| |
Q.
| |
[Quadt. (J.)]
QUADT. (J.) Ik heb een deftig mans-portret gezien, aetatis 65, hetgeen mij toescheen, dat van een Predikant te zijn, en waarachter een landschap met een windmolen, door een geopend vensterraam te zien is, zeer goed, in den stijl van wulfraat geschilderd, beteekend j. quadt ft. Naar de kleeding te oordeelen, kon het in de tweede helft der XVII. eeuw vervaardigd zijn, en is, waarschijnlijk, werk van een liefhebber, die de kunst beoefend heeft. Eene teekening naar dit portret berust in mijn Atlas, op dien naam. Houbraken, II, bl. 88, noemt wel zekeren quant, uit Bremen, doch deze kan het niet zijn.
| |
[Quast (Pieter)]
QUAST (Pieter) is door Immerzeel, zonder tijd of geboorteplaats op te geven, vermeld. Nagler en Bryan zeggen omstreeks 1601, te 's Gravenhage, ofschoon Malpé België als zijn geboorte-grond opgeeft, waarschijnlijk, naar aanleiding eener zeer zeldzame vuile Spotprent, door hem geteekend, en door p. nolpe fc., waarvan de voorstelling te Brussel t' huis behoort, met eene uitlegging, in een tienregelig vers er onder: Dus opent zich de zael van 't overdaedig Huis, - Alwaer de Broederschap vergâert van 't roode Kruis enz. - Zijne etswerken met zijn gewoon monogram p.q., sierlijk door een gevlochten, beteekend, zijn: 26 bladen met den titel 'T is al verwaert gaeren, in 4o. - 12 bladen, Capricen en groteske figuren, in 4o. - 6 bladen, met den titel: Vyf sinnen te koop, 1633, in 4o. - De vier Jaargetyden,
| |
| |
in 4o. - 12 bladen, De Modens, in den smaak van callot, in 4o. - Een Chirurgyn, die den voet van een boer opereert, kl. fo. - Vier Drinkers, in een herberg, waarvan er een slaapt, in 4o. - Zes Boeren, die zich vermaken, in 4o. - De Heiden, 2 bladen, 4o., zeldzaam. - Een Boeren-familie, van vier personen; de vader, met het kind op den schoot, enz. p. quast inv. B. Jansen, exc., in 4o. Dit blad, zegt Nagler, is uit rembrandt's school, en welligt van savery. - Een Turksch officier, met in de verte verscheiden figuren, in Oostersche kleederdragt, in 4o. - p. nolpe, s. savery, h. hondius, ch. schmidt, prenner en anderen, hebben zijne werken gekopiëerd. - Zijne schilderijen komen zeldzaam voor; ik bezit Eene Vrouw, geknield bij een crucifix, waarvoor eene versierde brandende kaars staat enz.; zij schijnt te zingen, wordende door een achter haar zittenden rijk gekleeden persoon, op de mandoline spelende, en mede zingende, geaccompagneerd. Dewijl quast meestal zinspelende, of historiële feiten afbeeldde, zie ik er Maria Stuart in, met Chateler, haar Secretaris, in hare bideel; het stuk is fraai geschilderd en zweemt naar rembrandt's school; h. 40., br. 28 d. Ned. - Verder eene uitvoerig fraaije teekening, met potlood, op perkament, in 4o., voorstellende St. Augustinus, in pontificaal gewaad. Hieruit kan men zien, in welke mate hij de kunst magtig was.
| |
[Queborne (Lowijs van der)]
QUEBORNE (Lowijs van der) zou, volgens Pieter Terwesten, Ms., een Hagenaar zijn geweest, ‘die een steenen Beeldhouwer was’ in de eerste helft der XVII. eeuw, en wiens nageslacht nog lang te s' Gravenhage bekend bleef. Geen zyner werken zyn ons bekend. - Dat hij verwant is geweest aan crispijn van queborn, den bekenden teekenaar en graveur, die, in 1604, aldaar, werd geboren, is niet onwaarschijnlijk, dewijl deze naam zoo verschillend staat geboekt.
