nagenoeg dezelfde voorstelling, in een ovaal; h. 70, br. 113 str., Idem, idem. - Een
| |
| |
Viertal etsproeven door g.j. verspuy, in een omslag, zijnde Ingangen, of Poorten van Hofjes en andere gebouwen, allen h. 77, br. 50 str., als; 1.) Eene poort, in den trant van het Princenhof, te Haarlem, waarbij een man op eene bank zit; 1. en 2. staat, beteekend g.j.v.s. - 2.) Een Idem, met trappen, en bordes voor den ingang van een gesticht, waar een man aftreedt; de eerste staat, met het wapen van Gouda, boven den ingang; dit is in den 2. staat weggenomen, en deze is beteekend Idem. - 3.) Eene Poort in den renaissancen stijl, voor een gesticht; in den 2. staat is eene vrouw gevoegd, beteekend g.j. verspuy. - 4.) Eene poort, met een wapen, tusschen twee gebouwen, waar een vrouwtje voorbijgaat; hiervan zijn 3 staten; de 2. en 3. beteekend j.g.v.s. - Gezigt op de Kleiweg-poort, te Gouda, met de brug, waarop een figuur, en voorhek, achter de poort een molen, en op zijde een gedeelte der stadswal; deze poort is in 1843 weggebroken; 1. staat, niet beteekend, maar door hem-zelven is er bijgeschreven g.j. verspuy ft., 1860; h. 103, br. 170 str.; 2. en 7. staat, de lucht enz. bewerkt; beteekend Idem, idem. - De Oostpoort, te Delft, beteekend Idem, 1861; h. 64, br. 108 str., 1. staat; 2. idem de lucht bewerkt. - Een gezigt op het Kasteel Biljoen, bij Arnhem, niet beteekend; h. 65, br. 110 str. - Een uitgebreide Waterplas, waarop een schip; op den voorgrond struikgewas; in het verschiet, links, vier torens; Idem idem, h. 63, br. 107 str.; 1. staat ligt bewerkt. - Gezigt in de Groote Kerk, te Oudewater; 1. staat beteekend g.j. versp. 1860, 2. staat voluit beteekend zonder jaartal, en meer afgewerkt, met eene lichtkroon enz.; h. 128, br. 87 str. - Ter herinnering aan de Vergadering en Tentoonstelling, gehouden te Gouda, 26 tot 30 September, 1860; in versierde medaljons, omgeven met zinspelende figuren, dit feit en de stad betreffende, is afgebeeld een Gezigt op de Stad Gouda, het Stadhuis en de Kazerne; beteekend g.j. verspuy del. aqua forti; h. 208, br. 322 str.; de 1. staat in omtrekken, de medaljons niet ingevuld; 2. staat, wel ingevuld, en op het tablet, onder het Stads-wapen: Opgedragen aan de Leden der Maatschappij; 3. staat meer afgewerkt, doch Opgedragen enz. weggeveegd. De laatste staat is boven vermeld. - In 1862, Een gezigt te Overschie, idem 1. staat h. 57, br 94 str. - Reeds in 1843 heeft de Heer verspuy zes gezigten van thans te Gouda afgebroken Stadspoorten, en meer andere teekeningen van zijn eigen zamenstelling, op steen geteekend. - Later heeft hij een Werk bij Seriën uitgegeven, onder den titel van Gouda's Oudheid: Gezigten op de openbare Gebouwen.... volgens bestaande afbeeldingen, of naar de natuur geteekend en op steen gebragt. In verschillende tinten gedrukt bij P.W. van de Weijer (te Utrecht) 1859, in fo. De eerste Serie bevat 6 stuks, als: Het Lazarus poortje; - Weeshuis; - St. Janskerk; - Jerusalemskapel; - St. Catharine Gasthuis; - en, St. Barbara's Toren. Naar waarheid goed geteekend, en met smaak uitgevoerd, strekken zij zijn talent tot eer.
| |
[Verstappen (Martinus)]
VERSTAPPEN (Martinus) is, naar waarde, door Immerzeel vermeld. - Ik moet er bijvoegen, dat hij, in 1840, te Rome, overleden is. - Hij heeft eenige onderwerpen gelithographieerd, doch die zeldzaam voorkomen. Ook is er eene ets van hem bekend, die uiterst zeldzaam is, en waarvan een eerste druk op de Kunstveiling van L. von Montmorillon, te Munchen, 1843, ƒ44 heeft opgebragt. Zij stelt voor Eene Spinster bij hare kudde: zij is op den voorgrond gezeten, en nevens haar een kind; regts liggen twee koeijen, terwijl twee andere staan enz.; hard bewerkt, en weinig zekerheid bij de uitvoering verradende; niet beteekend; h. 5 dm. 1 str., br. 6 dm. 6 str. Par. - Nagler meldt, dat vogel von vogelstein, in 1814, te Rome, zijn Portret, voor diens eigen beroemde Portret-Verzameling geteekend heeft. - Of het onder de uitgegevene voorkomt, weet ik niet.
| |
| |
| |
[Versteeg (Jan)]
VERSTEEG (Jan) was de vader van den beroemden Dordtschen kaarslichtschilder, michiel versteeg, en werd, waarschijnlijk, in dezelfde Stad geboren, ten minste zijn bedrijf, als Beurtschipper van Dordrecht op Duinkerken, doet dit vermoeden, dewijl dergelijke betrekkingen aan burgers werden gegeven. - Zoo als vermeld staat, besteedde hij al zijn tusschentijd aan het schilderen en teekenen van Watergezigten, waarin hij nimmer eenig onderwijs had genoten. - Zie Van Eynden en Van der Willigen, III, bl. 84. - De kiem, die dus reeds in duisternis bij den vader lag, is helder lichtend geworden in den zoon. - Nagler zegt, dat jan, behalve schipper, ook horlogiemaker was. - De bronnen, waaruit hij zijn berigt genomen heeft, reppen echter daarvan geen woord.
| |
[Versteeg. (M.)]
VERSTEEG. (M.) ‘Een woelend Watertje, met schepen, krachtig en uitvoerig geschilderd, door m. versteeg, 1776.’ Zie den Catalogus van H. Verdonk, te Rotterdam, verkocht 1811, bl. 156, Nr. 28. Is dit na werk van den beroemden Dordtschen kaarslichtschilder, michiel versteeg, toen hij 20 jaren oud was, of van een ander?
| |
[Versteeg (Michiel)]
VERSTEEG (Michiel) was een der lichten, die, in het begin dezer eeuw op nieuw den ouden luister der Hollandsche Schilderschool deden verrijzen, en is beschreven door Immerzeel. - Ik voeg daarbij, dat hij nimmer is gehuwd geweest, en met eene zuster woonde, die het huishouden waarnam, en wel zóóveel zorg had voor den onafgebroken en zoo voordeeligen arbeid van haren broeder, dat zij het bezoeken van vrienden, die geen koopers waren, buiten weten van hem, meestal wist af te wijzen. Dit heeft zij echter zeker niet gedaan, toen Keizer Napoleon I., met zijne Gemalin, in 1811, Dordrecht bezoekende, hem met een bezoek vereerde, en voor ƒ6000 een stuk van hem kocht. - Hij heeft toegestaan, dat alleen zijne verkochte kunst te Dordrecht wierd tentoongesteld. Zelf heeft hij dit nimmer gedaan, en plag te zeggen: ‘dat is goed voor jonge kunstenaars;’ doch die strekking zou hij nu wel anders begrijpen. - Hij is te Dordrechts, 87 jaren oud, overleden, en den 14. November, 1843, plegtstatig, door het Genootschap Pictura, ter aarde besteld. Zijn Neef, D. Meulemans, Predikant te Scheveningen, schetste, in korte trekken, de verdienste van den grijzen kunstenaar en menschenvriend. Zie verder Handelsblad, 1843, Nr. 3748. - Nagler heeft zich vergist, door zijne geboorte in 1758 te stellen, daar dit 1756 zijn moet. Zie Van Eynden en Van der Willigen, als zijnde hiervoor de bron. Aldaar komt zijn Portret met hoed, en een Idem zonder, met paruik, bij Immerzeel voor. Het eerste is door j.j. eeckhout lith. in 4o., en het andere naar e.j. verboeckhoven, idem in fo., doch er staat eene h te veel in den naam. g.a. schmidt heeft een Idem, met potlood, geteekend, oud 78 jaar, in 1834, en is niet in prent gebragt. Zie Catalogus van Portretten van F. Muller, Nr. 5651.
| |
[Versteegh (Dirk)]
VERSTEEGH (Dirk) wordt niet alleen als vermaard Kunstverzamelaar, maar ook als beoefenaar door Van Eynden en Van der Willigen vermeld. - Hij was een zeer bekwaam teekenaar, die zijne werken gewoonlijk flink, met zwart krijt, uitvoerde, zijnde hij Lid der 4. klasse van het Kon. Ned. Instituut, en Raad van Bestuur der Kon. Akademie, te Amsterdam. Hij overleed, aldaar, den 10. December, 1822. Zijn nagelaten kunstschat, vooral ook van antieke beeldwerken, Medaljes, en andere zeldzaamheden, had eene Europesche vermaardheid, en werd, in 1823, te Amsterdam, verkocht. - Het spreekt van-zelf, dat zijn eigen werken by de Familie worden bewaard, zoo als dan ook op eene Verkooping der nalatenschap van G.J. Versteegh, in leven Lt. Kolonel der Genie, in 1856, te Wageningen gehouden, op bl. 22 van den Catalogus, 30 stuks geteekende Akademiebeelden door dirk versteegh, voorkomen. - In het Prentwerk van j.e. marcus vindt men zijn Portret.
| |
| |
| |
[Versteegh. (J.)]
VERSTEEGH. (J.) Bij Immerzeel vindt men een tweede artikel jacobus verstegen, - Zie aldaar bij mij. - wat hij met berigten, j. versteegh betreffende, door elkaêr heeft geward. -Onze kunstenaar teekende landschappen en dorpsgezigten, werd in het Sticht van Utrecht geboren, en heeft steeds in die stad gewoond, terwijl hij in hoogen ouderdom, te Jutfaas, in 1816, overleden is. Zijne laatste levensjaren heeft hij mijmerend en als in vergetelheid gesleten, te Jutfaas, waar hij door de kunstlievende familie Koopman, daar hij zeer mede bevriend was, tot zijn dood toe, verzorgd werd, en bij wie zijne nagelaten Portefeuilles met teekeningen, etsen, prenten enz. beland zijn, die mij later ten geschenke werden aangeboden. Daarbij bevond zich een Cursus voor teekenlessen, curieus om te lezen, onder anderen, met welke zorg de inkttintjes moeten worden gelegd, en hoeveel dagen ze moeten droogen, eer men kan voortgaan enz. Wat zou onze vermaarde, jeugdige zee-teekenaar albertus van beest, daar wel op antwoorden, die, zoo verwonderlijk, kunst à la minute vervaardigen kan? Hij gaf veel onderwijs, en e.m.f. d'hangest, gezegd d'yvoy, van Utrecht, die, even als hij, dat kunstvak, als vermogend liefhebber, beoefende, was zijn leerling; de meester wordt door Immerzeel j. verstege genoemd. - Onze versteegh heeft ook eenige prentjes geëtst, als: Het dorp Lekkerkerk, liggende over de rivier; de weg, met geboomte, loopt op den voorgrond uit; links een boerenhuis, en drie figuren; verder twee booten, waarvan er een met een zeil; op den weg een man, vrouw en twee kinderen; h. 144, br. 225 str. Ned.; met de marge. - Het dorp Bunnik, bij Utrecht; links de kerk en huizen, over den Krommen-Rhijn gelegen, die op den voorgrond uitloopt, waarbij een man met een schuit en visscher aan wal; verder een houten brug, waarop drie figuren; beteekend j. versteegh fec.; h. 147, br. 222 str.; idem, - Gezigt aan den Krommen-Rijn; op den voorgrond, over een dwarssloot, een brugje, waaróp eene vrouw met haar kind, die naar visschers bij eene schuit gaat; niet beteekend; h. 114, br. 149 str. idem. Al deze prenten zijn fraai bewerkt, waarbij ik tevens de teekeningen bezit. - Naar zijne teekening ad vivum zijn de vier Gezigten van de Maliebaan, te Utrecht, door j. le veau en p.j. duret sculp. in fo., plano, met Fransch en Hollandsch onderschrift, in 1772, te Utrecht en Parijs, uitgegeven. Op de prenten staat versteeg en versteegs. - Nagler noemt deze prenten verkeerdelijk onder die, door jacob verstegen - Zie bij mij aldaar. - vervaardigd, en zegt, dat jacob versteegs, omstreeks 1730, te Utrecht geboren, en omstreeks 1790 overleden is. - Denkelijk, zal dit berigt bij den Amsterdamschen jacobus verstegen (dien hij niet noemt) behooren, en hij, naar aanleiding der prenten, Utrecht geschreven hebben.
| |
[Versteegs (Jacob)]
VERSTEEGS (Jacob) wordt bij Nagler genoemd. - Zie daarover op VERSTEEGH. (J)
| |
[Verstegen. (Jacobus)]
VERSTEGEN. (Jacobus) Het tweede Artikel, op dezen naam bij Immerzeel gegeven, is geheel in de war, en slechts tot aan den vierden regel (‘getrouw en fraai bewerkt,’) op onzen kunstenaar van toepassing. Het volgende behoort bij j. versteegh. - Zie bij mij aldaar. - Ik heb dit zelf aan Immerzeel - met meer dan 150 stuks bijdragen voor zijn Werk - gegeven, en evenwel staat het bij hem op dezen verkeerden naam ingelascht. Het is waar, dat bij Van Eynden en Van der Willigen, bl. 377, jacobus verstegen als landschapschilder staat genoemd, over wien men, alsnog in leven zijnde, later zou spreken; dit is echter niet geschied. - Naar teekeningen van j. verstegen gaan gravuren uit van Gezigten in Amsterdam, door c. philips jz. sculp., en het is deze, die zijn Werk over de Toneelperspectief, in 1788, heeft ‘Opgedragen aan den Heer jacobus verstegen, Konstschilder, te Amsterdam.’ - Zie op PHILIPS, (Caspar) Jacobsz.
| |
| |
| |
[Versterre, (Dirk) of Versterre. (Dirk van)]
VERSTERRE, (Dirk) of VERSTERRE. (Dirk van) Onder de teekeningen der Oud-Hollandsche school vond ik, in den Catalogus van Ploos van Amstel, bl. 208, Nr. 4, vermeld: Eene teekening voor een geschilderd keerkglas, zijnde eene geestige ordonnantie, met de pen, in O.I. inkt en roet, fraai geteekend door dirk versterre, die met een Idem van dirk, een Idem van wouter crabeth, en een Idem van lambert van noort, den Oude, met ƒ40 werden betaald. - Zie op STAR, (Dirk van) over zijn graveerwerk en vooral over zijn figuurlijk Monogram, op CORT. (Cornelis)
| |
[Verstolk van Soelen. (Jan Gijsbert Baron)]
VERSTOLK VAN SOELEN. (Jan Gijsbert Baron) Deze vermogende Kunstverzamelaar, die een eenig Kabinet zoowel van schilder- als papierenkunst, met zorg en schatten gouds had bijeen gebragt, werd den 21. Maart, 1776, te Rotterdam, geboren, en is den 3. November, 1845, op zijne Heerlijkheid Soelen, nabij Tiel, overleden. - Jaren lang was hij Gezant te St. Petersburg, en tot 1841, Minister van Buitenlandsche zaken, doch van toen af leefde hij stil en voor de schoone kunst alleen. - In de openbare berigten, Haarlemsche Courant, 1845, Nr. 134, las men: ‘Naar men verneemt, bestaat er alle hoop, dat deze onschatbare Verzameling, de vruchten van 22 jaren vlijtige zorgen, voor het vaderland bewaard zullen blijven.’ - Doch, helaas! in gemeld Blad van 14. Julij, 1846, was alle hoop daarop vervlogen, blijkens het volgende berigt: ‘De beroemde Verzameling schilderijen van wijlen den Baron verstolk van soelen, is door een Engelsch particulier, te Londen woonachtig, voor eene som van 24, 000 £ (288,000 gulden) aangekocht;’ en in den Kunstspiegel, 6. Aflevering, 1846, wordt gezegd, dat de kooper van de schilderijen is de Bankier Baring, te Londen, en verder ‘dat de stad Rotterdam deze Verzameling, volgens testamentair aanbod van den overledene, voor slechts de somme van honderd duizend gulden in eigendom kon aanvaarden.’ - Rotterdam was zijne geboorteplaats, en het is te betreuren, dat de Stedelijke Regering geene termen heeft kunnen vinden, om die schatten voor het Vaderland, waarvoor ze nu voor altijd verloren zijn, te kunnen behouden, en het aanbod van de hand heeft moeten wrjzen. - Nagenoeg dezelfde geschiedenis heeft Amsterdams vermogen en magt, in deze dagen, zegevierend op de proef gesteld. Zie over dat loflijk feit op HOOP. (A. van der) - Zijne nagelaten papieren-kunst is in drie Afdeelingen, te Amsterdam, in het Huis met de Hoofden, verkocht. De eerste, zijnde de Teekeningen, den 22 Maart, 1847, en volgende dagen, en die alle met ongehoorde prijzen zijn betaald; de tweede, zijnde de Prenten enz, den 28 Junij, 1847, waar insgelijks met grof geld om werd gewedijverd. Het was gelukkig, dat op dien oogenblik de geldmarkt in een gerusten toestand verkeerde, hetgeen zeer gunstig voor de erfgenamen uitviel; terwijl de verkoop van de derde Afdeeling, zijnde het Etswerk van rembrandt en dat van andere Meesters, den 26. October, 1847, heeft plaats gehad, doch onder een gedrukte geldmarkt, want in dien tusschentijd was Lodewijk Philips, koning van Frankrijk, gevlugt, en de daarop gevolgde beroeringen hebben op deze Verkooping, in vergelijking met de beide vorigen, een merkbaren invloed ten nadeele der prijzen gehad.
| |
[Verstraate. (Lambert)]
VERSTRAATE. (Lambert) Bij Van Eynden en Van der Willigen, Aanhangsel, bl. 119, vond ik vermeld, dat deze ook geschilderd heeft, want achter op een schilderijtje staat: lambert verstraate of alias de rue, ontfangen uit handen van een zyner famielje, die hy dit present gedaan heeft.’ - Hieruit volgt, dat voor la rue, bij Immerzeel vermeld, de rue of verstraate moet gelezen worden, en dat de door mij beschreven larue een ander is. - Nagler noemt l. verstraten, als een schilder, van Antwerpen, die in de tweede helft der XVII. eeuw
| |
| |
heeft gebloeid. - De naamsverandering, in de rue, is door de vestiging van een zijner voorgangers in Frankrijk ontstaan.
| |
[Verstraaten, (Lucas)]
VERSTRAATEN, (Lucas) een der 47 Haagsche kunstenaars, die, ten jare 1656, eene nieuwe Kamer van Pictura, te 's Gravenhage, hebben opgerigt. - Weinig komt er van zijn werk voor; in den Catalogus van Ploos van Amstel, Amsterdam, 1800, worden twee Teekeningen vermeld, op bl. 83, Twee stuks Landschappen, met beelden en beesten; met zwart krijt en kouleuren, door verstraaten. De genoemde kunstkenner had er in zijne Verzameling eene plaats aan vergund. - Een zijner schilderijen, Een Winter, met schaatsenrijders, berust bij den Heer Landré, Makelaar, te Amsterdam, zooals mij is berigt.
| |
[Verstraaten, of Van der Straaten, (Nicolaas)]
VERSTRAATEN, of VAN DER STRAATEN, (Nicolaas) wordt door Nagler als teekenaar en landschapschilder, en, in 1680, te Utrecht, geboren, opgegeven. Hij was een kunstenaar van naam, gelijk uit zijne werken blijkt, en heeft zijn lateren tijd te Londen doorgebragt, waar hij, in 1722, overleden is. Verder zegt hij, dat hij wel de vader van hendrik van der straaten kan zijn geweest. - Deze staat bij Immerzeel vermeld, als in 1665 geboren; dus zou het bijna anders om zijn; naar mijn inzien, valt hier eerder aan broeders te denken.
| |
[Verstraelen. (J.H.)]
VERSTRAELEN. (J.H.) Bij het Artikel over dezen graveur, door Immerzeel gegeven, - die zegt, dat hij alleen bekend is door eene plaat, Het lijk van Maurits, Prins van Oranje enz., door hem sculp., 1625, - voeg ik, dat hij eene kapitale prent heeft gegraveerd, naar de teekening van joost cornelis droogsloot, voorstellende een Gezigt op de stad Utrecht, aan de westzijde, op de volle breedte genomen, bestaande uit vier bladen, groot plano-formaat, beteekend j.h. verstraelen fecit, 1634, met verdere inscriptiën, waaruit blijkt, dat hij ook te Amsterdam, als uitgever, woonde. Het geheel is vervaardigd, om in de lengte aan een te plakken, en van onder eene gedrukte, daartoe ingerigte beschrijving, er bij te voegen; daarboven staat een strook, met groote, witte, Romeinsche letters, op een zwarten grond, in het Latijn de voorstelling aanduidende, even als die van h. saftleven. Zij voert tot hoofd; Kaart van het Sticht van Utrecht, met de voornaamste Steden en Gezigten, tot de Provincie behoorende, op de zijden geplaatst, zooals dit geheel, belijst, doch zonder glas, bij velen destijds aan den wand werd gehangen, doch welke exemplaren meestal zijn verloren geraakt. Ik herinner mij niet, deze prenten ergens gezien of vermeld gevonden te hebben, waaruit ik besluit, dat ze hoogst zeldzaam zijn. Ten jare 1853 is de stad Utrecht in het bezit gekomen van een zuiver exemplaar, waarnaar ik de bovengemelde beschrijving gegeven heb. Het is een merkwaardig stuk voor de geschiedenis van de vroegere gedaante der Stad, even als die van saftleven, aldaar aanwezig, en door mijne tusschenkomst in 1838 bezorgd. - Nog heb ik op het stadhuis te Utrecht gezien een Platte grond der Stad Amersfoort, waaronder hendricus verstralen fecit et excudit. Het verschil in den naam ligt aan den lettergraveur. Hij is waarschijnlijk een zoon van den hier volgende.
| |
[Verstralen. (Hendrick Jansz.)]
VERSTRALEN. (Hendrick Jansz.) Uit de volgende Kameraarsrekeningen der stad Utrecht leeren wij de werkzaamheden kennen, welke hij als kunstenaar voor de Stad heeft verrigt. ‘Item henr. jansz. verstralen voor een Caerte, ofgeseth met silver ende gout etc., van de Spaensche Vlote des jaers 1588, hanghende in de raetcamer, 10 £.’ Kameraarsrekening 1598. - ‘Item henr. jansz. verstralen, lantmeter, 30 £, voor seeckere Caerte, by hem door last van de Ed. Mo. Staten 's lants van Utrecht, September ende October 1629 gecarteert, daervan hy copie aen de Stadt gelevert heeft.’ Kameraarsrekening 1629. - ‘Item henr. jansz. verstralen 10 gl., voor dat hy ten behoeve deser Stadt heeft geconcipieert een
| |
| |
Caerte van de Hinderdam ende de Vecht, tot deur Muyden.’ Kameraarsrekening 1632. - ‘Item henr. jansz. verstralen 12 gl., voor het copieren van de Caerte, mede comprehenderende die Proostye Amsterlandt, ten behoeve der Stadt gecopieert ende in de Secretarie gelevert.’ Kameraarsrekening, 1635. Zie Dodt, Archief, III. deel, doch die, blijkens de oorspronklijke stukken, door verkeerde lezing het bovenstaande op naam van henr. jansz. verstraten heeft gesteld. - Het is meer dan waarschijnlijk dat de hier voorgaande j(an) h(endricksz.) verstraelen zijn zoon is.
| |
[Verstraten. (Hendrik) - Zie op Rue. (Henry de la)]
VERSTRATEN. (Hendrik) - Zie op RUE. (Henry de la)
| |
[Verstraten. (Hendrick Jansz.) Zie op Verstraelen. (Hendrick Jansz.)]
VERSTRATEN. (Hendrick Jansz.) Zie op VERSTRAELEN. (Hendrick Jansz.)
| |
[Vert of Wert, (Hendrik van der)]
VERT of WERT, (Hendrik van der) een Vlaamsch schilder, door den Graaf G. Orloff, in zijn Essai sur l'Histoire de la Peinture en Italie etc., Paris, 1823, in 8o., Tom. I, bl. 240, als leerling en mededinger van claude gelée, genaamd Lorrain, opgegeven.
| |
[Vertommen. (Willem Joseph)]
VERTOMMEN. (Willem Joseph) Deze verdienstlijke Belgische kunstenaar is door Immerzeel vermeld. - Ik voeg er bij, dat hij, met goed gevolg, de etskunst heeft beoefend, waarvan 25 stuks, door den Heer A. Siret, in de Annales de l'Académie d'Archéologie de Belgique, Anvers, 1856, Tom XIII, bl. 105, beschreven staan. - Hieronder komt voor het Portret van Jacobus Duym, Lovaniensis, aetatis suae LIII, anno ciɔiɔc, door hem in 1842 geëtst, h. 50, br. 100 str. Ned. en ook zijn eigen Portret, idem, in fo.
| |
[Verveer. (Adriaan)]
VERVEER. (Adriaan) Of de Dordtsche arie huibertsz. verveer, door Immerzeel beschreven, dezelfde moet zijn als de Dordtsche adriaan verveer, die bij matthys balen, in zijne Beschryving van Dordrecht, I, 160, voorkomt, zou men, mijns inziens, moeten gelooven, dewijl het woord arie, welligt bij verkorting adrie, voor adriaan op zijne kunstwerken werd geschreven en bijgevolg de d. voor een r. is aangezien. Zoo niet, dan is deze adriaan weder een andere schilder, die voor het Schippers-gildehuis, te Dordrecht, het volgende, zooals Balen meldt, geschilderd heeft. ‘Nadat zyne Doorluchtige Hoogheyd Willem-Henrik, Prince van Oranje enz., in den jare 1672, binnen Dordrecht, tot Stadhouder van Holland erkend, en daarna by de Staten van Holland en Westvriesland, staats-gewys was aangenomen, hebben die van den voorsz. Schip-lude Gilde, tot gedachtenisse van 'et voorval, nopende het Stad-houderschap, in onze stad gepleegd, en ter Eere van zyne Hoog gemelte Hoogheyd, door adriaan verveer, doen maken, een schildery, bestaande in de navolgende zinnebeelden: daar de Faam als uytgalmd den Roem van Orange, de Merwen-Nimf het Roer heeft gevist, behandigende 'tzelve aan de Dordze Maagd, die 't welhem (de Nyd op te vlucht zynde gedreven), in 't aanzien van Schout, Burgemeester, andere Heeren; Hop-luyden van den Krygsraad, en Borgeren, overleverd. En is de voorsz. schildery opgericht ter plaatze, daar onlangs te voren hadde gehangen, de Afbeeldingen van 't verrighte op Chattam enz., door den Heer Ruwaard van Putten, 's Lands Gevolmachtigde op te Vloot van den Staat, den Heer Zeevoogd de Ruyter en d' Heer van Gent, welke reeds vernield en weggedaan was.’ - Dit stuk was door jan de baen geschilderd, en men kan er eene Afbeelding van zien in Wagenaar, Vaderl. Hist., XIII, bl. 478, genomen naar het kleine model, dat dus nog bewaard was gebleven. - Hij heeft ook Portretten van aanzienlijke personen geschilderd, als dat van den genoemden Ruwaard Cornelis de Witt, borstbeeld, links, met lang haar, geheel in een mantel gewikkeld, met bef, de regterhand even uit den mantel komende; dit is in een lauwerkrans, met vier regels cursief onderschrift, kl. in fo., zonder naam van graveur, naar ad. verveer, verschenen. - Nagler meent, doch ten onregte, dat a. de verwer - Zie bij mij aldaar. - een-en-dezelfde persoon zou wezen.
| |
| |
| |
[Verveer (Arie Huybertsz.)]
VERVEER (Arie Huybertsz.) of wel adriaan verveer. Zie aldaar.
| |
[Verveer. (Salomon Leonardus)]
VERVEER. (Salomon Leonardus) Deze alom met roem bekende kunstenaar is door Immerzeel geboekt. - Ik moet voor de geschiedenis er nog bijvoegen, dat zijne ouders waren Leonardus Abraham Verveer en Carolina Elkan. - De Heer verveer heeft sedert dien tijd zijn talent steeds meer en meer verhoogd, zoodat hij met kracht den roem van Hollands Schilderschool helpt schragen. Beminnaars van goede kunst zijn begeerig naar zijne werken, zooals is gebleken op de Brusselsche Tentoonstelling van 1845, waar de Belgische Minister Van de Weijer, te Londen, en de Engelsche Gezant Hamilton Symour, te Brussel, de door hem ingezonden uitmuntende schilderstukken hebben aangekocht; de eerstgemelde Het vertrek naar de Markt, en de laatste Een Gezigt op Dordrecht. - Zie Kunstspiegel, 1845 en 1846, bl. 64. - Later werd op eene andere Tentoonstelling, aldaar in 1851 gehouden, onder meer andere talenten, ook aan verveer eene Eermedalje uitgereikt, en eigenhandig door Z.M. Leopold, Koning der Belgen, de Leopolds-Orde geschonken. De tafereelen, die hem deze hooge vereering waardig maakten, staan beschreven onder Nr. 1383 van den Catalogus, als Le Bateau à vapeur, près de la Haye; en 1384, Quartier juif à Amsterdam. - Op de Wereldtentoonstelling, te Parijs, in 1855, heeft hij door de vrucht van zijn talent den roem der Nederlandsche Kunstschool mede vertegenwoordigd, en is tengevolge daarvan door de internationale Jury, bij de openbare bekrooning, eervol vermeld, terwijl Z.M. Keizer Napoleon III. zelf, twee zijner stukken aldaar deed aankoopen. - In voorname Museums en Kabinetten treft men zijn schoon penseelwerk aan; ik wil eenige stukken, die eene vereerende en bestendige plaats verkregen hebben, hier noemen, als: in het Museum, te St. Cloud, in Frankrijk; idem in dat te Gent; bij wijlen den Heer fodor, te Amsterdam; op het Paviljoen, te Haarlem; in de Verzameling van den Baron Van Brienen van de Groote Lindt, te 's Gravenhage enz. - Slechts eenmaal heeft hij eene etsproef gemaakt, voorstellende Een Riviergezigt, met een bootje met roeijers; links een dijk, waarop gebouwen en eenige boomen; alles zeer luchtig en geestig bewerkt, beteekend s.l.v.; h. 65, br. 110 str. Ned. - Ook bij enkele gelegenheden vervaardigde hij Lithographiën, als: Een Hollandsch Water- en Landgezigt, voorkomende in C.W. Mieling's Hollandsche Schilderschool, 1847, in fo., uitmuntend bewerkt. - Nagler, hem gedenkende, noemt hem verkeerdelijk simon lodewyk verveer. - De Heer verveer is nimmer gehuwd geweest, en in zijne geboortestad, 's Gravenhage, gevestigd. - Den 2. April, 1862, werd hij tot Eerelid van de Societé Belge des Aquarellistes, te Brussel, benoemd. - Zijn Portret is door Van Brederode, in Lith., uitgegeven, in fo., doch niet den kunstenaar waardig uitgevoerd.
| |
[Vervloet, (Frans)]
VERVLOET, (Frans) de Oude, een schilder uit Gent, omstreeks 1765 geboren, vormde zich aan de Akademie aldaar. Hij heeft met het schilderen van huislijke onderwerpen naam gemaakt, vooral te Mechelen, waar hij de betrekking van Professor aan de Akademie bekleedde, en is omstreeks 1830 overleden. Zie Nagler. - Hij zal, waarschijnlijk, de vader zijn der gebroeders jan joseph augustin en frans vervloet, de Jonge, bij Immerzeel vermeld.
| |
[Vervoort, (....)]
VERVOORT, (....) een kunstenaar, die tusschen 1810 en 1824, te Antwerpen, arbeidde, en door Stillevens uitmuntte. Hij schilderde bedrieglijk en natuurlijk dood wild, gevogelte, jagttuig enz. Deze voorwerpen zijn meestal in fraaije landschappen voorgesteld. Zie Nagler.
| |
[Vervoort, (Johannes)]
VERVOORT, (Johannes) schilder, te Antwerpen, van wien geene levensberigten bekend zijn. - In 1541 werd hij Lid der Broederschap van St. Lucasgild, aldaar, en komt in de Registers van dat Gild in 1552 nog voor. Zie Nagler.
| |
| |
| |
[Vervoort, (Joseph)]
VERVOORT, (Joseph) landschapschilder, geboren te Antwerpen, in 1676, en leerling van p. rysbrack. Zijne landschappen zijn met figuren gestoffeerd. Zie Nagler.
| |
[Vervoort. (Michiel) den Oude. Zie op Voort. (Michiel van der) de Jonge.]
VERVOORT. (Michiel) den Oude. Zie op VOORT. (Michiel van der) de Jonge.
| |
[Vervoort (N....)]
VERVOORT (N....) is, volgens F. Bogaerts, een Belgisch Landschapschilder geweest, geboortig van Brussel, en bloeide op het einde der XVII. eeuw. - Dat hij in België te huis en zijne kunst tot de middelmatige behoort, zou ik daaruit afleiden, dat mij hier te lande nimmer van zijn werk is voorgekomen, maar wel te Antwerpen, onder anderen, op de Kunstverkooping van Lambertus van Gemert, in 1764, onder Nr. 18 van den Catalogus: ‘Twee Landschapjes, met figuren, door den Ouden vervoort en j. van deur ƒ20.’ En op eene Idem, te Gent, van J. Clemens, kanonik van St. Bavo, in 1779, onder Nr. 320 van dien Catalogus: ‘Een Arcadisch Landschap, met figuren, zeer goed geschilderd. - Nr. 321. Een ander Arcadisch Landschap, met figuren, zynde pendant van de voorgaande, en, Nr. 322: Abraham offert zynen zoon Isaäk, en den Engel, die het slagtmes terughoud, is van een bevalligen styl, schoon van kleur en goed van teekening.’ - Nu blijkt nog niet, of Bogaerts, den Oude of den Jonge vermeldt, daar het hier duidelijk is, dat er twee schilders, vader en zoon, van dien naam hebben bestaan.
| |
[Verwelt (François)]
VERWELT (François) staat bij Immerzeel vermeld. - Ik voeg er bij, dat het Portret van het zoontje van den Luitenant-Admiraal Aart van Nes, op 7 of 8 jarigen leeftijd, levensgroot, door hem geschilderd, in 's Rijks Museum, te Amsterdam, aanwezig is.
| |
[Verwer. (Cornelis) Zie op Verwer. (A. de)]
VERWER. (Cornelis) - Zie op VERWER. (A. de)
| |
[Verwer (A. de)]
VERWER (A. de) is niet door Immerzeel geboekt, en staat toch bij Van Eynden en Van der Willigen, I, bl. 298, reeds beschreven, als teekenaar van landschappen, schepen en watergezigten. - Ik heb reden, om dezen verdienstlijken teekenaar hier naar waarde te boeken, daar ik in het bezit ben van twee teekeningen, fiks met de pen, en de eene luchtig met kleuren opgewasschen, voorstellende een gezigt op Het Hof en de Cantzely te Cleef, over de Rybaan te zien, in May 1746, en een Idem van de andere zyde te zien, beide in fo. Deze kunst doet mij aan de werken van domer denken, en den eigenaardigen trant, waarin de genoemde teekeningen bewerkt zijn, bewijst, dat hij, naar zijn kunstzin beschouwd, alles goed magtig was. - Welligt is hij dezelfde als de bekende oudheidkundige adriaan de verwer, die de kunst als liefhebber voor zijn vak heeft gehanteerd, want er komt weinig van zijn werk voor. Evenwel zou dit nadere bevestiging behoeven. - Nagler noemt nog zekeren cornelis verwer, die wel dezelfde persoon kan zijn, als op bl. 298 (bij genoemden auteur) gevonden wordt. - Daar staat immers a. de verwer.
| |
[Verzyl, (Jan Fransz.)]
VERZYL, (Jan Fransz.) een Goudsch kunstenaar, die, in de eerste helft der XVII. eeuw, te Gouda, bloeide. Hij heeft de kunst geleerd bij zijn stadgenoot, aart van waes, en vertrok daarna, tot verdere oefening, naar Italië, waar hij een tijd lang vertoefde, om, na vandaar teruggekeerd te zijn, steeds verblijf te houden in zijne geboortestad. Hij is aldaar, ten jare 1647, overleden. - ‘In het Aalmoesseniershuis, te Gouda, hangt van hem een groot stuk, vertoonende de Regenten aan eene tafel, beziende het model van de nieuwe timmeraadje van 't doen gemaakte huis.’ Zie J.W.(alvis), Beschrijving van Gouda, enz. I, bl. 335.
| |
[Vet, (Jan Dame de)]
VET, (Jan Dame de) ook wel johan damerz genaamd, was een Leydenaar van geboorte, maar afkomstig van der Goude, zijnde een der verdienstlijke leerlingen van dirk crabeth geweest, die Frankrijk en Italië voor zijne studiën
| |
| |
bezocht, en zich te Gouda vestigde. Hij schilderde beelden en portretten. Een der stukken van den Goudschen Krygsraad, op den Doele, is van hem. Hij stierf aan eene besmetlijke ziekte, in 1625, oud zijnde omtrent 30 jaar. Zie J.W.(alvis), Beschryving van Gouda, bl. 388. - Bij anderen vind ik er bijgevoegd, dat hij een leerling van dirk pietersz. crabeth is geweest. Deze leefde nog, op hoogen leeftijd, in 1600; dus zal hij bezwaarlijk van hem hebben kunnen leeren. Is het bij een crabeth geweest, dan veeleer bij wouter pieterszoon crabeth. Zie aldaar.
| |
[Vianen (Adam van) Willemsz. (I)]
VIANEN (Adam van) Willemsz. (I). Deze en zijn broeder paul, die een Europeschen roem hebben verworven, zijn slechts met eenige regels bij Immerzeel vermeld. - Noch geboorte-, noch sterfjaar wordt met zekerheid, of tenminste niet dan onaanneemlijk, opgegeven, en tevens is mij gebleken, dat er méér dan deze kunstdrijvers met den naam van adam hebben bestaan. - Hij was de zoon van willem eerstensz. van vianen, - Zie aldaar. - en heeft, zeker, de kunst bij zijn vader geleerd. Reeds omstreeks 1570, moet hij te Utrecht geboren zijn, want in 1593 trad hij in 't huwelijk met Aaltje, dochter van Aert Mathysz. Verhorst, die vijf jaren daarna reeds was overleden, blijkens het volgende afschrift: ‘adam willemsz. van vyanen etc. ende verclaerde van meninge te syn, syn onmundige soon, geprocreert by Aert Mathysz. Verhorst dochter sal. syn moeders goet te bewysen, ende dit, alvorens hem weder in huwelyken state te begeven, ende sulx te doen, heeft hy comp. synen voorsz. onmundigen soon, syns moeders goet bewesen aen alsulcke 2000 guld. als de voorn. Aert Mathysz. Verhorst, met syne voorn. dochter ten huwelyke belooft ende gegeven heeft, ende hy oock by schriftelycke scheydinge ende deylinge met de naeste vrienden van dat voors. onmundige kyndt etc., gedaen date den 1 Jun. 1597, te synen laste heeft genomen gehadt.’, etc. Transportbrief, 25 Oct. 1598. Zie Berigten van het Hist. Gezelschap, Utrecht, 1846, bl. 139. - Volgens het jaartal zijner werken, zou hij in 1627 nog hebben geleefd, doch het volgende jaar was hij reeds overleden, blijkens het Stedelijk Register der Stad Utrecht, van 23 Februarij 1628: ‘De Weduwe van adam van vianen ontboden synde’ enz. - Dat hij in 1626 nog leefde, kan blijken uit een Protocol van het Kapittel van St. Jan. ‘1626. Junij 9. Is geresolveert by den capittel sich conform te maken met de andere capittelen van wegen de schenkagie, die de capittelen sullen doen aen den Prins van Oraengien, als Stadhouder van Utrecht. - Julij 21. Is geordonneert den Secretaris te doen tellen aen 't Capittel van den Dom, de 200 guld. van wegen ons aenpaert van de schenkagie aen den Prins Henrick, als Stadhouder van Utrecht. - Novemb. 10. Is gecommitteert den Deken Hessels, om, beneffens de Gedeputeerden van de andere capittelen, te presenteren aen den Prins Henrik de Nassau, Prince van Orangien, het present by de vyff capittelen gecofft, wesende den Frins Maurits, synen broeder, sittende te paert, wegende omtrent aen sulver 100 spaensche matten, ende is wt één stuck gesmeet, sonder eenigh soudeersel.’ Zie Tijdschrift voor Gesch. Oudh. enz. van Utrecht, Utrecht, 1841, bl. 242. - Uit het geschenk, als eene bijzonderheid daarbij gevoegd, - zijnde het, namelijk, uit één stuk gesmeed, zonder eenige soldeersel, dat tot de zeldzame kunstbewerking behoort, en toen alleen bij de van vianen's, die een bijzonderen roem in dat vak hadden verkregen, bekend was, - moet blijken, (ofschoon de naam des makers niet wordt opgegeven), dat de vijf Kapittelen te Utrecht dit ongetwijfeld bij van vianen hebben doen vervaardigen. - In het St. Lucasgild, te Utrecht, vond ik ingeschreven: ‘Anno 1664. vianen kunstdryver,’ waarbij gevoegd staat: ‘wiens overheerlyk werk, in zilver gedreven, praalt in de groote
| |
| |
Raadkamer dezer stad.’ Ik heb in vroeger jaren dit kunstwerk aldaar gezien, zijnde een Zilveren lijst om een zeer grooten Spiegel, rijk met tropheen en cherubijnenhoofdjes enz. versierd, alles hautrelief, zijnde een vorstlijk pronkstuk. Het was toen zwart geworden, en zeer moedwillig beschadigd, en welke beschadiging, van tijd tot tijd, zóó is toegenomen, dat er heden van dat alles niets meer is te zien. De teekening en de aard der ornamenten duiden eene keuze en smaak aan, die in het midden der XVII. eeuw tehuis behoort. - ‘In de Nederlandsch-Portugesche kerk, te Amsterdam, bevindt zich, onder een aantal kostbare kerkschatten eene groote Schaal, waarop de voorstelling der Koningin van Sceba voor Salomon gedreven is, met verder zeer rijk en sierlijk bijwerk. Zij is door adam van vianen zoo voortreflijk bewerkt, dat men niet schroomt, dit schoone kunstwerk bij dat van cellini te vergelijken.’ Zie Nederlandsch Magazijn, 1860, bl. 344, waar men tevens eene fraaije houtsnede, door p. van groningen, naar de teekening van w. hekking Jr. vindt. - Zelden komen zijne werken voor. In de uitmuntende Verzameling d'Antiquités et d'objets de haute curiosité de J. Moyet, Vente du 13 Avril, 1859, à Amsterdam, waren onder de Zilverwerken vijf stuks kleine ronde basreliefs, als: Daniël in de Leeuwenkuil. - Susanna en de Ouden. - Jacob ontmoet Esau. - Prins Eugenius, te paard. - Curtius, te paard, zich in den afgrond stortende, alle door a. van vianen. - Daar er zelden jaartallen bij zijn gevoegd, zoo is het zeker, dat de werken na 1628 niet van onzen adam zijn, en er bovendien door zijn zoon adam. (II), lang vóór dien tijd, wel kunnen vervaardigd wezen. Men is zelden in de gelegenheid, een aantal werken van dien naam bij elkaêr te zien, om het onderscheid in de kunstbehandeling te kunnen beoordeelen. Voor zoover ik den voortgang zijner werken kan nagaan, heeft hij zich, in den beginne met de graveerkunst, gelijk bij de goudsmeden destijds meestal gebruiklijk was, bezig gehouden: immers, in 1598, heeft hij een plattegrond, met den opstand der gebouwen, en een gezigt van de oost- en westzijde der Stad er bij afgebeeld, zeer uitvoerig gegraveerd, en aan de Regering van Utrecht opgedragen, waarover in de Kameraarsrekening dier Stad, op 1598, voorkomt: ‘Item adam van vianen, goudsmit, voor het snyden van een Coperen plaet dezer Stadt van Utrecht, met alle dependentien van dien ƒ112. Zie verder daarover op adam (III). - Het zou mij niet verwonderen, dat daniel van vianen - Zie aldaar. - de teekening voor deze Kaart geleverd had. - Nog vond ik De Begrafenis van den Heere van Brederode, 1615, 12 bl., in fo. -oblong, die gezegd wordt, door van vianen te zijn gegraveerd. Zie Le Comte, Kunst-Cabinet, II, bl. 513. Dit zou dus werk van onzen adam moeten zijn. - Zie daarover op VIANEN (Jan van), en over de werken van adam, in prent gebragt, op christiaan van vianen, waaronder zijn Portret, met den drijfhamer in de hand, in fo., voorkomt. Dit schijnt mij toe, genomen te zijn naar de originele schilderij, onder Nr. 470 van den Catalogus van Van der Marck, te Leyden, verkocht te Amsterdam, 1773: ‘a. van vianen, konstig zilverdryver. Hy is verbeeld met een hamer in de linkerhand, en by zich een zilveren gedreven Schaal, in ovaal formaat, door adriaan bakker; zeer fraai en krachtig geschilderd. Paneel, ovaal; h. 35½, br. 28 dm. Rhynl.; en, Nr. 471, als wedergâ, zyn huisvrouw.’
