| |
P.
| |
[Paape, of Pape (Adriaan de)]
PAAPE, of PAPE (Adriaan de) is bij Immerzeel vermeld, doch, daar zijne kunst zoo zeldzaam voorkomt, noem ik hier eenige zijner stukken, als: in de Kon. Galerij, te Berlijn, zag ik een allerliefst kabinetstukje, voorstellende een bejaard Schilder, aan eene tafel zittende, geeft aan twee naast hem staande knapen onderwijs in het teekenen enz. - Op de Verkooping van E.L. Tolling, te Amsterdam, 1768, was een stuk, onder Nr. 1 van den Catalogus: ‘Een Kruidenierswinkel, waarin verscheiden kooplieden voor de toonbank, en waarachter de koopvrouw staat te wegen, zeer fraai en uitvoerig op paneel geschilderd door adriaan de pape; h. 20½, br. 17½ dm.,’ dat met ƒ64 werd veldaan, en dit was in dien flaauwen kunsttijd goed betaald, dewijl er op dezelfde Verkooping voor de schoonste brekelenkamp dezelfde som, en voor slingeland, terburg, en van mieris slechts de helft dier som besteed werd. Later, in 1827, was op eene Idem, te Idem, van muller, eene Vrouw, die een haan plukt enz., in den trant van brekelenkamp, welk stuk ƒ490 opbragt. - In de kunstnalatenschap van Mr. J. van der Marck Aegidz., te Leyden, verkocht te Amsterdam, 1773, was, onder Nr. 438 van den Catalogus, ‘het Portret van abraham (?) de paape, discipel van den beroemden gerard douw. Dit is door den kunstenaar-zelven geschilderd, op paneel; h. 9 5/4, br. 7 5/4 dm.’ - Blijkbaar is uit de letter a een verkeerden voornaam afgeleid.
| |
[Pabst, (Paul)]
PABST, (Paul) een adelijk Hollander, die in de schilder-, beeldhouw-, en bouwkunde zeer ervaren was, hetgeen hem zeer te stade kwam, dewijl zijn vader te Antwerpen is vermoord, en zijne goederen verbeurd verklaard werden. Daarna ging hij naar Leipzig, bouwde teen, omstreeks 1490, de schoone St. Pieterskerk, te Rochlitz, en maakte zich in die stad zóó beroemd, dat hij tot Burgemeester benoemd werd. Deze kerk heeft hij ook met zijn schilderwerk versierd. - Hij noemde zich pabst van Ohorn, of Ohain, en leefde nog in 1527, te Rochlitz. Zie Heine's Rochlitz, S. 276, alwaar ook zijn broeder Julius vermeld wordt, die zich pabst van polsenheim noemde. - Zie Nagler.
| |
[Paddebrugge, (H.)]
PADDEBRUGGE, (H.) ook wel h.l. padt brugge, welke namen ik beiden op zijne prenten gevonden heb. Hij is een zeer bekwaam teekenaar en graveur geweest, die voor een aantal Boekwerken, in de tweede helft der XVII. eeuw,
| |
| |
hier te lande uitgegeven, de prenten heeft vervaardigd, als, onder anderen, voor Het Leven en de Daden der Zeehelden enz. (door L. van den Bos), Amsterdam, 1676, in 4o., welke prenten geestig geëtst en met de burin opgesneden zijn, geheel in de manier van decker, en soms ook wel zwemende naar die van romeyn de hooghe, zooals de Titel voor L'Alcoran de Mahomet etc. par le Sieur Du Ryer etc., la Haye, 1683, in 12o, duidelijk doet zien. - Hij heeft, te Stokholm, gezamelijk met willem swidde, de prenten gegraveerd voor het Werk, getiteld: Suecia antiqua et hodierna, Stokholm, 1693-1714, 3 vol. fo., bevattende 350 platen. - Het is door dit Werk, dat de vreemde auteurs hem noemen, en zeggen, dat hij te Stokholm werkzaam was, ja, zelfs dat men gelooft, dat hij aldaar is geboren; doch zijne vroegere werken hoeft hij in Holland vervaardigd, en hij zal, even als zooveel anderen, destijds, op goed fortuin, naar zijne landgenooten aldaar zijn overgestoken, en met swidde, het genoemde Werk, als van grooten omvang zijnde en als kunstbroeder, hebben voltooid.
| |
[Paenderen, of Panderen. (Egbert van)]
PAENDEREN, of PANDEREN. (Egbert van) Het jaar zijner geboorte, te Haarlem, wordt, bij alle auteurs, op 1606 opgegeven, hetwelk ik echter zeer betwijfel. Nagler, die 37 prenten van zijn werk vermeldt, zegt, dat hij in 1575 geboren is, doch zonder stellige bewijsgronden. Ik voeg er dus de mijne bij. S. Ampzing, in zijne Beschryving der stad Haerlem, bl. 335, van willem en egbert van paendere sprekende, zegt, dat beiden Haarlemsche burgers zijnde, de eerste den 2. Augustus, 1605, voor het vaderland in de wapens is gestorven, en de tweede zijn Soon, toen zwaar gewond, tot belooning Vaandrig werd, en in 's lands dienst overleden is; - dus, in 1628, toen deze auteur zijn boek sloot, was hij reeds overleden. - Het schijnt te blijken, dat hij zoodanig zware wonden had bekomen, dat hij niets anders dan het Vaandel kon dragen. Kan nu deze niet de graveur zijn? die al den tijd tot zijn dienst had; immers ja, en dit zou het eerste voorbeeld niet zijn van een werkzamen geest. Maar, hoe heeft hij zich dan te Antwerpen gevestigd? dáár toch kon zijne betrekking niet wezen. Doch heeft hij er gewoond, en welke bewijzen zijn daarvoor? Indien ja, dan is het een andere, en de Antwerpsche zou alsdan een zoon van den Vaandrig kunnen zijn, doch altijd te Haarlem geboren, waarover alle auteurs het eens zijn. - Ik, voor mij, houd alsnog den Vaandrig voor den graveur, want, had hij een zoon gehad, die de kunst beoefende, dan zou Ampzing dit hebben vermeld. - Heller (M.) zegt niet, geboren, maar dat hij omstreeks 1666 bloeide. - Later is mij gebleken, dat hij zelf een goed teekenaar is geweest, die zinnebeeldige ordonnantiën vervaardigd heeft, als Christus, den Medicijnmeester, die de woorden des Evangelies spreekt; aan zijne linker- en regterzijde zijn huislijke tafereelen voorgesteld, daar de roepstem des Heeren op toepaslijk is; egb. de paendee in joannes gelle sculp. in fo.-oblong; zeer fraaije prenten. - Immerzeel zegt, dat hij een stijve manier van werken had, en zijne gravure zwak van effect is. Doch men zie slecht die heerlijke, krachtige gravure, door hem naar de schilderij van david teniers gesneden, voorstellende De Steeniging van Stephanus, bij Th. Galle uitgegeven, en die der Graflegging van Jezus, naar a. janssens, uitmuntend gesneden, en beiden door de liefhebbers als zoodanig zeer gewaardeerd. Naar deze werken, en niet naar enkele gelegenheids- of Boekprenten moet men zijn talent beoordeelen. - Nog worden als voorname werken van hem opgegeven: De H. Maagd, in onderhoud met Christus, over het behoud van het menschdom, naar rubens; - De vier Evangelisten, en de vier Kerkvaders, naar peter de jode, in fo. - De ronde platen Minerva, Juno en Venus, naar spranger; - naar deze prenten moet men hem niet beoordeelen.- Het portret van Maurits, Prins van
| |
| |
Oranje, te paard, met een veldslag op den achtergrond, naar tempesta. - Vier prenten van den zieken Man en den Doctor, naar goltzius, zeer raar. - Eenige groote platen voor de Académie de l'Espée, door Thibault. Dit buitengewoon groote boekwerk, waarvan ik een exemplaar bezit, kan ook het talent van onzen egbert niet verhoogen. dewijl er slechts dorre mathematische automaten, volgens de leer der wiskunst, in voorkomen. Zie verder over genoemd Werk op BOLSWERT. (Scheltus à)
| |
[Palamedeszonen. Zie bij Immerzeel op Stevens. (Anton en Palamedes Palamedesz.)]
PALAMEDESZONEN. Zie bij Immerzeel op STEVENS. (Anton en Palamedes Palamedesz.)
| |
[Palerme, of Palermo, (Antoni)]
PALERME, of PALERMO, (Antoni) Antoniszoon, werd geboren te Mechelen, en op Vrijdag, den 2. September, 1547, poorter van Antwerpen, en in de Poorterboeken, als Kunstschilder, opgeteekend. In 1555 was hij Deken van het St. Lucasgild, aldaar. Hij deed in de maand September, 1565, met meester Peeter Franss. bij den drukker Gilles van Diest, de Kaart van Antwerpen verschijnen, die, volgens de meting, in persoon gedaan, door Virgilius Bononiensis en Cornelis Scribonius Grapheus vervaardigd, en door Virgilius, naar de levende overeenkomst, meetkunstig afgeteekend werd. Deze kaart komt in steendruk voor in het Historisch Onderzoek naer den Oorsprong en den waren Naem der openbare plaetsen en andere Oudheden der Stad Antwerpen. De Latijnsche genitief, (antoni) zegt de Heer Theod. van Lerius, wordt ten onregte door antonios palermius, in plaats van palermus, of palerme, verklaard. Zie Album der St. Lucasgilde enz. Antw., 1855, in 4o. bl. 59. - Het was deze palerme, die, met adriaen van helmont, zoo bijzonder onder de kunstenaars te Antwerpen uitmuntte door zijn schilderwerk, voor de Inkomst van Philips II, Koning van Spanje, in 1555, vervaardigd. Zie Van Ertborn, Aenteekeningen aengaende St. Lucasgild enz., te Antwerpen, 1822, blz. 17; en verder bij mij op BACKER, (Jaques de) die bij hem inwoonde, (zooals Van Mander duidelijk vermeldt,) en zeer in zijne verdienste onderdrukt werd, om zich door zijn talent te verrijken. Daar vindt men tevens vermeld, dat deze de backer ook somtijds jaques van palermo, naar zijn meester palermo, - die schilder was, en tevens koopmansschap in schilderijen deed, - genoemd werd. Dit was zeker en alleen wegens kunst, welke hij, op de genoemde wijze, door jonge schilders deed vervaardigen. Dewijl nu, voor zoover mij bekend is, geen jaques de backer in de Gildeboeken te Antwerpen voorkomt, zoo vraag ik, of hij misschien niet als jaques van palermo is ingeschreven?
| |
[Palermo. (Jaques van) Zie op Palerme. (Antoni)]
PALERMO. (Jaques van) Zie op PALERME. (Antoni)
| |
[Paling. (Izaak)]
PALING. (Izaak) Immerzeel zegt van dezen bekwamen portretschilder, dat hij een Leydenaar was, doch dit schijnt alleen dáárop te berusten, dat hij een leerling van abraham van den tempel, aldaar gevestigd, is geweest, zooals Houbraken ons berigt, doch geen woord van zijne geboorteplaats rept. Zijn overlijden schijnt niet naauwkeurig bekend te wezen, want, toen laatstgenoemde auteur, in 1719, zijn derde deel schreef, - dat na zijn overlijden in 1721 is uitgegeven, - zegt bij, op bl. 168: ‘thans is hy nog in leven, en hout in zyn ouderdom die oeffening tot zyn tydverdryf.’ - Daar nu deze eerste druk niet in ieders handen kwam, en men bij den tweeden, in 1753, heeft kunnen goedvinden, geen enkelen regel sedert het tijdsverloop der eerste uitgave, zoo noodig voor de geschiedenis, te verbeteren, is de aangehaalde tekst daarin eveneens te lezen, waardoor men, in zijne eenvoudigheid, tot anachronismen geleid wordt. - Hij schijnt niet anders dan portretten te hebben geschilderd, tenminste, andere onderwerpen zijn mij nimmer van hem voorgekomen, en Weyerman zegt: ‘Hoe dat hy op het best van zyn tyd heeft geschildert, konnen wy niet zeggen, maar
| |
| |
wy hebben konterfytsels van zyne gryze dagen gezien, die ons niet aanstonden.’ Ik geloof wel, dat het verschil groot kan zijn, doch ik heb bij den Heer M.D. de Bruyn, te Utrecht, een portret gezien, door hem in 1703 geschilderd, levensgroot als buste, in ovaal gevat, zijnde de afbeelding van den beroemden litterator Pancratius van Maaswijk, Rector der Latijnsche Schole, te 's Gravenhage, dat, zeker, tot de goede kunst van dien tijd behoort.
| |
[Paling, (Willem Jan)]
PALING, (Willem Jan) een Stichtenaar, die, lange jaren, te Jutfaas, bij Utrecht, heeft gewoond, tot omstreeks 1830, en toen, als Teekenmeester, op een beroep naar 't Nieuwe Diep, bij den Helder, is vertrokken, waar hij, den 10. Mei, 1848, in den ouderdom van 71 jaren, is overleden, nalatende, bij zijne huisvrouw Alida van Olst, een zoon, P.J. Paling. De hoofdzaak zijner bezigheden bestond, voornamelijk, in het vervaardigen van teekeningen met waterverwen, naar oude schilderijen, die in zijn tijd bij de liefhebbers nog al waren gewild. Hij was zeer langzaam in zijn werk, en, bijaldien zijne vrouw niet eenig fortuin bezeten had, zou hij het niet breed gehad hebben. - Hij heeft eenige teekeningen van pieter christoffel wonder in lithographie gebragt, alsmede de Portretten der Utrechtsche professoren Van Heusde en Van Goudoever, naar de bekende gravuren, in fo.
| |
[Palthe (Adriaan)]
PALTHE (Adriaan) is bij Immerzeel vermeld, en volgens Nagler's berigt, in 1790, overleden.
| |
[Palthe. (Gerard Jan)]
PALTHE. (Gerard Jan) Bij het Artikel van Immerzeel voeg ik nog, dat er twee afbeeldingen van dezen gerard jan palthe staan beschreven, als eene in den Catalogus der Verkooping van Wierman, te Amsterdam, 1762, onder Nr. 101: ‘Een schoon kaarslicht vertoont het Portret van den Schilder, zittende aan eene tafel, met een teekenpen in de hand, en op dezelve een kunstboek, en eenige papieren, benevens een pleister borstbeeld, op een piedestalletje; dit portret, dat zeer wel gelykt, wordt door het kaarslicht van onderen opgedaagd, weshalve de Heer Van Gool, in zijn Eerste Deel der Ned. Schilders enz, pag. 471, daarvan zegt, dat het op eene zeldzame wyze moet geschilderd zyn; door hem-zelven geschilderd; h. 15¼ dm., br. 12 dm.’ - en, onder Nr. 439 van den Catalogus der Kunstverzameling van Van der Marck, te Leyden, verkocht te Amsterdam, 1773: ‘Deze Kunstschilder heeft zich-zelven verbeeld, hebbende een prent in de hand, die het grootste gedeelte van een kandelaar, en het licht van eene kaars bedekt; op de tafel ligt een papier; in 't verschiet staat een schilders-ezel en verder bywerk, zeer uitvoerig en ongemeen fraay van licht en donker, door gerard jan palthe; h. 19, br. 15 dm.’ - Zijn Portret komt voor bij Van Gool.
| |
[Palthe. (Jan)]
PALTHE. (Jan) Bij het berigt van Immerzeel moet ik nog voegen, dat er, behalve het geëtste Portret van Wielen, nog Een rustende man, in een landschap, naar bloemaert, van hem bekend is, en dat hij ook, in den trant van zwarte-kunst, het Portret van Hemsterkuis heeft gegraveerd. - Zijn Portret komt voor bij Van Gool.
| |
[Paludanus. (Hendrik, Willem en Crispyn)]
PALUDANUS. (Hendrik, Willem en Crispyn) Deze worden allen door Nagler, onder den naam van paludanus, opgevoerd; doch zie bij Immerzeel op van des broeck, en het is alleen willem, die Paludanus gebijnaamd was. - crispyn wordt door Van Mander als leerling van frans floris opgegeven, maar niet hendrik, zooals Nagler van hem-alleen zegt, en dien hij als een broeder van willem vermeldt. - Van het daar verder bijgevoegde is mij nergens iets gebleken, noch bekend, en hoe hij het monogram c.p., aan elkaêr gehecht, alsdat van crispyn paludanus opgeeft, begrijp ik niet, dewijl het merk van crispyn van den broeck c.v.b., op verschillende wijzen aan elkander gehecht, algemeen bekend is.
| |
[Pandebus. (Johannes)]
PANDEBUS. (Johannes) Mij is eene gravure in 4o. voorgekomen, door c. van
| |
| |
dalen, voorstellende Do. Joannes Maccovius, een Nederlandsch Godgeleerde, door joh. pandebus pinx., en ik vertrouw, dat deze welligt de kunst voor uitspanning beoefend heeft. Naar de gravure te oordeelen, moet zijn schilderwerk meer dan middelmatig zijn geweest.
| |
[Panders (A. van)]
PANDERS (A. van) was een bekwaam teekenaar, die mij echter alleen bekend is door eene afteekening van den Brand der Kapel, te Alkmaar, in 1760, in prent gebragt door s. fokke, in 1762, die echter ook de beeldjes heeft vervaardigd, zoodat alleen het bouwkundig gedeelte van panders was; hieruit zou ik kunnen afleiden, dat het laatste zijn kunstvak is geweest.
| |
[Paneels (Willem)]
PANEELS (Willem) is bij Immerzeel vermeld, en ik laat daar nog op volgen, dat Nagler 33 stuks gravuren (waarvan er 31 naar rubens, en daaronder ook diens Portret) beschrift. - Hij heeft verscheiden zijner geëtste prenten zelf beteekend, als discipel van rubens; dit zal echter wel in de verte geweest zijn, want de Gildeboeken kunnen hier niets bevestigen, dewijl er maar één zijner discipelen, namelijk jacob moermans, - Zie aldaar. - is ingeschreven. Ik vermoed, dat er destijds velen zijn geweest, die zich dien titel aanmatigden, even als in het begin dezer eeuw alle Fransche kunstenaars zich naam door een Naam zochten te maken, en dus overal op hunne werken schreven: Elève de david.
| |
[Pannebakker. (J.)]
PANNEBAKKER. (J.) Tien stuks af beeldingen, in prent, van de Poorten te Haarlem, gaan op zijn naam, als vervaardiger daarvan, uit. Zie den Catalogus van K. Kaan, Haarlem, 1852, bl. 3.
| |
[Panten, (Caspar)]
PANTEN, (Caspar) een vindingrijk kunstenaar, die, in het begin der XVII. eeuw, in Holland, bloeide. De hiervolgende oorspronklijke bescheiden, vooral het verzoek om Octrooi, getuigen, hoe vroeg zijne kunst hier te lande reeds was bekend: ‘Is casper panten, Beeldhouwer, borger tot Amsterdam, geaccordeert Octroy, omme voor den tyt van negen jaeren, alleene in de Vereenichde Provincien te mogen maecken, ofte doen maecken, seecker Instrument, by hem geinventeert, daermede men metten eersten een groote quantiteyt waters kan vuytmalen, sonder meer molens als dese te behoeven, die den anderen toemalen, als voor desen is geschiet, ende noch by gebreecke van dese inventie moet gedaen worden, seer nut ende bequaem, omme meeren ende andere binnenwateren, oock eenige grachten ende anders lichtelyck drooch te maecken. Verbiedende &c. Resolutie der Staten-Generaal, 6 Februarij, 1617. - Op het naerder vertoon, gedaen by caspar panten, Beelthouwer, tot Amsterdam, (gehoort het rapport van de Heeren Pieck ende Magnus, die het model van des Suppliants inventie hebben gesien) is des Suppliants Octroy hem geaccordeert den 6 deses, voor vyff jaeren verlengt tot negen jaeren op de voorgaende conditien ende restrictien. Resolutie, 11 Februarij, 1617. - Op te requeste van caspar panten, Beeltsnyder, borger tot Amstelredam, versouckende Octroy totte inventien by hem al reede gevonden, ende die hy noch vinden sal, syn leven lanck geduyrende, van seeckere conste van steengieten ende boetseren van posten, colommen, figuren, schoorsteenen, schoorsteenmantels enz. Is verstaen, dat alvoren hierop te disponeren, den suppliant hare Ho. Mo. eerst sal presenteeren ende laten sien d'inventien in de voors. requeste verhaelt. Resolutie, 21 Aug., 1617. - caspar panten, Beeltsnyder, borger ende inwoonder der stede van Amstelredam, heeft hare Ho. Mo. gepresenteert ende laten sien eenige van syne inventiën ende conste van steengieten, boetseren van posten, colommen ende figuren in schoorstenen, omme te mogen obtineren zyn versocht octroy, maer is 't selve syn versouck affgeslagen. Resolutie, 25 Aug., 1617’, bij Dodt, Archief, VII. deel. - Of de Staten niet genoeg waren ingelicht, of dat zij begrepen, dat deze uitvinding nadeelig op de beeldhouwerij zou werken,
| |
| |
een van beiden, moet wel het geval zijn geweest, want spoedig daarna, zijn zij op hun besluit teruggekomen: ‘Is caspar panten, geaccordeert Octroy omme voor den tyt van drye jaeren naestcommende alleene te mogen maecken ende gieten het werck ende patronen by hem daerentusschen te inventeren ende boutseren. Resolutie, 30 Aug. 1617,’ bij Dodt, Archief, VII. deel.
| |
[Panus (E. van)]
PANUS (E. van) is een kunstenaar, die, bij mijn weten, nergens staat vermeld. Ik lees in den Catalogus der nagelaten Kunstverzameling van Vigelin van Claerbergen, te Leeuwarden, verkocht in 1846, onder Nr. 73: ‘Een Krijgsman, ten voeten uit geschilderd, gemerkt e. van panus, h. 51, br. 32 dm., paneel.’ - Hij zal tot de oude School behooren, dewijl hij in dien Catalogus, onder de oude meesters voorkomt.
| |
[Panvinus (Onulphus)]
PANVINUS (Onulphus) is, bij Immerzeel en anderen, als een Antwerpsch graveur vermeld, - Nagler alleen, denkelijk bij vergissing, zegt van Amsterdam - die omstreeks het jaar 1568 bloeide. - Onder zijne werken wordt ook opgegeven een Portret van rubens; dewijl nu een zijner voornaamste werken Elogia et Imagines Pont. Max. ad viv. delin., 1568, 27 portretten bevat, zal hij, bij de verschijning daarvan, wel op middelbaren leeftijd geweest zijn, en, daar rubens in 1577 geboren werd, zoo had hij nog een reeks van jaren moeten leven, om diens portret te kunnen graveren; hieruit zou ik bijna durven besluiten, dat er weder eene gaping is in den tijd, of dat het bedoelde portret aan een ander graveur moet worden toegeschreven. - Zani noemt onofrio panvinus, een teekenaar en graveur van Verona, die omstreeks dien tijd werkzaam was.
| |
[Pape. (Jodocus, of Josse de) Zie op Pape, (Simon de) den Oude.]
PAPE. (Jodocus, of Josse de) Zie op PAPE, (Simon de) den Oude.
| |
[Pape, (Simon de)]
PAPE, (Simon de) de Oude, was een zeer bekwaam bouwmeester, die, in de tweede helft der XVI. eeuw, te Audenaerde, werd geboren. In het Doopregister van de St. Walburgs-kerk, aldaar, staat aangeteekend: ‘(11 Junij, 1585) baptizavit Egidius, simonem de pape, filium Judoci. Suscipientibus Ludovico van Braele et Margarieta van den Hecke.’ - Zijn vader jodocus, of josse de pape was een zilversmid, en hanteerde daarbij de graveerkunst, en men mag aannemen, dat deze het cerste onderwijs in de kunst wel aan zijn zoon zal hebben gegeven. - De schoone hoofdletters (initialen), die het titelblad van het Register der Rekeningen der Corporatie van St. Michiel versieren, dat met den naam simon de pape beteekend is, bevestigen, dat hij reeds in 1613 eene groote bedrevenheid in de teckenkunst had verkregen. Een zijner eerste bekende werken, als bouwmeester, was een gewelf op het Korenhuis, in 1614. In het volgende jaar werd de verhooging van den toren der St. Walburgskerk, door den Magistraat van Audenaerde hem toovertrouwd, hebbende hij niet alleen het plan daarvoor gemaakt, maar ook al de werkzaamheden, tot aan de geheele voltooijing, in 1627, bestuurd. - In 1617, werd hij tot Stads-bouwmeester aangesteld; in het Registre d'Offices, fo. 79, leest men daaromtrent: ‘Scepenen hebben gheadmitteert thaerlieder pensioene, omme de stede-wercken te visiteren ende hemlieden daaraf rapport te doene, simoen de pape, omme alsdan daerinne te voorsien te syne, naer dat twerek verheeschen zal, op de jaerlyeksche recognaissance van twelf guldenen boven den loon, die hy simoen verdienen zal, als hy dadelyk besoigneren zal in de stede-wercken te vervoorderen. Ende heeft ghedaen den eet van getrouwicheyt.’ - In 1619 heeft hij de brug, uit twee bogen bestaande, over de Schelde, tusschen de wijk Slapersfort en de Eynestraet, gebouwd. Wat wel tot de fraaije bouwkunst behoort, en door hem voor de Priorin van het O.-L,-Vrouwe-Hospitaal, te Audenaerde, werd vervaardigd, is een gebouw, bestemd tot logement voor aanzienlijke personen, en voornamelijk voor de Bisschoppen,
| |
| |
en hetgeen nog de Bisschops-wijk (Quartier épiscopal) genoemd wordt. - Ziehier eenige aanteekeningen, het gemelde gebouw betreffende, zooals die in de Registers der Rekeningen van het O.-L.-Vrouwe-Hospitaal gevonden worden, en tusschen de jaren 1623-1633 voorkomen: ‘Item betaelt symoen de pape, voor Instructie ende modellen te stellen van seker huis, dat Mevr. schict te makene, mitschaders het ordonneren van de boomen daertoe dienende, tsamen XXXVJ. lib. par. - Item Mevrouwe heeft besteet aen Mr. Charles Pennynck te maken eenen ghevel van cossynen steen, dienende tot haer nieuw werck, voor welcken ghevel Mevrouwe heeft belooft te betalen de somme van vier duizend pond par., ende dat ten drie paymenten, volghende het contract van datum den 12 IXber. 1624, dus over het eerste payement XIJc lib. par. - Item an symoen de pape over synen dienst ghedaen int trecken van de ghevel van het nieuw werck met noch andere diensten, IIJc lib. par. - Item an symon de pape over synen salaris int beleen van het nieuw werck, Jc lib. par. - Item betaelt an symoen de pape voor het trecken van eenen patroen, XXX lib. par. - Item symon de pape als injeniheer (Ingenieur) van de wercken, voor zynen dienst, LXXIJ lib. par. - Item aen symon de pape, voor het trecken van de patroon van de nieuwe wercken ende onderwysen (voor de jaren 1626, 1629 en 1633) IJcXVJ lib. par.’ - Bij het woeden der vreeslijke pestziekte van 1636, is hij mede het slagtoffer daarvan geworden, op den 13. September, oud zijnde 51 jaar. - Hij is gehuwd geweest met Catharina Stevens, die in 1632 overleed, hem nalatende zeven kinderen, te weten: josse, Jan, Catharina, Maria, simon, Jacob en François. - josse, de oudste, en simon hebben de schilderkunst, als hun beroep, uitgeoefend. - Van den eerste is ons niets, betreklijk zijn levensloop of werken, bekend. De Heer Van der Meersch doct hem bij de poorten van Rome, als door roovers vergiftigd zijnde, bezwijken, (Messager des Sciences historiques, 1845, p. 18.) - Eene aanhaling uit het Register van den staat des boedels bevestigt de waarheid, dat josse zich, bij den dood zijns vaders, te Rome bevond; doch dit is ook alles, wat men stellig weet; het overige is er bijgedacht. Ziehier die oorspronklijke aanteekening; ‘Staet ende prys van goederen, achtergelaeten by simoen de pape, fs. joos, overleden binnen deser vors. stede van Audenaerde, op den XIII. September XVIc zesendertich m.s.. welcken staet maecken endo voor Ul. myne heeren schriftelick overbryngt Jan de Pape, by houwelick syn selfs, omme hem, joos de pape absent, als wonende binnen de stad Roome’ etc. - Van zijn schilderwerk is slechts één stuk voorgekomen in de nalatenschap van zijn broeder, simon de pape, - Zie aldaar. - met zijn naam joos de pape beteekend, voorstellende ‘Onse Lieve Vrouwe.’ - Zie over dit berigt de aangehaalde bron aan het slot van het Artikel DELEHAYE. (Pierard)
| |
[Pape, (Simon de)]
PAPE, (Simon de) de Jonge, zoon van den bouwmeester van dien naam, - Zie aldaar. - die te Audenaerde werd geboren, en ook overleden is. Van zijn levensloop en kunstbeoefening is slechts weinig bekend; het is alleen door zijne voortbrengselen, welke hij ons te Audenaerde heeft nagelaten, dat zijn naam voor de vergetelheid bewaard bleef. Ik wil er hier eenige opnoemen, als: De Groetenis van de H. Maagd, 1663, in de Eyne-kerk. - De Huwelijkszegen van de H. Maagd met St. Joseph, 1663, in dezelfde kerk. - St. Maarten bezweert een bezetene, 1666; kopij naar jordaens, in de Materkerk. (?) - De Aanbidding der Herders, 1666, in de Eenaeme-kerk. - De Vinding van het H. Kruis door de Keizerin Helena, 1672; in de kerk van O.L. Vrouw van Pamele, te Audenaerde. - De Aflating van het kruis, naar rubens gevolgd, afgewerkt in 1674, in de St. Walburgskerk, te Audenaerde. - St. Maarten
| |
| |
snijdt een stuk van zijn mantel, voor een arme; beschadigd, in de kerk te Volkeghem. - De volgende stukken worden aan hem toegekend. De Verlossing der Christenslaven; in de St. Walburgskerk. - De Doop van Christus, in dezelfde kerk. - Het bezoek der drie Engelen bij Abraham, in dezelfde kerk. - De Aanbidding der Herders; een uitmuntend stuk, in de Neder-Eenaeme kerk. - Het Wapen van Spanje, omgeven door roode draperiën, die door vier Engelen gedragen worden, in de Schepenzaal, op het Stadhuis, te Audenaerde. - In 1691 was hij reeds overleden, dewijl er eene minuut-acte van de verdeeling der nagelaten goederen bestaat, die, bij den dood der weduwe, aan hare vier kinderen zijn toegedeeld, en op dat jaar, den 18. December, is geteekend, luidende: ‘Voor Ul. myne Ede. heeren, oppervooghden der stede ende caele van Audenaerde. Verdeelinghe van meublen, competerende het sterfhuys van Joe. Florence Franchoise Behaeghe, weduwe was van Mr. simoen de pape filius simoen, tusschen hare vier erfghenamen, te weten Sr. symoen de pape, Gillis de Pape, Florence de Pape, ghetrouwt met Joseph de Bourch, ende Maria Anna de Pape, inder manier als volgt’ enz. zijnde hier alleen genoemd schilderijen, teekeningen, prenten en boeken, die in vier deelen, naar vermeende woorden, gelijk zijn gedeeld, terwijl bij het lot aan elk één deel is geworden. Zie over dit berigt de aangehaalde bron aan het slot van DELEHAYE. (Pierard) - Zijn zoon, simon, vond ik, omstreeks 1750, te Parijs, als portret- en historieschilder, en aldaar simon du pape genoemd.
| |
[Papenhoven (Alexander van)]
PAPENHOVEN (Alexander van) is bij Immerzeel vermeld. Ik voeg er bij, dat hij den 14. Julij, 1668, te Antwerpen, werd geboren, en de zoon van een poppenmaker was. - Hij leerde de beeldhouwkunst bij arnoldus quellinus, den Jonge, bijgenaamd den Antwerpschen, en heeft 12 jaren in de Hoofdstad van Denemarken gewoond. In 1740 was hij een der zes meesters, die, bij tijdelijk gebrek aan fondsen der Akademie van Antwerpen, om niet onderwijs aan de leerlingen gaven. - In 1752, werd hij door eene beroerte overvallen, die hem zóó verzwakte en onbekwaam tot werken maakte, dat Alexander Franciscus Schobbens in zijne plaats als Directeur der gemelde Academie werd aangesteld. Zie Jaerboek der Gilde van Sint-Lucas te Antwerpen, enz. door J.B. van der Straelen; Ibid., 1855, bl. 239 en 258.
| |
[Parceles. (Johannes) Zie bij Immerzeel en bij mij op Percelles. (Johannes)]
PARCELES. (Johannes) Zie bij Immerzeel en bij mij op PERCELLES. (Johannes)
| |
[Pardanus (Abraham)]
PARDANUS (Abraham) vond ik, als gezelschapschilder, alleen bij Houbraken, II., bl. 145, onder een aantal Antwerpsche kunstenaars, ter loops vermeld. - Hij zou, volgens de tijdsrangschikking, die daar in acht is genomen, omstreeks het midden der XVII. eeuw hebben gebloeid. - Ik bezit zijn geteekend Portret, in een ovaal, van voren, een muts, met bonten rand, op het hoofd, en een kamerjapon aan; daaronder met groote kapitale letters abraham pardanus, en achter op beteekend: ‘abr. pardanus, Schilder, te Haarlem. corns. van noorde fecit, naar 't schildery.’ Hieruit zou blijken, dat hij te Haarlem zijn kunstbedrijf, en wel op gevorderden leeftijd, zooals de Afbeelding hem voorstelt, heeft uitgeoefend.
| |
[Parmantier. (Philippe)]
PARMANTIER. (Philippe) Bij het artikel, door Immerzeel over dezen bekwamen Belgischen beeldhouwer gegeven, die tot 1843, toen hij zijn Werk sloot, de voornaamste zijner werken heeft vermeld, voeg ik alleen nog, dat hij het Monument ter eere van Charles van Hulthem, Curator der Universiteit van Gent enz., in 1832 overleden, heeft vervaardigd, zijnde deze zeker de beroemdste boekliefhebber, die in de Nederlanden ooit heeft bestaan, en eene uitgebreide verzameling van Boeken, Handschriften enz. naliet, door België in haar geheel aangekocht, voor 's Rijks-bibliotheek, te Brussel. Het Monument is hoog 3 el 45 centimeter, bij 1 el 60 cent. breed. Het stelt voor, in Basrelief, de stad
| |
| |
Gent, als Stedemaagd gezeten, omgeven van de attributen der Schoone Kunsten; daarnevens een staande Pallas, met een eikenkroon in de regterhand, welke zij boven het medaljon, de afbeelding van Van Hulthem, houdt, die in de linkerhand door de Stedemaagd wordt opgeheven. Dit Monument is geplaatst in de groote zaal van de Société Royale de Botanique à Gand. Zie Messager de Gand, 1844, p. 285, waar tevens, bij den lof, over dit kunststuk geuit, eene afbeelding er van voorkomt.
| |
[Parmentier, (L.)]
PARMENTIER, (L.) Deze kunstenaar heeft een Titel gegraveerd voor het Werk van philip wouwerman, en diens Portret in den grond er van aangebragt, naar eene teekening van j. de la jove. Daar er geen melding wordt gemaakt tot welk land hij behoort, zoo kan hij even goed een Belg, als een Franschman zijn, dewijl de naam parmentier onder de kunstenaars dier beide landen voorkomt.
| |
[Parre, (Mathias)]
PARRE, (Mathias) Deze verdienstlijke landschapschilder werd den 22. Februarij, 1811, te Amsterdam geboren. Hij heeft de eerste opleiding in de kunst van van der stok en van ten kate genoten, en verder de natuur tot leidsvrouw genomen, waardoor hij, ofschoon dikwijls door zijn ziekelijk en zwak gestel verhinderd wordende, toch vele fraaije land- en boschgezigten, op de Tentoonstellingen, van af 1834 tot 1848, geleverd heeft. - Zijne werken zijn bij de liefhebbers wèl gewild en vooral in Duitschland geplaatst. - Bemind en geacht bij zijne kunstbroeders, is hij reeds den 27. April, 1849, ongehuwd, te Amsterdam, overleden. - Zijne zuster is gehuwd met den Heer johan philip menger, - Zie aldaar. - bij wien verscheiden zijner schilderijen, tot een aandenken, worden bewaard.
| |
[Partout (....)]
PARTOUT (....) was, volgens mij medegedeelde berigten, een Zeeuwsch kunstgraveur, die in het begin der XIX eeuw bloeide. Ik bezit van hem verscheiden kleine prentjes, figuren uit het dagelijksch leven voorstellende, als een Lierman, een Vischboer enz., allen beteekend partout f. - Zijn Portret is door jacobus perkois, - Zie aldaar. - in 1789, geëtst.
| |
[Pas (....)]
PAS (....) welligt van de pas, was, volgens de Aanmerkingen van Gerard Hoet, een landschapschilder, die in het Werk van Van Gool vermeld had moeten zijn.
| |
[Passe, of Pas, (Barbara van de, of de)]
PASSE, of PAS, (Barbara van de, of de) wordt als eene dochter van crispyn van de passe, den Oude, beschouwd; doch, teregt, zegt Nagler, dat het barbara van den broecke, dochter van crispiaen van den broecke, is, en het zijn de beteekeningen op hare graveerwerken crispin inv., b. of barbara filia sc., die aanleiding tot misvatting gegeven hebben.
| |
[Passe, of Pas, (Crispyn van de, of de)]
PASSE, of PAS, (Crispyn van de, of de) de Oude, het hoofd van een voornaam kunstenaars-geslacht, dat een blijvenden roem in Europa heeft verworven. Het is mijne taak, de noodige ophelderingen, zoowel over meesters, als over hunne werken hier meê te deelen, omdat genoegzaam alles, wat, zoo door onze eigen, als door buitenlandsche schrijvers over hen geboekt is, eene ware verwarring mag genoemd worden; en, desniettegenstaande, worden al die dwalingen, met zeker gezag, in de Kunstgeschiedenis vermeld. - Het zou mij niet verwonderen, dat hij een zoon is geweest van den Antwerpschen bouwmeester hendrik de pas, die op het midden der XVI. eeuw bloeide, en, in die woelige tijden, welligt met zijn gezin, gelijk zooveel anderen, de wijk naar Zeeland genomen, en zich te Arnemuiden gevestigd heeft, dewijl het zeker is, dat het geslacht van van de passe tot de Hervormde kerk behoorde. Of nu crispyn te Arnemuiden geboren werd, is, even als de tijd, wanneer hij zich naar Utrecht heeft begeven, onzeker. Wel vond ik, dat hij het burgerregt aldaar heeft gevraagd en ook verkregen, gelijk in het Raadsdagelijksch-boek der Stad Utrecht, op 6 Junij, 1613, wordt
| |
| |
gevonden: ‘Op de requeste van crispyn van de passe, plaetsnyder, stont geappostilleerd: De Raet accordeert den suppliant deser stadt borgerschap, mits betalende de gerechticheden van 50 gulden daertoe staende, ende praesterende den behoorlycken eedt van getrouwicheyt, ende verclaert de Raet voorts by desen, omme redenen in de requeste nader gededuccert, de sonen van den suppliant alrede geboren, die het handwerk van de voorn. suppliant binnen dese stadt sullen komen t'exerceren, ex gratia, sonder eenige consequentie mede voor deser stadts borgers; des sylieden alsdan oock eede van getrouwicheyt sullen doen, sonder eenige leges te betalen. Actum 6 Junij, 1613.’ - Toen burger zijnde, komt hij in de Kameraarsrekening van 1613-14 voor, als: ‘Nye borgher crispyn van de passe, van Arnemuyden, plaetsnyder.’ - Uit het rekwest schijnt duidelijk te blijken, dat zijne kinderen met hem te Utrecht gekomen zijn, of aldaar geboren waren, vóór dat hij burger was, terwijl de Raad, om het belang van zulk een gezin binnen Stadsmuren te bezitten, bij het voldoen aan de wet, toch de uitzondering maakte, om hem, met inbegrip van zijne kinderen, te gelijk in het burgerschap op te nemen. Deze omstandigheid, en dat van de passe, van zulk eene verwijderde plaats naar Utrecht kwam, geeft mij aanleiding, om te gelooven, dat zijn voorgeslacht, en welligt de genoemde bouwmeester-zelf, aldaar te huis behoorde; immers, ik vond, dat in 1417 tot de regering, als Ouderman, benoemd werd Faes van den Passe, Lynnewever. Zie Burman, Utrechtsche Jaarboeken enz.; Utrecht, 1758, I., bl. 201. - dirk volkertsz. coornhert wordt als zijn leermeester opgegeven, dat, waarschijnlijk, uit den aard van zijn werk is afgeleid, doch de bewijzen komen mij zwak voor, te meer, door zulks uit zijne eerste werken op te maken, en dewijl dirk reeds in 1590 overleden was. Hoe oud was dan crispyn, toen hij Utrechtsch burger werd? hij, die in 1636 nog hertrouwde, blijkens de volgende acte: ‘Op huyden 14 October, 1636, compareerde Sr. crispiaen van de pas, den Ouden, plaetsnyder t'Utrecht, toecomende bruydegom, ende Sebastiaentgen, Henricks van Asch dochter, bevorens weduwe van zaliger Willem Petersz. van den Berch, toecomende bruyt, ende verclaerden enz. Gedaen t'Utrecht, ten huyse van magdalena van de pas, staende aen St. Marienplaets enz.; get. crisp. de pas, de Oude.’ Protocol van den Notaris Fred. Zwaerdecroon. Voorts, uit de beschikkingen zijner kinderen en behuwd-kinderen: ‘Eodem die, (op denzelfden datum) compareerde magdalena van de pas, weduwe wijlen Jhr. Frederick van Bevervoerdt, voor haer-selve, Sr. Pieter Hemelcours, coopman tot Rotterdam, voor hem-selven, ende als man ende voocht van Martha van de Pas, ende Sr. crispiaen van de pas, den Jonge, plaetsnyder t'Utrecht, mede voor hem-selven, ende verclaerden, dat also crispiaen van de pas, hun respective vader ende schoonvader, aen Sebastiaentgen, Henricks van Asch dochter syne bruyt, by huwelycksche voorwaerden etc. Actum presentibus, (get.) magdalena van de pas, wed. van Fred. van Bevervoorde. crispiaen de pas, de Jonge. P.v. Hemelcours.’ In hetzelfde Protocol, berustende in de Archiven van het Gerecht, te Utrecht. - Elf dagen daarna, heeft hij zijne dochter, magdalena, wonende op de St. Marieplaats, bij wie hij toen in, of nevens woonde, voor bewezen diensten, een legaat van ƒ1000 vooruit gemaakt. - Deze echtverbintenis werd spoedig ontbonden, want het daaraanvolgende jaar is hij overleden. Ik vond in het Begrafenis-boek der Buurtkerk, te Utrecht, berustende in het Archief van den Burgerlijken Stand: ‘6 Maert 1637. crispyn van de pas, den Ouden, nalatende zyn huisvrouw, met echte mundige kynderen.’ - Uit al deze bescheiden kan ik zijne geboorte-jaar, door Nagler omstreeks 1540 gesteld, niet opmaken; anderen stellen nog een later tijd; Immerzeel, geeft, in navolging van Bryan, 1560 op, dat nog het aanneemlijkste is, dewijl hij dan, bij zijn overlijden, den ouderdom van
| |
| |
77 jaren zou hebben bereikt. - Sandrart heeft de dwaling veroorzaakt, dat hij te Keulen zou zijn geboren, en daardoor hebben andere auteurs die stad als de geboorteplaats zijner kinderen vermeld. Dat hij zich te Keulen, en misschien ook in andere steden, vóórdat hij zich te Utrecht vestigde, tijdelijk heeft opgehouden, met het doel, om zich eene zekere bron voor zijne kunst en handel te openen, kan waar zijn, dewijl er van zijne werken voorkomen, die de jaren 1599-1604, en het adres Coloniae voeren, doch dit zijn meestal Portretten van Duitshe vorsten, welke hij wel met zijne zonen te Utrecht vervaardigd, en in een depôt te Keulen verkrijgbaar gesteld zal hebben. Het was de gewoonte, in die dagen, om in groote steden handel te vestigen, al woonde men er niet: zoo gaf hij, in 1629, te Keulen, Le Maneige Royal enz. - Zie op crispyn, den Jonge. - in het licht. Ook te Parijs, Frankfort, Londen en Koppenhagen zijn prenten verschenen, door den Ouden crispyn gegraveerd, en in ons land te Arnhem, 's Gravenhage, Amsterdam, en te Utrecht, lang vóórdat hij er zijn burgerregt had gekocht. Zoo vond ik, dat hij, in 1634, volmagt gaf, om de nalatige betalingen der Parijsche kunsthandelaars voor hem in te vorderen, bij de volgende acte: ‘Op huyden 21 Augustus 1634, compareerde Sr. crispyn van de pas, de Oude, borger tot Utrecht, ende constitueerde Sr. Johan Wils, Neêrlants coopman, tot Parys wonende, ende Artus, zyn dienaer etc. omme inne te voirderen allen soodanige actiën ende achterwesen, als hy comparant binnen Parys aen verscheyden coopluyden ende anderen aldaer ten achteren soude mogen wesen etc. Aldus gedaen ten huyse van de comparant, staende aen de Westzyde in de Lynmarckt, ter presentie van crispyn de pas, de Jonge, ende Claude Charpignon, wonende te Utrecht etc. (Get.) crispiaen van de pas, de Oude. - crispian de pas, de Jonge. - Claude Charpignon.’ Protocol van den Notaris H. Ruysch. - In 1624, woonde hij op de Oude Gracht, nabij de Beijerbrug, thans Bezembrug. Zie op magdalena. - Zijne woning was eene ware kunstschool, waarin zijne zonen crispyn, simon, willem, en zijne dochter magdalena, met goed gevolg, werkzaam waren. Het getal Boekwerken, door hunne graveerstift versierd, is ongelooflijk, als ook de portretten en historiële prenten, die met chris. v. pass beteekend zijn, doch allen voor werk van den Ouden crispyn worden gehouden, dat echter niet zoo is, want dien naam vindt men nog op werken van 1640, terwijl de eerste mij bekende prent Maria met het Kind, naar j. mabuse, in fo., het jaartal 1589 voert. Nu is het duidelijk, dat het werk der twee crispyns, zelfs tot 1610, bij eene naauwkeurige beschouwing, moeijelijk te onderscheiden valt; in dat van later tijd is het onderscheid beter op te merken, want de Jonge crispyn heeft, in den volsten zin, zijnen vader verre overtroffen; hij was bovendien een goed teekenaar, die veel onderwerpen voortreflijk zamenstelde, en het is door zijn werk, dat dit geslacht een Europeschen room verworven heeft. - Zie verder op crispyn, de Jonge. - Onze Oude crispyn bezat een ondernemenden geest, en heeft dien in zijne kinderen aangekweekt, want allen hebben door hun talent, buiten 's lands, hooge onderscheiding mogen genieten. - De uitgave zijner werken werd niet altijd goed gekeurd, en had wel eens eene onzedelijke strekking, hetwelk de volgende aanteekeningen bevestigen: ‘Opte requeste van crispiniaen van de pas, wonende tot Utrecht, versoeckende octroy omme te mogen vuytgeven seker boucxken, geintituleert: Emblemata amatoria, inhoudende verscheidene figuren, by hem gesneden, is den suppliant syn versouck afgeslagen.’ Resolutie der Staten-Generaal, 7 December, 1612. - En vijf jaren daarna: ‘Opte requeste van crispinian van de pas, wonende tot Utrecht, versoeckende octroy omme te mogen vuytgeven seecker boeksken, geintituleert: Thronus Cupidus, sive Emble- | |
| |
mata amatoria, inhoudende verscheyden figuren, by hem gesneden, is den suppliant syn versoeck afgeslagen.’ Resolutie der Staten-Generaal, 7 December, 1617. - Het schijnt mij toe, dat het eerste, met regt afgekeurde Werk, evenwel ondershands verspreid is, want in een derden druk der Enigmata, sive Emblemata amatoria, Lugd.-Batav., Ao. 1624, en in een van 1642, in l2o.-obl., zonder naam van uitgever en de prenten niet beteekend, met Latijnschen, Franschen en Hollandschen tekst, - in mijn bezit - zijn de meeste prentjes van zijne hand, en hiervan is, zoo ik het wèl heb, de eerste druk van 1608, bij D. Pietersz., te Amsterdam, verschenen. Zie Catalogus van Van Hulthem, Nr. 24369, en over het tweede Werk, De Navorscher, VI., bl. 207. - Te Utrecht was hij bij de geachtste ingezetenen zeer in aanzien, en stond zelfs in vriendschap met den geleerden Arnoldus Buchelius, wiens portret hij, in 1614, zeer fraai, in ovaal, gegraveerd heeft, in 12o., en waarvan ik een fraai exemplaar bezit. - De Heer Mr. J.T. Bodel Nyenhuis, te Leyden, is in het bezit van het Album van dien geleerde, waarin zich eene teckening van de pas bevindt, voorstellende De H. Maagd, met het in doeken gewonden Kind op den arm, terwijl de H. Joseph het liefkoost. - Op zijn naam, vindt men bij Le Blanc de volledigste opgave zijner werken, tot 663 nommers, vermeld. Hieronder zijn er, die bepaaldelijk alleen van den Jongen crispyn zijn, en men mag gereedelijk aannemen, dat zijne vier kinderen, voor meer dan de helft, aan deze prenten deel hebben; dit kan men zelfs zien aan de Zeven Wonderen der wereld, naar marten de vos enz.