| |
[Queecborne, of Queborn (Chrispijn, of Crispian van, of van de)]
QUEECBORNE, of QUEBORN (Chrispijn, of Crispian van, of van de) is bij Immerzeel vermeld; ik voeg er bij, dat hij ook een goed portret schilderde, hetgeen te zien is in het Werk van Johan Stampioen, den Jonge, Mathematicus. Ao. Dni. 1638. Aetat. 28. cr. queborn pinx. et sculp. - Een Idem van Dion. Spranckhusius, in fo., - en uit het zeer groote portret van Henrico Mathiae Comiti a Turri etc. 1624; h. 15 dm. 5 str., br. 10 dm. 7 str. Par. - Hij schreef zich ook c.v. quebooren, zooals onder het fo.-portret van robertus junius, alsmede c. queboorn, onder het portret van den Admiraal M.H. Tromp, naar simon de vlieger pinx., hetgeen schoon gesneden is. - Nog vindt men de volgende gravuren van hem vermeld, als: Eene Geboorte, naar h. van balen. - Het Portret van Koningin Elisabeth, 1625. - Idem van Koning Karel I. - Idem van Willem I. Prins van Oranje, naar visscher. - Idem van Maria, dochter van Karel I., gemalin van den Prins van Oranje. - Idem van Frederik V., Keurvorst van de Paltz, - en van Elisabeth, dochter van Jacobus I., zijne Gemalin. - Idem van Juliana, Princes van Hessen. - Idem van Frederik Hendrik, Prins van Nassau, - en van Amalia van Solms, zijne Gemalin. - Idem van Volckerus d'Osterwyck. - Idem van Constantine de Haen, in 4o. zeldzaam. - Het is mij gebleken, dat onze queborn, in 1623, te Utrecht woonde; namelijk, uit het zeer groote Werk, L'Académie de l'Epée, etc. par Thibault, Antwerpen, 1628, waarvoor hij verscheiden gravuren, die fraai zijn, vervaardigd heeft. Daaronder staat, met sierlijke letters: crispian queborn sculp. Ultrajectis. Zie over dit Werk op BOLSWERT, (Scheltus a) - Nagler noemt hem queboorn.
| |
[Queecborne, of Queborn. (Christiaen van de)]
QUEECBORNE, of QUEBORN. (Christiaen van de) Van Mander noemt nadruklijk een voornaam kunstenaar van dien naam, in het levensberigt van adriaen de weerdt, en zegt, dat deze, ‘in zyne jeugd had geleerd by christiaen van den queecborne, een goed landschapschilder, wonende by de Beurs, te Antwerpen,
| |
| |
en was de vader van Meester daniel, schilder van Zyne Excellentie (Prins Maurits), in den Haghe.’ - Dit onderwijs moet, alzoo, omstreeks 1540 plaats gehad hebben, naar aanleiding van hetgeen omtrent den genoemden de weerdt staat geboekt. - Naar mijne meening, kan deze christiaen de grootvader zijn geweest van den bij ons meer bekenden kunstenaar chrispyn van queborn. - Zijn Portret, bij Van Mander, in 8o., pl. Q, Nr. 2, is naar dat van s. frisius sc., in kl.-fo., met het vers van Lampsonius, genomen.
| |
[Queecborne, of Queborn (Daniel, van de)]
QUEECBORNE, of QUEBORN (Daniel, van de) was de zoon van christiaen van de queecborne, - Zie aldaar. - van Antwerpen, die, in de tweede helft der XVI. eeuw, waarschijnlijk, aldaar, werd geboren, en zich wel zóódanig in die school, en welligt ook in Italië, moet geoefend hebben, dat zijne bekwaamheden destijds tot de hoogte waren gestegen, dat hij ‘als schilder van Zyne Excellentie in den Haghe,’ zooals Van Mander, in 1604, schreef, wordt vermeld. Dit moet dan bij prins Maurits geweest zijn. - Waarschijnlijk, was deze daniel de vader van chrispyn van queborn, die, in 1604, te 's Hage, geboren werd. Dat deze naam eenige letters minder bevat, is aan de latere schrijfwijze, en aan de ongelukkige taalzuivering, die zelfs op eigennamen werd toegepast, te wijten, zooals in de 8o.-uitgave van De Jongh, helaas, met zooveel andere namen het geval is.
| |
[Quellinus, of Quellin, (Artus, of Arnoldus)]