| |
[Vianen (Adam van) Ii]
VIANEN (Adam van) II, waarschijnlijk, uit het eerste huwelijk van adam willemsz. (I) en Aeltje Verhorst, omstreeks 1595, te Utrecht, geboren. Hij moet, even als zijn vader, en wel in hooge mate, de drijfkunst hebben beoefend. Zeker is het, dat al de werken, beteekend a. van vianen, gewoonlijk in één adem, als door één persoon vervaardigd, worden vermeld, en daar adam (I) reeds in 1628
| |
| |
was overleden, zoo is het ontwijfelbaar, dat er schoone drijfwerken voorkomen, lang vóór dien tijd door adam (II) vervaardigd, en dat er dus welligt ook reeds eenigen vroeger door dezen zijn gemaakt. Daaronder tel ik de Zilveren lijst van den Spiegel, en welligt Prins Maurits, te paard, op adam (I) vermeld. - Ik vond op 1644, in het St. Lucasgild, te Utrecht, ingeschreven: ‘vianen, Kunstdryver.’ Deze is de eenige van vianen, die in dat kunstvak in dit Register voorkomt. Staat nu de vader, als goudsmid, niet ingeschreven, dan is de hier bedoelde kunstenaar in zijn vak in het St. Lucasgild aangenomen, en bijgevolg adam (II), doch laat opgenomen, en welligt uitlandig geweest. Dit pleit voor mijne meening, dat er méér adam's kunstdrijver zijn geweest, terwijl de ingeschrevene ook wel adam. III - Zie aldaar. - zou kunnen zijn. - Van Eynden en Van der Willigen zeggen bepaaldelijk, dat adam van vianen (I) een zoon adam heeft gehad, gelijk ‘door Sandrart wordt vermeld, als een opvolger in zijns vaders kunstbedrijf; waarom men niet wel kan onderscheiden, welke van hen de uitmuntende fraaije drijfwerken, die er van de vianen's voorkomen, vervaardigd heeft.’ - Dit ben ik volkomen met hen eens; doch Sandrart noemt den naam van den zoon niet, en wist bijgevolg ook niet, dat hij nog een zoon, christiaan, - Zie aldaar. - had; echter blijkt er te meer uit, dat hier adam (II) bedoeld wordt.
| |
[Vianen, (Adam van)]
VIANEN, (Adam van) III. Dat er, in het midden der XVII. eeuw, te Utrecht, een adam van vianen, - die, naar alle waarschijnlijkheid, het kunstvak zijner voorvaders beoefende, en zich met kunstzaken ophield, - heeft bestaan, bewijst het volgende Extract uyt de Resolutiën van de Ed. Vroedschap der Stad Utrecht: ‘'s Maendachs, den XXII. December, 1651. Op versoeck van adam van vianen is toegestaen dat hy sal mogen drucken met de Plaet in de Secretary alhier berustende, by syn grootvader gesneden, van de stad Utrecht, sooveel caerten als hem goed dunckt, mits de Plaet restituerende, ende volgens syne presentatie yder van de Heeren van de Vroedschap een caerte vereerende, oock met annexe descriptie van den Raetsheer Booth, sulcx die Ao. 1648 onder de Caerte van saftleven is gedrukt.’ - Deze koperen plaat is nog aldaar berustende en zijn daar weder afdrukken van gebruikt voor het Tijdschrift voor Geschiedenis, Oudheden enz. van Utrecht, 1842. - Zie verder over deze plaat op adam willemsz. van vianen. (I)
| |
[Vianen (Alexander van)]
VIANEN (Alexander van) wordt door eenige auteurs opgegeven, even gelijk paul en adam als een voortreflijk Zilverdrijver, die, omstreeks 1610, aan het Hof van Keizer Rudolph II, te Praag, werkzaam was. Zij beroepen zich op de getuigenis van Sandrart, Theutsche Academie u.s.w., I, S. 342, gelijk dit door Nagler wordt vermeld. Doch Sandrart rept geen woord van een alexander van vianen, en het aangevoerde staat er op paul van vianen geboekt. De aldaar voorgaande artikels van alexander abondio, vader en zoon, van Florence, hebben aanleiding tot die fout gegeven, en bijgevolg heeft er geen alexander van vianen, als kunstdrijver, bestaan. Het bevreemdt mij, dat Nagler dit niet heeft hersteld.
| |
[Vianen (Alphonse van)]
VIANEN (Alphonse van) wordt door Basan als kunstgraveur genoemd, die, in 1680, te Rimini, werd geboren, en in 1701, te Amsterdam, de Ezopische Fabelen, en, in 1728, Romeinsche Landschappen heeft gegraveerd. - Deze opgave is niet in orde, zegt Nagler, en teregt, dewijl jan van vianen - Zie aldaar. - toen dezelfde onderwerpen aldaar heeft gegraveerd.
| |
[Vianen, (Berthold van)]
VIANEN, (Berthold van) een kunstschilder, omstreeks 1606 werkzaam, en die, welligt, in verband staat met den schilder paulus vas vianen, zegt Nagler. Een Landschap, met gebouwen, waar tusschen een houten brug van den eenen
| |
| |
berg naar den anderen leidt, en beneden met eenige figuren, is beteekend berthold van vianen fecit 1606, jos. burde fec. Deze graveur behoort tehuis te Praag.
| |
[Vianen (Christiaan van)]
VIANEN (Christiaan van) is de zoon van den beroemden adam willemsz. van vianen, wiens geboorte- en sterftijd niet juist is bekend. Hij heeft een hooge vlugt genomen in het kunstvak zijns vaders, bij wien hij, zeker, heeft geleerd. Het schijnt, dat hij, vroeg, - even als zijn oom paul naar Duitschland, - naar Engeland is vertrokken, en daar voor den Koning en de Edelen veel drijfwerk in goud en zilver, onder anderen, de groote zilveren Luchters, Vazen en Kerkgereedschappen, met talrijke figuren, voor de Kapel van St. George, te Windsor, heeft vervaardigd, die, in 1642, door kapitein Foy geroofd zijn. - Dit berigt over zijne werken zijn wij aan Walpole verschuldigd, die hem echter als uit Neurenberg af komstig vermeldt, en, onder de nieuweren, als den grootsten zilver- en goudwerker stelt. - Fiorillo zegt daarop, dat het waarschijnlijker is, dat hij een Nederlander en aan de gebroeders adam en paul verwant zal geweest zijn. - Ik kan dit bevestigen uit eene acte, inhoudende eene overeenkomst wegens het aannemen van een Utrechtschen leerjongen, met wien christiaan van vianen, toen in dienst des Konings van Groot-Brittannië, naar Engeland vertrok, welk stuk, voorzeker, er geheel anders uit zou hebben gezien, ware onze christiaan een Engelschman of Neurenberger geweest. Het luidt als volgt: ‘Opten 3. Augustus 1637 compareerde de E. christiaan van vianen, de constryke silverdryver, werker ende dienaar van Syne Majesteyt in Engelandt op d'een, ende Margaretha Houfslach, weduwe van Jan Claesz. Verschuer, als moeder ende voochdesse van Reynier Verschuer, haren minderjarigen zoon op d' andere syden; verklaerden ende bekenden met den anderen overcomen ende veraccordeert te zyn, in voegen als volcht: te weten, dat de voorn. comparante aenbesteyt ende den voorsz. vianen aenneempt den voorn. Reynier Verschuer voor den tyt van 8 achtereenvolgende jaren, ingaende den eersten Septembris naestcomende, omme denselven Verschuer te instrueren, leeren ende onderwysen de voorsz. conste, oick sulcx, dat den voorn. Verschuer, nopende 't selve onderwys ende instructie, sal syn gehouden hem te reguleren, ende daer naer coustumen in Engelandt gehoorsaemlijck sijn voorn. meester als sulcx behoort, mits dat den voorn. vianen gehouden sal wesen voor de diensten aen hem te doen, den voorn. Verschuer te versorgen ende onderhouden, soo van overclederen ende andere behoeften, uitgesondert het linnen ten lyve van den voorn. Verschuer behorende, welcke de comparante belooft den voorn. haren soon sulcx toe te schicken, ende op behoorlycker tyt te versorgen, daer aen de voorn. vianen genoegen sal, te haren costen, welverstaende, indien die voorn. vianen aen den voorn. Verschuer nyet en genoechde, ende dat hy oordeelde denselven totte voorn. konste ende het leren van dyen nyet bequaem te wesen, ofdat denselven Verschuer het leren als voors. misnoechde, dat hy vianen vermogen sal, den voorn. Reynier Verschuer te licentieren ende binnen het eerstcomende jaer syn voorn. moeder toe te schicken. tot syns vianens coste. Alles onder het verbant ende submissie van contrahenten personen ende goederen, tot reale executie der E. Hoven van Engelandt, Utrecht, ende allen anderen rechteren, met renunciatie van alle exceptiën in gelycken noodich. Versoeckende respectivelyck hiervan acte, een of meer in behoorlycke forme. Aldus gedaen ende gepasseert ten comptoire myns Notarii, staende op de Gansmerckt, binnen Utrecht, ter praesentie van Antonis van Honthorst ende Joh. Bor, als getuyggen hiertoe versocht. (Get.) christiaen van vianen. - Margaretha Verschuer. - Anthonis van Honthorst. - Jan Bor. - W. van Galen, Notar.’ Zie Berigten van het Historisch Gezelschap; Utrecht, 1846, bl. 144, waar tevens op bl. 145
| |
| |
wordt vermeld, dat hij ook voogd was over Jan, een nagelaten onmondigen zoom van den in bovengemelde acte genoemden Jan Claesz. Verschuer; welke voogdij hij echter, blijkens de hiervolgende acte van decharge, in 1651, toen hij weder burger te Utrecht was, wegens zijne uitlandigheid, geheel aan de moeder der kinderen had moeten overlaten. ‘Johan Verschuer, nu meerderjarich, etc., verclaerde, dat Sr. christiaen van vianen, borger alhier t' Utrecht, syn comparants gewesene momboir,’ etc. (Acte van den 13. Nov., 1651); voorts: ‘Margareta Hoefslach, wed. van Jan Claesz. Verschuer, verclaert, dat haren man za. tot een medemomber, etc.; bestelt hadde, etc. Sr. christiaen van vianen, denwelcken, vermits zyne uitlandicheit, etc., nooyt enighe administratie diesaengaende gehad heeft, latende, etc.’ Acte als boven van 21 Nov., 1651. - ‘Die Jan Verschuer, Reyniers broeder, was toen 20 jaer oud en adelborst op het schip de Walvisch, naer Oost-Indië bestemd.’ - Nu wordt het duidelijk, dat onze christiaan de uitgever is van de Werken zijns vaders, adam willemsz., onder den titel: Constige modellen van verscheyden silvere Vaten en andere sinnighe werken, gevonden ende geteekend door den vermaerden adam van vianen, synde meerendeels door hem uyt één stuck silver geslagen; uytgegeven door synen soon, christiaen van vianen tot Utrecht, ende in cooper geëtst door theodor van kessel (1652-1654 (?) 52 bladen, in fo. - Het Portret van adam, door van kessel geëtst, naar de schilderij van joh. smith, komt daarbij voor. Verscheidene dezer drijfwerken voeren de jaartallen 1625 en 1627.
| |
[Vianen (Cornelis van)]
VIANEN (Cornelis van) wordt door Van Mander, in het Levensberigt van hans fredeman de vries, een schilder van perspectiven, te Mechelen, genoemd, die reeds in 1560 overleden was. - Naar den naam en den tijd te oordeelen, vermoed ik, dat hij tot het Utrechtsche geslacht van dien naam kan hebben behoord. - Zie op VIANEN. (Willem Eerstensz. van)
| |
[Vianen. (Daniel van)]
VIANEN. (Daniel van) Ik zou meenen, dat deze een broeder van adam van vianen, wilemsz., kan zijn geweest. - Hij was teekenaar en landmeter, te Utrecht, van wiens hand onderscheiden opmetingen, ter dienste van de Utrechtsche Kloosters vervaardigd, voorkomen, en die wel geen ander is, dan van wien zich de Staten van Holland hebben bediend, om eene Kaerte van Werkendam ende Jurisdictie van dien te maken, zoo als in de Resolutiën dezer Staten, op 10 Julij, 1612, wordt vermeld. - Zie Tijdschrift voor Geschiedenis, Oudheden enz. van Utrecht; Utrecht, 1841, bl. 244.
| |
[Vianen, (Gysbert van)]
VIANEN, (Gysbert van) broeder van adam willemsz. en van paul van vianen. - Zie aldaar. - Hij heeft zich ongetwijfeld bewogen in de kunst.
| |
[Vianen, (Gysbert Teunisz. van)]
VIANEN, (Gysbert Teunisz. van) een bouwmeester, te Utrecht, die, in 1653, de Wittevrouwenpoort voltooide, welke men in 1858 heeft gesloopt. - Eene naauwkeurige bouwkundige teekening er van werd door mij als Prijsvraag voor de Bouwkundige School, in 1857, uitgeschreven, en is van Stadswege met de Zilveren Medalje bekroond; zij wordt in het Archief aldaar bewaard, waar tevens het oude Model dier poort, doch niet geheel gevolgd, aanwezig is. - Immerzeel zegt, dat men die poort aan paulus moreelse toeschrijft. Dit heeft hij uit Van Eynden en Van der Willigen, I, bl. 229, overgenomen; maar waarom de herroeping daarvan in eene Noot, op bl. 370, - waar gezegd wordt, dat dit op de Catharijnepoort moet doelen, - ook niet medegedeeld? - Zie op MOREELSE. (Paulus) - In het Register van St. Lucasgild, te Utrecht, vond ik op het jaar 1684 ingeschreven: ‘gysbert teunisz van vianen, Bouwmeester, dien de ongemeene fraaije Wittevrouwepoort dezer Stad geordonneerd heeft.’
| |
[Vianen, (Jan van)]
VIANEN, (Jan van) de graveur en plaatetser, is bij Immerzeel genoemd. Hij wordt, vermoedelijk, voor een zoon van adam gehouden, zeggen Van Eynden en
| |
| |
Van der Willigen. Maar van welken adam? - Zie op VIANEN. (Willem Eerstensz. van) - Nagler zegt, dat onze jan, omstreeks 1660, te Amsterdam, werd geboren, en, waarschijnlijk, van de bekende goudsmeden afstamt. In Treuzel's Catalog der Sternberg'schen Sammlung, III, S. 508 en 516, worden twee jan's van vianen onderscheiden, en de Jonge zou, om en bij 1665, te Amsterdam geboren zijn. Als dat zoo is, zegt hij verder, dan zijn de Dieren-Fabelen van Le Noble, Amsterdam, 1701, in 4o., van jan van vianen, den Jonge. - Van deze prenten, zes rondjes op één blad, in fo., zijn de koperen platen doorgesneden, en de zes losse stukken weder gebruikt voor het Werk: Ezopische Fabelen. enz. door D. van Hoogstraten; Amsterdam, 1704, in 4o. - Bij Nagler vindt men 16 nommers zijner werken beschreven, doch daarbij De Begrafenis van een Brederode, gr. in fo. - Ik ken geene andere afbeelding daarvan, dan welke ik voor mij heb liggen, zijnde 12 bladen in fo, oblong, om aan elkaêr te hechten. De titel bevat in een cartouche de titels van dien Heer, en, als vervolg daarvan, er onder: Gedaen binnen de Stede van Vianen den XXIX. Januari, 1615. Hh. (Hendrik Hondius) excud. Dit doelt op het feit, en het schijnt, dat men voor gedaen en van Vianen den naam des makers gelezen heeft, terwijl er echter geen naam op voorkomt. Is zij door een van vianen gemaakt, dan zal het adam moeten zijn, dewijl jan van vianen eerst 50 jaren daarna werd geboren. - Mijns inziens, kan zij wel van esayas of van jan van de velde, wezen. -Hij beteekende veelal met zijn vollen naam, of met de letters j.v.v. f., en hierom worden door velen de prenten van izaäk van der vinne, als de Gezigten bij Haarlem, en vooral de kleine Italiaansche Zeehavens en Stadsgezigten, naar teekeningen van t. wyck, die mede met j.v.v. f. beteekend zijn, ten onregte, als werk genoemd van onzen jan. - Ik houd voor zeker, dat deze izaäk dezelfde is, dien Heller (M.) als zoon van jan van vianen, schilder en plaatetser, opgeeft, die in 1740 is overleden, dewijl dit de sterftijd is van izaak van der vinne, die ook schilder was, en waardoor ik vooralsnog het bestaan van twee jan's van vianen als kunstenaars uit dien tijd betwijfelen moet. - Bij de vreemde schrijvers worden de namen vianen, venne en vinne schriklijk door elkaêr geward.
| |
[Vianen. (Lucas van)]
VIANEN. (Lucas van) Slechts éénmaal is mij deze als schilder voorgekomen, en wel in den Catalogus van Hoet, II, bl. 28: ‘Een slapende Manspersoon, door lucas van vianen; h. 5 dm., br. 6 dm. Rhynl. ƒ4-10.’
| |
[Vianen, (Paulus van)]
VIANEN, (Paulus van) jonger broeder van adam van vianen, willemsz., die zich, na zijn verblijf in Italië, als een hoogst-bekwaam metaaldrijver naar Praag begaf, ‘zonder dat er verdere levensberigten van hem bekend zijn,’ zegt Immerzeel. - Het is meer dan zeker, dat hij, reeds op het laatst der XVI. eeuw, te Utrecht, werd geboren, terwijl zijn broeder adam, in 1593, in den echt was getreden, en hij, ook gehuwd zijnde, doch zijn gezin in Utrecht achtergelaten hebbende, vóór 1620, te Praag, overleden is. Dit vind ik door het volgende bevestigd: ‘adam van vianen levert zekere rekeninghe van zyne administratie, die hy gehad heeft van zijn zal. broeder pouwel van vianen's kynderen, sedert den lesten April 1620, omme die gehoort ende gesloten te worden.’ Stedelijk Register van Utrecht; en verder in eene Acte van procuratie, van 15 September, 1625, aldaar: ‘gysbert van vyanen, als oom ende voogd over de onmundige kynderen van pouwels van vyanen, gestorven tot Praghe, constitueert Schadenbroick, om van adam van vyanen te vorderen reeckeninghe van syne administratie, by hem gehad over der voorn. kynderen goederen enz.’ Zie Berigten van het Historisch Gezelschap, Utrecht, 1846, bl. 141, en op VIANEN. (Berthold van) - Nagler zegt, dat hij zich, na zijne terugkomst uit Italië, naar Praag begaf, waar Keizer
| |
| |
Rudolph II. hem in zijne dienst nam, en dat hij, in 1610, en welligt nog eenige jaren later, werkzaam was; doch hij deelt verder in de algemeene verwarring, dewijl hij nog geen schilder paulus van vianen, (die hierna volgt) welligt den zoon, kent, - Bolzenthal zegt in zijne Skizzen zur Kunstgeschichte u.s.w., S. 170, te gelooven, dat hij als de bewerker van een gouden Medaljon te herkennen is, die voor de verkiezing en krooning van Keizer Rudolph II. vervaardigd werd. Hij geeft daarvan eene afbeelding in zijn Werk. - De bij Immerzeel vermelde drijfwerken in zilver, in 1817, op de veiling van Mevrouw Hogguer, te Amsterdam, zijn onordelijk op het Artikel adam van vianen vermeld. - Zijne werken zijn zeldzaam; echter bezit de Heer A.D. Schinkel, te 's Gravenhage, in zijne uitmuntende Verzameling, eenige schoone werken van paulus en adam van vianen, doch de voornaamste zijn in Duitschland, en elders, in vorstlijke vertrekken geplaatst en aan het oog der kunstnavorschers onttrokken. Somtijds komen echter zulke juweelen wel eens te voorschijn, onder anderen, op de Tentoonstelling in Arti et Amicitiae, in 1858, te Amsterdam, waarop door Z.K.H. Prins Frederik der Nederlanden werd ingezonden: een gouden Kop, met deksel, gedreven door paulus van vianen; op de kop: Diana, met hare Nimphen badende, door Acteon bespied. Op het deksel Ceres, Amor en Bacchus; onder in den voet: S. Caes, Mtis. Aur. (arius) paulus de viana Ultrajectensis fe. Dat is: De Goudsmid van het H. Roomsche Rijk, paulus van vianen, van Utrecht, heeft mij gemaakt (1610). In het deksel is een gouden plaat gesoldeerd, waarop door dezelfde hand het afbeeldsel gedreven is van Henricus Julius, Prins-Bisschop van Halberstadt, Hertog van Brunswijk en Lunenburg, zooals blijkt uit het opschrift: Henricus Julius d.g.p.e.h.d.b.e.l. - Van dit overschoone kunststuk is in het uitmuntende Etswerk van den Heer d. van der kellen Junior, - Zie aldaar. - op bl. 35, de afbeelding te zien. - Zijn Portret is, in 1858, uit de Kunstnalatenschap van den Staatsraad Mr. M.C. van Hall, te Amsterdam, voor 's Rijks Museum, aldaar, aangekocht. Daarnaar bestaat eene schoone gravure in fo. - Zie hierover op LUTMA, (Abraham) in het Aanhangsel op mijn Werk.
| |
[Vianen (Paulus van)]
VIANEN (Paulus van) vind ik, in 1642, als kunstschilder, in het St. Lucasgild, te Utrecht, ingeschreven. Deze is dus een ander dan de beroemde metaaldrijver, en, welligt, zijn zoon. - Zie op den voorgaanden VIANEN. (Paulus van) - Hij heeft ook in dat jaar, volgens het Reglement, aan het St. Jobs-gasthuis aldaar, eene schilderij, Een Landschap met ruïnen, door hem geschilderd, vereerd. - Füssly zegt, dat hij melding gemaakt vond in een Handschrift van een reiziger, die, in 1635, in een Gasthuis, te Utrecht, eene voortreflijke schilderij van paulus van vianen had gezien, doch hij noemt de voorstelling niet, zegt Nagler, die nu, op grond van mijn Artikel, wel een tweeden paulus mag opnemen. - Hij is gehuwd geweest, zooals uit de volgende aanteekening blijkt, waarin ook tevens de tijd van zijn overlijden voorkomt: ‘Hester Gerbrantse Valk, wed. van paulus van vianen, constschilder, omtrent de Smeebrug, doet overleveren acte van seclusie enz.’ Stedelijk Register (van Utrecht), 13 October, 1652. - Ook in een Transportbrief van 6 Augustus, 1644, wordt hij bepaaldelijk ‘Burger te Utrecht’ genoemd. Zie Berigten van het Historisch Gezelschap; Utrecht, 1846, bl. 142. - Het schijnt, dat hij voornamelijk Portretten heeft vervaardigd, zooals dat van zich-zelven, bezig zijnde met joan van aken enz. te schilderen. - Zie hierover op LUTMA. (Jacobus) - Doch na ik daarna onzen paulus als een lateren van dien naam en als schilder ontdekt heb, moet ik den aldaar vermelden paulus, als broeder van adam, herroepen, dewijl die in 1620 reeds overleden was, en, bijgevolg, jan van aken, wel te verstaan, den Hollander, die in het begin der XVII.
| |
| |
eeuw werd geboren, en op gevorderden leeftijd is afgebeeld, niet geschilderd kan hebben, waardoor de algemeene dwaling dienaangaande hier weggenomen, en onze paulus, de schilder, daarvoor aangewezen wordt. Niet te min kan de derde persoon wel adam van vianen en zijn oom wezen. - Nog vond ik in den Catalogus van J. de Vries, Burgemeester van Amsterdam, verkocht te 's Gravenhage, 1738: ‘Nr. 14, Argus en Mercurius, extra goed door p. van vianen geschilderd; h. 5 dm., br. 6 dm. Rhynl. - Hetzelfde onderwerp, door denzelfden Meester, in het zilver gedreven, te zamen ƒ27.’ - Dit laatste zal door een ander van denzelfden naam, en welligt door zijn vader, vervaardigd zijn. - Men kende toen evenmin twee paul's van vianen.
| |
[Vianen (Peter Heynricksz. van)]
VIANEN (Peter Heynricksz. van) vond ik reeds in het begin der XVI. eeuw, als kunstschilder, te Utrecht, vermeld, in het hiervolgende uittreksel: ‘Aryaen van Voert ende peter heynricksz. van vianen, die scilder, zyn momboers gesciet over Evert, Lysbeth ende Alyt, Cornelis van Voerts onmundige kynderen, geprocreert by Lysbeth syn wyf, sal. gedachten.’ Raadsdagelijksboek der Stad Utrecht, 1535, bij Dodt, Archief, VII. deel. - Deze kan wel de grootvader geweest zijn van willem eerstensz. van vianen. - Zie aldaar. - en hieruit blijkt, dat de geslachtsnaam Van Vianen reeds lang te Utrecht bestond, en dus de meening der meeste auteurs, dat, de laatstgenoemde dien naam, als van Vianen komende heeft aangenomen, vervalt.
| |
[Vianen (Willem Eerstensz. van)]
VIANEN (Willem Eerstensz. van) kan men als den stamvader van het beroemde metaaldrijvers-geslacht Van Vianen beschouwen. - Zie over den naam Vianen, op VIANEN (Peter Heynricksz. van) - Hij schijnt tot den gegoeden stand behoord, en het goud- en zilversmeden, ook de graveer- en welligt de drijfkunst beoefend te hebben, daar als zeker wordt gezegd, dat zijne zonen die kunst bij hem hebben geleerd. - Ik vind hem reeds in 1579, blijkens een uittreksel van een Transportbrief, 23 Februarij, 1579, te Utrecht: ‘willem eerstensz. van vianen, als administratie hebbende van de nagelaten goederen van zal. Joffr. Elizabeth, Adam van Diemen's weduwe, enz.’ In 1604, was hij te Utrecht overleden: ‘adam van vianen enz. ende heeft voor hem selven ende syn erfgenamen, ende hem voorts sterck makende enz. voor syne broeders ende susters kynderen, geprocreert by Willem van Portengen, synen swager, al te samen kynderen ende erfgenamen van sal. willem eerstensz. van vianen, haerlieder sa. vader ende petevader enz.’ Transportbrief, 31 October, 1604. Zie Berigten van het Historisch Gezelschap, Utrecht, 1846, bl. 138. - Ik wil hier de Stamlijst laten volgen, zoo als het mij is voorgekomen, dat die zal hebben bestaan; echter onder voorbehoud, dat alles voor nadere toelichtingen vatbaar kan wezen; doch zeker zijn de drie adam's, - Zie aldaar. - tot opheldering van hunne werken, uit de zoo zeer verwarde algemeene opgave, hier teregt gebragt.
| |
[Victor. (Jan)]
VICTOR. (Jan) De historische tafereelen, door alle Auteurs bepaaldelijk als uit de school van rubens aangewezen, en door jan victor geschilderd, berusten op eene dwaling. - Zie daarover op WOLFVOET. (Victor)
| |
[Victors, of Victor. (Jacomo)]
VICTORS, of VICTOR. (Jacomo) Deze voorname kunstenaar heeft, even als hondekoeter, op eene uitstekende wijze, het vak van huislijk Pluimgedierte beoefend. Hij was, waarschijnlijk, aan johannes victors verwant, en kan diens
| |
| |
broeder of zoon geweest zijn. - Zijne werken zijn, even als die van victor wolfvoet, - Zie aldaar. - bij velen steeds voor die van jan doorgegaan, omdat de doopnaam hoogst zelden op zijne werken voorkomt, en van beiden immer met j. victors beteekend zijn. Het is vreemd, dat in de Catalogussen van Hoet en Terwesten, op de Registers, geen jan, maar wel jacomo victor gevonden wordt, waarnaar al de schilderijen, daarin voorkomende, worden verwezen, terwijl er velen bij zijn, met j. victor beteekend. Deze bron en de verdere onbekendheid heeft verscheiden auteurs zeer misleid; zelfs Van Eynden en Van der Willigen zeggen daarover: ‘Naar het ons voorkomt, moet men door jan, of jacomo, ook wel den Ouden victor genaamd, denzelfden jan victor verstaan, die een leerling van rubens naar sommige opgaven geweest is enz.’ - Zie op WOLF-VOET. (Victor) - Dat hier jan, jacomo zou moeten beduiden, zal wel niet aangenomen worden; want jan kan wel giovanni, en jacobus jacomo schrijven. - Het is zeker, dat al de schilderijen in den trant van hondekoeter, en sommige in dien van d.r. camphuysen door jacomo geschilderd zijn. In dien van den laatste heb ik een meesterlijk tafereel gezien, zijnde een schoon stuk, met Kippen, Kuiken en een Haan, benevens zeer geestig bijwerk, als Kippenkooi enz., beteekend jacomo victors fecit. Dit stuk was in den aard van het onderwerp juist wedergegeven, terwijl zulke stukken door hondekoeter veelal te zindelijk zijn voorgesteld. - In het Museum-Boymans, te Rotterdam, berust eene idem schilderij van jacomo victors, mede zonder jaartal. - Er wordt gemeld, dat er werk bestaat met het jaartal 1670; jammer, dat dit niet is aangewezen. - Immerzeel heeft op lourens victor het werk van jacomo, dien hij niet kent, genoemd. - Slechts éénmaal is mij een ander onderwerp in den Catalogus van Terwesten, bl. 86, voorgekomen: ‘Een stukje, zynde een Groenwyfje met veel bywerk, door jacomo victor, ƒ19.’ - Heeft er jacomo of slechts j. victor op gestaan? Dit kan ik niet beslissen, en, dewijl Terwesten geen jan kende, kan hij voor de j. wel jacomo hebben geschreven; dit blijft altijd nog mijne bedenking. - Evenzoo zag ik in de Galerij, te Dresden, dat eene schilderij, Kippen met hare kuikens, en een Duif, die bepaald van jacomo is, op jan victor werd gesteld, onder wiens naam tevens, De Vinding van Mozes, en, de Zilveren beker in den korenzak van Benjamin gevonden, vermeld staat. - Van Eynden en Van der Willigen noemen de schilderij met de Kippen, aldaar, van louw victor, doch dit is eene vergissing, en zelfs in den Catalogus staat dit stuk op jan victor geboekt. - Dr. G.F. Waagen kent nog geen jacomo victors. Zie zijn Handbuch der Deutschen und Niederländischen Mahlerschule, Stuttgart, 1862, 2. Abth.
| |
[Victors, of Victor. (Johannes of jan)]
VICTORS, of VICTOR. (Johannes, of jan) Er heerscht bij alle Auteurs, over de schilderwerken, op naam van jan victor vermeld, eene duisternis, die sommigen, en teregt, tot twijfel heeft geleid, wegens den tweeledigen schildertrant, bepaaldelijk bij werk van rubens en van rembrandt vergeleken, en die den laatste zóó nabijkomen, dat er niet zelden werken van victors voor die van rembrandt zijn verkocht. Immerzeel deelt die beschouwing niet. - Voor wat die in den trant van rubens betreft, zoo is nu later gebleken, dat deze niet van onzen jan victors, maar van den Belgischen victor wolfvoet - Zie aldaar. - zijn. Verder, dat nog andere werken, geheel in den trant van hondekoeter, die met j. victors beteekend zijn, en mede aan jan worden toegekend, door een ander, namelijk, door jacomo victors - Zie aldaar. - zijn geschilderd. - Zijn geboorte- en sterftijd is niet bekend, al vindt men in den Catalogus van 's Rijks-Museum, te Amsterdam, 1858, zonder eenig bewijs, daarvoor 1600-1670 gesteld. Dit bewijst, dat men de dwaling deelt, alsof j. victors werken tot 1670 reiken,
| |
| |
en men blijkt, niet te weten, dat het werk van j(acomo) victors - Zie aldaar. - is, hetgeen tot dat jaar loopt, terwijl bij al de navorschers, als ook bij den Heer W. Burger, Museés de la Hollande, II, Paris 1860, zijne werken de jaartallen 1640-1654 voeren. Doch, terwijl ik dit schrijf, heb ik voor mij een bedaagd Mansportret, levensgroot, dijstuk, met knevel en kleinen puntbaard, veel op Joost van Vondel gelijkende, staande bij eene tafel, waarop zijn hoed, dien hij met de regterhand bij den rand vasthoudt; met groote letters, in den grond beteekend: Aetat. 65. johanes victors ft. 1662. Het is stout en meesterlijk, en vooral de handen zijn, in rembrandt's stijl, warm en met effect geschilderd. De wedergâe, de Vrouw, schijnt mij toe, van eene andere hand te zijn, zoodat ik nu zijn leven reeds tot 1662 heb gebragt. Dat hij, zooals gezegd wordt, ook jan fictoor ƒ1640, zou hebben geschreven, op een Vrouwen-portret, in de Louvre, te Parijs, zal wel zoo in den Catalogus voorkomen. Het spijt mij, dat ik, in 1861, andermaal de Louvre bezoekende, dit niet te voren als eene zaak van onderzoek heb opgeteekend en nagezien. - Dat hij een leerling van rembrandt was, is zonder twijfel; en de meening van sommigen, dat daarvoor rubens wordt opgegeven, vervalt door den boven aangehaalden victor wolfvoet. - Dat er reeds vroeger in den kunsthandel sprake was van schilderijen van den Ouden victor, gelijk zoo menigmaal in de Catalogussen van Hoet en Terwesten, lag in den aard der zaak, dewijl er schoone historische werken uit de eerste helft der XVII. eeuw, door zekeren victor vervaardigd, als van den vader van onzen jan werden beschouwd, hetgeen, door den genoemden wolfvoet, bij hen niet bekend, nu ook komt te vervallen. Alzoo is de slotsom, dat er maar één johannes victors is geweest, van wien ook historiële onderwerpen in verscheidene Museums, Huislijke en Boertige tafereelen, Boerengezelschappen, Markten, Kwakzalvers, Varkenslagters enz., als in de Verzameling van de Heeren six, in het Museum-van-der-hoop te Amsterdam, van vis blokhuyzen te Rotterdam, en de kat, te Dordrecht, aanwezig zijn, en die allen uitsluitend in min of meerdere mate het kenmerk dragen van rembrandt's school. - Zijn Portret, bij Immerzeel voorkomende, is genomen naar dat door j. backer del. f. matham fe., met het Latijnsche vers van Persinius, in fo. Daar boven zijn Wapen: veld van zilver, met een keper van azuur, en 3 tulpen (?), twee naast en een onder den keper gesteld, waarnevens zijn zinspreuk: Semper Victor. Uit het vers is volstrekt niet op te maken, dat dit het portret van onzen schilder moet zijn, evenmin of hier de naam victor een doop- of geslachtsnaam is, doelende het meer op een man van verheven talent, buiten en behalve dat der Schilderkunst; zoodat, mijns inziens, het Wapen moet beslissen, of wij niet het afbeeldsel van Victor Giselinus daarin moeten zien. Zie over dezen Paquot, in fo. I, bl. 141.
| |
[Victors, of Victor, of Fictor. (Louwrens)]
VICTORS, of VICTOR, of FICTOR. (Louwrens) Het blijft aannemelijk, dat deze verwant is aan jan en jacomo victor, en, zeker, dat hij mede in het midden der XVII. eeuw heeft gebloeid. De werken van al deze meesters zijn, om hunne natuurlijkheid en het effect van licht en bruin, bij voorkeur, vroeg uit ons land vervoerd. In al de mij bekende Kunst-Catalogussen, die eenige honderden beloopen, is mij slechts in één, dien van Hoet, II, bl. 6, voorgekomen: Een Smouse-kramerytje, door louw fictor ƒ41, dat in 1740 een goede prijs mogt genoemd worden, dewijl gelijktijdig aldaar Een lezend Mannetje, door rembrandt, met ƒ6 werd betaald. - Zie over eene schilderij, met Kippen enz., die gezegd wordt, in de Galerij, te Dresden, aanwezig te zijn, op den naam van jacomo victors. - Stanley, de commentator op Bryan, zegt, dat lodewijk Stillevens schilderde, welligt door hem gezien, doch hij meent, dat er nog zekere f. en
| |
| |
s. victor heeft bestaan, van wien hij niets weet mede te deelen. Ik ook niet, terwijl zij niet door de pen, maar door hunne werken-zelve moeten worden aangeduid.
| |
[Viellevoye. (J.B. de)]
VIELLEVOYE. (J.B. de) Deze verdienstlijke kunstenaar, Directeur der Academie van Schilder- en Beeldhouwkunst, te Luik, wiens levensberigt door Immerzeel wordt mêegedeeld, is, in het laatst van Julij, 1855, aldaar, overleden.
| |
[Vierly, (....)]
VIERLY, (....) de Oude en de Jonge, vindt men bij Van Spaan, Beschryving van Rotterdam, beschreven als deftige landschapschilders, die in 1691, reeds waren overleden.
| |
[Vierpyl (Jan Carel)]
VIERPYL (Jan Carel) wordt bij Immerzeel genoemd. Uit het weinig bekende van zijn schilderwerk moet men opmaken, dat hij talent bezat voor het afbeelden van Wapentuig; dus schilderde hij eene soort van Vanitassen. Het eenige stuk van zijn werk, wat ik vermeld heb gevonden, is in den Catalogus eener Kunstverkooping te Brussel, Julij, 1738, van den Graaf de Fraula, onder Nr. 103: ‘Een Nimph, verbeeldende Bellona, met oorlogsgetuyg, op koper, door vierpyl; h. 1 vt. 2½ dm., br. 11½ dm., ƒ17.’ - Dit schijnt mij toe, een goed stukje te zijn geweest, dewijl een der volgende nommers, De Verrijsenis van Lazarus door den Heere, met veel figuren, door poulo veronese, met slechts ƒ8 werd betaald. - Ik vond hem in het Gildeboek van St. Lucas, te Antwerpen, ingeschreven: ‘jan carel vierpyl, ontfangen by jacob peeters, 1698, schilder; waarbij nog voorkomt, gregorius vierpyl, ontfangen als Meester schilder, 1702.’ - Balkema noemt hem een Gezelschapschilder, en ook als den vervaardiger van een merkwaardig stuk, het Inwendige van eene Smederij, met veel eigenaardig bijwerk.
| |
[Viervant, (Leendert Husly)]
VIERVANT, (Leendert Husly) een bekwaam bouwmeester en de Neef van den in dat vak met roem bekenden jacob otten husly. - Door eene teregtwijzing van Van Eynden en Van der Willigen, IV. deel, bl. 332, in eene Noot, ben ik tot de kennis van het bestaan van een bouwmeester van dien naam gekomen, namelijk, dat het Teylers-Museum en Hofje, te Haarlem, niet door jacob otten husly is gebouwd, gelijk op bl. 177, volgens eene verkeerde opgaaf gezegd wordt, maar door zijn Neef leendert husly viervant. Het voorfront en portaal bij den ingang van het genoemde gebouw getuigt reeds van eene kennis en bedrevenheid in dat kunstvak, die naar den toenmaligen smaak en aanleg van goeden bouwstijl, allen lof verdient. - Hij heeft alzoo in de laatste helft der XVIII. eeuw gebloeid.
| |
[Vigne (Felix de)]
VIGNE (Felix de) is, naar waarde, door Immerzeel vermeld. Ik moet er hier op doen volgen, dat hij heeft geschreven: Opmerkingen over het voorstellen en verdeelen der verschillende Gedeelten des Aardbols, en waardoor, wel voor het eerst, het verschil van den Rijksappel of Wereldbol, in de hand der Vorsten gedragen, is verklaard. - Zie De Kunstspiegel, 3. Jaarg., 1848, bl. 22. - Het was aan den Heer de vigne dat het Stedelijk bestuur van Gent de herstelling der Muurschildering, in het groote Vleeschhuis, aldaar, ontdekt, had opgedragen, en welke hij op het laatst van 1859 heeft voltooid. Dit schilderwerk voert het jaermerk 1448, en is uit het goede tijdvak der Gebroeders van eyck. ‘Deze herstelling, met opmerkenswaerdig verstand uitgevoerd, heeft de verwachting des publieks volkomen beantwoord. Hy heeft den staet van het schilderwerk vóór de herstelling naeuwkeurig afgeteekend, en zijn in de Handvesten der Academie neêrgelegd.’ Zie De Eendragt van Gent, 1856, Nr. 14. - In 1857, heeft hij een groot tafereel geschilderd, voorstellende een Huwelijksfeest in de XV. eeuw, dat in het openbaar zeer werd geroemd; en nog in datzelfde jaar is hij tot Leeraar bij de Kon. Akademie, te Gent, benoemd. - In 1860, waren op de Tentoonstelling, te Brussel, een Wintergezigt, en, eene Jaarmarkt in de XV. eeuw. - Zijne groote
| |
| |
verdiensten bleven bij het, hooge Bestuur niet onopgemerkt, daar hij toen met de Leopolds-orde werd vereerd. Zie Idem, 1860, Nr. 3.
| |
[Vilain. (N. en Philip)]
VILAIN. (N. en Philip) Den eerste vind ik bij Weyerman, IV, bl. 118, als een Rotterdammer, die een goed portretschilder was, en ook veel portretten in Noordbrabant vervaardigd heeft. Genoemde auteur heeft hem gekend, en hij leefde nog, in gevorderden ouderdom, tijdens den dollen Actiehandel, dus in 1720. - philip vilain vond ik ook bij Van Spaan, Beschryving van Rotterdam, 1713, bl. 423, vermeld. - Heeft deze nu denzelfden n. vilain, bij Weyerman bedoeld, en den doopnaam philip gekend, die aan Weyerman onbekend schijnt te zijn, (terwijl deze in zulke gevallen de letter n. bezigde,) dan kan het een-en-dezelfde persoon zijn. Echter schrijft Weyerman, dat n. een zoon had, die mede datzelfde vak beoefende, in welk geval dit philip zou kunnen wezen.
| |
[Vilette. (N.N. de la)]
VILETTE. (N.N. de la) Hoewel een Franschman van geboorte, heeft hij, als een bekwaam Miniatuurschilder, zijn leven meest in Holland doorgebragt, en is in 1775, te 's Hage, in den ouderdom van 84 jaren, overleden. Uit P. Terwesten, Ms.
| |
[Vilsteren (Joannes van)]
VILSTEREN (Joannes van) is een Nederlandsche kunstschilder geweest, die tevens in mezzo-tinto heeft gegraveerd, gelijk zijn Portret, door hem-zelven geschilderd, en in 't koper gebragt, 1743, gr. in 4o., - waarvan ik een exemplaar bezit, - uitwijst. - Een idem portret gaat er uit van Andries Bikker, Burgemeester van Amsterdam, in kl. fo., naar b. van der helst (er staat onder elst) fe. 1742, hetgeen wel het beste is, wat ik van zijn werk heb gezien; en nog een Idem, in 8o. fe. 1756, in alles gelijk aan dat in Wagenaar, Vaderl. Geschiedenis, voorkomt. - Nog heb ik door hem, als boven, gegraveerd gevonden het portret van andries schoenmaker (schoemaker) - Zie aldaar. - overleden, 1735, naar nolbertus van bloemen ad vivum del. j. van vilsteren sculp., 1750, te Amsterdam, behoorende voor een weinig bekend Werk, dat op de Verkooping van Collot d'Escury, 's Gravenhage, 1846, op bl. 103 van den Catalogus, onder de Prenten voorkomt: ‘Belangrijke verzameling van afbeeldingen van Penningen, betreffende de Vaderlandsche Geschiedenis, door n. van blomen en j. van vilsteren;’ - Adriaan van Lauwenberg, geestelijke, naar j.n. ritzard, in fo. - D.G. Evert Alstein, Predikant, te Amsterdam, in fo.
| |
[Viltz (Jan)]
VILTZ (Jan) vindt men bij Baldinucci als een Hollandsch schilder, omstreeks 1645, te Rome, werkzaam, vermeld. - Deze kunstenaar is, waarschijnlijk, jan wils. - Zie Nagler.
| |
[Vin, (Henry van der)]
VIN, (Henry van der) schilder, te Gent, heeft zich bekend gemaakt door landschappen met beesten, die, in 1830, grooten bijval verwierven. - Zie Nagler.
| |
[Vin, (Paul van der)]
VIN, (Paul van der) schilder, van wien geen levensberigten bekend zijn. - Zijn Portret is, zegt Nagler, door een onbekende gegraveerd.
| |
[Vincentius (Johannes)]
VINCENTIUS (Johannes) ‘werd geboren te 's Gravenhage, alwaar zyn vader portretschilder was, dien hy vroeg verloor, zoodat hy, aldaar, in de Fondatie van Renswoude werd opgenomen, en door Regenten by aart schouman besteld, om voor de kunst te worden opgeleid, en na dien tyd door dezelfde zorg naar Italië gezonden, hebbende aldaar vlytig zyne studiën voortgezet, en na twee jaren verblyf zich in zyne geboorteplaats gevestigd, schilderende zoowel Historiën, als Portretten.’ Uit P. Terwesten, Ms., die hem op het jaar 1766 heeft geboekt.
| |
[Vinck (A.)]
VINCK (A.) kennen wij als een portretschilder, naar wiens schilderijen onderscheiden gravuren zijn gemaakt, onder anderen, die van den Franschen Predikant Johannes Hochodaeus, door willem delff sculp., 1622, kl. in fo., waaronder met groote letters staat; a. vinck pinxit. - Dat van Wernerus Helmichius, door denzelfden
| |
| |
graveur, naar denzelfden schilder; dus allen tijdgenooten, want, dat van den eerstgenoemde heeft delff, twaalf jaren, nadat vinck hem geschilderd had, gegraveerd. - Dat deze a. vinck een ander is, dan de landschapschilder j. vinck, door Immerzeel, zeer verkort, uit Van Eynden en Van der Willigen overgenomen, is, zonder twijfel, te meer waar, daar de laatstgenoemde auteurs zeggen, dat Landschappen, welke zij hebben gezien, met den naam van j. vinck beteekend zijn, (zoo als ook een Idem in de schoone Verzameling van den Heer J. Meijer, te Rotterdam, aldus beteekend, te zien is); waarom dan, in denzelfden adem voortgaande, te zeggen, van niet te weten, of deze twee niet één-en-dezelfde schilder zijn? zij halen zelfs de genoemde portretten aan, die toch aan deze zaak, niet alleen door het verschil van het kunstwerk, maar ook door de duidelijkheid der voorletter, alle bedenking ontnemen, zoodat ik dezen a. vinck, om de uitnemendheid van zijn werk, hier afzonderlijk vermeld. - Ook is hij van later tijd dan j(oost) vinck. Zie aldaar.
| |
[Vinck. (C.)]