| |
[Passe, of Pas, (Crispyn van de, of de)]
PASSE, of PAS, (Crispyn van de, of de) de Jonge, werd, volgens al de gewone berigten, in 1585, te Utrecht, geboren. - Zie daarover, en verder over zijn geslacht enz. op zijn Vader van dienzelfden naam. - Natuurlijk, heeft hij de kunst bij zijn vader geleerd, doch de eerste opleiding moet te Utrecht hebben plaats gehad, want hij schrijft zelf in het Voorberigt tot zijn Werk ‘Van het Light der Teeken- en Schilderkonst enz.,’ dat hij ‘met de soon van paulus moreelsz. beneven andre; maer inzonderheid met den welEdelen Jonkheer (jan) van der burg, in de vermaerde Teekenschool, die op dien tyt van de voornaemste meesters wierd gehouden, heb gegaen; enz.’ Wanneer de jonge moreelse toen 15 jaren oud was, zou zulks omstreeks het jaar 1615 moeten hebben plaats gehad. Zeer jong was hij reeds in de kunst bedreven, want men kent de prent Paus Paulus, onder een troonhemel gezeten enz., beteekend passaeus Senior inv. et exc. Junior sculp. aetatis 17, in kl. 4o. Was daar nu het jaartal bijgevoegd, dan wist men dat zijner geboorte. - Ook de fraaije Titel, door zijn broeder, simon, - Zie aldaar. - is door hem, in 1615, geteekend. - Nog staat er een Portret van Johannes Angelus Werdenhagen, in 4o., op zijn naam, bij Nagler vermeld, hetwelk hij in 1600 gegraveerd heeft. Zoo dit jaar juist is, dan zeker behoort het tot zijn eerste werk. - Het is aan crispyn, den Jonge, dat de vermaardheid van zijn vader en hun algemeen bekende roem te danken is. Aan hem, die tevens een bekwaam teekenaar was, moeten de schoonste werken, zoo geteekend als gegraveerd, worden toegekend, die echter meest allen op naam van zijn vader doorgaan, ja, zelfs duidelijk, als de zijne, beteekend zijn. - Om in geen herhalingen te vervallen, over wat ik dienaangaande op zijn vader heb vermeld, wil ik slechts één hoofdwerk van hem noemen, waardoor zijn roem in gansch Europa gevestigd is, namelijk: Le Maneige Royal de Monsieur de Pluvinel, premier Escuyer du Roy. Dedans lequel se void la manière de bien dresser les Cheveaux, traictant de tout ce qui y est requis et nécessaire pour rendre un excellent et perfaict Cavalier, le tout selon l'usage de ses Académies. Embelly de plussieurs excellentes Figures, faict au naturel et gravées en taille-douce par crispin de pas, le Jeune: Le tout reveu et
| |
| |
corrigé par l'Autheur mesme. Imprimé à Paris Anno 1623. Au dépens de crispin de pas, le vieux, à Utrecht, gr. fo., in plano; bevattende 60 platen - waaronder er één is door zijn broeder simon het Portret van Lodewijk XIII. en van Pluvinel. Al de edelen, die destijds aan het hof verkeerden, zijn in portret, met de namen er bijgevoegd, en, naar andere afbeeldingen van hen te oordeelen, volkomen gelijkende. Dat hij dit groote werk zelf te Parijs heeft moeten verrigten, ligt in den aard der zaak, dewijl het onder het oog van Pluvinel moest geschieden, doch door diens dood, niet geheel is voleindigd, zooals hij, behalve in de Opdragt aan den Koning, ook nog in een Brief schreef: ‘Le dit sicur de Pluvinel ayant esté prevenu de mort auparavant que je fusse seulement au milieu de mon travail, me fait presque tomber le burin de la main.’ - Ik kan niet nalaten, het volgende vers hier over te nemen, waaruit blijkt, hoe hoog het talent van onzen de pas toen reeds stond aangeschreven: ‘Au Roy sur son Portraict. - Grand Roy, l'heur du siècle où nous sommes! - Ainsi que sur tout tu preveaux - A Gaigner par amour l'affection des hommes - Et par force dompter la fierté des Chevaux; - L'industrieuse main de passe - A te bien figurer tout autre mains surpasse. M. Thom. Billon.’ - Inderdaad, dit portret, met overrijk zinnebeeldig bijwerk, is een meesterstuk van dien tijd, en ver boven de burin van zijn vader verheven. Dit is de eerste en zeer zeldzame druk van dit Werk, waarvan ik een schoon exemplaar bezit. Nog bestaan de volgende drukken, doch niet met eensluidenden titel, als: l'Instruction du Roy etc., Paris, 1627; Ibid., 1629; alsmede een in het Fransch en Hollandsch, en een in het Hoogduitsch, beiden van 1629; bij den laatsten is een adres te Keulen gevoegd, hetgeen, zeker, sommige auteurs aanleiding heeft gegeven, om van de pas voor een Keulenaar te houden; voorts te Amsterdam, bij Schippers, 1656, en nog eens bij denzelfden, in 1666; bij deze laatste uitgave schijnt van de pas reeds overleden te zijn, blijkens eenige, waarschijnlijk, versleten platen, door anderen gekopiëerd, en daarin gevoegd. Het is naar aanleiding van dit Werk, dat ik eene merkwaardige herinnering aan den toestand der kunst van die dagen in Frankrijk, bij vergelijking met die der Nederlanden, hier kan mededeelen. Het bleef niet onopgemerkt, in het begin der XVII. eeuw, dat de Fransche Ridderschap, hoewel zij met het wapen en alle verdere ridderlijke bedrijven, bij voortduring in Europa op den voorgrond stond, aan de toenemende beschaving, die zich in den middelstand ontwikkelde, geheel vreemd bleef, en dien tengevolge maakte Maria de Medicis gebruik, bij de zorg voor de opvoeding van haren zoon, Lodewijk den XIII., om de Pagieschool zoodanig te doen verbeteren, en de noodige onderrigtingen in kunst en wetenschap daarbij te doen plaats grijpen, die onvermijdelijk noodig werden geacht tot de opvoeding der jeugdige edelen, die de bloem der Fransche natie uitmaakten. De in die dagen alom met roem bekende rijdermeester Pluvinel, bovenvermeld, werd, als edelman, aan het hoofd dier vorming geplaatst, waarvan vele vorsten en edelen gebruik maakten, zooals ook Prins Hendrik Frederik van Oranje, met andere Nederlandsche jonge edelen, die, gedurende eenigen tijd, aldaar, bij gelegenheid, dat zijne halve zuster, Charlotte Brabantina, met Claudius, Hertog van Tremouille, in het huwelijk trad, aan de beroemde Academie vlijtig van de lessen van Pluvinel gebruik maakte, en hetgeen tusschen de jaren 1594 tot 1598 heeft plaats gehad. Het is voor stellig aan te nemen, dat Prins Maurits deze hooge oefenschool met belangstelling gadesloeg, en als eerste ridderlijke krijgsman zijner eeuw ook door Pluvinel zeer geschat werd, hetgeen uit het volgende is af te leiden. Dewijl er, namelijk, eene gaping bestond, voor zeker onderwijs in de beeldende kunsten, in verband en aansluitende met den aard der leer, welke Pluvinel gebruikte, om langs den meetkundigen
| |
| |
weg de ridderoefening op die gronden in te prenten, en er alstoen geen kunstenaar aldaar aanwezig was, die de geschiktheid had, om de gewenschte methode te volvoeren, zoo heeft Prins Maurits, die dit volkomen beseffen kon, en het vereischte tot volmaking der Academie, hier te lande, in van de pas vond, dezen tot dat einde aan Pluvinel gezonden, zooals blijkt te hebben plaats gehad, namelijk, uit een Voorberigt aan den Lezer, voorkomende in het boven genoemde Werk: Van het Light der Teeken- en Schilderkonst, enz., door crispyn van de pas uitgegeven, waarin hij zegt: ‘Tot welk werk ik inzonderheit door haer Koninklyke Maj. van Vranckrycx opperste stalmeester, Heer Antonius Pluvinel ben aengeport, uit oorzack dat ik van den Doorlugtygen Vorst en Heer, den Heer Mauritz, Prince van Oranyen, Hoogloff'lyker gedachtenis by den voorsz. Heer Pluvinel wiert gezonden, die op dien tyd binnen Parys, een Ryschool had opgeregt, waer in veel groote Heeren en voornaeme Edelluydes Zoonen in allerley kunsten, als Schermen, Sterckbouwen, met Spiets speelen, Musyck zingen, en Schryven (!) wierden onderweezen, waer over hy voor goed hielt, dat ik de Jonge Adel in de Teekenkonst zou onderrichten, opdat zy, met der tyt in haer Koning: Majesteyts dienst tot overste verkoren zynde, en tot den Oorlog wierden gebruickt, d'ordening van een Leeger of andre Krysgswerken hunne Sterckbouwers zouden kunnen voor oogen stellen.’ van de pas schijnt bij deze hoogst vereerende betrekking vele moeijelijkheden te hebben ontmoet, om zulk eene woeste, onbeschaafde en onbestendige jeugd, eenige kennis van de grondregelen der beeldende kunsten in te prenten, zoodat hjj zijn eigen gewone wijze van beschouwing en mededeeling wel kon laten varen, als op dien voet geen effect kunnende te weeg brengen, en zich verpligt vond, eene vinding te doen, waarmeê hij slaagde, om dat luchtig volkje, tot hun bestwil, te leiden, zooals hij-zelf in het reeds genoemde Voorberigt mededeelt. ‘Naerdien den Jongen Adel, en byzonder de Francoyzen, die gemeenlyk wat haestig van hooft zyn, in onze gewoonte van leeren vry zwaer voorquam, en daar over heel ongeduldig wierden, zoo wiert ik gedwongen, om tot een gemackelijker manier te treeden, en door eene vaste maet en voorbeelden myn dingen te werk te stellen. Volgende daer in den wytvermaerden andreas vignol, doende gelyk hy in zyn boek van de vyf Colonnen. Zoo betoon ik door ses of zeeven veltmatyge figuren een zeer klare en makkelyke manier, hoe men alles, wat een op de gantze werelt voorkoomt, zonder moeyten bequaemelyk in zyn regte gestalte zal stellen en teekenen, enz.’ Hij heeft op dien voet en langs dien gevonden weg, jaren lang, deze betrekking vervuld, want Lodewijk den XIII. komt verscheiden malen voor als op zijn 16. jaar afgebeeld, in het Werk, Le Maneige du Roy, dat alzoo het jaar 1617 aanduidt. Hoe lang hij na dien tijd nog aan de meergemelde Academie verbleef, is mij niet zeker gebleken. Dit staat echter vast, dat hij later weder in zijn vaderland is teruggekeerd, want in 1634 komt in eene Notariële Acte voor, - Zie op zijn vader. - dat hij te Utrecht woonde, alsmede, in dat jaar, in de Kameraarsrekening, waar ik lees: ‘Item crispinus van de pas, de Jonge, 80 gulden voor de presentatie van 40 figuren ofte Contrefeytsels van den WelGeboren Heere, den Grave van Solms.’ - terwijl in den jare 1643, te Amsterdam, op de Westermarkt, in Pallas, zijn Firma aanwezig was, zooals zijn adres, benevens dat van den uitgever Jan Jansz., op 't Water, vermeld staat in het genoemde Werk Van het Light der Teeken- en Schilderkonst, enz., met een tekst in vier talen verschenen, als in het Italiaansch, Hollandsch, Fransch en Hoogduitsch. Dus heeft hij te Utrecht gewoond, en, welligt, te Amsterdam een handelhuis voor kunstwerken gehad. Bedoeld Werk is opgedragen: ‘Aen de Wel Eedle en Hoogh Mogende Heeren, myn Heeren de
| |
| |
Staten der Provintie van 't oude en vermaerde Stift Uitrecht. Als mede aen myne gebiedende Heeren, de Heer Schout, Burgemeesteren, Schepenen en Raden der voorsz. Stat. - Wel Eedele Heeren. Ick weet dat deze letteren uw Ee. zeer vreemt in d'oogen zullen schemeren, vermits zy een grote vrymoedigheid van üw EE. onderdaen vertoonen; doch ik vertrouw dat uw EE. beneeven de vrymoedigheit, een Onderdanyge Dienstwilligheyt zult vinden: welke dienstwilligheid my, na dat ik lang met een vurygen yver, om yets, 't geen die waerde, om aen uw EE. vereert te worden, mocht bereyken, ter werelt te brengen, heb zwanger geweest, heeft aengeport, om dit myn kleen Werck uw EE. toe te eygenen, niet om daerdoor van aw EE. groote giften of gaven te trekken: maer als een schuldyge danckbaerheyt, om te erkennen dat ik zulck een heerlik voedsel uit uw EE. Provintien, en, byzonder uit de Steede Uitrecht, en myne mede-burgers, ja selfs die in Ampten en bedieningen hebben gezeeten, en my, beneeven myne ouderen, als lichten en baken zyn geweest, heb genooten;’ enz. Uit dit alles blijkt, dat hij zich toen een Utrechtenaar noemde, en in dien zin ook de verpligting van zijne ouders aan de Regering zich herinnerde; welligt was dit destijds ook zoo overbekend, dat hij het onnoodig achtte, daarvan meer bijzonderheden te vermelden, dewijl zij allen, als zoodanig stonden geboekt; en dat hij het Werk geheel uit erkentlijkheid opdroeg, geeft hij ondubbelzinnig te kennen, daar hij de belooning, gewoonlijk aan een dergelijk iets verbonden, van de hand wees, zoodat men daaruit zou kunnen afleiden, dat hij in ruime omstandigheden verkeerde, dat trouwens door de aanzienlijke betrekking, welke hij in Frankrijk zoovele jaren had vervuld, wel aan te nemen is. - Hij heeft een zoon van denzelfden naam nagelaten, - Zie de meening daarover op PASSE, (Crispyn van de) zoon van simon. - Dewijl, door misverstand, de meeste zijner werken onder die van zijn vader worden opgegeven, zoo vindt men bij Nagler slechts 15 nommers vermeld, doch Le Blanc noemt daar nog bij: Les vrais portraits des grandes Dames, des Demoiselles nobles, Filles de Marchands, deguisseés en Bergères, et le choeur des Muses; 5 part. met 120 portretten, in 4o.- Welke zekerheid kunnen vreemde auteurs nu erlangen uit het berigt nopens de passe'n door Immerzeel, die slechts één regel aan onzen crispyn wijdt, namelijk: ‘hij werkte in denzelfden stijl als zijn vader, en er zijn slechts weinige stukken van hem bekend.’ - Onder een aantal zijner werken, bezit ik ook het Portret van den Vice-Admiraal Piet Hein, door hem-zelven, met rood en zwart krijt, fiks en stout geteekend, in 4o. - Hij heeft ook geschilderd, ten minste ‘eene Graflegging, door crispyn de pas,’ vindt men in den Catalogus van Hoet, II., blz. 523, vermeld.
| |
[Passe, of Pas, (Crispyn van de, of de)]
PASSE, of PAS, (Crispyn van de, of de) zoon van simon van de passe, bloeide te Koppenhagen. Levensberigten zijn van hem niet bekend. Wij vonden, zegt Nagler, enkel zijn naam in Weinwich's Maler u.s.w. Historie in Kongerigerne Danmark etc., S. 62, vermeld. - De volgende gravuren zijn van hem, als: Portret van Koning Frederik III. van Denemarken, in fo. - Een Ecce Homo, hoofdfiguur, c. de passe sc. 1680, in fo. - en, Eene vrouw door drie kinderen omgeven, idem fec. 1643, in fo. - Bryan-Stanley zegt, dat hij een zoon van crispyn den Jonge, en, waarschijnlijk, bij zijn oom simon, te Koppenhagen, werkzaam was.
| |
[Passe, of Pas, (Magdalena van de, of de)]
PASSE, of PAS, (Magdalena van de, of de) echtgenoot van Jonkhr. Frederik van Bevervoorde. Het jaar 1583, als dat harer geboorte, die te Utrecht kan hebben plaats gehad, is even onzeker, als dat van hare broeders crispyn, willem en simon. Ik heb daarover eenige berigten uit autentieke stukken, allen te Utrecht berustende, opgespoord. Het vroegste is eene vervolging wegens wanbetaling, waarschijnlijk van een vreemden kunstkooper, zooals hier volgt: ‘Op huyden, 17
| |
| |
November, 1624, compareerde de eersame crispyn van de passe, Joffer magdalena van de passe, ende Sr. Jan Ter Brugge, de Jonge, allen wonende binnen deser stadt, wesende tsamen van competenten ouderdom, ende hebben ter instantie van den eersamen Dirck Vuysting, mede borger derselver stadt etc., getuycht, ende eerst de voorn. crisp. van de passe, dat Hans Letoir, op ten 2. September, 1623, van hem gecoft hadde, een oude schilderye ende teyckeninge voor de somme van 16 gulden, dewelcke deselfde Letoir beloofde te betalen binnen 3, 4, immers ten lancxste binnen 8 dagen etc.; ende de voornoemde magdalena van de passe verclaerde, dat de voorn. Letoir op ten 2. September, 1623, van haer in copie ontvangen heeft, twee paer satyne drucken voor de som van 18 gulden, te betalen binnen dagen voornoemd; ende de voors Jan Ter Brugghe verclaerde, dat de voors. Letoir, uyt sake van verteerde costen ende welverrekende penningen schuldich was de som van 17 gulden, voor de betaling van welcke penningen, de voors. Vuysting hem mede borge geconstitueert hadde etc. Aldus gedaen ten huyse van de voors. van de pas, staende op de oude graft omtrent de Beyerbrugge, - thans de Bezembrug - ter presentie van marcus ormea, ende Gerrit Bor, apothecaris. Get. magdelena van de pas. crispiaen van de pas. Jan Jansen Ter Brugghen. marcus ormea. Gerrit Bor.’ Protocol van den Notaris Van Leeuwen. - Na dien tijd is zij gehuwd met Jonkheer Frederik van Bevervoorde, van een bekend oud Utrechtsch geslacht, en was zij reeds in 1636 weduwe, blijkens de volgende acte: ‘Op huyden den 23 October, 1636, compareerde Sr. crispiaen van de pas, den Ouden, plaetsnyder te Utrecht, ende bekende geprelegateerd te hebben magdalena van de pas, weduwe wijlen Jonkhr. Frederick van Bevervoorde, syne dochter, de somme 1000 gulden, ende dat voor de diensten by hem comparant van haer alrede genoten, ende noch te genieten etc. Gedaen tUtrecht, ten huyse van den comparant, staende aen de Mariaplaets etc. Get. crispiaen van de pas.’ Protocol van den Notaris F. Zwaerdecroon. - Hieruit schijnt te blijken, en wel in verband met het nog zoo late huwelijk van haar hoogbejaarden vader, - Zie aldaar. - dat zij hem in zijn weduwenaarschap bijzondere diensten heeft bewezen, welke hij toen door een opzetlijk legaat wilde vergoeden, waartegen zij, waarschijnlijk zeer bemiddeld zijnde, hem te gelijker tijd het genot der vruchten van haars moeders erfdeel afstond, zooals bij de volgende acte bepaald werd: ‘Eodem die compareerde Joffer magdalena van de pas, weduwe wijlen Jhr. Frederick van Bevervoorde, ende verclaerde dat, also crispiaen van de pas, haer comparantes vader, op huyden geprelegateert hadde, de somme van 1000 gulden, sy comparante, willende dankbaar zyn, geconsenteert hadde, dat den voorn. haers comparanten vader, zyn leven lang gedurende, in lyftocht behouden zal, al tgene haer comparante ter zake van haer moeders erffenisse soude mogen competeren, belovende hem ter sake van dien syn leven lang nyet te zullen molesteren etc. Get. magdalena van de pas, wed. van Fred. van Bevervoorde.’ In hetzelfde Protocol, berustende in de Archiven van het Gerecht, te Utrecht. - Bijna 6 maanden daarna, was haar vader reeds overleden, blijkens de volgende verleende volmagt: ‘Op huyden den 13 April, 1637, compareerde magdalena van de pas, weduwe wylen Jhr. Frederick van Bevervoorde, ende maeckte machtich etc. Frederick Zwaerdecroon, notaris etc. omme uit haer naem te assisteren de inventarisatie van de goederen van Sr. crispianus van de pas, by haren vader, zaliger gedachten, nagelaten, den inventaris daervan te maken etc. Get. magdalena van de pas, wed. van Fred. van Bevervoorde.’ Protocol van den Notaris Van Way, in, hetzelfde Archief. - Zij heeft het meest Landschappen, waarin historiële onderwerpen zijn aangebragt, goed gegraveerd, grootendeels naar a. elsheimer,
| |
| |
j. breughel, c. willaerts, en r. savery. Nagler beschrijft elf nommers, waaronder de Vier Jaargetijden; doch ik vond nog De 12 Maanden, in den Catalogus van den kanonik P. Wouters, Bruxelles, 1797, blz. 78, vermeld. - Bij Bryan en Le Blanc wordt ook haar eigen Portret, door haar gesneden, in 4o., genoemd, en dit is, waarschijnlijk, hetzelfde, dat, zonder naam van graveur, onder Nr. 2226, in den Kunst-Catalog van R. Weigel voorkomt. Ik heb eene Engelsche uitgave gezien, die zeer slecht was; of dat nu eene kopij is, weet ik niet.
| |
[Passe, of Pas (Simon van de, of de)]
PASSE, of PAS (Simon van de, of de) was, zoo vermeend wordt, de derde soon van crispyn van de passe, den Oude, en, in 1590, te Utrecht geboren. Dit moet, zeker, vroeger zijn, ofschoon na 1585, zoo dit jaar, voor de geboorte van zijn broeder crispyn gesteld, goed is. Ik heb grond, om zulks te betwijfelen, want ik bezit een Titel in fo. voor de Opera theologica M. Wilhelmi Perkinsi, vertaald door V. Meusevoet enz. t Amsterdam, by Cloppenburch, 1615, sim. pass. sculp. chrisp. pass. Jun. inv., niet alleen met het portret van den auteur, maar door zinnebeelden ten voeten uit, omgeven, zijnde eene rijke zamenstelling, en wel zóó fraai gegraveerd, als zijn vader immer werk geleverd heeft. Toen was hij, zeker, nog te Utrecht, hoewel men hem reeds in 1613 naar Londen laat vertrekken, en verder naar Denemarken, waar hij, zoo men meent, in 1644, overleden is. Zeker is het, intusschen, dat hij in beide landen vele voortreflijke werken vervaardigd heeft. Le Blanc noemt 52 stuks, waarbij het Portret van Hendrik Goltzius, 1614, in 4o., raar. - In het Koninklijk Muntkabinet, te 's Gravenhage, berusten twee ovale zilveren penningplaten, met portretten, ik meen van Vorsten van Oranje, door hem er in gesneden. - Voor het groote Werk, Académie de l'Espée de G. Thibault etc. (Anvers), 1628, heeft hij eene der opdragtplaten (die aan den Graaf van der Lippe) fraai gesneden: moest die ééne prent nu uit een ander land komen? - simon, zoo gemeend wordt, heeft een zoon crispyn - Zie aldaar. - nagelaten, die mede de kunst beoefende.
| |
[Passe, of Pas. (Willem van de, of de)]
PASSE, of PAS. (Willem van de, of de) Even als dat van zijne broeders, wordt ook zijn geboortejaar onzeker gesteld, en velen zeggen: geboren te Utrecht, 1590. - Hij was, zoo voorondersteld wordt, de tweede zoon van crispyn van de passe, den Oude, en heeft bij zijn vader de kunst geleerd en uitmuntend graveerwerk geleverd. Het jaar, toen hij reeds in Engeland werkzaam was, vond ik vermeld op eene zeer zeldzame prent, zijnde het Portret van George Villiers, Graaf van Buckingham, te paard, in 4o., waaronder deze woorden: Graved and dedicated by wil. passaeus, in the yeare of or Lord God 1625, terwijl hij in 1624 nog vele der fraaije prentjes gegraveerd heeft voor J. de Brune's Zinnewerk, toen te Amsterdam, bij Cloppenburg, uitgegeven, waarvan hij er een, op blz. 295, zelf beteekend heeft. Deze komen ook voor in de uitgave bij Schippers, Ibid., 1661. - Zeker is het, intusschen, dat hij zich, even als zijn broeder simon, bij crispyn, te Parijs, heeft opgehouden, want ik bezit prenten, door hem aldaar vervaardigd en uitgegeven, volgens de bijvoeging Cum privil. du Roy très-crestien. Le Blanc noemt 20 stuks zijner graveerwerken. - Van zijn overlijden is niets bekend.
| |
[Patenier (Joachim)]
PATENIER (Joachim) wordt voor den eersten kunstenaar gehouden, die het landschapschilderen als een afzonderlijk vak zou hebben ingevoerd, dat tot zijn tijd, immers, altijd slechts als bijwerk in geschiedkundige tafereelen werd aangebragt. - Immerzeel heeft reeds eenige berigten over hem meêgedeeld, en Van Mander vermeldt, dat hij, in 1535, in het St. Lucasgild, te Antwerpen, is aangenomen, hetgeen eenig licht geeft, en wat men eerder voor zekerder kan aannemen, dan het berigt van Bryan-Stanley, die, het onbrekende willende aanvullen, zijn geboortejaar op 1480 stelt, en zijne opneming in het genoemde Gild, om meer
| |
| |
orde daarin te brengen, 20 jaren heeft vervroegd. Dit was trouwens niet noodig, dewijl men zich te allen tijde moest laten inschrijven, wanneer iemand zich, met der woon, in eene plaats vestigde, waar een Gilde bestond. Zijn commentator, Stanley, die Nagler heeft gelezen, begreep dit ook, en stelt daarom zijne geboorte omstreeks 1490, en zijn overlijden - doch onzeker - op 1548. - In den Catalogue du Musée d'Anvers, 1857, wordt werklijk zijne inschrijving in het St. Lucasgild in 1515 bevestigd, en tevens het jaar 1535 opgegeven voor een hendrik patenier, toen ingeschreven, waardoor Van Mander tot de genoemde vergissing is geleid. - Tevens wijst hij aan, waar zijne werken (die zeldzaam voorkomen, en vooral die historiële onderwerpen bevatten, welke men met voorzigtigheid en oordeel als van hem afkomstig moet toetsen) aanwezig zijn. - Die te Weenen, zegt hij, zijn zeer twijfelachtig. Een stuk, in het bezit van M. Wyntjes, te Middelburg, voorstellende Een Veldslag, is zóó delicaat gepenseeld, dat geen miniatuur, hoe uitvoerig ook, daarbij kan vergeleken worden; en betreffende een ander, hetgeen in de Verzameling van wijlen William Beckfort berustte, voorstellende De Offerande van den wijzen man, zegt Dr. Waagen, dat het, voor wat kleur en uitvoering betreft, het beste van dezen meester is. Nu moet ik echter waarschouwen, dat de genoemde Veldslag wel te Middelburg was te zien, doch thans juist twee-en-een-halve eeuw geleden, zoo als Van Mander ons, in 1604, berigtte, die eene beschrijving van dat stuk heeft gegeven, dat toen bij Melchior Wyntjes, muntmeester van Zeeland, berustte. - In den Messager des Sciences etc., Gand, 1835, pag. 403, is eene Afbeelding van de Vlugt in Egypte, genomen naar de schilderij, in het Museum, te Antwerpen, bij eenige mededeelingen, over patenier gegeven. - Zijne Hoogheid, Prins Albert van Engeland, bezit vier kleine schilderijen van patenier: Magdalena; - St. Christoffel; - St. Jan, op het eiland Patmos, - en, De Calvarieberg, die allen op de Tentoonstelling te Manchester, in 1857, zeer geroemd werden, en waarin het landschap malsch en eigenaardig, met smaak naar de natuur gevolgd, is aangebragt. - Zijn Portret werd door c. cort, naar dat van albrecht durer, gesneden. Op een dito, met het vers van Lampsonius, Th. Galle excud. in kl.-fo. staat, in den grond gesneden: joch. patenier, Dionantensis, vivebat Antverpiae, 1520. Hiervan bestaat eene kopij door h. hondius, en nog een, tegenovergesteld, door e. de boulonois.
| |
[Patras (Lambert)]
PATRAS (Lambert) is een zeer bekwaam kunstenaar te Dinant geweest, die zich in de middeneeuwen beroemd maakte door het vervaardigen en in koper gieten van kerksieraden, zoo als de fraaije Doopvont, in de St. Bartholomeus-kerk, te Luik, dit bewijst. Deze vont, waarop een aantal historiële onderwerpen zijn afgebeeld, is in 1112 gegoten. Zie Splendeur de l'art en Belgique, p. 398.
| |
[Pau, (Peter)]
PAU, (Peter) een kunstschilder, die in den beginne der XVI. eeuw bloeide, en, als zoodanig, in 1506, in de Broederschap van St. Lucas, te Antwerpen staat ingeschreven. Zie Nagler.
| |
[Paudits. (Christopher)]
PAUDITS. (Christopher) Voor de cer der Hollandsche school, vermeld ik hier ook dezen (hoewel een vreemdeling van geboorte), als één der bekwaamste discipelen van onzen rembrandt, die met zijn verkregen talent, roemvol, in het buitenland gewoekerd heeft. Hij werd te Lower, in Saksen, omstreeks 1618, geboren, en is, waarschijnlijk, in 1666, overleden, dewijl zijn naam, en het jaartal 1665 nog op een zijner stukken gevonden wordt. Hij schilderde historiële onderwerpen en portretten, en genoot de bescherming van Albert Sigismund, Hertog van Saksen; later werd hij, onder die van den Bisschop van Regensburg, zeer bevoordeeld. - Balkema vermeldt zekeren pauderit, als discipel van rembrandt, geboren in Saxen, 1601, en overleden 1662, benevens nog een jan paudits, ook
| |
| |
aldaar in 1618 geboren, en in 1659 overleden, dien hij mede als een leerling van rembrandt noemt, waaruit duidelijk blijkt, dat hij aan twee kunstenaars heeft gedacht, hoewel het niemand anders dan de hier aan het hoofd geplaatste paudits moet wezen. Meer dan waarschijnlijk, heeft Bryan-Stanley, aan wien ik dit Artikel ontleen, dat verschil goed begrepen. - De kundige C. de Mechel, schrijver van den Catalogus der Keizerlijke Galerij, te Weenen, plaatst zijne werken, die aldaar in vier stukken bestaan, onder de Afdeeling Vlaamsche School, niettegenstaande hij van hem zegt: ‘in Neder-Saksen geboren.’
| |
[Paul (....)]
PAUL (....) wordt door Houbraken, II, bl. 350, op de lijst der Roomsche Schilderbent geplaatst, met den bentnaam: Wellust van Antwerpen, een zeeschilder, ook van maanschijnen.
| |
[Paul (Bernard)]
PAUL (Bernard) wordt door P. Terwesten, Ms., bij het jaar 1763 opgegeven, als te hebben voldaan aan de Confreriekamer te 's Gravenhage, en dat hij zoowel portretten, als moderne gezelschappen schilderde, ‘doch, na een kort verblyf alhier, weder naar elders en, zyne woon-, en zoo gemeend wordt, ook geboorteplaats, Gent, vertrokken is.’
| |
[Pauli, of Pauwels, (Andreas)]
PAULI, of PAUWELS, (Andreas) een Nederlandsch teekenaar en kunstgraveur, die ongeveer het midden der XVII. eeuw bloeide. - Nagler zegt, dat hij, omstreeks 1598, in Holland, werd geboren. - De platen in het Werk Antonii a Burgundia, Mundi lapis Lydius etc. Antv., typ. Viduae J. Cnobbari, 1639, in 4o. zijn allen door hem ontworpen en gesneden, behalve den Titel, gelijk ook die der Nederduitsche uitgave: Des werelds Proefsteen, uit het Latyn enz. door Petrus Gheschier; Antw., 1643, klein in 4o. - Nog heeft hij de prenten geëtst voor het Zinne- en Minnewerk van Gheschier, in 4o., naar de teekeningen van a. van der venne. - Ook gaan er losse prenten uit, die zeer geestig en fraai zijn behandeld, b.v. eene in 4o. naar titiaan pinx. A. Bonenfant excu., voorstellende Titiaan en zijne beminde, in 4o., waaronder een vierregelig Latijnsch vers: Ecce viro quae grata suo est etc.; kopij naar a. van dyck's fraaije prent, zegt Nagler. - Petrus, Christus verloochenende, naar gerard segers. - De Tandentrekker, naar th. roelants. - Welligt was hij de vader van den Mechelschen beeldhouwer rombout pauli, of pauwels.
| |
[Paulis. (W.H.)]
PAULIS. (W.H.) Nagler noemt dezen als een schilder van landschappen, met figuren en beesten gestoffeerd, die zijne opleiding te 's Gravenhage, bij j.j. eeckhout heeft genoten, en reeds (1841) een veelbelovend kunstenaar was. - Niets is mij van hem voorgekomen.
| |
[Paulus, (J.W.)]
PAULUS, (J.W.) een kunstgraveur, die, in het begin dezer eeuw, waarschijnlijk, te Amsterdam, bloeide, en van wien ik Boekprenten bezit, naar teekeningen van jacob smies, die echter zeer middelmatige kunstverdienste bezitten. - Meer is mij niet van hem bekend.
| |
[Pauward, (Anton)]
PAUWARD, (Anton) beeldhouwer van Iperen, die bijzonder fraai in hout werkte. Hij vervaardigde, van 1559 tot 1572, het kunstrijke paneelwerk aan de wanden en biechtstoelen der O.L.-Vrouwe-kerk, te Halle, in Saksen. Zie Oleari Halygraphia, p. 275, door Nagler aangehaald.
| |
[Pauwels (Gilles)]
PAUWELS (Gilles) was, op het midden der XV. eeuw, een voornaam architect in de Nederlanden, die, als bouwmeester aangesteld, door Philips den Goede, Hertog van Bourgondië, werd geraadpleegd bij den bouw van het Stadhuis, te Leuven, waarvan hem, den 21. Mei, 1448, het plan, door den stads-metselaar, Matheus de Layens, vervaardigd, ter beoordeeling werd voorgelegd. Zic Le Comte de Laborde, Les Ducs de Bourgogne etc., Paris, 1849, in 8o.; Introduction pag. CXV.
| |
| |
| |
[Pauwels. (Pieter)]
PAUWELS. (Pieter) Een der zeldzaamste kunstgewrochten in de Abdij van St. Pieter, te Gent, door den Belgischen geschiedschrijver Marcus van Vaernewyck, in het begin der XVI. eeuw, beschreven, en door zijn kleinzoon, in 1565, uitgegeven, staat in het vierde Boek, fo. CXX, cap. XLVIIJ zijner Historie van Belgis aldus vermeld: ‘Voort zyn der noch ander wonderen in de stadt van Gendt; als den yseren solder, staende in de Abdye van Sinte Peeters, in den Choor van den Clooster, achter den hooghen Altaer, ende is soo constich ghemaeckt, dat hy wt den Pavemente schynt te groeyen, ende voorts alle die proportien der modeerne ghebogen, ghevlochten, ende soo merckelyck gheleydt, dat men mocht meynen dattet yser als eenich was buyghlyck gheweest hadde. Hierop staen die costelycke Fierters, daer die heylighe lichamen in besloten liggen, als S. Bertulphus, die placht te cloppen (alsoo men seyde) als 't oorloge oft quaden tyt soude worden, S. Godewale, S. Ausbert, S. Wandregiselius, S. Wulfram, S. Amelbergen, ende meer andere tot thiene toe. Den Meester die desen solder maeckte, was genoemt pieter pauwels, geboren ende woonachtig te Gendt. Den Abt die het dede maecken hiet Heer Jan van der Cauwerburch: maer en beleefde niet dat hy hem volmaeckt gesien hadde, slachtende die edel coninginne Artemisia, die niet en beleefde het volmaken van haers mans overconstighe ende costelycke sepulturen, soo voren lib. IJ. cap. XXIIJ gheseyt is: maer dese yseren solder wiert volmaeckt in des Abts tyden die naer hem quam, ghenaemt Heer Gheeraert van Culsbroeck, daer naer is den Meester oock corts overleden. - Hy en hadde maer XLVIIJ honderd guldenen daer af: maer boven desen is noch den cost gedaen van 't selve yserwerc te vergulden. Eenen Abt wt 't lant van Ludic dit werck siende, had wel willen noch eens soo vele daer af geven om sulck een stuck in syn Abdye te hebben, hadde hij den Meester connen van der doodt weder gehalen, oft yemandt ghevinden die hem hadde dorren verbinden alsoo goet een werck te maecken, welcke Meesters men noyt nieuwers sindert dien tyt en heeft connen ghevinden: want hy is met syn constighe handen begraven.’
| |
[Pauwelsen. (M. en H.)]
PAUWELSEN. (M. en H.) Van beiden waren schilderijen op de Tentoonstellingen, vóór dat Immerzeel zijn Werk sloot, als: te 's Gravenhage, in 1837, van m.: Een Koestal met invallend zonlicht; en van h.: Een Gezigt op eene Vischmarkt. Toen woonden zij te Middelburg.
| |
[P.C.G.P.]
P.C.G.P. Een tot nog toe onbekend kunstenaar, tot deze eeuw behoorende, van wiens werk ik twee goed geëtste studieprentjes voor mij heb, als: Twee getoomde Paardekoppen, naar elkaêr gewend, de grond wit, beteekend p.c.g.p. f., h. 45, br. 80 str. Ned.; geen marge. - Een gebaard Manshoofd, met tulband op, van voren, en Een idem, van ter zijde te zien, borststukken, de grond wit; idem, idem, als boven; h. en br. 84 str.
| |
[Pé. (Hendrik van) Zie bij Immerzeel en bij mij op Pede. (Henry van)]
PÉ. (Hendrik van) Zie bij Immerzeel en bij mij op PEDE. (Henry van)
| |
[Pede. (Henry van)]
PEDE. (Henry van) Deze hoogst-verdienstlijke beeldhouwer heeft van zijne bekwaamheden doen blijken in de kapel van het H. Sacrament, in de St. Gudulekerk, te Brussel, namelijk: ‘De zeven Tabernakelen, die zich tegen de muren verheffen, wier nissen de Standbeelden van Princen en Bisschoppen bevatten, en nog het oog van elk kunstenaar boeijen. Zie Splendeur de l'art en Belgique, p. 199. - Deze pede is, waarschijnlijk, dezelfde als de Belgische bouwmeester hendrik van pé, of peede, bij Immerzeel vermeld, die in het begin der XVI. eeuw bloeide, terwijl het wel mogelijk is, dat men dien naam pe, als pē heeft aangetroffen, daar het destijds en zelfs nog later in druk zeer gebruiklijk was, een streepje boven een woord te zetten, hetgeen de volgende daarbij behoorende letters beteekende; b.v. ēn, dat ende moet beduiden, terwijl hier pē beteekent pede.
| |
| |
| |
[Pee, (Engelhart van)]
PEE, (Engelhart van) door Nagler als een portretschilder vermeld, die in het begin der XVII. eeuw bloeide. Hij werd te Brussel geboren, en heeft er zijne studiën volbragt, doch zijn talent meestal in Duitschland uitgeoefend, waartoe het Hof te Munchen hem zeer bevorderlijk was. Hij is, aldaar, in 1605, overleden, doch er wordt niet gemeld, in welken ouderdom.
| |
[Pee (Jan van)]
PEE (Jan van) is reeds bij Immerzeel geboekt. Teneinde getrouw te blijven aan mijn opgevatte voornemen, om, zooveel mogelijk, alles, wat elk kunstenaar betreft, te vermelden, moet ik er nog bijvoegen, dat zijn Portret, borstbeeld, links, met paruik op, geteekend met zwart krijt, in 4o., zonder naam van teekenaar, voorkomt in den Catalogus van Portretten van F. Muller, bl. 197, Nr. 4129. - Ook bij Houbraken komt het voor.
| |
[Pee (Theodorus van)]
PEE (Theodorus van) staat reeds bij Immerzeel vermeld, en ik voeg er bij, dat zijn Portret voorkomt in den Catalogus van Van der Marck, te Leyden, verkocht te Amsterdam, 1773, op bl. 154, Nr. 440: ‘theodorus van pee, geboren te Amsterdam, 1669, en overleden in 's Gravenhage, 1750. Dit is door hem-zelfs geschilderd, op doek, h. 24½, br. 18 5/4 dm.’ Waarschijnlijk, is naar dit portret de afbeelding bij Descamps genomen. - Zijn sterftijd, bovenvermeld, is in strijd met de opgave van anderen, die er 1747 voor stellen. Van Gool geeft dien niet bepaald op, maar zegt, in zijn levensberigt, dat ‘onlangs’ zijne nalatenschap verkocht werd; en dit schreef hij in 1750, zoodat ik geloof blijft hechten aan het eerst-gemelde cijfer, en zulks te meer, daar de makelaars, die bovengemelden Catalogus hebben vervaardigd, tijdgenooten van onzen theodorus zijn geweest.
| |
[Peeperstaart. (....)]
PEEPERSTAART. (....) Deze naam en de kunstwerken, daaronder voorkomende, zijn even zeldzaam, want slechts twee schilderijen heb ik op eene voorname Verkooping van Mr. W. van Wouw, te 's Gravenhage, in 1764, gehouden, gevonden, onder Nr. 133 en 134 van den Catalogus: ‘Een klein Landschapje, door peeperstaart, en Een Idem, door denzelven, te zamen ƒ22-15.’ Dit werd wèl betaald, dewijl toen voor een landschap door jacob ruysdael slechts ƒ12 besteed is.
| |
[Peeters. (Bonaventuur)]
PEETERS. (Bonaventuur) Deze, in zijn tijd, in België, met roem bekende zeeschilder is reeds bij Immerzeel op peters geboekt. Bij hem, en alle andere mij bekende auteurs, wordt het jaar 1614 voor dat van zijne geboorte, en 1652 voor dat van zijn sterftijd, en beiden te Antwerpen, opgegeven. Ik moet hier doen aanmerken, dat het jaar van zijn overlijden niet strookt met de later bekend geworden autentieke bescheiden, als het Gildeboek van St. Lucas, te Antwerpen, waarin een aantal peetersen zijn ingeschreven en ook voorkomt: bonaventuur peeters, ontfangen 1635 - stierf 1642. Schilder.’ - Hij ligt begraven in de Parochie van Hoboken, 1 5/4 uur van Antwerpen, ‘waar zijn tombe - zegt de meergemelde Raadsheer Mols (in 1768) - te zien is, met van boven, in een console, een Zeestorm verbeeld, door hem zelven geschilderd, met deze verzen, dienende voor inscriptie: ‘d.o.m. Dees Tomb begrypt een van des wereldts wonderhede - Zeeschilder en Poëet zoo groot als d' aerd oyt lede, - Zyn toenaem peeters was, zyn naem bonaventuur, - Zyn lof slyt eeuwen af, al rot dees sepultuur. † En op de zerk, aan den voet van dit monument: - Hier leet begraven den eersamen bonaventuur peeters, geboren te Antwerpen, (1614) sterft 25 Julij 1642.’ - Bij De Bie wordt dit grafschrift ook gevonden, maar door zijn versbouw zeer verwrongen. - ‘Met eene latere hand is onder de verzen nog gevoegd: † Sterft den 25 Julius 1642. Bidt voor de ziele. ev. 1652.’ Blijkbaar, schijnt het jaar 1652 voor dat van zijn dood gelezen te zijn, bijv. door De Bie, terwijl het hier beteekent, dat zulks 10 jaren na zijn dood, uit zorg, er is bijge- | |
| |
voegd. Echter moet ik vragen, wie heeft het jaartal goed gegeven? Ik houd mij vooralsnog aan den geschiedschrijver Mols, dewijl ik overtuigd ben, dat De Bie in vele opzigten in zijn Werk dichterlijk heeft gedwaald. Dat hij in 1642 moet zijn overleden, zou ik ook daaruit afleiden, dewijl zijn neef, en niet zijn broeder, jan, of johannes peeters - Zie aldaar. - in het gemelde Gild, als leerling staat ingeschreven: ‘jan peeters, ontfangen bij gilles en bonaventuur peeters, 1642. Meester 1646. Schilder,’ zoodat gilles alleen, die mede zijn oom was, zijn meester werd, toen bonaventuur overleed, en welke inschrijving nog vóór 25 Julij geschied is. Hieruit blijkt toch, dat hij niet te Antwerpen is begraven, en uit het volgende zal ook blijken, wat de oorzaak was, dat hij te Hoboken gestorven is. De genoemde Mols, die met alles, wat de Antwerpsche Schilderschool aangaat, bekend was, zegt: ‘Onze bonaventuur, die een goed poëet was, en van beter famille, had het ongeluk gehad, benevens meer anderen, dat zyne vrienden hun goed aan de gewezene Societeit (Jesuiten) hadden vermaakt, dat hem toch benevens de zyne, van God en de natuur, toekwam. Deze toeval met de slegte bejegening als gesubstitueerde erfgenamen, verbolgde onze bonaventuur zoo zeer tegen dit als toen alvermogende Orde, dat hy zyn pen op hun gedrag scherpte, in zeer bittere klagten, waarvan nog een enkel schrift is overgebleven, tans zeer raar, en (zoo geloove) by zeer weinige bekent.’ - Hetgeen nu verder in het genoemde Ms. volgt, is geheel persoonlijk, en heeft voor het algemeen geen belang. - ‘Deze en dergelyke schriften waren de oorzaak van zyn verdriet, want hij moest de stad verlaten en zich elders begeven, om den geessel van deze geestelijke Vaders te ontvlugten, totdat hy eindelyk tot Hoboken is komen te sterven.’ - Te Dresden zag ik van hem een Gezigt aan het strand te Scheveningen; op den voorgrond visschers, bezig zijnde, de visch uit hun schip te lossen; de figuren zijn van d. teniers, den Jonge, - en, een Gezigt op het Eiland en de Stad Corfu, met een Hollandsch oorlogschip op de reede; dit stuk is bij uitnemendheid schoon van kleur, en in den stijl van w. van de velde. - Onze peeters heeft ook geëtst, waarvan twee prentjes bekend zijn, die met zeer hooge prijzen worden betaald. Ze zijn dus beschreven: ‘Redoute voor de Willemstad; het Wachthuis aan de kust, enz.; h. 5 dm. 7 str., br. 8 dm. Par. - Klein Zeestukje; regts een groot schip met gezwollen zeilen, in eene schuine rigting, en links aan de kust eene stad; h. 3 dm. 1 str., br. 3 dm. 10 str., bij Heller (L.) is het eerste op 90, en het tweede op 6½ Thlr. genoteerd. - Zyn Portret komt voor bij De Bie, j. meyssens pinx., w. hollar fecit.
| |
[Peeters, (C.)]
