| |
R.
| |
[Rademaker (Abraham)]
RADEMAKER (Abraham) is bij Immerzeel vermeld, die zijne geboorte, in 1675, te Amsterdam, en zijn overlijden, in 1725, te Haarlem, opgeeft. Ik moet er eene teregtwijzing bijvoegen, namelijk, dat onder zijne Afbeelding, borststuk, in 8o., duidelijk staat te lezen: abraham rademaker, vermaard landschap-teekenaar en schilder in waterverf. Geb. te Amsterdam Ao. 1675, overl. te Haarlem 1735. 1m/12d. j.h. jelgersma ad cadav. delineavit. Hij is voorgesteld met eene kamerjapon aan, en een punthoed op het hoofd. - Bij Van Gool vindt men ook het jaar 1725, als den tijd van zijn overlijden, geboekt, doch dáár is liet blijkbaar eene fout, dewijl die auteur eene bladzijde vroeger zegt: ‘In 't jaar 1730 toog hy metter woon naar Haerlem, en raekte daer in het Schilders-gilde, op den 5. van Louwmaant des jaers 1732’ enz. en verder ‘dat hy des jaers 1725 den geest gaf, in den ouderdom van 60 jaren.’ - Zijn Werk, Nederlandsche en Kleefsche Oudheden, in 1727, in zes 4o.-deelen, uitgegeven, à ƒ20, bij Willem Barents, en in 1754, bij Isaac Tirion, is dat, met de beschrijving door Matthaeus Brouerius van Nidek en Isaac Le Long bewerkt; doch de platen waren reeds vroeger in twee 4o.-deelen, als Prentwerk, door rademaker-zelven uitgegeven, zonder tekst; later, in 1725, zijn er alleen eenige regelen, de voorstelling betreffende, in het Nederduitsch, Fransch en Engelsch onder gedrukt. Nog bezit ik eene idem uitgave, zonder tekst, met twee prentjes op één blad, in 4o., en, eindelijk, de laatste uitgave in 8 deelen, in 8o., met de vermeerdering van tekst en afbeeldingen door J.H. Reisig, in 1802, bij Crajenschot, te Amsterdam, uitgegeven. - De tweede druk der Kronyk van Alkmaar, door C. vander Woude enz., 's Hage, by Johannes Cros, 1746, in 4o., is met Een-en-twintig gezigten, door rademaker geteekend, versierd. - Verder gaat nog van hem uit: Hollands Tempel verheerlykt, vertoont in dertig gezigten, in fo. - Spiegel van Amsterdams Zomervreugdt, op de Dorpen Amstelveen, Slooten en den Overtoom, vertoont in fraaye gezigten, in fo. - Rhynlands fraaiste Gezigten, 100 bladen, Amsterdam, 1731. - Hollands Arcadia, 100 bladen, Amsterdam, 1731. - Op denzelfden naam, vond ik bij Abcoude, Naamregister van Boeken enz. Leiden, 1754, in 8o., bl. 144, een Boekwerk vermeld, getiteld Bouwkundige Rekeningen, in 8o., doch ik weet niet zeker, of dit van onzen kunstenaar is.
| |
[Radigues, (Anton)]
RADIGUES, (Anton) een zeer bekwaam Fransch kunstgraveur, die in Holland werkzaam is geweest. Een gezigt op Zaandam, uit de Zaan na den Dam te zien, naar de beyer, is te Amsterdam, bij P. Fouquet Junior, in gr.-fo. uitgegeven, alsmede Het Dorp Deyl, door hem, naar denzelfden, in 4o. oblong. - Hij is later naar Engeland vertrokken, en in 1765 tot Professor aan de Graveerschool der Kon. Academie te St. Petersburg aangesteld.
| |
[Radin Saleh.]