VINCK. (C) Een Landschap met gebouwen, als van van goyen, door c. vinck, h. 23, br. 32 dm., staat vermeld onder Nr. 38 van den Catalogus van A. Delfos, verkocht te Leyden, in April, 1804.
| |
[Vinck. J(oost)]
VINCK. J(oost) Immerzeel zegt, dat j. vinck schilderde in den smaak van bril en soortgelijke landschappen. - Het kan wel zijn, dat deze met den geest van dien tijd overeenkomen, maar die van bril konden hem niet tot voorbeeld dienen, dewijl hij ouder was. - joost vinck werd, in 1544, te Brussel, geboren, en zou in 1603, te Frankfort, overleden zijn, zegt Nagler. - Het is twijfelachtig, of hij ook portretten heeft geschilderd, zegt Immerzeel. - Dat is het niet, Zie daarover op VINCK. (A.)
| |
[Vinckeboons, of Vingboons. (David)]
VINCKEBOONS, of VINGBOONS. (David) Deze naam is door alle auteurs op zulk eene verschillende wijze geschreven, dat men er zeker wel zes verschillende personen voor zou kunnen aanwijzen, als vinkebooms, vinckenbooms, vinckenboms, vinc-booms, vinkboom en vinckenboons, gelijk zelfs Immerzeel nog schrijft. Zooals ik dien hier aan het hoofd heb geplaatst, is het mij gebleken, dat hij op de werken en gravuren naar zijne werken, onder zijn oog verschenen, voorkomt, en die ook de aanneemlijkste is, en waar tevens, mijns inziens, uit blijkt, dat de te Amsterdam geborenen van dien naam, zeker, van hem afstammen. - Zie daarover eene trouwacte op VINGBOONS, (Philips) waarin zijn eigen broeder weder anders genoemd wordt, en op zijn vader VINCKEBOONS, (Philips) die daarin zelfs onder den naam van vinbons voorkomt. - Daar onze david zich somtijds van eene figuur, zijnde een Vink op een Boomtakje, als Monogram, bediende, wat ik echter niet heb gezien, zoo zou daardoor met eenigen grond vinck, eerder dan vingboons, voor zijn waren naam geldend zijn. - Immerzeel meldt niet, dat hij ook historiële onderwerpen geschilderd heeft, die echter bestaan, als in de Pinakotheek, te Munchen, De Kruisdraging van Christus naar den Berg Calvarië, met eene menigte figuren, beteekend david vinck-boons f. 1611. - Een dito onderwerp, bij den Keurvorst van de Paltz; en te Frankfort, Christus geneest een blinde. - In de Galerij, te Weenen, De Kruisiging, met veel figuren; - De rust in Egypte; - en, de H. Fulgentius: de Heilige zit voor een grot, waarin zijn medgezel het licht op een altaar aansteekt; regts vertoont zich een eenvoudig landschap, met eene rivier, waar twee monniken aankomen; h. 9½ dm., br. 1 vt. 1 dm. Deze Heilige is zoo weinig bekend, dat op het artikel Fulgentius, in het Conversations-Lexicon für bildende Kunst, u.s.w., Leipzig, 1848, IV, S. 237, deze schilderij daarvoor als de éénige bron wordt aangevoerd, met deze bijvoeging: een in het duister verscholen Heilige. Het is waar, dat
| |
| |
hij weinig bekend is, en ik wil, om die leemte hier aan te vullen, alleen melden, dat de H. Fulgentius, Bisschop van Ruspe, in Afrika, geboren werd te Lepté, eene stad in de Provincie Byzacene, omstreeks 463. Na den dood zijns vaders, Claude deed zijne moeder, Mariana, hem in de Grieksche en Latijnsche taal onderwijzen, en na, in 500, Rome gezien te hebben, werd hij voor het eenzame geestelijk leven zóó bezield, dat hij, bij zijne terugkomst in Afrika, een klooster stichtte, en zich daarna terugtrok in een grot, in zee gelegen. Men riep hem in het klooster weêrom, - zooals blijkt uit de twee monniken aan het strand, die de zending volbragten - en, opdat hij zich voor de tweedemaal niet zou verwijderen, ordende de Bisschop hem tot Priester. Hij overleed 529 of 533, en werd de Augustinus zijner eeuw genoemd, hebbende verscheiden Werken geschreven die later in druk verschenen zyn. - Zie verder Moreri, Dictionnaire historique etc, op Fulgence (Saint). - In het Britsch Museum berusten vier stuks teckeningen van vinckeboons zeer uitvoerig met de pen en O.I. inkt opgewasschen, voorstellende De Geschiedenis van den Verloren Zoon. - Als eene bijzonderheid vond ik in den Catalogus van peeter snyers, kunstschilder, te Antwerpen, 1752, onder Nr. 30: ‘Een fraai Landschap door vinckebooms en gestoffeerd door van breda; h. 1 vt. 9 dm., br. 3 vt. ƒ52.’ - Een vreemd geval, dewijl david juist figuurschilder was, en die, in 1629 overleden, nog met eenen van breda te zamen heeft kunnen werken! - Bij Nagler staan een aantal prenten vermeld, naar zijne werken gegraveerd, voonamelijk Boeren- en andere Feesten, die het kenmerk dragen en eene bron zijn van getrouwe afbeeldingen der gebruiken en kleederdragten van die dagen. Zoo zijn de Vier Jaargetijden, gezigten op Vier kasteelen aan den Vechtstroom, bij Utrecht, genomen, ware afbeeldingen van dien tijd; hessel g(errits.) sculp., Clement de Jong, exc.; ze zijn fraai en zeldzaam, in fo.-oblong, en bij veel anderen in mijn bezit. - Descamps beweert, dat hij 22 stuks landschappen heeft geëtst. - Nagler noemt er 5, als: Het Vogelnest; een jongen, in een boom, een nest uithalende, waar twee mannen naar zien, en verdere figuren; beteekend d.v.b., 1606, in fo., waaronder: ‘Die de nest weet, die weethen, - Maar die hem rooft, die heeften.’ Zeldzaam, bij Weigel op 9 Thlr. aangeteekend, die tevens daarbij meldt, dat de Schilderij en de oorspronklikke teekening dezer voorstelling bij de Gebroeders Brockhaus, te Leipzig, berust. - Een verliefd paar, omarmd zittende bij een boom, terwijl de Dood, op den achtergrond, naar hen loert; Carpimus interferrit, eene fraaije ets, in 4o. - Een Landschap, met een oude, die een jonge meid vleit; idem, in 4o. - Een Boer, die eene meid de schoenen vastbindt; zeld-zaam, in 4o. - Wintervermaak op eene rivier; ‘Wanneer enz.’ d.v.b. inv. Jansen exc., in fo.; twijfelachtig. - Zijn Portret komt in Van Mander, in 8o., pl. XX Nr. 1, voor.
| |
[Vinckeboons, of Vinck-Boons, (Philips)]
VINCKEBOONS, of VINCK-BOONS, (Philips) was, waarschijnlijk, van Mechelen, want hij woonde er toen zijn zoon david, aldaar, ten jare 1578, geboren werd; hij is vandaar met zijn gezin eerst naar Antwerpen gegaan, waar hij, in 1580, in het St. Lucasgild werd aangenomen, en op 1584 wordt in het Gildeboek tevens gemeld, dat jacobus crieckenbeeck als leerling bij philips vinbons is ingeschreven. Zie Catalogue du Museé d'Anvers, 1857, waarin deze zonder twijfel voor den vader van david gehouden wordt. - Hieruit blijkt alweêr, hoe slordig de namen geschreven werden. - Vervolgens is hij, omstreeks 1587, met der woon naar Amsterdam vertrokken, en er tot zijn dood, in 1601 voorgevallen, steeds gevestigd gebleven. - Nagler noemt daarvoor, bij vergissing, Antwerpen. - Van Mander zegt, dat hij een redelijk waterverw-schilder was, en
| |
| |
de eenige leermeester van zijn zoon david vinckeboons. - Zie aldaar, over de naamspellingen, - geweest, is.
| |
[Vinckenbrinck. (Alberthus)]
VINCKENBRINCK. (Alberthus) Aldus is zijn naam, volgens zijn Portret, hierna te vermelden, waaruit tevens blijkt, dat hij in 1608 geboren is. - Immerzeel zegt, waarschijnlijk, te Sparendam, - een dorp kort bij Haarlem gelegen - omdat hij aldaar woonachtig was. Waarom dat bewijs niet aangevoerd? Zeker is het, dat hij te Amsterdam gewoond, en er zijne meeste werken volvoerd heeft; bovendien was hij Beeldhouwer der stad Amsterdam. Welligt heeft hij zijne levensdagen te Sparendam geëindigd. - In later tijd, en wel in 1842, is zekere Coenraad Beckers, koopman van Haarlem, met een Kunstappel, door vinckenbrinck gemaakt, te Utrecht geweest, en had reeds 5 jaren daarmede ter bezigtiging rondgereisd. Deze Appel was van palmhout, 2 duim Amst., in doorsnede, en kon als eene doos, dik 1½ duim geopend worden. De twee halve holten waren met beeld- en snijwerk, alles uit één stuk hout, vervaardigd, en, zoo men meende, met de Zeven Hoofddeugden gevuld. Men moest het aanschouwen, om te kunnen gelooven, hoeveel beelden, vertrekken, eene kerk met gewelven en 24 pilaren, waarin eene groote lijkstatie enz., met keurig goed gevormde beeldjes, hier gezien werden. Maar het onbegrijplijkste is, van welke werktuigen hij zich heeft bediend, om, in de diepste kamers en vertrekken, alles zoo volkomen uit te voeren. - Er bestaan van hem een aantal werken, zoowel in ivoor, als in hout, ook die niet met a.v. beteekend zijn, daarom heb ik alles, wat mij is voorgekomen, opgeteekend, teneinde men, door vergelijking met mijne beschrijving, werken, die nu in andere handen gekomen en onbekend zijn geraakt, zou kunnen wedervinden. - In het beroemde Kunstkabinet van Pieter Locquet, verkocht, te Amsterdam, in 1783, komen in den Catalogus de volgende beeldhouwwerken voor: Nr. 84. albertus vinkenbrinck. Een boetvaardige Maria Magdalena, houdende met haar regterhand het Kruis, en in de linkerhand een Doodshoofd, zeer uit-voerig bewerkt; h. 12½ dm., met het voetstuk, ivoor, ƒ30. – Nr. 85. Een Naakt mansbeeld, hebbende een sluijer om het lijf geslagen; op zijn voetstuk h. 12½ dm., ivoor, ƒ40. - Nr. 86. Een Groep van twee beelden, zijnde eene staande naakte vrouw, die door een sater geliefkoosd wordt; h. 8½ dm., ivoor, ƒ33. - Nr. 87. Een staande Bacchus; nevens denzelve een kindje met boksvoeten; h. 8 dm. ƒ35. - Nr. 88. Een rond Basrelief, verbeeldende de zeven Vrije Kunsten; h. 6½ dm., diameter, 4½ dm., ivoor, ƒ37. - Nr. 89. Een ovaal Basrelief waarin verbeeld wordt een Landschap met de gebeurtenis daar Simson den Leeuw verscheurt; zijnde overkunstig gewerkt en geplaatst in een uitvoerig gewerkte lijst, met barnsteen belegd; h. 4½, br. 3½ dm., ivoor. - Nr. 90. Groot als het voorgaande en twee volgende, alle ivoor. - Een Dito met de historie van het verslaan der Filistijnen. - Nr. 91. Een Dito, dito, daar de jonge Tobias zich met den Engel wandelende vertoont, - en, Nr. 92. Een Dito waarin verbeeld wordt de Gelijkenis van den Samaritaan. Deze vier te zamen ƒ125. - Nr. 93. Een ovaal Medaillon, zijnde het Borstbeeld van Anna, Koningin van Groot-Brittannië; h. 7½, br. 6 dm., ivoor, ƒ23. - Nr. 94. Een doos van schildpad, met een ivoren deksel, waarop een Bacchanaal van zes kindertjes; kunstig behandeld; h. 3, br. 4 dm., ivoor, ƒ15. - Nr. 96. Een uitmuntend Basrelief, in palmhout, waarin, zoo uitvoerig als kunstig, is verbeeld, Adam en Eva in het Paradijs; Eva plukt met haar linkerhand den Appel van den Boom, waarop de verleidende Slang gezien wordt; de lijst, van bruin hout, is rondom met bijschriften, betreklijk tot 's menschen val, versierd, zijnde dit een der voomaamste kunststukken van dezen meester, ƒ160. – Nr. 97. Een Dito, verbeeldende den berg Golgotha, met de Stad Jerusalem in 't verschiet; men
| |
| |
ziet Christus hangen aan het kruis; alles is uitvoerig behandeld; h. 10, br. 7 dm., hout ƒ45,50. - Nr. 98. Een Dito, Andromeda, gekluisterd aan eene rots, om door het Zeemonster verslonden te worden, terwijl Perseus tot haar hulp komt aangevlogen; zijnde alles kunstig uitgevoerd; h. 10, br. 8 dm., hout, ƒ35. - Nr. 99. Een rond Medaillon, zijnde het Borstbeeld van Koning Hendrik de Achtste van Engeland; h. 2½ diameter, hout, ƒ2. - Nr. 100. Joseph, staande, hebbende aan zijn regterhand het Kindeken Jezus, dragende een mandje met timmergereedschap; uitmuntend gewerkt en geplaatst op een ebbenhouten voet, met schildpad belegd; h. 6½ dm. en met het voetstuk 13½ dm., palmhout. - Nr. 101. Maria, met het Kindeken op haar arm, hebbende in haar regterhand een scepter, staande op de Maan en vertredende de Slang; niet minder kunstig behandeld, rustende dit beeld mede op een zwart ebbenhouten voet, met schildpad ingelegd, alles geplaatst in een kas met drie spiegelruiten; h. 13 dm., palmhout. Met het voorgaande ƒ205. - Nr. 102. Een extra-fraai Basrelief; de beelden, paarden, rijtuigen en verdere bijwerken zijn meest genoegzaam geheel rond uitgewerkt; alles overkunstig gevolgd naar een der beroemde prenten, bekend bij den naam van het Heidenleven, door jaques collot; geplaatst in een zwarte lijst, met glas daarvoor; h. 8, br. 10½ dm., palmhout. - Nr. 103. Een dito dito, niet minder dan het voorgaande, zijnde een weêrgaê er van; met de voorgaande ƒ350. - Het is mij uit een prijs-Catalogus gebleken, dat vele der voornaamste stukken door het huis Hope zijn aangekocht, als: Nr. 87, 89, 90, 91 en 92, en alzoo naar Engeland vervoerd, ofschoon ik aldaar, in 1827, in die uitgestrekte Kunst-galerijen, waarbij bovendien het geheele Museum van Antiquiteiten van wijlen Koning Murat, te Napels, in één koop, is overgegaan, niets van dat alles heb opgemerkt. Welligt zijn deze kleine stukken in de woonvertrekken geplaatst. - Eenige jaren vroeger, waren in de nalatenschap van Gerrit Braamcamp, te Amsterdam, 1771, onder de beeldwerken nog eenige kunststukken van onzen vinckenbrinck, welke ik hiermede bijvoeg, als: Nr. 44. Een staande Mariabeeld, met een kroon op het hoofd, en het Kind Jezus op den linkerarm, zeer uitvoerig en fraai gewerkt, staande op een houten piedestal, versierd met een Serafijns hoofdje; h. 6¾ dm., ivoor, ƒ14,50. - Nr. 45. Maria, met het Kindje Jezus op den arm, terwijl zij met de andere hand den aardkloot houdt; niet minder dan de vorige; h. 6½ dm., ivoor, ƒ14. - Nr. 46. Een Snuifraspje, zeer kunstig van boven gesneden, verbeeldende een Mans- en Vrouwenbeeld, die elkander zeer teeder omhelzen; h. 6 dm., palmhout, ƒ16. - Nr. 47. Een Basrelief, verbeeldende Leda en Jupiter, die in de gedaante is van een Zwaan, zeer kunstig behandeld, en geplaatst in een ebbenhouten lijst; h. 3, br. 4½ dm., ivoor. - Nr. 48. Een Dito, zijnde Venus, rustende in een landschap, terwijl een vliegende Cupido haar omhelst; niet minder dan 't voorgaande, en mede in een ebbenhouten lijst; h 3, br. 5 dm., ivoor, met de voorgaande ƒ88. - Nr. 49. Twee uitmuntend kunstig in hout gesneden Beeldjes, waarvan het eene Jupiter, en het andere Juno voorstelt; ieder staat op een voetstuk van ebbenhout; h. 6½ dm., hout, ƒ100. J. Hope. - Nr. 50. Cleopatra, houdende met de linkerhand de slang aan hare borst; zij is te halver lijf van voren te zien, en ongemeen kunstig behandeld, en geplaatst in een ebbenhouten lijst; h. 4½, br. 4 dm., ivoor. - Nr. 51. Judith, met het hoofd van Holofernus in de regter- en een zwaard in de linkerhand; niet minder kunstig dan de vorige, in een idem lijst, groot idem, met de voorgaande ƒ54. - Nr. 52. Flora, te halver lijf en van voren te zien, met een bloemtak in haar regterhand; zeer kunstig uitgevoerd, belijst als de voorgaande; h. 7¾, br. 5½ dm., ivoor, ƒ32. - Ten jare 1825, was op eene idem Verkooping, te Amsterdam,
| |
| |
van Jan de Bosch, Jr., onder Nr. 39 van den Catalogus, een fraai stuk; het stelt voor den stervenden Zaligmaker, in de houding als aan het kruis hangende; schoon van vorm en van het beste van dezen meester; h. 2 plm. 1 dm., in een palmhouten schuifdoos.’ - In 1859, in de Kunstnalatenschap van J. Moyet, verkocht te Amsterdam, Nr. 582 van den Catalogue d'Antiquités: ‘Een bal, of noot, van palmhout gebeeldhouwd, voorstellende de Kruisiging en de Slang in de woestijn. Ce petit chef-d'oeuvre mérite à juste tître, pour l'exécution, le nom de la plus grande rareté;’ - en, Nr. 583. Een klein kinderfiguurtje. - Op den beroemden Predikstoel, met zijn verbazend-hoog, pyramidaal klankbord, in de Nieuwe kerk, te Amsterdam, is op eene verkwistende wijze het talent van dezen meester verspild, want al de kleine voorwerpen, die zoo zeer in de hoogte geplaatst en zoo fraai bewerkt zijn, kunnen door het gewone oog van af den beganen grond niet wel worden onderscheiden, om de verdiensten er van te bewonderen. De teekening voor dat fraaije onderwerp, is door jan van der heyden - Zie aldaar. - vervaardigd. Door de zeldzame geëtste prent van dezen Preêkstoel, in gr. fo., waarvan ik een fraai exemplaar bezit, kan men eenigzins oordeelen over de schatten aan arbeidsloon, in den gulden tijd van 1640, daaraan besteed. Deze prent, waarvan de graveur onbekend schijnt te zijn, wordt door Wagenaar, in zijne Beschryving van Amsterdam, II. deel, bl. 112, aan (p.) holstein toegekend. - Zie op HOLSTEYN, (Pieter) de Jonge. - Hij heeft ook Teekeningen voor gravuren gemaakt, als een Titel voor het Werk: Christelyke Huyshouding enz., door P. Wittenwrongel; Amsterdam, 1661, in 4o. a. vinckenbrinck. delineavit; p. holstein sculpsit. Het laatste huishoudlijke tafereel is de Hel, in een geopenden dierenmuil voorgesteld, waar de beheerscher dier afdeeling alles behalve malsch te werk gaat. - In de Schilderij-verzameling van Ploos van Amstel, 1800, was, onder Nr. 61 van den Catalogus, ‘'t Afbeeldsel van den beroemden beeldhouwer vinckenbrinck; hij is gezeten in een leuningstoel voor eene tafel, waarop eenige brieven en een inktkoker; door b. van der helst, op doek, h. 49, br. 40 dm. Amst. ƒ21’ gekocht door Spaan. Ook bestaat er een Portret in gravure, dat hoogst-zeldzaam is, van voren te zien, bloothoofds, voor eene tafel, waarop eene bouwkundige teekening (van den vermelden Predikstoel?), beitels en een passer liggen; rustende de regterhand op een vrouwenbuste, die ook op de tafel voor hem staat. In den linker bovenhoek der plaat: AE. 43, 1648. In de marge: Alberthus vinckenbrinck, Beeldhouwer der Stadt Amstelredam. c. holsteyn pinxit. p. holsteyn sculp., in fo. Deze prent is, zeker, de fraaiste, door holsteyn gegraveerd, en behoort onder de meesterstukken der Nederlandsche Graveerkunst van de XVII. eeuw. Een exemplaar was onder Nr. 2255 van den Catalogus van H. Buserus, Amsterdam, 1782, en nog een idem op de Verkooping bij Van Balen, te Rotterdam, 1860, overgegaan in de fraaije Portret-verzameling van Nederlanders van den Heer D. Franken, te Amsterdam.
| |
[Vingboons, of Vinckeboons, (Joan)]
VINGBOONS, of VINCKEBOONS, (Joan) een kunstgraveur, waarschijnlijk, te Amsterdam geboren en woonachtig geweest. Hij was de broeder, doch, volgens mijne meening, een zoon van david vinckeboons. - Dat zijn naam op verschillende wijzen werd geschreven, blijkt uit het eerste bouwkundige Werk, op philips vingboons - Zie aldaar. - vermeld. Hij heeft al de prenten in dat Werk gegraveerd en beteekend j. vingboons, ook wel j.v. boons sculpsit et excudit; alleen op pl. 32 staat p. vinckeboons. - Zie daarover op VINCKBOONS. (Philips) - Nog vond ik vermeld: eene ‘Kaart van het Hoogheemraadschap van Schieland, geordonneert ende begonnen anno 1650, gemeten door Jan Stampioen,
| |
| |
ende in coper gesneden door j. vingboons in de jaren 1651-52 en 53, in fo., atl. cart.’ Zie Bibliotheca Hulthemiana, etc.; Gande, 1836, IV, bl. 500, Nr. 28809.
| |
[Vingboons. (Joost)]
VINGBOONS. (Joost) Dit Artikel is, bij vergissing, door Nagler te boek gesteld en moet doelen op joan vingboons, - Zie aldaar. - dien hij niet noemt. - Als kunstenaar is mij tot heden nog geen joost vingboons bekend.
| |
[Vingboons, of Vinckeboons, (Philips)]
VINGBOONS, of VINCKEBOONS, (Philips) en niet vingbooms, zoo als Immerzeel zegt, die een paar regels aan het Levensberigt van dezen hoogst-verdienstlijken bouwmeester heeft gewijd. Hij moet, waarschijnlijk, op het laatst der XVI., of in het begin der XVII. eeuw, te Amsterdam, geboren zijn, en naar mijne meening de zoon wezen van david vinckeboons. - Zie aldaar over de naamspellingen en de hierna volgende Trouwacte, waarin de naam van hem en van zijnen broeder verschillend voorkomen. - In 1648 heeft hij het bekende Bouwkundige Werk, onder den volgenden titel, uitgegeven: Afbeeldsels der voornaamste Gebouwen uit alle die philips vingboons geordineert heeft. Te Amsterdam, by philips en joan vingboons; ciɔiɔcxlviii. Men vint se by Joan Blaeu ook te koop, gr. fo.; en dus niet door hem, in 1715, zooals Immerzeel meldt; dit is eene latere uitgave, of wel heeft hij bij vergissing een dergelijk Werk van den Architekt pieter post, in 1715, te Leyden, bij Van der Aa, met die van onzen vingboons in 2 deelen fo., verschenen, voor de eerste uitgave aangezien. Beiden zijn in mijn bezit. - Uit de Opdragt van het eerstgenoemde Werk aan de Regering blijkt, dat hij reeds sedert het jaar 1613, met kennis van zaken spreekt, en dat door de Gebouwen, bij de vergrooting der Stad Amsterdam, zoo prachtig verrezen, ‘het een wonder te achten is, dat in soo korte tyd soo veele treffelycke wercken zyn toegestelt. Hierby komt noch, dat het meerendeel deser Gebouwen, by my geteeckent en uytgevoert, in U.E.E. Stadt, de plaets myner geboorte, ten toon staen enz.’ - Uit het Werk-zelf blijkt, dat hij reeds in 1637 als een beroemd Bouwmeester van zijn tijd, ook voor de aanzienlijksten buiten Amsterdam, vorstlijke Lustplaatsen heeft gebouwd, als voor Jacob Burchgraef het huis Elsenburgh, aan de Vecht, bij Maarssen. De twee laatste platen, Nr. 60 en 61, bevatten een ontwerp voor een nieuw Stadhuis, te Amsterdam, vrij goed geordonnanceerd, doch het heeft niet het concept en de doelmatige uitbreiding van den grooten stijl, die j. van campen bezielde, en uit den Italiaanschen bouwstijl bij ons door hern is overgebragt. De tekst, die bij het genoemde ontwerp behoort, luidt aldus: ‘Deze voorstellingh oft ontwerpsel tot een Stadthuys deser Stede, heb ik over eenige jaren gemaeckt; dan syn de Heeren sedert heel verandert van verdeeling, en by dese gelegenheyt heb ik die hiermede bygevoeght enz.’ - Wanneer hij overleden is, kan ik niet juist bepalen; echter komt het mij voor, dat zulks in 1688 reeds het geval was, want als toen verscheen: Gronden en Afbeeldsels der voornaamste Gebouwen van alle die philips vingboons geordineerd heeft. Te Amsterdam, by Justus Danckerts, in de Calverstraet, in de Danckbaerheid, alwaer dese Boecken gedruckt en verkocht worden, 1688. - Of hij tot de familie Vinckeboons heeft behoord, en eene verkeerde naamspelling tot verandering van personen aanleiding heeft gegeven, zoo als legio-malen geschiedt, zou mij niet verwonderen; want in het eerstgenoemde Werk zijn al de platen door joan vingboons gegraveerd, en allen zijn p. vingboons inv. beteekend; alleen onder plaat 32, zijnde het Huis van Johan Huydecoper van Maarseveen, in 1639 gebouwd, staat p. vinckeboons invent.; een en ander doet het vermoeden ontstaan, dat david vinckeboons zijn vader kan zijn. - Later is mij gebleken, dat dit wel het geval kan wezen, en een onnaauwkeurig schrijven alleen de schuld van dien twijfel draagt, welke onachtzaamheid uit het volgende, waaruit tevens zijn geboortejaar blijkt, duidelijk te
| |
| |
zien is: ‘Huwelyken van beroemde Personen, te Amsterdam aangeteekend. 21 April, 1645. philip vingbooms, van Amsterdam, oud 37 jaren, bouwmeester, vertoont acte van moeders consent, geadsisteerd met jan vinckebooms, syn broeder; woont op de Breestraat, ter eenre, en Petronella Questiers, van Amsterdam, oud 26 jaren, geadsisteerd met Lysbeth Questiers, haer moeder, woont in de Warmoesstraat, ter andre syde. Zie De Navorscher, VII. bl. 198.
| |
[Vinkeles, Rz., (Abraham)]
VINKELES, Rz., (Abraham) was de jongste der vier zonen van reynier vinkeles; hij heeft de teeken- en graveerkunst bij zijn vader geleerd en uitgeoefend. In 1816 en 1820 waren van hem op de Tentoonstelling, te Amsterdam, verscheiden historische en andere onderwerpen, zoowel in kleuren, als met O.I. inkt fraai geteekend, en waarbij, in den Catalogus van 1820, bij Nr. 404, stond: ‘Eenige Paarden in Steendruk, door a. vinkeles, te Weesp.’ Dit zal tijdeliik geweest zijn, daar hij steeds in Amsterdam woonachtig was. - Hij heeft ook gravuren voor Boekwerken gemaakt, als voor J. Scharp, Gedenkzuil van den Nederlandschen krijgsroem, 's Hage, 1816, in 8o., de Koningin-Moeder bezoekt den gewonden Prins, haar zoon, te Brussel, in fo. - Het Titelvignet voor het eerste Deel van Van Eynden en Van der Willigen, is het laatste teekenwerk van zijn vader reynier, die door den dood verhinderd werd, dit te graveren, hetgeen toen aan abraham opgedragen werd. - In den Muzen-Almanak komt Hans Warsch, door j.c. bendorp sculp., naar zijne teekening voor enz. Hij heeft ook veel teekeningen in kleuren gemaakt, als Heeren en Dames, carousel rijdende enz., gelijk in den Catalogus van J. Josi, te Amsterdam, 1818, bl. 13, aangeteekend staat. - Deze, die hem van nabij gekend heeft, noemt hem daar, zonder bijvoeging, reynierszoon; dit is ook in de Catalogussen der bovengemelde Tentoonstellingen het geval. Ik haal dit hier aan, teneinde voor te komen, dat men dezen abraham niet weêr voor een ander houde.
| |
[Vinkeles, (Cecilia)]
VINKELES, (Cecilia) eene der drie dochters van reynier vinkeles, die mede het kunsttalent van dien naam heeft helpen vermeerderen. Op de Tentoonstelling, te Amsterdam, van 1816, vond ik, onder Nr. 179 en 180: ‘Paulen Virginie, door Mejufvrouw cecilia vinkeles, te Amsterdam;’ en, Een Vrouwenportret, door dezelfde; en, op een Idem, te Ibid., 1818, vond ik haar, bij de aanwijzing harer werken, als Mevrouw cecilia mulder, geb. vinkeles, genoemd, - m.j. van bree heeft haar Portret; in eene bevallige houding, spelende op een Apollo-lier geschilderd. Zie Van Eynden en Van der Willigen, III, bl. 374.
| |
[Vinkeles, (Elisabeth)]
VINKELES, (Elisabeth) de tweede der drie dochters van reynier vinkeles, die de kunst beoefend heeft: immers, op de Tentoonstelling, te Amsterdam, in 1816, vond ik, onder Nr. 178 van den Catalogus, vermeld: ‘Twee Miniatuurteekeningen, door Mejufvrouw elisabeth vinkeles, te Amsterdam;’ en op eene Idem, te Ibid., in 1818 gehouden, onder Nr. 277, ‘Eene Vrouw, met een slapend kind in haar arm, in miniatuur.’ Meer is mij van haar niet voorgekomen.
| |
[Vinkeles, (Hermanus)]
VINKELES, (Hermanus) een jonger broeder van reynier, volgens Nagler, die in een paar regels van hem zegt, dat hij in 1745 werd geboren, hoewel dit bij Van Eynden en Van der Willigen niet te vinden is; wel, dat hij bij de begrafenis van zijn kunstbroeder jan evert morel, in April, 1808, eene Lijkrede gehouden, en nog in 1817, te Amsterdam, de teekenkunst beoefend heeft. Zie II. deel, bl. 476; hij noemt hem hermanus vinkeles jansz., - zie aldaar, - dat bepaald eene fout is, want dit is de naam van hem, die, onzen herman oudoom moest noemen, en in 1842 nog leefde. Dewijl reynier zich nimmer jansz. schreef, waarom zou herman zulks dan gedaan hebben, op wiens werken dit ook niet voorkomt, - De bekende Tooneelschermen van den Amsterdamschen Schouwburg,
| |
| |
door pieter barbiers voor de gravure geteekend, als De Kloosterkamer; - De Burgerbuurt; - Bosch, met de voorstelling van Don-Quixot, zijn door r. en h. vinkeles sculp., in fo. - De Lijkstatie van W.J.G. Baron Bentinck, 1781, is door j. buys del., en door h. vinkeles sculp. - Op de eerste Tentoonstelling, door Koning Lodewijk Napoleon, in 1810, te Amsterdam, geopend, was, onder Nr. 131 van den Catalogus: ‘Teekening van een Triomfwagen voor Keizer Napoleon de Groote en, Nr. 132, Idem van een Keizerlijke Statiekoets, door h. vinkeles. In de Amstelstraat, aldaar. - Dat hij wezenlijke bekwaamheden in het graveren heeft gehad, blijkt uit eene onvermelde prent, in mijn bezit, zijnde eene kopij naar de bekende prent van h. goltzius, de Jongeling en het Meisje, met het Vogelnestje, in een landschap, in fo., beteekend h.v. en eene kleine f., 1765, de letters aan elkaêr gehecht, even als reynier op die wijze zijne kopij, Het zogende Lam naar a.v.d. velde, beteekend heeft. Deze prent zou wel tot een model voor anderen kunnen verstrekken, wegens de groote verdiensten van onzen hermanus, op zijn twintigste jaar.
| |
[Vinkeles, (Hermanus)]
VINKELES, (Hermanus) jansz. was niet de broeder van reynier, maar zijn kleinzoon en een zoon van johannes. - Zie daarover op VINKELES. (Hermanus) - Van Eynden en Van der Willigen hebben zich, door hem broeder van reynier te noemen, met dezen jansz. vergist, die, toen zij in 1817 schreven, te Amsterdam, alleen als teekenaar was bekend. - Van dezen jansz. heb ik nog werk op de Tentoonstelling van 1840 en 1842 gezien, namelijk, Boomrijke landschappen, doch later niets meer van hem vernomen. - Ik bezit zijn eigenhandigen Geleibrief, bij zijne schilderij aan de Commissie der gemelde Tentoonstelling van 1840 gezonden, geteekend h. vinkeles jansz., Botermarkt, Nr. 20, te Amsterdam.
| |
[Vinkeles, Rz., (Johannes)]
VINKELES, Rz., (Johannes) de tweede der vier zonen van reynier vinkeles, heeft de graveerkunst beoefend, welke hij bij zijn vader had geleerd. Hij heeft met dezen aan de fraaije prenten in het II. deel der Tooneelpoëzy van N.S. van Winter en L.W. van Merken gearbeid, en zich vervolgens bijzonder toegelegd op het teekenen van Paarden, waarvan hij een groot liefhebber was. - Eene zijner teekeningen, voorstellende het doen eener Ronde, werd op de Kunstverkooping van B. de Bosch, te Amsterdam, voor ƒ20 verkocht. Zie den Catalogus, bl, 59, Nr. 43. - Los en onbedachtzaam heeft hij het ouderlijk huis verlaten en zich buiten 's lands begeven. Zie Van Eynden en Van der Willigen, II. bl. 324. - Ik bezit eene teekening, fiks met de pen, voorstellende eene liggende Leeuwin, waarop geschreven staat: j. vinkeles del. aetat. 12 jaar.
| |
[Vinkeles, (Reynier)]
VINKELES, (Reynier) Deze nijvere en vermaarde kunstgraveur is, naar waarde, door Immerzeel beschreven. - Ik moet nog daarbij voegen, dat hij ook Portretten, door hem gegraveerd, zelf naar de natuur geteekend heeft, als dat van Carel Baron van Boetselaar, Gouverneur van de Willemstad, in gr. fo.; - Johan Adavis, Gezant van Noord-Amerika, bij onze Republiek, in 8o. - Onder de door hem geëtste prenten is eene Moeder bij haar kind in de wieg, naar j. buys, gr. in 4o., zeer fraai. - Bedrieglijk heeft hij gekopiëerd Het zogend Lam, naar a. van de velde, in 12o., beteekend r.v. aan elkaêr gehecht, fecit, 1762, dus op 21. jarigen ouderdom. - Zeer vroeg is hij bij j. punt voor de Graveerkunst opgeleid, en deze deed zijne leerlingen eerst fraaije prenten, keurig met de schrijfpen en inkt, kopiëren, voordat zij in het koper mogten beginnen, en die wel zóó fraai en bedrieglijk werden gemaakt, dat hij door zulk eene kopij, naar zijn eigen prent, bedrogen werd. Zie Van Eynden en Van der Willigen, II, bl. 317. - Ik bezit zulk een voortbrengsel naar carlo dolce, Christus in het Graf, met de Engelen, beteekend r. vinkeles. Ao. 1756, gr. in fo.; inderdaad, bewonderens- | |
| |
waardig voor een kind van 15 jaren, want hij werd in 1741 geboren. - De groote prent, de Zaal der Physica, in Felix Meritis, te Amsterdam, wordt voor zijn volmaaktste werk gehouden. Ik moet er bijvoegen, dat ik de Afbeelding van de Teekenacademie, zooals deze tot den jare 1767 gehouden werd boven het Corps de Garde van de Leydsche poort te Amsterdam, meer schilderachtig behandeld vind. Deze prent, gr. in fo., is beteekend r. vinkeles, ad vivum delin. 1764, et sculp. 1768. Het is weinig bekend, dat hiervan drie veranderde drukken bestaan, als: een, het naakt model, staande, van voren; een idem, idem, van achter, en een idem zittende, zoo als ik ze allen voor mij heb liggen. - Zijn Portret komt bij laatstgenoemde auteurs voor. - Ik bezit nog een Idem, veel jonger, door hem del. et sculp., 1765, op ééne plaat, in 8o., met j. schmidt en en j. andriessen, ook vóór de letter. Waartoe deze plaat, zooals ik nog dergelijken meer bezit, heeft gediend, of zou hebben moeten dienen, is mij niet gebleken. - Dit Portret schijnt genomen naar een Idem, dijstuk, se ipse sc. 1764, in 4o.
| |
[Vinne, (Van der)]
VINNE, (Van der) De nijvere en zeer verdienstlijke Kunstenaars van dien naam, uit Haarlem, zijn, wegens de gelijkluidende voornamen, bij alle auteurs zeer verward te boek gesteld, en bijgevolg deelen hunne werken in die verwarring mede. Ik heb alleen bij Van Eynden en Van der Willigen de meest te vertrouwen bescheiden gevonden: trouwens de laatstgenoemde was een Haarlemmer, en met veel bronnen bekend. Ter dienste van den lezer, heb ik eene afzonderlijke Geslachtstafel der meest-bekenden hierbij gevoegd, en de min-bekenden aangewezen, alsmede jacob en diens zoon, laurens, door mij gevonden, en, meer dan waarschijnlijk, tot dit geslacht behoorende, en bij hen, voor wie ik nog geen afdoende bewijzen heb, alsmede bij de jaartallen een? gevoegd. - Het is mij gebleken, dat zij tot de Doopsgezinde Gemeente, en het Vossenhuis, te Haarlem, steeds aan dit geslacht behoorde, zijnde zij-zelven gegoede burgers, die steeds de algemeene achting genoten.
| |
[Vinne (Izaäk van der)]
VINNE (Izaäk van der) is bij Immerzeel vermeld. - Hij werd, volgens Van Gool, geboren te Haarlem, den 24. October, 1665. - Deze ijverige en werkzame man, die te Haarlem tevens den Boekhandel uitoefende, is aldaar, ongehuwd, den 15. April, 1740, overleden. Van de bekende 15 of 16 stuks Gezigten buiten Haarlem, zeer geestig geëtst, zegt Bryan, dat ze naar peter bout werden genomen. Hoe komt men aan dit berigt, daar deze prenten geheel Haarlemsch zijn? Verder 6 stuks Idem, naar teekeningen van thomas wyck, en vier stuks Idem, naar teekeningen van Gezigten in Savoye, waarvan plaat Nr. 1 beteekend is, j. des nageoires fec., zijnde de naam van van der vinne in het Fransch, terwijl het verdere onderschrift ook in die taal is gesteld. Deze inlichting achtte
| |
| |
ik noodig, teneinde, bij voorkomende gelegenheid, den maker er van te doen kennen. - Van Eynden en Van der Willigen, of wel de laatste alleen, geven nog in het IV. deel, of Aanhangsel op hun Werk, bl. 155, dit als vervolg: izaak van der vinne sneed niet alleen in hout, voor ons land, maar ook voor andere, zelfs voor Engeland, gelijk blijkt uit het aantal fabrijkwerken, welke wij, in twee folio-deelen verzameld, van hem bezitten; waaronder ook de Werken der Wijnkoopers, wier getal, te Haarlem, toen niet minder dan een-en-dertig bedroeg, ingeschreven in het Gild, in 1707. - 's Mans neef, vincent van der vinne, (janszoon) verhaalde ons meermalen, dat yzak-oom, zooals men hem noemde, bijzonder matig was in eten en drinken, en het volgende versje dikwijls in den mond had: ‘Deez' les zy jong en oud met nadruk steeds gegeven: - Leef toch om te eten niet, maar eet slechts om te leven.’ - Hij is, ongehuwd, in 1740, overleden. - Zie verder bij mij de Geslachtstafel van den Schilderstak, op van der vinne. - Ik bezit zijne Afbeelding, zittende op een stoel, voor een tafel, te teekenen, met een kamerjapon aan, grooten driekanten hoed, en lange gekrulde haren of paruik, in kl. 4o., door t.h. jelgersma, fraai geteekend, waarnaar cornelis van noorde de bekende geëtste prent, in 8o., met eenige verandering en bijwerk, vervaardigd heeft. Hiervan schijnt eene groote afteekening, door hem-zelven voortreflijk, met rood en zwart krijt, op perkament geteekend, in 1736, te zijn genomen, gelijk die in den Catalogus van Portretten van E. Muller, onder Nr. 5683, voorkomt.
| |
[Vinne, (Jacob van der)]
VINNE, (Jacob van der) viscentszoon. Nog een van dien naam, die weinig bekend is. Ik heb voor mij liggen een lang prentje, in de breedte, in het midden een Man, bij eene tafel gezeten, zijn pijp aan een komfoor met vuur ontstekende, kniestuk, in een vierkant gevat, en aan beide zijden een rond; in het eene een oude Mans-hoofd, regts gewend, met eene hand nog zigtbaar, en in het andere een Idem, met een muts op, en links gewend; boven beteekend jacob van der vinne fecit et excudit; onder, A N - N N 1699; h. 54, br. 135 str. Ned.; zeer zeldzaam. Het etswerk heeft weinig verdienste, echter kan hij wel beter hebben gemaakt; het schijnt mij toe, dat hij te Haarlem meer den Kunsthandel heeft gedreven, en daardoor als kunstenaar minder bekend is. Genoemd prentje berust bij den Heer J. Ph. van der Kellen, te Utrecht. - l. van der vinne, jacobsz. - Zie aldaar. - is, mijns inziens, zijn zoon. - Zie de Geslachtstafel op van der vinne.
| |
[Vinne. (Jan van der)]
VINNE. (Jan van der) vincentszoon, is bij Immerzeel vermeld. - Hij werd, in 1663, te Haarlem geboren, en is aldaar, den 1. Maart, 1721, overleden. - Men meent, dat hij een leerling van hugtenburg is geweest, doch hij zal bij jan wyck, thomaszoon, in Engeland, veel geleerd hebben, gelijk ons Van Gool berigt. - Hij heeft ook de etskunst beoefend, als: Een Herder bij een hut gezeten, met schapen, en ééne staande koe; in den trant van potter; h. 144, br. 226 str. Ned.; beteekend l.v.d. vinne del. Ik bezit daarvan een schoon exemplaar vóór alle letter. - Een Reeks van 25 Landschappen en binnenhuizen, met figuren, geestig geëtst, in 4o. - Sommigen schrijven ook aan hem toe een Reeks van 6 stuks Italiaansche Stadsgezigten, geestig in den stijl van th. wyck geëtst, kl. in 4o. Idem, j.v.v. ƒ., of v.d. vinne fecit, 1668; doch anderen brengen die onder de werken van izaak v.d. venne. Uit het werk-zelf is moeijelijk dit als zeker te bepalen, te minder, daar de laatste ook j.v.v. beteekend heeft. Zie Nagler.
| |
[Vinne, (Jan van der)]
VINNE, (Jan van der) zoon van laurens van der vinne. - Zie de Geslachtstafel op van der vinne, is bij Immerzeel onvermeld gebleven; wel heeft hij zijn oom jan herdacht. - Als uit de beste bron voor de Haarlemsche Kunstenaars, laat
| |
| |
ik hier volgen, wat Van Eynden en Van der Willigen, ook in hun Aanhangsel, IV. deel, dienaangaande hebben opgeteekend: ‘jan van der vinne, in het laatste jaar van de XVII. eeuw geboren, en wel, even als zijn zoon vincent op denlaatsten dag van Januarij, strekte de beoefening der schilderkunst tot allerlei onderwerpen uit, doch inzonderheid legde hij zich toe op het teekenen van Bloemen en Landschappen. Hij woonde in zijne geboorteplaats, en overleed aldaar den 8. November des jaars 1753.’ En verder: ‘jan van der vinne bezat eene fraaije Verzameling schilderijen, toekeningen en prenten, mitsgaders boeken enz., welke Verzameling, na zijn dood, in zijne geboorteplaats, Haarlem, openbaar verkocht werd, den 13. Mei, 1754 en volgende dagen, volgens den Catalogus, groot 136 bladzijden. taco jelgersma en vincent van der vinne verkochten dezelve; de laatstgenoemde overleed den 15. Januarij des jaars 1811, te Haarlem.’
| |
[Vinne, (Jan van der)]
VINNE, (Jan van der) janszoon, de eenige broeder van vincent van der vinne, geboren te Haarlem, 1734, en aldaar overleden, in 1805, was geen schilder van beroep, doch heeft fraaije teekeningen gemaakt, volgens het berigt van Van Eynden en Van der Willigen, II, bl. 258. - Zie de Geslachtstafel op van der vinne. - Ik kan daar nog bijvoegen, dat hij ook prenten heeft geëtst, hetgeen blijkt uit de jaartallen, die er op voorkomen, als: Een Landschap, met Vorstlijke gebouwen, beteekend j.v.v. f. 1768, naar j.m.(oucheron) in 4o., en twee Arcadische Landschappen, beteekend als boven, en 1767, naar j.(ustus) v.h.(uysum) in 8o., alles luchtig, maar met een vaste hand geëtst. - Nagler noemt nog zekeren j. van der vinne, die twee Landschappen met figuren, naar j. van haer (?) heeft geëtst, beteekend j.v.v. f. 1667, in 8o. Dat ze welligt van izaak van der vinne (ook door Landschappen bekend) kunnen zijn, is mogelijk; er kan van geen van der vinne, die met een j. beteekende, in 1667 werk bestaan. - Is dit echter zoo, dan zal het jaartal 1767 moeten wezen, en dan ook werk van onzen jan kunnen zijn.