PEETERS, (C.) een zeer bekwaam kunstenaar, die wederom nergens staat geboekt. Ik heb eene schilderij, op doek, schoon gemaakt, ongeveer 1 el h. en 7 p. br., zijnde bloemen en fruiten, tegen een medaljon à la cartouche gehecht; het heeft, waarschijnlijk, voor een bovendeurstuk gediend, voortreflijk stout en meesterlijk geschilderd, en verdient wel, onder de goede kunst van dien tijd geboekt te staan; naar ik gis, uit het midden der XVII. eeuw. Er staat duidelijk op c. peeters, en het is geheel gedacht in de manier, zooals daniel segers gewoonlijk eene historie in het medaljon, hetwelk hij open liet, deed schilderen, en waar rondom zijne keurige bloemen werden geplaatst. Dit stuk is thans de eigendom van den Raadsheer in het Provinciaal Geregtshof Mr. H.C. van Loenen, te Utrecht. - Of het werk is van catharina peeters - Zie aldaar. - weet ik niet.
| |
[Peeters. (Catharina)]
PEETERS. (Catharina) Deze Belgische kunstenares, die alleen voor uitspanning het vruchten-schilderen, in het midden der XVII. eeuw, beoefende, staat bij De Bie aldus vermeld: ‘cath'rina peeters, (die door gheest van wel te trecken - Can alle Aerdts ghewas van Fruit op doek ontdecken) - Uyt een seer
| |
| |
hooghe drift gheen ander liefde draeght - Als tot de Wetenschap der Konst die haer behaeght.’ - Uit welke regelen men zou kunnen afleiden, dat zij ongehuwd, of welligt een geestelijke dochter is geweest. - Of nu clara peeters - Zie aldaar. - welligt dezelfde is, durf ik niet beslissen.
| |
[Peeters, of Peters, (Clara)]
PEETERS, of PETERS, (Clara) een schilderes, zegt Nagler, die omstreeks 1638, waarschijnlijk in Nederland bloeide. Men vindt van haar Stillevens, die goed geschilderd, en met haar naam, of monogram, beteekend zijn. - Zie op PEETERS. (Catharina)
| |
[Peeters, (Gilles)]
PEETERS, (Gilles) de broeder van bonaventuur peeters. Men vindt aangeteekend, dat hij het historiële vak heeft beoefend, doch dat zijne werken zeldzaam voorkomen. Op het Stadhuis te Antwerpen, tweede bureau, berust een historiestuk, De slag te Calloo, door hem en f.f. milet - lees j.f. millet, en zie aldaar. - te zamen geschilderd. - In het Gildeboek van St. Lucas, te Antwerpen, vind ik onder een aantal peetersen, van 1459 af tot 1726, vermeld: ‘gilles peeters, ontfangen 1635, Schilder. Stierf 1653.’ - Nog vond ik in den Catalogus der Verkooping, te Antwerpen, van Th. Fierens, 1763, onder Nr. 4. ‘Een Wey met Schaapherders en beesten, zeer schoon op doek geschilderd, door gilles peeters; h. 35½ br. 48 dm.,’ destijds met ƒ42 betaald; en in een Idem, van K.J. de Schryvere, in 1763, te Brugge, verkocht, onder Nr. 34: ‘Een schoon Landschap, met beelden en beesten, door g. peeters, op doek, h. 2 vt. 12½ dm., br. 3 vt. 1 dm.’ dat insgelijks ƒ40 heeft opgebragt.
| |
[Peeters. (Jaques, of Jacob)]
PEETERS. (Jaques, of Jacob) Deze jaques schilderde in de manier van pieter neeffs, het inwendige van kerken, zalen, enz., en zou, volgens F. Bogaerts, in 1695 geboren zijn. Ik vond geen schilder van dien naam in het Gildeboek van St. Lucas, te Antwerpen, vermeld, maar wel: ‘jacob peeters, ontfangen by ...... 1676. Meester 1689.’ Het komt mij aanneemlijk voor, dat de laatstgenoemde een zoon van johannes, den Oude, kan geweest zijn; immers, zekere jaques heeft ook de graveerkunst beoefend. - Zie daarover bij mij op PEETERS, (Johannes) den Jonge.
| |
[Peeters, (Johannes)]
PEETERS, (Johannes) dien ik den Oude moet noemen, is bij Immerzeel op peters geboekt. Ik dien daarop ook te doen volgen, dat het gewone berigt van zijne geboorte, 1624, goed is, zooals zulks wordt bevestigd door den nieuwen Catalogue du Musée d'Anvers, 1857, en dat hij de zoon was van Cornelis Peeters en van Catarina van Eelen. Doch, wat daar verder gezegd wordt, namelijk, dat hij een broeder was van gilles en bonaventuur peeters, zonder stellige bewijzen, kan ik, wegens andere mij bekende bescheiden, voor als nog niet toestemmen: immers, de meergenoemde Raadsheer Mols zegt duidelijk in zijn Ms., dat laatstgemelde broeders te zamen ééne werkplaats hadden, hetgeen ook uit het Gildeboek van St. Lucas, blijkt: ‘jan peeters ontfangen by gillis en bonaventuur peeters 1642 (?) Meester 1646. Schilder.’ en voegt er bij ‘zijn Ooms, die ook in 1635, te zamen zijn ingeschreven.’ Dit is zeer aanneemlijk, dewijl bonaventuur in 1642? en gilles in 1653 overleden is; nu kan de vader van jan de broeder van de twee laatstgenoemden geweest zijn. - Uit de bovengemelde inschrijving zou dus blijken, dat jan zijn onderwijs alleen van gilles had genoten, dewijl bonaventuur - Zie aldaar. - nog in dat-zelfde jaar overleden is. - Ik voeg er, in het belang der geschiedenis, verder een zijner uitgebreidste Werken bij, waarvan de titel dus luidt: Le Théâtre des Villes et Forteresses des Provinces-Unies, et frontières etc. en 99 planches, avec le titre, graveés à l'eau forte, par g. bouttats, d'après jean peeters; à Anvers, chez G. Bouttats, in 4o.-oblong. - In de Pinakotheek, te Munchen, berust eene fraaije schilderij van onzen peeters, namelijk, Een
| |
| |
hevige Storm op zee; de schepen worden geslingerd tegen steile rotsgevaarten, waarop zich een kasteel verheft; h. 2 vt. 9 dm., br. 3 vt. 9 dm. - In 's Rijks Museum, te Amsterdam, is van hem Het verbranden der Engelsche Vloot, in de haven van Chattam, 1657. - In het Museum der stad Antwerpen, Een gezigt van het IJsvermaak op de Schelde, voor Antwerpen, in 1670. - Ook was in 1774, in de Kerk der Paters Beggarden, De Doop van Christus, door Johannes in den Jordaan, van joannes peeters. Zie Beschryving der Schilderkonste enz. in de kerken enz., te Antwerpen; Ibid., 1774, bl. 66; dus een historisch onderwerp. - Zijn Portret komt voor bij De Bie, fraai door l. vorsermans (sic) den Jonge del. et sc.
| |
[Peeters, (Johannes)]
PEETERS, (Johannes) dien ik den Jonge moet noemen, is, waarschijnlijk, de zoon van johannes den Oude, en een broeder van jaques peeters. Hij schilderde jagtstukken, en van deze voorstellingen zijn ook gegraveerde prenten bekend, met Fransch onderschrift; de eerste drukken, met het adres van Gantrel, de tweede, met dat van Van Merlen. - Nagler zegt, dat hij door Brulliot wordt opgegeven, doch van meening is, dat deze peeters dezelfde is als willem peeters, en welligt johannes willem kan hebben geheeten. Dit is niet zoo, en Brulliot heeft gelijk, want hij heeft met jaques peeters het volgende Werk uitgegeven, blijkbaar bij Nagler niet bekend: Receuil d'Estampes, inventées et gravées par jean et jaques peeters, graveurs d'Anvers, vers 1680, et années suivantes; contenant les illustres guerriers du temps, les sièges, les attaques et prises de villes; Vues d'Autriche, Hongrie et Turquie etc. gr. in 8o.-oblong. Zie Nr. 9306 der Bibliotheca Hulthemiana etc., thans in de Koninklijke Bibliotheek, te Brussel.
| |
[Peeters. (Josse)]
PEETERS. (Josse) Bij Brulliot vindt men een monogram j.p., aan elkaêr gehecht, voorkomende op historiële teekeningen, waarvan hij zegt, dat men dit aan josse peeters toekent. Men vooronderstelt, zegt hij, dat josse een leerling van martin de vos is geweest, doch wij hebben geen verdere aanduiding nopens dezen kunstenaar gevonden. Er komen ook geëtste prenten, voorstellingen van jagten, voor, met den naam j. peeters beteekend, doch op dien naam vindt men evenmin eenig berigt. Zie echter bij mij op PEETERS, (Johannes) den Jonge.
| |
[Peeters, Pieters, of Petri, (Marten)]
PEETERS, PIETERS, of PETRI, (Marten) schilder en kunstgraveur, te Antwerpen, die tusschen de jaren 1533-1550 bloeide. Ik vond hem in het St. Lucasgild, aldaar, ingeschreven, ‘marten peeters (Van Gheele) schilder, ontfangen 1525. Deken 1533,’ alsmede zijn zoon marten peeters meesterszoone, ontfangen 1549. Schilder.’ - Hij heeft ook eenige prenten naar m. heemskerk gegraveerd. - Dewijl hij tevens kunsthandel dreef, bestaan er ook prenten, met het adres Antwerpiae, martin petri exc. als: De Veldslag van Constantinus, naar eene teekening van raphael, door s.k. of k.s. sc., in 4 bladen; hoogst zeldzaam. - Twee gebeurtenissen uit de Grieksche geschiedenis, naar f. primaticcio, idem. - De Vier merkwaardigste Vrouwen van Israël, naar m. heemskerk, idem. - De Verzoening van Abraham met Loth, naar frans floris, idem. - Een klein Crucifix, kopij, andersom, idem.
| |
[Pegna, ook Pegnia of Peigne. (Hiacynth de la)]
PEGNA, ook PEGNIA of PEIGNE. (Hiacynth de la) Dezen kunstenaar vond ik alleen bij Heller (L.) vermeld, die zegt, dat hij een zeer bekwaam bataljeschilder en plaatetser is geweest, in 1700, te Brussel, geboren; voorts, dat hij te Parijs, Weenen en Rome heeft gearbeid, en in 1766 nog in leven was. Hij beschrijft de volgende door pegna vervaardigde prenten, waaronder er zijn, die hooge prijzen gelden, als: Een Ruitergevecht op een brug bij een vesting; links, op den voorgrond eenig voetvolk, in gevecht tegen drie ruiters; 1751, in fo. - Een Veldslag tusschen voetvolk en ruiterij; op den voorgrond, links, een onttakeld kanon; 1751, 4o. - De natrein van een leger, door eene poort te zien; 1751, fo. - De
| |
| |
groote aanval op de bergvesting Colle dell' Assietto, in Piëmont, door de Fransche troepen; 1754, zeer gr. fo. - Een gezigt op eene poort van Rome, waar soldaten en legerwagens doortrekken, in fo.
| |
[Pel (A. van)]
PEL (A. van) moet ik vermelden, dewijl er van zijn werk voorkomt in den Catalogus van Pierre Fouquet, Amsterdam, 1801, onder Nr. 60: ‘Een Haringvrouwtje, meesterlijk in den trant van metzu geschilderd; h. 14, br. 12 dm., door a. van pel.’
| |
[Pelgrom. (Jacobus)]
PELGROM. (Jacobus) Sedert Immerzeel de bijzondere verdienste van dezen ijverigen landschapschilder, naar waarde, beschreef, moet ik er hier, als vervolg en verbetering, bijvoegen, dat de Heer pelgrom ook bij de Heeren j.w. pieneman en p. barbiers zijne verdere opleiding in de kunst heeft genoten, en niet alleen, tot voortzetting zijner studiën, de plaatsen bewoond en bezocht heeft, die bij Immerzeel staan opgegeven, maar ook Brabant en Duitschland (Heidelberg), benevens de Maasstreken, en dat hij vooral de Hooglanden van Schotland bezigtigde. Toen hij, in 1853, te Zutphen gevestigd was, heeft hij het Bezoek van Z.M. Koning Willem III. in de Kolonie, Nederlandsch Meitray, bij Zutphen, geschilderd, welk stuk bij Hoogstdenzelve berust; ook is van zijne kunst bij H.M. de Koningin aanwezig. - Groote vereeringen zijn hem voor zijne werken, ten deel gevallen, als: de Groote medalje van verdienste, van den Kroonprins Karel van Zweden en Noorwegen, alsmede de Gouden Portret-medalje, van Z.K.H. Prins Frederik der Nederlanden. - In vele bijzondere Kabinetten, zoo binnenals buitenlands, wordt van zijne kunst gevonden, onder anderen, bij den Heer Van Braam; bij den Baron van Brakel; bij den Baron van Lynden; bij den Baron van Heeckeren van Enghuizen, te Arnhem enz. - Ook werd hem door de Zangersbond opgedragen het vervaardigen van de Diploma's voor Z.M. den Koning, als Beschermheer, en voor Z.K.H. den Prins van Oranje, als Eerelid, die op perkament, met eigenaardige attributen, op de Muzijk toepaslijk, door hem prachtig en fraai zijn uitgevoerd. - In 1848, werd hij benoemd tot Stads-teekenmeester te Zaandam, doch ongesteldheid en het sterven zijner echtgenoot, benevens het hertrouwen met Mejufvrouw M.M. Schilt, geboren te Amsterdam, deed hem besluiten, om voor die betrekking te bedanken; hij vertrok weêr naar Gelderland, waar hij tot Mei 1858 verbleef, om zich vervolgens in zijne nieuwe betrekking van eersten onderwijzer aan de Stads-Academie, door den stedelijken Raad te Middelburg aangesteld, derwaarts te begeven. - In 1852 is hij benoemd geworden tot Lid der Akademie van Beeldende Kunsten, te Amsterdam, waarvan hij 18 jaren kweekeling was geweest.
| |
[Pelt. (Abraham van)]
PELT. (Abraham van) Deze verdienstlijke kunstenaar is, naar waarde, bij Immerzeel vermeld, en ik voeg er bij, dat hem in 1852, tot erkenning zijner bijzondere bekwaamheden, het Lidmaatschap der Koninklijke Akademie van Beeldende Kunsten, te Amsterdam, werd toegekend.
| |
[Pen (Jacob)]
PEN (Jacob) was, volgens Fiorillo, een Nederlander, en Bryan-Stanley zegt van hem, volgens Balkema, dat hij in bijzondere dienst van Karel II, Koning van Engeland, stond, en verder, dat hij met eene rijke vinding componeerde, en aan eene juiste teekening een schoon koloriet paarde, doch van de voorwerpen zijner kunst rept hij geen woord, en voegt er bij, dat al zijne schilderstukken in Engeland berusten. - Nagler zegt, dat hij, in 1686, te Londen overleed. - Ongelooflijk groot is het getal van Nederlandsche kunstenaars, in alle vakken, die destijds naar elders, meestal naar Engeland (de goudmijn), vertrokken, vooral ten tijde van koning Hendrik VIII., onder wiens regering de kerklijke twisten zoo hevig waren, dat er een bevel werd uitgevaardigd, om alle Vlaamsche
| |
| |
kunstenaars, als van verdachten aanhang zijner eerste gemalin, Catharina van Arragon, het land te doen ruimen. Men schatte hun aantal op bijna 15000. Ook in latere tijden, onder de Stuarts, en bijzonder onder de regering van Willem III, begaf zich eene ontelbare menigte kunstenaars derwaarts. Zie Fiorillo, III. Band, S. 92.
| |
[Penn, (Johannes Jacobus)]
PENN, (Johannes Jacobus) een bekwaam bouwkundige, geboren te Dordrecht, den 21. November, 1812. Zijne ouders waren de Medic. Doct. Hubertus Judocus Penn en Adriana Joanna Bauduin, de dochter mede van een geacht Geneesheer, te Dordt. - Hij heeft de studiën voor zijn vak te Berlijn, in de school van Schinkel, onder de leiding van den Architect Nietz volbragt. Bij de vestiging in zijn vaderland, heeft hij, in 1839, voor de pers bewerkt een Handboek der schoone Bouwkunst, te Breda, bij Sterk, 1840-1841, in 2 deelen, 4o. met platen, uitgegeven. Het bevat, hoofdzaaklijk, den Cursus der Berlijnsche Akademie van Bouwkunde. Hoewel dit Werk voor vele deskundigen weinig nieuws, noch in theorie noch in praktijk, bevat, blijft het echter voor het algemeen een zeer nuttig boek en een goede leiddraad, om geregeld en op vaste gronden met de hoogere Bouwkunde bekend te worden. - Zijne pogingen, om het Vaderland met zijne bekwaamheden tot nut en sieraad te verstrekken, werden al te vroeg gefnuikt door den dood, die hem, in den bloei zijner jaren, den 22. Junij, 1849, in zijne geboorteplaats, plotseling wegnam van uit den kring zijner hoogst-achtenswaardige familie, die, met zijne vrienden, in hem, het verlies van een degelijk mensch en kunstenaar diep te betreuren had.
| |
[Penne, of Penen, (J. (?) van)]
PENNE, of PENEN, (J. (?) van) een Hollander van geboorte, die, zeker, te Antwerpen, heeft gewoond. Ofschoon hij niet in het Register van St. Lucas staat ingeschreven, vindt men daar echter vermeld, dat hij, in 1687, als discipelen heeft ontvangen gaspard kecheet, of hecheet, en, in 1695, louis douceman, waardoor zijne geboorte omstreeks het jaar 1652 wordt bepaald. Hij zou, wèl gegoed, omtrent 1710, te Antwerpen overleden, en in de kapel van het H. Kruis, in St. Jacobskerk, aldaar, begraven zijn. Als zeker wordt gemeld, dat zijne vrouw niet verlangde hem naar Antwerpen te volgen, maar bestendig te Amsterdam gewoond heeft, waaruit blijkt, dat van penne dáár heeft gewoond, en men gist, dat hij er ook geboren werd. Zie verder Catalogue du Musée d'Anvers, 1857, waar men eene zijner schilderijen, voorstellende De Koekebakster, en verdere levensgroote figuren, vermeld vindt. Vroeger was dit stuk in de zaal van St. Lucas, waar het, in 1682, geplaatst werd. - j. de later heeft, in mezzo-tinto, naar zijne schilderij, gegraveerd Een lustigen jongen Boer, met glas en pijp, onder een boom zittende, waaronder De sterke Forsheyt; zeldzaam. Zie Nagler.
| |
[Pennemaeckers. (....)]
PENNEMAECKERS. (....) In het Museum, te Antwerpen, berust eene Hemelvaart van Christus van dien zoo weinig bekenden meester. Dewijl deze schilderij vroeger in de kerk der Recoletten aldaar aanwezig was, zoo wordt de meening geopperd, dat hij tot deze Franciscaner-orde behoorde, terwijl uit den aard van zijn werk wordt afgeleid, dat hij een leerling van rubens en een Antwerpenaar is geweest. In dat geval noemen de Gildeboeken, aldaar, hem dan ook niet, want de leerlingen van rubens behoefden niet te worden ingeschreven. Zie daarover op MOERMANS. (Jacob)
| |
[Penningen, of Penninghen, (D.M.)]
PENNINGEN, of PENNINGHEN, (D.M.) een onvermeld Nederlandsch graveur, die mij bekend werd door eenige gravuren, als eene naar suyderhoef, zijnde het Portret van Franciscus Heermans, schrijver der Gulden Annotatiën, hetgeen vrij wèl bewerkt is. Op ettelijke platen in De Groot, Joodsche Oudheden, Amster- | |
| |
dam, 1690, in fo., door hem gesneden, staat alleen d. penninghen sc.; zoo ook onder een portret in 4o. van Baptista Nani, Ridder en Procurator van St. Marcus. Hij heeft ook zeer goed gegraveerd den Titel voor het Werk: Martelaars-Spiegel der Doopsgezinden, Amsterdam, 1685, in 8o., naar de teekening van l. van der vinne. - Nog vond ik, en wel tot mijne verwondering, dien naam zeer duidelijk van d, in de penninge sculp. veranderd, op den Titel van een Werkje in kl. 8o.: A. Nuck, Adenographia et uteri anatome nova; Lugd. Batav., apud Jordanum Luchtmans, 1692, zijnde, zeker, dezelfde als de bovengenoemde, dewijl de letter m, die de doopnaam schijnt te wezen, misschien, hier Metdepenninge, een bekend geslacht, moet beteekenen, hetgeen door den lettergraveur onjuist is uitgedrukt. - Nagler noemt hem d. de penninge.
| |
[Penninks. (....)]
PENNINKS. (....) Bij Van Spaan, Beschryving van Rotterdam, vindt men dezen penninks als een landschapschilder vermeld. Meer is mij van dezen Rotterdammer niet voorgekomen.
| |
[Pentin (Jehan)]
PENTIN (Jehan) was, zeker, een der beroemdste metaaldrijvers van zijn tijd, want ik vond in de Archiven van Rijssel, in de oude Rekeningen der Hertogen van Bourgondië, een aantal fraaije kunstwerken, als Images d'or et d'argent, Basreliefs enz. vermeld, welke hij voor het Hof vervaardigd en geleverd heeft, en waarbij telkenmale, sedert 1424 tot 1436, voorkomt: ‘A jehan pentin, orfèvre, demourant à Bruges.’ Ik laat er hier, uit geschiedkundig belang, eenige volgen, als: ‘1432-33. Pour ung tableau d'or, pesant IIJm ouquel a une ymage de Nostre Dame et de Saint Jehan Baptiste, esmailliez de blanc, garny de VIIJ balaiz, XXX grosses perles, pesans environ IIJ karas la pièce, et ung gros saphir que MdS. a fait prendre et achetter de luy, et icelluy donné à révérend père en Dieu l'archevesque de Coullongne, quand il vint devers lui en sa ville de Bruxelles, ou mois de Novembre mil IIIJc XXXI, du pris de IIIJc salus d'or.’ - Als iets merkwaardigs, om hier nog bijgevoegd te worden, komt op het jaar 1433-34 het volgende voor: A jehan pentin etc. la somme de quatre vins seze livres, douze sols, du pris de XL gros, monnoie de Flandres, la livre, que deue luy estoit pour la vendue et délivrance de Six tasses d'argent, pesans ensemble douze marcs, du prix de VIIJ francs ung sol le marc, lesquelles MdS. a de lui fait prendre et achetter pour les, de par icellui S. donner et presenter au baptissement de l'Enfant johannes van eck son paintre et valet de chambre, lequel il a fait tenir sur fons, en son nom, par le S. de Chargny, pour ce comme plus à plain peut apparoir par mandement de MdS. sur ce fait et donné en sa ville de Brouxelles, le dernier jour de Juing XXXIIIJ. Quittance dudit jehan pentin et certification dudit S. de Chargny sur les pris, achat et délivrance des dittes parties cy rendue IIIJxx XVI francs, XIJ sols.’ - En op het jaar 1435-36: ‘A jehan pentin etc. pour ung tubleau d'or, pesant IIIJ marcs, IJ onces, au milieu duquel a ung demi ymaige de Nostre Dame, tenant son enfant, esmaillié de blanc, garnis de huiet bons rubis, ung diamant u estusson, XVIIJ perles, que grandes que petites, et ung bon saphir, lequel tableau MdS. donna ce jour de l'an dernier passé à Madame la duchesse sa compaigne, du pris de VIc salus.’ Zie Le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne etc. Paris, 1849, in 8o. tom I. Sec. partie; bl. 325, 341 en 354.
| |
[Penzeman, (Jacob)]
PENZEMAN, (Jacob) een kunstenaar, dien ik nergens anders vermeld heb gevonden, dan in eene opgave van Nederlandsche kunstenaars door Martinet, in het VIII. deel zijner Historie der Waereld, bl. 528, zooals ik zulks hier laat volgen: ‘jacob penzeman besteedde veel tijd aan Stille-levens, (zoo noemt men papieren, boeken, doodshoofden en dergelijken, die op eene tafel geplaatst zijn) en schilderde
| |
| |
harnassen, kurassen en ander krijgstuig.’ - Naar de tijdsorde, waarin hij hem tusschen de bekende kunstenaars opgeeft, te oordeelen, zou hij in het midden der XVII. eeuw hebben gebloeid.
| |
[Pepyn, (Catharina)]
PEPYN, (Catharina) de dochter van martinus pepyn, heeft, waarschijnlijk, de kunst bij haren vader geleerd, en was, toen zij haar kunstvak openlijk uitoefende, verpligt, aan het Gild te voldoen, hetgeen blijkt uit het Gildeboek van St. Lucas, te Antwerpen: ‘Juffvrouw catharina pepyn wierd in de Confrerie ontfangen den eersten Januarij van 1654, als schilderesse.’ - Zij was eene zeer bekwame kunstenares in het schilderen van Portretten, waarvan er, onder anderen, een te zien is, - zegt de meergemelde raadsheer Mols, in zijn Ms. - in de Abdy Van St. Michiel, alhier - te Antwerpen, - zynde de Afbeelding van den Abt van Cauweren, waaronder staat: catharina pepyn pinxit, 1657, - Later zag ik in het Album van St. Lucasgild enz., Antwerpen, 1855, bl. 54, dat dit portret van Van Couwerven is, en er aldaar nòg een wordt gevonden, te weten van den Abt Johannes Chrystomus van der Sterre, na diens overlijden, in 1652, vervaardigd, en beteekend catharina pepyn f. 1657. - Verder lees ik, dat zij, den 13. Februarij, 1619, te Antwerpen is gedoopt, en, in 1653, in het St. Lucasgild, aldaar, werd ingeschreven. Dit zal dus 1654 zijn, dewijl zij op 1 Januarij ingeschreven is. Het St. Lucas-boekjaar loopt van 18 October tot 18 October.
| |
[Pepyn (Marten)]
PEPYN (Marten) is bij Immerzeel, zonder geboortetijd, vermeld. Het volgende oorspronklijk bewijs doet ons daarvoor het jaar 1574 kennen: namelijk, onder zijn Portret, zoo uitmuntend geschilderd, staat duidelijk me Pictorem Pictor pinxit D. ant. van dyck Eques illustris, Ao. D. 1632. Aet. Me. LVIII. Dit stuk was in de Galerij van wijlen Z.M. Koning Willem II, te s' Hage, en werd, in 1850, voor ƒ4,300 aan den Heer E. Le Roy, te Brussel, verkocht. Het bovenstaande heeft pepyn zelf opgegeven, en in den Catalogue du Museé d'Anvers, 1857, wordt zijn doop in de Cathedraal aldaar, op den 21. Februarij, 1575, vermeld. Wat is nu goed? - Zijn vader, Willem, was van Brussel, zegt Mols, Ms., wiens tweede vrouw, Catharina van den Berg, moeder was van onzen marten, en ‘willem pepyn werd in St. Lucasgild, te Antwerpen, als kunsthandelaar, in 1593 ingeschreven, en marten pepyn, Meesterszoone, werd ontfangen 1601, en stierf 1643 (?) Schilder.’ - In den genoemden Catalogue staat, dat hij en zijne vrouw, Maria Huybrechts, waarmede hij in 1601 huwde, beiden, in 1646-1647 (?) overleden zijn. (Dit is het Boekjaar, van 18 October tot 18 October.) - Verder wordt, en teregt, door Mols betwijfeld, of hij wel ooit in Italië geweest is, want, zegt hij, ‘uit den bekenden tydloop zyns levens kan men daar geen tyd voor vinden, en dat hy vóór 1601 reeds daar zou geweest zyn, is even zoo onaanneemlyk, als het huwelyk dat Houbraken hem in Italië laat doen, met de daarby gevoegde praatjes, alsof rubens toen zeer verheugd was, door van een gevaarlyken mededinger langs dien weg bevryd te geraken,’ welk sprookje Immerzeel nog aanhaalt. Dergelijke praatjes worden eveneens in de levensberigten van gaspar de crayer en abraham janssens verhaald; doch, dat alles is onzin. rubens, die elk waarachtig talent hoogachtte, ja, hartlijk liefhad, behoefde geen lage gedachten in zijn belang te koesteren: dit was beneden zijn edele ziel en ridderlijken handel en wandel. Het tegendeel daarvan blijkt, dewijl zijne vrouw, Isabella Brant, den 15. Maart, 1615, als meter stond bij den doop van Martha, de oudste dochter van onzen schilder, zooals in den genoemden Catalogue staat vermeld. - Of hij nog in de school van rubens heeft geleerd, zooals Fiorillo en anderen melden, daarvan valt niets zekers te zeggen, want zijne discipelen behoefden niet in het St. Lucasgild ingeschreven te worden. Zie daarover op MOERMANS. (Jacob) -
| |
| |
‘Hy heeft in 1626 - zegt Mols - de stukken voor de kerk van het Groote Gasthuis alhier geschilderd, en uit zyn sterfval blykt, dat hy immers als toen in Antwerpen was.’ - Als eene groote rariteit, berust in de Galerij van den Hertog van Aremberg, te Brussel, Eene zittende jonge Dame, levensgroot, bijna ten voeten uit, zoo uitmuntend geschilderd, dat dit stuk aller bewondering wegdraagt. Het is volkomen bewaard gebleven. - In geen bekende Galerij, in Europa, wordt er van zijn werk gevonden, als enkel in die te Antwerpen. - Hij heeft vijf kinderen nagelaten, waarvan de jongste dochter, catharina pepyn - Zie aldaar. - de kunst beoefend heeft. - Zijn Portret is door s.a. bolswert, naar a. van dyck, in fo. gegraveerd.
| |
[Percelles. (Johannes)]
PERCELLES. (Johannes) Aldus vond ik zijn naam, en niet parcelles, zoo als door Immerzeel en anderen wordt opgegeven, op een Titel in fo.-oblong: Diverses Navires, dont on se sert dans les Provinces-Unies; dit staat in de lucht, en op een gespannen zeil: Icones variarum Navium Hollandicarum quarum usus maximè in aquis interioribus regionis. Notatae à famosissimo Navium Pictore johanne percelles. B. Cleynhens, te Haarlem, excudit, bevattende een stel van twaalf platen. Hiervan schijnt een latere druk te bestaan, met denzelfden Latijnschen tekst, en anno 1627, Amsterodami, impressae apud Nicolaum J. Visscher. - Een stel van 20 prentjes, Zeegezigten; op elk is een visscher, in zijn bedrijf bezig, afgebeeld, met den titel: Verscheyden Strand- en Watergezichten, met het adres van Hondius en Beerendrechtsch. - Verscheiden Hollandsche schepen, met idem onderschriften en verzen. - Een vervolg van ten minste acht fraai gegraveerde bladen, die soms, zegt Nagler, aan w. van de velde worden toegekend, in fo. ovaal.. - De Droom van Jacob, en, De Verkondiging aan de Herders, gemerkt j.p., gaan, oogenschijnlijk, voor zijn werk door. - Hij beteekende zijne werken met j.p., even als zijn zoon julius. - Zie aldaar. - Volgens Balkema, zou hij, te Leyderdorp, in 1641 (?) overleden zijn.
| |
[Percelles (Julius)]
PERCELLES (Julius) wordt slechts met een paar woorden, als de zoon van johannes, bij Immerzeel vermeld. Hij werd te Leyderdorp, omstreeks 1628, geboren, en heeft de kunst bij zijn vader geleerd. Hij schilderde Zeegezigten, even als zijn vader, wiens stijl hij soms met goed gevolg nabootste; doch in malschheid van penseelsbehandeling en doorschijnendheid van kleur, is hij beneden hem gebleven. Zijn werk heeft wel eens met dat van zijn vader vergissingen doen ontstaan, omdat zij beiden hetzelfde monogram j.p. voerden. - Ik moet er de opmerking bij maken, dat, wanneer hij, zoo men wil, de kunst bij zijn vader heeft geleerd, zijne geboorte vroeger, of de dood zijns vaders, 1641, later zou moeten gesteld worden.
| |
[Peres (Henri)]
PERES (Henri) wordt door F. Bogaerts onder de Belgische kunstschilders opgegeven. Hij zegt, dat er twee Landschappen van hem aanwezig zijn in het koor van de Augustijnenkerk, te Antwerpen, en dat hij aldaar, in 1662, zou geboren zijn. - Ik betwijfel, of die peres wel een Nederlander is, al bestaat er werk van hem, aldaar; want, vooreerst, vond ik hem nergens vermeld, en ten andere komt de naam perez zoo menigvuldig in de Spaansche schilderschool voor, dat er ligtelijk een paar stukken van dezen meester in België kunnen beland zijn.
| |
[Peret. (Peter) Zie Perret. (Peter)]
PERET. (Peter) Zie PERRET. (Peter)
| |
[Perignon (....)]
PERIGNON (....) Bijaldien deze kunstenaar door den kundigen Pierre Fouquet niet stond gerangschikt onder de Nederlanders, dan zou ik hem niet als zoodanig durven opvoeren; doch in diens Catalogus, Amsterdam, 1801, Kunstboek C., Nr. 24, komt voor: ‘Gezicht naar een ouden vervallen vestingmuur, bij geboomte, dun
| |
| |
met sapverwen door perignon. - Waarschijnlijk, is hij een kunstliefhebber en tijdgenoot van Fouquet geweest.
| |
[Perkois. (Jacobus)]
PERKOIS. (Jacobus) Bij het berigt van Immerzeel voeg ik, in het belang der geschiedenis, dat ik in het bezit ben van de twee gravuren vóór de letter, de eene door p.w. van megen, 1783, en de andere door denzelfden en m. de sallieth, in fo., voorstellende de Afbeelding der vermaarde kaperkapiteins P. Le Turk en Jarri. Op beide staat achterop geschreven: ‘Geoffereerd aan mijne Tante Mejufvrouwe de Wed. Docter Jan Vermeule, door Haered. D.W. Dienaer en Neeff jacobus perkois, 1784’ en op de andere idem, en 1788. - Hij heeft ook geestig geëtst, als, Een manshoofd, met een hoed, met breeden rand, op, waardoor het gezigt genoegzaam beschaduwd is; de grond wit, beteekend perkois f. 1789, h. 163, br. 125 str. Ned, zonder marge. Dit zou het portret zijn van (....) partout, volgens meêgedeeld berigt van jacobus cornelis gaal; - en, Een Paard bij een wagen en een schuur. Meer is mij niet voorgekomen.
| |
[Perls, (H. van)]
PERLS, (H. van) een plaatsnijder, van wien in het Theor. Pract. Handb. der Bouwkunst, door W.C. Brade, 's Hage, 3 deelen in 4o., goed gesneden prenten voorkomen.
| |
[Perre, (Johannes van der, of de)]
PERRE, (Johannes van der, of de) een kunstschilder, welligt van Nederlandsche afkomst, zegt Nagler, die, tusschen 1604-1618, te Leipzig, bloefde. Hij heeft daar veel portretten, en in de St. Johannes-kerk het Epitaphium der familie Mayer geschilderd. Van die portretten zijn er verscheiden in prent verschenen.
| |
[Perret (Peter)]
PERRET (Peter) wordt, bij Immerzeel, Pedro genaamd. Ik voeg er bij, dat Basan zegt, dat hij, in 1549, te Audenaerde werd geboren. Dit kan waar zijn, en ook Nagler verecnigt zich er mede, dewijl zijne werken alle vóór 1583 vervaardigd zijn. Genoemde auteur beschrijft 24 stuks zijner gravuren. Het bij Immerzeel vermelde stel Portretten der Koningen van Portugal, in 1603, in het licht verschenen, vond ik nergens anders vermeld. Zou dit welligt werk van zijnen broeder stephanus perret - Zie aldaar. - kunnen wezen?
| |
[Perret (Stephanus)]
PERRET (Stephanus) was een broeder van den voorgaanden peter, nopens wien niets anders bekend is, dan dat hij de Fabelen der Dieren, in 14 platen, vervaardigde, in 1578, waarvan eene tweede uitgave, te Delft, in 1621 verschenen is. Zie Nagler. - Ik bezit een exemplaar van 1632. Zie daarover op GEERARTS, (Marcus) den Oude.
| |
[Persoy. (Petrus)]
PERSOY. (Petrus) Ik vermoed, dat deze de graveerkunst heeft beoefend, terwijl het zeker is, dat hij een voornaam plaatdrukker en uitgever van kunstwerken was, die, tijdens romein de hooghe, in de tweede helft der XVII. eeuw, te Amsterdam, op den Dam, woonde. Ik bezit een groot-fo. plaatwerk, zijnde de Tempel van Jerusalem, in al zijne deelen en godsdienstige gebruiken, zonder naam van maker, doch geheel in de manier, en eenige zeker van r. de hooghe. Het is opgedragen aan: Nobil. et Illustri Domino Do. Hironymo Nunes D'Acosta, Regis Portugalliae Agenti et Residenti ordinario ad Proceres Uniti Belgii d.d.d. petrus persoy. Eenige prenten, er in voorkomende, kunnen wel door hem zijn vervaardigd, hoewel ze allen zonder naam van maker zijn.
| |
[Persyn. (C.)]
PERSYN. (C.) Deze voornaam is mij nergens anders voorgekomen, dan in den Catalogus van G.M. Nebe, (wiens uitmuntende Prentkunst, in 1809, te Amsterdam, is verkocht) onder Nr. 45, bl. 61: ‘Jan Corn. Meppel, naar c. persyn, door r. persyn.’ Zeker is hij een schilder geweest, dewijl renier alleen als graveur bekend staat. - Zie bij mij op PERSYN. (Renier van) - Misschien ontdekt men nog wel meer werken van dezen c. persyn.
| |
[Persyn. (Johan)]
PERSYN. (Johan) ‘Een Hagenaar van geboorte, zynde een discipel geweest van constantyn netscher, schilderde mede portretten; dog naderhandt zich
| |
| |
onder de Artillerie begevende, en voorts ook nog Ingenieur in Staaten dienst geworden zynde, is vervolgens in die qualiteit overleeden, echter onbewust waar en wanneer.’ Uit Pieter Terwesten, Ms., die zijn bloeitijd stelt op 1708. - Welligt is deze persyn verwant aan renier van persyn, dewijl het woordje van dikwijls wordt weggelaten, of zou ook c. persyn, - Zie aldaar. - somtijds j. persyn moeten wezen?
| |
[Persyn (Renier van)]
PERSYN (Renier van) is bij Immerzeel vermeld. Ik voeg er bij, dat hij, omstreeks 1600, te Amsterdam, werd geboren, en in 1667 nog leefde. Het is, bij mijn weten, nergens geboekt, dat hij, behalve de graveerstift, ook het penseel heeft gehanteerd, en wel zóó verdienstlijk, dat men aan zijn werk eene plaats in de Keizerlijke Galerij, te Weenen, heeft vergund. In den Catalogus dier verzameling door den kundigen C. de Mechel, in 1786, te Bazel, uitgegeven, vond ik onder de Vlaamsche School, op bl. 88, Nr. 16: ‘Van regnier persyn. Belisarius in een grot, nadat hij in ongenade was gevallen; hij rust met zijne regterhand op een stok, en houdt in de linker een blikken bak, om er aalmoesen in te ontvangen; achter hem zijn helm; h. 3 vt. 7 dm., br. 3 vt. 5 dm. Kniestuk, levensgroot. - Onder het beste van zijn graveerwerk noemt men Balthazar, graaf van Castiglione, naar raphael. - Ariosto van Ferrare, naar titiaan, kl. fo., waarvan ik een schoonen druk bezit, en waardoor men aan zijne bekwaamheden hulde moet bewijzen. - De verdronken Leander, door de Nereiden en Najaden, uit het meer naar de kust gedragen, naar j. van sandrart; gr. 4o. - De schoone Hylas wordt door de Nereïden opgenomen, naar denzelfden, gr. 4o. - Onder de portretten van Nederlandsche kunstenaars, door hem gesneden, komen voor dirk en wouter crabeth, in 1661 gegraveerd; - Aan wouter was hij door huwelijk met de dochter van diens kleinzoon verwant; - als ook een keurig prentje, het portret van den schrijver over de Insecten en gekorven dieren, Johannes Goedaert, in 8o., naar w. eversdyk, vóór diens Werk geplaatst. - Later vond ik nog bij Le Comte, Konst-Cabinet, Utrecht, 1744, II, blz. 515: ‘De Werken der Barmhartigheid van St. Cecilia, een groot stuk van dominikyn (domenico zampieri, genaamd domenichino), gegraveerd door r. a. persyn.’ - Nagler noemt van hem nog eene Verzameling van Viervoetige dieren, op 13 bladen, naar a. cuyp.
| |
[Peter]
PETER, die beeltsnider, vond ik in de volgende rekening vermeld: ‘Item peter, die beeltsnider, van den 4 rosen, t stuck 10 st., tsamen 2 gulden.’ Rekening van de Buurtkerk, te Utrecht, 1544-1545, bij Dodt, Archief, VI, bl. 313.
| |
[Peter van Nimwegen]
PETER VAN NIMWEGEN wordt, bij vergissing, door Nagler op dezen naam opgevoerd, doch het moet peter francis peters wezen. - Zie aldaar bij Immerzeel. - Ik voeg er nog bij, dat hij gehuwd is met P.A. Monot, bij wie hij zes kinderen heeft verwekt, die allen in 1860 in leven zijn. - Een zoon, zija naamgenoot, bevindt zich reeds 22 jaren in Duitschland, en is te Stutgard gevestigd, waar hij, als Landschapschilder in hooge mate bij de aanzienlijksten van den lande gevierd wordt. - Zijne oudste dochter, anna, beoefent dat kunstvak ook.
| |
[Peters. (Bonaventuur, Gilles en Johannes) Zie bij mij op Peeters.]
PETERS. (Bonaventuur, Gilles en Johannes) Zie bij mij op PEETERS.
| |
[Peters, (Frans Lucas)]
PETERS, (Frans Lucas) schilder van Brussel, zegt Nagler, die, in de eerste helft der XVIII. eeuw, in Frankrijk, en nog omstreeks 1760 arbeidde. Hij schilderde huislijke en historische tafereelen, waarnaar gravuren uitgaan. Zelf heeft hij gegraveerd De H. Maagd, zittende met het Kind op haren schoot; in den achtergrond een landschap; 1760, kleine prent. - Welligt was hij een kleinzoon van den Schilder, bij Immerzeel op dien naam vermeld.
| |
[Petit. (Alexander)]
PETIT. (Alexander) In het Ms. van Terwesten las ik het volgende: ‘alexander
| |
| |
petit, denkelyk een Hagenaar van geboorte, als capitein van een burger- of schuttersvaandel geweest zynde, en is zeker een historieschilder geweest, wyl het bekent is, dat de groote historieschilder willem doudyns een discipel van hem was. Echter is het te verwonderen, dat noch Houbraken, noch Van Gool iets van denzelven gewagen, en dat beiden zelfs niet eens aan hem gedagt hebben. Ja, aan hoe velen niet? - Voorts consteert ook niet, dat ooit iets van zyn schilderkunst ter Confrerie-kamer bekend is geweest, niet te min hy nogtans confrater of een medelidt derzelve was, en zulks anno 1660 nog geweest is; doch nooit in de Regering der Kamer geweest zynde, zoo is men onbewust, wanneer of in welk jaar hy overleden is.’ - Hij was, in 1656 één der drie voornaamste contribuanten, en een der twee eerste gedeputeerden tot de oprigting der Confreriekamer Pictura, te 's Gravenhage, die ook tot stand is gebragt.
| |
[Petit. (B.L.)]
PETIT. (B.L.) Deze kunstenaar zou, volgens eene aanteekening van gerard hoet, den Jonge, de leermeester zijn geweest van paulus potter, dewijl in den Catalogus zijner Kunstnalatenschap, verkocht te 's Gravenhage, 15 Augustus, 1760 onder Nr. 143, voorkomt: ‘Het Slot van Egmond op den Hoef, gestoffeerd met beelden en beesten, door b.l. petit, Meester van p. potter; h. 47, br. 84 dm.’ - hoet, die zeer wel in de gelegenheid was, door zijn vader (nagenoeg een tijdgenoot van potter, en die ook te 's Gravenhage woonde, waar hij altijd in de kunst gewroet en een uitgebreiden kunsthandel gedreven heeft), zulks te ontdekken, heeft dit zonder eenige bedenking meêgedeeld. Zie ook nog op PETIT. (B. Le)
| |
[Petit (B. Le)]
PETIT (B. Le) wordt door Nagler als een geboren Hollander opgegeven, die, omstreeks 1650, te Rome, werkzaam was. Hij schilderde landschappen, doch meer bepaaldelijk Gebouwen en Ruïnen, in en om Rome genomen, en kan daar ook overleden zijn. - D'Argensville geeft van zekeren jan petit hetzelfde berigt; doch Nagler zegt, dat deze, waarschijnlijk, een-en-dezelfde persoon als b. le petit zal zijn. - Ik ben van meening, dat b.l. petit - Zie aldaar. - dezelfde persoon is, als b. le petit; dat Nagler van de l. le gemaakt heeft, en dat jan wel deugdelijk een ander is, die in de bekende Catalogussen van Hoet als een Italiaansch schilder, met den bijnaam van Biche, vermeld staat. Zie Deel I, bl. 12, en bl. 191, Twee Schilden, waar nog bepaald staat bijgevoegd: door den Roomsen petit.
| |
[Petri, (D.)]
PETRI, (D.) een onvermeld kunstenaar, die in de eerste helft der XVII. eeuw bloeide. - Ik vond van hem het Portret van Simon Episcopius, borstbeeld, met kaal geschoren hoofd, en opstaande geplooide kraag, in ovaal; met vierregelig Hollandsch onderschrift; naar d. petri, 1615, door w. delff gesneden, in kl. fo. - Zijn naam kan ook wel peeters zijn. - Zie daarover op PEETERS. (Marten
| |
[Petri (Nicolaes) Zie Lastman. (Nicolaes Pieterszoon)]
PETRI (Nicolaes) Zie LASTMAN. (Nicolaes Pieterszoon)
| |
[Petri, (Pietro de)]
PETRI, (Pietro de) gewoonlijk peter maer genaamd, werd, omstreeks 1550 te Brugge, in Vlaanderen, geboren, waar zijn vader, een geboren Italiaan, en, waarschijnlijk, ook schilder, zich, wegens godsdienstig belang (hij was Katholijk) ophield. In die stad heeft hij zich volkomen voor de kunst gevormd, en werd in de Nederlanden een der bekwaamste meesters van zijn tijd. In 1574, vertrok hij naar Brünn, waar hij veel werken vervaardigde, en vervolgens naar Mehrrisch-Trübau, vestigde zich in dat stadje, en werd er, tot driemaal toe, met de burgermeesterlijke waardigheid bekleed. - Hij is daar, in 1611, overleden. Zie Nagler.
| |
[Petro, (Joanni)]
PETRO, (Joanni), of peter hans. Fiorillo berigt, in eene Noot, II, S. 271, dat Baldinucci, (in zijne Notizie dei Professori del disegno da Cimabue etc.) Tom II, p. 160, ed. Manni, (1767) uit een oud Handschrift der XIV. eeuw, zegt, dat er een beroemd Duitsch kunstenaar peter hans heeft geleefd, die onder den
| |
| |
naam van Magnifico petro joanni Teutonico vel de Brumantia - misschien uit Brabant - bekend zou zijn geweest.
| |
[Petter, (....)]
PETTER, (....) een bekwaam kunstgraveur, in Holland te huis behoorende, doch dien ik bij geen bekend auteur heb geboekt gevonden. - Het Portret van Pontanus, in diens Werk, Historie van Gelderland enz., Amsterdam, 1639, in fo., voorkomende, maakte mij met hem bekend. - Welligt was j. petter feuerling, die na hem leefde, van zijn geslacht.
| |
[Petter Feuerling (J.)]