QUELLINUS, of QUELLIN, (Artus, of Arnoldus), de Oude, zoon van erasmus quellin, den Oude, en van Elisabeth van Uden, in 1609, te Antwerpen, geboren, was de broeder, en niet de neef van erasmus den Jonge, in welke meening Immerzeel gedwaald heeft, zullende dit moeten doelen op zijn naamgenoot en leerling, artus quellinus, de Jonge. - Hij heeft, waarschijnlijk, de kunst bij zijn vader geleerd, en zich later bij zijn landgenoot, françois duquesnoy, in Italië, verder geoefend. In 1640, is hij, als meester beeldhouwer, in het St. Lucasgild, te Antwerpen, ingeschreven, en in dat-zelfde jaar huwde hij met Marguerite Verdussen, die, in 1668, zes maanden vóór hem, overleed; beiden zijn in de Franciskaner (Récolletten) kerk begraven. Hij heeft geen kinderen nagelaten, blijkens zijn Testament, dat, met veel andere bijzonderheden, uit oorspronklijke bewijsstukken ontleend, in den Catalogue du Musée d'Anvers, 1857, te vinden is. - Hierdoor wordt het volgende vers van een zijner tijdgenooten duidelijk, dewijl men algemeen artus den Jonge voor zijn zoon hield. ‘Op artus quellinus, beroemt Beeldhouwer. - quillyn teelt kinderen tot siersel van de stad. - Zyn huisvrouw heeft nochtans nooit kinderen gehadt: - Zyn 't dan onechte? neen! Wilt gy haar oorsprong hooren? - De kindren, die hy teelt, zyn meest uit steen gebooren.’ Zie Alle de Gedichten van Jan Vos, 2. druk, Amsterdam, 1726, bl. 478. - Zoo er eenig kunstenaar een wereldberoemd monument heeft helpen tot stand brengen, waarmeê zijn roem door de faam verbreid werd, dan is het onzen artus, namelijk, het Stadhuis, (thans Paleis) te Amsterdam. Zie daarover op CAMPEN. (Jacob van) - Het is deze aard van beeldhouwwerk, even schilderachtig als met het penseel, die door hem met den beitel, tot den hoogsten trap van vrije en losse uitvoering werd gebragt. Doch helaas! na dien tijd heeft ook dit vak even als de schilderkunst, een ander karakter verkregen, en na dien val op nieuw weder eene geheele hervorming ondergaan. De vroegere vraag, waar destijds de bronzen beelden, die dit Gebouw versieren, gegoten waren, heeft zich later bij. mij opgelost door de ontdekking der beroemde Klokkengieterij, die toen te Amsterdam bestond. - Zie op HEMONY. (Frans en Pieter) - Zijn levensgroot Portret door ferdinand bol, als artus phidias, zooals Vondel hem noemde, in 1663 geschilderd, berust op 's Rijks-Museum, te Amsterdam, en wordt thans,
| |
| |
in den Catalogus van 1858, voor zijn Portret, waarvoor ik het reeds vroeger had verklaard, gehouden. - Ook is het door hubertus quellinus delin. et sculp. in gr. fo. geplaatst vóór het Werk over het Stadhuis te Amsterdam, en reeds op jacob van campen vermeld. Dit is genomen naar dat in De Bie voorkomt, aetatis suae 53, door zijn broeder erasmus pinx. r. collin sc. 1662. - Nagler noemt, behalve dit, er nog een door n. de helt stocade pinx., dat ook in De Bie zou voorkomen, doch hij heeft zich vergist, dewijl dit s. bosboom voorstelt.
| |
[Quellinus, of Quellin, (Artus, of Arnoldus)]
QUELLINUS, of QUELLIN, (Artus, of Arnoldus), de Jonge, is geen zoon, zooals Nagler en andere auteurs opgeven, die tevens wegens vele zaken het geslacht quellin betreffende, in dwaling zijn vervallen, welke ik op elk hunner Artikels heb hersteld. De genoemde artus staat bij Immerzeel geboekt. Hij was, waarschijnlijk, een neef van zijn naamgenoot en meester artus den Oude en werd, in 1651, als beeldhouwer in het St. Lucasgild, te Antwerpen, ingeschreven, waar tevens is bijgevoegd: ‘Stierf 23 November, 1702.’ - Ik voeg er nog bij, dat zijn Portret, j. de duyst pinx. c. louwers sc., in 4o. bij De Bie voorkomt.
| |
[Quellinus, of Quellin, (Erasmus)]
QUELLINUS, of QUELLIN, (Erasmus) de Oude, is de stamvader van het kunstenaarsgeslacht van dien naam. Ik vond hem wel aangeteekend in het Gildeboek van St. Lucas, te Antwerpen, als ‘Ontvangen als meester antycksnyder (Beeldhouwer) in den jare 1607,’ doch hij komt er niet als leerling in voor, weshalve ik vermoed, dat hij van Luik derwaarts met der woon vertrokken is, en zulks op grond, dewijl hij in 1610, en vervolgens meermalen, als Consultor der Luikenaars bij de Waalsche Sodaliteit der H. Maagd werd gekozen. - Zie daarover het Album der St. Lucasgilde, Antwerpen, 1855, in 4o., bl. 58. - Hij huwde, te Antwerpen, met Elisabeth van Uden. Zijne kinderen waren: erasmus de Jonge, artus de Oude, huybrecht en Cornelia, die met den beroemden beeldhouwer peeter verbrugghen huwde. In den loop van 1641-42, was hij reeds overleden.