| |
[Vinne, (Laurens van der)]
VINNE, (Laurens van der) vincentszoon is door Immerzeel reeds vermeld. - Zie de Geslachtstafel op van der vinne. - Om eenig oordeel over zijne bekwaamheden, - ofschoon buiten zijn vak, en daar zijne kunst weinig voorkomt - te kunnen vellen, zie men den Titel van Het bloedig Toneel of Martelaarsspiegel der Doopsgesinde of Weerloose Christenen, door tileman van braght; 2. druk enz., Amsterdam, 1685, door hem zaamgesteld en geteekend, en door d. penning sculp., in fo., die tot de goede werken van dien tijd behoort. - Hij heeft ook geëtst, als een Landschap met vee, en Weigel, in zijn Supplément au Bartsch, Leipzig, 1843, bl. 81, zegt, dat de ets: Des Renards près de leur terrier, kl. in 4o., bij de werken van A. van Everdingen vermeld, zonder twijfel van onzen laurens is, die onder de leerlingen van berchem geteld wordt. De prent voert tot opschrift: Vossenhuis; dit is het bekende oude woonhuis van het Kunstenaarsgeslacht van der vinne, te Haarlem. Er bestaat eene kopij van, andersom. - Het is mogelijk, dat hij, als in 1658 geboren, nog bij berchem, in 1683 overleden, geleerd heeft. - Nagler zegt, dat zijn Portret bij Houbraken en anderen voorkomt; doch dit is dat van vincent, zijn zoon.
| |
[Vinne, L(aurens van der)]
VINNE, L(aurens van der) jacobsz., is een onvermeld kunstenaar, die, zeker, tot het bekende kunstenaars-geslacht, te Haarlem, behoort; en tot waarborg, dat deze werklijk bestaan heeft, strekt, dat in de Kunstnalatenschap van den laatstbekenden vincent van der vinne, in 1811, te Haarlem, overleden, en in 1816 aldaar verkocht, op bl. 3 van den Catalogus, onder Nr. 38 en 39, drie schilderijen voorkomen, als: ‘Twee stuks met Vee, in een Landschap, door l. van der
| |
| |
vinne jacobsz., op paneel, h. 11, br. 13½ dm.,’ en: ‘Een Landschap, met eene rivier doorsneden, gestofeerd met beelden en paarden, door denzelven, op doek; h. 33 br. 41 dm.’ - Hier valt niet te denken aan eene fout in den Catalogus, die waarschijnlijk, door den overledene wel zelf zal zijn geschreven, en bovendien is de Verkooping, onder het bestuur van w. hendriks, Kunstschilder, te Haarlem, toen 72 jaren oud, geschied. - Wie is nu deze jacobszoon, die ongetwijfeld tot het Haarlemsche geslacht van der vinne behoort? Een jacob van van der vinne - Zie aldaar. - is mij wel bekend, en het is deze, dien ik als den vader van l(aurens), onder verbetering, met een vraagteeken, op de Geslachtstafel van van der vinne - Zie aldaar. - heb aangeduid. - Daar Nagler zekeren laurens van der vinne, een jonger kunstenaar, dan den bij hem alleen bekenden ouderen van dien naam, noemt, die de Titelvignetten heeft geteekend, door j. van solingen gegraveerd, voor het Werk, Douglas, Bibliographiae anatomicae specimen, Luqd. Bat. 1734, in 8o., is het - ook dat jaartal in aanmerking nemende, - zeer waarschijnlijk, dat het van onzen l(aurens) is, die dus goed op de Geslachtstafel voorkomt.
| |
[Vinne, (Vincent van der)]
VINNE, (Vincent van der) laurenszoon, de Oude, is bij Immerzeel vermeld. Ik moet er verder bijvoegen, dat in den Kunsthandel dikwijls werken voorkomen, die gezegd worden van den Ouden vincent van der vinne te zijn, en dat daarmede deze laurenszoon bedoeld wordt. Dit is mij overtuigend gebleken uit den Catalogus der Kunstnalatenschap van vincent van der vinne, jansz. - Zie aldaar. - bl. 27, Teekeningen. ‘Nr. 3, Een Buitenhuis, met beelden, naar a. van ostade, door v. van der vinne, den Oude, ’ enz. - Vroeger was er in het Koninklijk Museum, te Brussel, eene schilderij van hem, voorstellende De verschijning van den Engel aan Petrus, die hem uit de gevangenis verlost; h. 1 el 50 dm., br. 1 el 5 dm., en daarin stond bij den naam: gezegd de Napolitaan. Hoe men daartoe gekomen is, kan ik niet begrijpen; of het moest zijn, dat de Auteur prenten van izaak van der vinne, Gezigten in Savoye, gezien heeft, waar op Nr. 1 staat: j. des nageoires fecit, en dat dit hem daartoe aanleiding kan gegeven hebben. - Descamps zegt, dat Prins Karel, te Brussel, zes Stuks schilderijen van hem had, als 4 Portretten, een Zeehaven en een Kiezentrekker. - Zie de Geslachtstafel op van der vinne. - Zijn Portret, door, of in den trant van frans hals, zijn meester, geschilderd, is door zijn kleinzoon vincent laurensz. in zwarte kunst gegraveerd. Ook bij Houbraken komt een Idem voor.
| |
[Vinne, (Vincent van der)]
VINNE, (Vincent van der) zoon van laurens, en kleinzoon van den Ouden van dien naam, werd den 10. Junij, 1686, te Haarlem, geboren (doch volgens P.v.d. Berge, Monogrammen, Ms., - Zie daarover op MANDERE (Pieter) - zou het zijn 1684, en die heeft hem te Haarlem gekend), en in de Fabriek van zijn vader opgeleid. Zijn kunstwerk bestond hoofdzaaklijk in het teekenen van Bloemen en Planten, doch dat hij ook andere onderwerpen meesterlijk kon teekenen en etsen, getuigen zijne zoo goed zaamgestelde en fraai-geëtste prentjes, in het 4o. Boekwerk: Leerzame Zinnebeelden, berymd door Adriaen Spinneker; tweede druk, in twee deelen, uitgegeven te Haarlem, bij Jan Bosch, 1757. In 1714 verscheen het eerste Deel, afzonderlijk, met 50 stuks etsen, door hem daarvoor vervaardigd; terwijl het tweede deel er 30 bevat. De Titel voor het Werk is wel zóó schrander gevonden, goed geteekend en fraai geëtst, dat die, met het overige werk, tot een gedenkstuk zijner kunstbekwaamheden zal blijven. - Van Eynden en Van der Willigen zeggen, dat zij ‘de teekeningen dezer prentjes bij des makers afstammelingen, te Haarlem, onder wie zij berustende zijn, hadden gezien.’ - Hij is den 16. Mei, 1742, te Haarlem overleden. - Zie de Geslachtstafel
| |
| |
op van der vinne. - Meer werken van hem zijn niet zoo algemeen bekend, en hij heeft toch geheel het kunstvak van zijn verdienstlijken vader, laurens gevolgd; doch ik geloof, dat het met veel van zijne kunst zal zijn gegaan, zoo als met den juisten naam en persoon van al de van der vinne's, te weten, men heeft ze door elkander verward, zoodat er wel kunst, aan onzen vincent behoorende, zal voorkomen, die aan anderen wordt toegeschreven, maar, welligt, in alle deelen niet kenlijk genoeg en zonder naamteekening. Er moeten meer etsen van hem zijn, dan de algemeen bekende, want ik vond op de Verkooping der Kunstnalatenschap van vincent van der vinne, zoon van zijn broeder, jan, - Zie aldaar. - op bl. 49 van den Catalogus, ‘Nr. 7. 77 stuks Prenten uit Spinneker, Zinnebeelden, met de Maansverduistering: zwarte kunst.’ Die komt in het Werk niet voor. - Nr. 11. ‘Vijf-en-dertig stuks verschillende prentjes, als het Vossenhuis, - Stamhuis te Haarlem, van hun Geslacht, - en anderen, door v. van der vinne, benevens het Begraafnisbriefje van j. van der vinne. - Nr. 12. Vier dito Landschappen, met beesten. - Nr. 13. Twintig dito verschillende enz. - Nr. 14. Twaalf bladen met Viervoetige Dieren en Vogels, alle gekleurd,’ allen door hem geëtst, en wel zonder fout in dien Catalogus opgegeven, zijnde een Kunstboek, afzonderlijk, met de geëtste werken door de v.d. vinne's, en bij elk nommer de verschillende doopnamen vermeld. - Hij heeft het Portret van zijn grootvader, in zwarte kunst, naar f. hals, gegraveerd.
| |
[Vinne, (Vincent van der)]
VINNE, (Vincent van der) janszoon, staat bij Immerzeel geboekt, die hem een zoon van jan van der vinne noemt. - De eenige jan, dien hij heeft vermeld, is de broeder van laurens en izaak, dus niet de vader, dien hij met die aanduiding bedoeld heeft. - Zie de Geslachtstafel op van der vinne. - Hij heeft ook in 't koper geëtst, waarvan zeldzaam afdrukken voorkomen, als: De groote Potvisch (Cachelot), den 20. Februarij, 1762, bij Zandvoort, gestrand, in fo. - Gezigt van Egmont op Zee, met ruïnen en figuren. Zie Nagler. - Den 11. Maart, 1816, dus vijf jaren na zijn dood, werd zijne Kunstnalatenschap verkocht, ten huize van de Wed. Willem van Oukerke, in de Schaggelstraat, Nr. 715, te Haarlem, zooals de Catalogus en een Toegangsbriefje, ter bezigtiging, in mijn bezit, zulks bepaald aanduidt. Deze Willem van Oukerke was de schoonbroeder van onzen vincent. - Hij heeft ook in zwarte kunst gegraveerd, waarvan Van Eynden en Van der Willigen, in het Levensberigt van vincent laurensz. van der vinne zeggen: ‘Door zijn meester, frans hals, werd zijn Portret geschilderd, en zijn achterkleinzoon, vincent van der vinne (jansz.), het zwarte kunstschrapen beproevende, bragt dit in het koper.’ - Ik heb dit prentje nimmer gezien. Ook heeft hij de etskunst ondernomen, zeggen gemelde auteurs, doch liet het bij eenige proeven berusten. - Hij is den 15. Januarij, 1811, overleden, nalatende eene weduwe, zijnde Maria van der Vinne, die hem van ter zijde in den bloede bestond, en met welke hij omtrent 32 jaren gehuwd is geweest. Geen kinderen nalatende, is deze Schildertak met hem uitgestorven. Zijne bestendige woonplaats was Haarlem, in het voorvaderlijk huis, genaamd het Vossen-huis - zooals dit, tot Adres, op prenten voorkomt - en waar hij als een geacht en deftig burger leefde.
| |
[Vinne van Lee, (Vincent van der)]
VINNE VAN LEE, (Vincent van der) de Jonge, vind ik bij Weigel, Kunst-Catalog, Nr. 8177, als plaatetser vermeld: een Kind, dat zeepbellen blaast, of de IJdelheid, in 4o., zeldzaam. - Deze vincent is mij geheel onbekend, en ook Nagler zegt, dat die prent, waarschijnlijk, tot het werk behoort van vincent van der vinne, laurenszoon.
| |
[Vinsemius (Dominicus)]
VINSEMIUS (Dominicus) wordt genoemd een Antyksnyder, die, in 1633, te
| |
| |
Sneek wonende, en die als weduwnaar van Lienet Pietersdr., met Margarete Ram, J.D. van Middelburg, toen te Leyden, in het huwelijk trad. Zie De Navorscher, X, 1860, bl. 17, waar men tevens verneemt, zoo het dezelfde persoon is, dat hij ook Predikant was.
| |
[Viruly, (F.W.)]
VIRULY, (F.W.) waarschijnlijk, een Amsterdammer, die voor uitspanning de kunst beoefende; immers, op dien naam, vond ik alleen vermeld eene schilderij in den Catalogus van Louis Metayer, Amsterdam, 1799, op bl. 250, Nr. 5: ‘Een boomryk Landschap, ryk gestoffeerd met beeldjes, schapen en varkens; natuurlyk behandeld, door f.w. viruly; h. 14, br. 18 dm. Amst.’
| |
[Vis. (....)]
VIS. (....) Op eene Kunstverkooping van d. potter, te 's Gravenhage, 1723, was onder Nr. 72 van den Catalogus: ‘Een stil Watertje, van vis ƒ25-5.’ - Ofschoon hij onbekend is, moet zijne kunst toch goed zijn geweest, dewijl toen een stuk van backhuysen voor ƒ65, en een van van de velde voor ƒ75, even als twee voorgaande nommers, verkocht werd.
| |
[Vis, (K.)]
VIS, (K.) een vermaard teekenaar en gezworen Landmeter, die, in de tweede helft der XVIII. eeuw, in Noordholland, bloeide. Een Handschrift met fraaije teekeningen der Drooggemaakte Hazerwoudse-polder, door hem in 1766 en 67 vervaardigd, stond in den Catalogus van Boeken, van F. Muller, te Amsterdam, Januarij, 1850, bl. 168, onder Nr. 111, vermeld.
| |
[Vis Blokhuyzen, (Dirk)]
VIS BLOKHUYZEN, (Dirk) Lid der Koninklijke Akademie van Beeldende Kunsten, te Amsterdam, Lid van de Commissie en Secretaris van het Museum-Boymans, te Rotterdam, Directeur van het algemeen Rijks-Entrepôt, voor den Handel, en in die betrekking, in 1849, door Z.M. den Koning benoemd tot Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, bekleedt onder de Kunstbeschermers en Verzamelaars, in het zoo bloeijende Rotterdam, eene eerste plaats, en bezit in het bijzonder een schoon Kabinet, bestaande uit ongeveer tachtig stuks schilderijen uit de Oud-Nederlandsche School, velen van kleinen omvang, maar doorgaans in den besten staat, en uit den besten tijd der meesters. Onder de Landschappen merkt men op die van n. berchem; een uitmuntende a. cuyp; j. hackert; j. de heus; j. van der meer; f. be moucheron; een a. pynacker, van het eerste water; w. romyn, j. ruysdael en j. wynandts. - Onder de Figuurschilderijen, Landschap en Binnenhuizen, moeten genoemd worden die van g. van der beckhout; j.b. franks; j. van hugtenburg, zeer fraai; j. lingelbach; g. lundens; e. van de poel; jan steen; h.m. zorgh; j. vermeer; victor en a. de vois. - Onder de Portretten vindt men er van a. bloemaert; a. boonen; van f. hals, dat van Ds. J. Hoornbeek, bekend door de fraaije prent van j. suyderhoef, 1651; van n. maes; janson van ceulen; g. netscher; e. van der neer; j. ovens; rembrandt en g. schalken. - Verder Watergezigten door l. backhuysen; w. van de velde; r. zeeman (nooms). - Een Zeehaven, door j.b. weeninx; - een Stadsgezigt, door berkheyden. - Bloemen door r. ruysch; - Visschen en Vischtuig, door j. gillig en a. mignon; - en, Een Maanschijn door a.v.d. neer. - Verder bezit de Heer vis blokhuyzen een duizendtal Teekeningen, door oude en moderne meesters, waarvan ruim de helft uit omtrekken, schetsen en studiën bestaat; de Hollandsche en Vlaamsche School spelen daarin de grootste rol; doch er komen ook eenige uitmuntende stukken, door Italiaansche, Fransche en andere meesters geteekend, onder voor. - Aan zijne Verzameling van Prenten heeft hij eene historische strekking verbonden, namelijk, om ze in Alphabetische orde op de namen der Kunstenaars te plaatsen. Omtrent 3000 nommers vertegenwoordigen de Nederlandsche School, sedert de vroegste tijden, tot op heden, en waarvan hij, op weinig uitzonderingen na,
| |
| |
proeven der meeste Hollandsche en Vlaamsche meesters bezit. Het ligt in den aard der zaak, dat de zucht tot opsporing, om de overige leemten aan te vullen, eene onafgebroken studie en opmerkzaamheid vereischt, zijnde zeer dienstig tot bevordering en opheldering van de Geschiedenis der Beeldende Kunsten, en bijgevolg heeft zijne wijze van verzamelen, eene dubbel nuttige strekking. De oude Duitsche meesters van vóór 1600, zijn daaronder opgenomen, omdat de splitsing zoo moeilijk en onzeker is, en de aard der toenmalige graveerkunst slechts weinig verschilt, even als K. van Mander deze kunstenaars bij de Nederlanders, gelijk als het ware uit ééne School voortkomstig, heeft opgenomen. Op gelijke wijze worden de Belgische kunstvoortbrengselen, ook na 1830, door hem, als door Nederlanders vervaardigd, beschouwd. - De Heer vis blokhuyzen heeft vroeger, voor uitspanning, het penseel en de etsnaald gehanteerd, doch maakt thans alleen er nog gebruik van, om de hem voorkomende belangrijke voorwerpen, voor het geheugen, af te teekenen.
| |
[Visscher.]
VISSCHER. Op dezen naam zijn een aantal kunstenaars, en daarbij van het eerste water, in de Geschiedenis vermeld. De onzekere levensberigten hebben aanleiding gegeven, om eenige jaartallen uit den aard en jaarmerken hunner werken af te leiden, en bijgevolg heeft elk volgens zijn oordeel, en naar de gelegenheid van die werken te zien, zijne meer of min bepaalde meening daarover geboekt. Het zij er verre af, om dat alles hier te willen op zijde zetten, teneinde mijn gevoelen op den voorgrond te stellen, maar wel wil ik het eindverslag mijner bevindingen, tot heden toe, hier ter beoordeeling van ingewijde belanghebbenden ten beste geven. - jan claesz., claes jansz. en nicolaes claesz. hebben bepaald als Uitgevers een Monogram voor hun Handelhuis gevoerd. Vooral in steden, had elk huis, hetzij van hoogen of lagen rang, een sprekend teeken, als zeer noodig voor de lagere volksklasse, die toen nog weinig lezen kon, en door dit uitwendig teeken bijzonder werd gebaat. Deze teekens zijn, langzamerhand, naar gelang de volksbeschaving meer en meer doordrong, overbodig geworden. Zulk een teeken had welligt reeds jan claesz., doch zeker claes jansz. voor zijn huis, in de Kalverstraat, zijnde een beeld, voorstellende een Visscher, gezeten, met een schepnet in de eene en vischwant in de andere hand, rustende met den eenen voet op een mand met visch. Zie zijn Boekje, met 12 Gezigten van Haerlem, in 4o. oblong, pl. 2, waar boven het beeld staat: t' Amsterdam, gedrukt by klaes jansz. visscher, wonende in de Kalverstraat, in de Visscher. Hieruit volgt, mijns inziens, niet, dat het beeld even goed naar zijn naam figuurlijk gevoerd werd, neen; want evenzoo zijn de eerste werken van Dirch Pieters, t' Amsterdam, voor Dirck Pietersz., Boekverkooper, in de Wttte Persse enz. uitgegeven. Hier is zijn naam bepaald uitgedrukt, die in later tijd alleen onder die van D.P. Pers, en wel als van zijn geslacht geworden, bekend werd. - Nu heeft men nog een cornelis visscher, den Oude, - Zie aldaar. - van wien, zeker, een zoon bestaan heeft, die, als kunstenaar, de Jonge genoemd wordt; en zoo is mijne vraag, of deze cornelis'sen niet even goed de stamvader van onzen beroemden cornelis visscher kunnen geweest zijn? De overgang van dezen naam, alsook die van nicolaes in één geslacht, pleit, mijns inziens, zeer voor twee afzonderlijke takken der visscher's, doch tevens van hetzelfde geslacht, dewijl cornelis, de graveur, zijne werken ook wel bij nicolaes uitgegeven heeft. - jan en lambert zijn broeders van den laatstgenoemden cornelis - Zie aldaar. - geweest; en toch is het Portret van de moeder van cornelis beteekend c. visscher del. en j. de visscher sculp. - Er is nog een jan visscher jacobsz. - Zie aldaar. - geweest, die ook wel kinderen in de kunst kan hebben opgeleid, te meer daar
| |
| |
deze te Amsterdam woonde. - Dat er somtijds op prenten van al de visscher's de visscher staat, is eene fout van den lettergraveur, en die voorbeelden zijn legio, doch dit heeft op latere werken, vooral van jan, veel plaats gehad, en daardoor gezag verkregen. - cornelis eigen sierlijk geschreven naam komt op zijne teekeningen voor, zooals bij mij op het Portret van frans post, door hem met zwart krijt overschoon, half-levensgroot, geteekend, te lezen staat: c. visscher fecit.
| |
[Visscher, (Claes Janszoon)]
VISSCHER, (Claes Janszoon) De onbekendheid, wanneer hij te Amsterdam werd geboren, heeft tot zeer uit-een-loopende gissingen geleid. Nagler begint met 1550, en zoo voort, tot bij Immerzeel toe, die hem jan nicolaes noemt, en voor zijn geboortejaar omstreeks 1580 stelt. Ik heb mij nimmer kunnen verbeelden dat één persoon, van af 1550 tot in 1644 nog belangrijke werken zou vervaardigd en uitgegeven hebben. Ik bezit, onder veel anderen, de groote prent De vitâ humanâ recte instituendâ, waaronder In usum studiosoe iuveniutis Tabulam Cebetis in minorem hanc forman redegit et excudit n.j. visscher. Anno 1640; en, de Perfecte Afbeelding van 't Sas van Gendt enz. t' Amsterdam by claes jansz. visscher, 1644. Op latere afdrukken is deze naam verwisseld met G. Valk, zonder jaartal. - Ik heb te dien aanzien een helder licht gevonden in de Huwelijks-aanteekeningen, te Amsterdam, waarin voorkomt: ‘1608. 9 October. claes jansz. visscher, oud 21 jaren, plaatsnyder, geassisteerd met jan claesz. visscher; met Annetge Florisdr., oud 20 jaren, geassisteerd met Floris Gerritsz. en Cornelis (?) Alberts, haer ouders.’ Zie De Navorscher, VIII, bl. 320. - Hieruit blijkt, dat claes jansz. in 1587 is geboren, en dat de werken, nog een twintigtal jaren later verschenen, zeker, door zijn vader jan claesz. vibscher, die getuige bij zijn huwelijk was, vervaardigd zijn. Zoo het zijn vader niet was, zou dit even als van de anderen uitgedrukt zijn geweest, doch de namen spreken hier van-zelf. - Zeker is het, dat beiden meestal één Monogram, eene v., waarin eene i. en waarop eene c. is gehecht, hebben gebruikt, en dit is door velen, ook door Brulliot, die geen andere dan jan claesz. noemt, voor zijn Monogram gehouden; terwijl sommigen het weder voor het werk van claes jansz. aanzien, al naar gelang hun de beteekening met de letters j.c., of c.j., ook wel j.n., of n.j., of j.o. nic. of nic. jo. visscher is voorgekomen. - Zie ook op piscator. - Nu wordt het duidelijk, waar wij heen moeten met graveerwerk, door j. saenredam, in 1593, en door p. bast, in 1598, bij visscher uitgegeven, terwijl deze reeds omstreeks 1566 werkzaam was, zegt Nagler, die ook vermeldt, dat er zekere j.c., welligt de vader van c.j. visscher, in dat kunstvak moet hebben bestaan, dien hij nu afzonderlijk als jan claesz. visscher kan opvoeren, en die, mijns inziens, nog wel wat vroeger dan in 1550 zal geboren zijn, want j.c. visscher heeft, in 1566, de kopijen van De Passie, van a. durer, en de werken der gebroeders wierix, van dien tijd af, uitgegeven. - De werken dier beide visscher's zijn moeilijk allen van elkander te onderkennen, en alleen zou eene afscheiding nagenoeg mogelijk zijn, indien men het doodjaar van jan claesz. wist, die bepaald in 1608 nog in leven was. Dat van onzen claes jansz. wordt door Nagler omstreeks 1660 gesteld, en hij zou alzoo 73 jaren bereikt hebben. - Bij dezen Auteur vindt men 42 nommers der werken, dus van de beide genoemde visscher's, vermeld. - Hij noemt niet het Tooneel der Wereld, door den Ouden Breughel, een Boekje bij hem uitgegeven. - Verder zegt hij, dat claes jansz. een zoon, nicolaes visscher, - Zie aldaar. - heeft nagelaten. - Zie op visscher. - h. hondius heeft het Portret van c. visscher gegraveerd (1618). Dit zal wel dat van onzen claes jansz., toen 31 jaren oud, voorstellen.
| |
| |
| |
[Visscher, (Cornelis)]
VISSCHER, (Cornelis) de Oude, wordt door Immerzeel de visscher genoemd, een bekwaam Portretschilder, geboren te Gouda, in 1520, ‘en in 1568, op zijn overtogt van Hamburg naar Amsterdam, overleden.’ Het is alleen uit de echte bron, Van Mander, dat wij hem leeren kennen, doch die noemt geen jaartallen, en evenmin Amsterdam, maar zegt, dat hij ‘somtyds niet wel by zinnen was, en van wien veel te verhalen zoude wezen.’ Duidelijk is het derhalve, dat Van Mander hem gekend heeft en in zijn Werk opvoert, na willem tybout, te Gouda, in 1526 geboren, zonder meer. Hoe kan Immerzeel waarde hechten aan Pilkington, van wien hij deze jaartallen heeft overgenomen, en die niet het minste bewijs aanvoert, waarom hij de verbetering op Van Mander heeft gemaakt. - Balkema, Nagler en andere auteurs hebben Immerzeel gevolgd, waardoor ongeoorloofde verwarringen zijn ontstaan, want tot heden bestaat er voor de genoemde jaartallen nog geen bewijs. Hieruit volgt, dat een Portret, borststuk, levensgroot, van een toonkunstenaar, in de Galerij te Weenen aanwezig, door hem geschilderd Ao. 1574, tot bewijs dient, dat hij toen nog leefde, terwijl Nagler teregt dit stuk niet als van onzen cornelis kan aannemen, aangezien gemeld wordt, dat hij in 1568 verdronken is; doch, zegt hij, wij kunnen ons niet overtuigen, dat Balkema (die Immerzeel gevolgd heeft) uit zekere bronnen heeft geput. - Beter is het, hem door zijne werken te gedenken. cornelis heeft het jongste Portret van Prins Willem I. van Oranje, in het harnas, geschilderd, bekend door de schoone gravure van w.j. delff, gr. in fo., alsmede door c. van queborn gesneden, en verkleind door j. houbraken en anderen, voor Boekwerken, vervaardigd. - Ook heeft hij Don Juan van Oostenrijk's Portret geschilderd; dit is, uit het Latijnsche vers, dat onder zijn Portret, in de Verzameling van h. hondius, in kl. fo., voorkomt, af te leiden. Zie Van Mander, I, bl. 157. - Ook op een ander Portret van gemelden Prins, op 's Rijks Museum, te Amsterdam, aanwezig, staat van achter te lezen: ‘Prins Willem de Eerste op zyn Paradebed, Ao, 1584, geschilderd door den Oude cornelis visscher. - Vóór men dit ontdekte, stond het op naam van adriaan van de venne, pinx. - Zie aldaar. - Hieruit blijkt wel, dat er nog een cornelis, de Jonge, moet hebben bestaan, maar in geenen deele, dat onze cornelis te Amsterdam werd geboren, gelijk in den Catalogus van genoemd Museum, 1858, wordt opgegeven, en nog wel met de bijvoeging: ‘Leerling van pieter soutman.’ - Het is noodig, deze opgave te regt te wijzen, daar het blijkt, dat de beroemde teekenaar en graveur cornelis visscher als de vervaardiger van dit Portret opgegeven wordt. Hoe kan deze, omstreeks 1610 te Haarlem geboren, het lijk van Prins Willem geschilderd hebben? Zelfs zijn meester kon dit niet. - De Redactie van den Catalogus heeft onzen cornelis niet gekend, terwijl uit de schilderij blijkt, dat hij in 1584 nogmaals werd geroepen, om het lijk van den Prins af te beelden, en bijgevolg zijn sterftijd eerst daarna gevonden worden moet. - Zie op visscher. - Zijn Portret komt bij Van Mander, in 8o., voor.
| |
[Visscher (Cornelis)]
VISSCHER (Cornelis) is door Immerzeel vermeld. - Zie over zijn Geslacht op visscher. - Daar er geen geboorte- of sterfjaar van hem bekend is, ligt het in den aard der zaak, dat die in de jaarmerken zijner werken moesten gezocht worden, en dit heeft tot zeer uiteenloopende cijfers geleid. - In de Ms. aanteekeningen van cornelis van den berg, - Zie aldaar, en ook op mandere (Pieter) - vond ik het volgende vermeld: ‘cornelis de visscher, geboren te Haarlem, 1629, aldaar overleden 1658, aan den steen of 't graveel, heeft zeer veel in 't koper gesneden, zoo van eigen inventie, als naar bamboots, a. van ostade, berchem en anderen. Zyn Portret komt uit van zyn eigen hand, met
| |
| |
een graveeryzer in de hand, 1649.’ - Ik hecht aan dit eenvoudig berigt veel waarde, daar deze pen nimmer vaste bepalingen naar gissingen maakte, hetgeen dikwijls bij meer bevoegde Auteurs het geval is. - Later vond ik bij Van Eynden en Van der Willigen, in het Aanhangsel, bl. 96, dit berigt bevestigd: cornelis visscher werd, zoowel als zijne broeders, lambertus en johannes de visscher, gelijk zij genoemd worden, te Haarlem geboren, volgens aanteekeningen gehouden bij het St. Lucasgild aldaar; hun vader was ook lid van dat Gild. ‘“cornelis is geboren in het jaar 1629, en overleed in 1658. Hij was een zeer goed plaatsnijder, en had eene vaste manier van teekenen, met zwart krijt. Zijn gedrag was voorbeeldig, en hij leed geduldig, zijnde zeer met den steen gekweld. Eene bejaarde dienstmeid, die hem cppaste, prees hem altijd. Hij gaf haar, kort voor zijn dood, een plaatje, waarop zijn afbeeldsel, met-een hoed op, en het graveerijzer in de hand, door hem-zelf vervaardigd, in 1649. Deze dienstmeid, een oude vrouw zijnde, verkocht, uit nood, dit plaatje aan een voornamen kunstenaar, die er het graveerijzer uit deed, en zoo liet drukken en uitgaf. De prenten van cornelis de visscher zijn bij de liefhebbers in groote achting en worden duur betaald.”’ - Ziedaar nu alle gissingen opgelost, en waardoor wij nog meer in bewondering gebragt worden, dat dit talent, slechts 29 jaren oud geworden, zooveel werken, met zulk eene voorbeeldige graveerwijze, heeft kunnen ten uitvoer brengen, als hebbende, tevens als schilder, met zijn graveerstift door gansch Europa een onsterflijken naam behaald. Als men daarbij voegt zijne teekeningen in zwart krijt, die even zoo gewild zijn, wie kan dan zonder eerbied aan dit talent denken? - Het is hier de plaats, eene feil te verbeteren, namelijk: op de Kunstveiling van Verstolk van Soelen, Amsterdam, 1847, onder Nr. 161 van den Catalogus, komt een Mansportret voor, door cornelis visscher Ao. 1685, dat met ƒ289 werd betaald. Dit jaartal is hier bepaald eene fout, want zóó zou hij nog 25 jaren langer gewerkt moeten hebben, dan het algemeen aangenomen jaar 1660 aanduidt, en zal dit bijgevolg 1658 moeten zijn. - Uit de gemelde aanteekening zien wij tevens, hoe er afdrukken met en zonder hoed van zijn bekend Portret van 1649 zijn ontstaan. - Voorts wete men, dat er geen sprake van is, als zou hij gehuwd zijn geweest waardoor ook een portret van zijn zoon, oud 13 jaren, Ao. 1656, valsch is; terwijl zijn vader mede kunstenaar was, en als zoodanig in het St. Lucasgild, te Haarlem is ingeschreven. Jammer, dat de naam niet wordt genoemd. Het zou mij niet verwonderen, als hij een kleinzoon was van cornelis visscher, den Oude, - Zie aldaar. - en zulks te minder, dewijl er nog een de Jonge wordt genoemd, en deze kan wel de in het St. Lucasgild ingeschreven cornelis visscher, vader van onzen cornelis, geweest zijn, hetgeen zeer pleit voor de vroege ontwikkeling van het talent van onzen graveur. Het schijnt ook dat hij steeds te Haarlem heeft gewoond; zeker is het, dat hij veel, wat aldaar te huis behoort, en wel van den grootsten omvang, als de Principes Hollandiae et Westfrisiae, etc. 38 groote portretten, met Titel, gegraveerd heeft. Ook heeft hij het schoone portret van philip wouwerman geteekend, door n. dupuis sculp., in gr. fo., welk portret, bij vergissing, door Nagler, onder het teekenwerk van jan de visscher wordt opgegeven. - Bij genoemden Auteur vindt men van zijne gravuren, ook naar zijn eigen teekeningen vervaardigd, vermeld: Portretten tot Nr. 101, waarbij seriën voorkomen, als De Graven van Holland enz., onder één nommer beschreven. - Geestelijke onderwerpen tot 133. - Historische Voorstellingen tot 143. - Gewoon Volksleven enz. tot Nr. 179, allen met de verschillende drukken; alsmede nog 12 stuks, die onder de twijfelachtige worden gesteld. - Ik moet hier nog doen opmerken, dat de prent Nr. 105, Maria, met het ligchaam van
| |
| |
haren Zoon, door eene vrouw en een jongeling ondersteund, waarbij Magdalena, naar tintoret, in fo-plano, in mijn bezit, niet tot het Prachtwerk van g. reynst, - Zie aldaar. - zoo als Nagler zegt, behoort, daar zij in mijn compleet exemplaar, druk vóór alle letter en nommers, niet wordt gevonden. - De eerste prent: Buste van een schoone Vrouw, met de hand op de borst, naar parmesan, wordt voor een der schoonste graveerwerken gehouden. - Zij is, inderdaad, oorspronklijk schoon. Ik bezit er eene zeer goede kopij van, andersom. - Behalve het genoemde Portret van 1649, dat bij Van Eynden en Van der Willigen en Immerzeel voorkomt, en daarnaar is genomen, noemt Weigel, in zijn Kunst-Catalog, 27 Abth., 1856, Nr. 3305, nog een Idem, Aet. 19 (?), 1651, se ipse sc., in 8o., en als zeer zeldzaam. Ik heb dat niet gezien, doch het Aet. 19 is niet meer aanneemlijk. - Op de Kunstverkooping van J. de Vos, Amsterdam, 1833, was: ‘cornelis visscher zijn eigen Portret, door hem-zelven op perkament geteekend, ten halven lijve, houdende in de regterhand een doodshoofd; aan eene kolom staat: ‘Aansien doet gedenken.’ ƒ100. Nu wordt het duidelijk, dat hij door zijne gevaarlijke kwaal, steeds den dood voor oogen had. Uit dien toestand kan men afleiden, dat hij een geregeld en huislijk leven geleid, en veel tijd, om zijne werken te volvoeren, daardoor gewonnen heeft. - Er gaat ook een Portret van zijne moeder uit, beteekend c. visscher, del., j. de visscher sculp. Hieruit blijkt, dat de namen der beide broeders door den lettergraveur verschillend geschreven zijn.
| |
[Visscher. (G.)]
VISSCHER. (G.) Eene gravure van middelmatige verdienste, voorstellende Bacchus en Cupido, met drinkbekers in de hand, in een priëel zittende enz., in ovaal, met versieringen omgeven, is beteekend g. visscher fecit, in fo. - Zie op VISSER. (J.G.)
| |
[Visscher, (Jan)]
VISSCHER, (Jan) die zich ook wel de visscher schreef, is door Immerzeel vermeld. - Zie over zijn geslacht op visscher. - Hij is de broeder van den beroemden cornelis, ofschoon er onder het Portret van diens moeder staat c. visscher, del., j. de visscher sculp. Dit zou aanleiding tot twijfel kunnen geven, en echter is het zoo. - Hij is niet te Amsterdam, in 1636, zooals bij Immerzeel en anderen vermeld staat, maar te Haarlem geboren, en een broeder van lambert en cornelis visscher. - Zie aldaar. - Zijn sterfjaar is niet bekend, doch Nagler zegt, dat men weet, dat hij in 1692 nog werkzaam was; dit wordt echter door hem niet aangewezen. - Het laatst bij mij bekende jaartal, 1671, komt voor op het Portret van Cornelis Catsius, Pastoor te Haarlem. - Hij heeft uitmuntende graveerwerken, ook naar zijn eigen teekeningen, geleverd, die door Nagler worden vermeld, zijnde 64 nommers, waarbij Reeksen, met al de bekende verschillende drukken enz., als: tot Nr. 14, Portretten; tot 17, Historiële onderwerpen. - Huislijke tafereelen tot Nr. 30, en Landschappen enz. tot Nr. 64. - Die naar berchem vindt men in den Beredeneerden Catalogus van al de Prenten van nicolaas berchem enz., door Hendrick de Winter; Amsterdam, 1767, in 8o, zeldzaam, uitvoerig beschreven. - Nagler heeft, bij vergissing, dezen jan als teekenaar van het Portret van ph. wouwerman, door n. dupuis sculp., in gr. fo., vermeld, doch dat is door c. de visscher delin. - Zyn Portret, se ipse del, met rood krijt, is in Prentteekening gebragt door c. van noorde, in 1775; waar onder: jan visscher, konstig Schilder en Plaatsnyder. Geboren te Amsterdam, 1636. - Hier was van noorde met de later gevonden bescheiden, boven vermeld, nog niet bekend. - Hetzelfde komt in gravure bij Van Eynden en Van der Willigen voor.
| |
[Visscher, (Jan Claesz.)]
VISSCHER, (Jan Claesz.) vader van claes jansz. visscher - Zie aldaar de bewijzen wegens zijn persoon en werken meêgedeeld, en op visscher.
| |
| |
| |
[Visscher. (Jan Jacobsz.)]
VISSCHER. (Jan Jacobsz.) In G.A. Bredero's, Boertigh Liedeboeck enz., vindt men zijne klagt over het verval der Rederijkerskamer, te Amsterdam, in Liefde bloeyende (1615), in een lied aan jan jacobsz. visscher, schilder en glasschrijver, vermeld. - Verder is mij niets van dezen kunstenaar bekend.
| |
[Visscher. (Lambertus)]
VISSCHER. (Lambertus) Deze kunstgraveur staat bij Immerzeel geboekt. - Zie bij mij over zijn geslacht op visscher. - Het is later voor goed bekend geworden, dat hij, even als zijne broeders, jan en cornelis visscher - Zie aldaar. - de beroemde graveurs, te Haarlem werd geboren. - Zekere berigten omtrent het jaar van zijne geboorte en van zijn overlijden zijn alsnog niet bekend. Voor het eerste wordt 1633 genoemd, en gezegd, dat hij nog in 1690, te Rome, werkzaam was. - Nagler beschrijft 25 nommers zijner graveerwerken, waaronder 18 portretten, en waarvan dat van den Vice-Admiraal Corn. Tromp, naar. f. bol, gr. in fo., voor zijn schoonste werk gehouden wordt.
| |
[Visscher (Nicolaes)]
VISSCHER (Nicolaes) was de zoon van claes jansz. visscher, die in dezelfde handelszaak van zijn vader en grootvader is opgevolgd. Hij heeft vooral kunst-zaken, wat Kaarten en Steden van vele landen van Europa betreft, uitgegeven, en ongetwijfeld de kunst beoefend. - Ik heb gevonden, dat zijn Monogram hetzelfde is als dat zijner voorgangers; - Zie daarover op zijn vader, - doch hij heeft den stok der j. verlengd, en aan den top door twee lijnen een 4 gevormd; en er bovendien nog een kruisstreep voor zijn teeken aan toegevoegd. Dit staat op eene geëtste prent, in fo., in mijn bezit, waarop 16 kleine Stad- en Watergezigten, aan den Rijn, de Schelde en Zuiderzee gelegen. Dit Monogram is de aanvangsletter van den naam, en beteekend visscher, en, de Jonge excudit. - Hieruit volgt niet, dat al, wat bij hem te verkrijgen was, met dat teeken is voorzien geweest; neen, want veel werken, door zijne voorgangers beteekend, waren nog in de zaak voorhanden. Dit een en ander bevestigt, mijns inziens, dat nicolaes de zoon van claes jansz. is geweest, die anderen, doch zonder eenig bewijs, weder als een Neef hebben vermeld. - Zie over de naamsafleiding op visscher. - Zijn overlijden, zegt Nagler, schijnt te blijken uit een Werk van Gregori, Gedanken von Landkarten, Franhfurt, 1713, waarin voorkomt, dat hij den 9. December, 1709, te Amsterdam, overleden is. Zijne weduwe heeft nog jaren daarna dezelfde zaak gedreven.
| |
[Vissenaken (Jeroon van)]
VISSENAKEN (Jeroon van) was, volgens Van Mander, een voornaam leerling van frans floris, den Oude.
| |
[Visser, (....)]
VISSER, (....) een onvermeld stempelgraveur, van wien ik een penning, ter grootte van een ouden daalder, bezit, waarop het Portret van Willem den V.P.v.O., en op de keerzijde een Zondags-almanak, met het omschrift: Amsterdamsche Almanak voor het jaar onzes Heeren 1767; beteekend visser fecit.
| |
[Visser. (J.G.)]
VISSER. (J.G.) Van dezen kunstenaar komen gravuren voor in de Nederlandsche Stad- en Dorpbeschryver, door Van Ollefen en Bakker; Amsterdam, 1797, 8 deelen, in 8o. - Gedenkzuil der VII Vereenigde Provinciën, door hem del. et sculp., gr. in fo. enz. - Of nu g. visscher - Zie aldaar. - en deze één-en-dezelfde persoon moet zijn, en de lettergraveurs hier in het spel komen, kan ik niet beslissen; doch, naar den aard van het werk van beiden te oordeelen, zal zulks vermoedelijk het geval wel zijn.
| |
[Visser Bender. (Joannes Pieter)]
VISSER BENDER. (Joannes Pieter) Als vervolg op Immerzeel, voeg ik er hier bij, dat zijn Portret in het bekende Werk van j.e. marcus voorkomt, waarnaar dat bij Van Eynden en Van der Willigen genomen is.
| |
[Vitel, Vittel of Vitelli. - Zie op Wittel.]
VITEL, VITTEL of VITELLI. - Zie op WITTEL.
| |
[Vitringa. (Wigerus)]
VITRINGA. (Wigerus) Deze vermaarde zeeschilder is door Immerzeel geboekt,
| |
| |
zonder echter daarbij zijn overlijden, te Wirdum, 18 Januarij, 1721, bepaaldelijk bij Van Eynden en Van der Willigen opgegeven, te vermelden. - Ik bezit zijn Portret, door hem-zelven, in 1721, geteekend, en door c. van noorde in 't koper gebragt, 1757, in fo. Daarbij is zijn wapen gevoegd, coupé de l'un en l'autre; 1. veld azuur, waarop een ruit, à losange, van zilver, 2. veld zilver, waarop een lelie van azuur. Dit Portret komt ook bij laatstgenoemden auteur voor.
| |
[Viverius, (Jakobus)]
VIVERIUS, (Jakobus) de Oude, was, tijdens Prins Willem I., een beroemd miniatuurschilder, zooals mij bleek uit een Werkje, door zijn zoon Jakobus Viverius, vermaard Geneeskundige, geschreven, eerst onder den naam van Philologus Philiatros à Ganda, te Amsterdam, in 1615 en 1636, en later, onder den Titel van Wintersche Avonden, of Nederlandsche Vertellingen enz., door Jakobus Viverius enz., Amsterdam, 1665, in 12o., verschenen. In die verhalen leest men, onder anderen, op bl. 207: ‘D'oude viverius, van wiens wonderlicke wonden en overlyden wy in 't Tweede Boek, aen 't negende Hoofdstuk, hebben gesproocken, was so konstig in 't illumineren, dat men syns gelyck naby niet wist te vinden; invoegen dat hy, daerdoor, Mevrouw de Princesse van Orange, ende Heer van Buzenval, Gesant van den Koninck van Vranchryck, in optooging ende verwonderingh brogt. Hy heeft sich selven, ende oock andere, soo meesterlyck gemaackt, dat het oogh daarop gevest blyft, ende tusschen de natuurlycke verven ende dese naauwelickx een onderscheydt weet te ramen. Christiaan Perret, Apotheker, tot Leyden, heeft eertydts sommige van syn konst-stuckjes in waarde gehouden. Hy heeft, op de grootte van een vinger-nagel, een ongetoomt Paart, dat sich selfs van een berg te barste springt, gemaakt, en daar rondom, seer curieus, met vergulde letters, deze spreuk: Libertas Libertate perit, dat is: Vryheyd door Vryheyd vergaan enz.’ - Hoe hoog hij bij Prins Willem I. om zijne kunst in achting stond, blijkt uit het volgende, op bl. 210: ‘Willem, Prince van Oranje, wou iets aan Duc d'Alenzon vereeren, des hy d'oude viverius ontbood, en toonde, aan hem, een teekening met rood aarde gedaan, waarin sich, tusschen verscheyde Bergjes sommige Maagden met Bloem-korfkens lieten sien; dit wilde hy van zilver gemaackt hebben; doch syn zinnen villen daarvan op iets anders; want hy kreeg een ope Poort, mee met rood-aard geteeckent, seggende tegen viverius, Meester onse Bergen syn in een Poort verandert; wat of dat toch wil bedieden? daarop viverius antwoordde: Genadigste Heer, de Poorten beteeckenen de harten der Onderdanen; soo lang dese voor d'over-Heeren, open blyven, soo lang gaat 'et wel; maar werden die eens geslooten, dan gaat, et qualick. De Prins sloegh hem, met de handt, op de schouder, en zey: Meester! Meester! ghy hebt de rechte meening geraden. Doch dat werk kreeg mede geen voortgang.’ - Zou Prins Willem deze schetsen zelf ontworpen engeteekend hebben? - Uit het een en ander af te leiden moet ik besluiten, dat hij de genoemde kunst als bijzaak beoefende voor een vak, dat daar naauw aan verbonden is, namelijk, het stempelsnijden, graveren en zilverwerken, zooals ik uit bl. 208 duidelijk kan opmaken: ‘Hy had oock soo een wetenschap dat hy niet alleen ronde en holle knoopen van goud, maar daar beneven gesnede platen, soo konstig kon afgieten, dat de plaatsnyders hun eigen werck van 't gegoote qualick konden onderscheyden. Hy had niet gestudeerd, en was evenwel van een zeer goed vernuft. Hy was Waardeerder van de Gentze munt, dus hem al de Vlaamsche nobels door de handen zyn gegaan enz.’ - Het schijnt, dat hij na den dood van Prins Willem I. zijne betrekking niet behouden, en zich uit Vlaanderen naar Engeland verwijderd heeft, zoo als het kort berigt van een voorval, hem te Antwerpen overkomen, genoeg doet vermoeden, dat de aanhangers van Oranje
| |
| |
daar niet veilig waren. Ik lees, op bl. 100: ‘D'oude viverius, vader van Jakobus Viverius, wierd, binnen de Stadt van Antwerpen, in de Voet-boogs-Doelen, met een Pyl, wyl hy, nae datze, wacht hadden geroepen, waande over de baan te loopen, dwers doer den hals geschooten. Hy stondt, in het eerst vry beteutert, ende wist nauwelics waar 't hem deerde. Ten lesten, ziende hoe het hem geschapen was, zeyde hy: Och! het is om my. De pyl wierdt van een Italiaan, met kracht uit de wondt getoogen. Het eerste verbant had hem, door des Meesters onvoorsichtigheit, haast, om een luchtje geholpen. Maar een andere, welcke vry wat beter werckte, die arbeyde zoo voorspoedigh dat de Man, aan den darden dagh een deuntjen songh. Hy behieldt, van dit ongeluck, geen andere quaal, dan dat hy wat mager in 't aansicht bleef. Hy is in 't jaar 1593, den 8 July, hebbende een ouderdom van vyftigh jaren, binnen Londen, aan een keel-ziekte, gestorven. Hy heeft eene Vrouw, hebbende een Pyl in de handt, tot een Wapen gevoert. De kunstrijke hans wierincx heeft kem, met een Pyl in de hand, konstigh getekent ende afgemaalt. Waarop dat zyn Zoon dit navolgende heeft gepast: De Pyl is, in uw hand gegeven, - Om-datze, door uw hals, gedreven, - U 't lieve leven toen niet nam: - Maar als de dood, na lange wylen, - Schoot in uw borst, haar stale pylen, - Toen vielje, als een doorschoote Lam. - De leer-zuckt deed my elders swerven; - Des ik myn Vader niet zag sterven, - Noch aan de Baar, myn kanden sloeg. - 't Gerucht brockt my, daarna, aan 't weenen: - Och! 't eerste pyl-wee was verdweenen, - Maar, laas! een tweede hem verjoeg.’ - Bij Ampzing, Beschryving van Haerlem enz., Ibid., 1628, in 4o., bl. 342, vind ik jacobus viverius, Handboek, ofte kort begrip der Kaerten enz., met historische beschrijving vermeld, waarschijnlijk, van onzen jacobus, doch ik heb het, tot heden toe, nooit gezien.
| |
[Vivier. (Jean du) - Zie op Duvivier, (Jean)]
VIVIER. (Jean du) - Zie op DUVIVIER, (Jean) en ik voeg er hier nog bij, dat Weigel, in zijn Kunstlager-Catalog, 20. Abth., 1856, bl. 354, een Portret van j. du vivier, borststuk, bij een werkbank, in medaljon, f. muhnke del. et lith., in 4o. vermeldt. Dit kan dus wel van onzen jean zijn, en later naar de schilderij vervaardigd wezen. Zoo niet, dan is het een ander van dien naam.
| |
[Vivier. (Jean-Martin du) - Zie Duvivier. (Jean-Martin)]
VIVIER. (Jean-Martin du) - Zie DUVIVIER. (Jean-Martin)
| |
[Viviera (....)]