PETTER FEUERLING (J.) is een zeer bekwaam portretschilder geweest, hetgeen blijkt uit het fraaije Portret van petrus schenck, door dien kunstenaar gegraveerd, naar dat door petter, in 1697 geschilderd. Toen woonde schenck reeds lang te Amsterdam. Welligt was deze petter aan den hierboven vermelden graveur petter verwant.
| |
[Peuteman (Peter)]
PEUTEMAN (Peter) is door Immerzeel, doch zonder voornaam, vermeld. Bryan-Stanley zegt, dat Balkema hem nicolaes peuterman noemt, als een historie-schilder, die in 1650 werd geboren, en in 1692 overleed. - Hiermede is dus wel deze peter bedoeld, die niets dan Stillevens, Vanitassen enz. schilderde. Tot een bewijs, dat hij peter schreef, dient een Titel, die geen kunstwaarde bezit, door hem del., geplaatst voor het Werk: Samenspraken van Erasmus, vertaald door P. Rabus, waardoor ik aan den naam nicolaes, vooralsnog, geen vertrouwen schenk.
| |
[Peze (....)]
PEZE (....) wordt door Nagler, als een der voornaamste kunstenaars, die, in 1837, te Antwerpen werkzaam waren, opgegeven. Ik houd dit voor eene vergissing, daar het, ongetwijfeld amé pez - Zie bij Immerzeel, aldaar. - zal moeten zijn.
| |
[Pfalz. (Louise Hollandine van de) Zie op Honthorst. (Gerard)]
PFALZ. (Louise Hollandine van de) Zie op HONTHORST. (Gerard)
| |
[Pfeiffer, (François Joseph)]
PFEIFFER, (François Joseph) de Oude. Hoewel, in 1741, te Aken, geboren, heeft hij langen tijd te Amsterdam gewoond, en er de schilder- en graveerkunst uitgeoefend. Hij was de vader van den bij ons meer bekenden kunstenaar van dien naam, en is op het laatst van zijn leven naar Brussel vertrokken, waar hij, in 1807, overleed. Hij heeft een aantal, ook naar het leven geteekende, portretten, meestal in aqua-tinta, vrij goed gegraveerd, als: H. Hooft, Burgemeester van Amsterdam, in fo. - Koning Lodewijk XVI; eene kopij naar de Engelsche prent van j. curtes. - Veel portretten der Nederlandsche patriotten van 1787, in 8o., in ovalen, enz. - Het Portret van Joannes Wilmet, Prof. te Harderwijk, in 1794 sculp., in 8o. ovaal, pleit zeer voor zijne bekwaamheid. - De acteur Ward Bingley, in fo., en, Mejufvrouw J.C. Wattier, eerste Actrice van den Amsterdamschen Schouwburg, weêrgaê. Dit Portret werd door Mejufvrouw Wattier niet voor echt erkend, volgens Advertentie in de Amsterdamsche Courant van 13 Maart, 1794. Zie Naamlijst van uitgekomen Boeken enz., Amsterdam, bij A.B. Saakes, 1794. - Ik heb noodig geacht, dit alles te melden, omdat deze werken meestal aan zijn zoon, die tot veel later leeftijd behoort, worden toegeschreven.
| |
[Pfeiffer, (François Joseph)]
PFEIFFER, (François Joseph) de Jonge. Deze verdienstlijke kunstenaar is bij Immerzeel, tot op zijn overlijden, in 1835, te Terburg, in Gelderland, vermeld. Ik moet er bijvoegen, dat hij gedurende zijn leven Directeur-decoratie-schilder van den Stads-Schouwburg, te Amsterdam, was, welk tooneel hij, door zijn vindingrijken geest, door zijne volmaakte kennis der doorzigtkunde enz., tot eene luisterrijke hoogte gebragt heeft. Acht stuks dergelijke onderwerpen heeft hij nog bij zijn leven op steen geteekend, doch ze zijn lang na zijn dood, wegens de uitmuntende lithographie-bewerking, tot eer van den kunstenaar, door den Boekhandelaar C. Weddepohl, te Amsterdam, in 1845, in kleuren uitgegeven,
| |
| |
vergezeld van het zeer goed-gelijkend Portret van den vervaardiger, met toepaslijke dichtregelen van Mr. J. van Lennep, en eene levensschets door G. van Enst Koning. De prijs was bij inteekening en gebonden ƒ10. - Jaren te voren, had pfeiffer een volkomen Théâtre optique vervaardigd, met beweegbare beelden, waaronder gezigten, die zich bedrieglijk natuurlijk vertoonden, zooals ik ze heb gezien, en, teregt, zeggen Van der Eynden en Van der Willigen er van, dat, ‘wat de schildering aanbelangt, ze gansch niet minder dan die van den beroemden pierre, te Parijs, waren.’ Hij heeft, om aan de begeerte van het publiek te voldoen, deze voorstellingen, in eene tent, ook in andere steden vertoond, en ze later nog door een Cosmorama doen opvolgen. - Bij zijn leven heeft hij uitgegeven Twaalf Studiebladen met figuren, in 8o., zeldzaam; - en, Vijftien stuks rijk geordonnanceerde Landschappen in 4o., gelithographiëerd. - Ten slotte, voeg ik er nog bij, dat hij ook in aqua-tinta, en in den trant van prentteekening, eenige proeven vervaardigd heeft, als: Vier stuks Studiebeeldjes; een Scheveninger, met een vischmand op den rug; een Landman, met griep en spade op den schouder; een Idem, leunende op een stok, en een Koopman, tegen den rug te zien, in 12o. - Een Boerenjongen, met een hoed op, van ter zijde te zien, in fo. - Een zittende en staande Vischboer, in 12o., de grond wit. - Een lange strook, waarop Een Boerenkop, met een pijp in de mond, en twee boomtakken. - Een geëtst Landschap met een vervallen veehok, in 8o. - Een Idem, bij wintertijd, idem. - Een zeer klein, idem, met een vervallen boerenschuur enz. - en, een Idem, met eene rivier, waarbij een boerenhut, en eene schuit met twee mannen, bezig zijnde, manden te laden; de lucht wit; 2. staat in aqua-tinta, tot een maanlicht bewerkt; 3. staat, zeer, ja, al te zvrart afgewerkt; h. 82, br. 118 str. - Hij beteekende zijn werk f.j. pfeiffer Jr.; dus zonder die bijvoeging, is het werk van zijn vader. - Zie aldaar. - In het Prentwerk van j.e. marcus komt ook een aardigbewerkt Portret van hem, met een bril op, voor, waarvan ik afzonderlijke drukken, vóór de letter, bezit.
| |
[Philippe, (David)]
PHILIPPE, (David) een zeer bekwaam graveur, dien ik nergens heb vermeld gevonden, en van wien ik slechts ééne groote gravure ken, zóó fiks en geestig gegraveerd naar de teekening van adriaen van de venne, dat het mij ten hoogste verwondert, niet meer werken van hem aangetroffen te hebben; want die weinig heeft gewerkt, kan zulk eene plaat, zeker, niet in eens voortbrengen. Men zie deswegens de voorstelling, Komst van Karel II., Koning van Engeland, te Delft, zijnde de eerste prent in het Werk: Verhael in forme van Journael van de Reys en Vertoeven van Carel II., Kon. van Groot Brittanniën enz. In 's Gravenhage, by Adriaen Vlack, MDCLX, in fo., waarvan ik ook eene Fransche uitgave, bij denzelfden drukker, in dat jaar, bezit, doch waarin niet het Byvoegsel van het caracter van den Koning, uyt het Engels overgeset, en het vers van J. Westerbaen, op de reis van den genoemden Vorst gemaakt, wordt gevonden. - Hij heeft ook geteekend, als den Titel voor het Werk: Papegay ofte Formulierboeck, door W. van Alphen enz. 's Hage, 1682, in 4o. - Deze david is, zeker, naauw verwant geweest aan pieter philippe, - Zie aldaar. - die al de platen, in het eerstgenoemde Werk voorkomende, heeft vervaardigd.
| |
[Philippe. (Pieter)]
PHILIPPE. (Pieter) Dit Artikel, bij Immerzeel, kan ik thans verbeteren, dewijl ik de voorletter p. als pieter heb gevonden, onder de fraaije platen, door hem in fo.-plano, naar adriaen van de venne en jacob toornvliet, meesterlijk gesneden, voor het Werk Verhael in forme enz., reeds op david philippe vermeld. - Wanneer ik nu deze historische feiten van 1660 in verband moet brengen met zijn geboortejaar 1640, door Immerzeel opgegeven, zoo is dit, mijns
| |
| |
inziens, niet aanneemlijk, dewijl hij alsdan dit groote werk op twintig-jarigen leeftijd zou hebben volbragt. - In datzelfde jaar heeft hij den Titel gesneden voor Leonardi Botalli Opera omnia; Lugd. Bat., 1660, in 8o., naar toornvliet, waarop allerlei soort van geneeskundige operatiën zijn afgebeeld, en, in eene open bedstede, er eene is voorgesteld, waarvoor de gordijnen wel digt geschoven mogten zijn. - Veilig zal men zijne geboorte wat vroeger mogen stellen, en, zeker, was hij vermaagschapt aan david philippe, - Zie aldaar. - dewijl deze, tegelijk met hem, eene gravure in het genoemde Werk heeft geleverd. Nog gaat er van hem uit het Portret van Lodewijk Hendrik, Prins van Nassau; p. philippe fecit. - Idem van Henry Charles de la Tremoile (Tremouille), Prince de Tarente; naar van der banck. - In 1701 was hij nog in leven, volgens den Titel van Joh. Rosini Romanarum Antiquitatum corpus absolutissimum, cum Notis doctissimi Thomae Dempster J.C., et aeneis figuris accuratissimis; Trajecti ad Rhenum, apud G. van de Water; ciɔiɔcci, in 4o., waarop duidelijk staat p. philippe sculp., en die zeer fraai gesneden is.
| |
[Philips Jacobsz. (Casper)]
PHILIPS JACOBSZ. (Casper) was de neef en niet de zoon van jan casper philips, - Zie aldaar. - en is door Immerzeel beschreven, die twee zijner Werken over de Perspectief opgeeft. Het is hier de plaats, om die wat naauwkeuriger te beschrijven. Zijn algemeen bekend Werk heeft, voor zijn tijd, in de behoefte aan een leerboek voor de Doorzigtkunde, in onze taal, volkomen voorzien. De eerste druk verscheen bij Jan Christiaan Sepp, te Amsterdam, in 1765, onder den titel van Uitvoerig Onderwys in de Perspectiva of Doorzichtkunde enz. in kl. 8o., en in 1767, in alles gelijk, in het Hoogduitsch, bij denzelfden uitgever. - Een dito Werk over De Spiegel-Perspectief verscheen te Amsterdam, bij S.J. Baalde, in 1775, in 8o., en werd door den schrijver opgedragen aan den vermaarden Amsterdamschen kunstliefhebber hendrik busserus. De tweede druk, door den auteur op nieuw overzien en vermeerderd, zag het licht in 1780, te Amsterdam, bij Willem Holtrop, in kl. 8o., opgedragen aan Jacob de Vlaming. Eene derde uitgave - want meer ken ik er niet - verscheen te Amsterdam, bij J.B. Elwe en J.L. Werlingshoff, in 1803, in 8o., waarbij de genoemde Opdragt der eerste uitgave is gevoegd, en geene melding van de tweede (alsof men die niet heeft gekend) gemaakt wordt. - Het andere Werk is getiteld: Wis-, Meet- en Doorzichtkundige Handleiding, volgens welke men, ten allen tyde en plaatse, den stand der Zonne en Maane, de verlichting der voorwerpen door dezelve enz.; door caspar philips jacobsz.; te Amsterdam, by J.B. Elwe en D.M. Langeveld, 1786, in 8o. - Tegelijker tijd verscheen, bij dezelfde uitgevers, weder een ander Werk: Zeemans-onderwyzer in de Teekenkunst, of Handleiding om door Geometrische, Doorzichtkundige en Perspectivische Regelen, alle Landverkenningen, Kusten, Baaien, Havens, Klippen, Forten, Kasteelen, Torens, Baaken, Schepen, Steden, en wat een Zeeman meer voorkomt, op het papier wiskundig af te teekenen, door enz.; en, eindelijk, nog, voor zoover ik al die Werken bezit, (en ik geloof ze volledig te hebben): Handleiding om, in de Kunst-tafereelen, den afstand van het oog des zienders tot dezelven, de perspectivische dieptens, der waterpas liggende en opstaande vlaktens, de lengte derzelver sluytliniën, horizonthoogte enz. in voorgestelde, of tot te zullen vervaardigt wordende werkstukken, als ook de perspectivische regelen, in het teekenen of schilderen van Toneelen, door eene gemakkelyke bereekening te vinden enz. Te Amsterdam, by Jan ten Brink, Gerritsz., 1788, in 8o. Opgedragen aan den Heer jacobus verstegen, konst-schilder, te Amsterdam. - Hij heeft ook geëtst, en in de manier van Prentteekeningen gegraveerd. In de Verzameling van den baljuw Van Buuren, te Leyden, 1808, komt, op blz. 217
| |
| |
van den Catalogus, een zoodanig Werkje van 27 stuks, met veranderingen, voor. - Zijn Portret is door f.m. la cave ad vivum delin. et fe. 1766, in 8o.
| |
[Philips (Jan Casper)]
PHILIPS (Jan Casper) is reeds door Immerzeel vermeld; ik voeg er bij, dat hij de oom en leermeester was van den meer algemeen bekenden casper philips jacobsz., en niet diens vader, zooals meestal, en ook bij Nagler, staat vermeld: ware dit zoo, dan zou casper immers janszoon geschreven hebben. - Hij heeft vrij goed de graveerstift gehanteerd, zooals men, onder anderen, zien kan uit het groote Portret van Guilielmus Maranus, Tolosas, Academiae Tolos. Decanus etc., door hem, in 1740, gegraveerd. - Ook heeft bij eenige afbeeldingen van leeraars der Doopsgezinden vervaardigd, door de in 8o. gegraveerde Portretten met randen van zinspelende ordonnantiën te vergrooten, en alzoo tot 4o.-prenten te maken. - Hij was ook een goed teekenaar, want eenige proefplaten in 8o., in mijn bezit, behoorende tot een godsdienstig Boekwerk, zijn door hem inv. et delin.
| |
[Phillery. (....)]
PHILLERY. (....) Onder de oudste Nederlandsche houtgraveurs, die tevens drukkers waren, vond ik bij M. Huber, Notices générales des Graveurs etc. bl. 129, dezen phillery vermeld. Aan het slot zijner overwegingen, aangaande de houtsneêfiguren, die in laurens jansz. coster's drukwerken voorkomen, vraagt hij, of deze al dan niet voor diens werk moeten of kunnen gehouden worden, en er wordt bij aangevoerd, dat deze soort van werk, met meer grond, door een bewijsstuk kan worden gestaafd, namelijk, dat in de Verzameling van den Abt Marolles, in 's Konings Kabinet, te Parijs, zich een los blad bevindt, hetgeen, zeker, eene der oudste houtsneêprenten is, die in de Nederlanden, met den naam des meesters beteekend, voorkomen. Het stelt voor Twee staande Soldaten, en eene zittende vrouw, met een hond op hare kniën, en aldus beteekend: Gheprent t' Antwerpen, by my phillery, de figuersnider. Dit dient tot proeve, zegt Huber, dat, in dien ouden tijd, te Antwerpen de houtgraveurs tevens drukkers waren. - Zie ook E.H. Heinecken, Ideé générale d'une Collection complète d'Estampes etc.; Leipzig et Vienne, 1771, in 8o., bl. 197, (door Huber gebruikt) en waar ik tevens zie, dat de gemelde prent in kl.-fo. is. Verder lees ik er, dat zulke gedrukte prenten reeds sedert 1423 in Duitschland verspreid, doch, naar zijne meening, niet vóór 1470 in de Nederlanden vervaardigd werden. Andere en latere bescheiden, in mijn Werk voorkomende, zullen dit vermoeden grootendeels wijzigen.
| |
[Phillips (Chas.)]
PHILLIPS (Chas.) is een kunstgraveur, dien ik nergens vermeld vond. Of hij tot de familie van den bekenden casper philips jacobsz. behoort, kan ik niet beslissen, want hij heeft zijn naam met twee ll geschreven. Genoeg, ik bezit eene fraai, in bruin gedrukte mezzo-tinto, prent, in 4o., voorstellende het Portret van een Jongeling, met een hoed op en mantel om; corn. polenburgh pinx., chas. phillips sculp., en nog eens, op eene plint, in de gravure c.p. pxt. en c.p. fe., zeker, eene aardigheid van den graveur, om er een gelijkvormig monogram op te zetten. Zonder er volkomen zeker van te zijn, zou het wel een jeugdig portret van c. poelenburg, daar het veel van heeft, kunnen zijn.
| |
[Picart, (Anna)]
PICART, (Anna) vermoedelijk anna vincent, de echtgenoot van bernard picart, die, zoo als Nagler, volgens Marolles en Füssli, opgeeft, de graveerkunst heeft beoefend. Ik heb op dien naam, tot heden, nog geen werk gevonden.
| |
[Picart (Bernard)]
PICART (Bernard) is reeds door Immerzeel geboekt; ik voeg er bij, dat hij in 1734 reeds overleden was, blijkens een Prentwerk, aan het slot van dit Artikel vermeld. - Zie over den naam zijner moeder aan het slot van PICART, (Stephanus), en over zijn huwelijk, in 1710, te Amsterdam, met anna vincent, op PICART. (Anna) Het aantal zijner bekende graveerwerken wordt opgegeven,
| |
| |
tot 1300 te zijn geklommen. Alles werd destijds door zijn vindingrijk burin versierd, en vele zijner prenten zijn, volgens de getuigenis van vreemde kenners, voor Boekwerken te goed. Hij had, als het ware, te Amsterdam eene graveerfabriek, met een aantal leerlingen, en ook meesters, die van elders bij hem vol op werk vonden. Vandaar, dat er veel vreemde namen, op graveerwerken, hier te lande vervaardigd, voorkomen van hen, die voor zich-zelven eenige prenten hebben uitgegeven. Doch er zijn veel werken door picart uitgegeven, die, naar het algemeen gevoelen, voor zijne vinding doorgaan, zooals de bekende Tempel der Musen enz. in fo., die in verscheiden talen verscheen, en niets anders is dan eene kopij naar de Tableaux du Temple des Muses; tiréz du Gabinet de feu Mr. Favereau, conseiller du Roy en sa Cour des Aydes, et gravez en taille-douce par les meilleurs Maistres de son temps, elc. Avec les Déscriptions etc. par M. Michel de Marolles, Abbé de Villeloin. A. Paris, chez A. de Sommaville etc. MDCLV., in fo., waarvan hij met geen woord melding gemaakt heeft. Trouwens, ik bezit de beide exemplaren, en dat van picart kan het in geenen deele in kunstwaarde halen bij de uitmuntende platen der eerste uitgave van 1655. - Ik ben in het bezit van een aantal fraaije prenten en proefdrukken, welke ik in 1820, te Utrecht, uit de nalatenschap van den Heer Marret, een afstammeling van b. picart, heb gekocht, en daaronder een groot Kunstboek, waarop staat: Dessin de notre Père bernard picart, avec quelques estampes sur papier soye, en waarin La Galerie du Luxembourg etc. naar rubens, kompleet, met overschoone drukken. Voor dit Werk is door hem uitmuntend gesneden: Le Gouvernement de la Reine, 1707. - La Félicité de la Reine; - en, La Conclusion de la Paix; op één druk, vóór de letter, staat fijn geëtst: b. picart, 1703. - Het Werk Impostures innocentes, ou Recueil d'Estampes d'après divers Peintres illustres, par bern. picart, avec un éloge historique, et le Catalogue de ses ouvrages; Amsterdam, veuve de b. picart, 1734, gr. in fo., 50 platen en portretten, wordt slechts met één enkel woord bij Immerzeel vermeld. - Minder bekend is het, dat hij ook in mezzo-tinto heeft gegraveerd, als Een Meisje, bezig zijnde, een kool schoon te maken enz.; j.b. santerre pinx., bernard picart sculp., in 4o., met vierregelig vers. Hiervan bestaan overdrukken, dus met verkeerd letterschrift. - Het graveerwerk, dat van hem, en uit zijne School is verschenen, wordt op 1300 stuks begroot. - In Teylers-stichting, te Haarlem, heeft men, voor zoo ver bekend is, zijne prenten kompleet. - Zijn Portret gaat uit, in gr. fo., aan eene tafel staande, met bijwerk enz. nattier pinx., 1709, nic. verkolje sculp., mezzo-tinto, 1715. - Een Idem, m. des angles pinx., 1732, j. van der schley sculp., 1734, in ovaal, met bijwerk, op zijn dood zinspelende.
| |
[Picart. (Pieter)]
PICART. (Pieter) Dezen noemt Nagler als een kunstgraveur van naam, die zijn eersten levenstijd te Amsterdam doorbragt, en bij de komst van Czaar Peter den Groote in aanmerking kwam, die hem mede nam naar Moskau (1698), en met hem als vriend omging. Hij heeft daar een aantal zeer fraaije prenten gesneden. - Zijn overlijden is niet bekend, en ook weten wij niet, zegt Nagler verder, of de fraaije gravuren, in Weigels Kunst-Catalog, onder Nr. 7407, op p. picart vermeld, van dezen pieter zijn. - Brulliot noemt hem piccart.
| |
[Picart (Stephanus)]
PICART (Stephanus) schreef zich altijd etienne picart, Romanus, en was de vader van den beroemden graveur bernard picart, die zamen, ofschoon beiden te Parijs geboren zijn, echter tot de Nederlandsche graveerschool kunnen gebragt worden. - stephanus werd, in 1632, te Parijs geboren, en schijnt, naar den aard zijner graveerwijze te oordeelen, die kunst bij f. poilly geleerd te hebben. - Hij heeft zijn' zoon het eerst onderwezen, en daarna seb. le clerc. - bernard vestigde zich,
| |
| |
in 1708, of 1710, te Amsterdam. Waarschijnlijk, heeft zijn vader zich mede derwaarts begeven: immers, vindt men vermeld, dat hij den 12. November, 1721, te Amsterdam, is overleden. - Hij heeft lang te Rome gewoond, - waardoor hij den bijnaam van De Romein heeft aangenomen, denkelijk, om zich van een legio van dien naam in Frankrijk te onderscheiden, - en er verscheiden fraaije gravuren vervaardigd en uitgegeven, waaruit mij is gebleken, dat hij in 1666 nog aldaar gevestigd was, zooals onder een Portret van Bernard de la Guiche, Comte de St. Geran etc., naar g. seue pinx., beteekend staat. - Daarna is hij weêr naar Parijs teruggekeerd, en werd er aangesteld, om, met andere bekwame kunstenaars, de schilderijen der Koninklijke Verzameling in plaat te brengen. - Er gaat een Portret van hem uit, in 4o., dat zeer zeldzaam is; stephanus picart Romanus, aetatis sue 25 ani, velu pinx. Rome, b.p. sculp. 1690. Hieruit blijkt, dat hij destijds reeds te Rome, en zijn zoon bernard 17 jaar oud was, toen hij dit Portret graveerde. - Nog een Idem, in 8o., in ovaal, met alonge-paruik, en als zeer bejaard voorgesteld. - Ook eene Medalje, of als zoodanig voorgesteld, met zijn hoofd in profiel, en een Latijnsch randschrift; deze is in plaat gebragt, met het onderschrift: étienne picart, dit le Romain, Graveur du Roi et de l'Académie R. de Peinture et Sculpture. Né à Paris, le 21 Octo. 1632. Mort à Amsterdam, le 12 Nov. 1721. Dessiné en 1715 et gravé en 1730, par son fils b. picart. - Het verwondert mij zeer, dat Brulliot hem niet vermeld, en alleen bernard piccart (sic), bijgenaamd stefano opgeeft. - Nagler noemt 43 stuks zijner gravuren. Een exemplaar van zijne werken was op de Verkooping van T.B. Groebe, te Amsterdam, in 1837; zie den Catalogus, bl. 132: ‘Eene allerzeldzaamste en met zorg bijeengebragte Verzameling van al de werken, prenten, portretten enz., gegraveerd door picart, den Romein, waaronder vele geëtste en proefdrukken, vervat in 6 daartoe vervaardigde Kunstboeken, te zamen 875 vellen, gebonden in nette Fransche banden.’ waarbij gevoegd stond: ‘Deze eenige Verzameling is verrijkt met eene korte levensschets van steven picart, eigenhandig in zeer klein schrift, door den vermaarden Prosper Marchand, en op een stukje bordpapier geplakt, benevens een gedrukt begrafenisbriefje van A. Fournan, echtgenoot van genoemden picart.’ - Hierdoor leeren wij de moeder van onzen bernard kennen.
| |
[Pickaert, of Picart (Pieter)]
PICKAERT, of PICART (Pieter) was, volgens Bryan-Stanley, waarschijnlijk, een geboren Hollander. Men vindt zijn naam op eene reeks grove en onnaauwkeurige etsen, voorstellende De Vlugt van Jacobus II., Koning van Engeland, die in Holland zijn uitgegeven; het zijn denkelijk vlugge gelegenheidsprenten naar eigen teekening, dewijl het woord fecit bij zijn naam is gesteld. - De prenten in mezzo-tinto, in mijn bezit, beteekend p. picart fec., A. Schoonebeek, Excudit, zijn van dezen meester, en Nagler zegt, dat hij stellig een ander is, dan de hier voorgaande, want deze heeft in het midden der XVIII. gebloeid, blijkens eene prent in genoemde manier, beteekend p. picart f. 1755.
| |
[Piquet, (H.)]
PIQUET, (H.) schilder van Brussel, en discipel van den vermaarden f.j. navez. Hij behaalde, in 1827, den grooten Prijs bij de Akademie te Gent, waarna hij, tot voortzetting zijner studie, naar Rome vertrok. Zijne onderwerpen bepalen zich tot historiële en huislijke tafereelen. Zie Nagler.
| |
[Pieneman. (Jan Willem)]
PIENEMAN. (Jan Willem) Immerzeel heeft met zijn wèl versneden pen de verdienste der voortreflijke werken van dezen beroemden kunstenaar beschreven, zoo dat er nog slechts door mij is bij te voegen, dat die Nestor der Nederlandsche Schilderkunst, vermoeid van zijn grooten arbeid, in den ouderdom van 74 jaren, de rust des doods is ingegaan. De mare verbreidde zich, op den 8. April, 1853, in het vaderland, dat de schilder van Quatre-Bras en Waterloo was overleden. Treffend was
| |
| |
dit verlies, ook voor de Maatschappij Arti et Amicitiae, te Amsterdam, waarvan hij mede-oprigter en President-Honorair was, en die, in hare vergadering van 9 April, 1853, besloot, om de gewone en buiten-leden uit te noodigen, gedurende een half jaar, den rouw aan te nemen, door het dragen van een zwarten rouwband met effen zwarte roset om den hoed, welk verzoek met den volgenden Begrafenisbrief aan de Leden gezonden werd: ‘Amsterdam, 9 April 1853. De WelEd. Heer N.N. wordt namens Bestuurderen der Maatschappij Arti et Amicitiae, bij deze, beleefdelijk uitgenoodigd tot bijwoning van de ter aarde bestelling van het Lijk van den Wel-Ed. Gestr. Heer j.w. pieneman, op Woensdag, den 13. April, 1853, in de Nieuwezijds Kapel. Men wordt verzocht, zich tegen 11 uur, des voormiddags, te bevinden in het lokaal der Maatschappij Arti et Amicitiae. j.w. kaiser Plaatsvervangend Sekretaris.’ Na den plegtigen intogt in de kerk, heeft de Ridder D.D. Büchler eene korte, doch gevoelvolle redevoering over 's mans hooge kunstverdienste, bij het graf, uitgesproken, waar veel kunstenaars tegenwoordig waren, die van zijn onderwijs en leiding op de Kon. Academie, waaraan hij 30 jaren leeraar was geweest, hunne vorming te danken hadden, en zeide, ten slotte: ‘Zoo lang - hetgeen God verhoede - in Nederland het Ware, Goede en Schoone in de Kunst geene ijdele klanken zullen geworden zijn, zoo lang zal de naam van jan willem pieneman met eere in gedachtenis blijven.’ - Verder is den 21. April, 1853, in Arti et Amicitiae, door den Heer Mr. J. van Lennep, eene lijkrede uitgesproken. Zie Kunstkronijk, 1854, bl. I. - Die zich den gang der kunstgeschiedenis, in het begin dezer eeuw, helder kan voorstellen, zal met mij moeten erkennen, dat men aan die mannen meer dan gewonen dank verschuldigd is, die den slapenden toestand in de kunst opgoheven en met mannenmoed, en als het ware, zonder leiding, het ijs gebroken hebben, om de vaart tot den vroegeren roem der Kunstschool weder te openen, waardoor, in den loop dier eeuw, de weg voor de kunstenaars gebaand werd, om tot het roemrijke standpunt van heden te geraken. Onder die mannen behoort de vervaardiger van Quatre-bras en Waterloo op den voorgrond te worden geplaatst. Nog in zijn leven, werd het dankbaar gevoel bij Z.M. Koning Willem III. opgewekt, die den krijgsroem van wijlen zijn ridderlijken Vader, den voor de Schoone Kunsten onvergeetlijken Koning Willem II., door nog hoogere vereering, als hem reeds was bewezen, bij vernieuwing willende erkennen, ter gelegenheid zijner Troonsbestijging, in 1849, pieneman tot Kommandeur van de Orde der Eikenkroon benoemde. - Al zijne groote werken zijn op vaste, bekende plaatsen gesteld, doch het Portret van Koning Willem II., in Vorstlijk gewaad, bij Immerzeel vermeld, berust thans te St. Petersburg, in de Galerij, bestemd voor de Keizerlijke Russische Familie, waarin het de weêrgaê is van dat zijner Gemalin, H.M. Anna Paulowna, zuster van wijlen Keizer Nicolaas, door n. de keyser vervaardigd, zoodat zijn roem in het buitenland mede gewaarborgd is. Ook is het schoone stuk, De Overgave der stad Hasselt - bij Immerzeel reeds vermeld, - door Z.M. Koning Willem II. ten geschenke gegeven aan de Militaire Academie, te Breda, als een blijk van bijzondere tevredenheid, wegens de gebragte offers door de kadetten en officieren aan de schatkist, in 1844, ter gelegenheid der geldheffing, door eene leening zoo roemrijk gedekt. - Onder een aantal Portretten, die in verschillende grootte van hem uitgaan, behoort vooreerst dat door zijn zoon nicolaas pieneman geschilderd, door j.w. kaiser gegraveerd, en door de Maatschappij van Schoone Kunsten uitgegeven. Nog Een idem, in lithographie, in 4o., hem als Kommandeur van de Orde der Eikenkroon voorstellende. - Ook bestaat er eene fraaije Medalje, door den Heer j. ph. van der kellen vervaardigd, in Zilver en Brons, groot 77 streep middel- | |
| |
lijn, met zijn Portret, waar rondom jan willem pieneman. Geboren 4 November, 1779. Overleden 8 April 1853. j.p.v.d.k. Op de keerzijde eene half bedekte Lijkurn, met een Immortellen-krans omhangen enz. - In 1854 was op de Tentoonstelling, te Amsterdam, een uitmuntend portret, levensgroot, door zijn genoemden zoon geschilderd, en dat aller aandacht boeide, vooral voor vreemdelingen die, met regt, in hem, één der opbouwers van den tegenwoordigen roem der Nederlandsche Schilderschool, in zijnen hoogen ouderdom, na zijn verscheiden, mogten aanschouwen. - Het heeft mijne aandacht en verwondering gaande gemaakt, dat de Engelsche auteur Bryan-Stanley, die Immerzeel's Werk heeft gebruikt, de Artikels j.w. en n. pieneman, stilzwijgend, is voorbij gegaan. De gronden, die hiervoor bestaan, kunnen, naar mijne meening, liggen in eene oude veete, wegens de schilderij, de Veldslag van Waterloo, zoo als ik, destijds in Engeland zijnde, veel van nabij hierover heb vernomen, betreffende de teleurstelling van een hooggeplaatst persoon, aldaar, over het regt van bezit dezer schilderij, welke geschiedenis ik in mijn Mengelwerk uitvoerig heb beschreven, en het licht hoop te doen zien.
| |
[Pieneman. (Nicolaas)]
PIENEMAN. (Nicolaas) Het is mij eene aangename taak, eene bladzijde in de geschiedenis der kunst te mogen schrijven, waardoor de roem der Nederlandsche Schilderschool van onze dagen aanmerklijk wordt verhoogd. Zij betreft het schitterend talent van den gevierden, ridderlijken kunstschilder nicolaas pieneman, die, sedert het levensberigt van Immerzeel, door zoovele roemrijke kunstgewrochten, een Europeschen roem heeft behaald. In tijdsorde gerangschikt, zijn het de volgende. Toen Z.M. de Koning de Amsterdamsche Tentoonstelling van October, 1844, na den afloop bezocht, en, 's Konings Inhuldiging, door hem geschilderd, aldaar tentoongesteld, door H.D.Z. aangekocht was, geschiedde er iets, dat nog nimmer was gebeurd, namelijk, de bij die gelegenheid plaats gehad hebbende benoeming van den Heer n. pieneman tot Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw. Dientengevolge werd hem, te Amsterdam, en te gelijkertijd aan den Heer j.a. kruseman jz., mede tot Ridder benoemd, eene serenade bij fakkellicht gebragt, op Dingsdag, 12 November, door een aantal kunstenaars en kweekelingen van de Amsterdamsche Schilderschool. - Zie Nederlandsch Kunstblad, 1844, Nr. 46. - In 1845 werd hij benoemd tot Lid der 4e. Klasse van het Kon. Ned. Instituut. - In dat-zelfde jaar heeft hij, op last van Z.K.H. den Prins van Oranje, de Portretten van diens beide zonen, Prins Willem, en Prins Alexander, levensgroot, op het Loo, bij gelegenheid eener Valkenjagt, vervaardigd. - Alles moet uitmuntend zijn, en vooral meesterlijk de opvatting van den prins, zijnde de Erfprins, voorgesteld in het gewaad van een jong Zeeman, wiens hoed (op den voorgrond liggende) is omstrikt met een band der Koninklijke Yacht-club; zijne regterhand voert de Hollandsche vlag, terwijl hij de linker om den hals van zijn princelijken broeder, - die, bevallig gekleed, los en natuurlijk, op een groen fluweelen armstoel zit, - geslagen houdt. - Dit stuk, bestemd voor een geschenk aan H.D.Z. Gemalin Sophie, Princes van Oranje, heeft zóó voldaan, dat hij een eigenhandigen brief van Z.K.H. ontving, waarbij gevoegd was een vorstlijkgouden snuifdoos, rijk met briljanten, op blaauw geëmaljeerden grond, versierd, in wier midden zich 's Princen Naamcijfer, onder eene Koninklijke Kroon, vertoont. - Verder ‘heeft Z.M. ter gedachtenis van wijlen Z.M. Willem II. een vorstlijk geschenk bestemd voor de groote Hoofdofficiers-Societeit de United Servis-Club, te Londen, waarvan de overleden Vorst lid was, te weten, het door n. pieneman levensgroot-geschilderde Afbeeldsel van Z.M. Willem II., in een prachtig vergulde lijst, welke schilderij door den Heer pieneman-zelven naar Londen
| |
| |
gebragt, en door den Hertog van Wellington aan gemelde Societeit, namens Z.M. aangeboden.’ Zie Handelsblad, 15 April, 1850, Bijvoegsel, - terwijl ‘Z.M. heeft toegestaan, dat dit Portret, alvorens naar Londen te worden verzonden, alhier in de Kunstzaal, Arti et Amicitiae, ten voordeele van het Weduwen- en Weezenfonds, tentoongesteld worden zal.’ - Zie Idem, 16 April, 1850. - ‘Den 7. Mei, 1850, is, met de stoomboot de Batavier, het genoemde Portret naar Londen vervoerd, begeleid door 's Konings Adjudant, den Baron Constant de Rebecque, den Ordonnans-officier Du Monceau, en den Heer pieneman.’ - Zie Idem, 7 Mei, 1850. - Het Portret is, als geschenk, met de gewone plegtigheid, in de United Servis-Club, door den Hertog van Wellington aangenomen, die het, namens Z.M. Koning Willem III., aan de genoemde Club schonk, waar het thans deel uit maakt der Galerij van alle Veldmaarschalken en Generaals van Engeland; terwijl door Graaf Gray, als Voorzitter dezer Instelling, in eene der zalen, aldaar, den Heer pieneman, als vervaardiger van dit vorstlijk geschenk, een banket werd aangeboden. - Bij de Intrede van Z.M. Koning Willem III, in Utrecht, in de maand September, 1853, waarbij zulk een luister en uitbundige vaderlandsche vreugde werd aan den dag gelegd, als waarvan geen voorbeeld in de Nederlandsche geschiedenis valt aan te wijzen, heeft de kern van Utrecht's burgerij, kort vóór het vertrek van Z.M., Hoogstdenzelven, in plegtstatigen optogt, in Groot-Paushuizen, waar Z.M. zijn intrek had genomen, een Album aangeboden, houdende verzekering van innige gehechtheid en liefde, benevens belofte van opregte trouw aan Koning en Vaderland, die door allen met hunnen naam was onderteekend. Dit geschiedde op het binnenplein van genoemd huis Z.M., innig geroerd over zulk eene onverwachte hulde, heeft in hartlijke bewoordingen zijnen dank betuigd voor zoodanig verknochtheid aan hem en zijn Huis, en het Album volgaarne aangenomen. - Spoedig daarop mogten wij vernemen, dat H.D.Z. den Heer pieneman had opgedragen, van deze treffende gebeurtenis eene schilderij te vervaardigen, welke Z.M. bestemde, om, als een blijvend aandenken, te Utrecht te worden geplaatst. Eene zware ziekte van den Heer pieneman vertraagde eenigzins de volvoering van dit tafereel, waarna men in het Handelsblad van 5 Mei, 1854, las: ‘Met genoegen kunnen wij berigten, dat onze stadgenoot en gevierde historie- en portretschilder, de Heer n. pieneman, in zoo verre, van zijne hevige ziekte is hersteld, dat hij, gevolg gevende aan den raad van zijnen geneesheer, de reis naar een der Duitsche badplaatsen heeft kunnen ondernemen.’ - Echter heeft hij nog in dat jaar, op last van den Minister van Koloniën, 's Konings Portret, levensgroot, ten voeten uit, voor het Gouvernementshuis, te Batavia, vervaardigd, en kort daarna, op verzoek van den Raad der Stad Amsterdam, een idem idem van Z.M. Willem III., in uniform der Marine, bestemd voor het Raadhuis aldaar. Deze schilderij, benevens het Portret van zijn vader, jan willem pieneman, mede door hem geschilderd, hebben op de groote Wereldtentoonstelling, te Parijs, in 1855, de algemeene goedkeuring mogen verwerven, zoodat hem, op voordragt der Jury, onder het voorzitterschap van Prins Napoleon, de Orde van het Legioen van Eer werd uitgereikt. - Den 7. Augustus, 1855, heeft hij, in tegenwoordigheid van een aanzienlijk getal leden der Maatschappij Arti et Amicitiae, te Amsterdam, als Voorzitter, de eerste steen gelegd voor de nieuwbijgebouwde lokalen dezer Maatschappij, die, volgens het bekroonde plan van den Heer j.h. leliman, en onder zijn toezigt, zouden worden gebouwd. - De bovengemelde schilderij, Utrechts Album, was in 1856 voltooid, en is te Utrecht in eene der zalen van het Raadhuis geplaatst. Dit historisch geschenk
| |
| |
werd den 7. September van dat jaar, in de zitting van den Stedelijken Raad, plegtstatig door den Burgemeester, Mr. N.P.J. Kien, namens Z.M. den Koning, den Raad aangeboden. Na het historiële van dit feit in een kort overzigt, ter herinnering, te hebben geschetst, zeide Z.E.A. ten slotte. ‘Drie jaren zijn er verloopen, en thans is het eervol aandenken, door den Koning voor deze Stad bestemd, door den beroemden pieneman vervaardigd, gereed en hier ten Raadhuize aanwezig, en aan mij valt de eervolle onderscheiding te beurt, dat Koninklijk geschenk, dat kostbaar aandenken voor Utrecht, u aan te bieden, van welke taak ik de eer heb, mij te kwijten, onder mededeeling der Missive, waarmede het den Koning behaagd heeft, het te doen verzeld gaan.’ Het is daarna, een tijd lang voor het algemeen ter bezigtiging geweest. De toeloop was groot en de afbeeldingen van zoovele geachte stadgenooten, van alle standen en betrekkingen, zijn zeer ten genoege op dit tafereel teruggegeven. - In dat selfde jaar werd onze Ridder tot Kommandeur der Orde van de Eikenkroon benoemd. - Reeds in 1857 volgde de verheffing tot Ridder der Orde van de Poolster, als eene hulde, aan het schitterend talent van onzen pienemam, hem door Z.M. den Koning van Zweden geschonken, bij gelegenheid der toezending van het Portret van Z.M. Koning Willem III, op last van zijne Zweedsche Majesteit vervaardigd, en dat geplaatst is in de Galerij van Vorstlijke portretten, te Drontingholm, nabij Stokholm, gelegen.- De hoflijke kunstenaar vergezelde Z.M. Koning Willem III., in 1858, naar Wiesbaden, en mogt de hooge eer genieten, door den Hertog van Nassau met de Kommandeurs-Orde van Adolf van Nassau te worden versierd. - Nog moet ik de Portretten, door zijn kunstrijke hand zoo schoon en treffend-gelijkend vervaardigd, en die eene historische bestemming hebben verkregen, hier doen volgen, als: een levensgroot, ten voeten uit, van Z.M. Koning Willem III., voor den Keizer van Japan bestemd. - Een idem, voor het Paleis Welgelegen, op Java. - Een idem, kniestuk, voor den Zoölogischen Tuin, te Amsterdam, en, Een idem, voor de Kon. Ned. Yacht-club, te Rotterdam, beiden door Z.M. geschonken. - Het portret van H.M. de Koningin, voor den Koning van Wurtemberg. - Een idem van Prins Alexander der Nederlanden, voor de Koningin-Moeder. - Een idem van Prins Hendrik der Nederlanden, voorgesteld aan boord van een oorlogsschip, rustende op een stuk geschut, zijnde levensgroot, ten voeten uit. - Een idem van Prins Alexander te paard, ten voeten uit. - Een idem van den Prins van Oranje, ter gelegenheid van 's Prinsen afscheid van de Hoogeschool te Leyden, door Z.M. aan den Heer De Raad vereerd. - Een idem, idem, voor H.M. de Koningin, ter gelegenheid van Hoogstdeszelfs meerderjarigheid, - en, eindelijk, nog Twee portretten van Z.M. Koning Willem III. in burgerkleeding, ten voeten uit, geschonken aan twee hooggeplaatste personen in Engeland, bij gelegenheid van het bezoek van Z.K.H. den Prins van Oranje aldaar. - Verder de volgende Portretten, als: Zijne Ex. Rochussen, Gouverneur-Generaal van Ned.-Indië. - Een idem van Z. Exc. Baron Van Hall. - Een idem van Z. Exc. Bosscha, Minister van Eeredienst. - Een idem van Z. Exc. den Minister Schimmelpenninck van der Oije, voor de Academie van Burgerlijke Ingenieurs, te Delft, bestemd. - Een idem van Jonkheer De Casembroot, in uniform van Kolonel van den Generalen Staf, destijds Gouverneur van Z.K.H. den Prins van Oranje, thans (1860) Minister van Oorlog. - Bij Immerzeel vindt men een aantal historische tafereelen, die, algemeen bewonderd, door onzen pieneman zijn geschilderd, naar waarde vermeld. - Ik zal er hier nog eenige bijvoegen, die in ruime mate tot den gevestigden roem van dezen kunstenaar kunnen meêwerken, namelijk: rembrandt als Graveur, berustende in de beroemde
| |
| |
Kunstverzameling van den Heer Jacob de Vos Jz., te Amsterdam, welk stuk in lithographie is gebragt, door mouilleron. - De Opwekking van den zoon eener weduwe, door den Profeet Elisa. - en, De Ontdekking van Amerika, door Columbus, voorstellende het oogenblik zijner ontscheping en de in-bezitneming, in naam van Ferdinand en Isabella van Spanje. - Het ligt in den aard der zaak, dat zijn vruchtbaar penseel ook wel andere tafereelen, voorvallen uit het dagelijksch leven, heeft voortgebragt, - Verder moet ik hier nog, als een historisch feit, vermelden, dat de Raad van Bestuur der Kon. Academie van Beeldende Kunsten, te Amsterdam, - waarvan de Heer pieneman, in 1856, tot Lid en tevens van 's Rijks Museum's, te Amsterdam en Haarlem, was benoemd, - in 1859, een aanschrijven van den Minister van Binnenlandsche Zaken ontving, waarin Z.E. het advies van gemelden Raad inriep, wegens een ontwerp in teekening, dat het meest doeltreffend zou zijn, voor het vervaardigen eener Medalje, ter herinnering aan de Droogmaking van het Haarlemmermeer. De Voorzitter noodigde daartoe alle kunstbeoefenaren in zijn midden uit, die hieraan gereedelijk hebben beantwoord. Hunne teekeningen werden aan den Minister opgezonden, die eene commissie ter beoordeeling benoemde, waarvan de uitslag was, dat het ontwerp van den Heer pieneman, als het meest doeltreffend, werd aangenomen, en tevens, dat de vervaardiging der Medalje onder zijn opzigt zou moeten geschieden. Deze uitvoering werd door den verdienstlijken Medaljeur, den Heer s.c. elion, te Amsterdam, volbragt. - Zijn Portret is door baugniet, naar de natuur, gelithographieerd, in fo., en, Een idem, door taurel gegraveerd. - Zijn geboortejaar 1810, bij Immerzeel opgegeven, moet zijn 1809.
| |
[Piera. (P.)]
PIERA. (P.) Deze kunstenaar werd te Amsterdam geboren, en is aldaar, in 1784, overleden. Hij was van Friesche afkomst, hetgeen aanleiding gaf, dat taco scheltema, van Harlingen, bij hem onderwijs genoot. Hij vervaardigde landschappen en portretten, op eene niet onverdienstlijke wijze, en was een goed teekenaar, en heeft twee zonen nagelaten, die vroeg zijn gsstorven, en mede de kunst hebben gehanteerd. Zie Van Eynden en Van der Willigen, III. bl. 99. - juriaan cootwyk heeft een zijner landschappen, in den trant van krijtteekening, gegraveerd.
| |
[Pierre. (....)]