| |
[Quellinus, of Quellin, (Erasmus)]
QUELLINUS, of QUELLIN, (Erasmus), de Jonge, zoon van erasmus quellin, en van Elisabeth van Uden, werd, in 1607, te Antwerpen, geboren. Hij heeft vele voorbereidende studiën gemaakt, en zich mede in de Letteren geoefend; ook heeft hij den graad van Meester in de Philosophie verkregen, gelijk onder zijn Portret, dat bij De Bie voorkomt, en bij zijn leven verschenen is, te lezen staat. Waarschijnlijk leerde hij de kunst bij meer dan één meester, want in hetzelfde jaar, dat hij, als meesters-zoon, bij jan baptist verhaeghe werd ontvangen, en in het St. Lucasgild ingeschreven, 1633-34, is hij tevens als schilder aangenomen. Hij huwde, in 1634, met Catharina de Hemelaer, uit welk huwelijk nog in datzelfde jaar jan erasmus voortkwam. Het is onbekend, wanneer zijne vrouw overleden is, doch wel, dat hij in 1663 hertrouwde met Françoise de Fren. Hij is den 11. November, 1678, overleden. - Bij de meeste auteurs, als ook bij Immerzeel wordt opgegeven, dat dit in de Abdij van Tongerloo heeft plaats gehad; doch dit is, zonder eenig bewijs, zoo maar ter neêr geschreven, en men kan zulks gerust voor onaanneemlijk houden, dewijl door de ijverige nasporingen der Redactie van den Catalogue du Musée d'Anvers, 1857, geen spoor er van in de Archiven dier Abdij, noch in anderen, is ontdekt. - Het is hier de plaats, het volgende feit eenigzins teregt te wijzen. Houbraken zegt, dat hij ‘te Antwerpen de Refter of Eetzaal der St. Michiels-heeren geheel beschilderd heeft met historiën uit het Nieuwe Testament, daar men eet en drinkt, (als onder anderen daar Christus aan tafel leidt, en Maria hem de voeten zalft, te zien is.’) Ten eerste zijn het voorstellingen van ‘De zeven groote Maaltyden, die in het Nieuwe Verbond of Testament vermeld worden,’ en ten andere zijn ‘deze tafereelen door zyn zoon
| |
| |
jan erasmus quellinus geschilderd, en niet door den vader,’ volgens de Ms. aanteekeningen van den naauwkeurigen Mols. Het is alleen door de gravuren van h. causé, naar de teekeningen van j. van croes, dat deze in den grooten stijl geschilderde, nu verloren, tafereelen, eenige herinnering hebben nagelaten. - Tevens was hij poëet, blijkens een vers, tot lof van Mr. Cornelis de Bie. in diens Gulden-Cabinet enz., bl. 19, geplaatst. Het is aardig van vinding, en vloeijend van stijl, en wanneer wij 't vergelijken bij veel dergelijks, er in voorkomende, dan verdient het zijne, zeker, de voorkeur. - In het Museum, te Antwerpen, zijn vijf stuks schilderijen van hem aanwezig. - De volgende etsen worden door Nagler van hem vermeld, als: Een dans van Bacchanten en Saters enz., beteekend quellinus fecit, h. 8 dm. 7 str., br. 10 dm. 9 str. Par. Vijf musicerende Kinderen, waarvan er een op een bok zit enz.; niet beteekend, kl. 4o. - De kleine Jezus, met een wereldbol, waarop een kruis staat; idem, e.q. h. 5 dm. 3 str., br. 4 dm. 3 str. - Jezus overhandigt Petrus de sleutels, naar rubens, beteekend en excud. - De H. Maagd, met het Kind Jezus, naar rubens; idem, idem, in fo. - Simson verslaat den Leeuw, naar rubens, in fo. - Het Kind Jezus staande, den kop van den slang vermorzelende, fo. zeldzaam. - St. Franciscus en de H. Theresia, biddende voor de zielen in het Vagevuur; quell. et spyrinx del., in fo. - St. Nicolaas van Tolentino, in fo., idem. - Tot de curiositeiten van zijne hand, behoort: ‘Les effigies des Souverains, Princes et Ducs de Brabant, en 55 pièces, y compris le Titre, dessins originaux, par erasme quellin et j. meyssens, 1653, in 4o.’ Zie Catalogue de la rare et nombreuse Collection d'Estampes et de Dessins, etc. de M. Pierre Wouters, Chanoine de St. Gomer, à Lierre, en Brabant etc. Brux. 1797, in 8o. p. 306, Nr. 6. - Vele zijner werken zijn in prent gebragt, onder anderen, eene groote fraaije gravure, naar een zijner schilderijen, voorstellende Een Bordeel, waar alles in eene onordelijke beweging, en op den voorgrond zóó bandeloos is voorgesteld, dat men moet vragen, hoe een historieschilder, wiens werken Godshuizen versieren, daartoe zijn penseel heeft kunnen leenen, ja, hoe het mogelijk is, om dit nog door de graveerstift algemeen te willen maken. - Zijn Portret komt voor in de De Bie, door hem delin. p. de jode sculp. Dat in Houbraken en Descamps voorkomt, is er naar genomen.