VIVIERA (....) Op eene Kunstveiling, te Antwerpen, 25 Mei, 1768, was, onder Nr. 39 van den Catalogus: ‘Een stukje met Beelden en Paarden door viviera; h. 19½, br. 13 dm. ƒ14-5.’ - Deze schilder was mij nog onbekend, en ik heb hem hier eene plaats ingeruimd, teneinde nadere berigten nopens hem uit te lokken.
| |
[Vlaandre. (Hans van) - Zie Flanderen. (Hans, of Joan)]
VLAANDRE. (Hans van) - Zie FLANDEREN. (Hans, of Joan)
| |
[Vladder, (L. de)]
VLADDER, (L. de) wiens naam dikwijls verkeerdelijk zoo wordt geschreven; het is een-en-dezelfde persoon, als lodewyk de vadder, bij Immerzeel vermeld.
| |
[Vlaeminck, (Jan de)]
VLAEMINCK, (Jan de) schilder van Gent, werd omstreeks 1810 geboren, en vormde zich aan de Akademie dier Stad. - Hij schilderde Portretten en Huislijke onderwerpen. Zijn volksgebruiken zijn met geest en leven opgevat, en met groote kennis van zaken uitgevoerd, gelijk er in verscheiden Verzamelingen daarvan proeven te zien zijn. Zie Nagler.
| |
[Vlaming, of Vlaaming, (Jan de)]
VLAMING, of VLAAMING, (Jan de) een teekenaar en schilder, en in de eerste helft der XVIII. eeuw, te Amsterdam, werkzaam. Hij schilderde Landschappen en Stadsgezigten. c. philips jacobsz. heeft verscheiden Gezigten in de Stad Amsterdam, naar zijne teekeningen, gegraveerd, in fo. Zie Nagler.
| |
[Vlaminger. (Jacob de) - Zie op Fiamingo. (Jacopo)]
VLAMINGER. (Jacob de) - Zie op FIAMINGO. (Jacopo)
| |
[Vlamink. (Jan die)]
VLAMINK. (Jan die) In de Thesauriers-Rekeningen der Stad Haarlem, bl. 30,
| |
| |
36, 39 en 41, vindt men aangeteekend: ‘Ao. 1445. jan die (vlamink), Goutsmit, maakt twee Zegels voor de Stad. - In 1454, jan die vlamink, die Goutsmit, graveert een groot Zegel in tin, ter bezegeling der Waagbrieven; en maakt de modellen van vier zilveren Schilden, voor de pypers en trompetters. - In 1456 graveerde hij het Zegel voor de Graaflijke Regering. - In 1457 een dergelijk Zegel, en in 1462 het Wapen der Stad, op twee zilveren kannen en zes schalen. Het gewigt dezer kannen bedroeg acht mark, en dat der zes schalen, twaalf mark en drie oncen. Zij kosteden te zamen 237 ℔17 sch. 4 gr., en werden van Stadswege aan den Stadhouder van Holland geschonken,’ - Zie over de Goudsmeden van dien tijd op heynriczoon (pieter), waar tevens de bron van dit Artikel is aangewezen.
| |
[Vlegel (Juriaen)]
VLEGEL (Juriaen) vond ik als kunstenaar, in het begin der XVII. eeuw, te Utrecht: ‘juriaen vlegel, Constschilder.’ Protokol van den Notaris Verduyn; Acte van 21 Maart, 1616.
| |
[Vlerick. (Pieter) - Zie bij Immerzeel en bij mij op Ulerick. (Pieter)]
VLERICK. (Pieter) - Zie bij Immerzeel en bij mij op ULERICK. (Pieter) - Bij Van Mander, die een leerling van hem was. is een misslag in zijn geboorte-of sterfjaar ingeslopen, daar hij zegt, - zelfs in den druk van 1604, door hem-zelf bezorgd, - dat hij, te Doornick, aan de pest, op vastenavond, in 1581 ‘oud wesende 44 jaer en een half’ is overleden; en hij geeft voor zijn geboortejaar 1539 op, zoodat hij alsdan maar 42 jaren is oud geworden.
| |
[Vletter. (Samuel de)]
VLETTER. (Samuel de) Bij Immerzeel vindt men zijn levensloop tot 1843 beschreven; in het daaropvolgende jaar moest ik reeds dit droevig berigt te boek stellen: ‘Amsterdam, den 2. September, 1844. Heden overleed, in den ouderderdom van 28 jaren, samuël de vletter, na slechts drie maanden in den echt te zijn verbonden geweest.’ Zie Nederlandsch Kunstblad, 1844, Nr. 36. - Uit dit huwelijk werd een zoon geboren, die de hoop der weduwe is, om welligt het spoor van den vader te volgen. - Merkwaardig is het, dat onze samuel, drie maanden na zijne geboorte, zijn vader verloor, en zijne moeder met velerlei moeilijke opofferingen hem in de kunst heeft doen opleiden, waarvoor hij haar met innige liefde steeds erkentlijk is geweest; eene voorbeeldige deugd, die door vrienden en bekenden ten hoogste werd gewaardeerd, als getuigende, dat hij ‘een vriend der waarheid was, wiens handel en wandel niet anders betrachtte dan deugd en goede trouw.’ - Hij heeft veel Portretten geschilderd, die van eene treffende gelijkenis zijn, en ook dat van zich-zelf gemaakt, in krijt geteekend, hetgeen als eene schoone nalatenschap voor moeder, echtgenoot en zoon, in den boezem zijner familie bewaard wordt. - ‘Eene door hem nagelaten schilderij, De snoepende Kinderen getiteld, ging, van de Tentoonstelling, te Amsterdam, voor 1846, in eigendom over aan den grooten Beschermheer der Vaderlandsche Kunst, wijlen Z.M. Koning Willem II.’ Zie verder daarover Dr. Wap, in het Album van Hollandsche en Belgische Kunstschilders, enz.; 's Gravenhage, A.A. Weimar, 1844-1852, in fo., waarin echter eene fout is geslopen tenaanzien van het jaar van zijn overlijden, 1845, dat 1844 moet zijn, zooals boven is vermeld. - Het is hier de plaats, eene ongelooflijke bijzonderheid te vermelden, die tevens tot leering strekt voor elk Geschiedschrijver, hoe men te goeder trouw kan misleid worden; namelijk: ik heb bij genoemden Dr. Wap met eigen oogen de eigenhandige brieven van de weduwe, die van zijn oom, van den wijkmeester enz., gezien, die allen het jaar 1845 voor zijn overlijden hebben gesteld, terwijl de weduwe-zelve de bijzonderheid meldt, dat zijne nagelaten schilderij, De snoepende Kinderen, nog op de Tentoonstelling, te Amsterdam, van datzelfde jaar, dadelijk door Z.M. den Koning is aangekocht voor ƒ600. Als men nu de Catalogussen dier Ten- | |
| |
toonstellingen opslaat, dan is er in dat jaar geene, maar wel eene in 1844, te Amsterdam gehouden, en dit heeft zoo om de twee jaren plaats gehad; alleen in dien van 1844 vind ik, bl. 16, Nr. 439, genoemde schilderij vermeld, maar niet in dien van te 's Hage en elders plaats gehad hebbende Tentoonstellingen. Wat kan nu toch wel de reden geweest zijn, om zulk eene, als het ware, opzetlijke fout te begaan, daar toch alle Dagbladen van dat jaar dit logenstraffen?
| |
[Vleughels (Nicolaes)]
VLEUGHELS (Nicolaes) staat reeds bij Immerzeel geboekt, doch om gegronde redenen voeg ik er het volgende hier bij. Hij wordt ten onregte door de Fransche school als een landgenoot opgenomen, zooals Fiorillo, Geschichte der Mahlerey in Frankreich u.s.w., S. 346, juist aanmerkt. Ten jare 1725 is hij benoemd tot Directeur der Fransche Akademie van St. Lucas, te Rome, in de plaats van paersons. Het historische vak heeft hij in goeden stijl behandeld, en zich ook als Letterkundige bekend gemaakt, door de uitgave der Kunstgesprekken van Lodovico Dolci, genaamd de Aretin, onder den volgenden titel: Dialogo della Pittura de M. Lodovico Dolci; Firenze, 1735; ook in de Fransche taal, waarvan wij eene Nederlandsche vertaling bezitten, door Jacobus de Jongh, gevoegd achter eene idem uitgave: Beredeneerde beschouwing der Schilderkunst, naar het Fransch van De Piles; Amsterdam, 1756, in 8o. - Nagler zegt, dat bij een klein rond prentje heeft geëtst, Een Meisje, tegen den rug te zien, dat voor snuifdoozen bestemd was. - Nadat zijn Vorst, Lodewijk XV., hem naar verdienste, de Orde van St. Michiel had geschonken, is hij, in 1737, te Rome overleden, en in de Kerk van den H. Lodewijk van Frankrijk begraven. Er is daar eene Graftombe voor hem opgerigt: een Genius, houdende in de linkerhand een palet, ligt met den regter een sluijer op, die zijne afbeelding, in Medaljon gevat, bedekt. Zij is door michiel ange slodtz vervaardigd. Op het Epitaaf staat: d.o.m. nicolao vleughels, Parisino regii ordinis S. Michaëlis equiti, torquato viloe integritate morumque suavitate insigni liberalium artium studiis pictura, proesertim excellenti qui regiam Galliarum in urbe academiam singulari cura et laude moderatus obiit V. Id. Decembris anno MDCCXXXVII. aetatis suce LXVIII. Maria Theresia Gosset uxor et Bernardinus filius moestiss. p p. Dit Monument is in plaat gebragt door galimard, in 1744. - Hieruit ziet men, hoe monumentele bewijsstukken, zelfs onder de oogen van de erfgenamen en door tijdgenooten bepaald geleverd, nog kunnen doen dwalen, als wordende hij hier een Parijzenaar genoemd. - Zijn Portret, voor den ezel zittende, bezig met een mythologisch tafereel te schilderen, is door e. jeaurat, naar de schilderij van ant. pesne, in 1725, uitmuntend gegraveerd, in fo., waaronder: nicolaus vleughels Parisiensis Pictor Regius, et Regiae Pictorum Academiae Professor.
| |
[Vleughels (Philippus)]
VLEUGHELS (Philippus) wordt door Immerzeel genoemd; ik laat er nog op volgen, dat het schijnt, dat hij, tijdens zijn zoon nicolaes op zulk een aanzienlijk standpunt te Parijs was geplaatst, daar ook is geweest, of gevestigd was. Immers, zijn Portret is door ph. de champagne geschilderd, en door n. de l'armessin fraai gegraveerd, in fo. Om het ovaal, dat zijne afbeelding, dijstuk, in mantel gewikkeld, bevat, staat: philippus vleughels, Antverpiensis, Regius Pictor. Onder op een plint: nicolaas vleughels Filius, Sancti Michaelis Eques, et Academiae Gallicae in urbe Praefectus, Parentis optimi effigiem incidi curavit Ao. 1732.
| |
[Vlieger (....)]
VLIEGER (....) was, in de XVII. eeuw, als schilder, in Holland, werkzaam, zegt Nagler, en heeft het laatst van zijn leven te Hamburg doorgebragt. Hij schilderde kleine Bijbelsch-historische onderwerpen, gewoonlijk halve figuren. Ze zijn goed afgewerkt, doch in een onbevalligen, bruinen toon.
| |
| |
| |
[Vlieger (Eeltje de)]
VLIEGER (Eeltje de) was, waarschijnlijk, vermaagschapt aan den verdienstlijken schilder simon de vlieger; doch ik vond haar nergens vermeld. Echter lees ik in een ouden Catalogus eener rijke Verzameling van het laatst der voorgaande eeuw, onder Nr. 336: ‘Een Marmer-steenen tafel, waarop staat een flesch, met velerlei soorten van Bloemen, op doek geschilderd door eeltje de vlieger.’ - Waarschijnlijk, beeft zij dit vak beoefend uit liefhebberij.
| |
[Vlieger. (H. de)]
VLIEGER. (H. de) Deze naam komt voor in het Register van het I. Deel van den Catalogus van Hoet, die op bl. 359 en 360 de stukken van dezen meester aanwijst; ze zijn als volgt: ‘Een stuk, zynde het Gezigt van den Briel, door de vlieger; h. 2 vt., br. 4 vt. 2 dm., ƒ35, - en, Een stuk, zynde het Gezigt van 't Tolhuis, en de Maas, met schepen, door de vlieger; h. 2 vt. 11 dm., br. 4 vt. 1½ dm., ƒ34.’ - Hieruit blijkt, dat de voornaam bij deze stukken niet wordt vermeld; doch Hoet heeft ze beiden afgezonderd van die van simon, in het Register vermeld.
| |
[Vlieger (Serafyn de)]
VLIEGER (Serafyn de) werd te Eecloo geboren, en heeft zijne studiën aan de Gentsche Akademie, waar hij, in 1827, den tweeden prijs behaalde, volbragt. - Hij schilderde Portretten en Huislijke tafereelen. In 1838, heeft hij zijn eigen Portret vervaardigd, en overleed in den bloei zijner jaren, 1848. - Zie op poorter, (antoon de) wiens leerling hij is geweest.
| |
[Vlieger (Simon de)]
VLIEGER (Simon de) staat, naar waarde, bij Immerzeel geboekt. - Wat niet algemeen bekend werd, is, dat hij Portretten heeft geschilderd, als een zeer fraai van M.H. Tromp, Admiraal van Holland enz. c. queboorn sculp., in ovaal, in fo., met een vers van j. burchoorn. Als de naam er niet bijstond zou men het voor dat van Piet Hein houden. - Ook corn. dankerts heeft den Vice-Admiraal Cornelis de Witte naar hem gegraveerd, in ovaal, in fo. - Bij Nagler vindt men 20 stuks van hem bekende etsen beschreven, alsmede, afzonderlijk Nr. 21: eene Heidin (Handkijkster), bij een boom gezeten, halve figuur, met een rijk gekleed meisje, zittende op haar schoot; in het verschiet een groep heidenen; beteekend s.v.l. f.; h. 4 dm. 7 str., br. 3 dm. 10 str. Par.
| |
[Vlieger, (T. de)]
VLIEGER, (T. de) een kunstenaar, dien ik als zoodanig nergens heb vermeld gevonden. Hij heeft het Portret geschilderd van Ds. Gerrit Rooze, Leeraar der Doopsgezinde Gemeente, door s. fokke sculp., in 12o., dat onder meer anderen van dien stempel voorkomt in de Geschiedenis der Mennonieten enz., door Hermanus Schyn en Gerardus Maatschoen enz.; Amsterdam, 1743-45, 3 Deelen, 12o. - Door den genoemden Rooze, die in 1711 overleden en op gevorderden leeftijd afgebeeld is, kan de bloeitijd van onzen de vlieger op het laatst der XVII. eeuw gesteld worden. - Welligt is hij vermaagschapt aan den vermaarden simon, die wel zijn vader kan zijn geweest, alsmede aan h. en eeltje de vlieger - Zie aldaar. - die voor uitspanning de kunst bij hun vader geleerd en beoefend hebben.
| |
[Vlierden, of van Nymmegen, (Jan van)]
VLIERDEN, of VAN NYMMEGEN, (Jan van) een zilversmid en Muntstempelsnijder, die van 1488 tot 1521, te Antwerpen, bloeide. - Zie Messager des Sciences etc.; Gand, 1858, bl. 339.
| |
[Vliet (Gilles van)]
VLIET (Gilles van) moet, even als joanna koerten-blok, volgens Van Spaan, Beschryving van Rotterdam, veel roem in de papieren snijkunst hebben behaald.
| |
[Vliet. (Hendrik van, of van der)]
VLIET. (Hendrik van, of van der) - Zie bij Immerzeel en bij mij op zijn oom, VLIET. (Willem van der) - In 's Rijks Museum, te Amsterdam, berust eene uitmuntende schilderij, Het inwendige van de Oude-kerk te Delft, door hem, in 1654, geschilderd. - Op de Kunstveiling van Van der Marck, te Leyden, verkocht te Amsterdam, 1773, was bij de schilders-portretten, onder Nr. 473 van den Catalogus, dat van ‘hendrik van vliet, geboren te Delft, omstreeks
| |
| |
len jare 1605. Hy is, zittende voor een ezel, bezig met eene dame te portretteren; ter zyde staat een knecht, die een glas wyn in schenkt; aan den muur hangt een geschilderd pleisterhoofd, en daarboven een kerkje, met verder by werk. Zeer fraai door hem-zelf geschilderd, op doek; h. 28, br. 25 dm. Rhynl.’ - Dat hij in 1661 nog leefde, blijkt uit het schoone Portret van Joannes Beenius, oetatis 73. Ao. 1661. j. suyderhoef sculpsit, in fo.-plano, en in mijn bezit.
| |
[Vliet, (J. v(an) of van der)]
VLIET, (J. v(an) of van der) een onvermeld kunstgraveur, die de lieve prentjes in J. Cats, Self-stryt enz., 's Gravenhage, 1628, bij Adriaen van der Venne en Joost Ackers, in 8o., uitgegeven, en beteekend j.v. vliet sculp., naar a.v. venne geleverd heeft. - Ook zijn, mijns inziens, de prentjes in de Proteus, ofte Minnebeelden enz. van Cats, bij dezelfden, in 1628, in 8o., uitgegeven, van zijne hand, en hebben met het etswerk van jan george van vliet niets gemeens. - Het schijnt mij toe, dat deze j. veel ouder is dan jan george, en zou hij wel diens vader, of die van hendrik kunnen zijn. - Zie daarover op VLIET. (Willem van der)
| |
[Vliet, (Jan George van, of van der)]
VLIET, (Jan George van, of van der) is door Immerzeel vermeld. - Zie bij mij over zijn naam, op VLIET. (Willem van der) - Zijne bekende etswerken, 92 stuks, zijn door Bartsch en Nagler, met al de verschillende drukken, beschreven.
| |
[Vliet, (Willem van der)]
VLIET, (Willem van der) en niet van vliet, zoo als bij nagenoeg alle Auteurs, gelijk ook bij Immerzeel, mede voor andere kunstenaars van dien naam geschreven staat. De fout ligt in de beteekening hunner eigen werken, dewijl destijds nimmer van der, maar vander werd geschreven, en onze kunstenaar soms ook w.v. vliet teekende, en hendrik zich wel van vliet schreef; evenzoo de anderen van dat geslacht. Deze teregtwijzing vindt men bevestigd bij R. Boitet, Beschryving der Stad Delft; Ibid., 1729, in fo., bl. 781: ‘willem van der vliet, afkomstig van een jonger zoon uit het al-oude en adelyk geslagt Vander Woert, oefende zich eerst in fraye uitvindinge en om historiën te schilderen, maar naderhand begaf hy zich mede tot afbeeldingen; hy had een zeer vloeiende manier van schilderen, en wist alles zeer wel naar 't leven te treffen, gelyk een groot getal van zyne werken, by oude burgers noch in waarde gehouden, overal getuigen, en van de kunstkennaars met groot genoegen noch dagelyks werden bezien. Hy is in den jare 1644, in den ouderdom van 58 jaaren alhier overleden. Zyn broederszoon hendrik vander vliet, werd eerst leerling by hem, maar naderhand by den vermaarden mereveld enz.’ - Dus is hij in 1586 geboren, en niet in 1584, zooals Immerzeel zegt, die hem ook in 1642 sterven doet. - In den Catalogus van Terwesten, bl. 339, vond ik eene schilderij: ‘Een zingende oude Man en Vrouw, met een Jongen, zeer fraai geschilderd door w. van der vliet, 1647, ƒ25-10.’ - Hier heeft in het jaartal eene schrijffout plaats gehad, of het is niet goed gelezen. - Bij denzelfden Terwesten, vindt men dezen steeds willem van der vliet genoemden, terwijl hij hendrik van vliet schrijft, die toch oom tegen willem moest zeggen. En verder blz. 58, dat hij nog andere onderwerpen heeft geschilderd, als: ‘Een fraai Zeestrandje, door w. van der vliet, ƒ10.’ - Op blz. 578 vindt men, dat er in 1766, te Amsterdam, voor Een biddende Petrus, zijnde een zeer schoon stuk, door willem van der vliet, h. 25, br. 19 dm. Amst., ƒ120 betaald werd. - In het Museum, te Brussel, berust een schoon Mansportret, beteekend w. vander vliet f.
| |
[V.L.V.]
V.L.V. Op de Kunstveiling van Q. van Biesum, te Rotterdam, 1719, was, onder Nr. 171-172: ‘Een Rontje, zynde Gezichtjes, in waterverf, door v.l.v. Ao. 1576. - Een dito, door denzelven, zynde de Historie van Jonas ƒ5-10.’ - Dit Monogram is mij niet bekend.
| |
| |
| |
[Voeren. (Goswin van der) - Zie op Layens. (Matheus de)]
VOEREN. (Goswin van der) - Zie op LAYENS. (Matheus de)
| |
[Voerman. (Hendrik)]
VOERMAN. (Hendrik) Het bij Immerzeel vermelde Stadhuis, thans Paleis, te Amsterdam, door hem kunstig uit papier vervaardigd, berust, zoo ik mij wel herinner, in Felix Meritis, aldaar.
| |
[Voerst (Robert van)]
VOERST (Robert van) wordt bij Immerzeel en anderen vermeld, als geboren te Antwerpen, 1596, en dat het laatste graveerwerk, door hem te Londen in het licht gegeven, het jaarmerk 1635 voert. - Ik kan hier eenige bijzonderheden meêdeelen, door zijn tijdgenoot Van Buchell, die hem te Utrecht heeft gekend, in zijne Dagelyksche Aanteekeningen, Ms., te boek gesteld. ‘October 1636. robert van voerst, passen discipel, als ik verstae van moreelse, is in Engeland gestorven, was een modest goetaerdich jongman, in de const syn meester veel overtreffende; heeft den Coninck ende Coninginne, ende verscheide Engelsche Heeren in coper gesneden. Was geboortich van Arnhem, en stierf aen de pest in Engelant.’ - Ook lees ik bij Sandrart, Teutsche Academie, dat hij hem aan de Akademie to Utrecht, in 1625 en 1626, heeft gekend, en hij daarna, in 1628, naar Londen vertrokken is. - Hieruit ziet men, dat van voerst bij crispyn van de pas, den Oude, te Utrecht, die echter vele zijner werken te Arnhem uitgaf, de kunst heeft geleerd, en hij dus vóór October, 1636, reeds was overleden. - Bij Nagler vindt men 14 Portretten, meest van Engelsche personen, vermeld, waarbij zijn eigen Portret, door hem naar a. van dyck gegraveerd, in fo. - Een Idem, andersom gewend, f. chambars sc., komt bij Walpole voor. - In het Werk Van 't Light der Tekenen Schilderkonst enz., van crispyn van de pas, den Jonge, - Zie aldaar. - komen eenige afbeeldingen voor van wilde dieren, doch deze prenten zijn niet voor dat Werk, door van voerst sculp., naar de teekeningen van r. saveri, maar er is veel later van de oude koperen platen, even als van zooveel anderen, voor dit Werk gebruik gemaakt. Die van achter, in 4 talen bedrukt, er in voorkomen, doch zonder naam van graveur, schijnen mij toe, dezelfde 14 stuks te zijn, die in den Catalogus von Sternberg, zooals Nagler berigt, gevonden worden, en tot dit Werk te behooren; of, al deze prenten moeten reeds voor een ander, mij onbekend Werk, bestemd zijn geweest.
| |
[Voet, (Alexander)]
VOET, (Alexander) de Jonge, is door Immerzeel vermeld. - Bij Nagler vindt men 27 nommers zijner graveerwerken, met de verschillende drukken vermeld, waaronder slechts twee portretten, als dat van j. van kessel, hetgeen in De Bie voorkomt, en van J.A. Tucher, van Neurenberg, in fo.
| |
[Voet. (Ferdinant)]
VOET. (Ferdinant) Bij Houbraken vindt men in het Levensberigt van johan van bunnik, dat, toen deze te Rome was, hij onder andere Nederlandsche kunstbroeders ook ferdinant voet ontmoette, die daar reeds druk werkzaam was, en later, in 1684, met hem en zijn broeder jacob van bunnik, de terugreis van Rome over Parijs, naar Braband en Antwerpen aannam; ‘doch meergemelde ferdinant voet bleef in zyn geboortestadt Antwerpen, daar hy stalen van zyn brave konst deet zien, zoo in 't schilderen van Historiën, als van Portretten en Landschappen, waarvan hy er verscheiden op koper geëtst heeft, en met konstig geteekende beeltjes opgesiert. My is verhaalt, dat hy te Rome op den muur van de Kamer in de Herberg, daar de Schilders gewoon zyn byeen te komen, met kool geteekent heeft het gansche gezelschap, dat op een Bentfeest byeen was, zoodat elk in 't byzonder aan de wezenstrekken kenbaar was. Daarenboven waren de beelden zoo konstig en vast geteekend, en de schikking zoo geestig bedacht, dat al wie het zag daarof verwonderd stond. Wat achting het Bentgenootschap daarvoor heeft, blykt hieraan, dat, wanneer de muuren van die Kamer jaarlyks worden gewit of schoon gemaakt, dat beteekende
| |
| |
vak alleen wort uitgezondert, om tot een proefstuk van konst altyt te pronken.’ - Hieruit blijkt, dat deze voet niet alleen inderdaad een hoogst-bekwaam kunstenaar was, maar bovendien te Rome wel hoog stond aangeschreven, dewijl hij het Portret van den toen regerenden Paus, Clemens IX., heeft geschilderd, hetgeen in prent uitgaat, beteekend ferd. voet ad vivum Romae. t.j. sculp., gr. in fo. - Non- vind ik bij mij in het Prachtwerk, Les Hommes illustres en France etc. de Perrault, Paris, 1696, II. Vol. fo., het Portret van Messire Michel le Tellier, Chancelier de France, ferdinandus voet pinxit. edelinck sculp., in fo. Dit Portret en dat van meer andere Staatsmannen heeft hij dus bij zijn vroeger verblijf te Parijs geschilderd, want Le Tellier is in 1685, oud 82 jaren, overleden, en stelt hem hier op meer middelbaren leeftijd voor. - Van zijne etswerken schijnt vooralsnog niets bekend. - Dat onse voet zoo bijzonder met de van bunnik's, uit Utrecht, bevriend was, doet mij vermoeden, dat hij, ofschoon, zoo als Houbraken zegt, te Antwerpen geboren, wel tot het Utrechtsche geslacht Voet behooren kan. - Zijn Portret berust in de Galerij, te Florence, waar het op den naam van ferdinand vout voorkomt.
| |
[Voet. (Karel Borchart)]
VOET. (Karel Borchart) Bij dit Artikel van Immerzeel voeg ik alleen, dat zijn Portret, voor eene nis staande, terwijl de hand, waarin hij eene teekening houdt, op eene schilderij rust enz. door n. verkolje pinx. et fec., in fo. Dat bij Van Gool is hiernaar genomen.
| |
[Vogel, (Karel de)]
VOGEL, (Karel de) gebentnaamd Distelbloem. - Zie op VOGELAER. (Karel van)
| |
[Vogelaer (Pieter)]
VOGELAER (Pieter) staat bij Immerzeel beschreven. - Hij heeft ook het graveren beproefd, als: de St. Lievens Monster, te Zirixzee. Pr. vogelaer sculpsit, in fo.-oblong, en komt voor in Smallegange, Nieuwe Cronyck van Zeeland; opgesneden en later weder gebruikt voor de Oudheden van Zeeland enz., door H.v. R.(hyn) Leyden, 1722, in 8o., II. Deel, bl. 8; en Idem., Ibid., 1726, in fo., bl. 82. De lucht en zinnebeelden zijn goed, de kerk-zelve is slecht gegraveerd.
| |
[Vogelaer (Karel van)]
VOGELAER (Karel van) wordt door Nagler opgegeven, als, in 1653, te Maastricht, geboren en zich daar voor de kunst gevormd te hebben. Later vertrok hij naar Rome, en wilde daarna zijn geluk in Parijs en Lyon beproeven, hetgeen hem echter niet gelukte, weshalve hij naar Rome terugkeerde, waar hij in maratti een beschermer vond, die hem het bijwerk in zijne schilderijen liet schilderen. Dit bestond in Bloemen en Vruchten, waardoor hij den bijnaam van. carlo del fiore verkreeg. - In de Galerij, te Dresden, is eene schilderij van c.m. maratti, Een jonge Vrouw, door vruchten omgeven, door carlo da fiore, gezegd Distelbloem, (aldus staat in den Catalogus) geschilderd. Mede in die te Schleissheim, en in die van Lichtenstein, te Weenen, berusten Bloemstukken van zijne hand; ook heeft hij Beesten geschilderd, en is, in 1695, te Rome overleden. - Dewijl Nagler zegt, dat hij ook voglar, vogzelaer en distelbloem wordt genoemd, kan hij niet anders dan dezelfde persoon zijn, door Houbraken, II, bl. 349, en III. bl. 103, als karel de vogel, Bloemschilder van Maastricht, vermeld, die in de Roomsche Bent den bijnaam van Distelbloem had verkregen; en het woord Vogelaers, dat aldaar later in een zesregelig vers voorkomt, is geen eigen- of aangeduide Bentnaam. Blijkbaar heeft Nagler dit bij Houbraken niet gevonden, want alsdan zou hij karel de vogel, gebentnaamd Distelbloem, aan het hoofd van zijn Artikel hebben geschreven.
| |
[Vogelaer, (Claes Pietersz. van de)]
VOGELAER, (Claes Pietersz. van de) een glasschilder, die in de tweede helft der XVI. eeuw te Utrecht bloeide, blijkens de volgende post uit de Kameraarsrekening, van 1586: ‘Item claes pietersz. van de vogelaer, glasschryver,
| |
| |
gereyst nae Amsterdam, ende aldaer gecoft een silveren Lampet met een Waterpot, die welcke hy vergult hebbende op sommige plaetsen ende voerts toegestelt, daernae gereyst is in den Haghe, ende 't selve van deser Stadts-wegen verschoncken heeft aen Milord North, 343 £, 14 sc. Zie Dodt, Archief, III. Deel.
| |
[Vogelesangk (Izaäk)]
VOGELESANGK (Izaäk) en niet vogelesanck, zooals Immerzeel bij Van Eynden en Van der Willigen heeft gevonden; doch genoemde Auteurs wijzen dit teregt, en zeggen dat johannes vogelsang, door Van Gool dus verkeerdelijk genoemd, izaak moet zijn, gelijk zulks achter op een klein Portretje, hem voorstellende, se ipse pinxit, door c. van noorde fec., 1754, vermeld is. Op dat Portretje staat duidelijk izaak vogelesanck. - Dat van noorde, zijn tijdgenoot, hierin wel geloof verdient, blijkt uit nog een ander, door hem geëtst, in ovaal gevat, in 4o., waar ook de laatstgemelde naam onder staat.
| |
[Vois, (Adriaan, of Ary de)]
VOIS, (Adriaan, of Ary de) is, naar waarde, door Immerzeel beschreven. Zijne geboorte, te Leyden, wordt algemeen, volgens het berigt van Houbraken, in 1641 gesteld; zijn overlijden is niet bekend. - Balkema heeft daarin voorzien, en, zonder eenig bewijs, 1698 opgegeven. - Ik heb eene bedenking tegen het geboortejaar, dat, mijns inziens, stellig vroeger moet zijn, naar aanleiding eener schilderij, die nimmer is bekend geweest, en welke ik thans (Julij, 1862) voor mij heb, voorstellende Apollo, met de negen Muzen. Deze zijn, naar den geest van zijn tijd, sierlijk gekleed, en vormen een schilderachtige groep, bij een fontein, met het eigendomlijk teeken van ieders genie, werkzaam; alles, in een schoon Landschap, bevallig te zaam gesteld, zeer uitvoerig, schoon van kleur, meesterlijk behandeld, en waarin partijen zijn als door van mieris, den Oude, geschilderd; een kapitaal stuk, ongeveer 2 el breed en 1 el 2 palm hoog; de beelden 6 palmen groot. Dit uitmuntende stuk is in het bezit gekomen van den Heer f. kayser, phothograaf, te Utrecht. - Maar nu: het Is met zeer groote letters beteekend a.d. vois f. 1662; en hij zou het dus op 21 jarigen leeftijd geschilderd hebben, wat ik zeer betwijfel. - Uit de aanmerking, op Rathgeber's Annalen der Niederländischen Kunst, S. 124, gemaakt, waar hij eene teekening van a. de voys met het jaartal 1649 vermeldt, blijkt, dat die niet van iemand, in 1641 geboren, zijn kan, hetgeen immers ook voor een vroeger geboortejaar pleit. - Hij heeft meer dergelijke stukken en ook gewijde Historiën geschilderd, hetgeen weinig bekend is. Zoo was op de Kunstveiling van den Heer Guerin, te 's Gravenhage, 1740, onder Nr. 14 van den Catalogus: ‘een kapitaal stuk, verbeeldende de Opwekking van Lazarus, met elf figuren, zeer uitvoerig geschilderd door adriaan de vois, zynde weinig zoo kapitaal van hem bekend, ƒ135.’ - Op eene Idem, van den Heer Wierman, Amsterdam, 1762, Nr. 52: De vermaning van Johannes den Dooper, aan Herodes, over de bloedschande met Herodias enz.; h. 12, br. 15 dm. Amst., met Nr. 53: Venus, in de gedaante van eene Veldnymph, by Eneas enz., idem, idem, te zamen ƒ202. Ook deze stukken zijn met den vollen naam van adriaan beteekend, waardoor bij mij de vraag rijst, of de naam ary wel op zijne stukken te vinden is? - Op eene Idem, Ibid., 1765, Nr. 14, een zinnebeeldig stuk: de Ongeregtigheid zit op een troon; haar hoofd is bedekt met een tulband, en zij rust met den voet op de wereld; ter regterzijde van haar zit de Geregtigheid, vergezeld van de Barmhartigheid, op de wolken, en verdere figuren, evenzoo beteekend; h. 18½, br. 17 dm. ƒ425. - Men meent, dat het Portret van een Kunstenaar, door hem pinx., te Parijs, in de Louvre, dat van adam pynacker zou voorstellen. - Zijn Portret, door hem-zelven geschilderd, te halver lijve, rustende met zijn arm op een steenen balustrade, waarop een tapijt; in de andere hand houdt hij zijn palet, staande voor zijn ezel; h. 10¼, br. 8¾ dm. Rhijnl.
| |
| |
was in de Verzameling van Van der Marck, te Leyden, verkocht te Amsterdam, 1773, onder Nr. 475 van den Catalogus, waar staat bijgevoegd: ‘Geb. te Leyden, 1641, en aldaar overleden.’
| |
[Vois. (J. de)]
VOIS. (J. de) Deze naam is mij, als die eens kunstenaars, slechts éénmaal voorgekomen, onder een Portret van den beruchten, ter ondienste hoogst-geleerden Hadrianus Beverlandus, Aet. XXVI, door hem geschilderd, en door j. van munnickhuysen fraai gesneden, in fo. Daar Van Beverland in 1664 werd geboren, zoo kan j. de vois geen zoon zijn van den bekenden ary de vois, geboren 1641, maar wel een broeder, of, welligt, de vader; doch niets is te dien opzigte zeker. Nu is de vraag, of zulk fraai werk, als het genoemde Portret, vervaardigd kan zijn door iemand, van wien geen verdere kunst bekend is, zoodat het, waarschijnlijk, aan ary moet worden toegeschreven, en de lettergraveur de a als eene j zal hebben overgenomen, hetgeen, helaas! zoo dikwijls is geschied, in welk geval ary dit werk op zijn 49. jaar zou verrigt hebben. Ik, voor mij, kan hiertoe wel besluiten, want soort zoekt soort, en zeker zal Van Beverland, ary wel in gezelschap ontmoet, en daardoor aanleiding gegeven hebben tot het vervaardigen van het genoemde Portret.
| |
[Volders, of Velders, (Jan)]
VOLDERS, of VELDERS, (Jan) een schilder, te Brussel, die van 1660-70 werkzaam was, heeft voor kerken, en ook Portretten geschilderd. - p. van gunst heeft het Portret van Prins Jan Willem Friso, van Oranje, en Princes Maria Ludovica van Oranje naar hem gegraveerd. m. pool kopieerde het eerste voor de Hist. der Prinsen van Oranje, 1715, in 8o. (Lees (J. La Migue) Histoire du Prince d'Orange et de Nassau; (Johan Willem Friso) Leeuwarde, 1715, 2 vol., in 12o.) Zie Nagler. - In den Catalogus van Portretten van F. Muller, Nr. 460, staat velders.
| |
[Voleur. (Colin, of Colard le)]
VOLEUR. (Colin, of Colard le) In de Archiven te Rijssel, vindt men, in de oude Graaflijke Rekenkamer der Hertogen van Bourgondië, op het jaar 1420-21, het volgende aangeteekend; ‘A colin le voleur, fils et heretier de feu jehan le voleur, jadis paintre et valet de chambre de feu M. le duc, dernièrement trespassé, - pour ung char, paint bien et notablement, selon l'ordonnance et devise de la duchesse Margherite, que elle fist faire pour son corps, dès l'an MCCCCV, par marchié et accord. LXVIII escus d'or.’ Zie le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne, etc. Tom. I, 2 Partie, Paris, 1849, in 8o., bl. 182. - Ik kan niet nalaten, om der Geschiedenis wil, hier nog te melden, dat hij in 1430 en 31 het beroemde Paleis te Hesdin, het Fontainebleau van dien tijd, heeft beschilderd; en dat hij, in 1432-33, daar tevens als Werktuigkundige heeft gediend moet nog tot bewondering verstrekken, terwijl hij tevens daardoor van nabij heeft vernomen, hoe de Vorsten, tot hofvermaak, van vrolijke boert hielden. Ziehier het relaas, zooals dit in gemeld Werk, op bl. 268, uit de Rekeningen voorkomt. ‘A colard le voleur, varlet de chambre et paintre de MS. le duc, la somme de mil livres, du pris de XL groz, monnoie de Flandres la livre, laquelle MdS. a ordonnée luy estre baillée et délivrée comptant, pour par son commandement et ordonnance et par marchié à luy fait en tâche avoir faiz et fait faire de painterie et aultrement en son chastel de Hesdin les ouvraiges et devises cy aprez à plain déclairées. C'est assavoir, d'avoir paint la galerie dudit chastel pareillement et de la devise qu'elle estoit paravant bien richement et des plus fines estoffes de painterie que fait a peu. Item avoir fait et renouvellé les ystoires et painture de trois personnages qui vuident eaue et moullent les gens quand l'en veult. Et à l'entrée d'icelle Galerie à ung engien pour moullier les dames en marchant par dessus, et ung mirouer où l'en voit plusieurs
| |
| |
abuz; et avec ce fait à l'entrée d'icelle galerie ung engien, lequel au touchier aux boucles, ledit engien doit venir frapper au visaige de ceulx qui sont dessoubz et broulliez tous noirs ou blancs. Et aussi une fontaine en icelle galerie là où il courra eaue quant l'en vouldra et yra tousjours dont elle vient. Item à l'issue d'icelle galerie a ung aultre engien que tous ceulx qui passent parmi seront féruz et battus de bonnes boulées sur leurs testes et espaules. Item en la sale devant l'ermite qui fait plouvoir tout par tout comme l'eaue qui vient du ciel, et aussi tonner et néger et aussi esclitrer comme se on le voit au ciel. Item au plus prez de ladicte sale a ung hermite de bois pour parler aux gens qui vendront en icelle salle. Item avoir fait faire pavement pour paver icelle salle semblable comme devant estoit la moitié ou environ; et là a une place que quant les gens vont pardessus pour eulx garantir de la pluie, ils cheent du hault en bas en un sac là où ilz sont tous emplumez et très bien brouilliez. A faire lesquels ouvraiges MdS. lui a fait livrer bois, charpenterie et maçonnerie pour faire les édifices propices à faire les choses dessus dictes. Item lui a convenu mettre jus et sus, oultre la devise avant dicte, la plus grant partie du ciellement d'icelle sale et lambrouchier là où il doit plouvoir, pour ce que trop estoit foible et meschans pour faire les engiens a ce appartenans. Item a fait d'abondance que en icelle galerie a ung pont, que quant l'en veult, l'en fait cheoir en l'eaue ceulx qui vont pardessus. Item sont en plusieurs lieux engiens, que quant l'en veult toucher à aucunes touches y estans, on fait cheoir grande habondance d'eaue sur les gens. Item sont en la galerie six personnages, plus que paravant il n'y avoit, qui moillent les gens et par plusieurs manières. Item à l'entrée d'icelle, VIII conduiz pour moullier les dames par dessoubz et trois conduis que quand les gens arrestent par devant ilz sont tous blanchiz et brouillez de farine. Item une fenestre que quant les gens la veulent ouvrir, il y a ung personnage pardevant qui moulle les gens et reclot la fenestre à par elle. Item y a ung estaplel, ouquel a ung livre de balades, que quant l'en y veult lire, les gens se tiennent tous broulliez de noir et tantost qu' ilz regardent dedans aussi sont ilz mouilliez d'eau quant on veult. Et se y a ung aultre mirouer là où l'en envoie les gens pour eulx veoir quant ils sont brouilliez, et quant ils regardent dessus ilz sont de rechief tous emboulerez de farine et tous blans. Item y a ung personnage de bois qui vient pardessus ung bang ou milieu de la galerie et doit tromper et parler par engien et faire ung cry de par MS. que tout homme s'en voit hors de la galerie et ceulx qui yront à ce cry seront battus de grands personnages en manière de sots et sottes, lesquelz tendront les boulées dessus dictes où il fauldra qu'ilz cheent en l'eaue à l'entrée du pont, et ceulx qui ne se vouldront partir seront telement moulliez qu'ils ne saront où aler pour eschiver l'eaue. Item y a une fenestre en laquelle est une boiste pendue en l'air, et sur icelle boiste a ung huet, lequel fait plusieurs contenances en regardant les gens et fait baillier response de tout ce que on lui veult demander et en peut l'en oir la voix en icelle boiste ou en voirre. Item a paint la sale devant l'ermite où il doit plouvoir, de coulleurs à huille bonnes et belles, de fin or, fin asur et toutes les autres ensuivans et en plusieurs lieux d'en hault, dedans les murs, sont ystoires de grans ymaiges de painterie riches et gentes, et embas paint de tapisserie vive à veoir. Item a fait tout le ciel et lembrouch d'icelle sale tout d'azur et semé de grans estoilles doreés et eslevées de fin or, et les filets des croisiés de fin or, et les natelles et bouchiaux votez de plusieurs couleurs et sont tous les anges pendant ès helles dorez de fin or et argent et bruniz de fin argent, et tous les personnaiges qui sont à la grant
| |
| |
clefz pendant, sont pains à manière de drap d'or figuré. Et que depuis les divises dessus dictes, MdS. lui ordonna faire tout du long la galerie dessus dicte, au dessoubz du mur d'un pié par embas conduis et aultres engiens qui jecteront eaue par tant de lieux qu'il n'est personne en la galerie qu'il sache luy sauver qu'il ne soit moullié. Et partout dessoubz le pavement aultres conduiz et engiens pour moullier les dames par dessoubz. Et aussi envers les fenestres et tout du long afin que nul n'y peust estre aseur. Et plusieurs aultres engiens pour espendre eaue à foison quant bon samblera, et pour broullier aussi tous ceulx que l'en vouldra. Si comme tout ce est à plain contenu et déclairié es lettres patentes, de MdS. le duc sur ce fait, et donné en sa ville de Brouxelles, le XIXe jour de février l'an mil IIIJc et XXXII cy rendu, avec quittance dudit colard le voleur, de ladicte somme de VcXLVI L.; et certifficacion de Georg Guilbaut, conseillier, trésorier et gouverneur général de toutes finances d'icellui S. sur les pris et marchié dessus dits. Pour ce, cy à lui payé lesdits .... mil livres.
| |
[Voleur, (Jehan le)]
VOLEUR, (Jehan le) de vader van colin le voleur. - Zie aldaar.
| |
[Volkem, (Josse)]
VOLKEM, (Josse) een Beeldhouwer, voor de Bruiloftsfeesten van Karel den Stoute, in 1468, te Brugge, werkzaam. - Zie le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne etc., Paris, 1849, Tom. I. Register.
| |
[Volkert Klaasz.]