PIERRE. (....) In de Archieven van Rijssel, vindt men, in de oude graaflijke Rekenkamer der Hertogen van Bourgondië, op het jaar 1413-15, het volgende aangeteekend: ‘A pierre, le pointre, pour avoir redoré, argenté et recousu une bannaière faicte aux armes du Roy.’ - Zie le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne, etc. Paris, 1849, in 8o.; Tom. I, Sec. partie, p. 96.
| |
[Pierre, (Erasme Delle)]
PIERRE, (Erasme Delle) een Luikenaar, die, omstreeks het jaar 1427, te Luik, bloeide. Hij was zeer ervaren in de drijfkunst, en, ofschoon zijne werken weinig bekend zijn, zoo weet men toch, dat hij door zijn talent eene groote vermaardheid in zijn vaderland heeft verworven. Zie le Comte de Becdelièvre, Biographie Liégeoise etc., anno 1427. - Hij wordt ook bij Immerzeel genoemd.
| |
[Pierson. (Christoffel)]
PIERSON. (Christoffel) Bij wat Immerzeel over dezen kunstenaar heeft geboekt, voeg ik nog, dat hij, te Gouda wonende, zich beijverde, om de kunst van glasschilderen magtig te worden. Ten jare 1670, volgde hij willem tomberg (die de herstelling der geschilderde glasramen, in de St. Janskerk, te Gouda, was begonnen) in de verdere volvoering van dat werk op. Dienaangaande vindt men aangeteekend: ‘Den 13. January, in het jaar 1677, schilderde christoffel pierson 22½ voet - vierkant - glas, ƒ2 de voet, waarvoor hy ontfing ƒ45,50. Zie Memoriaal der Kerk, fo. 47.’ Dit is dus viermaal meer, dan de crabethen voor hune wijd-beroemde werken in de gemelde Kerk hadden genoten, en bij wier kunstverdienste die van pierson in de verte niet kan halen. Zoo verminderde de gelds- | |
| |
waarde, te gelijk met het talent, in dat vak der kunst. - Immerzeel zegt, dat hij kopijen in miniatuur der gemelde Kerkglazen heeft gemaakt: - ja, als men drie à vier voets vellen perkament tot de miniatuur-vormen wil rekenen, dan is dat zoo; doch ze zijn allen nagenoeg van dezelfde grootte, en ik zou ze teekeningen noemen; ze worden in de Kerkekamer, te Gouda, bewaard. pierson heeft ze niet alléén geteekend, maar gezamelijk met j.c. Boëthius en a. lepelaer. Die van hem zijn gewasschen in het zwart; die van de beide andere in kleuren, mede op perkament, pierson heeft, blijkens de volgende aanteekeningen, geteekend: ‘Den 4. February, 1675, werd christoffel pierson voor het nateekenen van Acht glazen, waaronder een dubbeld glas was, dus Negen glazen, tot ƒ40, betaald ƒ360. - Den 28 December, 1676, denzelfden voor Zeven glazen, volgens contract, ƒ280.’ Zie Memoriaal der Kerk, fo. 47. ‘Den 28. November des jaars 1677, voor het maken van de groote teekening van het glas tu-ne es, qui venturus es? Dat is: Zijt gij het, die komen zult? ƒ80.’ Zie De Goudsche Glazen van de St. Janskerk, te Gouda, benevens de Geschiedenis der St. Janskerk, der Glazen, der Cartonteekeningen enz., en een Levensberigt der Gebroeders Crabeth, door C. Kramm; enz.; Gouda, G.B. van Goor, 1853, in 8o., bl. 18, 25 en volgg. - Bij zijne dichtwerken, door Immerzeel opgegeven, kan ik nog voegen: D. Junius Juvenalis, eerste Hekeldicht, uit het Latyn in het Nederduitsch overgebragt door Christoffel Pierson; te Rotterdam, by P.v.d. Veer, 1698, in 8o. - Men meent, dat hij te Gouda, in 1714, is overleden, dus in 83-jarigen ouderdom. Later zie ik nog, dat hy heeft uitgegeven: C. Pierson, Antwoorden op de Brieven der Grieksche Vorstinnen enz.; Ter Goude, 1658, in kl. 8o., opgedragen aan den beroemden Jacob Westerbaen, - Uit het een en ander blijkt, dat hij in de Mythologie zeer ervaren was. - Naar het door hem geschilderde Portret van den Zeeheld Jan Cornelis Meppel, heeft renier van persyn, in 1668, een uitmuntende gravure vervaardigd, in plano-formaat.
| |
[Piet. (....)]
PIET. (....) Bryan zegt, dat deze kunstenaar geboren is in de Nederlanden, en aldaar, omstreeks 1608, bloeide. Dit zegt hij naar aanleiding van het volgende Werk, waarvan ik hier den vollen titel geef: Le Maniement d'armes de Nassau, avec rondelles, piques, espeés et farges, représentez par figures par adam van breen. Imprimez à la Haye, 1618, in fo. Figures coloriés etc., en waarvan de platen door piet zijn vervaardigd. Hij vermeldt een druk van 1608, bij Adam van Brien (sic) uitgegeven. Of daar nu de naam van piet kenlijk als graveur op voorkomt, kan ik niet beslissen. Zeker is het bovengenoemde een latere druk, waarvan een exemplaar was in de nagelaten Bibliotheek van wijlen Lodewijk Philips, ex-koning van Frankrijk, die in Maart, 1852, te Parijs, werd verkocht. Zie den Catalogus dier Verkooping, bl. 56, Nr. 514, waarbij staat vermeld: Exemplaire du Duc de la Vallière. Ik houd deze Werken voor zeer zeldzaam, en dat ze in verband staan met die, onder bijna gelijkluidenden titel, te Amsterdam, uitgegeven chez Robert de Baudoux, 3 part. en I vol. in fo., met 117 platen; en met de door jaques de gheyn, vervaardigde prenten, met Franschen, Vlaamschen, Engelschen en Duitschen tekst, verschenen te Zutphen, bij André Janssen d'Aelst, 1619, in 4o. Van het laatste bezit ik een exemplaar, bij Johan Jansson, in 1640, te Amsterdam, in fo.
| |
[Pieters. (Johannes, of Jan)]
PIETERS. (Johannes, of Jan) Bryan berigt ons, dat deze schilder, in 1667, te Antwerpen, werd geboren; voorts dat hij een discipel van pieper eykens, en een historieschilder van naam was. Bij kwam, in 1685, in achttienjarigen ouderdom, naar Engeland, doch vond er voor een historieschilder geen werk. Toen bood hij zijne diensten godfried kneller aan, die hem gebruikte tot het schilderen
| |
| |
van draperiën en de achtergronden zijner portretten. In het kopiëren der werken van rubens muntte hij uit, en is, in 1727, te Londen, overleden.
| |
[Pieters, (Lauris)]
PIETERS, (Lauris) een vermaard teekenaar en gezworen landmeter, in Noord-Holland, bloeide op de helft der XVI. eeuw. In eene Verkooping van Boeken, bij F. Muller, te Amsterdam, 21 Januarij, 1850, komt, onder Nr. 266, op bl. 176 van den Catalogus voor: Een band, met in kleuren geteekende kaarten, waarin voorkomen: Velzen, Heilo, Egmont, Heemstede, Berghen-bij-Alkmaar, Noordwijck, Oterleek, 't Geyn, en Amstelveen, met omliggende bosschen, meeren enz., in fo, door hem, in 1560, vervaardigd.
| |
[Pieters. (Michel) Zie aan het slot van mijn Artikel Schelden. (Paulus van der)]
PIETERS. (Michel) Zie aan het slot van mijn Artikel SCHELDEN. (Paulus van der)
| |
[Pieterssoen. (Willem)]
PIETERSSOEN. (Willem) In de Thesauriers-rekeningen der Stad Haarlem, bl. 157, vindt men het volgende aangeteekend: ‘Ao. 1428. willem pieterssoen, die goutsmyt, maakt het Groot-Zegel voor de Stad. Dit Zegel werd bewaard in een kist of koffer, met drie sloten. In 1439 vermaakte hij de zilveren Bussen van den Stads-bode. In 1442 maakte hij twee Kroezen voor de Stad; terwijl de oude kroezen door hem werden vermaakt, verguld, en er het Stads-wapen ingezet. Laatstelijk ontmoeten wij hem in het jaar 1451, als wanneer hij zijn aandeel in de stadsbelasting betaalde.’ Zie over de goudsmeden van dien tijd op HEYNRICZOEN, (Peter) waar tevens de bron is aangewezen.
| |
[Pietersz., (Pieter, Aart en Dirk)]
PIETERSZ., (Pieter, Aart en Dirk) alle zonen van pieter aartsens, of pieter arnoudszoon. - Zie aldaar. - Van Mander berigt ons, dat ook deze drie de kunst beoefend hebben. ‘pieter pietersz., die een zeer goed meester en welsprekend, schrander en geleerd man was, en in den jare 1603, te Amsterdam, in den ouderdom van 62 jaren, overleden is, een zoon nalatende, die zyns vaders voetstappen in de kunst manlyk natreedt, volgde allereerst de manier van zyn vader en leermeester, doch begaf zich sedert, vermits ten zynen tyde weinig groote werken besteld werden, aan het portretteeren. Voor de Bakkers, te Haarlem, heeft hij, in een fraai geordineerd stuk, De drie Jongelingen in den gloeienden oven, geschilderd, en zoude wonder-dingen in de wereld gebragt hebben, zoo hy zich er op hadde willen toeleggen. - aart pietersz., een man, thans (1604) van omtrent 54 jaren, is mede van jongs af zeer vlug en naarstig in het oefenen van de kunst geweest, doch, zoowel als zyn zoo evengemelde broeder, door het portretschilderen, waarin hij uitmunt, afgetrokken van het malen van Historiën en Ordinantiën, tot welke zyn geest altoos ongemeen bekwaam geweest is, en zyne geneigdheid zich uitstrekte. - dirk pietersz., acht jaar jonger dan zyn broeder aart, was mede een schilder en discipel van zynen vader, en heeft zich naar Fontainebleau, in Vrankryk, begeven, alwaar hy ten tyde van den laatsten oorlog ongelukkig is omgekomen.’
| |
[Pietersz., (Roelof)]
PIETERSZ., (Roelof) een kunstschilder, die, in het begin der XVI. eeuw, te Utrecht, bloeide, was gehuwd met de dochter van dirk moro, of mor, die, in 1517, op Philips Mor, zijn broeder, en roelof pietersz., zijn zwager, eene acte van procuratie passeerde, voorkomende in een Schepenbrief, in het Hypothekenarchief, te Utrecht.
| |
[Pieterszen (Gerrit)]
PIETERSZEN (Gerrit) staat bij Immerzeel vermeld, doch hij heeft het vermeerderde berigt, hetwelk Van Mander in het Aanhangsel op zijn Werk nog heeft gegeven, niet meêgedeeld. Ik heb het noodig geacht, dit hier te doen volgen: ‘Daer is van gerrit pietersz. te Amsterdam, op S. Sebastiaens-Doelen, dit jaer 1604, gelevert een Rot oft Corporaelschap, waervan Capiteyn is (ick meen) Jan Jansz. Carel, dat van troniën, gelycken, clederen, syden en ander bywerck, uyt- | |
| |
nemend goet werck is, seer aerdigh geschildert, en in soo heerlycke gemeen plaets zyn plaets verdienstigh wel weerdig;’ en verder: dat hy, nu op nieuw aangespoord, zoude tonen wat hy nog in de Konst vermag. - Hij heeft ook gegraveerd, als: De H. Maagd, met het Kind-Jesus in een landschap zittende; peters inv. fecit. 16. - Een Landschap, met een jager, die, regts, bij boomen, naar eenden schiet; g. peeters fecit, in 12o. - Drie Jagtstukken, zonder naam, in 4o. - Zie Nagler. - Zijn Portret is door s. frisius sc. met het vers van Lampsonius, in kl.-fo., waarnaar dat in Van Mander op pl. RR. Nr. 2, genomen is.
| |
[Pietren. (....)]
PIETREN. (....) In de Ms. Rekeningen van het O.L.V. Hospitael, te Audenaerden, vindt men aangeteekend, op het jaar 1465-66. ‘Betaelt pietren de scildre van de beide Vanen op den doremtre (sic) te stoffeerne XLVIIJ sch. Par.’ - Zie over het berigt dezer Rekeningen op HOEN. (Jacop)
| |
[Pietro Christa. Zie bij mij op Christophsen, of Christophzoon. (Pieter)]
PIETRO CHRISTA. Zie bij mij op CHRISTOPHSEN, of CHRISTOPHZOON. (Pieter)
| |
[Pigeaud, (Daniel)]
PIGEAUD, (Daniel) een jeugdig kunstenaar, die in de papieren-snijkunst, in den trant van joanna koerten-blok, ter eerste helft der XVIII. eeuw, waarschijnlijk, te Rotterdam bloeide. Men vindt eene uitbundige loftuiting in de Dichtlievende Oefeningen van het Rotterdamsche Genootschap Natura et Arte, V., bl. 248, getiteld: Eerkroon voor den kunstryken jongeling d. pigeaud. Materiam superabat opus, bevattende 14 coupletten, elk van vier regelen. Meer is mij, tot nog toe, niet van hem bekend. Zie De Navorscher, V, bl. 332.
| |
[Pilsen. (Franciscus)]
PILSEN. (Franciscus) Immerzeel zegt, dat deze schilder, graveur en etser, in 1700, te Gent, geboren, en in 1786 overleden is. Vermoedelijk is hier weêr een fout in de jaartallen geslopen, want bij Bryan, Nagler, Brulliot en anderen, staat zijne geboorte op 1676 gesteld. Denkelijk werd hij vóór 1700 geboren, dewijl het bekend is, dat hij bij robert van audenaerde, of oudenaerd, de kunst heeft geleerd. Deze nu in 1717 overleden zijnde, zoo zou hij alles vóór zijn zeventiende jaar hebben dienen te leeren; men zal dus het verschil der genoemde geboortejaren moeten deelen, en op 1686, of 1690, brengen, want hij heeft een hoogen ouderdom bereikt, en er wordt door Bryan-Stanley eene prent van zijn werk opgegeven, St. Franciscus, naar rubens, beteekend f. pilsen sculp. G. 1770. (?) - Naar denzelfden heeft hij nog gegraveerd: De Maagd, met het Kind Jezus. - De Bekeering van St. Bavo. - Het Oordeel van Midas; - en, naar g. de crayer, De Marteldood van St. Blasius. - Verder voeg ik er bij, dat hij, op eene uitstekende wijze, portretten heeft gegraveerd, waarvan ik er eenigen bezit, die, in den volsten zin, fraai mogen genoemd worden, als, onder anderen, dat van Jaques Marquis de Castelnau etc., Gouverneur de Brest etc. beteekend franc. pilsen sculp. Gandavi.
| |
[Pinas. (Jacob)]
PINAS. (Jacob) Immerzeel noemt niets dan den naam, en zegt, dat hij, even als zijn broeder jan, beelden en landschappen schilderde. - Hij was een jonger broeder van jan, en werd, te Haarlem, omstreeks 1601, geboren, zegt Bryan, gelijk voorts, dat hij de kunst bij zijn broeder leerde, wiens stijl hij navolgde, doch waarin hij nimmer boven het middelmatige heeft kunnen slagen. - Ik vond echter in den Catalogus van Hoet, II., bl. 344, Nr. 17, Abraham en Loth, met een sierlijk landschap, door jacob pinas, welk stuk met ƒ160, en het volgende nommer, Een ander dito, door dito, met ƒ100 werd betaald. Dit zijn voor dien tijd aanzienlijke prijzen: bijgevolg zullen die stukken zeker zeer goed zijn geweest.
| |
[Pinas, of Pynas, (Jan)]
PINAS, of PYNAS, (Jan) Is reeds bij Immerzeel vermeld, doch hij meldt niets van zijne werken, en geeft ook zijn geboortejaar niet op. - Bryan zegt, dat hij, in 1597, te Haarlem, werd geboren, en met pieter lastman, tot voortzetting
| |
| |
zijner studiën, eenige jaren, in Italië heeft doorgebragt. Dit berigt is van Houbraken afkomstig, die er echter bepaaldelijk bijvoegt, dat hun vertrek, derwaarts, in 1605 plaats had. Bijgevolg, laat Bryan een jongen van acht jaren naar Italië reizen, om zijne studiën te voltooijen. Zijn Commentator Stanley voegt er evenwel bij, dat Nagler zegt, dat hij in 1570 is geboren. Uit een en ander blijkt duidelijk, dat het juiste jaar zijner geboorte niet bekend is, evenmin als dat van zijn jongeren broeder jacob, die veeltijds de een voor den ander wordt genomen, omdat zij beiden j. pinas teekenden. Onder zijne historiële onderwerpen werd vroeger, als een der voornaamste, genoemd Joseph en zijne Broeders, in de kerk, te Haarlem, aanwezig, waaraan groote verdienste werd toegekend. - In 1623, heeft magdalena van de pas een landschap gegraveerd, waarin de Historie van Salmacis en Hermaphrodite, naar jan pinas, is voorgesteld, welke prent aan onzen geliefden Volksdichter Jacob Cats is opgedragen, een bewijs, dat hij toen reeds een gevierd kunstenaar was. - Hij schijnt ook zoogenaamde huislijke tafereelen geschilderd te hebben, want ik vond ‘Een Wijnkoopertje van jan pinas ƒ55,’ in 1700, op de Verkooping te Amst. van Philips de Flines voorkomende, onder Nr. 72 van den Catalogus. - Op eene Idem van Goll van Frankensteyn, Ibid., 1833, waren twee Afbeeldingen van jan pinas, met de pen geteekend door d. bailly. - Ampzing, Beschryving der Stad Haerlem, bl. 372, noemt hem pynas.
| |
[Pinet (Nicolaas)]
PINET (Nicolaas) is bij Immerzeel vermeld. Rond zijn Portret, in een schrikbarend grooten, ovalen krans van bloemen gevat, (waarschijnlijk doelende op de gravuren, door hem voor het Werk, La Vierge à la Couronne de Fleurs, waarmeê hij veel roem behaalde, vervaardigd, en door Immerzeel opgegeven) staat te lezen: Les talents écartent l'ennui, chassent le vice, et sèment la vie de fleurs: Puissance, Richesse, vous n'offrez point ces avantages! Onderaan, een massa papieren, palet, penseelen, schrijfpen, viool, passer, en, vooraan, een boek, met den rugtitel: Cours de Dessin par pinet; beteekend, in de prent, pinet de Liège Jt. dl. et S. 1811, in fo. Het geheel is vrijgoed uitgevoerd, en stelt hem, bijna van voren, op middelbaren leeftijd, voor.
| |
[Pingret, (Arnout Joseph)]
PINGRET, (Arnout Joseph) medaljeur, werd, in 1798, te Brussel, geboren, en genoot het onderwijs van baron bosio. Onder diens leiding, en door het zich vlijtig oefenen in het modelleren voor het beeldhouwvak, heeft hij langs dien weg zijn talent zóódanig ontwikkeld, dat hij spoedig in de rij der voornaamste Fransche kunstenaars kon optreden. In de Galerie métallique des Grandshommes Français, alsook Idem, idem, idem, voor Etrangers, heeft hij een aantal fraaije afbeeldingen geleverd, benevens eene Medalje op Keizer Nicolaas I, van Rusland, en een Gedenkpenning op de Fransche Expeditie naar Morea. Zie Nagler.
| |
[Piper, of Le Piper, (Francis)]
PIPER, of LE PIPER, (Francis) werd, uit aanzienlijke Vlaamsche ouders, in het graafschap Kent, geboren. Bij eene beschaafde opvoeding, bleef de kunst zijne hoofdneiging. Alleen de zucht, om zonderling te schijnen, dreef hem door gansch Europa, ja, zelfs naar Caïro heen. Hij voerde zeer gemaklijk het penseel, en schilderde alleen dan, wanneer de wijn hem daartoe opwond, waardoor men zijne beste werken in de groote Londensche Wijnhuizen aantreft, zegt Walpole, als in Mitre-Tavern, Eene kamer, Amsterdam genaamd, waarin de Vertegenwoordigers van onderscheiden Secten, en daaronder een Jezuit en een Quaker, meesterlijk zijn afgebeeld. Hij was de eerste Britsche Caricatuur-schilder, vervaardigde landschappen, en, voor zijne vrienden, beëtste hij zilveren tabaksdoozen, met geestige voorstellingen. - Het vermogen zijner moeder geërfd hebbende, leidde hem dit, op nieuw, tot een buitensporig leven, dat hem in 1698 ten grave heeft gesleept. Dit sterfjaar geeft ook Bryan op, doch hij vergist zich, door 1740 voor zijne geboorte
| |
| |
te stellen, welk jaar bij Walpole niet wordt genoemd. - Zie Fiorillo, Geschichte der Mahlerey in Grossbritannien u.s.w., S. 512. - Bij Walpole vindt men het Portret van le piper niet dat van van driest, door a. bannerman sculp. Doch het is alweêr eene verkeerde voorstelling, genomen naar de zeldzame prent van wallerant vaillant, vóór de letter, zijnde het Portret van jacob van der does, in zwarte kunst, in 4o. - Weigel, in zijn Catalogus van Portretten, Leipzig, 1856, Nr. 3007 en 3008, heeft die dwaling gedeeld.
| |
[Piscator, (Nicolaas Johannes)]
PISCATOR, (Nicolaas Johannes) zijnde de gelatinizeerde naam van n.j. visscher. - Zie aldaar. - Bij een reeks van 14 stuks Land- en Zeegezigten, behoort de titel: Amaeniores regiunculae a corn. nicol. a wieringen del. et aeri aquae etc. per n.j. piscatorem, Amstelod., 1613, gr. 8o.
| |
[Pitau (Jacobus)]
PITAU (Jacobus) was de broeder van nicolaes pitau, den Oude, die, even als hij, met roem de graveerkunst beoefend heeft. - De Bie, zijn tijdgenoot, zegt, dat zij beiden van Antwerpen waren. - Dat zij daar, tijdens hij dit schreef, werkzaam waren, is wel waarschijnlijk, want nicolaes is in 1660 met zijn vader johannes, en mogelijk ook wel met zijn broeder, naar Parijs vertrokken, en daar zijn ze zeker beiden, even als nicolaes, in 1696, overleden. - Deze nicolaes staat bij Immerzeel vermeld, doch onzeker of hij te Parijs, of te Antwerpen, in 1633, werd geboren. - Nagler zegt bepaaldelijk, in dat jaar, te Amsterdam; en verder, dat zijn vader, johannes pitau, dezelfde kunst beoefende, doch minder bekend is dan nicolaes, en dat deze te Parijs, in 1696, das niet in 1676, zoo als Immerzeel zegt, overleed. Hij noemt 57 stuks graveerwerken van nicolaes. - Dat De Bie Antwerpen heeft opgegeven, ligt, mijns inziens, daaraan, dat jacobus, voor johannes meyssens, portretten in 4o. heeft gegraveerd, die in het Werk Theatrum Pontificum, Imperatorum, Regum etc., te Antwerpen, in 1652, uitgegeven, voorkomen. Hieruit zou ik besluiten, dat jacobus ouder was dan nicolaes, die een zoon van denzelfden naam naliet, die insgelijks de graveerkunst, doch minder verdienstlijk, tusschen 1695-1745, te Parijs, uitgeoefend heeft. - Het moet bevreemden, dat de naam pitau bij Brulliot niet voorkomt.
| |
[Pitau. (Nicolaes) Zie Pitau. (Jacobus)]
PITAU. (Nicolaes) Zie PITAU. (Jacobus)
| |
[Plaatzer van den Hull. (Hubert Willem)]
PLAATZER VAN DEN HULL. (Hubert Willem) Immerzeel heeft zijne geboorte, opleiding in de kunst, en vestiging in zijne geboorteplaats, Haarlem, waar hij zich hoofdzaaklijk met het geven van onderwijs in de kunst onledig hield, beschreven. - Ik moet er bijvoegen, dat, hoewel zijne hoofdbezigheid het geven van onderwijs was, hij echter middelerwijl de beoefening der kunst, met het beste gevolg, voortzette, en van zijne bekwaamheid heeft doen blijken, door het vervaardigen van Kabinetstukjes, gelijk er te 's Gravenhage, op de Tentoonstelling van 1847, door de kunstkenners met genoegen werden beschouwd, als: De ingang van een Kermisspel; - Het huis te Deveren, nabij Lisse, vroeger het Jagtslot van Frank van Borselen, - en, Een rookende Boer. - Op die, te Utrecht, in 1848 gehouden, was Een antiek Binnenhuis, met invallend zonlicht, hetgeen zeer goed geordonnanceerd, doch een weinig te scherp van penseelsbehandeling was.
| |
[Plaes, Plas, of Plasse, (David van der)]
PLAES, PLAS, of PLASSE, (David van der) en niet van der plas, zoo als Immerzeel schrijft;, ook begrijp ik niet, waarom deze de voorkeur heeft kunnen geven aan de verschillende meening van andere auteurs, die hem van der plaese, plaas, of plas noemen; Houbraken zegt, immers, van der plaas, en deze heeft, als met verbeterden schrijfstijl, zoo hij meende, de e in eene a veranderd. Wel is waar, komen onder veel gravuren, naar zijne portretten gemaakt, al die verschillende namen voor; doch dit is de fout der lettergraveurs, die legio misslagen
| |
| |
hebben doen begaan, en waarop men met veel oordeel en voorzigtigheid moet letten. Het is mij duidelijk gebleken, dat hij zich schreef, zoo als ik hier aan het hoofd heb geplaatst, namelijk, uit twee meer dan levensgroote portretten, tot onder de kniën, voorstellende Jonkheer Mr. Hendrik van der Does, geboren te Gorinchem, 1646, Landdrost van de landen van Arkel enz., en zijne huisvrouw, Catharina van Aldewereld, geboren te Amsterdam, 1658, waardoor mijn vermoeden versterkt wordt, dat de door mij geboekte h. van aldewereld - Zie aldaar. - van haar geslacht kan zijn geweest; - zijnde de bedoelde stukken met zeer groote trekletters beteekend d vdr. plaes pinx. Ze berusten onder de familie-portretten van de Barones Schuyl van der Does, echtgenoot van Mr. J.J. Graaf Nahuys. - Nu rijst bij mij de vraag, of hij niet wat vroeger geboren, en in Engeland geweest is? want in de National Gallery, te Londen, hangt het Portret van den grooten Poëet John Milton, door van der plaes geschilderd. Dit kan alleen van dezen david zijn. Dewijl Milton in 1674 overleden is, zoo moet het vóór dien tijd, en wel bepaald in Engeland vervaardigd zijn, want die dichter is, mijns wetens, nooit in ons land geweest; mogt dit al hebben plaats gehad, dan moet het vóór zijne blindheid, in 1650 ontstaan, geweest zijn, en toen was onze david pas drie jaren te voren geboren, zooals Houbraken vermeldt. Stelt het genoemde portret hem blind voor, dan is hij op het laatst van zijn leven afgebeeld, en toen had david ongeveer 25 jaren bereikt. Bijgevolg, zou hij zich, als een voornaam schilder, te midden van zooveel talenten, in Engeland bewogen hebben. Dat hij er geweest is, is ontegenspreeklijk, want eene kopij zou niet in deze éénig in hare soort kostbare Verzameling zijn opgenomen, en er zijn middelen genoeg, om een origineel, en dat nog wel van Milton, magtig te worden. In de beschrijving der gemelde Galerij, staat er bijgevoegd: ‘Het portret kan getrouw gevolgd zijn, maar geen portret dat innemend den grooten Engelschen dichter teruggeeft. Het is zwaarmoedig bewerkt.’ Die bijvoeging zou overbodig zijn, zoo het niet origineel was. - Wegens het een en ander betwijfel ik zijn geboortejaar 1647, door Houbraken opgegeven, en hetwelk alle auteurs hebben gevolgd; dit zou echter niet de eerste fout zijn, welke ik bij hem ontdekt heb. - Door zijn geboortetijd eenige jaren vroeger te stellen, zou tevens de meening van Bryan, dat bij ook Italië bezocht heeft, grond erlangen. - Zijn Portret komt bij Houbraken voor.
| |
[Plaes. (S. van der)]
PLAES. (S. van der) Zoo R. Weigel de man niet was, die dezen voornaam in een Catalogus van Detmold, bl. 49, opgaf, zou ik dien hier bezwaarlijk durven boeken. - s. van der plaes, Een Bachenaal, met een sater, een nimph en kinderen van Bacchus; h. 182, br. 250 str. Ned. - Zie den Titel van den genoemden Catalogus op cornelis teunissoon.
| |
[Plaetsen (Joannes Egidius van der)]
PLAETSEN (Joannes Egidius van der) is bij Immerzeel beschreven. Ik moet echter hier de volgende treurmare uit het Gentsche Tijdschrift, De Eendragt, van 15 Maart, 1857, ovememen, namelijk, dat hij den 5. Maart, 1857, in den weinig gevorderden ouderdom van 48 jaren, te Gent, is overleden. In een kort levensberigt vindt men aldaar tevens vermeld, dat, bij het zien van zijn historiële onderwerpen, te bejammeren is, dat de huisvader zich als Artist niet geheel kon toewijden aan zijn geliefdkoosd vak, maar zich ook onledig moest houden met het schilderen van decorative onderwerpen enz.
| |
[Plancius (Petrus)]
PLANCIUS (Petrus) werd, in 1552, in Vlaanderen geboren. Goethals zegt: ‘plancius naquit vers 1550 à Dranoutre, commune de l'arrondissement d'Ypres, mais il eut les droits de cité à Bailleul.’ Hij is, zeer bekend onder de Godgeleerden van zijn tijd, in 1578, uit Brussel, waar hij Predikant was, gevlugt,
| |
| |
en, in 1585 te Amsterdam beroepen, alwaar hij, na in veel kerklijke twisten ingewikkeld te zijn geweest, in 1622 stierf. Hij was bovendien zeer ervaren in de Aardijks-, Zeevaart- en Sterrekunde, en werd zelfs van wegen den Koning van Frankrijk, door diens gezant Jeannin, te Amsterdam, over de Oostindische scheepvaart geraadpleegd. - Uit dit alles mag men afleiden, dat hij de teekenkunst beoefend heeft, zoo als uit de volgende resolutie blijkt: ‘Is Herman Allartsz., Coster van de nye kerck tot Amsterdam, ende David de Meyne, geaccordeert octroy, omme voor den tyt van 16 jaren, alleen in de Vereenichde Provinciën te mogen doen snyden, drucken ende vercoopen, eene nyewe algemeene Wereltcaerte, in twee ronden geteeckent ende van nyeuws verbetert, by Do. p. plancium. Verbiedende etc.’ Resolutie der Staten-Generaal, 21 November, 1607, bij Dodt, Archief, V. deel. - Reeds in 1591, had hij aan de Staten-Generaal gepresenteerd ‘eene geographische ende hydrogaphische Caerte der ganscher Werelt, waerinne alle steden, landen, plaetsen ende seën onder hare behoorlycke graden der lengte ende breedte zyn gestelt, de capen, voorgebergten, hoofden, havens, ondiepten, sanden ende clippen op 't scherpste betrocken ende afgebeelt syn, synde daerby gevoecht de compassen ende streken der winden. Item eene corte verclaringe van de eigenschappen der lantschappen ende volcken, de korste ende lanchsten dach, ende van de graden der lenghte onder alle elevatien des poli, alles naer de konste der geographie ende zeevaert gestelt, volgens de meerdere kennisse, die men nu ter tyt daervan heeft.’ Aan zijn verzoek, om dit een en ander goedgunstig te willen ontvangen, werd den 17. April, 1591, door de Staten beantwoord met eene vereering van 300 gulden, terwijl zij twee maanden daarna aan Cornelis-Claesz. (Cornelius Nicolai, te Amsterdam, op 't Water, in 't Schryfboeck by de oude Brugge, eene firma, die, vooral ten aanzien van Werken, de Zeevaartkunde betreffende, zich uitstekende verdienste heeft verworven) octrooi verleenden, tot de uitgave van twee Kaartwerken, die mede tot plancius in verband staan, ja, van welke het laatste geen ander schijnt geweest te zijn, dan de bovengemelde geographische en hydrographische kaart. - Nog was men niet van den eersten togt, benoorden om, in het vaderland teruggekeerd (1594), in welks beleid plancius zulk een groot aandeel had, of hij meldde zich reeds met een Werk, de Zeevaartkunde betreffende, tot de Staten van Holland, waarover men in hunne Resolutiën op 3 September, 1594, leest, dat hij daarvoor zeer gunstig zou beloond worden. Wat Dirk Rembrantsz. van Nierop in zijn boek Des Aertsrycks beweging enz. van deze inventie gezegd heeft, hier meê te deelen, zou mij te ver afleiden, en behoort niet tot het doel van mijn Werk. Alleen wil ik er nog bijvoegen, dat, op het verzoek van plancius en mathys syvertsz., - Zie aldaar. - ‘omme te hebben recompense voor haerluyder conste ende inventie enz.’ gelast werd, dit in handen te stellen van Scaliger, Snellius, Stevin, Van Ceulen en Lucas Jansz. Wagenaer, teneinde de supplianten op alles te hooren, de instrumenten te examineren enz. Zie verder de Verhandelingen en Berigten betreklijk het Zeewezen en de Zeevaartkunde, door Jhr. G.A. Tindal en Jacob Swart, V., 1. Stuk, en verder over plancius, Goethals, Lectures enz., III., bl. 125-138, en vooral wat Baudartius, Memoriën ofte Geschiedenissen van Nederland enz. Arnhem, 1625, in fo., op het jaar 1622, bl. 84, over hem opgeteekend heeft.
| |
[Planken, (Peter van)]
PLANKEN, (Peter van) een kunstenaar, van wien geene levensberigten bekend zijn, zegt Nagler. Er bestaat van hem eene omgekeerde kopij van p. pontius, gravure in gr. fo., naar a. van dyck's schoone voorstelling Magdalena en Johannes beweenen het ligchaam van Christus bij het graf.
| |
[Plas (Pieter)]
PLAS (Pieter) staat, naar waarde, bij Immerzeel beschreven. Ik moet er hier
| |
| |
bijvoegen, dat deze verdienstlijke kunstenaar, den 1. October, 1853, in zijne geboortestad, Alkmaar, overleden, en door het Teekengezelschap, Kunst zij ons doel,’ waarvan hij Directeur was, plegtstatig ter aarde besteld is. - Zijne ouders waren Laurens Plas en Cornelia Berger. In 1841 huwde hij Mejufvrouw Catharina Alida ten Berge, bij wie hij vijf kinderen verwekte, die met de weduwe zijn verlies zeer betreuren. Hij had het genoegen, dat onze kunstminnende Vorst, wijle Z.M. Koning Willem II, in 1846, een zijner schilderijen, tot verdere aanmoediging, van hem kocht.
| |
[Plas (David van der)]
PLAS (David van der) is door Immerzeel vermeld; ik voeg er hier bij, dat zijn Portret bij Houbraken en Descamps voorkomt.
| |
[Plas. (Pieter van der)]
PLAS. (Pieter van der) Immerzeel, die hem gedenkt, zegt, dat hij op de helft der XVII. eeuw moet geleefd hebben. - Bryan echter meldt, dat deze beroemde historieschilder, omstreeks 1570, in Holland, werd geboren, en zijn Commentator Stanley voegt er bij, dat Balkema schrijft, dat hij, in 1626, te Brussel is overleden. Dit zou dus strooken met het berigt van Descamps, dat hij omstreeks 1600 bloeide; - hetgeen door Nagler wordt betwist; - dat er te Brussel zeer groote historische tafereelen van hem aanwezig waren, en hij dáár ook is overleden. - Uit dit alles is af te leiden, dat deze wel degelijk een ander is, en welligt de vader van den Beeldhouwer van dien naam - Zie aldaar. - zou kunnen geweest zijn.
| |
[Plas, Plaas, of Plaes. (Michiel van der)]
PLAS, PLAAS, of PLAES. (Michiel van der) Nagler noemt dezen als schilder, waarschijnlijk, aan den hierna volgenden pieter verwant, doch van wiem geen levensberigten bekend zijn. - Hij kent hem alleen door eene prent, voorstellende het Portret van Joachim van Windhag enz. Welligt is dit Portret ook door hem gegraveerd.
| |
[Plas, Plaas, of Plaes, (Pieter van der)]
PLAS, PLAAS, of PLAES, (Pieter van der) is een ander, dan de bij Immerzeel op dien naam vermelde kunstenaar. Heller (L.) zegt, dat hij beeldhouwer, kunstschilder en plaatetser was, die ook in zwarte kunst, mezzo-tinto, heeft gegraveerd, waarvan de bladen zeer zeldzaam zijn; dat hij, op het einde der XVII. eeuw, te Amsterdam, bloeide, en ook aldaar is overleden. - Nagler bevestigt dit, en weêrspreekt Füssli, die, volgens Descamps, zegt, dat hij omstreeks 1600 bloeide, en te Brussel, waar groote werken van zijne kunst aanwezig zijn, ook is overleden. - Zie over deze misvatting op den voorgaanden PLAS, (Pieter van der) die meer bepaald als Beeldhouwer bekend is, en van wien Nagler zegt, dat hem zulks nergens uit is gebleken. - De volgende prenten worden, als door hem vervaardigd, opgegeven: Portret van adriaen dorsman, aaar david van der plaas, h. 9 dm., 3 str., br. 8 dm., 8 str., zwarte kunst. Dit portret is zeer goed bewerkt, zoo als mij uit een exemplaar, alsmede ook uit een vóór alle letter, in mijn bezit, gebleken is. - Zes bladen met verscheiden Groepen en Kinderspelen, kl. fo. - Deze is nu de bekende Amsterdamsche pieter van der plas, wiens portret, als Beeldhouwer voorgesteld, uitgaat in kl.-fo., door petrus schenck fraai in zwarte kunst gegraveerd, naar de schilderij van godfried kneller; daaronder is bij zijn naam gevoegd: Apud Amstelo-Batavos Polycleto major Statuarius.
| |
[Plat (N. le)]
PLAT (N. le) wordt, door Nagler, als een historie- en portretschilder genoemd, die, omstreeks 1650, te Gent werkzaam was.
| |
[Plattemontagne. Zie Plattenberg. (Mattheus van)]
PLATTEMONTAGNE. Zie PLATTENBERG. (Mattheus van)
| |
[Plattenberg (Mattheus van)]
PLATTENBERG (Mattheus van) staat bij Immerzeel vermeld; doch wegens zijne etswerken, die in de wijze van bewerking oorspronklijk fraai zijn, verdient hij meer bekendheid. Nagler beschrijft 19 stuks, meestal Landschappen en Zeehavens. Zie nog over hem bij mij op MONTAGNA. (Rinaldo de la) -
| |
| |
Hij heeft een zoon, nicolaas, nagelaten, die zich eveneens platte montagne schreef, en als schilder en graveur veel roem behaalde, te Parijs, waar hij, in 1705, oud zijnde 75 jaren, is overleden. - Zijn Portret, borstbeeld, in ovaal, is door hem-zelven geschilderd, en door c. gregorj sc. in fo.; het komt in het Museum Florentinum voor.
| |
[Ploegsma, (Dirk Jacobs)]
PLOEGSMA, (Dirk Jacobs) een Friesche schilder, die, in 1802, op 63jarigen leeftijd, ten grave daalde, is bij Immerzeel vermeld, doch deze heeft geen zijner werken beschreven, die ook zeldzaam voorkomen, daarom ik er hier eenige van wil opgeven. Te Leeuwarden, in de Kunstnalatenschap van Vegelin van Claerbergen, in 1846, waren de volgende stukken van hem, onder Nr. 80, 81 en 83 van den Catalogus: ‘Het Portret van den Schilder, fraai en krachtig van coloriet. - Twee Heeren aan eene tafel, hebbende op een dambord gespeeld; een schijnt reeds overwinnaar te zijn, terwijl een derde aandachtig de partij blijkt na te gaan; de uitdrukking der gelaatstrekken en de uitvoerige penseelsbehandeling doen dit stukje voor het beste van dezen meester doorgaan. - Een Basrelief.’
| |
[Plonich, (Vedastus du)]
PLONICH, (Vedastus du) een Nederlandsch graveur, die omstreeks 1660 bloeide. Hij heeft eenige prenten vervaardigd, waaronder er zijn, die Gezigten in Holland voorstellen, netjes gesneden, doch wat stelselmatig en stijf. Dit is alles, wat mij bij Bryan over hem is voorgekomen.
| |
[Plonsky, of Plonski, (Maurits)]
PLONSKY, of PLONSKI, (Maurits) en niet plousky, zooals verkeerdelijk bij Immerzeel is geboekt. Op een zestal etsen, in mijn bezit, staat duidelijk plonski. Brulliot zegt, dat in den Catalogus van Rigal, bl. 286, negen stuks zijner etswerken staan vermeld, doch dat hij nog eenige anderen heeft vervaardigd. In Weigel's Kunstlager-Catalog, Nr. 16585, vindt men 60 bladen, bestaande in Hoofden, Studiën van figuren en groepen, Dieren enz., waaronder er een, gedeeltelijk in den trant van rembrandt vervaardigd, op 36 Thr. staat genoteerd. Er komt ook zijn eigen Portret onder voor.
| |
[Ploos van Amstel, Jac. Cornelisz. (Cornelis)]
PLOOS VAN AMSTEL, Jac. Cornelisz. (Cornelis) staat bij Immerzeel geboekt. - Onder de weinige teekeningen van dezen beroemden liefhebber, die in Kunstverzamelingen voorkomen, vond ik er eene, door hem vervaardigd, zijnde een Gezigt van de Brouwerij De Haan, Nieuwemarkt en Waag, te Amsterdam, door ploos van amstel. Zie Catalogus van Daniël Vrijdag, Amsterdam, 1825, bl. 17, Nr. 26. - Ik moet er hier nog bijvoegen, dat men, om over zijne vinding en uitvoering te kunnen oordeelen, met aandacht dient te beschouwen de folio-Titelplaat, voor het I. deel van Wagenaar's Beschryving der Stad Amsterdam, door rein. vinkeles gegraveerd, en die in 4o., voor het Nut der Tegenspoeden van Jufvrouw Van Merken, door j. van der schley gesneden; waaruit men zich zal kunnen overtuigen, dat hij, in vergelijking met menig ander liefhebber, waarlijk, kunsttalent bezeten heeft. - Zijne Afbeeldingen worden bij Van Eynden en Van der Willigen vermeld, als die met een barret op, doch van die met den driekanten hoed op het hoofd, op een schilderdoek afgebeeld, met verdere zinspelende ordonnantiën, wordt de maker niet opgegeven, en zij is nog al zeldzaam. Ik bezit daarvan een exemplaar, waarop van achter geschreven staat, met dezelfde hand: g. van der myn pinx. 1747. Present gedaan aan g.v.d. myn. j. van der schley, fecit, 1757. - Nog eene Idem: op een witten grond, is een ontrold papier, aan een trofée van attributen, de schoone kunsten betreffende, waarop zijn portret; aan de achterzijde met zijn bekend wapen bedrukt; marinkel pinx. n. van der meer de Jonge sculp. - Eene Idem, vóór zijn Catalogus geplaatst, door j. buys pinx., r. vinkeles sculp. in 8o. Hiervan bezit ik de teekening, door buys in 4o., en zonder kop van Apollo op de tafel. - Over het vervaardigen en uitgeven van
| |
| |
Prentteekeningen, van zijne vinding, bij Immerzeel beschreven, zie men bij mij op JOSSI (C.) en WOLFF. (Benjamin), in hoeverre die met nog anderen, tot een uitmuntend Werk zaamgevoegd, vermeerderd, en als een Pracht-plaatwerk zijn uitgegeven, dat een blijvenden roem aan zijn naam heeft gehecht. - Wat den aard dezer graveerwijze betreft, daarover zegt C. Th. de Murr, in zijn Bibliothèque de Peinture et de Gravure, Francfort, 1770, Tom. II., bl. 458, dat hij, van deze nieuwe vinding van ploos, in de Vaderlandsche Letteroefeningen, Amsterdam, 1768, 15 naauwkeurige afbeeldingen naar Hollandsche meesters vond beschreven, en hij laat er verder op volgen, dat Mr. jan adam schweikart, een zeer bekwaam graveur, te Neurenberg, de teekeningen van verscheiden Italiaansche meesters, bij voorbeeld van guerchini, op eene uitstekende wijze heeft nagevolgd. Dit zal wel werk zijn, gelijk er zooveel is, door le prince, demarteau enz. gemaakt; doch het is niet in dien uitgestrekten zin en naar de vinding van onzen ploos vervaardigd. Zijne uitvinding is destijds algemeen genoeg getoetst, en nagegaan, of zij oorspronklijk was, wat men niet heeft kunnen betwisten.
| |
[Plucks. (Johannes Antonie Augustinus)]
PLUCKS. (Johannes Antonie Augustinus) Aldus staat zijn naam bij Immerzeel geboekt. Ik breng hier alleen in het midden, dat op het Monument, bij het overlijden van Ds. G.H. Lagers, te Amsterdam, in 1833, door hem op steen geteekend, doch zonder eenige kunstwaarde, duidelijk staat j.a. plucks del. Is deze dan een ander, of welligt zijn zoon?
| |
[Plum, (Cornelis)]
PLUM, (Cornelis) een zilversmid en graveur der munten, die van 1497 tot 1528, te Namen, zijn geslagen. Zie Messager des Sciences Hist. etc. Gand, 1858, bl. 338.
| |
[Pluys. (Jan Frans)]
PLUYS. (Jan Frans) Volgens een Artikel, in het Nederlandsche Kunstblad, 1844, Nr. 24, overgenomen uit het Gentsche Kunst- en Letterblad, zou deze pluys de ware transparante wijze van Glasschilderen hebben gevonden, en wordt hij aldaar als de eerste hervinder beschouwd. Dit Artikel is gerigt tegen den glasschilder capronnier, een Franschman, te Brussel, die zich die uitvinding toeëigent, doch, naar bevinding, veel soorten van kleuren alleen dekkende weet te behandelen, waardoor de glazen verduisterd worden. Is dit zoo, dan komt pluys de eer toe, dewijl het gewone Glasschilderen overbekend is, zonder in alles transparant te zijn. Reeds lang vóór dien tijd, had ik door dezen ijverigen kunstenaar twaalf kerkglazen doen maken, - enkel damast wit glas, met bloemranden van goudgeel, die zeer schoon van kleur zijn, - om ze in de R.K. Kerk, te Hamersveld, bij Amersfoort, door mij in 1840 en 1841 gebouwd, te plaatsen. - Het toeval had mij, in 1840, te Mechelen zijnde, dezen kunstenaar leeren kennen, en ik zag toen van hem zeer sierlijk patroonwerk, in glas vervaardigd. Sedert dien tijd heeft hij op verscheiden Tentoonstellingen, zoowel te Parijs, als in België enz., meerder werken in gevorderde kunst geleverd, die met lof vermeld, en, zoo mij berigt werd, met Medaljes bekroond zijn geworden.
| |
[Poecken (... van)]
POECKEN (... van) was een Landschapschilder, die, omstreeks 1830-1840, te Utrecht, de kunst tot eene middelmatige hoogte beoefende. Hij was toen op middelbaren leeftijd, doch is daarna vertrokken, en ik heb sedert niets verder meer van hem vernomen.
| |
[Poel, of van der Poel. (A.)]