| |
[Quellinus, of Quellin, (Jan Erasmus)]
QUELLINUS, of QUELLIN, (Jan Erasmus) zoon van erasmus quellin, den Jonge, en van Catharina de Hemelaer, geboren te Antwerpen, 1634. Bij den doop heeft hij alleen den voornaam erasmus, en toen hij gevormd werd, dien van jan bekomen. Zijn vader heeft hem in de kunst onderwezen, en, ofschoon deze nimmer Italië bezocht had, echter zijn zoon, vóórdat hij nog in het St. Lucasgild te Antwerpen was aangenomen, tot voortzetting zijner studiën, derwaarts gezonden. In 1660 keerde hij vandaar terug, en werd toen als meesterszone, en als schilder ingeschreven. Hij is, in 1662, te Perck, bij Vilvoorde, in het huwelijk getreden, met Cornelia Teniers, dochter van den beroemden david teniers, den Jonge, want men vindt in de Poorterboeken, op 13 October, 1662, aangeteekend, dat de Binnen-burgemeester van Antwerpen hem verlof verleende, om den eersten nacht bij zijne bruid aldaar te mogen doorbrengen, zonder in het verlies zijner stadsregten te vallen. Uit dit huwelijk zijn elf kinderen gesproten, allen te Antwerpen gedoopt; terwijl zijne vrouw, in 1706, in het door haar bewoond wordende huis, in de Lange Nieuwstraat, aldaar, overleed. Nopens het doodberigt, door Immerzeel gegeven, namelijk, dat ‘hij te Mechelen, in het Gasthuis, waar zijne kinderen hem besteed hadden, den 11. Maart, 1715, is ovorleden’ heeft de Redactie van den Catalogue du Musée d'Anvers, 1857, alle mogelijke
| |
| |
nasporingen gedaan, om een autentiek bewijs, zooals zij voor alles in haar Werk heeft bijgebragt, te vinden; doch, te vergeefs, en zij laat zich dienaangaande over Immerzeel, op blz. 375, aldus hooren: ‘Cet auteur qui ne doute de rien, auroit bien du nous donner des preuves de cette assertion nouvelle. - Il est vrai que, s'il avait pris la peine de contrôler tous les faits qu'il avance dans ces trois volumes, son oeuvre aurait été reduite à peu de chose.’ Weshalve het geboorte- en sterfjaar door Immerzeel gegeven, beiden vervallen. - Onze quellin wordt, en teregt, voor een der laatste schilders gehouden, die den roem der Vlaamsche School gehandhaafd hebben. - In het genoemde Museum worden tien stuks schilderijen, van hem bewaard. - Zie over zijne voornaamste werken, voor de Eetzaal der St. Michiels-heeren, te Antwerpen, vervaardigd, op erasmus zijn vader.
| |
[Quellinus, of Quellin, (Hubertus, of Huybrecht)]
QUELLINUS, of QUELLIN, (Hubertus, of Huybrecht) is bij Immerzeel vermeld; ik voeg er hier bij, dat hij de zoon was van erasmus quellinus, den Oude, geboren te Antwerpen, 1605. (?) - Men vindt in het St. Lucasgild te Antwerpen ingeschreven: ‘hubertus quellinus, meesterszoone, plaetsnyder. Ontfangen 1666. - Stierf 1688.’ - Zijne platen zijn op eene bijzondere wijze geëtst, het meest gelijkende naar die van pieter soutman, en zorgvuldig met de graveernaald afgewerkt. Hij heeft ook portretten gegraveerd en geteekend, als dat van artus quellinus, den Oude. - Zie aldaar. - Philips IV, zittende op zijn troon, met de Koninklijke Prinsen enz. h. quellinus, 1665, in gr. fo. - Nog moet ik er bijvoegen, dat hij ook het penseel heeft gehanteerd, of wel, dat hij heeft geteekend; want in de Kerkelyke Historie enz. door P. Cornelis Hazart, t'Antwerpen, bij M. Cnobba ert 1669, 4 deelen, in fo., zie ik, in de Opdragt van het III. deel, het Portret van Macarius Simeomo, Prelaet in de Abdy van St. Michiel, te Antwerpen, door hub. quellinus delin. richard collin sculp. 1669, in fo. en dat onder de fraaije portretten van dien tijd moet gerangschikt worden, ja, verreweg het beste is van allen, die in dit geheele Werk voorkomen. - Hij schijnt zich ook te Amsterdam, tijdens zijn broeder artus, de Oude, aan het Stadhuis werkzaam was, te hebben opgehouden, hetwelk ik uit het volgende Werk kan afleiden: Les Figures et Ornements de la Maison-de-Ville d'Amsterdam, la pluspart en marbre, par artus quellin. Première partie de la Déscription de la Maison-de-Ville d'Amsterdam, dessinés et gravés par hubert quellin, et imprimés dans la maison d'artus quellin, en 1655, in fo.
| |
[Quellinus, of Quellin (Thomas en Jan Erasmus)]
QUELLINUS, of QUELLIN (Thomas en Jan Erasmus) waren broeders, zegt Nagler, zonen van den Jongen artus en beeldhouwers, wier roem tot in het buitenland doordrong. Aanvanklijk werkten zij beiden te Lubeck. jan ging echter later naar Engeland, en stierf daar, in de tweede helft der XVII. eeuw, in den ouderdom van 33 jaar. In de Historical Description of Westminster Abbey, London, 1826, bl. 182, wordt een Grafmonument van Thomas Thynne aangewezen, dat, volgens Walpole, werk van jan is. - Ik vind hem niet in het St. Lucasgild te Antwerpen vermeld, maar wel zekeren thomas quellinus, beeldhouwer, ontvangen 1707, of in het begin van 1708, stierf 1710, doch wordt niet als meesterszoone opgegeven. Deze heeft van 1694-1701, het prachtige Altaar in de kerk te Lubeck, dat op ƒ24,000 te staan kwam, vervaardigd. Later begaf hij zich naar Koppenhagen, waar, even als in veel andere oorden van het Deensche Rijk, verscheiden fraaije werken van zijne hand aanwezig zijn. - Het jaar van zijn dood is niet bekend. - Fiorillo meldt, dat er over de familie quellinus een belangrijk berigt te vinden is in de Bibliothek der schönen Wissenschaften, u.s.w., B. XIX, S. 29.