VOLKERT KLAASZ. is bij Immerzeel vermeld. - Zijn Portret komt bij Van Mander, in 8o., voor.
| |
[Volkertsz. (Dirk)]
VOLKERTSZ. (Dirk) is dezelfde persoon als dirk volkertsz. coornhert.
| |
[Vollenhove, (H. van)]
VOLLENHOVE, (H. van) een kunstschilder, in het begin der XVII. eeuw, te Utrecht, werkzaam. simon van de pas heeft, in 1614, Christus, met de Emmausgangers, aan tafel zittende, naar hem gegraveerd. - Daar simon destijds nog te Utrecht bij zijn vader was, mag men aannemen, dat van vollenhove daar ook woonde, hetgeen door een Extract uit het Register van de Resolutiën der Ed. Mog. Heeren Gedeputeerde Staten 's Lands van Utrecht, Jovis, den 21. December, 1626, in zyn geheel op roeland savery te lezen, bevestigd wordt. - Nagler kent hem alleen naar aanleiding der genoemde prent, en zegt: ‘herman van vollenhoven, schilder, van Campen, die omstreeks 1614 werkzaam was;’ en verder, dat er nog een jongere kunstenaar, van gelijken naam, heeft bestaan, die in 1619 geboren is, de kunst bij ph. de koning heeft geleerd, en in 1675 de meester van th. valkenburg was. - Niets van dat alles is mij immer voorgekomen.
| |
[Vollevens, (Johannes)]
VOLLEVENS, (Johannes) de Oude, is bij Immerzeel vermeld. - Zijn Portret komt voor in het I. Deel van Van Gool.
| |
[Vollevens, (Johannes)]
VOLLEVENS, (Johannes) de Jonge, staat reeds bij Immerzeel geboekt. - Ik voeg er bij, dat P. Terwesten, Ms., opgeeft, dat hij, als ‘Oud-Deken en Hoofdman der Confreriekamer van Pictura, te 's Gravenhage, in den jare 1758, overleden is.’ - In het Aanhangsel van A.G. Luiscius, Algemeen Woordenboek, op WYN, (Govert van) vond ik, dat deze weêrgâloos-weldadige en vermogende Maassluisnaar zich op zijn 90. jaar, in 1733, door onzen vollevens deed schilderen, waaronder een eerevers door Hendrik Schim is geplaatst. - Zijn Portret komt voor bij Van Gool, II. Deel.
| |
[Volmarin (....)]
VOLMARIN (....) wordt door Van Spaan, Beschryving van Rotterdam, bl. 114, opgegeven als een Bataljeschilder, onder de kunstenaars, die vóór 1691 overleden zijn.
| |
[Volsum. Zie op Volxum. (Jan)]
VOLSUM. - Zie op VOLXUM. (Jan)
| |
[Voluto. (Strazio) - Zie op Fermout. (Gilliam)]
VOLUTO. (Strazio) - Zie op FERMOUT. (Gilliam)
| |
[Volxum, of Volsum, (Jan, of Jan Baptist van)]
VOLXUM, of VOLSUM, (Jan, of Jan Baptist van) wordt bij Immerzeel vermeld. - F. Bogaerts noemt hem jan baptist, en zegt, dat er in het Museum,
| |
| |
te Gent, eene schilderij, onder Nr. 14, van hem is, voorstellende den Optogt, die heeft plaats gehad bij de plegtigheid der Inhuldiging van Keyser Carel VI, als Graef van Vlaenderen, op de Vrydagsmarkt, den 18. October, 1717, door den Markies De Prié. Hij is in 1732 overleden. - Deze zal wel dezelfde schilder zijn, als volsum, van Gent, van wien in de St. Maartenskerk, te Aalst, een Altaarstuk berust, voorstellende St. Nicolaas, de afgoden omwerpende, doch van middelmatige verdienste, zegt Descamps, in zijne Voyage Pittoresque de la Flandre etc. Paris, 1769, in 8o., p. 34.
| |
[Vonck, of Vonk. (C. en E. en J.)]
VONCK, of VONK. (C. en E. en J.) - c. vonck is met een paar regels door Immerzeel vermeld. - Het komt mij, tot nog toe voor, dat deze drie letters, welligt niet goed gezien, éénen-denzelfden persoon moeten aanduiden, zooals uit het straks volgend Werk blijken kan. Bevoegde kunstregters hebben uitstekende verdienste aan dezen kunstenaar toegekend, en het zeer bejammerd, dat de meeste zijner schilderijen, die tot eer van dezen meester op zijn naam moesten blijven bestaan, op dien van hondekoeter en snyders verdoopt, verkocht worden, en dat de meeste liefhebbers, die, op den naam af, koopen, als de oorzaak dezer geldelijke speculatie in den handel moeten worden beschouwd. Daardoor komen zijne werken weinig op zijn eigen naam voor. - In de Galerij, te Dresden, zag ik twee schilderijen in dat vak, doch die in den Catalogus op naam van j (?) vonck vermeld staan. - Een zeer fraai stuk is in het bezit (1850) van den Heer Mr. Baron Van Pabst van Bingerden, te Nijmegen, voorstellende Een Jongen, die een patrijs in de hand heeft; verder een hangende haas en ander gevogelle, benevens een windhond; meesterlijk, doorschijnend en krachtig geschilderd, goed van licht en bruin, en aangenaam van koloriet. - Bij de adelijke familie Van Harinxma thoe Slooten, in Friesland, berust een kapitaal stuk, Een Beer, zich verweerende tegen een aantal honden, die hem met woede aanvallen; het verschiet vertoont een bergachtig landschap; h. l el 72 dm., br. 2 el 17 dm., door e. vonck f.
| |
[Voogd, (....)]
VOOGD, (....) een geheel onbekend graveur in zwarte kunst, van wiens werk de volgende prent vermeld wordt: Een Boerenkamer; vooraan een zittende boer, die rookt, regts een, die zijn water loost; links in den achtergrond drie kaart-spelers, en een, die rookt. In den onderrand: Pour chasser ma mélancholie, je veux fumer toute ma vie; links, teniers fecit. Op een exemplaar, door Weigel vermeld, staat in oud schrift: voogd sculpsit, Anvers; h, 9 dm.... str., br. 6 dm. 5 str, Par. Zeer zeldzaam. Zie diens Catalog, Nr. 5983. - Daar d. teniers, de Jonge, mede, inderdaad, in den trant van zwarte kunst heeft gearbeid, zoo wordt gemeend, dat deze prent tot zijn werk behoort en daarbij ook vermeld.
| |
[Voogt (Hendrik)]
VOOGT (Hendrik) is, naar waarde, door Immerzeel beschreven, doch deze geeft zijn geboortejaar, te Amsterdam, niet op, maar zegt wel, dat hij den 4. September, 1839, te Rome, is overleden, zooals bij Van Eynden en Van der Willigen, in het Aanhangsel, staat vermeld, waar is bijgevoegd: ‘in den ouderdom van omstreeks 64 jaar,’ moetende dit doelen op hun vroeger berigt, dat hij in 1766, of 1767 werd geboren, welk jaartal door de meeste Auteurs overgenomen is. Hier heeft Van Eynden zelf eene fout begaan, want dan zou voogt geen 64, maar 73 jaren bereikt hebben. Dit is zeker het geval, want hij schrijft, dat voogt reeds in 1788 naar Rome vertrok, en, in 1789, een Gezigt van Civita Castellana, vandaar aan de Maatschappij der Wetenschappen, te Haarlem, zond, hetwelk hij dus op zijn 23. jaar geschilderd heeft. - Het jaar van zijn overlijden is goed, want ik heb dit zelf uit het doodberigt, in de Dagbladen vermeld, aangeteekend, doch er staat wel deugdelijk bij: ‘in hoogen ouderdom, alhier (Rome) overleden,’ dat men van een man van 64 jaar niet zeggen zal. - Te
| |
| |
Rome werd hij de Hollandsche claude lorrain genoemd. - Hij heeft zeer fraai, zes stuks historische Landschappen, met figuren, geëtst, met zijn naam beteekend en Romae 1793, 94, 97, kl. in 4o., kl. in fo., en in fo., die bij Weigel op 6 Thlr. aangeteekend staan.
| |
[Voorde, (J.C. van)]
VOORDE, (J.C. van) een onvermeld kunstenaar, wiens werken zeldzaam voorkomen, en van wien Gezigten van Haarlem, op zijn naam staan, zooals voorkomt in den Catalogus van K. Kaan, Haarlem, 1852, bl. 2.
| |
[Voorde, (Peter van, of van de)]
VOORDE, (Peter van, of van de) een graveur van middelmatige verdienste, wiens werken ik, zoo ver ik ze gezien heb, voor kopijen houd, als: Princes Louisa van Nassau, Gemalin van den Markgraaf van Brandenburg, omvat door tropheën, met geniussen enz., in fo., (naar c. visscher?); - en Paus Clemens X, in 4o., voorkomende in den Hollandsche Mercurius, Haarlem, 1671, XXI. Deel.
| |
[Voordecker. (Mejufvrouw) Zie op Voordecker, (Henri) de Jonge.]
VOORDECKER. (Mejufvrouw) - Zie op VOORDECKER, (Henri) de Jonge.
| |
[Voordecker, (François)]
VOORDECKER, (François) kunstschilder, te Brussel, door wien, op Tentoonstellingen, Portretten, Landschappen en voorstellingen uit het dagelijksch leven, geleverd zijn; laatstelijk nog op die te Antwerpen, 1861, een stuk, genaamd Déception. Toen woonde hij in hetzelfde huis als henri voordecker, de Jonge, te Brussel? Is deze dan zijn vader? - Zie nog op VOORDECKER. (Frans)
| |
[Voordecker (Frans)]
VOORDECKER (Frans) vond ik alleen bij Nagler als een schilder van Brussel vermeld, omstreeks 1800 geboren, en die zijne studiën aan de Akademie, aldaar, volbragt. Eerst vervaardigde hij historische onderwerpen, en verder voorvallen, die hem omringden, waardoor zijne werken van zeer verschillenden aard zijn. Ze zijn meesterlijk, soms breed van penseelsbehandeling, en steeds met de noodige zorg uitgevoerd. - Hij kan wel een zoon van henri voordecker, den Oude, wezen.
| |
[Voordecker, (Henri)]
VOORDECKER, (Henri) de Oude. Deze Nestor in zijn vak, de zoo éénige kunstenaar, die in zijne tafereelen steeds zeer voortreflijk en natuurlijk Duiven schilderde, is door Immerzeel vermeld. Ik moet hier het berigt uit de Eendragt van Gent, van 15 December, 1861, doen volgen: ‘Dezer dagen is, te Brussel, de ouderdoms-deken der Belgische Schilders, de Heer h. voordecker, overleden. Hij was 83 (82) jaren oud, en Bidder der Leopoldsorde, tengevolge welker hoedanigheid de krijgseer aen zijn lijk werd toegebragt. Bij het graf sprak de Heer navez, Oud-bestuurder der Brusselsche Akademie, eene Redevoering uit.’ - Nagler heeft zich vergist met zijn doodjaar op 1847 te boeken. - Vermoedelijk zijn henri en frans voordecker zijne zonen. - Zijn Portret is door hesse lith., in fo.
| |
[Voordecker, (Henri)]
VOORDECKER, (Henri) de Jonge, van dien naam, en welligt een zoon van den voorgaande, schildert in hetzelfde vak, zooals ik op de Tentoonstelling van 1848, te Utrecht, eenige Duiven aan een open venster, en op een Idem, te Antwerpen, in 1861, het inwendige van een Duivenhok heb gezien. - In den Brief van 9 Julij, 1848, die de eerste schilderij begeleidde, en in mijn bezit, zegt hij, dat de andere bijgaande schilderij, een Fruitstuk, door zijne dochter, Mejufvrouw voordecker, te Brussel, is geschilderd, om mede geplaatst te worden. - Het was zeer natuurlijk en goed van penseelsbehandeling.
| |
[Voorhout (Johannes)]
VOORHOUT (Johannes) staat, naar waarde, bij Immerzeel geboekt. - In hoeverre hij in het portretteren geslaagd is, kan men zien uit het fraaije Portret van Do. J. Collerus, met veel bijwerk, door j. gole fecit, in mezzo-tinto, plano in fo., naar zijne schilderij. - Er wordt nog een schilder van dien naam vermeld, die op gelijke wijze de kunst beoefende, en door den een als zijn zoon, door den ander als zijn broeder opgegeven is; ik heb echter geen afdoende bescheiden dienaangaande gevonden. - Zijn Portret, hem nog jeugdig voorstellende, door hem-zelven als schilder afgebeeld; h. 34, br. 29 dm. Rhijnl., was in de Verzame- | |
| |
ling van Van der Marck, te Leyden, in 1773, verkocht te Amsterdam. - Een Idem, borststuk, in ovaal, met bijwerk, se ipse pinx. a. van halen sc., in mezzotinto, in 4o. Een Idem komt bij Houbraken en Descamps voor.
| |
[Voorman. (D. Batavus)]
VOORMAN. (D. Batavus) Van dezen kunstenaar vindt men, van 1816 tot 1822, op de Tentoonstellingen te Amsterdam, Historiële stukken, Portretten, Huislijke voorstellingen enz., door hem geschilderd.
| |
[Voort, (Aert van der)]
VOORT, (Aert van der) een beeldhouwer, bij de Bruiloftsfeesten van Karel den Stoute, in 1468, te Brugge, werkzaam. - Zie le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne etc., Paris, 1849, Tom. I.; Register.
| |
[Voort. (Cornelis van der)]
VOORT. (Cornelis van der) Deze vermaarde portretschilder is door Immerzeel, als te Amsterdam geboren, geboekt. - Nagler zegt, in 1580, te Antwerpen, doch zonder eenig bewijs. - Van Mander, die hem, als te Amsterdam wonende, vermeldt, zegt wel: ‘zoo ik 't wèl heb, is hy van Antwerpen geboortig;’ dus onzeker; doch in de daarbij gevoegde Noot van De Jongh, wien wij het verdere berigt over van der voort verschuldigd zijn, en dat door Nagler is overgenomen, staat bepaald, dat hij te Amsterdam werd geboren. Dit blijft bij mij vooralsnog op den voorgrond staan. - willem delff heeft het fraaije Portret van Do. Jacobus Roldanus, naar zijne schilderij, in fo., gegraveerd.
| |
[Voort (Jan van der)]
VOORT (Jan van der) wordt, door Nagler, als een Landschapschilder vermeld, die in de XVII. eeuw werkzaam was. - Zijne schilderijen zijn met eene vaste hand uitgevoerd, doch komen zeldzaam voor.
| |
[Voort, (Michiel van der)]
VOORT, (Michiel van der) de Oude. - Zie de volgende.
| |
[Voort, (Michiel van der)]
VOORT, (Michiel van der) de Jonge. Aldus is ook de naam van zijn vader, en niet vervoort, zooals bij Immerzeel en anderen staat vermeld, ofschoon het veelal in de gewone zamenleving, vooral in België, gebruiklijk is, vervoort te zeggen. Hij was de zoon van ‘michiel, en van Elisabeth Verberckt, geboren te Antwerpen, 18 Augustus, 1704, en heeft in naem en daed gevolgd zijnen vader genaemd den Ouden. In het jaer 1718 ging hij van de school zijns vaders bij den ervaren beeldhouwer petrus dominicus palmier over, om de leerjaren te doen. Hij behaelde in den jare 1724 de derde Medalje in de Akademie van St. Lucas tot Parijs. van der voort is ongetrouwd gebleven en wrogt zeer luttel, levende van de inkomsten van zijn gewonnen geld, aengelegd op een tontine.’ - Zie Jaerboek der Gilde van St. Lucas der Stad Antwerpen enz.; door J.B. van der Straelen; Ibid., 1855, in 8o., bl. 265.
| |
[Voort, (Michiel François van der)]
VOORT, (Michiel François van der) zoon van den schilder joseph van der voort en van Maria Catharina Cnuyt, werd te Antwerpen gedoopt, 28 April, 1714; de vermaarde beeldhouwer michiel van der voort, de Oude, was zijn doopheffer. - Hij komt het eerst voor als Deken van het St. Lucasgild, aldaar, in 1752, welke betrekking hij tot 1762 vervulde, en alstoen zijn ontslag nam. Hij is, den 3. September, 1737, gehuwd met Maria, Cockx, bij wie hij zeven kinderen verwekte, en is te Antwerpen, den 28. Maart, 1777, overleden. Zie Catalogue du Musée d'Anvers, 1857, waar men tevens eene schilderij, Basrelief, in het graauw geschilderd, zijnde eene Zinnebeeldige voorstelling op de Abdij van St. Michiel, te Antwerpen, door kindertjes enz. uitgedrukt, beschreven vindt. Gewoonlijk wordt hij onder den naam van michiel vervoort, of van der voort, de Jonge, aangeduid, en bijgevolg heeft Bryan-Stanley regt, te vragen, of niet m. van der voort voor een-en-denzelfden persoon met michiel vervoort moet gehouden worden. - In het Musée d'Anvers, par W. Burger, Bruxelles, 1862, p. 94, is van der woort eene drukfout, blijkens het Register, waar de naam goed staat vermeld. - Hij heeft ook zeer fraai geëtst, welke platen zeldzaam voor- | |
| |
komen en waarvan bekend zijn de Vijf kinderen in een Landschap, op muzijk-instrumenten spelende; geestig geëtst en met zijn naam beteekend; h. 3 dm, 9 str., br. 5 dm. 3 str. Par. Zie Catalogue de H. Detmold, door Weigel; Leipzig, 1857, Nr. 598.
| |
[Vorst (R.V.)]
VORST (R.V.) staat als graveur vermeld onder het portret van D. Kenelmus Digbi, Eques, Astroloog in Engeland, tijdens Koning Karel I, door a. van dyck geschilderd; doch dit is eene fout van den lettergraveur, daar het werk is van robert van voerst.
| |
[Vorsterman, of Vorstermans, (Lucas)]
VORSTERMAN, of VORSTERMANS, (Lucas) staat bij Immerzeel te boek gesteld. - Algemeen wordt zijne geboorte als te Antwerpen, in 1578, geschied, opgegeven. Ik moet hier dienaangaande eene bedenking maken, die bij mij zwaar weegt, te weten: a. van dyck, die hem van zeer nabij kende, heeft vervaardigd een geheel door hem geëtst Portret van vorsterman, in fo., waaronder lucas vorstermans, Calcographus Antwerpiae in Geldriâ natus. Wordt hier de Antwerpsche graveur niet duidelijk als een geboren Gelderschman vermeld? Zoowel toen, als nu, zou men die geboorteplaats wel achterwege gelaten hebben, indien het niet algemeen bekend ware geweest, dat hij niet te Antwerpen werd geboren. Wel is waar, de vorstermans waren reeds vroeg in Antwerpen bekend, blijkens het volgende Werk: Leenrechten naer Costumen ende Ordonnantiën 's Lands van Vlaendren: ende sonderlinghe van den Casteele te Ghendt. Tantwerpen, by Willem Vorsterman in 't jaer 1528, den 20. van Meye, in 4o. Waarschijnlijk, is bij de oorlogswoede een tak uit België naar Gelderland geweken, en later weêr teruggekeerd. Verder wordt die bedenking nog meer versterkt, door dat een schilder, met name vorstermans, de weduwe van een Bommelschen Burgemeester huwde, en de ouders waren van johannes vorstermans, in 1643, te Bommel geboren. Blijkt hier niet duidelijk uit, dat men Gelderland voor den geboortegrond van de bekende kunstenaars vorstermans moet beschouwen? Voorts is mij gebleken, dat zijne afbeeldingen en de prenten, waarop zijn naam als graveur, met groote kapitale letters, voorkomt, met vorstermans beteekend zijn. Ook bij De Bie vindt men zijn naam zoo geschreven. - Het is eene waarheid, dat de Graveerschool onder hem eene hervorming heeft ondergaan, en dat zijne prenten, als het ware, meer met de stift zijn geschilderd, waardoor hij de kleur, het licht en bruin, der tafereelen heeft weêrgegeven, welk een en ander zijne voorgangers meer naar vaste regelen, in 't koper bragten, een lof, die hem toekomt, en eenigermate als den voorlooper van den grooten cornelis visscher, in dat vak, aanduidt. - Bij Nagler staan 132 stuks zijner graveerwerken, met de verschillende drukken, beschreven, waaronder 70 stuks Portretten, 47 stuks Gewijde en Kerklijke tafereelen, en 15 stuks Verschillende Onderwerpen. - Behalve zijn genoemd Portret, heeft van dyck hem nogmaals, doch, zoo het mij toeschijnt, meer bejaard geschilderd; door zijn zoon, lucas vorstermans Junior sculpsit et excudit, in fo., waaronder: lucas vorstermans. Desine Lijsippos iactare animosa vetustas - Hic vir, hic excudit spirantia mollius oera. Een Idem, f. van den wyngaerde sc., naar j. livens. De Teekening en de Prent waren in den Catalogus (Teekeningen, Nr. 1771) van Van der Marck, verkocht te Amsterdam, 1773, alsmede een geteekend Idem, door a. van dyck, onder Nr. 1770.
| |
[Vorsterman, of Vorstermans, (Lucas)]
VORSTERMAN, of VORSTERMANS, (Lucas) de Jonge, werd door Immerzeel in een paar regels herdacht. - Het is waar, dat hij in het graveren de hoogte van zijn vader niet heeft bereikt, ‘maar daar zijn van zijne gravuren, waarvan de beste met die van zijn vader verwisseld kunnen worden,’ zegt Nagler. Bij dien Auteur vindt men 18 stuks zijner werken vermeld, en deze leidt uit de jaar- | |
| |
merken af, dat hij na 1675 niet meer zal hebben geleefd. - Ik moet hierbij voegen, dat zijn grootste werk, als het ware, onbekend is, te weten de gravure, die uit verscheiden bladen bestaat, voorstellende Filips IV., den Eed van getrouwheid van de Staten van Braband en Vlaanderen ontvangende. Om deze prent behoort een rand, zaamgesteld uit 116 Portretten van bij die gebeurtenis betrokken personen. Al deze prenten zijn genoegzaam verloren gegaan. Zie de beschrijving daarvan op CHATEL. (François du) - In de Kunstverzameling van J. en P. Bisschop, te Rotterdam, was Een Rhyngesigt, door l. vorsterman pinx., h. 8½, br. 10½ dm. Rhijnl. Zie Catalogus van Hoet, II, bl. 529. - Zoo men hier niet aan eene fout mag denken, welke lucas heeft dit dan geschilderd?
| |
[Vorsterman. (O.)]
VORSTERMAN. (O.) Deze schilder, van wien geene levensberigten te vinden zijn, is alleen bekend door eene prent, voorstellende Een Jongeling, in een mantel, met vederen op de baret, en die op de fluit speelt, waaronder een vers: Veel hebben vermaeck op dit of dat te speelen enz.; o. vorsterman pinx., l. vorsterman cum. priv. Regts, boven het monogram, V.O. en V.L.; (dus andersom;) h. 9 dm. 1 str., br. 7 dm. Par. - Zie Nagler.
| |
[Vorstermans, (Johannes)]
VORSTERMANS, (Johannes) van Bommel, is bij Immerzeel vermeld. - Mijns inziens, kan hij wel tot het geslacht van den Belgischen lucas vorsterman, den Oude. - Zie aldaar - behooren. - Zijn sterfjaar is niet bekend, doch Balkema, wiens onuitputlijke bronnen nimmer worden aangewezen, stelt daarvoor 1699. - lk ken van hem eene ets, voorkomende in het Werk: Pest-Basilicus, en verduysterde Liefde in des werelts laten avond-stondt enz.; Door Christ. de Cock van Kerckwyck, Dr. en Prof. Med. in der Stad en Illustre School van 's Hertogenbosch; Ibid., by S. du Mont, 1668, in 4o., waar, in de Voorrede, johannes vorstermans als maker dezer prent vermeld staat; zij stelt voor, den natuurmensch, wien, op de gevaarlijke aardsche wegen, door de Deugd de regte weg tot de ware liefde wordt aangewezen; op den voorgrond is een oude, met eene lichtende lantaarn als Diogenes afgebeeld, en bij nacht voorgesteld; geestig, krachtig en fraai bewerkt.
| |
[Vos (A.)]
VOS (A.) is mij als een bekwaam teekenaar van Bloemen voorgekomen in den Catalogus der Kunstnalatenschap van vincent van der vinne, verkocht te Haarlem, in Maart, 1816. Kunstboek II, Nr. 3: Twee Anemones, op één blad, door a. vos.
| |
[Vos. (H.G.)]
VOS. (H.G.) Jun. Deze schilder en lithograaf is door Immerzeel vermeld. - Nagler zegt, dat hij te Antwerpen werkzaam was, en in 1810 werd geboren. Dit zal zeker wel Amsterdam moeten zijn. Zou deze, en die reeds op de Tentoonstelling, te Amsterdam, in 1816, Een Mansportret, door g. vos, Junior, te Amsterdam, en in later jaren nog, onder anderen, Een Stadsgezigt binnen Amsterdam, in 1822, leverde, niet één-en-dezelfde persoon, en vroeger dan in 1810 geboren zijn?
| |
[Vos, (J.)]
VOS, (J.) een portretschilder, blijkens de Afbeelding van Hendrik Hooft Daniëlsz., voorkomende op een Eergedenkteeken, door j. elffers delin., n. van der meer, Jr., sculp., 1787, gr. in fo.
| |
[Vos. (J.)]
VOS. (J.) Ik vond eene schilderij beschreven in den Catalogus van F.J. Mensart, eersten Opzigter van 's Rijks-Museum, te Amsterdam, aldaar verkocht, in 1824, onder Nr. 175; Eene tafel, waarop onderscheiden Vruchten, door j. vos; h. 5 plm. 4 dm., br. 6 plm. 6 dm.
| |
[Vos, (Jan)]
VOS, (Jan) vond ik onder Nr. 171 van den Catalogus eener Kunstverkooping, in de tweede helft der voorgaande eeuw gehouden, als den schilder van Een boomrijk Landschap, fraai en natuurlijk behandeld, vermeld.
| |
| |
| |
[Vos. (J.W.)]
VOS. (J.W.) Deze verdienstlijke kunstenaar, te 's Gravenhage geboren, is een leerling van j.a. daiwaille. Hij was een der medewerkers aan de Prenten van het Rijks-Museum, te 's Gravenhage, en is later naar Kopenhagen vertrokken, waar hij tot gelijk doel voor het Museum werkzaam was. Teruggekeerd, is hij, te Amsterdam, in 1833, het slagtoffer der cholera geworden, ruim 30 jaren oud. - Op de Tentoonstelling van 1826, zond hij een Mansportret, en, een Idem van een Kurassier. - Hij heeft het bekende Werk van leonardo da vinci, Traité de la Peinture etc., dat reeds eene vertaling uit het Italiaansch was, in het Hollandsch overgezet, en, te Amsterdam, in 1827, in 8o., uitgegeven.
| |
[Vos. (Anth. de)]
VOS. (Anth. de) Slechts éénmaal is mij graveerwerk van hem voorgekomen, zijnde het Portret van Dus. Theodorus Kolvius, overleden te Dordrecht, Ao. 1687, met een zesregelig vers van J. Terwen, Med. Doct.; beteekend p. van der hulst pinxit. anth. de vos sculpsit, gr. in fo.; zeldzaam. In deze prent is in hooge mate de kracht overdreven, waardoor hij getracht heeft, de halve tinten te verzachten, die te zwaar van snede zijn; echter maakt zij, bij de eerste beschouwing, een zeker effect. Het zou mij niet verwonderen, als het werk van een kunstliefhebber was. - Zie nog op HULST. (P. van der)
| |
[Vos. (B. de)]
VOS. (B. de) Descamps, in zijn Voyage Pittoresque de Flandre etc.; Paris, 1769, in 8o., blz. 174, noemt eene schilderij, De Aanbidding der Wijzen, welke hij in de St. Augustinus-kerk, te Antwerpen, heeft gezien, door b. de vos geschilderd, er bijvoegende, dat zij eenige verdienste bezit, maar dat de hoofden, vooral der Koningen, van eene slechte keus en uitwerking zijn. - Zou men hier aan simon de vos mogen denken? ik geloof neen, - want er kan wel een b. de vos geweest zijn, - en nog te minder, daar Descamps goed kon zien, en dit werk wel van dat van meer bekende schilders van dien naam heeft weten te onderscheiden.
| |
[Vos, (Cornelis de)]
VOS, (Cornelis de) de Oude, staat met een paar regels bij Immerzeel vermeld. Men stelt zyne geboorte, die gezegd wordt, te Hulst te hebben plaats gehad, omstreeks 1585; zijn vader was jan de vos, en zijne moeder Isabelle van den Broeck. - Men vindt cornelis de vos, meesterszone, in 1600, in het St. Lucasgild, te Antwerpen, als leerling van david remeeus, in 1608, als Meester, en in 1619-1620 als Deken ingeschreven, terwijl in 1615 de vermaarde simon de vos, - Zie aldaar. - zijn naamgenoot, doch (zoo gezegd wordt) geen bloedverwant, bij hem als leerling werd ingeschreven, en de laatste aanteekening tot 1643 loopt. Hieruit blijkt, dat zijn vader ook schilder was. - Hij is den 17. Mei, 1617, gehuwd met Susanna Cock, bij wie hij zes kinderen verwekte; hij overleed 9 Mei, 1651, en zijne vrouw 29 Junij, 1668; beiden zijn, nabij de Kapel van St. Lucas, in de O.L.V. Kerk, te Antwerpen, begraven. - De werken van onzen de vos verstrekken tot sieraad zijner eeuw. In het Museum, te Antwerpen, zijn 13 stuks (de Vleugeldeuren er bij geteld) van zijne werken, zoowel Portretten als Historische tafereelen, aanwezig, waaronder dat van De Aanbidding der Wijzen, zijn roem bevestigd heeft. Zie Catalogue, 1857. - In de O.L.V. Kerk, aldaar, is thans aanwezig De Aflating van het Kruis, alsmede de Portretten van jan de wael en van zijne vrouw, Geertruida de Jode, die vroeger de St. Andreaskerk, aldaar, versierden. - Hij was zeer bevriend met a. van dyck, die zijn Portret schilderde, door l. vorsterman sc., in fo.
| |
[Vos. (Cornelis de)]
VOS. (Cornelis de) Nagler zegt, dat deze hem bekend is uit de Beschrijving van het Museum, te Antwerpen, door de schilderij van de Familie Snoeck enz.; en dat hij in 1690, te Hulst geboren, en te Antwerpen, in 1751, overleden is. Gemelde schilderij wordt noch in den Catalogus van 1849, noch in dien van 1857, op dezen naam, maar wel op dien van cornelis de vos, de Oude, fecit.
| |
| |
Ao. 1630, gevonden, en is, bijgevolg, 60 jaren vroeger dan het geboortejaar van den hierbedoelden cornelis geschilderd. Deze is het, die door Nagler, welligt uit Pilkington, die geen anderen naam noemt, werd overgenomen, doch deze zegt, geboren te Aalst, in 1690, en verder, dat hij bij zijn vader studeerde, die de zoon was van den bij hem voorafgaanden paulus de vos, geboren 1600, (dus werd hij nog vader op zijn 90. jaar?); dat hij later naar Italië trok, en, teruggekeerd, zich te Antwerpen vestigde, waar hij in 1751 overleed. - Hij schilderde Historiën en Portretten, waarmeê hij naam heeft gemaakt. - Uit een en ander blijkt, dat deze cornelis nog nader zal moeten worden toegelicht, alvorens men hem voor goed onder de kunstenaars kan opnemen.
| |
[Vos. (E. de)]
VOS. (E. de) Een zittend Gezelschap van drie mannen en twee vrouwen, in een Landschap, rustende en musicerende; een hunner heeft een haas bij zich enz., uitvoerig op perkament geteekend; h. 8, br. 9 dm., door e. de vos, komt voor in den Catalogus van Barchman Wuytiers, Utrecht, 1792, bl. 107.
| |
[Vos. (Guilielmus de) - Zie op Vos. (Willem de)]
VOS. (Guilielmus de) - Zie op VOS. (Willem de)
| |
[Vos. (Jacob de)]
VOS. (Jacob de) Dezen in de kunstwereld alom bekenden Nestor heeft Immerzeel, met belangstelling, geboekt. - Ik moet daar eene verbetering bijvoegen, namelijk, dat hij den. 28 Januarij, 1833, niet 96, maar ruim 97 jaren oud, is overleden, als zijnde hij den 3. December, 1735, te Amsterdam, geboren. - Het bedrag zijner nagelaten Kunst, in Julij en October, 1833, in het Huis met de Hoofden, te Amsterdam verkocht, beliep van de Schilderijen ƒ22,746,25; dat der teekeningen ƒ80,000, en dat der Prenten en Prentwerken ƒ17,790, te zamen ƒ121,520,25. Uit deze som kan men de hooge waarde van zijn Kabinet afleiden, en zoo die Kunst thans aan de markt kwam, zou zij wel drie à viermaal meer opbrengen, terwijl de beroemde hobbema, toen door den Baron Van Brienen van de Groote Lindt voor ƒ11,400 gekocht, nu zeker ƒ50,000 gelden zou, welk stuk nog bij diens erven in het ouderlijk huis (Heerengracht, over de Drie Koningstraat) berust. - Het Woelend water, bij regen en wind, door a. van everdingen, werd voor ƒ1200 door den Makelaar Brondgeest gekocht, en is thans, zoo gemeend wordt, in het Kabinet van den Baron Rotschild, te Parijs. - Deze prijsverhouding zou op de Teekeningen nog van grooter invloed zijn geweest.
| |
[Vos, (Jacob de)]
VOS, (Jacob de) jacobszoon, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, Lid der 4. Klasse van het voormalig Kon. Nederlandsch Instituut, is de zoon van jacob de vos, Willemszoon, geboren te Amsterdam, 28 Maart, 1803. - De naam van de vos wordt meer dan eene eeuw, onafgebroken, in 's Rijks hoofdstad onder de eerste beschermers en bevorderaars der Beeldende Kunsten geteld, en door Staden Landgenooten als zoodanig hoog gewaardeerd. Reeds zijn oudoom, jacob de vos, - Zie aldaar. - de Nestor in de kunstkennis van zijn tijd, bezat eene Verzameling, die een Europeschen naam verwierf, terwijl zijn ijver voor de Kunst op zijn Neef en diens Zoon, onzen jacob, als het ware is overgegaan, die in liefde daarvoor steeds den ouden roem in den ruimsten zin handhaaft en bevordert. Zijn Schilderijen-kabinet, van den keurigsten smaak, bestaat uit echt kunstwerk van het eerste water, en hierin heeft hij alleen opgenomen, wat aan zijn kunstgevoel aangenaam is; daardoor hebben ook eenige werken van buitenlandsche kunstenaars er eene plaats in verkregen. Het aantal is te groot, om hier te noemen, en daarom wil ik er slechts eenige van aanstippen, waaruit men in zijne verbeelding de waarde van het geheel kan afleiden, als: van louis gallait, het Sterfbed van leonard da vinci; en, La Rêverie; - Les Enfants d'Edouard, door paul de la roche, waarvoor 10,000 frcs. is betaald. - Van decamps, de Turksche Koopman, en eene Sablonnière, een schoon stuk, mede met 10,000 frcs
| |
| |
betaald. - poitevin, uit de Galerij van wijlen Z.M. Koning Willem II. - Van hendrik leys, De Cathedraal te Antwerpen, en, Eerste Prediking na den Beeldenstorm. - Van de noter, een Keuken uit de XVII. eeuw, inderdaad, eene juiste en ware afbeelding; - een stuk van f. verheyden enz. - Onder de huislijke tafereelen munten uit die van trayer, - beranger, - ed. frère, - plassan, - gullemin, - pentenkofen, - fauvelet, - fichel, - j.c. comte enz. - Uit de Hollandsche School n. pieneman, rembrandt in zijne schilderkamer, - b.c. koekkoek, een zeer schoon stuk, - schelfhout, - waldorp, - brondgeest, - cornet, de Verzoening van Tromp en De Ruyter; - bisschop, - h.j. scholte, jamin enz. - Uit de Duitsche School prijken hier, onder anderen, een Landschap van lessing, en, Een Bank van Leening, door d'unker, die de hoogste belangstelling wekt. - Voor wat ik boven aanvoerde, - dat de Heer de vos, in ruimen zin, den bloei der Beeldende Kunsten handhaaft en bevordert, en dit, wat de Nederlandsche School aangaat, voorbeeldeloos door daden bewijst, - is het hier de plaats, om te zeggen, waarin dat bevorderen eigenlijk gelegen is, namelijk, door de hand te reiken aan veelbelovende kunstenaars, die gaarne aan het historiële vak hunne krachten wenschen te beproeven, of door andere, daarin reeds met lof bekende talenten, insgelijks aan te moedigen, om er in voort te gaan. Hiertoe was eene nieuwe opvatting noodig, teneinde dit groote doel, waarin, als het ware, in onze Schilderschool eene gaping bestaat, niet door theorie, maar door praktijk te verwezenlijken. Tot dat einde heeft hij in den tuin zijner woning eene kleine Kunstgalerij, doelmatig en met smaak gekozen, doen bouwen. De wanden dier Galerij beslaan tien afdeelingen, als doorgaande vaste vakken, die elk weder in vakken voor iedere schilderij, belijst, zijn verdeeld. De onderwerpen werden uit de Geschiedenis der Nederlanden genomen, en wel zulke, waarin beroemde vaderlanders door persoonlijke daden hebben uitgeblonken, en waarmeê zij zich beroemd hebben gemaakt. Daartoe is de Heer Mr. J. van Lennep hem behulpzaam geweest, beginnende met het jaar 40, en eindigende met de Inhuldiging van Willem III. - Reeds in 1850, was een aantal kunstenaars uitgenoodigd, om de opgegeven onderwerpen, van tijd tot tijd, voor hem te schilderen, en dit is zoodanig voortgezet, dat in Julij, 1862, reeds twee honderden-vier stukken, tot aan den Rijswijkschen Vrede, in orde gerangschikt waren, terwijl het uitzigt bestaat, dat, in ditzelfde jaar, de acht en-veertig stukken, die nog onderhanden zijn, mede zullen kunnen worden geplaatst; dus te zamen twee honderd en twee en vijftig stuks Nederlandsch- historische schilderijen, uit den boezem der Nederlandsche School voortgebragt. Het is treffend, hier dat overzigt onzer roemrijke Geschiedenis te kunnen genieten. Nu ligt het in den aard dezer zaak, dat andere kunstminnaars de onderwerpen, die hen dáár bekoren, voor zich, op groote schaal, kunnen doen vervaardigen, waardoor het beoogde doel kan worden bereikt. Hoeveel schoons en hoeveel historische waarheid wordt hier aangetroffen, terwijl het tot hooge eer strekt der gezamelijke talenten, dat zij in alles met ijver hebben medegewerkt, om dit Pantheon van Neêrlands roem, met zoo groote opofferingen van den edelen Stichter, tot stand te helpen brengen. In hoe verre dit de algemeene aandacht trok, en tot navolging spoort, blijkt uit de Maatschappij Felix Meritis, te Amsterdam, die hare zalen door de leden Kunstenaars-zelve in dien stijl, met tafereelen, ook van grooter omvang, heeft versierd, doch minder feiten van personen, maar meer den toestand van Nederland, sedert de vroegste tot in later tijden, in alle bedrijven afgebeeld, voorstellende. Deze zijn in 1862 geplaatst. - De verzameling Teekeningen bestaat uit verscheidene afdeelingen, welke men éénig mag noemen, als: een Kunstboek, met Teekeningen
| |
| |
van rembrandt, beginnende met luchtige schetsen en steeds meer afgewerkte, tot zelfs kapitale teekeningen, in waarheid, een zeldzame kunstschat, zooals men dien zeker nergens vereenigd zal zien. - Een aantal geteekende Portretten door a. van dyck, waaronder er voorkomen van zijne bekende kunstbroeders, die uitgaan in prent. - Onder de Landschappen van oude beroemde Meesters, als van karel du jardin, berchem enz., komt vooral in aanmerking dat van ph. de koningh, in het bezit van zijn Oudoom geweest, hetwelk hij weder voor ƒ1200, alsmede een van a. van de velde, 1671, wat hij voor ƒ1050 magtig geworden is. - Schoone Zeeën van w. van de velde, - l. backhuysen enz. - Onder de kunst dezer eeuw, munten uit de Teekeningen van decamps. - Vier Schetsen van paul de la roche, voor zijne beroemde schilderijen, Het ombrengen van Hendrik, Hertog van Guise, enz. - Uit de Hollandsche School zijn van alle bekende meesters van hunne fraaije werken in dit Kabinet aanwezig. Als eene bijzonderheid moet ik nog vermelden een kapitaal Bloemstuk, door g.j.j. van os, zeker, het fraaiste, wat hij ooit in teekening heeft gemaakt; ja, men moet het zien, om zich te kunnen overtuigen, wat met waterverw kan worden gewrocht. - Ook de Beeldhouwkunst vindt in den Heer de vos een bevorderaar, blijkens een schoon, levensgroot beeld, in marmer, voorstellende De getrouwe Vriendschap, door den Heer l. royer vervaardigd, en dat een der zalen zijner woning op de Heerengracht, over de Bergstraat, Buurt R.R., Nr. 269, te Amsterdam, versiert.
| |
[Vos, (Jacob de)]
VOS, (Jacob de) Willemszoon, is reeds, naar waarde, door Immerzeel geboekt. Het is hier de plaats, om, tot slot, ten opzigte van dezen zoo algemeen hooggeachten Vaderlander nog mede te deelen, dat hij de zoon was van den geleerden, en door vele belangrijke schriften loflijk bekenden Leeraar der Doopsgezinden, te Amsterdam, Willem de Vos, waar hij den 5. December, 1774, werd geboren; den 23 Julij, 1844, is hij te Bloemendaal, bij Haarlem, overleden, en den 27. daaraanvolgende, in de Nieuwekerk, te Amsterdam, begraven. - Nagler vergist zich, met zijn overlijden in 1847 te stellen. - Zijn verlies werd op het gebied van Kunsten en Wetenschappen zeer betreurd, getuige Prof. M. Siegenbeek, die de Jaarlijksche Vergadering der Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde, te Leyden, den 19. Junij, 1845, opende met eene treffende aanspraak over de groote verdiensten van hun ontslapen medelid, welk stuk voorkomt in de Verhandelingen dier Maatschappij. Eveneens schetste de Heer J. van Hall, den 26. Maart, 1845, in de Algemeene Vergadering van het Koninklijk Nederlandsch Instituut, te Amsterdam, in korte trekken, 'smans levensloop, uitgebreide kundigheden en blakenden ijver, om nuttig mede te werken tot verheffing der Schoone Kunsten in zijn Land. - Gedrukt in het Proces-Verbaal van het Kon. Nederl. Instituut. - Zijne hoofdstelling, dat door hem ‘de teekenpen boven het penseel werd gewaardeerd,’ was, zegt Van Hall, de oorzaak, dat hij, als het ware, zich steeds in een kampstrijd met de Hollandsche Schilderschool zag gesteld. ‘Het is zoo, - zegt hij verder, - de voorkeur, welke hij in dit opzigt somtijds aan vreemden boven landgenooten moest toekennen, was aan de laatsten niet altijd even aangenaam; maar de vos sprak op grond van zijne overtuiging, en was altijd gereed, met het potlood in de hand, reden van zijn afkeurend oordeel te geven, en, in weinige, maar fiks en krachtig ter neêrgestelde trekken, aan te toonen, wáár en in wat opzigt de kunstenaar had gedwaald. Geen keur van kleuren, geen bevallige verdeeling van licht en bruin kon bij de vos goed maken, wat aan juistheid van teekening ontbrak. Dat de man, die zóó dacht, de Beeldhouw-kunst en de Graveerstift op hoogen prijs stelde, dat hij een afschuw had, van
| |
| |
alles, wat, als bloot werktuiglijk, den edelen naam van Kunst onwaardig was, behoeft naauwlijks gezegd te worden..... De Muziek vond in hem mede een beminnaar en kenner. Ook bij haar strekte hem zijn klassieke geest tot rigtsnoer.’ Reeds werd de vos, in diezelfde Vergadering van 1843, begroet ‘als een man van den besten wil en de uitgebreidste kennis,’ als ‘de ware ophouder van eenen Stam, die toen reeds - meer dan eene halve eeuw - aan geleerdheid en fraaije kunsten was toegewijd.’ - Een te zijner eere blijvend aandenken is, dat door zijne onvermoeide pogingen bij 's Rijks Bestuur, eene Graveerschool, te Amsterdam, thans in vollen bloei, werd gesticht. - Hij heeft meermalen de pen over de Beeldende Kunsten gevoerd, en, onder anderen, de hooge verdienste van cornelis troost met die van william hogarth vergeleken, en in gemeld Instituut voorgedragen. Hierover zegt Collot d'Escury, in Holland's Roem, III. dl., blz. 204, als toehoorder: ‘men is inderdaad geneigd, uit te roepen: Ook wij missen geen hogarth! Mogt eens de Heer de vos kunnen besluiten, zijne gehouden Voorlezing bij het Instituut aan het kunstlievend publiek, door den druk, mede te deelen, hoezeer zou hij hetzelve aan zich verpligten; hoe meer van nabij zouden wij dan met onzen troost bekend raken, en over zijne verdiensten kunnen oordeelen, wanneer wij hem door zoo eene kundige hand met hogarth vergeleken zagen!’