POEL, of van der POEL. (A.) Onder de fraaije prentjes in J. de Brune, Zinnewerck enz., Amsterdam, 1624, komt, op blz. 277, eene voorstelling voor: Liefdesbrand - Verslint 't verstand; naar 't volksgebruik, werd zulk een zieke tot genezing in zee gedragen; beteekend a. poel. Het is in den stijl van van de pas gegraveerd. - Ook vond ik a. poel fe. onder het Portret van Gulielmus Baudartius, in fo., dat voor zijne bekende Gedenck-weerdichste Geschiedenissen enz. Arnhem, 1624, in fo. geplaatst, en verdienstlijk gesneden is. - Nagler
| |
| |
noemt alleen De H. Maagd, met het Kind op den schoot; links voor haar St. Jozef, met een fakkel, naar a. elsheimer; a. poel fecit, in fo. - Of hij ook geschilderd heeft, durf ik niet beslissen, doch op eene Kunstverkooping, 1 Mei, 1837, te Koppenhagen, gehouden, komen, onder Nr. 319 en 320 van den Catalogus, schilderijen voor, beteekend a.v.d. poel.
| |
[Poel. (Daniel van der)]
POEL. (Daniel van der) Deze naam komt in de Kunstgeschiedenis niet voor; ik heb dien echter op eene groote schilderij, voorstellende De ruine van Delft, na het springen van den Kruidtoren, in den jare 1654, voluit geschreven gevonden, zoodat hij een ander en welligt de vader is van robert van der poel, die, trouwens, ook nog later heeft gebloeid. Deze schilderij is, wat de voorstelling betreft, zeer getrouw afgeteekend en een waar monument van dit ongeluk; zij wordt op het Stadhuis, te Delft, bewaard. Dezelfde afbeelding komt voor in Wagenaar's Vaderlandsche Geschiedenis, in 1754, door s. pokke gegraveerd, die echter geen voornaam opgeeft, doch wel zegt, dat de schilderij, waarnaar hij werkte, toen bij den Heer N. van Bremen berustte; waarschijnlijk, is ze vandaar weder in andere handen gekomen, en, in 1808, uit de Verkooping der kunst van Mejufvrouw C. Putman, voor 's Rijks Museum, te Amsterdam, aangekocht. - Welligt is zij de kopij van den zoon.
| |
[Poel (Egbert van der)]
POEL (Egbert van der) is bij Immerzeel vermeld. Zie over hem nog bij mij op POEL. (Daniel van der)
| |
[Poelenburg, of Poelenborch. (Cornelis van)]
POELENBURG, of POELENBORCH. (Cornelis van) Bij het Artikel, over dezen wijd en zijd beroemden Utrechtenaar, (dien vreemde auteurs den Schilder voor het Boudoir noemen) door Immerzeel gegeven, moet ik eene teregtwijzing voegen wegens hetgeen aldaar bepaald gezegd is, namelijk, dat Utrecht hem naar verdienste wist te waarderen, zoodat ‘nog heden de straat, welke hij bewoonde, en waar rubens hem bezocht, de Poelenburgsteeg genoemd wordt.’ Dit berigt zou menigeen kunnen misleiden, dewijl er bij het algemeen zulk eene Steeg niet bekend is. Ziehier de zaak. - De Voetius-steeg, een korte doorgang, of straatje, dat van achter den Dom naar achter St. Pieter leidt, is de bedoelde Poelenburgsteeg, die dien naam na 1643 eerst verkreeg, terwijl, na den dood van den genoemden kunstenaar, de beroemde Godgeleerde Gisbertus Voet, waarschijnlijk, hetzelfde woonhuis aan de zuidzijde dier Steeg betrok: want het is bekend, dat hij daar in 1670 woonde. Na dien tijd, toen de twist tusschen Voet en Cock het publiek in beweging had gebragt, zelfs zóó, dat de Coccejanen die Steeg nimmer door gingen, heeft zij den naam van Voetiussteeg bekomen. Oorspronklijk heette zij het Ezelsteegje, welke benaming nog in de Rekening der huisgelden wordt gevonden. Het huis, hetwelk poelenburg zal hebben bewoond, is, zeker, het bovenbedoelde, waar laatstelijk de beroemde Hoogleeraar Jodocus Heringa Ez. gewoond heeft: dewijl de achterzijde van het huis op het Noorden uitzag, en dus voor een kunstschilder geschikt was. Het huis op den hoek dezer steeg en achter den Dom, oostzijde, kan het niet geweest zijn, wegens het bovengemelde noodzakelijke daglicht voor een schilderkamer, zijnde dit wel vroeger mijne meening geweest, doch ik heb ontdekt, dat dit huis door anna maria van schurman werd bewoond. Het is zonderling, dat de oude naam van Ezelsteeg hier juist de woonplaats aanwees, waar zooveel wijsheid en talenten werden aangekweekt. - De onderhandelingen, die met de kunstenaars-zelve over hunne werken hebben plaats gehad, zijn echte bijdragen tot de kennis hunner kunst. De Staten der Provincie Utrecht hebben de talenten, in hun midden, zeer aangemoedigd, en van van poelenburg, moreelse en savery voorname schilderijen aangekocht, bestemd tot een geschenk voor de Princes Amelia van Solms, gemalin van Frederik Hendrik, Prins van Oranje
| |
| |
enz., waarschijnlijk, nadat zij moeder was geworden van Prins Willem II. Ziehier het afschrift: Extract uit het Register van de Resolutiën der Ed. Mog. Heeren Gedeputeerde Staten 's Lands van Utrecht. Veneris, 6 Aprilis, 1627. ‘Is binnen ontboden ende verschenen Mr. cornelis van poelenburg ende met hem gehandelt over den coop van seker stuck schilderie, wesende een Bancket van de Goden op der aerde, ende geaccordeert, dat men hem daarvoor sal geven vyff hondert vyf ende tzeventich gulden, volgens d'ordonnantie hem daertoe te depecheren. Ende voorts goedt gevonden, dat men de voorsz. schilderie beneffens eene van allerhande dieren van de locht ende aerde, gemaeckt by Mr savré, - deze was reeds den 21. December, 1626, aangekocht. Zie op SAVRY. (Roeland) - met noch twee van een herder ende herderinne, gemaeckt by Mr. paulus moreelsen, soo oock daerby een beleeffde missive, houdende aen hare furstelyke genade Mevrouwe de Princesse van Oraengien, naer den Haghe schicken zal, tot vercieringhe van hare furstelyke genade Cabinet. Daer beneffens is goedt gevonden, dat men zal verzoucken de Welgebore Vrouwe Douagiere van Brederode etc., dat hare genade de moeyte ghelieve te nemen, omme de voorsz. schilderien aen hoochgedachte hare furstelyke genade Mevrouwe de Princesse van Orangien etc. volgens voor besprokene wyse t' addresseren ende doen overleveren naer behooren.’ Dat dit geschenk met welgevallen werd aangenomen, blijkt uit het spoedig daarover medegedeelde berigt, luidende aldus: Extract uit het Register als boven. Mercurii, den 2. May, 1627. ‘Is ontfangen ende gelesen een missive van antwoordt, van hare furstelyke genade Mevrouwe de Princesse van Orangien, gedateert uyt 's Gravenhage, den 3. May, 1627, nieuwe stils, daerby deselve myne Heeren de Staten 's Lands van Utrecht voor hare Ed. Mog. vereerde schilderien zeer vrundtlyk is bedankende, ende alle courtoisie te presenteren, zoo oock dat hare furstelyke genade deselve schilderien in derselver Cabinet ter eere ende in memorie van welgemelte Heeren Staten 's Lands van Utrecht zal bewaren. Ende goedtgevonden dat den secretaris van Staten de Welgeborene Vrouwe Douagiere van Brederode etc. in naeme ende van wegen die welgemelte Heeren Staten zeer vrundtlyk zal bedanken voor de courtoisie die hare genade hare Ed. Mog. desen aengaande bij entremise en de adresse der voorsz. schilderien gelieft heeft te bethoonen.’ - Uit al het voorgaande zal blijken, dat hij van poelenburg genaamd was, en bepaaldelijk uit zijn eigen handteekening, onder een vers, hetwelk hij, te Rome zijnde, in het Album van zijn huisvriend en landgenoot wybrandus de geest, den Oude, heeft geschreven, en dat hier letterlyk volgt: ‘Baci soavi e cari - Cibi de la mia vita - Chor minuolate hor mi rendete il core - Per voi conscien. ch. impari - Come un alma rapita - Non sente il duol di morte e pur si muove - Quant ha di dolce amore, - Perche sempre ni baci - O dolcissime rose - In voi tutto ripose - E s' io potesse a i vostri dolci baci - La mia vita finire, - O che dolce morire. cornelis van poelenborch in Roomen 1617.’ Hieruit zien wij, - wat niet gemeld wordt, - wanneer hij te Rome was, en wel 31 jaar oud zijnde, dus op een leeftijd, om met vrucht aldaar te studeren. De teekening, waarop dit vers doelt, is uit het Album gesneden, dat berust bij het Friesch Genootschap, te Leeuwarden, en mij door welwillende tusschenkomst van het Lid, Jonkhr, Mr. S.W.H.A. van Beyma thoe Kingma, aldaar, terleen werd verstrekt. - Verder wil ik er hier nog eenige oorspronklijke bescheiden bijvoegen, waaruit wij sommige familie- en huislijke aangelegenheden van den beroemden kunstenaar leeren kennen. ‘Cornelis van Portengen ende joffer Gisberta van Steenre verclaerden reciproce gelyftocht te hebben etc., stellende tot momboers over hunne onmondige kinderen van 's vaders
| |
| |
zyde Mr. Johannes van Straten, raedt ordinair, ende van 's moeders zyde cornelis van poelenburg, haer zwager.’ 1639. Junij 25. Protocol van den Notaris Buysch; - en 13 jaren later; ‘B. van Eck etc. gemachticht van Sr. cornelis van poelenburch, Schilder, heeft in den name ende voor c. van poelenburch bekent, schuldich te zyn ende vercoft te hebben, wt alle deszelfs goederen, ten behoeve van Joost Wten Nesch ende Francyntje Statyns, echteluyden etc. om een hooftsomme van 600 gulden, een jaerl. losrente van 33 Carolus gulden etc. Stellende voorts tot speciael hypotheek, seeckere twee huysinghen, achter ende ter zyden den anderen, staende binnen der Stadt op het Oud Munster-kerkhof, streckende voor van der straten tot achter aen de erven van den heer Schepen Wyck enz.’ Transportbrief, 1652, September 29. In margine staat: ‘Doorgedaen met consent van Joost Wten Nesch, die bekende van de 600 gulden etc, doer handen van Sr. cornelis van poelenburch, Constschilder, eygenaer van 't hypotheek, voldaen te zyn. Actum 14 Februarij, 1654.’ In het Hypotheken-archief, te Utrecht. Zijn sterftijd wordt - en teregt - niet bij Immerzeel opgegeven, al stelt Houbraken dien op 1660, te Utrecht, want ik vond hem nog als Deken van het St. Lucasgild, aldaar, op 1664 vermeld, en, volgens de Aanteekeningen van A. Hoevenaar, op zijne Redevoering by de Inwyding van het Teeken-Collegie, te Utrecht, 1778, blz. 10, wordt het Schellinggeld voor zijne leerlingen, over de jaren 1664, 65 en 66, nog in rekening verantwoord. Om dit zeker te weten heb ik het Sterf-register, berustende op den Burgerlijken Stand der stad Utrecht opgeslagen, en daarin staat: ‘hr. cornelis van poelenburg, Konstschilder, op 't Oud Munster-kerkhof, nalatende zyne huisvrouw en mundige kinderen, begraven in de Magdalenakerk. Bd. 10 gl. 16 drs. (dragers) Dom een uyr (geluid) een knecht. Het overlyden aengebragt den 12 Augustus, 1667.’ - van poelenburg heeft ook eenige prenten geëtst, welke men bij Nagler vindt beschreven, als: Een Romeinsche Ruïne, waar zich, bij de massa schaduwen, eene helder belichte figuur vertoont, enz., een voortreflijk blad, hetwelk men geenszins tot de etsen van bronckhorst, naar van poelenburg, kan brengen. Wel hebben ze, zegt Nagler, met nog een paar anderen, door Bartsch aan bronckhorst toegekend, eenige overeenkomst, doch ze zijn veel krachtiger, en zelfs voor bronckhorst te sterk. - Een Allegorisch-historisch blad, welligt een Aandachtsboek van de Societeit van Jezus; regts een geknielde Jezuit; verder op, een Engel, en de H. Maagd, door Engelen en Cherubijnen omgeven, op een wolk neêrgedaald enz.; beteekend c.p.; h. 12 dm. 2 str., br. 7 dm. 4 str. Par. - Een gevleugelde Engel, halve figuur, met een zwaard in de linkerhand, met het monogram p.l., op eene wolk, en die aan van poelenburg wordt toegeschreven; h. 4 dm., br. 3 dm. 10 str. - Een groep Engelen en Cherubynen in de wolken; zonder naam; zeer geestige ets, in het karakter van bisschop, doch door anderen aan van poelenburg toegekend; h. 2 dm. 2 str., br. 4 dm. - Eene jonge Vrouw, tusschen twee mannen, in onderhoud bij wijn en confituren; links een uitzigt in een tuin enz. Passons le temps mes Chères etc. e.v.d.v. (esaias van de velde) inv. 1614, S. (Satyro?) poelenburg fec.; eene schoone en zeldzame prent, in kl.-fo. - Behalve zijn portret, door a. van dyck geschilderd, en door p. de jode gesneden, is er nog een in De Bie, door hem-zelven geschilderd, c. woumans sculp. Ik bezit ook Een Jongeling met hoed op, en mantel om, door hem pinx. chas. phillips sculp., zwarte kunst, en bruine druk, dat veel overeenkomst heeft met andere portretten van hem, en hetgeen hem zal moeten voorstellen. Deze Engelsche graveur heeft zijn monogram, even als dat van van poelenburg, er opgezet, en als, in de marge, niet nog eens de namen stonden, zoo zou men het voor werk van den laatste
| |
| |
houden. - Nog vindt men bij Fiorillo, volgens Walpole, dat in de Verzameling van Jacobus I., Koning van Engeland, het Portret van van poelenburg, en dat zijner huisvrouw was, in ovaal, op koper, in 't klein, keurig door hem geschilderd. - Hij heeft ook dezen Vorst driemaal, alsmede de drie kinderen van den Koning van Boheme, afgemaald, terwijl Z.M. acht stukken van hem bezat; Jacobus II. bezat er zestien, waaruit men kan afleiden, dat hij ten Hove wel was gezien.
| |
[Poelman. (P.C.G.)]
POELMAN. (P.C.G.) Deze kunstliefhebber, die eene fraaije Verzameling van kunstwerken heeft nagelaten, en tevens zelf de Teeken- en Schilderkunst, in het vak van paarden, met goed gevolg, heeft beoefend, is, in 1845, te Pisa, in Italië, werwaarts hij zich, tot herstel zijner gezondheid, had heenbegeven, overleden. Hij mogt slechts een middelbaren leeftijd bereiken, en heeft ook, weinig jaren, de aanzienlijke betrekking van 's Rijks-Muntmeester, te Utrecht, bekleed. - Hij was een vlug en goed teekenaar, en heeft ondershands menige geestige karikatuur en spotprent, ook van historischen aard, vervaardigd; onder anderen eene met het onderschrift: Le Dindon de la farce, in 1832, enzv.
| |
[Poivre. (Pierre le)]
POIVRE. (Pierre le) De volgende merkwaardige historische Verzameling van teekeningen, vind ik zóó belangijk, dat ik die hier mededeel; zij maakt ons tevens met een hoogst bekwaam kunstenaar bekend, voorkomende in den Catalogue de la rare et nombreuse Collection d'Estampes et de Dessins etc. de feu M. Pierre Wouters, Chanoine de l'Eglise de St. Gomer, à Lierre, en Brabant, etc.; Bruxelles, 1797, in 8o., bl. 304, Nr. 1. ‘Het werk van pierre le poivre, Architect en Ingenieur van Z. Catholyke Majesteit en den Aartshertog Albert en Isabella, bestaande uit 97 bladen, waarvan de meeste aan beide zijden geteekend zijn, voorstellende: Het beleg van Steden, Veldslagen, Plans van Steden, Kasteelen, Versterkingswerken, Topographische en Geographische kaarten, alles met de pen geteekend, met bruin en eenige kleuren gewasschen. Ondor deze stukken onderscheidt zich Het nemen van de Gollette, en van de stad Tunis, door Karel V., den 12. en den 20. Augustus, 1535; - De Slag van Lepanto, door Don Juan van Oostenrijk gewonnen, den 7. October, 1572; - Het Beleg en het Nemen van de stad Doornik, door Alexander Farnese, den 29. November, 1582, en De Brug van Farnese, vernield door een Brander, den 4. April, 1586, en, eindelijk, al het merkwaardige, dat gedurende de Troubelen in de Nederlanden, sedert 1566 tot 1617, gebeurd is, bevindt zich opvolgende in deze Verzameling. Verder vindt men, bovendien, op den Titel het Portret van den Auteur, door hem-zelven geteekend; - Eene Kerk, die geplunderd wordt, en andere uitersten in deze troubelen bedreven; verscheiden afbeeldingen te paard, te weten: Karel V., met den Veldslag tegen den Hertog van Saxen, den 24. April, 1546, in het verschiet; - Den Hertog van Alva; - Jan van Oostenrijk, en Den Hertog van Parma, 1578; - Den Aartshertog Albert en Isabella; - en een Vignet op den Dood van den Koning van Spanje; deze zijn hier en daar in het werk verspreid; alle met de pen, en met bruin gewasschen, gezamenlijk 104 bladen, geteekend door bovengenoemden pierre le poivre, waarvan de naam en de datum op de meeste der gezegde bladen voorkomen, waardoor bewezen wordt, dat hij ze in den loop der jaren 1585 tot 1622 geteekend heeft. Het schijnt door een der genoemde bladen, dat het stuk, voorstellende de daden van Karel V. uittreksels zijn der teekeningen van Sr. gabriel serbelan, Ingenieur van Z.M. Karel V.; maar hij zegt, de auteur te zijn van al de andere stukken, waar zijn naam op voorkomt. Hij heeft bij elke voorstelling eene korte beschrijving eigenhandig geschreven, met belangrijke historische aanmerkingen, er bijgevoegd. Dit alles te zamen, in
| |
| |
een groot deel in fo. Een eenig werk, dat zeer de aandacht der liefhebbers waardig is.’ - Ja, wel meer dan de aandacht van onzen tijd waardig, dewijl wij niet meer, alleen, op de naar deze of gene kleur en regelen geschreven Geschiedenis afgaan, maar gaarne de oorspronklijke feiten, door tijdgenooten gezien en beschreven, met een frisch en onbevangen oordeel, ter vergelijking aan de gezag verkregen hebbende geschiedboeken willen toetsen. - Doch, waar is deze schat, die, ruim eene halve eeuw verleden, in andere handen overging, beland?
| |
[Pol van Limburg.]
POL VAN LIMBURG. In de Archiven te Luik, zijn, waarschijnlijk, nog die van Jan van Beijeren, Bisschop van Luik. Vele stukken moeten daar nog aanwezig zijn, voor de Geschiedenis der Kunst in de Nederlanden, van groot gewigt, doch nog zoodanig verward, dat men ze niet gebruiken kan. Immers, het is bekend, dat de genoemde Bisschop een beschermer der Schoone Kunsten was, en de bijzondere Mecenas van jan van eyck, al hebben de geschiedbladen hem den naam van Jean sans pitié gegeven. Uit den Inventaris der Bibliotheek van St. Genoveva, te Parijs, blijkt, dat, op het laatst der XIV. en in het begin der XV. eeuw, Limburgsche kunstenaars door den Hertog van Berry naar Frankrijk zijn ontboden, en voor hem voortreflijke werken hebben gemaakt. Men leest daar, op blz. 93. ‘D'unes belles Heures, très bien et richement historiées et au commencement est - le kalandrier, lesquelles Heures Monseigneur a fait faire par ses ouvriers et ont esté prisées avecques une pippe garnie d'un fin balay au millieu, pesant vint caraz, et quatre perles fines rondes entour, pesans chacune quatre caraz, VIIc L p. valent VIIJc LXXV liv. t. - Fol. 267 verso: Item un Livre contrefait d'une pièce de bois, painte en semblance d'un livre, où il n'a nulz feuillez, ne riens escript, couvert de veluyan blanc à deux fermoers d'argent dorez, esmaillé aux armes de Monseigneur, lequel livre pol de limbourg et ses deux frères donnèrent à mondit Seigneur aux estraines mil CCCC et dix, prisé XL S. p. valent L liv. t. - Item en une Layette, plusieurs cayers d'une très riches Heures, que faisaient pol et ses frères, très richement historiez et enluminées, prisées Vc liv. t.’ - Dit laatste artikel komt ook voor in de kopij van de Afdeeling Mss. der Nationale Bibliotheek, te Parijs, als: ‘En une Layette, plusieurs cahiers d'unes très riches Heures, que faisoit pol de limbourg et ses frères, très richement historiées et enluminées; prisées 500 liv. t.’ - Wanneer men nu bedenkt, dat het laatste een gedeelte van een Getijdeboek was, dat onafgewerkt is, en men de som van 500 livres, die er reeds voor betaald was, - en wel in dien tijd - in aanmerking neemt, dan is dit werk, zeker, van de beste kunst dier dagen, en waren dergelijke kunstenaars, waarschijnlijk, niet in Frankrijk aanwezig. Zie le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne etc. Paris, 1849, in 8o.; Introduction, p. CXXI.
| |
[Pol. (.... van)]
POL. (.... van) Een Hollandsch Zeestrand, met veel figuren, druk in bedrijf met vischhandel, enz. vond ik, onder Nr. 577 van den Catalogue du feu Comte Despinoy, Versailles, 1850, vermeld, met de bijvoeging: ‘van pol, geb. te Amsterdam, in 1666, overleden in 1745.’ - Verder is hij mij nog niet voorgekomen.
| |
[Pola (Hendrik)]
POLA (Hendrik) is bij Immerzeel vermeld, die meent, dat hij een inboorling van 's Gravenhage zou wezen. In hoeverre deze meening, op historische behangselstukken berustende, vroeger aldaar aanwezig, en voor zijn werk gehouden, grond kan hebben, valt hier moeilijk te beslissen; doch het is zeker, dat hij niet als meester in de Konst-Confreriekamer van Pictura, te 's Gravenhage, sedert hare vernieuwde oprigting, 1656 tot 1794, staat ingeschreven. Slechts eenmaal is mij, in een Kunst-Catalogus, eene schilderij van hem voorgekomen: ‘Eene, zinnebeeldige Ordonnantie, in een landschap; verder een bevallig verschiet,
| |
| |
krachtig behandeld; h. 24, br. 20 dm. Rhijnl., door h. pola.’ - Ik bezit eene prent in 4o.-oblong, waarop eene idem ordonnantie is voorgesteld, zijnde Een Concert, waarop negen kindertjes, en Apollo en Minerva, mede zoo jeugdig er onder, voorkomen, alle op verschillende instrumenten spelende; verder eene zingende. Dame, met een fluit in de hand, gezeten voor een Cecilia-orgeltje, waar een kindje op speelt; in het verschiet de Helicon, waar Pegasus van den top springt; beteekend h. pola del. p. bouttats sculp. en daar onder: A la Haye, chez Nicolas Selhoff, Marchand-libraire où l'on vend toute sorte de Musique et de papier reglé, dans la Vlamingstraat. Het schijnt wel, eene teekening te zijn, voor dien uitgever vervaardigd; trouwens, als zijne kunstverdienste in de overige onderwerpen naar dit voortbrengsel moet beoordeeld worden, dan kan ze niet dan zeer middelmatig geweest zijn. - Nagler zegt, dat men meent, dat hij ook eene prent, de Fabel van Mercurius en Argus voorstellende, zou gegraveerd hebben.
| |
[Polaane. (J. van)]
POLAANE. (J. van) Waarschijnlijk, is het volgende werk van een liefhebber, dat in den Catalogus der fraaije Verzameling van Barchman Wuytiers, Utrecht, 1792, op bl. 108, voorkomt: Een Romeinsch Krijgsoverste te paard, met zwart en wit krijt geteekend, door j. van polaane.
| |
[Polak. (D.P.)]
POLAK. (D.P.) Slechts ééne schilderij, Eenig dood Wild, in een landschap, is mij van hem op de Tentoonstelling te Amsterdam, in 1820, voorgekomen. Toen woonde hij aldaar.
| |
[Poll (G. Jasink van de)]
POLL (G. Jasink van de) kwam mij voor op de Tentoonstelling, te 's Gravenhage, in 1827, met ééne schilderij, Een Gezigt op de Utrechtsche poort, te Amsterdam, bij opkomend onweder; en Het spreekwoord: ‘Om der wille van het smeer, - Likt de kat de kandeleer.’ - Toen woonde hij te Amsterdam.
| |
[Polley, (Jacob)]
POLLEY, (Jacob) een bouwmeester, die, in het midden der XVII. eeuw, waarschijnlijk, te Amsterdam, bloeide. Zie over zijne uitgegeven Werken op HORST. (Tieleman van der)
| |
[Pon. (G. du)]
PON. (G. du) Deze kunstschilder, van middelmatige verdienste, werd mij, door een uit Leeuwarden medegedeeld berigt, bekend als schilder van een Schoorsteenstuk, in een aanzienlijk woonhuis, aldaar, de Geschiedenis van Jephta. - Rigteren XI., vs. 30 en volgg. - voorstellende, beteekend g. du pon. 1765.
| |
[Ponse (Jan)]
PONSE (Jan) verdient vermelding, als tot de vroegere Kunstschool behoorende, omdat ik hem onder de Goudsche glasschilders heb gevonden, die door de Regering van Gouda werden gebezigd, om een soortgelijk werk te vervaardigen, gelijk te vinden is in mijne Beschrijving der Goudsche Glazen enz., bl. 28. ‘In de Stadsrekeningen van het jaar 1515 (Tresor. Rek. fo. 33 en verso) werd gebragt, dat “jan ponse had tien glazen gemaect in den Ouden Doelen, met lysten, waervoor hem 28 schillingen 9 groot (ƒ8,605) werd betaald.” Deze jan ponse, woonde op de Korte Tiendeweg, op den hoek van de Stoofsteeg, en maakte nog vier witte glazen in dezelfde Doelen; nog 3 glazen, waarvoor hem 3 schellingen 10 groot (ƒ1,15) werd betaald.’ - Hij is, waarschijnlijk, een der meesters geweest in dat vak, bij wien de beroemde Gouwenaars, dirk en wouter crabeth, de gronden dezer kunst hebben geleerd.
| |
[Pont (N. du)]
PONT (N. du) werd, volgens F. Bogaerts, in 1660, te Brussel, geboren, en is aldaar, in 1712, overleden. Hij schilderde landschappen en bouwkundige voorstellingen, als paleizen, ruïnen enz. De figuren op zijne schilderijen zijn meestal door boudewyns en frans bout geschilderd. In het Museum, te Gent, is, onder Nr. 58 van den Catalogus, van hem: Een Perspectief gezigt op een groot Paleis, met figuren van f. bout.
| |
| |
| |
[Pont, of Pontius. (Paul du)]
PONT, of PONTIUS. (Paul du) Deze voortreflijke graveur staat bij Immerzeel vermeld; ik voeg er bij, dat Nagler bepaaldelijk zegt, dat hij, in 1596, en dus niet in, 1600, zooals wordt opgegeven, te Antwerpen, geboren werd. Het jaar van zijn overlijden is tot heden nog onbekend; zijn laatste, mij bekende werk is van 1645, in welk jaar, hij, met anderen, aan Les Marques d'honneur de la Maison de Tassis; Anvers, 1645, gearbeid heeft. - Bij bovengenoemden auteur vindt men al zijn bekende graveerwerken, 110 stuks, vermeld, en gerangschikt als volgt: Portretten naar a. van dyck, 42 stuks, die met meer anderen zijn verschenen, onder den titel van: Icones Principum, Virorum Doctorum, Calcographorum, Statuariorum etc. a. van dyck ad vivum express. - Portretten naar rubens, 11 stuks. - Portretten naar zijne eigen teekeningen, en naar andere meesters, 18 stuks. - Verschillende Historiële onderwerpen, naar rubens, 21 stuks. - Onderwerpen naar onderscheiden meesters, 18 stuks. - Zijn Portret is door hem-zelven gegraveerd, naar a. van dyck, in fo., onder bovengemelde reeks voorkomende. Hiernaar is dat bij Sandrart genomen. - Ook bezit ik nog Een idem, geheel anders, door a. van dyck-zelf geëtst, in fo., waaronder paulus du pont etc. - Een idem, door j. watson, naar a. van dyck in mezzo-tinto, in fo., - Ook bij De Bie, Een idem, door p. de jode, naar j. lievens pinx. in 4o.
| |
[Ponte (Octavio del)]
PONTE (Octavio del) is bij Immerzeel vermeld. Zou deze niet tot de Hollandsche verbrugge, of verbruggen behooren, die in Italië zijn naam veranderde, te meer daar hij te Utrecht te huis behoort? Hij werd aldaar, 1638, in het St. Lucasgild, als kunstschilder, ingeschreven.
| |
[Pool (Juriaan)]
POOL (Juriaan) staat bij Immerzeel beschreven, en ik voeg er nog bij, dat hij welligt een zoon van den hiervolgenden pool kan zijn geweest. Hij is met zijne vrouw, rachel ruysch, te gelijk, in 1701, in de Kamer van Pictura, te 's Gravenhage, ingeschreven. - Verder heeft hij ook de graveerkunst beoefend, als, in mezzo-tinto, het Portret van Fredericus Ruysch, den vermaarden Hoogleeraar in de Anatomie enz., te Amsterdam, vader van de beroemde bloemschilderes rachel ruysch, zijne vrouw, door hem pinxit et fecit, 1702, in fo., dat zeer goed bewerkt is; - Idem van Dr. A. Cyprian. - Idem van David van der Mye, R.K. Past. te Amsterdam, in gr. fo. - Zijn Portret komt voor bij Van Gool en Descamps.
| |
[Pool, (Jurian, of George)]
POOL, (Jurian, of George) een stempelgraveur, die, in het midden der XVII. eeuw, te Amsterdam bloeide. - Weinig is er van zijn werk bekend; bij Van Loon, II., blz. 389, komt een Gedenkpenning voor op den vierjarigen Prins Willem III., waaronder jeuriaen pool fecit. Amstel. Anno 1655, en op blz. 399 een op het Nieuwe gestigte Raadhuis te Amsterdam, waaronder g. pool. Dat dit dezelfde naam is, werd in de Astrea van Dr. Wap, IV. Jaargang, 1855, blz. 64, duidelijk aangewezen. De c die door sommige auteurs op pool's werk gelezen is, zal wel eene g geweest zijn. - Nu vraag ik, of deze jurian, of jeuriaen, (want zoo heeft hij op bovengemelde Medalje zelf geschreven) niet de vader van den Portretschilder van dien naam kan zijn geweest?
| |
[Pool, (Mattys)]
POOL, (Mattys) en niet mathias, zooals Immerzeel vermeldt, die ook wel een zijner voornaamste graveerwerken had mogen noemen, namelijk, het fraaije werk, onder den titel van Beeld-snyders Kunst-kabinet, door den vermaarden Beeldsnyder françis van bossuit, in ivoor gesneeden en geboetseert, in 't koper gebragt naar de Teekeningen van barent graat, door mattys pool. Tot Amsterdam, 1727, in fo. Idem eensluidend, in het Fransch en Engelsch. Het bevat 103 gravuren, volgens de daarbij behoorende Tafel, in mijn exemplaar.
| |
[Pool. (Rachel) Zie Ruysch. (Rachel.)]
POOL. (Rachel) Zie RUYSCH. (Rachel.)
| |
| |
| |
[Poorse (Joris)]
POORSE (Joris) was een kunstenaar, bloeijende in de eerste helft der XVIII. eeuw, te Dordrecht. Zoodanig vond ik hem vermeld als den eersten leermeester van dirk kuypers, te Dordrecht. - Van zijn werk is mij niets bekend.
| |
[Poort. (J. van der)]
POORT. (J. van der) Of deze verwant, of welligt de vader is van den bij Immerzeel beschreven albert jacob van der poort, (in 1771 geboren, en te Leeuwarden, in 35jarigen ouderdom, overleden) durf ik niet stellig, maar als wel vermoedelijk zeggen, dewijl op de Verkooping van Schilderijen, nagelaten door Vegelin van Claerbergen, in 1846, onder de werken van oude meesters, een stuk van hem voorkomt, Nr. 79 van den Catalogus: ‘j.v.d. poort, ovaal paneel. Een Mansportret, en Een Vrouwe-portret,’ uit welken Catalogus verder blijkt, dat deze wel degelijk een ander is, want onder de Teekeningen lees ik: ‘Nr. 28, Vijf onderscheidene stukjes door a.v.d. poort.’
| |
[Poorter. (Antoon de)]
POORTER. (Antoon de) In de Redevoering, ter eere van jozef geirnaert door den Baron Jules de St. Génois, als Voorzitter van het Kunstgenootschap, te Gent, den 9. November, 1856, uitgesproken, ter gelegenheid der benoeming van gemelden kunstenaar tot Ridder van de Leopolds-Orde, noemt hij onder zijne leerlingen nog ‘twee anderen, reeds sedert eenige jaren overleden: de Heeren serafyn de vliegher, in 1848, en antoon de poorter, in 1842; beide werden te Eecloo geboren.’ - Hieruit moet ik opmaken, dat het mannen van reeds gevestigde verdienste zijn geweest. - Zie De Eendragt, van Gent, 1856, Nr. 13.
| |
[Poorter (Jean Antoine de)]
POORTER (Jean Antoine de) schilderde in de manier van david teniers, en zou, volgens Felix Bogaerts, in 1703 geboren zijn, en tot de Belgische Schilderschool behooren.
| |
[Popels (Jan)]
POPELS (Jan) is bij Immerzeel vermeld. Hij heeft verscheiden prenten gegraveerd voor het Prachtwerk Theatrum Pictorum, dav. teniers. - Nog vond ik, dat j. collaert de Kinderspelen naar hem gegraveerd heeft, terwijl Nagler nog onder zijne 10 stuks graveerwerken noemt een Portret van Jacobus Stoopius Goudensis, Antwerpiae Mercator, Calcographiae Admirator etc. j. popels pinxit, in fo., waaruit blijkt, dat hij portretten van aanzienlijke personen vervaardigde. - Zijn Portret is door hem-zelven geëtst. Zie Catalogus der Prenten van Leyden van Warmond, blz. 149, Nr. 32.
| |
[Pork. (P.)]
PORK. (P.) Onder de teekeningen, in mijn bezit, bevindt er zich eene op perkament, in kl. 4o., met genoemden naam beteekend en fecit 1647, voorstellende Eene Boschnimph, aan een boom gebonden, die door Pan dapper wordt gekastijd. Zij is uitvoerig en met kennis geteekend, en daarom vermeen ik, hem hier te moeten boeken.
| |
[Portaels. (Jan)]
PORTAELS. (Jan) Na de loflijke melding, door Immerzeel van dezen hoogstverdienstlijken kunstenaar gemaakt, heeft hij zijn kunstroem steeds vermeerderd en uitgebreid. Hij werd tot Directeur der Gentsche Academie benoemd, doch heeft die betrekking slechts korten tijd bekleed. Door zijne voortreflijke werken, in 1851, op de Tentoonstelling, te Brussel, geleverd, werd hij tot Ridder der Leopolds-Orde verheven. - Op andere, volgende Tentoonstellingen zag men van hem vooral vrije afbeeldingen en portretten, in den zoo aangenaam natuurlijken stijl, vast, en vreemd van het meestal waschachtige, geschilderd, als op die te 's Gravenhage, in 1857, Een Meisje uit het Oosten, in het bezit van den Heer Joseph Zaman Dumonceaux, en, Een idem uit de omstreken van Triëst, toebehoorende aan graaf Charles Villermont; voorts Het Portret van Madelle. Marguerite Barrot, en, Een Mansportret, bij de beschouwing, van treffend effect. Verder was aldaar van den Heer portaels een historisch onderwerp, De Zelfmoord van Judas, dat, hoewel afschrikwekkend voor den beschouwer, echter
| |
| |
getuigt van 's kunstenaars diepe kennis van het menschbeeld, waardoor hij zijn talent in dat moeilijk vak heeft getoond. Toen was hij te Brussel gevestigd. Kort daarop heeft hij zich weder op reis begeven, Duitschland en Italië bezocht, en ‘bevindt zich thans ten paleize van Monza, bij Milaen, om er het Portret te schilderen van de Aertshertogin Charlotte, echtgenoot van den Aertshertog Maximiliaen. Hij zal zich vandaer naer het hof van Stuttgart begeven.’ Zie De Eendragt, van Gent, 1857, Nr. 14. - Het jaar daaraanvolgende besliste, hoe hoog hij in de kennis der kunst stond aangeteekend, en wel door het volgende besluit: ‘De Regering van België heeft, in 1858, besloten, te Rome eene Academie voor Belgische kunstenaars te vestigen, op denzelfden voet als die aldaar door Frankrijk, reeds eene eeuw, is in stand gehouden. Het doel dier oprigting is, de kunstenaars, die bij den wedstrijd den prijs behalen van een vijfjarig verblijf te Rome, op kosten der Regering, in staat te stellen, hunne studiën met vrucht voort te zetten. Tot Directeur van deze Academie is benoemd de Historieschilder jean portaels.’ Zie Konst- en Letterbode, 1858, Nr. 18. - In 1860 is hij tot Lid der Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten, te Amsterdam, benoemd.
| |
[Porten. (Simon van der)]
PORTEN. (Simon van der) In de Ms. Rekeningen van het O.L.V. Hospitael, te Audenaerde, vindt men aangeteekend, op het jaar 1461-62. ‘Item symoenen van der Porten, betaelt van den Sticke werke, dwelc hy ghemaect ende ghelevert heeft, staende op de borst van den nieuwer blauwer cappen, te weten een Agnus Dey, datter ghebrac toote spanghen an de selve cappe, gegheven der cappelle by suster Katheline van Clessenaere, welk sticxkin coste IIIJ lib. XVI. sch. Par. - Item Arent Braet van de vors. cappen te maeken ende voerne XXXVJ. sch. Par.’ Zie over het berigt dezer rekeningen, en dit letterlijk afschrift op HOEN. (Jacop)
| |
[Portengen (Pieter)]
PORTENGEN (Pieter) is bij Immerzeel genoemd; ik moet er bijvoegen, dat hij landschappen schilderde in den trant van j. both. Ik vond hem, op het jaar 1638, als Lid van het St. Lucasgild, te Utrecht, ingeschreven.
| |
[Possemier. (A.)]
POSSEMIER. (A.) Dezen naam vond ik op eene afbeelding van Prins Willem III., in krijgsgewaad, met den staf van kommando, te paard gezeten; op den achtergrond, eene vesting, die buiten de grachten gepallisadeerd is, in kl. 4o., zeer middelmatig door hem gegraveerd.
| |
[Post (Frans)]
POST (Frans) staat bij Immerzeel vermeld, doch ik wil zijn Artikel voor de geschiedenis verder toelichten, en, wat reeds gedeeltelijk door Houbraken werd geboekt, er hier bijvoegen. Deze frans had een broeder, pieter, die in zijn tijd een vermaard bouwmeester was, - Zie op POST. (Pieter) ook bij Immerzeel beschreven, die hem, bij vergissing, een broeder van jan en frans noemt, terwijl jan de vader van frans en pieter was, - wiens talent door Prins Joan Maurits, den Braziliaan, zeer gewaardeerd werd, en die hem een prachtig woonverblijf in 's Gravenhage deed bouwen, thans nog bekend onder den naam van Mauritshuis en tot een Museum van Vaderlandsche gedenkstukken ingerigt. Dit gebouw wordt door den Heer W. Burger, in zijne Musées de la Hollande etc., blz. 189, bij vergissing ‘ancien palais des stadhouders’ genoemd. - Door dezen broeder kwam frans in aanraking met den genoemden Prins, die hem - zegt Houbraken - in zijn gevolg met zich nam naar de West-Indiën, in 1647 (1637), alwaar hij vele van die landschappen, met de volksgebruiken, heeft afgeteekend en geschilderd; met dien Prins (in 1644) weder teruggekeerd, ‘heeft hy zich bediend van die afteekeningen, en verscheidene er van in den jare 1688 (1668?) op 't huis Rijksdorp), buiten Wassenaar gelegen, geschilderd. Behalve eene menigte van
| |
| |
West-Indische landgezigten, welke hy voor deze of gene met groote lof geschilderd heeft, is er ook als nog op het huis te Honslaarsdyk - nu niet meer - een groot stuk van hem te zien. Hy is begraven tot Haarlem, in de Groote Kerk op den 17. van Sprokkelmaand, 1680.’ - Hier zijn de beide genoemde jaartallen in strijd, en dit is zelfs in den Tweeden druk van Houbraken's Werk, niet hersteld. - Ja, wat meer is, ook Immerzeel laat hem, in 1647, naar Brazilië vertrekken, terwijl hij toch met gemelden Prins, in 1637, vertrokken is. - Zie nog op POST. (Jan) - Op de Kunstverkooping van vincent van der vinne, Haarlem, 1816, waren 18 stuks schilderijen, West-Indische landschappen, door frans post. - Er wordt ook vermeld, dat hij eenige platen geëtst heeft, die zeldzaam voorkomen; doch deze behooren in het Werk, getiteld: G. Barlaei rerum per octennium in Brasiliâ et alibi nuper gestarum, sub praefectura illustr. Comitis J. Mauritii etc. historia. Amstelodami; ex typis J. Blaeu, 1647, in gr. fo. Hierin zijn 46 geestig geëtste prenten door frans post. Dit Werk is zeer zeldzaam, dewijl de exemplaren bij den brand der drukkerij en van het magazijn van Blaeu zijn verloren gegaan. - Is nu frans, even als zijn broeder pieter post - Zie aldaar. - insgelijks in Brazilië geweest? - Het Portret van frans post, door cornelis visscher, met zwart krijt, fraai geteekend in fo., berust in mijne Verzameling. Er bestaat nog een Idem, door frans hals geteekend, in den Catalogus van D. van Dijl, Amsterdam, 1812, bl. 54 vermeld. - In de mede aldaar verkochte Kunstnalatenschap van Van der Marck Aegidz., was, onder Nr. 441, bl. 155, van den Catalogus: ‘Portret van frans post, Westindisch Landschapschilder, geboren te Haarlem, omstreeks 1620, en aldaar overleden 1690. Men ziet hem verbeeld met een hoed op het hoofd, en een lauwertak in de hand, zittende, en rustende met zijn arm op de leuning van een stoel. Door frans hals fiks en krachtig geschilderd; op paneel, h. 17½, br. 12 5/4 dm.’ - j. suyderhoef heeft zijn portret gegraveerd. Raar.
| |
[Post. (H.)]
POST. (H.) Deze, tot dusverre, onvermelde kunstgraveur heeft vrij goede Boekprenten gemaakt, die wel de aandacht verdienen, door de behandeling van de burin. Onder anderen, bezit ik er een, De Geestelijkheid en Regering uit de stad Amsterdam geleid. Ao. 1578, in kl. 4o., door hem fecit, 1728. Zij is naar de grootere prent van jan luiken genomen, die in Bor, Ned. Oorlogen, voorkomt. - Ook heeft hij de Nieuwe kaart van Gooilandt in 't koper gesneden, die door Reinier en Josua Ottens aan Mr. Henrick Bicker, Schepen der Stad Amsterdam, is opgedragen. - Deze post kan wel een zoon, of neef, van een der broeders, frans of pieter post, zijn geweest.
| |
[Post, (Jan)]
POST, (Jan) de glasschilder van Haarlem, is door Immerzeel, als, in het begin der XVII. eeuw, aldaar, geboren, vermeld. Dit is blijkbaar eene gissing, want S. Ampzing, Beschryving der Stad Haerlem enz. Ibid., 1628, op bl. 366, den lof der oude glasschilders vermeldende, zegt: ‘En wat heeft kufzens hand in deze konst bestaen - So sal de naem van post ook nimmer meer vergaen.’ En als kantteekening: ‘jan post sterft 11 November, 1614.’ Dit zal dus wel genoegzaam aanwijzen, dat ook de geboortejaren van zijne zonen frans en pieter veel vroeger, dan gewoonlijk gegist wordt, moeten gesteld worden. Daar nu frans reeds als een bekwaam kunstenaar in 1637 - niet in 1647, gelijk Houbraken opgeeft - naar Brazilië vertrok, zoo kan hij, volgens den regel genomen, dewijl zijn vader als toen nog in de kracht van zijn leven was, omstreeks 1610 geboren zijn, even als nagenoeg zijn broeder pieter, die in 1669 overleed, waardoor frans elf jaren ouder zou geworden zijn, indien in het jaartal 1680, door Houbraken opgegeven, - die hem in 1688 nog druk laat schilderen - weêr geen fout is begaan.
| |
| |
| |
[Post. (Pieter)]
POST. (Pieter) Zijn leven en werken, als bouwmeester, staan bij Immerzeel beschreven, die hem echter, bij vergissing, een broeder noemt van jan en frans post, daar toch jan de vader van frans en pieter is geweest. - Zie op POST. (Jan en Frans) - Ook vermeldt hij niet, dat pieter post tevens het penseel heeft gehanteerd, waarom ik hier laat volgen de beschrijving eener schilderij, zijnde Nr. 118 van den Catalogus eener Kunstverkooping, te Rotterdam, in April, 1816, gehouden: Eene Americaansche Plantagie, met een bergachtig verschiet, waar vele negers werkzaam zijn; h. 6½, br. 8½ dm., p. post pinx. - Nog zijn mij meer werken van hem voorgekomen. - Nu vraag ik, is pieter ook niet mede geweest naar Brazilië? Hij was meer bekend bij Maurits, dan frans en waarom zou hij zich niet even eens van een schilder als van een bouwmeester, toen hij derwaarts als gouverneur vertrok, voorzien hebben? - Verder voeg ik hier nog bij den lof, dien Jacob van der Does, in zijne Beschryving van 's Hage, Ibid., 1668, in 4o., bl. 69, hem tóezwaait, waaruit men kan afleiden, hoe hoog zijn talent gewaardeerd werd, als hij de Veerkade bezingt: ‘Die ruim en luchtig is, en seer vermaecklyck leyt, - Daer nette huysen staen en matige gebouwen: - Maer daer ('t geen dese plaets altyd in eer sal houwen) - De grootste Meester in de Bouwkunst heden woont: - De schrandre post, die sooveel nieuwicheden toont, - Die sooveel huysen op 't papier weet voor te stellen, - Dat hy elck, die 't maer siet, naer timmeren doet hellen, - En groote Bouwlust maeckt, schoon dat s'er niet en was, - En soo 't beschimmelt gelt doet komen uyt de kas.’ - Dit was een jaar vóór zijn dood, want in de Haarlemsche Courant van den 10. December, 1669, Nr. 50, wordt berigt, dat op Dingsdag, den 17. December, 1669, te 's Hage zullen worden verkocht: ‘De nagelaten boeken, papierkonst en platen van zaliger pieter post, Architect van Zyn Hoogheit, ten huise van den overledene op de Amsterdamsche Veerkaay.’ Zie De Navorscher VI., bl. 214, waarin blijkbaar eene fout in de jaarteekening der maand is geslopen. - Zijne dochter was de echtgenoot van fredericus ruysch. Zie aldaar. - In 1651 heeft hij, na den dood van Zijne Hoogheid, Frederik Hendrik, de afbeelding der begravenis van dien Vorst vervaardigd, en in druk uitgegeven, onder den titel van: Begraeffenisse van Syne Hoogheyt Frederick Hendrik, by der gratie Gods Prince van Orange, Grave van Nassau enz. Gheteeckent en uytghegheven door pieter post, Architect ende Schilder der Doorluchtigste Princen van Orangien; ende ghesneden door pieter nolpe; t' Amsterdam gedruckt by Nikolaes van Ravesteyn, ciɔiɔcli. Met Privilegie. In gr. fo., bevattende 29 platen, in opvolgende orde, den begravenis-stoet voorstellende, die uitmuntend zijn uitgevoerd, en waarvan ik een exemplaar bezit. Hieruit blijkt, duidelijk, als ook uit den titel, dat hij een zeer bekwaam schilder was. - Zie over de uitgave van zijn bouwkundig Werk op VINGBOONS. (Philips)
| |
[Post Brans (Johannes Robertus)]
POST BRANS (Johannes Robertus) is door Immerzeel genoemd, en ik voeg er bij, dat hij, zijne studiën verder voortgezet hebbende, omstreeks 1843, naar onze kolonie Curaçao vertrokken is, waar hij, in 1848, nog woonachtig was. Hij hield er zich onledig met het schilderen van portretten, waarin hij wèl slaagde, en is daar ten tweede male gehuwd. - Dit berigt is mij door iemand van Curaçao, thans hier te lande, meêgedeeld.
| |
[Pot. (Hendrik Gerritsz.)]
POT. (Hendrik Gerritsz.) De aard der werkzaamheden van veel kunstenaars is over het algemeen zeer weinig bekend, en zoo is het ook met die van dezen pot gelegen. lk verwijs dus naar eene afbeelding van den beroemden Enkhuizer geleerde Bernardus Paludanus, door hem geschilderd, en door j. van de velde, in fo., gesneden, met het daaronderstaande Grieksche vers van G.v. Nieuwenhuysen, en het Latijnsche van S. Ampsing, in 1629 uitgegeven. - Tijdens Renier
| |
| |
Boilet zijne Beschryving der Stad Delft, in 1729, aldaar in fo. uitgaf, schreef hij op het Artikel van den kunstenaar christiaan van bieselingen janszoon, bl. 775, dat onze pot van het Portret, door van bieselingen naar het lijk van den doorschoten Prins van Oranje afgeteekend, gebruik heeft gemaakt ‘in dat groote stuk, 't welk in den jare 1620 door hendrik gerritszoon pot wierd gemaakt, en tegenwoordig in de kamer der Schepenen, ter eeuwiger gedachtenisse, ten toon hangt.’
| |
[Pot (Jean en Nicolas le)]
POT (Jean en Nicolas le) waren glasschilders en beeldhouwers, uit Vlaanderen; de eerste zette zich, in 1500, te Beauvais neder, waar hij veel werken uitvoerde. Hij schilderde zeer schoon in graauw - en camaieux - en overleed in 1563. - nicolas bloeide omstreeks 1540, en was aan jean verwant. Zie Nagler.
| |
[Pothove. (H.)]