| |
| |
| |
[Quentin (Bleville de)]
QUENTIN (Bleville de) was een glasschilder, die, in de eerste helft der XVI. eeuw, te Amsterdam, bloeide. In 1527, heeft hij het schoone Glasraam, boven het Hoog-altaar, in de Collegiale kerk, aldaar, geschilderd, volgens het berigt van den Baron De Reiffenherg, De la Peinture sur Verre. Zie Nouvelles Mémoires de l'Académie Royale de Bruxelles, 1832, zooals Nagler opgeeft.
| |
[Quento, (Nicolas)]
QUENTO, (Nicolas) een Luikenaar, die, in 1460, te Luik bloeide, en onder de kunstschilders van zijn tijd wordt genoemd. - Geen zijner werken vindt men vermeld. - Zie le Comte de Becdelièvre, Biographie Liégeoise etc. anno 1460.
| |
[Quertenmont, (Andreas Bernardus de)]
QUERTENMONT, (Andreas Bernardus de) of, zooals Heller en Weigel schrijven, quertemont, is reeds bij Immerzeel vermeld. Ik moet er, ten gerieve der Prentliefhebbers, hier eenige regels bijvoegen, namelijk, dat zijne etswerken, met zijne initialen a. en b. aan elkaêr gehecht, en dan met eene d. en q. zonder fecit, in Fransche trekletters, (waardoor de q. veel van eene 2 verkrijgt) beteekend zijn; hierdoor zoeken vele den naam op het Monogram a.b.d., en vinden daar geene opheldering; ook heb ik bij geen auteur zijn Monogram aangetroffen, zelfs niet eens zijn naam in het Register gevonden bij den naauwkeurigen Brulliot. Het genoemde monogram a.b.d.q. staat onder een Portret van Dominus Joannes Malderus, Episcopus Antverpiensis, door hem, in 1779, geëtst, in fo., naar a. van dyck pinx., en dat in den volsten zin, hoewel schetsachtig, meesterlijk behandeld is, vooral het hoofd van den zwaarlijvigen prelaat, op een stoel gezeten, met een boek in de hand, als zijnde vol karakter en een van dyck waardig. Hiervan bestaan exemplaren, waarbij het teeken f. is gevoegd, Zie Weigel, Kunstlager-Catalog, u.s.w. Nr. 15783. - Nog heeft hij geëtst het Portret van jan asselyn, borststuk, in 4o. - Idem D. Fred, de Marselaer, Eq. Aur. Toparcha de Parch etc. p.p. rubens pinx. Ex Collectione P.F. van Vergele, Antverp., 1777, met zijn monogram, in fo.
| |
[Quesnoy. (François du) - Zie bij Immerzeel en bij mij op Duquesnoy. (François)]
QUESNOY. (François du) - Zie bij Immerzeel en bij mij op DUQUESNOY. (François) Ik voeg er bij, dat hij het Portret van den beroemden bouwmeester hendrik de keyser, in basrelief, in ivoor heeft vervaardigd, Zie Catalogus der rijke Verzameling Antiquiteiten van Jaques Moyet, verkocht te Amsterdam, in April, 1859, blz. 23, waar tevens nog voorkomt Eene Heilige Familie, naar raphael, dat een uitstekend schoon stuk werk, door hem vervaardigd, genoemd wordt.
| |
[Questiers (Catharina)]
QUESTIERS (Catharina) wordt door Immerzeel, op gezag van Vondel, als kunstenares genoemd. Hij vermeldt een Titelprent, met haren naam beteekend, waaruit men zou mogen besluiten, dat die door haar was geëtst. Ik kan hier den twijfel tot zekerheid brengen, dewijl ik dat hoogst-zeldzame Boekje voor mij heb, zijnde getiteld: De geheymen Minnaer. Blyspel, gerymd door catharina questiers; gespeelt op d' Amsterdamsche Schouburg. Gedrukt te Amsterdam, voor Gerrit van Goedesberg; 1655, in 4o., zijnde opgedragen aan Christina, Koningin van Zweden. Een der hoofdtooneelen, waar Een Koning, op zyn troon, eene vrouw met haar gevolg voor zich heeft enz., staat bij den Titel geplaatst, Deze prent is stout en meesterlijk geteekend en geëtst; beteekend catharina questiers fe. - Verder komen in het Werk Van de Koddige Olipodrigo, oft Nieuwe Kermis-kost enz., Amsterdam, 1655, 2 deelen, in 12o een aantal zeer geestig, stout en luchtig geëtste prentjes voor, beteekend c. questiers. De overige zijn in denzelfden geest, en van dezelfde verdienste, door f dancx, en f.d. beteekend. Deze schijnt dus een andere te zijn. dan de reeds vermelde frans danks, ofschoon ik dien naam voor een-en-denzelfden houd. - Vondel noemt haar een tweede Sappho. Nog heeft zij berijmd, Casimier, of de gedempte Hoogmoet; 1656. - De ondankbare
| |
| |
Fulvius, of de getrouwe Octavia; 1665, en, met Cornelia van der Veer, een Werkje, onder den titel van Lauwerstryt, in 1665, te Amsterdam, in het licht gegeven. Zij werd te Amsterdam geboren. - Waarschijnlijk, was Salomon Davidsz. Questiers, van Amsterdam, haar vader, die als vervaardiger van een Treurspel, De Grieksche Amadis, in 1633, te Amsterdam gedrukt, en hoogst zeldzaam, bekend staat. - Zij is aldaar den 11. Mei, 1664, in het huwelijk getreden met Joannes de Hoest, en heeft ook de boetseerkunst beoefend.
| |
[Quignard (...)]