| |
[Vos, (Jan de)]
VOS, (Jan de) vader van cornelis de vos, den Oude. - Zie aldaar.
| |
[Vos, (Jan de)]
VOS, (Jan de) schilder van Antwerpen, bloeide van 1650-1670. Hij heeft schoone Portretten geschilderd, waarvan er eenige in gravure uitgaan, als: R. Heggerus. Pastor. Ao. 1656. j.d. vos pinx. j. suyderhoef sc.; ovaal, gr. in fo. - Ad. Beeckerts a Thienen, halve figuur, idem sc., in fo. - en J. Coccejus, Theol. Prof., halve figuur, idem sc., in fo.
| |
[Vos, (Johan de)]
VOS, (Johan de) Th. Schrevelius, Beschryving van Haerlem, Ibid., 1648, in 4o., bl. 391, over de Haarlemsche beeldhouwers sprekende, zegt: ‘En die noch in leven is johan de vos de Bode, die boven andere stucken, noch onlanghs gemaeckt heeft twee Beelden uyt steen ghehouwen, de Heer van Somerdyck met syn Huysvrouw, in devotie, met een Tafel tusschen beyde, daer 't volck of schrickt, uytgebeeldt heeft.’
| |
[Vos (Marcus de)]
VOS (Marcus de) was, in 1675, als beeldhouwer, te Brussel, werkzaam. In het Koor van de Hoofdkerk, te Mechelen, is het Grafgedenkteeken van den Aartsbisschop, Alphonse de Berges, alsook de Predikstoel, in de St. Augustinus-kerk, te Brussel, van zijne hand. - In het Boogschuttershuis, aldaar, zijn veel zinnebeeldige figuren, en een Groep, met Romulus en Remus, door hem vervaardigd. Hij leefde nog in 1717. Zie Nagler. - Hij heeft, met jan van delen, voor het Kramersgild, bij den verbouw van het Vossenhuis, te Brussel, in 1698, de een de beeldhouwwerken voor den Voorgevel, en de ander die voor de Vergaderzaal vervaardigd, zooals uit de Rekeningen van dat Gild, Ao. 1699, blijkt: ‘Item betaelt aen Sr. marcus de vos, meester beeltsnyder, voor syn beeltsnydery, op rekeninge, IIm IIIJc R.’ Zie A. Henne et A. Wauters, Histoire de Bruxelles, III. p. 75, en verder: ‘Betaelt aen Sr. j. van delen, architect en beelthouwer van het Hoff, de somme van IXc guldens, soo in voldoeninge van twee marbre schouwen, te dienste van desen ambochte gelevert, de beeltsnyderye dienende tot cieraet boven de deuren ende schouwe op dese Ambachts-camer; de modellen gemaeckt tot plecken van de stagie op deselve camer, als voor den directeur ende ingenieuren van den voorgeuvel.’ Zie Messager des Sciences historiques, etc., Gand, 1858, pag. 99.
| |
[Vos, (Marten de)]
VOS, (Marten de) de Oude, is, naar waarde, door Immerzeel geboekt. Ik
| |
| |
voeg er bij, dat hij omstreeks 1561 is gehuwd met Johanna le Boucq, bij wie hij vijf kinderen verwekte, waarvan het jongste zijnen naam voerde. Hij werd als meesterszoon, in 1558, in het St. Lucasgild, te Antwerpen, ingeschreven. Ook vindt men aldaar, dat de vermaarde wenceslaus coeberger, als zijn leerling, in 1573, ingeschreven is. Den 18. September, 1566, maakte hij zijn testament, hetwelk hij den 10. October, 1603, bekrachtigde. Hij overleed den 4. December, 1603 oud 72 jaren, en werd in de St. Lucaskapel, in de O.L.V. Kerk, te Antwerpen, begraven. Op de Grafzerk, thans vernield, waren de wapens van hem en zijne vrouw, die den 17. December, 1626, oud 89 jaren, overleed, uitgehouwen. Het wapen was ‘de gueules à la fasce d'argent, accompagnée de trois roses du même.’ Zie Catalogue du Musée d'Anvers, 1857, waar men tevens 30 stuks zijner schilderwerken beschreven vindt. - De gravuren, naar zijne schilderijen en teekeningen, beloopen 600 stuks, waarvan men een aantal bij Nagler vindt vermeld. - In de Galerij, te Florence, berust zijn Portret, door hem-zelven geschilderd. Hiernaar heeft g.b. cecchi een Idem gegraveerd, in 4o. - In die, te Weenen, een Idem, door hem-zelven geschilderd, borststuk, levensgroot. - In de Verzameling Portretten van h. hondius komt zijn Portret voor, met een Latijnsch vers, kl. in fo. - Hetzelfde, andersom gewend, e. de boulonois sc., in 4o. (uit bullart) - Een Idem, borstbeeld, in medaljon, met zinnebeeldig bijwerk, oud 60 jaar; j. heinz inv., e. sadeler sc., in fo., waarbij zijn zinspreuk: Puro astu et labore. - Een Idem, a. van dyck pinx. l. vorsterman sculp., in fo. - Een Idem, in de Verzameling van H. Hondius, s. frisius sc.. - Ook bij Van Mander in 8o. en Descamps komt een Idem voor.
| |
[Vos, (Marten de)]
VOS, (Marten de) de Jonge, was de jongste zoon van marten de vos, den Oude, - Zie aldaar. - en van Johanna le Boucq, en werd te Antwerpen gedoopt, 12 Augustus, 1576. - Hij heeft, waarschijnlijk, de kunst bij zijn vader geleerd, en werd in 1607, in het St. Lucasgild, aldaar, ingeschreven.
| |
[Vos (Paulus de)]
VOS (Paulus de) is bij Immerzeel vermeld, als in het begin der XVII. eeuw, te Hulst, in Vlaanderen, geboren. Dit is echter zoo niet, maar wel, aldaar, in het laatst der XVI. eeuw, en hij was de broeder van cornelis de vos, den Oude, - Zie aldaar. - voor wien hij den 26. Mei, 1629, te Antwerpen, bij den doop van diens jongsten zoon, cornelis, als peter optrad. Bovendien vond ik in het St. Lucasgild, te Antwerpen, ingeschreven: ‘paulus de vos, ontfangen by david remeeus, 1606, Schilder,’ doch er staat ook een ‘paulus de vos, ontfangen by daniel verhoeven, 1605, Schilder;’ en, ‘paulus de vos, onfangen by edewardus snayers, 1627, Meester 1633, stierf 1682, Schilder.’ - Volgens den Catalogue du Musée d'Anvers, 1857, p. 227, zou het deze paulus moeten zijn, die bij remeeus heeft geleerd. - Zijne werken zijn zoo fraai als van snyders, doch niet zoo krachtig van kleur, en veelal in vorstlijke landpaleizen geplaatst. Daar zijne stukken meest met p. de vos beteekend zijn, hebben eenige schrijvers, als Füssly en Descamps, bij vergissing, de historiële onderwerpen, door peter geschilderd, aan hem toegekend. - Zijn doodjaar wordt op 1654 gesteld. - Zyn Portret is door a. van dyck p. et sc. aqua forti. s.a. bolswert perfecit. - Een Idem, idem pinx. a. lommelin sculp., in fo.
| |
[Vos (Peter de)]
VOS (Peter de) was de vader en leermeester van den vermaarden marten de vos. - Van Mander zegt, in de Uitgave van 1604, bl. 264b., dat hij, ‘quam in 't Gildt t' Antwerpen, Ao. 1519;’ en verder in den Appendix: ‘pieter de vos was een Hollander, ick meen van der Goude.’ - In de Uitgave van 1618, is de tekst van het Werk letterlyk gevolgd, en slechts dit van het aangehaalde in den Appendix veranderd in: ‘is van Leyden geweest.’ - Is dit nu eene fout, of eene
| |
| |
verbetering door den ongenoemden Corrector van dezen druk begaan? De Jongh, die den 3. druk bezorgde, heeft het voor eene verbetering aangenomen, en in den tekst, op marten de vos, ingelascht. - Zeker is het, dat het geslacht De Vos van oudsher in Nederland en tot heden in groot aantal bekend is, even als in België, waar, alléén in het St. Lucasgild, sedert 1461 tot 1717, niet minder dan 37 Meesters van dien naam zijn ingeschreven, volgens berigt van meer-gemelden Raadsheer Mols, Ms.
| |
[Vos, (Pieter de)]
VOS, (Pieter de) de Jonge, is door Van Mander als broeder van marten de vos, den Oude, en als ‘een zeer goed schilder’ genoemd. Er wordt vermoed, dat hij zijn broeder ter zijde stond, dewijl diens werken te talrijk zijn, om ze zonder die vreemde hulp te hebben kunnen volvoeren. Hij was nog omstreeks 1590 werkzaam, zegt Nagler, die ook eenige gravuren naar hem vermeldt.
| |
[Vos. (P.J.W. de)]
VOS. (P.J.W. de) Een rotsachtig Landschap, en, een dito, met een waterval, waren op de Tentoonstelling, te Amsterdam, in 1826, en de vervaardiger woonde toen in die stad.
| |
[Vos (Simon de)]
VOS (Simon de) wordt door Immerzeel als een leerling van rubens vermeld. Van veel andere kunstenaars wordt ditzelfde, doch zonder eenig bewijs, opgegeven. - Zie daarover op MOERMANS. (Jacob) - Het zal hier met velen hetzelfde geval wel zijn als met de leerlingen van louis david, lieveling van Napoleon I, die slechts in de verste verte onder den invloed van dien beroemden man, gestudeerd hadden, en toch zich steeds noemden Elèves de david. - simon de vos was de zoon van Hermanus de Vos, en van Elisabeth van Oppen, geboren 1603; hij werd meester in 1620, en overleed 1676. - Zie Catalogue du Musée d'Anvers, 1857, bl. 226; en op bl. 283 leest men, dat hij in 1627 gehuwd is met Catharina van Utrecht, zuster van adriaen van utrecht, geboren te Antwerpen, 31 December, 1592. - Ik vind bij Mols, Ms., dat hij staat vermeld in het St. Lucasgild, te Antwerpen, als: ‘leerling van zyn vader, cornelis de vos, ingeschreven 1616, en werd meester 16....; hy stierf 1676.’ - Dit strookt dus niet met Hermanus. - Zie ook op vos, (cornelis) den Oude. - De schoone schilderij, De Aanbidding der Wijzen, in het Museum, te Antwerpen, aanwezig, is niet van simon, zooals Nagler zegt, maar van den genoemden cornelis. - Niet alleen in historiële stukken, maar ook in Portretten heeft hij fraai werk geleverd. De beroemde Sir joshua reynolds zegt: ‘simon de vos was, in het bijzonder, uitmuntend in portretten. Te Antwerpen is zijn eigen Portret, door hem-zelven geschilderd. Hij is in het zwart gekleed, leunende op den rug van een stoel, met een rol blaauw papier in de hand, zóó uitvoerig, in den hoogen stijl van correggio, dat niets dit kan overtreffen.’ - In de Kunstverzameling van den Graaf Despinoy, verkocht te Versailles, 1850, was van simon de vos, eene Escarmouche entre les Gueux de bois et les Espagnols; eene voor de geschiedenis merkwaardige schilderij, die zeer werd geroemd; h. 98, br. 56 dm. Ned. - Zijn Portret is door a. van dyck p., p. pontius sc., in fo.
| |
[Vos. (Willem de)]
VOS. (Willem de) Bij dit Artikel van Immerzeel voeg ik alleen, wat Nagler berigt, te weten, dat zijn Portret, door hem-zelven geschilderd, in de Galerij, te Leopoldskroon, berust. - Zijn Portret is door a. van dyck pinx., s.a. bolswert sculp., in fo.
| |
[Vosmaer, (Daniel)]
VOSMAER, (Daniel) een onvermeld kunstenaar, die, in het midden der XVII. eeuw, te Delft, bloeide, en, meer dan waarschijnlijk, een zoon van jacob woutersz. vosmaer is geweest. - Eene schilderij, voorstellende De Verwoesting der stad Delft, na het springen van den Kruidtoren in 1654, is beteekend daniel vosmaer, en daar juist boven; Den 12. October, 1654; op doek; h. 69, br. 59 dm.
| |
| |
Ned. - De bekende afbeelding van die ramp door daniel van der poel - Zie aldaar. - is niet gelijk aan deze, en dus heeft vosmaer het onheil zelf afgeteekend, en wel op minder afstand, maar regts niet zoo uitgebreid als bij van der poel; ook zijn vele zaken, b.v. de daken, (hier nog meer in hun geheel) anders afgebeeld. Deze schilderij berust te Rotterdam, bij de Familie van den Heer Mr. D. Vosmaer, die mij dit berigt welwillend heeft meêgedeeld. - Ook was er op eene Kunstveiling van Mr. Jacob van der Lely, te Delft, 1796: Een gestofeerd Landschapje, met hoog geboomte; h. 14, br. 11 dm. Rhijnl, door d. vosmaer.
| |
[Vosmaer (Jacob Wouterszoon)]
VOSMAER (Jacob Wouterszoon), is door Immerzeel te boek gesteld. Duidelijker meldt R. Boitet, Beschryving der Stad Delft, Ibid., 1729, in fo., bl. 778, dat hij, in 1608, uit Italië, in zijne geboortestad, Delft, terugkomende, slechts 24 jaren oud was, waaruit blijkt, dat hij in 1584 werd geboren; en dat ‘hy trouwde, in den jare 1608, Anna Jansdr. van der Graaff, en liet verscheidene kinderen na; is naderhand Majoor van de Burgerwagt geworden in welke bediening hy in 1641 is overleden.’ Verder vindt men bij dezen Schrijver onderscheiden voorname mannen van dien naam, die tot sieraad van Delft hebben verstrekt. - Dewijl de werken van vosmaer zoo zeldzaam voorkomen, is het mogelijk, dat de kunst door hem meer voor uitspanning, dan als hoofdzaak, beoefend werd. Welligt ook is zijn werk van dien aard, dat de Handel het met een meer winstgevenden naam heeft herdoopt. Ik ben tot dat denkbeeld geleid, dewijl er in de beroemde Verzameling van de Heeren J. en P. Bisschop, te Rotterdam, in 1752, Een Bloemstuk van jacob vosmaer, h. 2 vt. 5½ dm., br. 2 vt. ½ dm. Rhijnl. aanwezig was, hetgeen, zeker, zeer goed moet geweest zijn, om dáárin eene plaats te hebben kunnen verwerven. Dit is het eenigste zijner werken, mij immer voorgekomen. - daniel vosmaer zal, waarschijnlijk, een zoon van dezen jacob zijn geweest.
| |
[Vosnagel (Johannes)]
VOSNAGEL (Johannes) ‘was een geboren Hagenaar en een discipel van nicolaas wieling; doch, zoo onbekend het jaar zyner geboorte is, zoo onzeker is ook dat van zyn overlyden, wyl hy als Ingenieur in Staten-dienst gegaan en overleden is.’ - Volgens P. Terwesten, Ms.
| |
[Vouw (Johannes de)]
VOUW (Johannes de) is bij Immerzeel vermeld. - Volgens Van Spaan, Beschryving van Rotterdam, was hij in 1691 nog in leven. - In 1765 werden, te Amsterdam, verkocht, ‘Twee bergachtige Landschappen, voor ƒ25.’ - Zie Catalogus van Terwesten; - dat goed betaald is, in vergelijking van een Idem van simon van der does voor ƒ13. - Naar zijne teekening heeft r. de hooghe het Plan en Gezigt der Stad Rotterdam, met de wapens der Regering enz., in plaat gebragt. - In den 2. druk van Schrevelius, Beschryving der Stad Haerlem, 1754, komen prenten, naar zijne teekening genomen, voor.
| |
[Vrancken, (Martin)]
VRANCKEN, (Martin) een stempelsnijder, goud- en zilverwerker, die, in de tweede helft der XV. eeuw, te Oudenaerde, bloeide. In de Archiven van het O.L.V. Gasthuis, aldaar, vindt men in de Rekeningen op het jaar 1471 vermeld, dat hij het zegel voor de Priorin heeft gegraveerd: ‘Item betaelt martyn vranken, goudsmit, van mynder vrouwen Zeghele, mitsgaders een Sinette te stekene, IIJ lib. XIJ sch.’ - ‘1473-74. Item martin vrancken van eenen keelict (kelk) te maekene van nieus, mits den ouden kellyct ende ander zelvere (zilver) dat ic der toedede: van zelver betaelt ende van den fautsoene.... XV libr. XIJ sch. par.’ - Uit het Register van den Staat der eigendommen blijkt, dat hij in 1478 overleden is. Zie op hoen (jacop) en ook over dit berigt de bron, aan het slot van pierard delehaye. De afbeelding der Zegels en Signetten komt voor op bl. 376 van het aldaar aangehaalde Werk.
| |
| |
| |
[Vrancquart. (Jaques) - Zie Francquart. (Jaques)]
VRANCQUART. (Jaques) - Zie FRANCQUART. (Jaques)
| |
[Vrancx. (Sebastiaen)]
VRANCX. (Sebastiaen) - Zie bij Immerzeel en bij mij op FRANCKEN. Sebastiaen) - Daar deze twee sebastiaen's alleen weinig in geboorte-, doch meer in sterfjaar verschillen, heb ik uit de bijna eensluidende berigten bij Immerzeel niet kunnen onderscheiden, of het twee personen zijn geweest. Ook ken ik maar één Portret van sebastiaen, en dat door w. hondius gesneden ken ik alleen op naam van f. franck, mede genomen naar a. van dyck. - Ik laat hier nog mijne latere bevindingen volgen, namelijk, dat het bekende Ruitergevecht tusschen den Heer van Breauté en G. Leckerbeetje, by 's Hertogenbosch, 1600, in prent uitgaat naar de schilderij van s. vrancx, bij Immerzeel genoemd. - De eerste uitgave is, met de Opdragt van den graveur, michel snyders, aan den Baron van Grobbendoncq, Gouverneur van 's Hertogenbosch, in fo., zeer zeldzaam, en dezelfde voorstelling C. Visscher excudebat, in fo. - De bedoelde schilderij, h. 2 vt. 2 dm., br. 3 vt. 1 dm. Rhijnl., was op de Verkooping van de Vrouwe van St. Annaland, 6 November, 1725, te 's Gravenhage, en werd toen met ƒ125 betaald. Mijns inziens, was ditzelfde stuk reeds vroeger te Amsterdam aanwezig, want in het Werk van G.A. Bredero, Nederduitsche Poëmata, Amsterdam, 1644, in 8o., komt van dezen een brief voor aan Sr. francisco badens, 1616, waarin hij, op de beleefdste wijze, aan badens verzoekt, om het stuk van s. vrancx, wat hij zijn vader beloofd heeft, te mogen laten copieren, met de verzekering: ‘dat wy de copy niet uyt ons huys zullen laten gaen, want het geschiedt alleenlyck om de zinnelykheidt van myn vader, die 't selfde tot een cieraed op syn plat bewaren wil by zyn juweelen ende schat, ende 't souw my nu wel moghen beuren.’ Dit ‘op syn plat’ zal, dunkt mij, hier moeten aanduiden eene teekening, om in portefeuille te bewaren. - Nog vond ik 10 (12) bladen, getiteld: Variarum gentium ornatus, - Klederdragten van onderscheiden Natiën, - s. vrancx inv., p. de jode sc. et ex., gr. in 4o. - Zie Drugulin's Catalog, 1. Lieferung, 1862, blz. 30, Nr. 695. - Verder zijn vele zijner werken in gravure verschenen.
| |
[Vranque (Maistre)]
VRANQUE (Maistre) vond ik vermeld als ‘Paintre, demourant à Malines, pour paindre et faire la figure de mademoiselle Katherine de Bourgogne, fille de MdS., paié comptant VI fr. XV. sc. - Zie le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne etc., Paris, 1849, in 8o., Tom. I, p. 97. - Deze kan wel de Stamvader der vrancx, of francken's, zijn geweest.
| |
[Vreckom (August van)]
VRECKOM (August van) wordt door Nagler als een schilder van Huislijke tafereelen en Portretten, te Brussel, vermeld, die omstreeks 1820 werd geboren.
| |
[Vredeman.]
VREDEMAN. Fiorillo zegt, dat jan swart - Zie aldaar. - ook onder dezen naam bekend was.
| |
[Vredeman, (Gerart)]
VREDEMAN, (Gerart) een Glasschilder, die in het begin der XVII. eeuw, waarschijnlijk, te Leeuwarden, in Friesland, bloeide. - In een Album van wybrandus de geest, den Oude, 1603, - Zie daarover op poelenburg (cornelis) - vond ik het volgende: ‘Qui bien se mire, bien se void - Qui bien se void, bien se cognoit - Qui bien se cognoit, peu se prise - Qui peu se prise, Dieu l'avise. - Dieu et mon droit, gerart vredeman Frison Vitterier.’ - Later zag ik, dat hij de zoon was van Jacques Vredeman, Musyck-meester der stad Leeuwarden, en aldaar in 1617 gehuwd. Waarschijnlijk, is hij verwant aan den bekenden jan vredeman de vries. - Zie De Navorscher, XII, bl. 276.
| |
[Vredeman De Vries. - Zie bij Immerzeel en bij mij op Vries. (Jan Fredeman de)]
VREDEMAN DE VRIES. - Zie bij Immerzeel en bij mij op VRIES. (Jan Fredeman de)
| |
[Vredenburg, (J. Jansen)]
VREDENBURG, (J. Jansen) een portretschilder, te Amsterdam, van wien op
| |
| |
de Tentoonstelling, aldaar, in 1826, was: Een Mansportret, en, in 1836, een Huislijk Tafereel, en, Een oude Man, met een Bijbel. - Toen woonde hij te Deventer.
| |
[Vree (Nicolaas de)]
VREE (Nicolaas de) staat reeds bij Immerzeel geboekt, en ik voeg er hier bij, dat zijn Portret, met zwart krijt, op blaauw papier, door w. krytbal geteekend, voorkomt in den Catalogus van Goll van Franckensteyn, Amsterdam, 1833, blz. 102.
| |
[Vreede (Kornelis)]
VREEDE (Kornelis) vond ik, als Kunstschilder, bij Jan Vos, in zijne Gedichten, Amsterdam, 1726, I, bl. 364, aldus vermeld: ‘Toen kornelis vreede den Krygsgodt schilderde. - Hier wordt de Krygsgod door de vree op doek gebrocht. - 't Is wonder: want de vree verschrikt door 't Krygsgedrocht. - Waarom geraakt de Kryg hier door de Vree aan 't stygen? - De rechte Vreede kan men best door Krygen krygen.’
| |
[Vreem (Antony)]
VREEM (Antony) vond ik bij Houbraken als een Dordtsch schilder en leerling van g. schalken vermeld. Hij werd, omstreeks 1660, te Dordrecht, geboren, en is, met goede bekwaamheden, reeds in 1681 overleden.
| |
[Vrenay. (Jehan)]
VRENAY. (Jehan) In de Archiven van Doornik komt in de Stads-Rekeningen van 1398 voor: ‘A jehan vrenay, paintre, pour son salaire, d'avoir repoint une chibolle, ou l'image de Nostre Dame, siet, à la porte Saint Martin, et paint Six hoeses, avec les fleurons, pumiaux et banieres armoiées des armes du Roy nostre sire et de Tournai; dont les trois sont à la porte de Marvis et les autres deux à la porte Saint Martin, IIIJ. £.’ - Zie le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne etc.; 2 partie; Paris, 1849, in 8o., Introduction, XCIV.
| |
[Vreumingen (Dirk Johannes van)]
VREUMINGEN (Dirk Johannes van) dsz., geboren te Gouda, 1818, heeft aldaar de kunst bij a.j. van wyngaerdt geleerd. - Hij schilderde Landschappen, Stads- en Dorpsgezigten. - Slechts eenmaal heb ik op de Tentoonstelling, te Amsterdam, 1840, een Hollandsch Landschap gezien, dat voor ƒ80 was te koop.
| |
[Vriendt (de)]
VRIENDT (de) is de geslachtsnaam der kunstenaars, die meer bekend zijn onder den naam van floris. - Zie de Stamtafel op FLORIS. (Claudius)
| |
[Vriendt. (Baptista de) - Zie Floris. (Baptista)]
VRIENDT. (Baptista de) - Zie FLORIS. (Baptista)
| |
[Vriendt. (Claudius de) - Zie Floris. (Claudius)]
VRIENDT. (Claudius de) - Zie FLORIS. (Claudius)
| |
[Vriendt, (Cornelis de) de Oude. - Zie Floris, (Cornelis) de Oude.]
VRIENDT, (Cornelis de) de Oude. - Zie FLORIS, (Cornelis) de Oude.
| |
[Vriendt, (Cornelis de)]
VRIENDT, (Cornelis de) de Jonge, bijgenaamd floris. - Zie op FLORIS, (Cornelis) en nog op LUYDINCX. (Pauwels)
| |
[Vriendt. (Cornelis de) - Zie Floris, (Cornelis)]
VRIENDT. (Cornelis de) - Zie FLORIS, (Cornelis) zoon van cornelis floris, den Jonge.
| |
[Vriendt. (Frans de) - Zie op Floris. (Frans)]
VRIENDT. (Frans de) - Zie op FLORIS. (Frans) - Ik moet daarop nog laten volgen, dat ik later eene hem betreffende merkwaardige historische bijdrage heb gevonden, namelijk, dat er, omstreeks 1552, eene Medalje is geslagen, groot 65 streep middellijn, waarop zijne beeldtnis, dijstuk, regts, ter zijde, met randschrift: franciscus florus pictor. ae. xxxii; op de keerzijde, zinspelende figuren op den tijd. Deze Medalje is in den volsten zin des woords geheel onbekend en nergens vermeld, en heeft, waarschijnlijk, haar blijvend aanwezen enkel daaraan te danken, dat zij van geen edel metaal is, maar van tin. De bezitter heeft, op mijn verzoek, toegestaan, een afgietsel in hetzelfde metaal er van te nemen, teneinde aan mijn wensch te voldoen, om dit der Koninklijke Akademie van Schoone Kunsten, te Antwerpen, voor het Archief, ten geschenke aan te bieden, zijnde zulks door mij, bij een schrijven van 1 November, 1860, geschied. - Hierop heb ik den 3. December, 1860, een antwoord ontvangen, waarin de Directeur, namens het Bestuur dier Akademie, mij schrijft: ‘niet genoeg te kunnen betuigen, hoezeer UwEd. welwillendheid voor de Antwerpsche
| |
| |
School de dankbaerheid van den Bestuurraed heeft opgewekt, en hoe geerne ik, in 't byzonder, my in de gelegenheid zoude willen bevinden, om UwEd. insgelijks mijne diensten te mogen bewijzen. Ontvang ondertusschen, WelEdel-Geboren Heer en Collega, de diepste gevoelens mijner opregte hoogachting. De Directeur enz. n(icaise) de keyser.’
| |
[Vriendt (J. de)]
VRIENDT (J. de) vond ik bij Nagler, als een schilder, te Antwerpen, vermeld, die omstreeks 1810 werd geboren, en aan de Gentsche Akademie opgeleid. Hij schildert Landschappen en Stadsgezigten.
| |
[Vriendt. (Jan de)]
VRIENDT. (Jan de) In de Geschiedenis van Antwerpen enz., door Mertens en Torfs, III, bl. 527, staat eene oorspronklijke acte van 1476, waarin voorkomt: ‘jan vriendt florissone, als Gezwoorne des Ambachts van de Metsers ende Steenhouwers, te Antwerpen’ enz. - Hieruit blijkt, dat ik met regt zijn doodjaar op 1538 heb gesteld, terwijl Van Mander dit, zeker bij vergissing, op 1400 plaatst; - Zie op floris. (claudius) - en nu eerst kan hij, zooals vermeld wordt, de vader van den beroemden frans floris geweest zijn.
| |
[Vriendt. (Jan de) - Zie Floris. (Jan)]
VRIENDT. (Jan de) - Zie FLORIS. (Jan)
| |
[Vriendt. (Jan de) - Zie Floris, (Jan)]
VRIENDT. (Jan de) - Zie FLORIS, (Jan) kleinzoon van corn. floris, den Jonge.
| |
[Vriendt. (Jan Baptist de) - Zie Floris. (Baptista)]
VRIENDT. (Jan Baptist de) - Zie FLORIS. (Baptista)
| |
[Vriendt. (Jacques de) - Zie Floris, (Jacques)]
VRIENDT. (Jacques de) - Zie FLORIS, (Jacques) broeder van frans floris, den Oude.
| |
[Vries. A(driaan?) de]
VRIES. A(driaan?) de - Ik heb voor mij staan een levensgroot Portret van David de Moor, borststuk, duidelijk met groote letters beteekend, a. de vries fecit, Rotterdam, 1647. - Het hoofd is zeer levendig van uitdrukking; de witte, gestolpte halskraag kaatst een helder licht in de schaduwpartij van het hoofd terug. De deftige kleeding is zwart, en het geheel van een schoon, krachtig effekt, malsch van kleur en vast geteekend, in alles eene gelukkige navolging van rembrandt's school. - Wie is nu die a. de vries? Stellig een Hollander, en, naar mijn inzien, een zoon van den beroemden Haagschen Beeldsnijder adriaan de vries. Deze wordt gezegd, in 1560 te zijn geboren, doch welligt vroeger, en heeft zich in 1604 wel bepaald op het schilderen toegelegd, zegt Van Mander, doch kon bezwaarlijk in 1647 dit portret nog schilderen. - Rathgeber, in zijne Annalen der Niederländischen Mahlerei, u.s.w., Gotha, 1844, bl. 124, noemt een dergelijk Portret van een 72 jarigen man, door a. de vries, dat in de Gothasche Galerij aanwezig is, doch zegt niets verder over den aard van het werk, of van den schilder. - Mechel beschrijft een Idem in den Catalogus der Galerij, te Weenen, en zegt bepaald, dat het door adriaan de vries, den Haagschen Beeldhouwer, geschilderd is. Het blijkt mij duidelijk, dat Mechel, Van Mander volgende, den maker zóó heeft aangeduid; doch, dewijl hij geen jaarmerk van de schilderij kende, is hij daardoor in eene dwaling geraakt. - Nagler noemt hem afgescheiden van den Beeldsnijder, en zegt, dat hij in 1600 is geboren, doch voert geene bron aan, en noemt verder nog een idem portret, dat, in 1837, in de Kunstverzameling van den Graaf F. de Robiano, te Brussel, berustte. Ook zegt hij, dat het genoemde Portret, te Gotha, vroeger voor werk van a. van dyck doorging, en de behandeling den leerling van a. van dyck herkennen doet. - Dan moet dit schilderwerk er anders uitzien dan hetwelk ik voor mij had, en dat thans berust onder een aantal familieportretten bij de Douairière Van den Heuvel, geb. Barones Lycklama à Nyeholt, te IJsselstein. - gregor huret heeft het Portret van J. Boyceau Esc. Sr. de la Baraudière, naar a. de vries, sculp. Of dit werk van den genoemden Beeldhouwer is
| |
| |
kan ik niet beslissen. - Daar alleen de voorletter a bekend is, en deze, volgens Nagler, adriaan moet beteekenen, zoo mag men dit wel voor aanneemlijk, maar toch noo niet als stellig zeker beschouwen.
| |
[Vries (Adriaan de)]
VRIES (Adriaan de) is door Immerzeel vermeld, die zegt, dat het onderschrift bij de Groep van Mercurius en Hebe, door j. muller gegraveerd, tot blijk dient van den tijd van zijn bloei en van zijne geboorteplaats; doch hij heeft, even als Nagler, het woord Pragoe vergeten, hetgeen juist tot bewijs moet strekken, dat hij dit kunststuk te Praag, in 1593, in 's Keizers dienst zijnde, vervaardigd heeft. - Immerzeel zegt verder, dat hij enkele etsen heeft gemaakt. De bekende zijn, als zeer zeldzaam, door Nagler beschreven, namelijk: De Rust der H. Familie, in Egypte. - Christus, door Joannes gedoopt. - Christus, zittende, met eenige Engelen. - Een doode Christus. - De H. Maagd, op de halve maan. - Vijf voorstellingen op één blad: Een Christushoofd; Maria met het Kind; Venus en Cupido; Een Vanitas, en Een Bacchanaal. - Drie bladen met Worstelaars, in verschillende standen. - Een Groep van twee figuren, op drie bladen, idem, idem. - Commodus, als Gladiator, met de Victorie in de linkerband, 1582. de vries fe., fo. - Dat hij ook geschilderd heeft, leest men bij Van Mander, in 8o., waar zijn Portret voorkomt, en dit wordt ook door het Vers, onder zijn Portret, door H. Hondius exc., kl. in fo., bevestigd. - Zie echter op vries. (a. de) - Dit Vers is niet van Lampsonius, gelijk Immerzeel zegt; alleen de Verzen onder de Portretten, in de eerste uitgave, zijn van gemelden auteur, en door Van Mander overgenomen in de uitgave van 1604, in 4o.; alsmede in die van 1618, in 4o.; doch in de 8o.-uitgave, door De Jongh, komen ook die van later tijd voor, uit de veel vermeerderde uitgaven van Schilderportretten door H. Hondius, kl. in fo.
| |
[Vries (Dirck de)]
VRIES (Dirck de) was, zegt Van Mander, uit Friesland. Hij heeft van hem, te zijnen tijde, in Venetië, ‘verscheidene Keukens of Fruitwinkels, op de Venetiaansche wyze aardig gekleurd en wèl geschilderd, schoon en gloeyende,’ gezien, ‘zoodat ik - zegt hij - zyn naam hier niet konde verzwygen.’ - Van de afbeelding van zijn jeugdigen zoon, die zijn hond wil bestijgen, - meer bekend onder de benaming van de Hond van goltzius, sculp. 1797, en tot de zeldzaamste gravuren, van dezen meester behoorende, waarvan de goede afdrukken gewoonlijk met ƒ100 worden betaald - vindt men eene fraaije houtsnede in den Volks-Almanak tot Nut van 't Algemeen, 1860.
| |
[Vries. (H.V. de)]
VRIES. (H.V. de) In den Catalogus van W. Lormier, 's Gravenhage, 1763, vond ik, onder Nr. 308: ‘Een Gezelschap van Heeren en Dames, door h. de vries en janson; h. 3 vt. 4 dm., br. 1 vt. Rhynl. ƒ130.’ - Deze naam is mij nimmer als die van een kunstenaar voorgekomen, en ik opper de vraag, of men hier niet aan hans vredeman de vries heeft gedacht? Doch deze kon niet schilderen met janson, die veel later heeft geleefd.
| |
[Vries, (J.C. de)]
VRIES, (J.C. de) geboren te Amsterdam, 9 Junij, 1804. - Hij heeft de kunst bij odevaere en paelinck, te Brussel, geleerd, en het schilderen van Portretten en Binnenhuizen tot zijn vak gekozen. Na eenige jaren in zijn vaderland werkzaam te zijn geweest, is hij naar Noord-Amerika vertrokken, en, zich te Boston gevestigd hebbende, beoefent hij aldaar de kunst, terwijl hij er zich ook op het schilderen van Zeestukken heeft toegelegd. - Medegedeeld berigt.
| |
[Vries (Jan, of Hans Vredeman de)]
VRIES (Jan, of Hans Vredeman de) is bij Immerzeel geboekt, en die zegt, geboren te Leeuwarden, 1527, hetgeen goed is; maar, dat hij te Antwerpen, in 1588, is overleden, is niet goed. Van Mander zegt bepaald: ‘In 't jaar 1604, gaf hy een schoon Boek uit van Gebouwen, waarin wel 50 stuks voorkomen, hebbende
| |
| |
daaraan gearbeid van 't beleg van Antwerpen af, zo nochtans, dat zyne zoons, paul en salomon, hem daaraan hadden geholpen; hierby gaat eene onderrichting, zeer klaar en leerzaam.’ - Dit is, waarschijnlijk, zijn Perspectief, die, in 1604, bij H. Hondius verscheen, en waarin zijn Portret voorkomt. Dat Werk is door Samuel Marolois, in zijne Geometria etc., Amstelodami, apud J. Janssonium, 1647, in fo., opgenomen. En, wat meer is, in 1601 was hij getuige bij het huwelijk van zijn zoon paulus, - Zie aldaar. - te Amsterdam. Verder, ‘er bestaat van hem een verzoekschrift van 8 February, 1604, (met eene aanbeveling van Prins Maurits) om onderwijs aan de Leydsche Hoogeschool te mogen geven in de Bouw- en Doorzigtkunde, aan hetwelk niet is voldaan. Zie De Navorscher, IV, bl. 192. - Het is waarschijnlijk, dat Jaques Vredeman, de vader van gerart vredeman, - Zie aldaar. - ook een zoon van hem was. - Hij was met pieter koek, van Aelst, de eerste, die de regels der burgerlijke bouwkunde, met de daaraan verwante sieraden, leerstellig, in de Nederlanden heeft ingevoerd;’ ‘hij alleen, zegt Van Mander, heeft daartoe wel een getal van 26 boeken geleverd’; terwijl het mij toeschijnt, dat er velen van zijn verloren geraakt. De nog bekende vindt men bij Nagler vermeld. Het oudste, mij bekende, Architectuur enz. is getruckt zu Antorff, by Geerhardt de Jode, Ano. 1577, gr. in fo. Hiervan bestaan onderscheiden uitgaven, als nog met dezelfde platen bij F. de Wit, te Amsterdam, ook in mijn bezit. - Zijn schilderwerk komt weinig voor, daar bij zijn vernuft meer aan de verfraaijing van gebouwen en andere groote gelegenheidswerken heeft ten koste gelegd, gelijk men bij Van Mander leest: ‘Hier en t' Antwerpen was hy doende aen de Triumph-bogen, Ao. 1549, doe Keyser Carel met syn soon Philips daer is gecomen.’ - Voor dit jaartal is in den druk van 1618, 1569 ingeslopen, en deze fout is door alle Auteurs tot en met Immerzeel overgenomen, zonder te bemerken, dat Karel toen reeds lang begraven was. - Slechts ééne schildery is mij voorgekomen in den Catalogus van Hoet, II, bl. 103: ‘Het Triumvirat tot Romen, met veel deftige gebouwen en veel figuren, door hans vredeman de vries; h. 4 vt., br. 6 vt. 7 dm. Rhynl. ƒ60.’ - Zie nog op VRIES (H.V. de) - Zijn Portret komt voor in de Verzameling van H. Hondius, als ook bij Van Mander, in 8o., pl. R, Nr. 4. Ik bezit nog een Idem, kl. in fo., zonder naam van graveur. In den Catalogus van Portretten, van F. Muller, Nr. 5889, staat een Idem, waarop men leest: 1604 aet. 77, door H. Hondius, kl. in fo.; achter op is een lofvers gedrukt. Waarschijnlijk, behoort dit t'huis in het genoemde Werk over de Perspectief.