POTHOVE. (H.) Bryan zegt, dat deze een zeer weinig bekend graveur in mezzo-tinto is, van wien eenige portretten bestaan, die tamelijk wel zijn uitgevoerd. Dit is, waarschijnlijk, eene vergissing. Zie op POTHOVEN. (Hendrik)
| |
[Pothoven (Hendrik)]
POTHOVEN (Hendrik) is reeds bij Immerzeel geboekt, die wel zijne geboorte, te Amsterdam, in 1725 opgeeft, doch niet zijn overlijden, te 's Gravenhage, volgens Bryan-Stanley, omtrent 1795 voogevallen. Dezelfde auteur noemt eenige portretten, in mezzo-tinto, door h. pothove - Zie aldaar. - vervaardigd, doch zijn Commentator Stanley zegt duidelijk, in het Artikel van hendrik, dat hij veel in die manier heeft gewerkt, gelijk door Brulliot en Immerzeel met voorbeelden wordt gestaafd, weshalve men kan aannemen, dat de beide genoemde kunstenaars een-en-dezelfde persoon zijn. - Deze ijverige man heeft, te midden van zijn veelvuldig schilderwerk, zelfs kolossale teekeningen ondemomen. Zoo vond ik in den Catalogus der beroemde Kunstverzameling van Ploos van Amstel, onder Nr. 14: ‘Deze capitale teekening verbeeldt de treffelijke Maaltyd, gehouden in de Schuttersdoelen op het eeuwige Vrêe-verbond, door de Opperbevelhebbers der Burgerij van Amsterdam; uitvoerig, met O.I. inkt, geteekend door h. pothoven, naar het originele schildery, door B. van der Helst, berustende op de groote Krygsraadshamer;’ en, Nr. 19: - ‘De Optogt van een Burger Nachtwacht, met derzelver Officieren, gevolgd van verscheiden gewapende burgers en andere aanschouwers; meesterlyk uitvoerig, met zwart kryt geteekend door h. pothoven, naar het beroemde schildery van rembrandt, berustende op de Krygsraadskamer, in het Raadhuis, te Amsterdam.’ Waarschijnlijk, heeft deze beroemde kunstminnaar ze doen vervaardigen. - Voor de gravuren der Portretten in Wagenaar's Vaderl. Historie voorkomende, heeft hij, door de teekeningen, vaardig, vast, en fiks met enkele zetjes, verwonderlijk fraai, te vervaardigen, de gelijkenissen goed wedergegeven, waarvan ik er eenigen bezit, zijnde dat van Mr. Jacob Hop, een meesterstuk van teekenkunst. - Hij heeft ook in mezzo-tinto gegraveerd, als: Een Oude, die in een boek leest, bij kaarslicht enz., naar n. verkolje; h. 4 dm. 8 str., br. 4 dm. Par. - Ik bezit zijn Portret, levensgroot, door hem-zelven geschilderd, waarnaar p. tanje een idem heeft gegraveerd, op één blad met dat van jacobus buys en van jan de beyer. - Zie daarover op den laatstgenoemde.
| |
[Potma. (Jacobus)]
POTMA. (Jacobus) Immerzeel heeft van dezen Frieschen historie- en portretschilder gezegd, dat hij, in 1684, te Weenen, overleden is. Descamps zegt ook, dat hij in dit jaar, op eene reis naar Weenen, oud 74 jaren, overleed; doch Nagler zegt, dat hij deze opgaven moet tegenspreken, dewijl hem uit eene acte bleek, dat potma nog in 1690, voor de kerk te Pfreimdt, een Altaarstuk geschilderd heeft.
| |
[Pottengieter, of Pottgieter. (Hendrik)]
POTTENGIETER, of POTTGIETER. (Hendrik) Brulliot zegt, in zijne uitgave van 1817, ‘dat het Monogram hp. aan elkaêr gehecht, dat van hendrik potten- | |
| |
gieter is, een Hollandsch schilder, omstreeks 1641. Men vindt het op gravuren naar onderscheiden meesters.’ Dus zou hij ook gegraveerd hebben; doch het zal moeten wezen, door onderscheiden gravuren, naar zijne portretten vervaardigd. In den Tweeden druk, 1832, oppert hij de bedenking, dat deze kunstenaar het eerst door Heller (M.) is opgegeven, en vraagt, of dit Monogram ook niet aan pottengieter, van Keulen, kan worden toegekend? Doch Merlo, Kunst und Künstler in Köln, u.s.w. noemt wel diterich theodor en johann wilhelm pottengiesser, die op denzelfden tijd leefden, maar geen hendrik van dien naam. - Dat er eenige verwantschap tusschen den genoemden johann wilhelm en den Frieschen kunstenaar pieter feddes heeft bestaan, schijnt te blijken, uit zijn huwelijk met Geertrud Fedders, die wel een kleindochter van den genoemden pieter feddes, of fedders, kan geweest zijn. Uit een en ander blijkt, dat de oorspronklijke opgave, bij Heller (M.) te vinden, als nog van kracht moet blijven. Ook is de vraag, of de naam van pottgieter niet door eene Duitsche pen in pottengieser is veranderd; immers, ik vond in den Catalogus van Terwesten, bl. 65, Nr. 37: Een Huwelijk, door pottgieter.
| |
[Potter. (Paulus)]
POTTER. (Paulus) Deze is een van het klaverblad van Holland's onovertroffen kunstenaars: rembrandt, hobbema, en potter, en werd naar waarde door Immerzeel beschreven. Ik wil er hier nog eenige aanteekeningen, van tijd tot tijd door mij verzameld, op laten volgen. - Zijn vader pieter potter wordt als ‘een onbeduidend schilder’ genoemd, van wien hij alleen eenig onderwijs in de kunst ontving. Ik heb de volgende aanteekening in den Catalogus der Kunstnalatenschap van Gerard Hoet, den Jonge, verkocht te 's Hage, 1760, gevonden: Nr. 143. ‘Het Slot van Egmond op den Hoef, gestoffeerd met beelden en beesten, door b.l. petit, meester van p. potter.’ Daar nu deze hoet zeer vermaard in den kunsthandel was, meer dan gewone kennis der kunstwerken bezat, en bovendien een zoon was van den Ouden hoet, die een tijdgenoot van paulus is geweest, zoo zal hij deze aanteekening wel niet uit de lucht hebben gegrepen, dewijl zij tot de waarde der schilderij, die slechts ƒ9 opbragt, niet kon bijdragen. - Verder wordt in het Aanhangsel op Van Eynden en Van der Willigen, in het Artikel paulus potter, vermeld: ‘Achter het teeken- of studieboekje van den schilder jacob de wet (weth), te Haarlem, hebben wij het volgende aangeteekend gevonden: In het jaer 1642 is p. potter by my te schilderen gekomen voor de som van acht ponden in het jaer. Was dit nu paulus potter, of zijn broeder pieter? volgens een hoog bejaard man, te Haarlem, den kunstschilder j.p. van horstok, had men er altijd, naar vroegere overleveringen, paulus voor gehouden,’ - Het komt mij voor, dat zijn vader ruim zooveel talent bezat als beide deze meesters, maar dat hij zijns zoons verdere leiding bij voorkeur aan vreemden wilde overgeven. - Zie op POTTER. (Pieter) - Men heeft wel vermeld, dat hij, in 1650, te 's Gravenhage, in het huwelyk trad, maar niet met Adriana van Balkenende, dochter van een zeer bemiddeld bouwmeester aldaar. In 1652, begaf hij zich met der woon naar Amsterdam, waar hij reeds in Januarij, 1654, overleed, en in de Groote Kapel begraven werd. Zijne weduwe is daarna, met een dochtertje van slechts drie-en-een-half jaar, naar 's Hage teruggekeerd, en daar weêr hertrouwd, zooals blijkt uit een brief, aan Houbraken, in 1716, geschreven door Nicolaas van Reenen, wonende te 's Gravenhage, die een zoon van de weduwe van paulus potter was, waaruit de volgende zinsnede is afgeschreven: ‘Dat hy zyn moeder dikwerf had hooren zeggen, dat zy haar man nooit ledig heeft gezien; dat hy zelfs wanneer hy een uur voor haar overhad, om een wandeling te doen naar buiten, altyd een tafelboekje in zyn zak by zich droeg, om, als
| |
| |
hy iets zag, at geestig was en in zyn kraam konde dienen, straks dat voorwerp af te schetsen.’ Deze Van Reenen behoordé tot een aanzienlijk Hollandsch geslacht, en was, waarschijnlijk, verwant aan dat van Van der Goes, want, in den boedel van den laatste, te 's Hage, in 1820, verkocht, was het Portret van paulus potter, door b. van der helst, thans op het Museum, te 's Gravenhage, - en de Beerenjacht, op 's Rijks-Museum, te Amsterdam, aanwezig. Deze stukken zijn door huwelijk van den genoemden Van Reenen in dien ouden aanzienlijken boedel beland, en door misvatting van Immerzeel als van onzen paulus afkomstig, opgegeven. Zie daarover op MONTFOORT, (Anthonie van) en vooral de aangewezen Verbetering eener drukfout op dat Artikel, betreffende potter. - Tijdens hij te, 's Gravenhage woonde, kwam Prins Maurits, zegt Immerzeel (in navolging van Houbraken), hem dikwijls bezoeken. Maar waarom niet gezegd, tot voorkoming van historische misvatting: Joan Maurits, gouverneur van Brazilië, die het bekende Maurits-huis, thans het Koninklijk Museum, te 's Hage, door pieter post deed bouwen. De Heer W. Burger is, in zijne beschrijving der Musées de la Hollande etc., bl. 189, daardoor misleid, noemende dat gebouw ‘ancien palais des Stathouders.’ Tijdens de gezegde bezoeken, was hij bezig aan zijne beroemde schilderij, bekend onder den naam van De pissende Koe, bestemd, zooals Houbraken zegt, voor Princes Amelia van Solms, doch dit stuk werd door het onkiesch onderwerp afgekeurd, en is in andere handen geraakt. Het was vele jaren bij de familie van den Schepen Mucart, en is, daarna, zegt Houbraken verder, door Jacob van Hoek van den kunsthandelaar Van Biesum voor ƒ2000 gekocht; doch in diens nalatenschap komt het niet voor. Ik geloof, dat Houbraken omtrent dit stuk alles, op zijn geheugen af, geboekt heeft, en dat potter het nimmer voor een schoorsteenstuk in een vertrek van genoemde Princes bestemde, te minder, dewijl bij anderen weêr vermeld wordt, dat hij daarvoor in plaats de beroemde Ossendrift zou geschilderd hebben, welk stuk echter van grooteren omvang is. Dit is echter zeker, dat ik De pissende Koe in de keurige Verzameling van Mevr. de Douarière de Reuvens heb gevonden, h. 2 vt. 7 dm., br. 3 vt. 8 dm. Rijnl., welke Verzameling in haar geheel voor ƒ40,000 werd verkocht aan den Prins van Hessen-Cassel. Zie Catalogus van Hoet, II., bl. 293. - Daardoor is dit stuk beland in de Kunstgalerij te Cassel, en werd vandaar, onder het bestuur van Napoleon I., naar het groote Kunstmagazijn te Parijs vervoerd. Bij de Herstelling van zaken, is dit meesterstuk, met nog 40 andere uitgezochte stukken dier Galerij, niet te regt gekomen, zegt Fiorillo, maar men las daarna in de publieke papieren, dat ‘onder de schilderijen, welke een vreemd Monarch (de Keizer van Rusland, Alexander de Gezegende), uit de Galerij van Malmaison, gekocht heeft, zich ook bevindt De pissende Koe, van paulus potter. Dit beroemde stuk, in den jare 1646 geschilderd, is met 190,000 franken betaald.’ - Het versiert thans het Museum-l'Hermitage, te St. Petersburg. Ik heb de geschiedenis dezer schilderij, die na het verongelukken van zijn Ossendrift, thans een der voornaamste van zijne wereldberoemde werken is, en voor ons, als het ware, verloren moet geacht worden, hier opzetlijk geboekt. - Hooger som dan de genoemde, is er, voorals nog, niet in het openbaar voor zijne kunst betaald, maar verbazend hoog zijn de prijzen gestegen, vergeleken bij die eene eeuw vroeger er voor zijn besteed, als, in 1750, Vier Ossen in een beemd ƒ280; en 1812 ƒ3840, en in 1815 voor den Keizer van Rusland aangekocht voor ƒ33,600, berustende in het bovengenoemde Museum. - Eveneens is het met zijne Teekeningen gegaan: zoo werd voor De Zwijnenhoeder, door Reizet, op de Verkooping-Claussin, te Parijs, in 1844, ƒ2325 betaald. - Het lot van den wereldberoemden Stier van
| |
| |
potter, door Immerzeel in eene Noot - door mij geleverd - verhaald, schijnt bevoegde auteurs, b.v. aan Nagler niet bekend te wezen, die opgeeft, dat dit stuk, voor Princes Amelia van Solms geschilderd, op het Huis ten Bosch geplaatst, en vandaar naar 's Hage overgebragt werd, terwijl 't bekend is, dat de Prins het, in 1749, bij Fabricius, te Haarlem, voor ƒ630, heeft doen aankoopen. Ook zegt Nagler verder, dat er in de Galerij, te Scheveningen, eene dergelijke beroemde schilderij met een levensgrooten stier van potter aanwezig is; en voorts, dat men ook in het Museum, te Antwerpen, de afbeelding van een Stier door hem bewonderen kan. Dit alles is misvatting, dewijl er niets van bestaat, of bekend is. - De verdere lotgevallen van den Stier - in het Koninklijk Kabinet, te 's Hage, aanwezig - zijn, dat toen de schilderij weêr van Parijs, waar zij onder het bestuur van Napoleon I, beland was, zou worden teruggehaald, de Hollandsche Commissie tot geen besluit kon komen, hoe dit het veiligst zou geschieden, dewijl zij gewaarschouwd was voor het gevaar destijds van veler naijver, die dit wonderstuk der Louvre liever vernietigd wilden zien, dan dat men er dáár van verstoken zou worden. Ten laatste heeft de Commissie een militair eskorte van geallieerde troepen, tot veilige begeleiding uit Parijs, er voor verkregen. Dit is mij menigmaal verhaald door mijn kunstvriend, den Heer wynand koopman, Kunstliefhebber, te Utrecht, die, in 1815, uit belangstelling, de reis met zijn vriend apostool, lid dier Commissie, derwaarts heeft gedaan, en dus oog- en oorgetuige van vele toen aldaar plaats gehad hebbende geschillen met het Fransche bestuur is geweest, welke ik echter hier niet verder zal verhalen. - In de Galerij van den Hertog van Aremberg, te Brussel, berust een klein stukje, doch een der schoonste werken van potter, in 1653 geschilderd. Dit werd op de bovengenoemde Verkooping van Fabricius, onder Nr. 2 van den Catalogus, aldus vermeld: ‘Een Kabinetstukje, zynde een Boeren-werf vol Beestjes, Boer en Boerin, spelende met haar kinderen, een Meid, die melkt enz., wonderlyk naauwkeurig, plaisant en uitvoerig door paulus potter, h. 1 vt. 3 dm., br. 1 vt Rhynl. en werd met ƒ375 betaald; na in verschillende handen geweest te zijn, is het in 1816, te Londen, voor 330 guinjes verkocht, en heeft, eindelijk, de bovenstaande plaats gekregen. ‘Il vaudrait aujourd'hui presque dix fois ce prix-là, - zegt de Heer W. Burger, in zijne Galerie d'Aremberg, Paris, 1859 - car c'est un des paul potter les plus purs, les plus perlés, les plux argentins, les plus lumineux qu'il y ait.’ Het komt, door voght gegraveerd voor, in de Galerie-Lucien-Bonaparte. - In Smith, Catalogue raisonné of the Works of the Dutch and Flemish Painters etc. en Supplement, vindt men 120 stuks Schilderijen van onzen potter beschreven. Met verbazing ziet men dit cijfer, hetgeen geacht wordt, eenige millioenen te vertegen-woordigen, en dat door één mensch in 29 jarigen leeftijd vervaardigd! - Smith stelde in zijn tijd de waarde van den Stier, te 's Hage, op 5000 guinjes, maar zegt de Heer Burger, in zijn Musée de la Haye: ‘l'Angleterre le prendrait-bien aujourd'hui, et la Hollande ne le donnerait pas pour un demi-million.’ - Onze paulus heeft in alle deelen der kunst bijzonder uitgemunt, zoo ook in de etskunst. Bij Bartsch en Nagler vindt men al zijn bekende etsen beschreven, welke ik hier echter alleen wil opnoemen, en de opmerkingen daarover mededeelen. 1. Het Bulleboekje 8 stuks; hiervan bestaan drie afdrukken: 1.) vóór de Nommers, met p. potter inv. et excudit beteekend, zeer zeldzaam. 2.) Idem, idem, met het adres van Clement de Jonghe; de woorden et excudit ontbreken; bij Weigel op 28 Thlr. genoteerd. 3.) Met het adres van F. de Wit; dit adres is menigmaal weggekratst. Weigel, Suppléments au Bartsch, Leipzig, 1843, noemt nog een IV. druk, met het adres van De Wit weggeveegd, en dat van Clement de Jonghe op nieuw in de plaats
| |
| |
gesteld, en verder nog onbekende etsen, die volgen. - Dit Boekje is viermalen gecopiëerd, als: a.) door i.j. de Claussin, zeer getrouw gevolgd, doch iets kleiner. b.) Augsburger kopij, van minder bewerking, Leopold excud. gr. 8o. c.) Oude goede kopijen, doch omgekeerd. d.) Vergroote kopijen, met eenige bijvoegingen, kl. fo. - 9.) De Friesche appelgraauwe Schimmel, paulus potter f. 1665, (1645 of 1654?) De eerste afdrukken worden met de korte staart, de tweede met de verlengde staart genoemd. - 10.) Het hinnekende Paard; verder op een ander paard, met den kop naar den aanschouwer gerigt enz. paulus potter f. 1652. - 11.) Een Engelsch gevlekt Paard; staart en manen gekort, enz. Idem, idem, idem. - 12.) De twee magere Paarden in de weide enz. Idem, idem, idem. - 13.) De Schendmerrie, waarbij een dood paard en een hond. Idem, idem, idem. Deze wordt door Weigel (Kunst-Catalog, Nr. 9125) op 80 Thlr. geschat. Hiervan zijn vijf kopijen, als: a.) De goede, oorspronklijke kopijen, met het adres: Ex formis N. Visscher cum Privil. Onderaan, in het midden, is de naam, paulus potter, er valsch opgezet. b.) Kopij, andersom. Idem, idem. c.) De oorspronklijke, beste kopij, door i.j. claussin. d.) Oude kopij, Allardt excud. - 14.) De Veedrijver, met de koeijen, op een heuvel enz. De afdrukken zijn: 1.) van de grootere plaat, in plaats van het woord pauwelus, staat paulus, en in plaats van het jaar 1643, staat 1649; hoogst-zeldzaam. 2.) Van de verkleinde plaat, met paulus potter inv. et f. 1649, zonder adres, zeer zeldzaam; bij Weigel op 16 Thlr. 12 gr. genoteerd. 3.) Met het adres van Clement de Jonghe. 4.) Met het adres van Schenck. Deze afdrukken zijn nog goed. - 15.) De fluitspelende Schaapherder, op den heuvel; aan den voet daarvan acht schapen enz., pauwelus potter inv. et f. Ao. 1644. Clement de Jonghe excudit. - 16.) De Koekop, van voren te zien, links ziende, potter f. Dit blad is het zeldzaamste zijner etswerken, en er zijn kopijen nagemaakt door j. bemme, a. schouman en a. bartsch, mede door Weigel ontdekt. - 17.) De rustende Koe enz., eene voortreflijke prent, hoogst zeldzaam. Bartsch heeft er eene kopij naar in zijn Peintre-Graveur gevoegd, doch met zijn eigen naam beteekend, zoodat er dientengevolge geene verwisseling kan plaats hebben; men moet echter naauwkeurig toezien, omdat de naam van Bartsch somtijds is uitgekratst. - 18). Een bij een boom zittende aap, in Brazilië Zabucaia, genoemd; paulus potter fecit 1650. Een der schoonste bladen, met de uiterste zorg bewerkt, en zeer zeldzaam. - 19.) Een Paard, Kop, Borst, en ten halven lijve, staande, links gewend; regts is een boom; geëtst en met de drooge naald bewerkt; h. 3 dm. 9 str., br. 2 dm. 10 str. Par. Hoewel origineel, is deze uiterst zeldzaam, en zeker het eenige blad, dat nergens beschreven staat. Weigel is de eerste, die het in zijn Kunst-Catalog, Nr. 8136, noemt. In het Museum, te Amsterdam, berust een exemplaar. - Nog is door Weigel ontdekt het Portret van paulus potter, borststuk, door hem-zelven geëtst, in alles overeenkomende met dat, hierboven vermeld, en waarnaar ook dat bij Houbraken en anderen genomen zijn; h. 3 dm. 11 str., br. 2 dm., 6 str. Par. Er is sleehts één exemplaar van bekend, zegt Weigel, in de Verzameling van J. Scheepshanks, en dat moet zich thans in het Britsch Museum bevinden. Hiervan bestaat eene getrouwe kopij, door benj. p. gibbon, voor Scheepshanks, vervaardigd. - Wat de Stierenkop, staande Os, en het Paard bij een boom, in het Museum, te Amsterdam, aanwezig, betreft, hierover zijn de kenners het niet eens, of zij van potter of marc. de bye zijn, en het Paard van a. schouman is. - Nog bestaan er acht etsen met Ossen en Koeijen, die verkeerdelijk aan p. potter worden toegekend, en bij Bartsch, Nr. 1, 3, 6, 7, 8, als door j. visscher, en Nr. 2, 4, 5, door een onbekende hand, doch alle naar teekeningen van potter, gegraveerd vermeld staan. -
| |
| |
marcus de bye - Zie aldaar. - heeft een groot getal prenten naar teekeningen van p. potter geëtst, en in Boekjes uitgegeven. - Ik kan geen bevoegder en onpartijdiger oordeel over onzen grooten kunstenaar aanwijzen, dan dat, door mij aan het slot van het artikel hobbema opgegeven. - Ten slotte voeg ik er nog bij den hoogen lof, door Taillasson, in zijne Observations sur quelques grands Peintres, etc. Paris, 1807, aan hem gewijd, als hij eindigt: ‘On ne saurait donc accorder trop d'éloges à paul potter, parfait dans son genre, et dont les talents ne donnent que des plaisirs qui peuvent devenir utiles, en inspirant aux hommes le gout de la vie pastorale. Siècle des patriarches! rêve sacré des amans et des poëtes, pourquoi ton image n'est-elle plus que dans les tableaux! Non-seulement il doit être placé au rang des plus grands peintres, mais il pourrait l'être encore parmi ces pasteurs renommés, qui, dans les temps heroïques, étaient savans, philosophes, chantres nobles de la nature, des mortels et des Dieux, qui n'ont éclairé les hommes que pour les rendre meilleur et dont la gloire ne rappelle rien qu'on puisse leur reprocher.’ - Naar het bovengemelde Portret zijn alle de in druk voorkomende genomen. Echter vond ik nog Een idem, borstbeeld in ovaal, met bijwerk, in fo., door j. de claussin sc., in 1815, in den Kunstlager-Catalog van Weigel, Nr. 27, blz. 280 vermeld, door hem-zelven geschilderd. Dit moet hem dan immers anders voorstellen? zoo niet, dan vervalt het Se ipse pinx., doch ik heb dit portret niet gezien, en kan dus niet beslissen.
| |
[Potter, (Pieter)]
POTTER, (Pieter) de vader van den grooten paulus potter, wordt nog door Immerzeel ‘een onbeduidend schilder’ genoemd. Was hij met de voortbrengselen zijner kunst bekend geweest, en had hij de bedenkingen dienaangaande van bevoegde vreemde auteurs gelezen, dan zou hij zich wel gewacht hebben, die woorden ter neêr te schrijven. - pieter was de zoon van Pieter Simonze Potter, te Enkhuizen, waar meerdere personen van dien naam vereerende betrekkingen hebben bekleed, als b.v. Ludolph Potter, Rector der Latijnsche School aldaar, wiens zoon Jacobus, in 1608, te Amsterdam, huwde, enz. Zie De Navorscher, V. Bijblad CIV. - pieter beoefende te Alkmaar de schilderkunst - zegt Houbraken - huwde aldaar, en was de vader van Pieter en paulus, alsmede van eene dochter Maria Potter ‘Hy veranderde van plaats, en kwam tot Amsterdam wonen, daar hy zyn borgerregt kogt, op den 14. van October, 1631, en is daar ook gestorven in 't jaar 1692.’ (?) - Ik vind dien sterftijd zeer gerekt door Houbraken, te meer, dewijl hij in 1631 reeds vader was van drie kinderen, waardoor hij wel omstreeks 1595, zoo als Bryan zegt, kan geboren zijn; doch ik geloof, dat men hier aan eene drukfout, zoo als er bij Houbraken wel meer voorkomen, zal moeten denken, en wanneer zijn zoon Pieter mede de kunst mogt hebben beoefend, - hetgeen mij nergens is gebleken, - dan zou welligt deze Pieter het tot 1692 hebben gebragt, en alsdan zijn sterfjaar, bij vergissing, door Houbraken voor dat van den vader zijn genomen. Ook moet ik vragen, of dirk raphaelsz. camphuysen, die, door den aard zijner werken, met regt, tot de School van potter behoort, niet bij onzen pieter, wiens werken volkomen met die van camphuysen overeenstemmen, de kunst heeft geleerd? want bij paulus, zoo als gemeld wordt, kan het niet zijn, dewijl die ongeveer twee jaren vóór het overlijden van camphuysen werd geboren. - Onze kunstenaar schilderde landschappen, veelal met historische onderwerpen, zoo als in de Vier Elementen voorkomen. Ook heeft hij de Vier Jaargetijden fraai voorgesteld, die allen door pieter nolpe geestig zijn gegraveerd, in fo.-plano. Verder bezit ik van en door denzelfden, idem, idem, Hercules wordt door de deugd de ware weg des levens aangewezen, in christlijken zin toegepast, eene rijke zamenstelling, met veel
| |
| |
groote beelden. - Doch een doorslaand bewijs voor zijne erkende bekwaamheden, is, dat hij, bij gelegenheid der Blyde Inkomste van H.M. van Groot-Brittaniën, te Amsterdam, den 20. Mei, 1643, de Groote Cavalcade van de bloem van Amstels burgerstand heeft afgebeeld, in waarheid, met kennis van zaken, en door eene hoogst bekwame hand uitgevoerd, in drie bladen, schoon en geestig door pieter nolpe - Zie over deze Afbeelding, aldaar. - gegraveerd. Deze Optogt is met bijzondere belangstelling, ridderlijk en prachtig voor het oog van H.M. en gevolg opzetlijk gedaan ‘omdat - zegt Samuel Coster, die de beschrijving dezer Inkomste heeft gegeven, op bl. 15 - vele uitheemsche het zeggen in hare woorden gewend is: Een Hollander te paard, een martelaar voor God; maar dat recht anders waar is, heeft in deze en andere Blyde inkomsten wel gebleken.’ - Verder heeft g. de heer nog naar hem gegraveerd Een Binnenhuis, met acht vrolijke Boeren en Boerinnen, in den stijl van a. van ostade. Clem. de Jonghe, ex., uiterst zeldzaam. Zie Catalogus, Leipzig, September, 1850, Nr. 1628. - In een Idem, van Kleinenberg, te Leyden, 1841, Nr. 189, komt eene schilderij voor van pieter potter. ‘In een ruim gebouw een krijgsman, met zijne vrouw en bediende, toebereidselen makende tot verhuizen; uitvoerig en helder van toon, h. 38 dm., br. 47 dm. Rhynl.’ - Het zou mij niet verwonderen, als er werk van hem op naam van d.r. camphuysen doorging. Ten slotte zal men mij nu wel willen toestemmen, dat pieter vrij wat meer dan ‘een onbeduidend schilder’ mag worden genoemd.
| |
[Potterie. (Georges de la) Zie aan het slot van mijn Artikel Schelden. (Paulus van der)]
POTTERIE. (Georges de la) Zie aan het slot van mijn Artikel SCHELDEN. (Paulus van der)
| |
[Potuyl. (J.)]
POTUYL. (J.) Dezen naam, met deze voorletter, vond ik vermeld in den Catalogus van Barchman Wuytiers, Utrecht, 1792, bl. 108, zijnde twee stuks met Vrolijke en dansende Boeren enz., die, even als het werk van hendrik potuyl, daarin staat vermeld. Is deze nu de vader, of zou er vergissing hebben plaats gehad, en dit werk van jan pottey moeten wezen?
| |
[Pourbus, (Frans)]
POURBUS, (Frans) de Oude, is bij Immerzeel geboekt. Ik voeg er hier bij, dat veel van zijne portretten in Engelsche Kunstverzamelingen worden gevonden, vooral op het kasteel Howard, te Luton. - In de Keizerlijke Galerij, te Weenen, berusten vijf stuks zeer schoone portretten, door hem geschilderd, doch de namen dier personen worden niet vermeld. - Verder voeg ik er nog bij, dat op de beroemde Kunstverkooping van wijlen den Graaf Despinoy, in Januarij, 1850, te Versailles, gehouden, twee portretten aanwezig waren, die voor de geschiedenis, en vooral van eene Nederlandsche vrouw, wel waardig zijn, hier te worden vermeld, zooals ze op bl. 119 en 120 van den Catalogus, onder Nr. 234 en 235, voorkomen: ‘Marguerite de Valois, h. 64, l. 50. Buste, presque face. Cheveux bruns, retroussés sur le sommet de la tête et ornés d'une couronne de perles. Collerette à grand godron, plissée sur la poitrine. Robe noire rayée d'argent sur le corsage et aux crevées des manches. Une riche chaine d'or entoure les épaules. Fond noir;’ en - ‘Marie de Swaanenburgh, une des meilleures familles des Pays-Bas. - Aetatis suae 22, anno 1570. - Maria Joast d'Dedel - Getrout met - Isaech Claar (Isaeck Claesz?) van Swaanenburgh. - Ello relève de la main gauche une chaîne d'or passée autour de la taille, et tient de la main droite un mouchoir. La tête est couverte d'un bonnet blanc uni. Robe noire à épaules larges. Fond vert.’ Het zal dus voor het geslacht Dedel nog wel van belang zijn, om na te gaan, wie deze voorzaat is geweest, en te weten, waar dit portret beland is. - Zijn voornaamste werk, hetwelk hij voor de Cathedraal te Gent vervaardigd heeft, is Christus onder de Schriftgeleerden, met 40 levens- | |
| |
groote beelden, waarvan de meeste portretten zijn. Dit stuk wordt, door de geestige opvatting en de kracht der heldere kleuren, eene voortreflijke schilderij genoemd. Zij heeft dan ook onder de regering van Napoleon I. de reis naar Parijs gemaakt, en veel lof in de Louvre ingeoogst. Men vindt er eene afbeelding in omtrek van, in Landon, Annales; XVI. 13. - ‘Hij was Vaandrig der schuttery te Antwerpen - zegt Van Mander - had, op een zekeren tyd ter wacht trekkende, zich, door het zwieren met het vendel, sterk verhit, en in het wachthuis een kwade lucht, uit een gevaagde stinkende goot, ingeademd, 'tgeen hem zoo zeer trof, dat hy, t' huis komende, ziek werd en haastig overleed, in den jare 1580, nalatende eene weduwe, zyne tweede huisvrouw, die sedert in huwelyk trad met hans jordaens, discipel van marten van cleef.’ - Een Portret van Elisabeth, Koningin van Engeland, aan hem toegekend, berust op 's Rijks-Museum, te Amsterdam. - Zijn Portret, in 4o., waar onder: franciscus pourbusius, Brugentis, is door h. hondius, met een Latijnsch vers, uitgegeven, waarnaar dat bij Van Mander genomen is. - Een Idem, se ipse p. Florent. Museum, g. betti sc. in 4o.
| |
[Pourbus, (Frans)]
POURBUS, (Frans) de Jonge, staat zeer kort bij Immerzeel vermeld. Om het historisch belang zijner werken, voeg ik er nog het volgende bij. Door Frankrijk reizende, tot volmaking zijner kunst, om verder naar Italië te gaan, werd hij zoodanig met het schilderen van portretten overladen, en van hooger hand aangezocht, om te Parijs te vertoeven, dat hij besloot, zich daar te vestigen. Trouwens, in zijn tijd was hij de roem van dat vak, en al dadelijk heeft hij de Vorstlijke familie, en vele voorname edelen geschilderd. Zijn talent bepaalde zich niet alleen bij portretten, maar strekte zich ook tot het historiële vak uit, zooals men in de kerken te Parijs zijn roem daarin ziet bevestigd, namelijk, in de kerk der Jacobijnen, door De Aankondiging, en een stuk van St. Franciscus. Doch zijn volmaaktste werk is het Laatste Avondmaal, vroeger in de kerk van St. Leu, thans in de Louvre, zijnde in een grootschen, doch eenvoudigen stijl gedacht; de figuren zijn naauwkeurig geteekend, rijk en harmonisch van kleur. - Op het Stadhuis, aldaar, zijn twee stukken van onzen pourbus, De Minder-, en, De Meerderjarigheid van Lodewijk XIII., welke onderwerpen hij met een groot talent gedacht en uitgedrukt heeft; de portretten, er in aangebragt, zijn naar waarheid en natuurlijk voorgesteld. - Het Portret van Hendrik IV., in wapenrusting, vroeger in de Verzameling van den Koning, berust thans in de Louvre-Galerij, waarin verder nog vijf andere stukken van hem aanwezig zijn, als: nog een Hendrik IV., in zwart fluweel. - Maria de Medicis, in een blaauw fluweelen kleed, bezaaid met leliën, en met paarlen en diamanten verrijkt. - Het Laatste Avondmaal bovengemeld, en, St. Franciscus in geestverrukking. - In Engeland zijn in verschillende Verzamelingen van zijne portretten aanwezig, als: twee te Hamptoncourt, Hendrik IV. en Maria de Medicis. - Te Althorp, een Idem, ten voeten uit; dit wordt door sommigen voor den Hertog de Guise, bijgenaamd le Balafré, doch door anderen voor zijn zoon, Hendrik, gehouden. - Zeker niet de Guise met de Sneê, want die werd in 1588 vermoord. Stelt het hem voor, en is het inderdaad van pourbus, dan is het werk van den Ouden frans. - In de Kon. Galerij, te Madrid, berust een Vrouweportret door hem geschilderd, als ook een Idem van Maria de Medicis, en een Idem van eene Princes. - In de Pinakotheek, te Munchen, Een Mans- en Vrouweportret van hem. - In het Koninklijk Museum, te Berlijn, De Afbeelding van Hendrik IV., Koning van Frankrijk, op zijn doodbed, hebbende op zijn borst een Crucifix; vooraan, op zijde, staan twee brandende waskaarsen; h. 2 vt. 4 dm., br. 1 vt. 9 dm. Dit stuk is uit zijn besten tijd, en maakte op mij, bij de beschouwing er van, in 1851, veel indruk. - Ik wil
| |
| |
er, als bijdrage voor de Geschiedenis, nog eene reeks van historische portretten bijvoegen, die onder een verbazend aantal van die soort (ruim zeshonderd stuks van de 951 Nommers van den Catalogus), in de Verzameling van wijlen den Graaf Despinoy aanwezig waren, en in Januarij, 1850, te Versailles, zijn verkocht, als: Elisabeth, Koningin van Engeland. - Marguerite de Valois, eerste vrouw van Hendrik IV. - Maria de Medicis. - Elisabeth de Valois. - Catharina de Bourbon, Princesse de Navarre, Duchesse d'Albret et de Bar, eenige zuster van Hendrik IV. - Henri de la Tour d'Auvergne, Duc de Bouillon, Prince souverain de Sédan. - Charles Emanuel, dit le Grand, geboren in 1562, overleden in 1630, Hertog van Savoye, zoon van Philibert Emanuel; dit portret wordt als voortreflijk schoon genoemd. - Isabelle-Claire-Eugenie d'Autriche, Infante van Spanje, dochter van Philips II., en van Elisabeth van Frankrijk. Het bekende vierregelig vers, aan haar toegekend, luidt als volgt: ‘Pourtant, si je suis brunette. - Amy n'en prenez esmoy: - Car autant aimer souhaite - Qu'une plus blanche que moy.’ - Verder, Maurice de Nassau, Prince d'Orange. - Henri II., Duc de Montmorency; op het schavot gestorven, in 1632, Gouverneur van Languedoc en Maarschalk van Frankrijk. - Dominique de Vic, overleden in 1610, bijzondere Raad van Hendrik IV. - Nicolas de Neufville Villeroy, Secretaris van Staat, geboren 1542, overleden 1617. - François de Barre, duc de Lesdiguiéres; het opschrift op het stuk is: Connétable Desdiguéres, naar de oude spelling. - Maximilien de Bethune, Duc de Sully. - Jean Jaques de Mesmes, Staatsraad, geboren 1583, overleden 1642. - Robert d'Evreux, Comte d'Essex, geboren 1567, overleden 1601, Onderkoning van Ierland. - Concino, Gentilhomme florentin (Concini, Maréchal d'Ancre), geboren 1569, overleden 1617. - Bullion, Groot-Zegelbewaarder en Kanselier der Orden van Hendrik IV., overleden 1640. Hiernaar bestaat eene gravure, door montcornet. - Gabrielle, Dame de Liancourt, Duchesse d'Estrées. (maitresse van Hendrik IV.) - Nog een Idem. - Jaques-Auguste de Thou, geboren 1586, overleden 1616. - Un Infant d'Espagne, ou Gouverneur des Pays-Bas. - Diane d'Estrée de Crêve-Coeur, overleden 1618. - Gondi, le Grand-oncle du Cardinal. - Un Infant d'Espagne, oud 30 jaar, anno 1616. - Une Dame de la Cour de Catharine de Médicis. - Een Idem. - Thans volgt nog een belangrijk stuk, waarvan ik de beschrijving laat volgen: ‘Réunion de l'Ordre de Notre-Dame du Mont-Carmel à celui de Saint-Lazare, en 1608. Une trentaine de personnages agenouillés implorent l'intercession de la Vierge, devant la façade de Notre-Dame de Saint-Victor. Marie tient dans ses bras son Fils divin. Divers emblêmes commémoratifs de cette grande cérémonie sont placés à droite et à gauche du Tableau. D'un coté, le mont Carmel, de l'autre, Saint-Lazare couché dans son lit. Henri IV. est à genoux; ses deux fils, Louis XIII. et N. Duc d'Orleans sont debout devant lui. Ses deux filles, Elisabeth et Christine, sont l'une à droite, l'autre à gauche. On reconnait entre autres personnages aux côtés du Roi, les deux Bouillon, Nicolas et Pierre, Ministre et Chancelier, Achille du Harley, le Maréchal de Joyeuse, du Bouchage, Urbain Laval, de Boisdauphin, M. de Nerestan, Capitaine des Gardes et Grand-maitre de l'ordre, et d'autres Seigneurs de la Cour. Cette Réunion des personnages les plus-illustres de l'époque, ajoute un grand intérêt historique au mérite réel du Tableau.’ H. 2 el 34 dm., br. 1 el 3 dm.; paneel. Dertig figuren, ten voeten uit. - Het Portret van frans pourbus, den Jonge, berust in de beroemde Portretten-Galerij, te Florence.
| |
[Pourbus, (Pieter)]
POURBUS, (Pieter) de Oude, wordt als de oudste bekende kunstschilder van dien naam, van wien zooveel nakomelingen in Europa een groote vermaardheid in de kunst verwierven, in den Catalogus der Galerij, te Weenen, door den
| |
| |
kundigen C. de Mechel opgegeven, die zegt, dat hij, omstreeks 1465, te Gouda werd geboren. Verder zijn in den Catalogus drie Portretten, borststukken, levensgroot, op zijn naam beschreven, terwijl hij er nog bijvoegt, dat deze de vader is van den bij ons bekenden pieter pourbus, dien hij den Jonge noemt. Het is te bejammeren, dat de bronnen niet worden aangewezen, waaruit zulke geheel onbekende feiten zijn geput, waaraan dus in de meeste gevallen wel weinig vertrouwen kan worden geschonken.
| |
[Pourbus, (Pieter)]
POURBUS, (Pieter) de Jonge, zoon van den voorgaanden van dien naam, is reeds bij Immerzeel geboekt; doch hij heeft niet vermeld, dat deze een bekwaam mathematicus en bouwmeester was. Van Mander berigt, dat hij, ‘schilderde, voor de Heeren van het Vrye van Brugge, op een groot doek, in olieverw, het Land van 't Vrye, met alle de dorpen en plaatsen er onder behoorende; doch vermids hy den doek te dik met lym-verwe bestreken had, en hy dikwerf op- en afgerold werd, sprong of schilferde die op veele plaatsen af.’ Die schilderij schijnt toch behouden gebleven te zijn, dewijl ik vond vermeld, dat ze nog op het Stadhuis, te Brugge, wordt bewaard, zijnde van kolossalen omvang en ongelooflijk uitvoerig tot in de geringste onderdeelen bewerkt. Waarschijnlijk, is dit dezelfde Kaart, waarover ik later las in de Archives de la Flandre Occidentale, à Bruges, Comptes du Franc: ‘Année 1562. pierre pourbus, peintre, à fait l'entreprise de la confection d'une carte détaillée du Pays du Franc et des appendances, 72 liv.’ Zie Annales de l'Académie d'Archéologie de Belgigue tom IV., Anvers, 1857, blz. 135; en nog Notice sur la Carte géographique et héraldique du Franc-de-Bruges; in het Bulletin de l'Académie de Bruxelles, Tom. XIV. (1847); en, C.L. Carton, Carte du Franc de Bruges, et Notice sur pourbus. Bruges, 1852, in 8o. - Men leest bij Bryan-Stanley, dat hij, in 1510, of 1513, te Gouda werd geboren. - In het Keizerlijk Museum, te Weenen, zijn drie Portretten van dezen meester, doch de personen schijnen onbekend te zijn, die de jaartallen 1550 en 1559 voeren. - Nog voeg ik er, om der geschiedenis wille, bij, dat in de beroemde, Verzameling van den Graaf Despinoy, verkocht te Versailles, in Januarij 1850, op bl. 204 van den Catalogus voorkomt: Nr. 452. ‘Portrait en Buste, h. 12, l. 10, cuivre. Jaquelife de Beuil, Comtesse de Moret, maitresse de Henri IV. en 1597. - Nr. 453. h. 12, l. 10, cuivre. Henriette de Balzac, Comtesse de Verneuil et d'Entragues, Née en 1503, morte en 1553, maitresse aussi de Henri IV., - en, Nr. 454, h. 10, l. 8, cuivre. 2 petits Bustes dans le même cadre, Comtesses d'Egmont et de Hoorn. Elles ont un costume noir, brodé d'or. La Comtesse de Hoorn, Anna d'Egmont, est blonde; la Comtesse d'Egmont, Sabine de Bavière, est brune. Elles sont en deuil de leurs époux.’ - Michiels, in zijne Histoire de la Peinture Flamande et Hollandaise etc., Tom., III. heeft eene opgave van vijftig schilderijen door pieter pourbus gegeven, behalve sommige dichterlijke beschrijvingen zijner voornaamste Altaarstukken. Dat er werken van dezen pieter op naam van frans pourbus, den Oude, doorgaan, blijkt uit een schoon Portret van Nicolas Carew, aetat. 35, 1549, dat op de Tentoonstelling te Manchester, 1857, door Lord Yarborough geleverd was. Teregt zegt de Heer W. Burger daarvan: ‘franz pourbus le Vieux avait neuf ans! Est-ce pierre pourbus qu'on auroit du écrire? Zie zijne Trésors d'art exposées à Manchester en 1857 etc., Paris, 1857, bl. 174.
| |
[Pouwelszoon, (Claes)]
POUWELSZOON, (Claes) een onvermeld teekenaar en graveur, van wiens werk ik voor mij heb liggen eene prent, die tot de zeldzamen behoort, waarop is voorgesteld De Vlugt in Egypte; Maria, met het Kindje in hare armen, zit op een ezel, die door Jozef wordt geleid. Deze groep staat links in de prent, op den voorgrond, even alsof de figuren het stuk zullen uitgaan. Daar achter een oud rond
| |
| |
gebouw, en verder ruïnen en geboomte, waarbij een waterplas, tot den voorgrond reikende. Boven in de lucht, regts, beteekend claes pouwelszoon fecit. J.v. Velde exc. Onder de prent een Latijnsch onderschrift: Messiae genetrix fugit etc. en A. Jekerman. P. Goos exc.; h. 170, br. 207 str. Ned., met de marge. De eerste druk is met het adres van J.v. Velde, de tweede van Claes Janz. Visscher, en de derde van P. Goos. In het Prent-Museum, te Amsterdam, is dat zelfde Prentje, met het laatste adres voorhanden. Het geheel is pijnlijk bewerkt, en de teekening laat veel te wenschen over; het onderwerp is geheel in den stijl van het eerste werk van pieter lastman, en ook als in dien van elsheimer gedacht. - Deze Prent berust in de Verzameling van onbeschreven Prenten bij den Heer J. Ph. van der Kellen, te Utrecht.
| |
[Pozzo, (Lodewyk Serrato)]
POZZO, (Lodewyk Serrato) wiens geslachtsnaam Toeput was, en die, volgens het berigt van Bryan-Stanley, in 1604 nog leefde. - Dese wordt door den Abt Lanzi, die zulks uit Ridolfi heeft ontleend, opgegeven als een Vlaamsch kunstschilder, die, in het begin der XVII. eeuw, te Venetië, bloeide, en te Treviso, waar hij een tijdlang, tot het vervaardigen van veel fraaije werken, verbleef, in 60 jarigen ouderdom, is overleden. Hij slaagde vooral in het schilderen van ver verwijderde voorwerpen, even als paulus bril, zijn mededinger, te Venetië, met nog beter gevolg slaagde in het schilderen van voorwerpen, meer nabij. lodewyk is frisscher en gelukkiger in zijne manier van wolken en de werking van het licht, bepaaldelijk bij het op- en ondergaan der zon. Ook schilderde hij stormen en orkanen, in een ongewoon grootschen stijl, en bezat ook eenige verdienste in het vervaardigen van Altaarstukken. Hij leefde nog in 1587. - Het opgegeven jaartal, 1604, schijnt later te zijn ontdekt, of is welligt eene fout, dewijl de gaping hier te groot schijnt, en Lanzi immers zijn levenstijd zoo bepaald opgeeft.
| |
[P.R.]