QUIGNARD (...) was welligt een Nederlandsch kunstliefhebber, dewijl hij mij bij geen Auteur is voorgekomen. Op de Verkooping, in 1846, te Leeuwarden, gehouden, van Vegelin van Claerbergen, was, onder Nr. 84: Een doode Spreeuw, op eene tafel liggende, natuurlijk voorgesteld, door hem geschilderd. Meer is mij van hem nog niet gebleken. Indien de schilderij eenige menschlijke figuur voorstelde, zoo zou ik denken aan eene vergissing in den Catalogus, dewijl het dan welligt quinckhard zou moeten zijn. Naar de rangschikking in den Catalogus te oordeelen, zou quignard tot de oudere school behooren.
| |
[Quinau, (....)]
QUINAU, (....) een onvermeld teekenaar en graveur, die, in het begin der XVIII. eeuw, waarschijnlijk, te Amsterdam werkzaam was, zooals blijkt uit den Titel in 4o. van het Werk: Het groot Fransch en Nederduitsch Woordenboek; te Amsterdam, by François Halma, 1708, quinau inv. et fec.. Welligt bestaat er beter werk van hem. - Of hij een Nederlander is geweest, weet ik niet; ik geef hem intusschen hier eene plaats, totdat betere bescheiden dit zullen toelichten.
| |
[Quincart, (I.)]
QUINCART, (I.) een onvermeld kunstenaar, die, in het midden der XVII. eeuw, waarschijnlijk, in België bloeide. Onder de door cornelis meyssens gegraveerde, portretten, in 4o., bezit ik er een van Ernestus Wilhelmus, Comes de Benthem, Teckelenburg etc. naar i. quincart pinxit. - Dewijl deze Graaf in 1623 geboren en in 1693 overleden is, kan het geen werk van den bekenden j.m. quinckhard zijn.
| |
[Quinckhard, (Jan Maurits)]
QUINCKHARD, (Jan Maurits) en niet quinkhard, gelijk bij de meeste Auteurs als ook bij Immerzeel staat geboekt. Ik heb dien naam aldus duidelijk, en wel op eene bijzonder vreemde wijze te lezen gekregen: namelijk, op een Portret door hem geschilderd, heeft de persoon een open brief in de hand, waarop hetgeen hier volgt geschreven staat: ‘Myn Heer, Datet UE. niet onaangenaam soude zyn, het vervaardigde portret met lyst daarom in een pakkist toe te sende; twyfle niet of het zal mevrou UEd. beminde behagen met de weêrgâ in orde gepaard te zien, wenschende de zelve lange jaare met genoegen te moge aanschouwen, zal blyven met seer veel achting myn Heer. - Uwes dienaar j.m. quinckhard Pictor. Amsterdam, den 6 Mey 1737.’ - Hij is tot zijn tachtigste jaar werkzaam geweest, zooals Immerzeel ook heeft vermeld, en ik verwijs dienaangaande naar het Portret van Ds. Rutgerus Perizonius, door hem geschilderd, toen hij 75, en naar dat van Ds. Th. van Schelluynen, toen hij 81 jaren oud was, zijnde het eerste door j. houbraken, en het laatste door r. vinkeles sculp. in gr. fo. - De eerste ets, op zijn zoon julius vermeld, wordt door sommigen voor werk van jan maurits gehouden. In het Fundatiehuis van Renswoude, te Utrecht, berust een zeer groot Regentenstuk, waarop de Regenten gezamelijk aan den disch gezeten, in vol genot en met opgeruimden zin, zeer vrolijk tafelen. Een maaltijd van dien aard, - gelijk wij er echter veel van vroegere dagteekening aanschouwen, is een vreemd gezigt, - wanneer ze allen, zoo als hier, met alonge paruiken gedekt zijn, die gedurende den maaltijd veel van hunne deftigheid hebben verloren, dewijl ze scheef en gedraaid op de hoofden staan. Het geheel is uitmuntend gepenseeld, in alle onderdeelen, doch het heeft niets behaaglijks en kan ook niet dienen, om aan het penseel van quinckhard meerdere waarde
| |
| |
bij te zetten, dan hij door kleine en enkele afbeeldingen verworven heeft. - Onder de verschillende Portretten, die van hem uitgaan, munt vooral uit dat door p. tanje, in 1741, zoo uitmuntend gesneden. Trouwens, het was, als het ware, eene vereeuwiging voor beiden, want quinckhard zit voor den ezel, waarop tanje, op een doek geschilderd staat, en dit geheel is eene volkomen schilderij. - Nog bezit ik zijne Afbeelding, levensgroot, in crayon geteekend, met een muts op, zooals die bij Van Gool voorkomt; en, eene zeer zeldzame, door zijn zoon julius geëtst. - Zie aldaar. - In de Verzameling van Van der Marck, te Leyden, was zijn Portret, schilderende voorgesteld, met een fluweelen muts op, door hem-zelven geschilderd. Hiernaar is, in denzelfden trant, eene gravure in gr. fo. vervaardigd, vóór alien naam, zeer zeldzaam, doch zonder paruik, en met een fluweelen muts op. Het schijnt mij toe, dat het Portret, hetgeen bij hem op den ezel staat, dat van den Erfstadhouder Prins Willem IV. moet voorstellen. Volgens sommigen, zou het gegraveerd zijn door isack ledeboer, af te leiden naar de overeenkomst der graveerwijze van het Portret van Jacob Basnage, door hem sculp., voor het Vervolg op Flavius Josephus enz., Amsterdam, 1726, dat in het I. Deel voorkomt.