| |
[Vries. (Jan Eduard de)]
VRIES. (Jan Eduard de) Het is mij eene aangename taak voor onze beroemde Schilderschool ook een tak van kunst te mogen vermelden, die nog nimmer tot zulken trap van volkomenheid werd gebragt, dat zij onder den rang der Beeldende Kunsten kon opgenomen worden, namelijk, de Tooneel-schilderkunst. Bij de oprigting van een vast Tooneel te Amsterdam, waren het alleen eenige schermen, die een soort van Romeinsche Hofzaal voorstelden, en bij alle voorstellingen werden gebruikt. Van lieverlede begon men in te zien, dat, tot verhooging der te spelen stukken, deplaats, welke de handeling vereischte, zoo juist mogelijk moest afgebeeld worden, en, dus voortgaande, trachtte men fraaijer Tooneelen, door meer en meer bekwame kunstschilders uit te noodigen, te doen vervaardigen, zoodat, in de laatst verloopen en in het eerste gedeelte dezer eeuw, mannen als barbiers, waldorp enz., goed geschilderde Tooneelen hebben geleverd, echter met dien verstande, dat zij meestal uit één stel, hetzij straat, landschap, bosch, hof- en andere zalen en vertrekken bestonden, die door hen zoo natuurlijk mogelijk werden geleverd, doch verbazende sommen geld hebben gekost. Echter bleef dit werk voor
| |
| |
hen eene bijzaak, die de deugdelijkheid van hun gewoon schildervak niet bereiken kon. Naar gelang de Schouwburg voor het publiek als eene behoefte werd, was het bij de legio afwisling van tooneelen, en vooral bij balletten, eene hoofdzaak, personen te bekomen, die zich daaraan geheel konden wijden, en er van lieverlede mannen optraden als pfeiffer, die met kunstgevoel de bestaande Tooneelen in beginsel herschiep, en tot de gewenschte volkomenheid zocht te brengen. De hooge bekwaamheden, voor een en ander in een Tooneel-schilder vereischt, vindt men zelden in één persoon vereenigd, daargelaten nog de zoo noodige wetenschaplijke kennis, als grondleer daartoe gevorderd; ja, men moet een volkomen schilder der natuur, en wel zeer vaardig met de teekenpen zijn, om alles in de natuurlijke grootte en het ware karakter weder te geven. Wat toch heeft de Tooneelschilder niet méér dan de gewone Schilder te overwinnen, namelijk, dat, terwijl zijn tafereel in plaats en tijd goed is voorgesteld, steeds door de natuur-zelve - den Speler - de waarheid daarvan wordt verloochend. Intusschen kan de gewone Schilder zijne figuren in verhouding tot zijn tafereel er op plaatsen, en alzoo een natuurlijk geheel geven, waardoor hij zich van die gevaarlijke vijandin, de levende stoffage en de Critiek, bevrijdt. - Men heeft onder meer anderen den beroemden Franschen kunstschilder a.j. gros luide toegejuicht, toen hij met anderen het gewelf der Beurs, te Parijs, als met gebeeldhouwde figuren had beschilderd, omdat zijn werk van het wezenlijk daar naast gebeeldhouwde niet te onderscheiden was, waarvan ik mij nog in 1834, en toen zeer van nabij, heb mogen overtuigen; bij mijn laatste bezoek, in 1861, bevond ik echter, dat het veel door den tijd had verloren. - Ziedaar de zegepraal dezer kunst, die thans op het Tooneel wordt behaald. Jammer is het, dat zulke kunstgewrochten, als het ware, spoedig verslijten, en ook door de herhaalde opvoering van andere tooneelstukken, of veranderd, of in onbruik geraken, zoodat ze tot andere einden moeten overschilderd worden, en alzoo verloren gaan. Een en ander is dus eene reden te meer, om dit vak in de Geschiedenis der Beeldende Kunsten op te nemen, en de namen der mannen, die daarin schitterenden roem hebben behaald, voor het nageslacht te bewaren. - De man, dien ik hier bedoel, en die deze kunst tot zulk eene hoogte heeft opgevoerd, is jan eduard de vries, zoon van Willem de Vries, en van Catharina Sara Vis, geboren te Amsterdam, den 16. Maart, 1808. Reeds op zijn twaalfde jaar, was hij in het atelier van den Directeur-Decoratieschilder van den Stads-Schouwburg, te Amsterdam, f.j. pfeiffer, werkzaam, en bezocht tevens de Academie aldaar, waar hij in de Bouwkundige School, onder de leiding van den Heer t.f. suys, in 1825, de groote zilveren Medalje behaalde. Onvermoeid bedrijvig, stond hij pfeiffer reeds zóó ter zijde, dat Heeren Commissarissen van den genoemden Schouwburg, bij diens overlijden, den Heer de vries, in 1836, de werkzaamheden van wijlen zijnen meester deden opvatten, terwijl hij nog in hetzelfde jaar tot Theater-Decorateur werd benoemd. Zijn eerste kapitale werk was de decoratie voor de Opera Brama en Zoloë, met een Ballet, Aladin Kiaking, dat algemeen werd toegejuicht. In 1840, toen de Schouwburg aan bijzondere personen was verpacht, werd hij Mede-Directeur, met zeven ondernemers, welke Compagnieschap bij den dood van den Heer R. Engelman, in 1845, weder ontbonden werd. - In 1842, den 4. Julij, had hij het verlies zijner echtgenoot, C.S. Karels, te betreuren. - In 1846, werden de Heeren M. Westerman en de vries Tooneeldirecteuren, die echter niet weinig tegen kabalen van naijver hadden te worstelen. Intusschen werd aan een Verzoekschrift der voornaamste Acteurs aan de Regering, om het behoud van deze Directie gedaan, gevolg gegeven, en wisten zij zich, trots vele opofferingen, staande te houden, zelfs
| |
| |
zóó, dat na den dood van Westerman, in 1852, de vries alleen Directeur werd, en toen ook alleen de nog loopende te korten overwinnen moest. - Het was in Mei, 1852, bij de onthulling van het Standeeeld van rembrant, te Amsterdam, dat hij, na den afloop der bepaalde feesten, den Schouwburg, prachtig versierd, voor de feestvierende menigte geopend had. Teneinde hen daar met iets hunner waardig te verrassen, had hij de Nachtwacht van rembrandt - tableau vivant - in zijn geheel, volkomen als het tafereel, in treffende gelijkenis zaamgesteld. Toen de gordijn, te midden der feestmuzijk, werd weggeschoven, was het publiek als verplet door de verrassing de wereldberoemde schilderij van den Feestheld, aan het slot der feesten, sprekend voor zich te zien. Het gejuich was uitbundig; de hulde aan het talent van de vries werd algemeen als verdiend geacht, en hij dienzelfden avond tot Honorair Lid van Arti et Amicitiae benoemd. Ook van Natura Artis Magistra, en van de Rederijkerskamer D.O.G. (Door Oefening Groot) mogt hij eene gelijke onderscheiding ontvangen, zijnde hij reeds in 1837 tot Lid der Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten, te Amsterdam, benoemd. Nog in datzelfde jaar, den 29. December, vierde hij zijn twaalf- en een half-jarig feest als Directeur van den Schouwburg. Niet alleen door het publiek, dat den Schouwburg vulde, werd de beneficiant, onder daverende bravo's, met een frisschen Lauwerkrans vereerd, maar ook van de Stedelijke Commissie voor den Schouwburg, dewijl hij zich belangloos zooveel moeite steeds had getroost, ontving hij een keurig geschenk, terwijl het personeel zijnen Directeur een uitmuntenden Zilveren Beker, op wiens deksel het Standeeeld van rembrandt prijkte, benevens een fraai geciseleerde Snuifdoos aanbood. Des avonds werd hem door het Corps Muzijkanten eene Serenade gebragt. - Zie Amsterdamsche Courant, 31 December, 1852. - Bij de inwijding van het Monument voor het Metalen Kruis, in 's Rijks Hoofdstad, 27 Augustus, 1856, werd de Heer de vries ingeroepen, om die feest-gelegenheid door zijn talent te helpen verhoogen. Daarna was weder de Schouwburg, vrij voor de Leden van het Metalen Kruis, door hem geopend, en het is nog in elks geheugen, hoe het publiek opgetogen stond over de prachtige decoratie en de versieringen van den Schouwburg, waar het, voor dit feest, door den Heer Mr. J.H. Burlage, vervaardigde stuk, Onthoud uw dag, onder uitbundig gejuich werd opgevoerd. De Heer de vries mogt toen ondubbelzinnige blijken van hooge goedkeuring ontvangen, en alles had zoo buitengemeen voldaan, dat Z.M. Koning Willem III., in April, 1857, Amsterdam bezoekende, werd uitgenoodigd, het Volksstuk, Onthoud uw dag, met Hoogstdeszelfs tegenwoordigheid wel te willen vereeren, en aan welk verzoek Z.M. ook heeft voldaan. Alles te zamen vormde een echt Nationaal Feest, waarover de Vorst zijne bijzondere tevredenheid te kennen gaf, door den Heer de vries te benoemen tot Ridder der Orde van de Eikenkroon. Hoe verheugd allen, die de 's mans hooge verdiensten erkenden, daarover waren, blijkt hieruit, dat hij nog dienzelfden avond eene ovatie van het publiek genoot, terwijl door zijn tooneel-personeel, in der haast, een klein feest, op het tooneel verordend werd, waarbij muzijk, koren en verzen te zijner eere werden voorgedragen. Heeren Commissarissen van den Schouwburg en de Koninklijke Commissaris vereerden mede dit huldebetoon met hunne tegenwoordigheid. En ziedaar dan nu onzen talentvollen kunstenaar niet door kruipend gunstbejag, maar eervol tot dien trap van eer verheven. Dit werd twee jaren later nog nader bevestigd, ‘bij gelegenheid zijner benefiet-voorstelling, wegens zijn 40-jarig Jubilé aan het Tooneel, worden de hem toen andermaal de ondubbelzinnigste blijken van achting en toegenegenheid, zoo van de zijde der Acteurs, als van het publiek, gegeven. Van een vijftigtal voorname ingezetenen der Hoofdstad, met den Burgemeester
| |
| |
aan het hoofd, ontving hij een Album tot aandenken, waarin allen hunne handteekening hadden gesteld, en tevens een aanzienlijk geschenk in zilver en goud. Door het geheele personeel, aan den Schouwburg verbonden, werd hem een fraai zilveren Thee-servies, met inschrift, ten geschenke aangeboden. Bij de overgifte van het eerste werd, namens de welwillende gevers, een vers door den Heer Peters uitgesproken, terwijl de Heer Roobol ook daarna in dichtmaat, namens het personeel, den Jubilaris geluk wenschte met zijne zoo goed en gelukkig volbragte loopbaan.’ Zie Utrechtsche Courant, 18 April, 1859. - Dit is de stempel - en nu de keerzijde. - Reeds den 18. Mei daaraanvolgende bleek, dat zijn loopbaan te Amsterdam was volbragt, daar toen, bij Raadsbesluit, de Directie hem ontnomen, en aan de Heeren Roobol en Tjasink, voor drie jaren, werd verleend. Welk eene beweging dit onverwacht besluit bij het publiek veroorzaakte, is destijds in de Dagbladen ruimschoots vermeld; doch de eerste Artisten van den Schouwburg sloten, met hun zeven, een verbond, om den Heer de vries niet te verlaten, en hebben met hem, tot 1860, vele voorstellingen in het Fransche-Vaudevilles-théâter gegeven, en kort daarop in de groote Zaal van Frascati, binnen weinige weken door hem in een Tooneel-salon herschapen, met daartoe meesterlijk geschilderde decoratiën, terwijl de voorstellingen, waaronder de Gysbrecht van Amstel, zes malen opgevoerd, door een groot en aanzienlijk publiek, met ondubbelzinnig gejuich telkenmale werden begroet. - De Nijd is de schaduw der Eer, zegt de groote Erasmus van Rotterdam, en zoo begreep het Bestuur dier bloeijende Koopstad, dat zulks ook met de vries het geval was. Zij maakte van dien toestand gebruik, om hem, hij de oprigting van een Hollandsch Tooneel- en Duitsch Opera-gezelschap, het Directeurschap aan te bieden, en welk vereerend voorstel door hem werd aangenomen, zoodat zijn trouw gebleven personeel met hem, op nieuw, in luister, te Rotterdam, in 1860, optrad. Het decoratief van den Schouwburg was daar spoedig herschapen en betooverde, als het ware, het publiek, dat nu ook met zijn tooneel tot den eersten rang wenschte op te klimmen. En, inderdaad, er zijn door hem stukken gegeven, onder anderen, de Nova Zembla, Medusa, Floris en Blanchefleur, en de Vliegende Hollander, die meer dan 20 malen achtereen werden opgevoerd, terwijl het publiek, om het verwonderlijk-schoone decoratief te zien, letterlijk naar den Schouwburg beenstroomde. Ik wil daarover een berigt uit de Nieuwe Rott. Courant van 24 Augustus, 1862, hier overnemen: ‘Heden avond (23 Augustus) had in den Schouwburg, op den Coolsingel, alhier, de laatste voorstelling plaats van het Melodrama Moeder, Slavin en Koningsbruid. Toen de gordijn gevallen was, werd de Heer j. ed. de vries teruggeroepen, om nogmaals de hulde te ontvangen van het publiek, dat weder met onverdeeld genoegen het fraaije decoratief bewonderd had. Na een driemaal herhaalde fanfare, werd daarop den Heer de vries, door den Heer Hammecher, namens eenige kunstvrienden en kunstgenooten, een fraaije bonheur du jour, - immiddels op het tooneel gebragt - ten bewijze van achting voor 's mans verdiensten als Decorateur, aangeboden. Onmiddelijk daarna werd er een Lauwerkrans op het tooneel geworpen, waaraan het volgende gedicht van den Heer W.N. Peypers was vastgehecht: ‘Aan den verdienstelijken Tooneel-Decorateur j. eduard de vries. - Waar ijver, kunst en smaak zich scheppend zamenparen - En 't grootsch geheel ontstaat door vasten wil en kracht, - Dáár voegt den kunstenaar een krans van lauwerblâren, - Hem door erkentenis vereerend toegebragt. - Aan u die kroon, de vries! wiens onvermoeijend pogen - Niet afschrikt van het doel, in weêrwil van 't bezwaar; - Zie rond u! Smaak de vrucht weêr van uw kunstvermogen, - Nog jeugdig en vol vuur, gelijk vóór veertig jaar! - Ga voort, ga immer voort, met onver- | |
| |
zwakte schreden, - Besteed nog lang uw kracht aan Rotterdam's Tooneel; - Voeg aan uw Ridderkruis de Lauw'ren van 't heden, - Gewonnen op Uw baan door 't meesterlijk penseel!’ - Gepast en als ter bevestiging der waarheid van dit eerbewijs, laat ik hier nog het uittreksel volgen eener beschouwing van den werklijken toestand van het Amsterdamsche Tooneel, na het vertrek van den Heer de vries. - Amsterdam, den 27. Mei, 1861. ‘Al meer en meer begint men in te zien, dat de terzijdestelling van den Heer j.e. de vries eene dwaasheid was. de vries, zei men, indertijd, is geen man van Letteren, en de Directeur van den eersten Schouwburg in het land dient litterarische kundigheden te bezitten. Best, nu hebben wij een Directie, die dat hoofdvereischte zoude bezitten, en hoe zijn wij gevorderd? Voert men betere stukken op, dan toen de vries het tooneel bestuurde? Integendeel. Wordt er op het tooneel voor eene betere uitspraak det taal gezorgd? Nog minder. Vinden onze tooneelschrijvers meer aanmoediging? Verre vandaar. Worden er nieuwe sujetten gevormd, en is het personeel verbeterd en aangevuld? Neen, het is verminderd, en, enkele eervolle uitzonderingen daargelaten, staat het veel lager dan dat der kleine theaters; voeg hierbij, dat de mise en scène en het decoratief, bij de vries steeds boven allen lof verheven, thans beneden het middelmatige is afgedaald, en de élite der kunst onzen Schouwburg heeft verlaten, en zich te Rotterdam om den Heer de vries heeft geschaard, en dan zal men zich een denkbeeld kunnen vormen van de tegenwoordige orde van zaken. Ik heb, in der tijd, wakker mede gestreden, om het bestuur over den Schouwburg aan de vries te ontnemen en in andere handen over te brengen, maar volgaarne wil ik erkennen, dat het mij innig leed doet, aan dien kruistogt te hebben deelgenomen, en vol schaamte doe ik amende honorable, terwijl ik den Raad toeroep: als de koncessie der tegenwoordige bestuurders is afgeloopen, ô geef dan aan de vries de Directie over onzen Schouwburg weêrom: dat is het eenige middel, om te voorkomen den totalen ondergang van ons tooneel enz.’ - Zie Bijvoegsel bij Nr. 125, der Utrechtsche Courant, 1861. - Ziedaar den sluijer, die al het geheimzinnige wegens het onverwacht aftreden van den Heer de vries overdekte, thans weggeschoven. Dit is de keerzijde, die, even als de stempel, te zijner eere geslagen werd. - Ik heb hier opzetlijk dit levensberigt uitvoeriger dan gewoonlijk geschetst, teneinde het tot voorbeeld voor vele kunstenaars te doen strekken, om zich niet, als naar gewoonte, aan dit kunstvak te onttrekken, maar zich toe te leggen, om er, zoo mogelijk, gelijken roem door in te oogsten; want die zijn leven en werken ten nutte van het algemeen besteedt, zal wel meer op den voorgrond staan, dan hij, die in zijn kamer een schilderijtje, alleen ten nutte van zich-zelven, vervaardigt. Maar even vast staat het, dat de daartoe vereischte studie uitgebreider is dan voor gewoon schilderwerk. - Ik acht mij bevoegd, om daarover te oordeelen, daar ik zelf, na den bouw - niet door mij - van den Schouwburg, te Utrecht, in 1820, hiervoor al de Decoratiën, geheel belangloos, voor den stichter, den Heer C. van Leeuwen, en zoo tot 1840, - als wanneer de Schouwburg in andere handen overging, - vervaardigd heb. - In 1855 werd hij door den Heer j. ed. de vries aangekocht. - In hoeverre hij, als Decorateur, de natuur weet weder te geven, is mij gebleken uit eene Decoratie in de Opera Tanhaüser, waarin de zinsbegoocheling zoo hoog steeg, dat ik alle denk beeld van decoratie daarbij verloor, en de natuur voor mij waande te zien. Ik beken, dat mij, bij de vele Schouwburgen, welke ik in Europa bezocht heb, die te Dresden, in 1851, alleen bij de Opera, De laatste dag te Pompeji, tot eene gelijke zinsbegoocheling vervoerd heeft. Wat wil men meer van deze schilderkunst, als zij zich met de natuurlijke stoffage - het
| |
| |
personeel - zoo voortreflijk in overeenstemming vertoont? - De zeldzame smaak en praktische kennis, bij het kunsttalent, dat zich in den Heer de vries vereenigt, zal, hoop ik, den grond leggen tot navolging; doch hij heeft slechts één leerling, den Heer jan david geerling grootveld gevormd, die hem sedert jaren bij al zijne groote werken ter zijde staat, en aan wiens talent zijn meester den verdienden lof toezwaait. Zoo behartigt hij de belangen van het geheele personeel, onder zijne directie werkzaam, dat hem dan ook, onpartijdig, wegens zijn vriendschaplijken handel en wandel hoogacht. Dus werd door een onafhanklijk persoon, den beroemden Duitschen Zanger Formes, in November, 1862, openlijk verklaard: ‘dat er in Europa slechts één Theater-Directeur wordt gevonden, en dit is de Heer j. eduard de vries.’ - Zijn belanglooze medewerking aan alles, wat tot eer van het Vaderland strekt, heeft hij ook elders betoond, als te Utrecht, onderscheiden malen, aan de Schutterij en de aldaar te huis behoorende Afdeeling van het Metalen Kruis, namelijk, door haar bij hare feestgelegenheden vrijen toegang tot zijn sierlijk getooiden Schouwburg aan te bieden. Openbare dank werd hem daarvoor toegebragt. ‘Eene Commissie uit het Kader Onderofficieren en Korporaals van de Schutterij, alhier, heeft zich bij den Heer de vries vervoegd, om den geachten Directeur dank te brengen voor de even welwillende als beleefde wijze, waarop hij het Kader een paar malen tot eene gelegenheidsvoorstelling uitnoodigde, het laatst bij gelegenheid der feesten van het Metalen Kruis. Het Kader bood daarbij den Directeur tevens tot keurig aandenken aan een Kristallen pokaal, met zilveren voet, omkleedsel en deksel, met het opschrift: Aan j. eduard de vries, van het Kader Onderofficieren en Korporaals der Schutterij van Utrecht.’ Zie Utrechtsche Courant, 19 October, 1861. - Het ligt in den aard der zaak, dat hij, tot vermeerdering zijner Tooneelkennis, zich in Engeland, Frankrijk, Duitschland, Oostenrijk en Hongarije, van den hoogen stand dezer Theaters zelf ging overtuigen. - De Heer de vries heeft, van tijd tot tijd, ook eenige schilderijen vervaardigd, en een honderdtal uitstekende kunstgewrochten van de eerste en voornaamste meesters verzameld. Dit Kabinet is éénig in zijne soort, dewijl hij, zeer van nabij met de meeste kunstenaars bekend, zelf hunne ateliers bezocht, en zoodoende bijzondere gelegenheid had, om tafereelen, welke hil wist en zag, dat naar de natuur waren geschilderd, en die aan zijn gevoel voldeden, als kunstbroeder aan te koopen, waardoor hij eene in zijne soort ongewone kunstverzameling verkregen heeft. Ook bezit hij eene aanzienlijke Verzameling Teekeningen, Prenten en Prentwerken, tevens tot het Decoratief behoorende, waaronder zeer zeldzame voorkomen. - Zijn Portret is door zijn vriend l. morits geschilderd, alsmede een Idem, dat voor een der fraaist-bewerkte van den Heer j.c. hamburger gehouden wordt.
| |
[Vries (Jan Reynier de)]
VRIES (Jan Reynier de) is bij Immerzeel vermeld; ik voeg er hier bij, dat er, behalve Landschappen, ook Portretten en Historiële onderwerpen van zijn penseel in den Catalogus van Hoet voorkomen. - lingelbach heeft eenige zijner landschappen gestoffeerd.
| |
[Vries. (Mejufvrouw M.A.F. de)]
VRIES. (Mejufvrouw M.A.F. de) Op de Tentoonstelling, te Amsterdam, in 1820 en 1824, was een Ecce Homo, naar guido reni, in miniatuur; en het Portret van een Geestlijke, van hare hand. Toen woonde zij te Rotterdam.
| |
[Vries, Jr. (M.C. de)]
VRIES, Jr. (M.C. de) staat reeds bij Immerzeel te boek gesteld, en, ik voeg er bij, dat hij den 14. Januarij, 1807, te Amsterdam, werd geboren. Hij heeft de beginselen der kunst bij zijn vader, en later bij den Ridder simon, te Brussel, geleerd. - Behalve Medaljes, heeft hij ook verscheiden steenen gesneden, waaronder onyxen, met de portretten van sommige Vorsten, en werd daarvoor met
| |
| |
onderscheiding beloond. In 1837, is hij tot Lid der Koninklijke Akademie van Beeldende Kunsten, te Amsterdam, benoemd. - Ik wil hier slechts eenige zijner voornaamste werken vermelden. In 1858, heeft hij een zeer grooten Gedenkpenning ter herinnering aan de Meerderjarigheid van den Prins van Oranje, 4. September, 1858 vervaardigd. Daarop vertoont zich de beeldtnis van den Prins; randschrift: guil. nicol. alex. ferd. car. hend. araus. p. Op de keerzijde, omgeven door de Wapens der Nederlandsche Provinciën, alsmede van Luxemburg en Limburg: ‘Neerlandia Principi regio suo majori facto gratulatur. D. IV Septembris MDCCCLVIII.’ De beeldtnis is van eene treffende gelijkenis. Den Heer de vries was door den Koning vergund, het Portret van den Prins naar het leven te mogen teekenen; de wapens zijn keurig tewerkt en het geheel levert een nieuw bewijs van de uitstekende bekwaamheid van den Heer de vries, aan wiens kunstvoortbrengselen wij herhaaldelijk den welverdienden lof mogten toebrengen.’ Zie Handelsblad, 17 Aug., 1858. - In 1860, heeft hij voor de stad Amsterdam eene Medalje ter belooning voor Kunstzaken vervaardigd. Daarop de Stedemaagd, houdende in de regterhand een Lauwerkrans, waarmede zij de Kunst kroont, voorgesteld door een borstbeeld van Apollo, op een voetstuk geplaatst; in de linkerhand heeft zij een Roer, als zinnebeeld der Stedelijke Regering; daar achter een Zetel, met het Stedelijk Wapen. Op de keerzijde, een Krans, waaruit eene Ster haar stralen schiet; randschrift: Hulde aan de Kunst. - Verder las men in het Handelsblad, van 26 Maart, 1861: ‘de Heer m.c. de vries heeft eene Medalje gemaakt op de Zamenkomst der Koningen Willem III. en Leopold, te Wiesbaden. Het randschrift luidt: Concordiâ res parvoe crescunt; afsnede: Rom. XII. vs. 10; keerzijde, 1860; randschrift: L'union fait la force, en, Door Eendragt verbroederd. Beide de zijden zijn met zinspelende figuren, wapens en attributen versierd. ‘De Koning heeft hem voor het aanbieden van een exemplaar dank doen zeggen en met het denkbeeld en de keurige uitvoering geluk gewenscht.’
| |
[Vries, (N. de)]
VRIES, (N. de) een zeer ervaren metselarij-schilder, te Amsterdam, die roemrijk wordt vermeld door het vervaardigen van den prachtigen Eerepoort op den Dam, ter gelegenheid der Blijde Komste van Elisabeth, eenige dochter van Jacobus I, Koning van Groot Brittannië, Gemalin van Frederik, Paltsgraaf van den Rhijn, ten jare 1613, begeleid door Prins Maurits, waarvoor het gansche ontwerp door den voortreflijken beeldhouwer hendrick de keyser was ontworpen, gelijk men zulks vermeld vindt in de Blyde Inkomste van H.M. van Groot-Brittanniën enz., te Amsterdam, 1642; Ibid., 1642, in fo., bl. 9, een zeer zeldzaam Werk, met schoone platen van pieter nolpe; bij dit exemplaar bezit ik tevens de Groote Cavalcade door pieter nolpe, naar pieter potter, met de afbeeldingen en namen van 132 der aanzienlijkste personen van Amsterdam, die op de genoemde prent Henriette Maria inhalen, aan den weg bij Sloterdijk.
| |
[Vries. (N. de)]
VRIES. (N. de) Een Vignet op een Titel: Amelia, of de Hertog van Foix; Treurspel, door J. Nomsz; 3 druk; Amsterdam, 1784, in kl. 8o., vermeldt de vries sc. - Later zag ik een Rijngezigt, met Schaatsenrijders, in 8o.-oblong, door n. de vries sc., en ik meen, dat deze prent behoort bij eene reeks idem, door l. brasser sc., naar j. van goyen en anderen.
| |
[Vries, (Paulus Vredeman de)]
VRIES, (Paulus Vredeman de) zoon van hans vredeman de vries, wordt bij Immerzeel genoemd, en is, zegt hij, geboren te Antwerpen, 1554, en in 1598 overleden. - Het laatste is onaanneemlijk, dewijl Van Mander, in 1604, bepaald van paulus zegt: ‘woont noch te Amsterdam, en hanteert met alle vlyt dezelve kunst (als zijn vader) van Gebouwen en Perspectiven, Tempels en Kerken, zoo
| |
| |
oude als hedendaagsche, en allerlei soort van Gebouwen, in olie-verw te schilderen.’ Het algemeen vermelde geboortejaar is mede onwaar, blijkens zijn voltrokken huwelijk, te Amsterdam: ‘27 April, 1601, paulus vredeman de vriese, van Antwerpen, oud 34 jaren, wonende in de Hoogstraet, geassisteerd met johan vredeman de vriese, zyn vader; en Maeyken Godelet, van Antwerpen, oud 37 jaren, wonende in de Geertruyde-straet, geassisteert met Magtelt Carbeels, haer moeyken, en Sara Godelet, haer zuster, vertoonde haer vaders consent.’ Zie De Navorscher, V, 1855. Bijblad LXV. - Hieruit blijkt, dat hij in 1567 geboren is.
| |
[Vries. (Pieter Vredeman de) - Zie op Vries. (Salomon Vredeman de)]
VRIES. (Pieter Vredeman de) - Zie op VRIES. (Salomon Vredeman de)
| |
[Vries, (Salomon Vredeman de)]
VRIES, (Salomon Vredeman de) zoon van hans vredeman de vries, wordt door Immerzeel vermeld, als een zoon, pieter, nagelaten te hebben, die, in 1587, te 's Gravenhage, geboren werd. - Nagler berigt hetzelfde, maar zegt, dat pieter de zoon van paulus was. - Hier heeft eene vergissing plaats, welke ik niet weet te herstellen, aangezien Van Mander daar niets van zegt, en ook geen geboorte-, maar alleen het sterfjaar van onzen salomon, in 1604, opgeteekend heeft.
| |
[Vries, (Simon de)]
VRIES, (Simon de) of simon frisius. Of hij tot het geslacht van Vredeman de Vries behoort, is mij niet gebleken. - Immerzeel zegt, zonder bewijs, dat hij, in 1580, te Leeuwarden, is geboren. - Zijn eerst bekende, hoogst-zeldzame Werk pleit echter zeer daarvoor; het is getiteld: Lusthof der Schryf-konste. Geschreven en ghesneden door symon de vries, van Harlingen. Tot Amst. Ghedruckt by Willem Janszoon. Anno 1610. Breed gr. 4o., 21 bl. Daarbij is een tweede, geplaatdrukte, Titel gevoegd: Lusthof der Schryfconst. Daerinne de Jonckheyt als in een wellustich hof derselver Const aengeboden wert door veele ende verscheyden manieren van Exempelen, zehere fondamenten ende grondregelen, om constig en wel te leeren schryven allerleye aerd van geschriften. Door symon wynhouts fries, van Harlinghen. - Hieruit blijkt duidelijk, dat vries en fries hetzelfde is, en dat hij zijns vaders naam wynhout, als wynhoutszoon, er heeft bijgesneden. - Dit is mij medegedeeld door Jhr. Mr. S.W.M.A. van Beyma thoe Kingma, te Leeuwarden, die daar tevens bijvoegt, dat, ofschoon hij toen te Harlingen woonde, Leeuwarden stellig als zijne geboorteplaats wordt vermeld; en dat zekere ‘Wynolt Bernts, uitdrager, die, in 1576, te Leeuwarden tot Burger werd aangenomen, welligt zijn vader was.’ - Reeds spoedig daarop verscheen: Topographia variarum regionum. Inventa a mathaeo bril; oeri incisa a simone frisio; ab H. Hondio excusa; 1611. - Hetzelfde Werk later Ab. C. Jansz. Visscher Ao. 1651, 25 platen, met Titel, in kl. fo.-oblong. - Verder deel ik hier eenige oorspronklijke stukken, betreffende zijne werken, mede, die zijne woonplaats van toen ter tijd aanduiden: ‘Is simon frisius toegeleet thien guldens, eens, voor de exemplaren van de representatie van de acte van de Presentatie van de Jarretière, geschiet aen syn Excellentie, den vierden February lestleden, van wegen den Coninck van Groot-Brittanniën, daermede hy hare Ho. Mo. heeft vereert.’ Resolutie der Staten-Generaal, 16 Maart, 1613. - Vier jaren later: ‘Opte requeste van simon frisius wonende hier in den Haghe, versoeckende octroy voor Jan Jansz. van Aernhem, boeckvercoper tot Amsterdam, om voer den tyt van 10 jaren, alleen te mogen drucken ende vuytgeven de Stadt van Sevilla, by hem in platen gesneden, is het versouck des suppliants affgeslagen. - Is ten versoecke van simon frisius wonende alhier in den Hage, Jan Jansz. van Aernhem boeckvercoper tot Amsterdam, geaccordeert octroy, om voer den tyt van 7 jaren te mogen drucken etc.’ de Stadt van Sevilla, by den voorn. simon in platen gesneden. Verbiedende’ etc. Resolutiën der Staten-Generaal, 18 en 19
| |
| |
Aug., 1617, bij Dodt, Archief, V. en VII. deel. - Bij Le Blanc, vindt men, op simon frisius, 46 stuks zijner graveerwerken beschreven, waaronder de 25 platen van bovengemeld Werk begrepen zijn. - Voorts heeft hij verscheiden Portretten van Schilders, in de uitgaven van H. Hondius behoorende, gegraveerd, waaronder op dat van michael cocxius staat s. frisius f. Hij heeft ook geschilderd, als: Een Stilleven, en Een stuk met Vruchten, die met ƒ26 en ƒ15 zijn betaald. Zie Catalogus van P. Terwesten, blz. 41 en 94.
| |
[Vrieswout, (Dirk Jansz.)]
VRIESWOUT, (Dirk Jansz.) een Beeldhouwer, geboren te 's Hage, die zijn Meesterschap van de Confreriekamer dezer Afdeeling, aldaar, in den jare 1683, verkregen heeft. - Uit P. Terwesten, Ms.
| |
[Vrolyk. (Jacobus Adrianus)]
VROLYK. (Jacobus Adrianus) ‘Op nog vroegen leeftijd werd de kunstenaars-loopbaan afgebroken van jacobus adrianus vrolyk, die den 21. Maart, 1862, te 's Gravenhage, overleed, waar hij den 9. Maart, 1834, het licht had gezien. Verdienstlijk leerling van schelfhout, begaafd met een goed opmerkingsvermogen, en eene groote technische vaardigheid, had hij in het kopiëren van het werk zijns meesters, of dat van samuel verveer en jan weissenbruch, groote vorderingen gemaakt, en beloofde hij ook als zelfstandig kunstenaar veel goeds.’ - Zie Kunstkronijk, 1862, bl. 48.
| |
[Vromans. (Jacobus)]
VROMANS. (Jacobus) Deze wordt door P. Terwesten, Ms., opgegeven als een Haagsch Landschapschilder, die, waarschijnlijk, de kunst bij zijn vader heeft geleerd. - In 1668, is hij als Lid der Kamer van Pictura, te 's Gravenhage, ingeschreven. - Nog vond ik in de Resolutien der Generaliteit, 14 Februarij, 1689: ‘ja. vromans, Constschilder, te Schiedam’ vermeld, waarschijnlijk, een endezelfde persoon, die zich later te Schiedam gevestigd heeft.
| |
[Vronendaal. (....)]
VRONENDAAL. (....) Slechts ééne schilderij, met dezen naam beteekend, eenige Visschen, liggende op eene tafel, h. 54, br. 72 dm. Ned., vond ik op eene Verkooping in het Huis met de Hoofden, te Amsterdam, 14 December, 1858, in den Catalogus, onder Nr. 138, vermeld.
| |
[Vroom (Cornelis Hendricksz.)]
VROOM (Cornelis Hendricksz.) wordt in het Artikel hendrick corneliszen vroom, zijn vader, met een paar woorden, als Landschapschilder genoemd. Ik voeg het oordeel van deskundigen over zijne werken hierbg, te weten, dat zij groote overeenkomst hebben met die van j. ruysdael, en m. hobbema, en, ofschoon vroom ouder is dan zij, zoo wordt er toch menige schilderij van hem voor werk van deze meesters genoemd. - Eveneens wordt hij met a. verboom verwisseld, van wien schilderijen en teekeningen in den trant van j. both worden gevonden, waardoor men aan de teekeningen van onzen cornelis en ruysdael herinnerd wordt. Zie Nagler. - Dat hij uitsluitend Landschappen schilderde, wordt door zijn tijd- en stadgenoot, Theod. Schrevelius, Beschryving van Haerlem; Ibid., 1648, bl. 389 bevestigd: ‘Onder de Landschapschilders is nog in 't leven cornelis vroom, die in 't syn, syn vader niet en wyckt; men houdt het daer voor, dat hy alsoo uyt-steeckt in syn kunst, dat hy qualyck niemandt syns ghelyck heeft van die nog leven.’ - Dit strookt dus met het voorgaande. - Er schijnt eene dwaling te bestaan, of hij historische teekeningen voor tapijt-werken, zooals in De Navorscher, XII, bl. 244, wordt gezegd, zou vervaardigd hebben. - Dit is, gelijk het ons daar vermeld wordt, eene vergissing, en werk van zijn vader, hendrick corneliszen vroom. - Zie aldaar, ook over mijn vermoeden, wegens zijn Portret.
| |
[Vroom (Frederik)]
VROOM (Frederik) wordt, even als zijn oudere broeder, door Immerzeel, in het leven van zijnen vader, hendrik corneliszen vroom, genoemd. Zijne werken als Historieschilder zijn mij nimmer voorgekomen, en hij schijnt ook meer als
| |
| |
Bouwmeester te hebben uitgemunt, dewijl hij, als zoodanig, in dienst stond van den Prins van Oranje, Frederick Hendrik, zegt De Jongh, in eene Noot, in zijne uitgave van Van Mander in 8o., II, bl. 129.
| |
[Vroom, (Jacob)]
VROOM, (Jacob) een landschapschilder, die, in het midden der XVII. eeuw, huwde met Catharina Stalpert van der Wiele, bij wie hij 3 kinderen verwekte, allen jong gestorven. Zie op STALPERT, (Daniel) aan het slot.
| |
[Vroom (Hendrick)]
VROOM (Hendrick) vond ik bij Th. Schrevelius, Beschryving van Haerlem; Ibid., 1648, in 4o., bl. 391, als den eersten onder de toen reeds overleden Haarlemsche beeldhouwers genoemd. Waarschijnlijk, is deze de grootvader van den zeeschilder, naar wien hij, zooals aldaar op bl. 387 gezegd wordt, was genoemd.
| |
[Vroom (Hendrick Corneliszen)]
VROOM (Hendrick Corneliszen) vindt men bij Immerzeel geboekt. Ik voeg er hier bij, dat zijn voornaamste werk, volgens Van Mander, - die zijn Werk in 1604 in het licht gaf, - bestond in het maken van Patronen voor tapijten. Eerstgenoemde auteur zegt, dat hij, voor een Engelsch tapijtwerker, Tien stuks teekeningen maakte, voorstellende Zeeslagen tusschen de Engelsche en de Spaansche, zoogenoemde onoverwinlijke, Vloot geleverd in 1588. Waarom den kunstroem van Holland niet gehandhaafd, en de bron, Van Mander, niet eerst gelezen, die immers zegt: ‘dat François Spiering, een vermaard Tapytsier voor den Engelschen Admiraal, Milord Karel Howard aangenomen had, de genoemde voorstellingen te leveren. Hiertoe wilde Spiering mij gebruiken als teekenaar; dan, vermids het myn werk niet was schepen te teekenen, bragt ik hem by vroom, die voor hem op dag-loon teekende, tien groote stukken..... Dit was vroom, in deeze zyne aangevangene oefening van geen geringe nuttigheid .... Later kwam hy in Engeland, bezocht den gemelden Admiraal, en maakte zich als teekenaar der genoemde Tapyten bekend, waarop deze hem eene vereering deed, ter waarde van ƒ100 Hollandsch.’ - Deze tien Tapijten hebben steeds de Vergader-zaal van het Hoogerhuis, te Londen, versierd, doch zijn bij den brand van het Parlementshuis mede vernietigd. Men kan over deze voorstellingen slechts eenigzins oordeelen uit de prenten van john pine, vergezeld van eene Kaart der Engelsche Zeekusten, in 1730, in het licht gegeven. - Frans Spiering was een Hollander, die te Delft op groote schaal eene Tapijtfabriek had opgerigt, zoodat bijna alle Vorsten zijn Werk begeerden. Zie, onder anderen, daarover bij mij op MANDER, (Carel van) de Jonge (II). - Van Mander, die zijn Werk in 1604 uitgaf, heeft dus zijn voornaamste schilderwerk niet vermeld, en dit was zeker De Zeeslag voor Gibraltar, in 1607, over welk stuk ik hier de plaats gehad hebbende onderhandelingen laat volgen: ‘ls de heren Staten gethoont seecker stuck schilderye, gemaeckt tot Haerlem, by Mr. vroom, van de Zeeslach, geschiedt voor Gibraltar, onder het commando van Heemskercken, vromer memorie, tegen de Spaensche gallioenen, hetwelcke by den voors. Meester geëstimeert ende gehouden wordt op 2400 gulden. Ende geproponeert wesende, of men 'tselve soude mogen coopen om daermede te vereeren den Prince van Whalis, (later Carel I.) wiens successie seecker ende wiens vriendschap dese landen noodich is, ter somme van 1600 ofte 2000 gulden by soo verre als d'eere van 't lant daermede soude cunnen bewaert worden, is verstaen dat die heeren Gesandten naer Engelant met malcanderen sullen spreken ende overleggen, of oock die voors. schilderye den hoochgemelten Prince aengenaem ende met eere van dese landen sal mogen gepresenteert worden; in gevalle ja, datsy metten eygenaer opte coop sullen mogen handelen, op afcortinge van de somme totte vereeringe gedestineert. Resolutie der Staten Generaal, 10 April, 1610. - Ontfangen een brief van den ambassadeur Caron, waerby geadviseert wordt, dat den Prince van Whalis aengenaem
| |
| |
sou syn, by soo verre hy vereert wiert met eenige schoone stucken schilderyen van de beste meesters die in dese landen syn, daerop goetgevonden is, dat de heeren Ambassadeurs naer Engelant gaende, naer eenige sulcke stucken sullen omme sien. Resolutie der Staten Generaal, 12 April, 1810. - Worden nog die heren Gesandten van Engelant geauthoriseert, om te coopen die 2 stucken schilderyen van vroom, van Haerlem, daervan dat eene gisteren ende nu wederom gesien is, wesende de representatie van den Zeeslach voor Gibraltar, ende het tweeden eenen Zeestorm, omme vereert te worden aen den prince van Whalis.’ Resolutie, 13 April, 1610. - Hij schijnt meer voorstellingen, van dien aard, geschilderd te hebben, want in 's Rijks-Museum, te Amsterdam, berust Het overzeilen der Spaansche Galeijen voor Gibraltar, beteekend vroom, 1617. Zeker was hij een der eersten, die het vak van Zee-, en voornamelijk Schepen schilderen, tot eene toen ongekende hoogte bragt, en dit op de zoo rijke Geschiedenis van ons Zeewezen wist toe te passen, bijzonder wat oorlogstafereelen betreft, hetgeen hem zeer voordeelig was. Dit is ook af te leiden uit de groote som, welke hij voor gemeld stuk verkreeg, welke men thans wel op het vierdubbele der geldswaarde kan schatten, terwijl hij steeds voor de Staten en vreemde Vorsten werkzaam was, die hem ook tijdens den oorlog hunne bescherming verleenden blijkens de volgende Resolutiën: ‘Is geaccordeert aan Mr. henrick vroom, voor de Caerte by hem gemaeckt van de Vloote voor de Philippynen, in aensieninge van de costen by hem gedragen, de somme van 100 £ van 40 grooten Vlaemsch. Resolutie, 10 November, 1610. - Is aen henrick de vrome, schilder tot Haerlem geaccordeert, dat hy voorby Lillo naer Antwerpen sal mogen voeren, een pacxken met schilderien by hem gemaeckt voor de Ertshertogen. Resolutie der Staten Generaal, 27 Juny, 1611, Dodt, Archief, V. deel. - Is heyndrick vroom, schilder tot Haerlem, geaccordeert, dat zyn huysfrouwe een kasken met drye schilderyen in syn requeste gemencionneert, door de vloote voor Lillo naar Antwerpen, ende voorts naer Brussel sal moegen transporteren, ende weder vandaer in dese landen brengen, sonder eenich convoy ofte licent daervan te betaelen.’ Resolutie der Staten Generaal, 25 Aug., 1614, Dodt, Archief, VI. deel. - Zijn Portret, met een Latijnsch vers, komt voor in de Portretten-verzameling van H. Hondius. Dit zal wel op onzen hendrik doelen; maar dat bij Van Mander in 8o., pl. LL. Nr. 2, met een hoed op, en hetgeen hem veel jonger voorstelt, kan ik niet voor dat van denzelfden persoon aannemen. Is het een vroom, dan zal dit welligt zijn zoon, cornelis, moeten verbeelden.
| |
[Vroom. (Willem)]
VROOM. (Willem) Van dezen is mij in den Catalogus van Terwesten, bl. 79, voorgekomen: ‘Een kapitaal stuk, zynde de Inhaling van den Graaf van Brederode, als Heer van Vianen, vol gewoel en zeer uitvoerig door w. vroom, ƒ150.’ In het Register staat willem. - Hieruit mag ik afleiden, dat eene schilderij, voorstellende een Gezigt op de Stad Vianen, hangende op de Bovenzaal van het Gemeentehuis, aldaar, van denzelfden schilder zal zijn. Op de vlag van een schip, ter linkerzijde van de schilderij, vindt men den naam, vroom, en op een schip, ter regterzijde, 1591. Het eerstgenoemde is, denkelijk, op last van Walraven, den tweeden zoon van Reinout IV., die hem in 1590, als Heer van Vianen en Ameyde opvolgde, geschilderd. Waarschijnlijk, hebben beide stukken op het gewezen Slot Ameliesteyn, bij Vianen, tehuis behoord.
| |
[Vroom, (J.C. de) en j. van daalem.]
VROOM, (J.C. de) en j. van daalem. In de Annales de l'Académie d'Archéologie de Belgique, 1857, vind ik door Arnoud Schaepkens, nopens dezen bouwmeester, het volgende vermeld: ‘De Franciskaner-kerken van St. Truyen en Maestricht zijn schoon, in den Renaissancen bouwstijl, gebouwd. Die van
| |
| |
St. Truyen is vooral merkwaardig door haren fraaijen vorm; die van Maestricht, in drie beuken afgedeeld, is sedert eenigen tijd veranderd in een Paleis van Justitie. De bouw dezer kerk in 1708, onder de leiding van de paters j.c. de vroom en j. van daalem, van Maestricht, volvoerd, maakt het waard, dat hun naam onder de goede bouwmeesters der XVIII. eeuw wordt bewaard.’
| |
[Vroyelink (....)]
VROYELINK (....) wordt door Descamps een Nederlandsch schilder genoemd, van wien in de O.L.V. Kerk, te Antwerpen, eene Afneming van het Kruis zou worden gevonden, zegt Nagler. - Ik vereenig mij met zijn twijfel, en denk hier aan eene fout in den naam, want deze is mij onder al de werken in de gemelde Kerk, tijdens Descamps, niet voorgekomen.
| |
[Vry. (O. de)]
VRY. (O. de) In den Catalogus van het Koninklijk Museum, te Berlijn, 1832, vermeldt Dr. Waagen, onder de Nederlandsche school, Een Zeestuk, op den voorgrond met twee oorlogsschepen, in volle zeilen enz., in het graauw (en camaïeu) geschilderd, beteekend o. de vry fecit, Ao. 1665 21/10; h. 3 vt. ¾ dm., br. 4 vt. 5½ dm. Berl. - Ik heb er dat stuk in 1851 niet gevonden; het stond, trouwens, ook niet in den Catalogus van 1850 vermeld.
| |
[Vrye, (Adriaan Gerritsz. de)]
VRYE, (Adriaan Gerritsz. de) een zeer bekwaam glasschilder, die onder de leerlingen van de beroemde crabeth'en wordt geteld. Hij was, ‘afkomstig uit het geslacht van Ter Gouda, die verscheiden glazen heeft geschilderd - voor de St. Janskerk aldaar, - en meer bekwaamheid had in de kleuring en het bakken, dan in het teekenen, waarom hy de beelden voor het glas - in de St. Janskerk, - de Spaansche Tiranny voorstellende, door joachim van utenwael, en het bouwkundige zeker door een ander heeft laten teekenen, daar hij zich meer op het schilderen van Wapens toelegde, hetgeen toen ter tijd zeer in zwang was, en veel aftrek had. Zijn werk is, na dat der Gebroeders crabeth en dirk van zyl, niet van het minste, en verreweg beter dan dat van de schilders van andere steden. Hij had, na ysenhout, het opzigt over de Kerkglazen, welke hij wegens ongelukken herstelde, en stierf, blind geworden, in 1643.’ Zie c. kramm, De Goudsche Kerkglazen enz., Gouda, 1853, bl. 40; en op VRYE. (Dirk de)
| |
[Vrye. (Dirk de)]
VRYE. (Dirk de) J. W.(alvis), in zijne Beschryving der Stad Gouda, bl. 337, meldt: ‘dirk de vrye, van afkomste en geboorte uit der Goude, en maagschap van adriaan gerritsz. de vrye, leerde niet alleen de konste by wouter crabeth, maar ook t'Utrecht, by een ander meester; reisde meermaals na Vrankryk, en verwisselde na de konst-oefeninge het penceel voor het Vroedschap-ampt en Burgemeesterschap. Hy stierf in 't jaar 1681.’ Meer bewijs zal er wel niet noodig zijn, om voor onzen dirk de vrye, in de plaats van wat bij Descamps, Fiorillo, Nagler en anderen beschreven staat, het bovenstaande te lezen; want deze auteurs begrepen, zoo hij een leerling van gemelden meester was, om hem dan reeds in 1530 tot 1581 te moeten laten arbeiden, dus juist eene eeuw te vroeg, zoodat hij niet de vader, gelijk zij zeggen, maar wel de zoon van adriaan gerritsz. kan zijn geweest. - De genoemde meester was de kleinzoon van den beroemden glasschilder van dien naam, wat ook Walvis bedoeld heeft, en deze is hun niet bekend. - Descamps zegt, dat hij, op het Stadhuis, te Gouda, het Portret van een Burgemeester met zinnebeeldig bijwerk heeft gezien, hetgeen door dirk de vrye in 1581 (1681) was geschilderd. Het zou mij niet verwonderen, als het zijn eigen Portret was, in het jaar van zijn overlijden, daar geplaatst. Ik heb van deze schilderij nimmer meer iets vernomen.
| |
[Vryer, (Abraham de)]
VRYER, (Abraham de) een voornaam beeldhouwer en een der Hoofdmannen van het Beeldhouwers-gebroederschap, te 's Gravenhage, die in het laatst der
| |
| |
XVII. eeuw aldaar bloeide. - Zie op DOBBE. (Pieter van) - Hij werd, in 1683, als Meester Beeldhouwer, in de genoemde Broederschap ingeschreven. - Uit P. Terwesten, Ms.
| |
[V.T., of N.T.]
V.T., of N.T. Een geëtste Titel, in 8o., voor een Boekwerk, Berigt om konstige Lugt- en Waterwerken te maken. Door D.L. Ph. Dr. Te Utrecht, by Joannes Esvelt, 1735, leerde mij dit Monogram kennen. Er is niets fraais in deze prent, die zelfs beneden middelmatige kunstverdienste gebleven is.
| |
[Vucht, of Vugt, (Jan van)]
VUCHT, of VUGT, (Jan van) een kunstschilder, die, in 1598, in Holland, werd geboren, en weinig bekend is, zegt Nagler. - p. nolpe graveerde naar hem het Inwendige eener groote gevangenis, van Romeinschen bouwtrant, waarin de Bevrijding van Petrus door den Engel is voorgesteld. peter nolpe sc. J.C. Visscher exc. - Ik voeg daarbij, dat in den Catalogus van P. Terwesten, bl. 286, voorkomt: Een groote Kerk, door jan van vugt, 1628, ƒ21. Deze kunst schijnt goed te zijn, dewijl voor kerken van h. van vliet ƒ24 en ƒ30 betaald werd.
| |
[Vucmuy. (P.)]
VUCMUY. (P.) Het Portret van een Meisje, met handen, in den trant van n. maas, goed geschilderd, is beteekend p. vucmuy, 1685, zooals mij is meêgedeeld.
| |
[Vuct, (Berthile van der)]
VUCT, (Berthile van der) een kunstschilder, die bij de bruiloftsfeesten van Karel den Stoute, in 1468, te Brugge, tegen 8 sols per dag, werkzaam was. - Zie le Comte de Laborde, Les Ducs de Bourgogne etc., Paris, 1849; Tom. I, in het Register.
| |
[Vulders (....)]
VULDERS (....) ‘moet een goed Tooneelschilder, te Amsterdam, geweest zijn, zeggen Van Eynden en Van der Willigen, II, bl. 288, doch wij weten niet anders van hem, dan dat hij in 1789 overleed.’
| |
[Vuwe, (Hennequin en Willem de)]
VUWE, (Hennequin en Willem de) kunstschilders, die bij de bruiloftsfeesten van Karel den Stoute, in 1468, te Brugge, tegen 8 en 10 sols per dag, werkzaam waren. - Zie le Comte de Laborde, Les Ducs de Bourgogne etc., Paris, 1849; Tom. I, in het Register.
| |
[Vygh. (Suzanna Catharina) - Zie Nymegen. (Suzanna Catharina van)]
VYGH. (Suzanna Catharina) - Zie NYMEGEN. (Suzanna Catharina van)
| |
[Vygens (Pieter)]
VYGENS (Pieter) vond ik als Beeldhouwer, in 1695, in de Kamer van Pictura, te 's Gravenhage, ingeschreven.
|
|