P.R. De Titelplaat voor de Boertige Werken van J. van Paffenrode, te Amsterdam, by Jacob Vinckel in de Beursstraat, 1670, in 8o., beteekend p.r. In. et fec. deed mij hem als een teekenaar en etser kennen.
| |
[Praet (Stephanus de)]
PRAET (Stephanus de) was, volgens de opgave van Bryan, een Nederlandsch graveur van weinig verdienste, van wien eene prent uitgaat, Het Hoofd van een Joodschen Rabbijn, naar g. hondius. Zij is met zorg, doch in een stijven, stelselmatigen stijl uitgevoerd. - Het schijnt, dat hij zich alleen bij portretten heeft bepaald.
| |
[Pré. (Daniel du)]
PRÉ. (Daniel du) Dewijl zijne prenten met de initialen d.d.p. beteekend zijn, zoo heb ik het noodig geacht, zijn naam hier nogmaals op te nemen. Zie verder bij Immerzeel en bij mij op DUPRÉ. (Daniel)
| |
[Prestinien. (Jehan de)]
PRESTINIEN. (Jehan de) In de Archiven van Rijssel vindt men, in de oude Graaflijke Rekenkamer der Hertogen van Bourgondië, op het jaar 1440-41, het volgende aangeteekend: ‘a jehan de prestinien, valet de chambre et enlumineur de MdS. la somme de dix neuf livres quatre sols, pour avoir faict plusieurs Lettres d'or et d'azur qui estaient fausses, et avoir fait ung kalendrier au petit Saultier de MdS., IIIJ francs XVI sols. - Item pour avoir fait deux ystoires, aux grandes Heures de MdS. et y avoir fait aussi plusieurs Lettres d'or et d'azur, VI francs. - Item pour avoir osté les armes du roy d'Angleterre qui estaient au livre de MdS. que l'on apelle le Livre du Trésor, y avoir mis en ce lieu les armes de MdS. et de Madame la Duchesse, et y avoir figuré les personnes de mes dits Seigneur et Dame, au lieu de celles du Roy et de Madame de Hollande, LXXIJ S.’ - Het komt mij voor, dat het gemelde Getijdeboek afkomstig kan zijn van Philippa, dochter van Willem IV., graaf van Holland,
| |
| |
gemalin van Eduard III., Koning van Engeland, of welligt van Humphredus, Hertog van Glocester, broeder van Koning Hendrik V., van Engeland, derde gemaal van Jacoba van Beijeren; want er staat duidelijk du Roy et de Madame de Hollande; misschien werd de koninklijke broeder onder dien titel daarin genoemd; ook de vrouw wordt even als de Hertogin, Madame betiteld; doch waarom dan geen Koningin geschreven? Hierdoor zou het niet onwaarschijnlijk zijn, dat Philips de Goede, Hertog van Bourgondië, in het bezit van gemeld Boek is gekomen, als eene nagedachtenis wegens het erfregt der Engelsche kroon op Holland, hetzij van Philippa, of van zijne nicht, Jacoba van Beijeren, van wie hij zelfs het aandenken, met zooveel andere zaken, door zijne goedheid vernietigd heeft. - Verder komt op het jaar 1443-44 voor: ‘a. jehan le prestinien etc. - à cause de VI francs monnaie de Flandres, que MdS. lui à ordonné prendre et avoir de lui de gaiges par mois. Donné à Lille, le VIIJ jour de Septembre, l'an MCCCCXLIIIJ. Zie le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne etc. Paris, 1849, in 8o.; Tom. I., Seconde Partie, blz. 381 en 388.
| |
[Prey (J.Z.)]
PREY (J.Z.) is door Immerzeel vermeld, en ik voeg er hier bij, dat hij ook portretten heeft vervaardigd, onder anderen, dat van Ds. Johannes Habbema, te Rotterdam, door j.v. der spruyt sculps., 1785, in gr. fo., bij N. Cornel, aldaar, verschenen, en door beiden niet verder dan tot de middelmatige kunst gebragt. Onder deze prent staat alleen j. prey ad viv. delin., zonder z.
| |
[Primo, (Louis)]
PRIMO, (Louis) gebentuaamd gentil. - Zie aldaar, bij Immerzeel.
| |
[Prince. (François le)]
PRINCE. (François le) In de Ms. Rekeningen van het O.L.V. Hospitael, te Audenaerde, vindt men aangeteekend, op het jaar 1569-70: françois le prince, architecte Tournaisien, est consulté rélativement à la construction d'une partie des batiments de l'Hôpital.’ - Zie over het berigt dezer Rekeningen op HOEN. (Jacop)
| |
[Prins, (B.M.)]
PRINS, (B.M.) een landschapschilder, die, in het begin dezer eeuw, te Amsterdam, bloeide. - Op de aldaar gehouden Tentoonstelling, in 1818, zag ik van hem Drie Landschappen, en op eene Idem, te Ibid., 1820, Een Landschap, met water en eene stad in het verschiet, waarin kunstverdienste doorstraalde. Later is mij niets meer van zijn werk, noch iets over zijn persoon, voorgekomen.
| |
[Prins. (Johannes Huibert)]
PRINS. (Johannes Huibert) Deze beroemde stadsgezigtschilder is reeds bij Van Eynden en Van der Willigen, en ook bij Immerzeel vermeld, doch het volgende zal tot meerdere naauwkeurigheid in zijn levensberigt dienen, en dat door Pieter Terwesten, zijn stad-, kunst- en tijdgenoot, in zijn Ms. opgeteekend is. De bovenvermelde voornamen worden door hem opgegeven, als ook dat hij den 8. Junij, 1757, te 's Gravenhage, werd geboren; dat zijn vader zelf de kunst vrijwel uit liefhebberij beoefende; dat hij zich door den wil van zijn vader tot de studie aan de Hoogeschool te Leyden moest begeven, en die ook heeft volbragt ‘en met veel roem gepromoveerd was geworden tot Doctor in de Wysbegeerte en tot Meester in de Vrye Kunsten;’ dat hij zich vervolgens geheel aan de kunst overgaf; ‘en werd hy reeds uit consideratie van deszelfs bekwaamheden, in 1783, mede in de regering der Teeken-academie benoemd, en tot Regent in 1785, als ook in hetzelfde jaar tot Secretaris der Confrerie-kamer geëligeert.’ Hij is, in 1792, van 's Gravenhage met der woon vertrokken naar de Delftsche trekvaart bij een molenaar, en heeft voor zijne eerposten bedankt. - In zijn later verward en dolend leven, heeft hij zich ook eenigen tijd te Utrecht opgehouden, waar hij door den kunstminnenden Hoogleeraar janus bleuland werd gevonden op een kamertje, in eene geringe herberg, Het Misverstand, vlak over de Tolsteegpoort; deze kwam hem ter hulp en heeft hem onderscheiden teekeningen doen vervaardigen. Dat hij in
| |
| |
1806 is overleden, vond ik aangeteekend in een zeldzaam Stukje, niet in den handel, getiteld: Kort Verhaal ter Elucidatie voor Heeren Leden van de Commissie van Kunsten en Wetenschappen enz., door van der puyl, Directeur van Stads-Teeken-Academie te Utrecht enz., gedaan in de Vergadering van den 7 November, 1806, dus zijn tijdgenoot, die hem in de Naamlijst der Kunstenaars, die aan de regten van het Schilders-Collegie hebben voldaan, als in 1806 overleden opvoert. Bij monde zijner tijdgenooten is mij bekend geworden, dat hij op den weg naar Vleuten, bij Utrecht, verdronken is gevonden. - Zijn etswerk bestaat uit de volgende prenten, als: Eene reeks van Zes stuks Landschappen, zijnde, waarschijnlijk, de Titel Eene ruïne met een poort; op den voorgrond zit hij-zelf dat af te teekenen, en daarbij staat een heer, die er op wijst; niet beteekend. - Een Duingezigt, met de zee in het verschiet; idem. Het is zeer vreemd, dat op den derden staat dezer prent, in den grond, eenige letters staan, met het jaar 1624, hetgeen op de twee vorige staten niet te zien is. - Een Riviergezigt, met een hengst, waarin drie koeijen en een paard enz. worden overgezet; beteekend j.h.p. 1776, de h.p. aan elkaêr gehecht. - Een Boerenerf, waarbij een speelwagen, met twee paarden; niet beteekend. Zeldzaam. - Een Dorp, met een molen, aan eene rivier gelegen; beteekend als boven. - Eenige Woningen, beneden aan een dijk gelegen enz. In den derden staat zijn de dijk, de spelende kinderen en de kippen weggeveegd, en door een huifkar met een paard, en een boom, voor het huis geplaatst, vervangen; niet beteekend. Van al deze etsen zijn mij drie staten bekend, allen h. om de 112 en 115, br. 130 en 135 str. Ned.; zonder de marge. - Eene Moeder, met twee kinderen, een in een kinderstoel, en een jongen, met een pop in de hand; de moeder plukt een eendvogel, in een geestig gestoffeerd binnenvertrek, met een trap; zij is bij een wieg gezeten; h. 220, br. 172 str.; zonder de marge. In den eersten staat is de muur wit enz. - Gedenkstuk op het sluiten der Alliantie tusschen de Fransche en Bataafsche Republieken, gesloten den 16 Mey 1795. Te Leyden, bij M. Cijfveer Jz., 1795. j.h. prins inv. del. et sculp. aq. ft., in fo. Dezelfde prent, alleen met de hoofdgroep bij het altaar, en een figuur bij den linkerhoek; vóór alle letter. - Een klein Studietje van een vrouwtje, gaande met een hengelmand aan den arm. - Een Idem, waarop een liggend bokje, een boeren-bruggetje, als met zwart krijt, in de manier van prentteekening; niet beteekend; h. 115, br. 148 str., met de marge. - Een Idem, een zittende Man, met een muts op het hoofd, over de oogen getrokken, baaijen buis en langen broek, op een stoel, in idem manier; h. 144, br. 117 str., idem. Dit prentje heeft hij geheel veranderd, en met de drooge etsnaald afgewerkt; het hoofd van voren, met een hoed op, is hij bij eene tafel gezeten, houdende een glas in de regterhand; verder een binnenvertrek enz.; beteekend op de tafel j.h. prins f. 1783. Deze Verzameling berust bij den Heer Ph. J. van der Kellen, te Utrecht. - Volgens Nagler, zou hij zijn eigen portret hebben geëtst in 8o., hetgeen zeer zeldzaam is, en, nog Een Studieblad in 8o., met vier voorstellingen: 1.) Een Koekop. 2.) Eene boot, met figuren. 3.) Boomen, bij een water, en 4.) een Bloemvaas enz. Zie Weigels Kunstlager-Catalog, Nr. 9196. - Zijn Portret komt bij Van Eynden en van der Willigen voor, waarvan ik een afzonderlijken druk van dat van hem-alléén bezit.
| |
[Printere. (Gilles de)]
PRINTERE. (Gilles de) In de Ms. Rekeningen van het O.L.V. Hospitael, te Audenaerde, vindt men aangeteekend, op het jaar 1462-63: ‘gilles de printere, steenhouwer van Brussel, van diversche wercke, gewrocht boven de leveringhe van meester janne vandenberghe, sinen meester, IIIJ lib. Par.’ Zie over het berigt dezer Rekeningen op HOEN. (Jacop) - Daaruit blijkt mij, dat hij sieraden, tenminste kunstwerk, zal hebben gemaakt, en tevens, dat hij
| |
| |
een discipel was van den beroemden jan van den berghe van Brussel. - Zie aldaar.
| |
[Profondavalle (Valerius)]
PROFONDAVALLE (Valerius) werd te Leuven geboren, en heeft in Florence veel geschilderd, dewijl hij zich, in het midden der XVI. eeuw, te Milaan had gevestigd. Het historiële vak heeft hij met roem behandeld, en, zooals de Abt Lanzi zegt, was hij oorspronklijk en vruchtbaar in zijne compositiën, een zeer goed colorist in zijn fresco-schilderwerk, doch vooral bekwaam in het glasschilderen, en heeft hij veel voor het Hof gearbeid. Hij is in 1600, in 67 jarigen ouderdom, overleden, en had eene dochter, prudentia genaamd, die even eens, met niet minder bijval, historiën schilderde. Zij bloeide omstreeks 1590. Zijn naam zal wel uit het oorspronklijk Vlaamsch (Diependaal, of Diepenbeek?) in het Italiaansch zijn overgezet.
| |
[Pronk. (Cornelis)]
PRONK. (Cornelis) Zijn leven en werken staan bij Immerzeel vermeld, en ik voeg er hier alleen de opmerking bij, namelijk, dat deze auteur aanmerking op de stijfheid van het werk van dezen teekenaar maakt, die, zoo men wil, grond heeft; maar ik had liever gewenscht de groote nuttigheid van deze soort van arbeid, en van die van dergelijke kunstenaars, betoogd te zien, want daardoor heeft hij de juiste en getrouwe afteekening der bestaande voorwerpen voor de geschiedenis van land, stad of dorp, kasteel en heerlijkheid, met alle waterloopen enz., hoe, en wat in dezen of genen tijd aanwezig was of niet, of welke veranderingen ze hebben ondergaan, naar de natuur genomen, en als een gewetenszaak teruggegeven. In onze dagen ondervindt men hoe hoogst nuttig het is, van zulke kunstenaars nog bijdragen te vinden, die, als het ware, klare waarheid bevatten van wat men anders in het duister moest zoeken; en tot dat einde zijn juist de bedoelde stijve afbeeldingen van meer nut, en hebben meerder waarde voor de geschiedenis, dan de teekeningen van dien aard, door bekwamer kunstenaars, in romantischen stijl, vervaardigd. - Het is in dit geval, volgens bevoegde beoordeelaars, hetzelfde als met Van der Kasteele, die beter en getrouwer de Gedichten van Ossian in onze taal heeft overgezet, dan de groote Bilderdijk. - Onder de voornaamste werken, waaraan hij met zijn getrouwe teekenpen heeft geholpen, mag men noemen: - Het verheerlykt Nederland, of Kabinet van hedendaagsche Gezigten van Steden, Dorpen, Slooten, Adelyke huizen, Kerken, Torens Poorten, enz.; te Amsterdam. by J. Tirion, 1745-1774, in negen deelen in 4o. uitgegeven, bevattende Negenhonderd Afbeeldingen, door c. pronk, abraham de haen, en jan de beyer geteekend en door henricus spilman in het koper gebragt. - Verder pronk en schouwman, Eenentwintig Gezigten der stemmende Steden van Zeeland en derzelver voorname Gebouwen, in 4o. Al deze afteekeningen heeft hij gewoonlijk bij voetreizen gemaakt, en wel in gezelschap van kunstvrienden, als andries schoenmaker en anderen, waarvan ik dagverhalen in Ms. bezit, die curieus zijn, om te lezen. Onder de portretten, door hem vervaardigd, mag met regt genoemd worden dat van den Alkmaarschen geleerde en kunstenaar simon eikelenberg, door hem del. ad vivum, en door j. houbraken, in 4o. gegraveerd. Ik bezit er verscheiden afdrukken van, waaronder eene eerste, die voortrefllijk is. - Er bestaan onderscheiden Afbeeldingen van onzen pronk; het jongste is geschilderd op koper, en in gravure uitgegeven door den bezitter, Van der Willigen, in wiens Werk, II. deel, er eene op Plaat A., Nr. 2, is geplaatst, zijnde, waarschijnlijk, hetzelfde, dat in de Verzameling van Van der Marck, te Leyden geweest en verkocht is te Amsterdam, in 1773, onder Nr. 442 van den Catalogus, en in dien der Teekeningen nog twee Idem, door hem-zelven geteekend, zijnde Nr. 1794 en 1795. - Eene Idem, oud 44 jaren,
| |
| |
door hem-zelven geteekend, in 1735, en door cornelis van noorde, in het jaar van diens overlijden, 1759, geëtst, in 8o., waaronder: cornelis pronk, konstig Portretschilder en uitmuntend Teekenaar van Gezigten naar 't leven. Geb. te Amsterd. 10 Decber. 1691, aldaar overl. 29 Septber. 1759. - Nog bezit ik een zeer klein teekeningje, waarin hij zich-zelven tweemalen heeft afgebeeld ten voeten uit; eens van voren, een weinig gewend, en eens geheel op zijde, waaruit is te zien, dat hij eene rijzige gestalte had. De gelijkenis van het aangezigt is verwonderlijk, en zulks op de grootte van 5 str. Ned. - Hij was de leermeester en vriend van abraham de haen, die in zijn Dichtwerk: Herderszangen en Mengeldichten, Amsterdam, 1751, in 4o., hem veelmalen de warmste liertoonen wijdt, zoowel op zijne verjaringsfeesten, als bij andere gelegenheden, waaronder er zijn in boertigen stijl, waaruit men vemeemt, dat hij, in 1744, op den hoek van de Sint-Jacobs-steeg, te Amsterdam, op een bovenhuis, bij een blikslager, Maarten geheeten, woonde. Zie blz. 377 van genoemd Werk.
| |
[Prooyen (Adriaan Gerrit van)]
PROOYEN (Adriaan Gerrit van) is reeds bij Immerzeel beschreven; ik voeg er nog bij, dat hij, den 9. December, 1854, te Middelburg overleden is. Als proeve van zijn graveerwerk bezit ik Triomphe des Armes, ou le Retour solemnel des Objets de Sciences et des Beaux-arts. Dedié à S.M. le Roi des Pays-Bas, par l'Editeur J. Groenewoud, à Amsterdam; gr.-atlas-plano. De Stedemaagd van Antwerpen opent de treurtent, waarin de Genie der Beeldende Kunsten, als uit den doodslaap, wordt opgewekt, wijzende op den wagen met zes paarden bespannen, waarop de uit Parijs teruggehaalde schilderijen geladen zijn, die de poort van Antwerpen binnenrijden; de helden van Waterloo zitten op eene wolk; op den voorgrond zit, op een stoel, de teekenaar j.j. verelle dit alles af te teekenen, terwijl de uitgever, die achter hem staat, er naar ziet. Deze figuren zijn portretten en 2 palm groot. Niet om de kunstwaarde (want die is luttel, en slechts uit een arm brein voortkomstig), maar om de historische herinnering van dit feit, heb ik er hier melding van gemaakt.
| |
[Prudhomme (Antoine Daniel)]
PRUDHOMME (Antoine Daniel) is bij Immerzeel vermeld; ik voeg er alleen bij, dat hij, volgens Nagler, in 1826 is overleden. - Ik bezit zijn geteekend Portret, met een hoed op, bezig zijnde te teekenen, in 4o.; - en een Idem, borststuk, veel ouder, in 8o.
| |
[Pruysenaar (R.M.)]
PRUYSENAAR (R.M.) is, waarschijnlijk, een kunstliefhebber geweest, die teekeningen naar schilderijen heeft vervaardigd, zooals mij dit is voorgekomen in den Catalogus van J. Stinstra, Amsterdam, 1823, bl. 8, onder Nr. 10: ‘Een bevallig Meisje, in een keuken, bezig met meel te beslaan; zeer uitvoerig en helder van toon, naar laqui, door r.m. pruysenaar.
| |
[Puls. (Jaquemart)]
PULS. (Jaquemart) In de Archiven van Rijssel, vindt men in de oude Graaflijke Rekenkamer der Hertogen van Bourgondië, op het jaar 1423-24, het volgende aangeteekend: ‘A jaquemart puls, orfèvre, demourant à Lille. Pour ung Saultier bien richement enluminié et figuré de plusieurs ymaiges, tout escript d'or et d'azur que MdS. a naguères fait prendre et achetter de lui, LXIX fr.’ Zie le Comte de Laborde, Les Ducs de Bourgogne etc.; Paris, 1849, in 8o.; Tom. I., Seconde Partie, bl. 353.
| |
[Punt (Jan)]
PUNT (Jan) is reeds door Immerzeel geboekt. Bij de vermelding van het bekende Werk, De Platfons van rubens, in de Jezuiten-kerk, te Antwerpen, die door den brand zijn vernietigd, voeg ik nog, dat dit onheil in het Werk: Klaegende Dicht over het onverwacht en verschrikkelyk verbranden totten gronde, van den overschoone en vermaerde Tempel Godts van het huis der Professiën van de Societeyt Jesu binnen Antwerpen, den 18 Julij. Door 't sneL bLIXeM
| |
| |
VIer gesChIet. (1718) T' Antwerpen, bij Joan Paulus Robyns, 1718, in 4o., met figuren. Aan deze Platfons, door rubens geschilderd, zooals wordt aangenomen van al de werken, die uit zijne ateliers werden afgeleverd, werd hem de arbeid verligt door de hulp zijner bekwame leerlingen, of door meesters, die onder zijn oog wilden werken, want de meergemelde raadsheer Mols, Ms., heeft aangeteekend gevonden, dat, ‘deze Platfons in de gewezen Jesuiten-kerk, te Antwerpen, zyn by accoord aan rubens aanbesteed voor ƒ7000, en onder die voorwaarden, dat rubens de schetsen zelf moest schilderen, en by het vervaardigen van de groote stukken eenige van zyne beste discipelen mogt gebruiken aan dat werk.’ - Zie verder op RUBENS. - jacob de wit heeft daarvan de teekeningen gemaakt, - Zie aldaar. - en voor zich behouden, totdat de brand de oorspronklijke stukken vernietigde. Toen was het een schat van waarde, ook voor de geschiedenis dier werken, zoodat hij met jan punt in overeenkomst trad, om ze, door zijn graveerstift, voor het algemeen, uit te geven, welke kostbare ondememing aan punt, eene ruime belooning scheen te zullen bezorgen. De uitslag daarvan schijnt niet algemeen bekend, en daarom wil ik die hier mededeelen, uit de berigten van zijn tooneelvriend M. Corver, voorkomende in zijne Tooneel-aanteekeningen, vervat in een omstandigen Brief aan den Schryver van het Leven van jan punt, geplaatst in het leven van eenige beroemde Nederlandsche Mannen en Vrouwen enz., door M. Corver, thans rustend Tooneelspeler; te Leyden, 1786, in 8o., zeer zeldzaam, en in mijn bezit. De geheele zaak komt hierop neêr, dat de Auteur jan punt's talenten al te hoog had opgevijzeld, die door Corver, die zijn geheele leven met hem verkeerde, met grond gematigd zijn, en die veel zaken geheel heeft wederlegd. De ongenoemde Schrijver was de beroemde Simon Styl, zooals Van Eynden en Van der Willigen, in het Levensberigt van punt, II., bl. 129, verzekeren. punt had het tooneel verlaten, en zich geheel aan de kunst gewijd. ‘Hierover kan ik u niets zeggen, dan dat ik (Corver, bl. 37) hem aan het werk van de Platfons dikwyls heb zien arbeiden; dat ik hem dikwyls aan het huis van de wit, als een discipel aan de zyde van zyn meester, met den hoed in de hand, van zyne onderrichting heb zien profiteeren, waarin ik punt, schoon hy den roem had van een braaf meester te zyn, altyd een eer heb zien stellen, dat hy zoo gelukkig was, dat hy door zulk een man als de wit mogt onderricht worden; en ik heb menigwerf de Teekeningen van punt, voornaamlyk die van Abraham den Aarts-vader - (Dichtstuk van Hoogvliet, in 4o.) - by de wit ter correctie gebragt. Deze teekeningen waren door punt zeer fraai met Oost-Indische inkt gewassen, en extra net uitgevoerd; maar als de hand van de wit daarin geweest was, hadden dezelve allerleye kleuren; deze morrelde daarin, met het eerste wat hem voor de hand kwam, hetzy roet, chest, roodaard, of eenige verf zelfs, en maakte erde misselykste figuren des waerelds van. Als punt zyne teekeningen dan zoo bemorst t'huis kreeg, keek hy zeer zuinig, maakte weder eene andere, waarin hy de correctie van de wit zeer wel observeerde; maar die, zoodra ze in de wit zyn handen kwam, al weder hetzelfde lot onderging; dit gebeurde somwylen drie of viermalen achter een, dat punt genoodzaakt was, telkens eene nieuwe teekening te maken, dat hem wel verdrietig viel, maar hy zeide: de wit maakt myne teekeningen godloos toe, maar hy verschaft my telkens nieuw licht, en zyne correctie is my zeer nuttig; ik wil my hierom met geduld en genoegen dezen drie-dubbelen arbeid getroosten. Hy had veel met de wit op, en wilde met dankbaarheid zyne correctie ondergaan; ik heb altyd bespeurd, dat hy meer eer stelde in aan de wit, dan aan de gansche waereld te voldoen; want schoon de wit somtyds in eene gestoorde luim was, wanneer ik kwam om eene teekening te haalen, hy nog geenen
| |
| |
tyd gehad hebbende, om dezelve te corrigeeren, tot my zeida: Dat wy beide naar den Don ..r konden loopen, nam punt, wanneer ik hem dit bescheid woordelyk bragt, altoos voor suiker op; zoodanig was zyne yverzucht, dat hy zich zulks getrooste, wyl hy er zoo door verlicht wierdt en in de kunst vorderde.’ - Als men nu de prenten in den genoemden Aartsvader beschouwt, dan moet men ook zeggen, dat de compositie, teekening en vooral de costumen, door hem tot eene merkbare volkomenheid zijn gebragt, altijd in aanmerking nemende het standpunt der Kunst in zijnen tijd. - Coster zegt verder, bl. 56, wat de oorzaak was dat hij in 1753 andermaal het tooneel betrad, dat hij met verbazing vernam, en laat daarop volgen; ‘of by dan in zyn stand terug geraakt ware, en hy gaf my openlyk te kennen, dat het Werk van de Platfonds van rubens hem een gevoeligen slag had toegebragt; dat hy, benevens de wit, dit ondemomen had, in verwachting, dat het greetig en met genoegen als iets ongemeens, zoo als het waarlijk was, door alle liefhebbers en kunstkenners zou gezogt worden; maar ik hebbe tot myn leetwezen ondervonden, zeide hy, dat by zulk eene onderneming alhier te lande, in de plaats van zich eer en voordeel te bezorgen, ongenoegen en nadeel te behaalen is: men heeft veel op het werk te critiseeren, en men heeft er ons mede laten zuchten; ik heb er met den grootsten iever en arbeid, gelyk gy gezien hebt, aan gewurmd; ik heb er byna alles voor laten liggen, om het in de waereld te krygen, en nu blyven wy er mede zitten; ik heb om my niet geheel te ruineeren de onderneming van het Paradebed, en de Lykstatie van Zyne Hoogheid, gelyk gy weet, gedaan; het eerste is wel, maar het laatste zeer kwalyk uitgevallen; men heeft er my ook mede laten zuchten, en nu ik met alle eer en reputatie weder op het tooneel kan verschynen, en my een schoon tractement aangeboden wordt, oordeel ik het mynen plicht te zyn, om daarvan te profiteeren, en ik kreun my aan geen praatjes. - Ik antwoorde hem, dat hy zeer wel deed, en dat het my een groot genoegen verwekte, dat ik, naast zyne zyde, myn talent verder zou mogen beoeffenen.’ - Dit relaas is lang, doch ik oordeelde, dat het oorspronklijke in zijn geheel behoorde te worden wedergeven, om het behoud der waarheid. - Verder kan ik niet nalaten hier nog te doen volgen, als zeer curieus voor de geschiedenis, wat op bl. 56, in eene Noot, bij Corver voorkomt. Sprekende over het gemelde schoone tractement, zegt hij: dit ‘bestond in eene somme van 1072 gl. en 10 st. 's jaars. Waarlyk eene schoone belooning aan een acteur, dien met zooveel verlangen weder naar het tooneel wenscht, het verdient niet alleen aangeteekend en voor de vergetelheid, tot eer van Amstel's Helikon bewaard, maar aan de Theaters van Engeland en Vrankrijk tot een blyk, hoe naen hier talenten waardeert en beloont, naar waarheid bekend gemaakt te worden. Ziehier met zekerheid, al wat punt, benevens zyne eerste vrouw, op de Schouwburg getrokken heeft. - 1730: Anna Maria de Bruin won per spel ƒ4. - 1732 verhoogd tot ƒ4-10. - 1733 tot ƒ4-15. - In 1733, getrouwd met jan punt Junior, die 1732, per spel won ƒ4-10. - 1733 verhoogd tot ƒ5-5. - Zyne vrouw Anna Maria de Bruin, die van 1730 in dienst is geweest, won per spel ƒ4-15. - 1737 verhoogd tot ƒ5. - 1738 verhoogd tot ƒ5-5. - 1735 een jaarlyksche Recognitie voor hun beide ƒ50. - 1744 recognitie voor hem alleen ƒ50. - Zy is in 1747 overleden. - Hy heeft gediend tot 1745. - 1753 is hy weder aangenomen op een vast tractement van ƒ1072-10 's jaars, zynde op de 90 spellen gerekend tot ƒ5-5 ieder spel. Dit maakt dus eene som van ƒ472-10 in 't jaar; en 600 gl. voor eene recognitie. - 1755, den 3 October, is hy tot Castelyn aangesteld, alleen per spel ƒ5-5. zonder recognitie. Of er na 1755 verhooging hebbe plaats gehad, is my onbewust.’ - Merkwaardige
| |
| |
regelen voor onzen tijd, want, nu ik dit schrijf (11 Junij, 1860) ga ik, heden avond andermaal Ristori, in de Phedra, alhier, hooren, waar eene plaats met ƒ4 moet worden betaald, eene som, waarvoor punt de rol van Hypolitus uitvoerde! - Het Werk van de Platfons, waarvan ik een schoon exemplaar bezit, is, inderdaad, een der fraaiste graveerwerken, in dien tijd verschenen, en ik begrijp nog niet, dat het slechte debiet de reden kan geweest zijn van zijne wederkeering tot het Tooneel; want hij zegt ook van de Lijkstatie van Prins Willem IV., dat de voordeelen mislukt zijn, en ik tel in mijn Exemplaar 820 inteekenaars; wat wil men meer? Welligt waren er andere geldelijke zaken in het spel, waarvan hij de schuld op eene der genoemde mislukte ondernemingen deed neêrkomen. - Hij heeft ook geschilderd. Eene fraaije kopij, naar hobbema, was op de Verkooping van A. Meynts, te Amsterdam, in 1823, die met ƒ160 betaald werd. - Er gaan onderscheiden Afbeeldingen van jan punt uit, als: in het karakter van Ackilles, ten voeten uit; door en naar hem-zelven. - Idem, kniestuk, zittende aan eene tafel, ziende naar eene schilderij, naar g. van der myn, door j.m. ardell, in zwarte-kunst, in gr. fo. - Een Idem, zeer verkleind door c.j. de huyser, in 8o. - Een Idem, borstbeeld, door j. greenwood, in kl. 4o. - Nog bezit ik een zeer zeldzaam, door hem-zelven, zwarte kunst, waarop, in de prent-zelve, over de kleederen, zeer flaauw staat te lezen: jan punt. Voor myn waarde vriend Sweerts. Deze was in zijn tijd een vermaard poëet. - Bij Nagler vindt men eene opgave zijner graveerwerken, bedragende 33 nommers, waaronder echter ook geheele prentwerken voorkomen.
| |
[Pupiler (Antoine)]
PUPILER (Antoine) vindt men bij Vasari als een voornaam Vlaamsch schilder vermeld, die omstreeks 1530 bloeide. Bryan-Stanley, Fiorillo en Nagler zeggen, dat hij door Philips II., die hem in de Nederlanden had leeren kennen, naar Spanje geroepen werd, en hem eene jaarwedde van 350 daalders, blijkens eene oorkonde, werd toegelegd; dat hij in 1556 in Spanje werkzaam was, en van hem gezegd wordt, dat hij een kunstenaar van buitengewone bekwaamheden geweest, doch dat van den aard zijner stukken niets bekend is, dewijl alles, door hem daar vervaardigd, bij den zwaren brand van het Paleis del Prado, vernietigd werd. In Mei, 1563, kreeg hij verlof voor negen maanden, om naar zijn vaderland te reizen, en het beroemde Altaarstuk, te Leuven, te copiëren. Of hij na het eindigen van dit verlof weêr naar Spanje terugkeerde, bleef onbekend. - Bij de Vlaamsche schrijvers vind ik hem niet, doch hij staat misschien onder een anderen naam geboekt; - ook vind ik geen zijner schilderijen in de beroemde koninklijke Gralerij, te Madrid, opgegeven. Welligt zijn er nog wel in het Escuriaal aanwezig.
| |
[Purse, of Pours. (Joris van)]
PURSE, of POURS. (Joris van) In de Archiven van Rijssel vindt men, in de oude Graaflijke Rekenkamer der Hertogen van Bourgondië, op het jaar 1456-57, het volgende aangeteekend: ‘A joris van purse, voirier - glasschrijver - demourant à Bruxelles, la somme de XLIJ livres de XL gros, à lui deue pour une grande voiriere, laquelle MdS. de Charrolois à ordonné estre faite et icelle a donné pour estre mise et assise en l'église Notre-Dame de Grace auprès Brouxelles. Et dont par marchée fait ledit joris doit avoir VIJ livres de gros, qui font XXXV escus d'or et valent XLIJ francs.’ Zie Le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne etc.; Paris, 1849, in 8o. Tom. I, Seconde partie, p. 465, en op p. 499, op het jaar 1467-1468 ‘A george pours, voirier, demourant à Brouxelles, la somme de cent livres, en prest à luy fait, sur les veyrières qui du commandement de MdS. il fait présentement pour mettre en l'église Nostre Dame de Bouloingne, c.l.’
| |
[Putten (A. van)]
PUTTEN (A. van) een teekenaar en, waarschijnlijk, ook schilder, die Weigel,
| |
| |
in zijn Kunstlager-Catalog onder de Nederlandsche meesters opgeeft: Nr. 3157. Twee paarden in een Landschap, in den trant van wouwerman, uitvoerig met kleuren geteekend, in fo.
| |
[Putter, (A. de)]
PUTTER, (A. de) een onvermeld graveur, wiens werk niet van verdienste is ontbloot. Hij heeft de groote afbeeldingen van het Stadhuis van Amsterdam gegraveerd, voorkomende in de Architecture, Peinture et Sculpture de la Maison de Ville d'Amsterdam etc. A Amsterdam, D. Mortier, MDCCXIX. in fo., en die als boven beteekend. - De Titel van De Byenkorf der Roomse Kerk, door Aldegonde, Amsterdam, 1733, in 8o., zal het best zijne kunstverdienste in dat vak doen kennen. Er staat alleen onder de putter sculp. Of dit nu weêr een ander, en welligt de volgende is, kan ik niet beslissen.
| |
[Putter (K. de)]
PUTTER (K. de) was een plaatsnijder, die omstreeks 1729 bloeide, blijkens eene groote Boekprent, in plano, voorstellende een Gezicht van de Stadt en Haven van Tripolis, in Syrië, waaronder k. de putter fecit. 1729. Waarschijnlijk, is hij met den voorgaanden putter verwant.
| |
[Puyenbroek. (P.)]
PUYENBROEK. (P.) Een levensberigt van dezen verdienstlijken Belgischen beeldhouwer, te Brussel, is door Immerzeel geleverd. Ik voeg er hier nog bij, dat, in 1844, het Voorportaal van de St. Gudule-kerk, te Brussel, met twaalf, door hem daarvoor vervaardigde, Statuëtten is versierd, terwijl er tevens bij wordt gemeld, dat er, teneinde den voorgevel van dat schoone gebouw te voltooijen, nog zes Statuëtten zullen worden besteld, en men eerstdaags de beelden der Drie Koningen in de daarvoor bestemde nissen plaatsen zal. Of nu dit laatste werk weêr aan puyenbroek zal worden opgedragen, wordt niet duidelijk vermeld, doch het heeft er al den schijn van, dewijl er geen andere naam dan de zijne in dit berigt voorkomt.
| |
[Puyl (G. van der)]
PUYL (G. van der) is bij Immerzeel vermeld, die zegt, dat hij, na eene lange afwezigheid in het buitenland, in 1808, in zijne geboortestad, Utrecht, terugkeerde. Dat hij reeds weder, na eene uitlandigheid van 34 jaren, in 1804, te Utrecht, was gevestigd, blijkt uit de Stads-Courant van October 1804, waarin een zeer opgeblazen Advertentie, in het Fransch en Hollandsch, door zijne zorg geplaatst is, enwelke ik, om hare driedubbele historische waarde voor de vergetelheid wil bewaren. Zij luidt: ‘De Bataafsche Armee in het Camp van Utrecht. Onderteekening voor een Print. Etat maior general der Opperbevelhebbers van het leger. Uittreksel van het bevel van den 2den dag van Brumaire van het 13de jaar der Fransche Republiek, (24 October 1804.) Het Opperhoofd van het leger, Marmont, bekragtigt de Onderteekening voor een Graveersel, verbeeldende de beweegingen en vuuring des legers onder zyn bevel, uitgevoerd den 29 Vendemiaire van het 13de jaar, ter gedenkpleeging der voltooijing der Piramide, opgericht tot den luister van den Keizer Napoleon den I. Deeze graveering zal gemaakt worden naar eene schildery, door de begunstiging van den Opperbevelhebber door de handen van den Heere van der puyl, lid van het Schilders-Collegie, en tegenswoordige Directeur-Generaal van de Teeken-Academie der Stad Utrecht, ten zynen voordeele. Dit schildery zal twaalf en een halve Fransche voeten breed en tien voeten hoog wezen; en niet alleen bevatten de beweeging en vuuring des legers, maar ook de Piramide, het Camp, en het agterliggende Landschap, daar in besloten de Stad Utrecht, naar de natuur. Maar boven dien alle de pourtraiten, naar het leven door hem geschilderd van den Generaal en Chef Marmont, met alle de Opperbevelhebberen des legers, Adjudants, Oversten, zoo Bataafschen als Franschen, onder zyn bevel. De onderteekening is van 14 Hollandsche Guldens elken afdruk, (28 Gulden de Proefdrukken) dewelken zullen betaalt worden de helft by de
| |
| |
inteekening en de andere helft by de aflevering van de Print. Men onderteekent by den konstenaar (tot hy zyn huis gaat bewoonen in de Zuylestraat), in zyn logement in Groot Paushuizen Nr. 7 en 8, te Utrecht, beginnende van den 10 Brumaire van het 13de jaar, of den 1 November 1804, alwaar men steeds zien kan de pourtraiten, dewelken hy alreeds naar den Generaal en Chef, (in 't leger) en alle anderen Bevelhebbers, Adjudants, Overstens, enz. naar het leven heeft geschilderd. De inteekening in 't Camp begint deezen dag, 2 Brumaire, tot den 5den toekoomende ingeslooten, in de tent van den Heere van der puyl, staande nevens dien van den Colonel d'Aroville, alle daagen, en ook vervolgends te Utrecht van 9 uuren 's morgens, tot 3 uuren 's agtermiddags, Zondags uitgezondert. Deeze Print zal omtrent drie voeten breed en twee en een half voeten hoog wezen, en gegraveert worden door den vermaarden Heere vinkeles van Amsterdam. (Onderteekend) Vignolle.’ Hiervan schijnt, voor zoover ik weet, niets gekomen te zijn. Trouwens, zijne tijdgenooten hebben mij meer van groote mislukte ondernemingen, door hem op touw gezet, verhaald. - Ik bezit nog een zeer zeldzaam gedrukt stuk, door hem opgemaakt voor een Nieuw Reglement der Stads-Teeken-Academie te Utrecht enz., waarin de Naamlijst der Leden van het St. Lucasgild, aldaar, van af 1369 tot 1807 voorkomt. Dit zal wel het nuttigste zijn, wat hij voor Utrecht heeft verrigt, dewijl er geen enkel Gildeboek meer aanwezig is. Het slot van dit Stuk doet hem geheel kennen en is geteekend als: ‘Directeur-Generaal sedert 21 Augustus 1804. Maakte met de Heeren Medeleden Inspecteurs 't Reglement van 11 November 1806. Directeur Generaal en Perpetuël sedert 11 Januarij 1807. Conform 't origineel, van der puyl Directeur, j.j. Montanus, Secretaris.’ - Ik heb nimmer van zijn schilderwerk gezien, maar wel een geteekend Academiebeeld, waarmêe hij de gouden Medalje, te Utrecht, behaalde, en dat niet uitstekend was.
| |
[Puyster. (....)]
PUYSTER. (....) Slechts eenmaal vond ik dezen naam vermeld, en wel in den Catalogus der nagelaten kunst van Pieter Testas, verkockt te Amsterdam, 29 Maart, 1757, onder Nr. 42: ‘Een fraai kabinetstukje, zynde Een Boeren binnenhuisje, met eenige beelden en verder bywerk, zeer uitvoerig geschilderd door puyster; h. 8, br. 10½ dm.’, en dat in dien flaauwen kunsttijd met ƒ40 werd betaald, hetgeen veel mag genoemd worden, dewijl het volgende nommer, een idem stukje, door d. teniers, slechts ƒ51 opbragt.
| |
[Puytlinck, of Puitlink (Christoffel)]
PUYTLINCK, of PUITLINK (Christoffel) werd, waarschijnlijk, te Roermonde geboren, want, na zijne terugkomst uit Italië, heeft hij zich daar gevestigd, wordende zijn neef johan françois douven, in 1670, bij hem, als zijn tweeden meester, voor drie jaren, besteld. - Hij schilderde landschappen en beesten, zoowel levend als dood, hetwelk hij bij uitstek wèl verstond. - Te Rome, heeft hij den Bentnaam van Trechter verkregen. Zie Houbraken, III, bl. 349, en II, bl. 359, die echter verzuimd heeft, zijn Bentnaam in de Noot toe te lichten.
| |
[P.V.S. (Carolina)]
P.V.S. (Carolina) eene tot nog toe onbekende kunstenares, die misschien in Friesland te huis behoort. Bij Jonkhr. D. de Blocq van Haersma van Sminia, te Leeuwarden, berusten (1857) twee op doek geschilderde vrouwen-portretten, ten voeten uit, - klein formaat - beteekend carolina p.v.s. 27 October, 1754. Over de kunstverdienste kan ik niets berigten, daar ik ze niet heb gezien.
| |
[Pykens, (E.)]
PYKENS, (E.) omstreeks 1650 portretschilder te Brussel, zegt Nagler. - c. lauwers graveerde een Portret van J.B. de la Faille, door hem pinx., in ovaal, met zijn wapen.
| |
[Pyl (Arend)]
PYL (Arend) is, te gelijk met zijn broeder jacob pyl, - Zie bij mij aldaar - door Immerzeel geboekt. Ik voeg er nog bij, dat zijne Afbeelding voorkomt in den
| |
| |
Catalogus van Johan van der Marck, te Leyden, verkocht te Amsterdam, 1773, onder Nr. 443: ‘arend pyl, portretschilder. Geboren te Leyden. Dit stuk is, levensgroot, door hem-zelf geschilderd, op doch. Ovaal formaat, h. 29½ d. br. 24 d.’ - Of hij wel te Leyden te huis behoort, moet ik betwijfelen, want jacob pyll, die zijn vader kan zijn geweest, vindt men steeds als te 's Gravenhage gevestigd. - Zijne werken komen zeldzaam voor, en in De Navorscher, VII., bl. 169, berigt K.v.S. dat hij twee kleine, op koper geschilderde portretten heeft gezien, ‘die zeer goed waren, en waaruit blijkt, dat hij, naar het costuum der voorgestelde personen te oordeelen, in de eerste helft der vorige eeuw moet hebben geleefd, naar onze gissing omtrent 1700-1720.’
| |
[Pyll. (Jacob)]
PYLL. (Jacob) Pieter Terwesten, Ms., meldt, dat deze ‘mede een Hagenaar van geboorte, en zoo vermeent wordt een discipel van anthonie van der croost is geweest; zekerder is 't echter en blykt ter Confrerie-kamer, dezelve een landschapschilder is geweest, alzoo daar een Landschapje, door hem naar het leven geschildert, bekendt is geweest, en 't welk den 6. May, 1661, door Regenten, in voldoeninge van deszelfs reeds geremitteert Meestergeldt geaccepteert is geworden. Voorts wordt dezelve op de lyst der Confraters van 't jaar 1665, ook als een toen nog levend lid der Confrerie gevonden.’ - Hij was ook, in 1656, een der mede-oprigters van de Nieuwe kamer van Pictura, aldaar. - Het berigt van Immerzeel, wegens een Historie- en Portretschilder van dien naam, die, in 1659, in de Haagsche Kunstbroederschap werd ingeschreven, is eene vergissing, dewijl dit op dezen jacob moet doelen, die daarin op dat jaar, als Landschapschilder, staat geboekt, en dus, zeker, de gemelde vakken niet uitgeoefend heeft.
| |
[Pylman, of Pylmans. (Herman)]
PYLMAN, of PYLMANS. (Herman) Volgens Heller, (M.), is deze een Nederlandsch schilder geweest, die omstreeks 1740 bloeide. Brulliot noemt hem pylmans, en zegt, dat hy geen berigten van dezen kunstenaar kent, dan alleen eene Ms. aanteekening van wijlen den Heer Hazard, die hem het merk h.p.f. toekent, - zijnde de h aan de p gehecht - dewijl men dit vindt op teekeningen in den smaak van teniers en brouwer, en dat deze kunstenaar in Brussel moet, hebben gewerkt, omstreeks 1740; voorts, dat hij nog geen zijner werken heeft gezien, evenmin als Nagler, die hetzelfde meldt; doch hem weder pyelsmann noemt, welke graveur niet bij hem bekend is. - Ik voeg er bij, dat ik reeds lang kennis aan dien kunstenaar had, door een prentje in zwarte kunst, - bruine proefdruk, h. 12½, br. 11 str. Ned., voorstellende Een lezend, oud, gebaard Man, - soort van Eremiet - in een grot, met een brandende kaars in zijne hand, naar n. verkolje pinx., door pylman gegraveerd en beteekend met het bovengenoemde monogram. Het geheel is vrijwel bewerkt, en in den stijl van verkolje geschraapt, zoodat hij die kunst wel bij hem geleerd, en dewijl zij zoo zeldzaam voorkomt, ook wel voor uitspanning beoefend kan hebben. Ook kan hij de teekeningen naar teniers en brouwer, voor zijne gravuren, even goed in Holland (waar die graveerkunst meer beoefend werd) als in België vervaardigd hebben.
| |
[Pynacker (Adam)]
PYNACKER (Adam) is bij Immerzeel beschreven, en ik voeg er nog bij, wat Nagler zegt, namelijk, dat er twee prenten voorkomen, welke men beschouwt als door hem-zelven geëtst te wezen, te weten: Een dorre, onvruchtbare landstreek, met rotsen en eenig struikgewas bedekt; op den middengrond dringt een stroom door de rotsen, die een waterval vormt; op den voorgrond staat eene landhoeve, bij een ronden toren; links drijft een boer twee ossen; in den achtergrond, regts, verheffen zich bergen. Deze prent is van een krachtige uitwerking; de dieren en figuren zijn met gevoel geteekend, en met kunst behandeld; h. 4 d. 2 str.
| |
| |
br. 3 d. 4 str. Par. Dit naamloos blad is buitengewoon zeldzaam. Op een exemplaar, dat vroeger in bezit was van Mariette, en later in dat van den Graaf Rigal, stond, op de achterzijde, ‘dat adam pynacker, deze prent zeker geëtst heeft.’ - Een Landschap. links met ruïnen, en twee mannen, geknield voor het beeld der H. Maagd, dat aan een pilaar van een gebouw te zien is; in den middengrond, een ezeldrijver; vooraan zit een man en eene vrouw in de schaduw; mede niet beteekend en zeldzaam; h. 4 d. 4 str., br. 3 d. 11 str. - Zijn Portret komt voor bij Houbraken en Descamps.
| |
[Pynacker. (Johan Christiaan Lambert)]
PYNACKER. (Johan Christiaan Lambert) Deze waardige leerling van den Heer j.a. kruseman, jz. is door Immerzeel beschreven. - Het laatste, wat ik van zijn werk zag, was op de Tentoonstelling, te Amsterdam, in 1848, Een Kinderportret. - Kort daarna is hij overleden.
| |
[Pyp, (Cornelis)]
PYP, (Cornelis) een Nederlandsch kunstenaar, die zich te Napels vestigde, en een der meesters was van aart mytens, - Zie aldaar. - die, omstreeks 1565, te Napels, zijn onderwijs genoot. - De genoemde mytens is later, als weduwenaar, hertrouwd met de weduwe van cornelis pyp.
| |
[Pytak, (G.C.W.)]
PYTAK, (G.C.W.) wiens ouders zich met der woon te Utrecht hadden gevestigd, heeft op de Stads-School van Teeken- en Bouwkunde aldaar, het nodige onderwijs genoten, en hoofdzaaklijk van de Bouwkundige lessen, van den Directeur c. kramm gebruik gemaakt. In 1840 behaalde hij de 3. prijs bij de 1. Klasse. Aldus grondig toegerust en door zich vlijtig in het praktische gedeelte verder te hebben geoefend, werd hij, als Architect Hoofd-opzigter bij den Aken-Maastrichtschen Spoorweg aangesteld. Tijdens deze betrekking heeft hij uit gegeven een Bouwkundig Woordenboek, of Verklaring van de Technische benamingen, voorkomende bij burgerlijke Bouwkunde, Waterbouwkunde en Spoorwegen enz.; 's Hertogenbosch, Gebr. Muller, 1848. Kort daarop werd hij tot Bouwmeester der stad Maastricht, en tot Onderwijzer in de Bouwkunde aan het Kon. Athenaeum aldaar, benoemd. Reeds in den bloei zijner jaren werd hij, in 1856, door den dood weggerukt.
|
|