| |
[Quinckhard. (Julius)]
QUINCKHARD. (Julius) Bij het berigt van Immerzeel vermeld ik hier een paar etsen, door hem vervaardigd, als: Een Man, met een driekanten hoed op, sprekende tot eene vrouw, die voor hem zit; in 4o. - Een Vrouwtje, dat met haring te koop zit, en er een in haar hand vertoont, naar g. metzu, door hem geëtst, in 1757, in 4o. - Nog bezit ik het Portret van zijn vader jan maurits, - driemaal, min of meer afgewerkt - op een stoel gezeten, bezig met een lange pijp te willen aansteken op het vuur, in een komfoor, hetwelk hij in zijn linkerhand heeft; ter zijde staat een ezel, waarop een Portret, met een punthoed op; zijnde dat van hendrik pothoven, - waarvan ik de levensgroote kop, door quinckhard geschilderd, bezit; - julius quinckhard fecit. 1756. - De afbeelding van een Hollandsch Meisje, enz., in 4o.
| |
[Quinetus, (Aegidius)]
QUINETUS, (Aegidius) een teekenaar en schilder, die in de Nederlanden gebloeid moet hebben, zegt Nagler. - ph. galle graveerde, in 1572, naar hem De vier Jaargetijden, met Latijnsche opschriften, die met den vollen en den verkorten naam beteekend zijn. - Nagler zegt verder, dat hij welligt dezelfde persoon kan wezen als de Fransche kunsthandelaar quinet.
| |
[Quintin, of Quintius. (Jan)]
QUINTIN, of QUINTIUS. (Jan) Guicciardin, in zijne Beschryving der Nederlanden, Arnhem, 1617, bl. 125, eene opsomming doende van Oud-Nederlandsche kunstschilders, en tot die van zijn tijd gekomen zijnde, zoo noemt hij ‘jan quintin, des voorverhaelden quintins van leuven sone.’ Wanneer nu de genoemde auteur, gelijk velen meenen, eene fout heeft begaan, door, in plaats van quintyn matsys, quintyn van leuven te noemen, dan is deze jan ook de zoon van den Antwerpschen quintyn matsys, en alzoo jan matsys. - Zie aldaar, en vooral op LEUVEN. (Quintyn van) - Ik vind mij, voor als nog, niet genoopt, mijn gevoelen over dezen, en over andere personen van dien naam, in te trekken.
| |
[Quinto (Nicolaas)]
QUINTO (Nicolaas) wordt vermeld in de Splendeur de l'art en Belgique, p. 404, als een kunstenaar, die na de gebroeders van eyck, in België, bloeide, en van wien, tot nog toe, alleen de naam tot ons gekomen is.
| |
[Quintyn van Leuven. Zie op Leuven. (Quintyn van)]
QUINTYN VAN LEUVEN. Zie op LEUVEN. (Quintyn van)
| |
[Quispel (Matthys)]
QUISPEL (Matthys) is bij Immerzeel vermeld. - Op de meeste Tentoonstellingen heeft hij van zijn werk geleverd; het laatst op die, in 1852, te Amsterdam: Een Bergachtig landschap met vee. Hij is in zijne bestendige woonplaats, Dordrecht, den 17. Januarij, 1858, nalatende een zoon en eene dochter, overleden.
| |
| |
| |
[Quiter. (M.D.)]
QUITER. (M.D.) Deze heeft vele portretten van aanzienlijke personen, vooral in Friesland, geschilderd, als dat van Joan Willem Friso, Prins van Oranje, waarvan eene fraaije gravure, door j. houbraken, uitgaat, naar de teekening van h. pothoven, in fo. Heeft hij hem als Prins van Oranje geschilderd, dan is het na 1702 geweest, toen hij, op zijn vijftiende jaar, dat Prinsdom erfde. - Deze quiter was, waarschijnlijk, verwant aan het kunstenaarsgeslacht van dien naam, dat uit Oostfriesland voortkomstig is.
|
|