RADIN SALEH. Deze aanzienlijke Javaan is reeds, naar verdienste, bij Immerzeel vermeld, die zijn verblijf te Dresden, tot verdere voortzetting zijner studiën, in 1841 nog heeft te boek gesteld. Ik laat er op volgen, dat hij, in
| |
| |
1845, van zijne veelvuldige studie-reizen te 's Gravenhage is teruggekomen, en toen door Z.M. den Koning tot Ridder der Orde van de Eikenkroon werd benoemd. Kort daarna is hij weder naar Parijs vertrokken, om horace vernet, op zijn togt naar het Fransch-Algiersche leger, te vergezellen, en zijne studiën aldaar glansrijk voort te zetten.
| |
[Raeth, (Ignatius)]
RAETH, (Ignatius) schilder van Antwerpen, in 1626 geboren, werd, op zijn 18. jaar, in de Orde der Jezuiten opgenomen. Later deed hij vele reizen, en schilderde, voor de kerken zijner Orde, eene menigte tafereelen, als in de Noviciatda, te Madrid, 36 Voorvallen, uit het leven van Ignatius Loyola genomen. - Gelukkiger echter was hij in het portretschilderen, en men bewondert dat van Pater Eusebius Nieremberg. - Als proeve zijner gave voor zamenstellingen noemt men den Titel voor het Werk van Josc. de Valles, Primer instituto de la Cartuxa, door r. chouwet (?) sculp. Hij heeft zich lang in Spanje en eenige jaren in Duitschland opgehouden, als, omstreeks 1652, te Bamberg, waar, in de St. Gangolf-kerk, eene Kruisiging van hem is te zien. Eerst in 1662, zou hij naar zijn vaderland teruggekeerd, en in 1666, te Antwerpen, overleden zijn. Zie Nagler.
| |
[Raeven, Raven, of Raben, (Servatius)]
RAEVEN, RAVEN, of RABEN, (Servatius) een Nederlandsch graveur, die in het begin der XVII. eeuw bloeide, doch van wien echter niets anders bekend is, dan eenige zijner werken, namelijk, De twaalf Romeinsche Keizers, naar joan. stradanus, te paard gezeten, waarvóór een Titel, voorstellende De Triumf van Caesar. Nog komt, onder denzelfden beteekenden naam, bovenvermeld, voor: de Madona della Sedia (Seggiola), naar raphael, servatius raeven sc., in fo.
| |
[Ragueneau, (A.)]
RAGUENEAU, (A.) een portretschilder, die, omstreeks 1650, met goed gevolg, te 's Hage, arbeidde. Een Portret van Prins Willem Hendrik van Oranje is, door j.c. philips, naar zijne schilderij gegraveerd. Zie Nagler.
| |
[Rahms (Eberhard Cornelis)]
RAHMS (Eberhard Cornelis) werd den 14. September, 1823, te Rotterdam, geboren. Uit belangstelling en tevens tot leerzaam voorbeeld, moet ik hier eenige regels aan dezen kunstbeoefenaar wijden, die, door natuurlijke neiging en met voorbeeldigen ijver, de weinige uren, hem door zijn beroep slechts toegestaan, zich, tot uitspanning met de kunst verpoost. Deze neiging en de wensch, om in een of ander kunstvak te mogen worden opgeleid, werd in zijne jeugd door zijn vader bestreden, die hem in het ouderlijk bedrijf (de Broodbakkerij) wilde doen opvolgen, en hem maar zelden toestond, om de lessen in het Schilderkundig Genootschap: Hierdoor tot Hooger, en, Arti Sacrum, waarbij hij in onderscheiden klassen herhaaldelijk den prijs behaalde, waar te nemen. Verder oefende hij zich naar de natuur, en naar goede voorbeelden, en genoot later eenigen tijd onderwijs van den Heer j.h. van de laar. Het schilderen met olieverw bleef niet onbeproefd, en mogt aanvanklijk de goedkeuring van kenners wegdragen, doch de tijd tot voortzetting zijner studiën werd, door het overlijden zijns vaders, veel beperkter, dewijl hij verpligt was, de zaak voor zijne moeder voort te zetten. Slechts eenige jaren daarna, kwam ook deze te overlijden, en toen huwde hij, in 1850, met Mejufvrouw Johanna Maria Cornelia Buys, van Oudewater, en vestigde zich, in 1854, in die stad. Te midden van zijn bedrijvig leven, ondernam hij 't, om de groote schilderij van d. stoop, Het Beleg en de Moord van Oudewater, die ten Stadhuize aldaar berust, op eene verkleinde schaal, af te teekenen, en bragt haar, in 1859, in Lithographie over. Dit vond zooveel bijval, dat de Heer rahms het genoegen mogt smaken, dat 160 inteekenaars zich gretig betoonden, om dit historisch feit in afbeelding te bezitten. De prent is getrouw en met groote zorg, in tint-druk, ten genoege volvoerd; h. 40, br. 68 dm. Nedl., zonder de marge, en zoo zijn ook al de volgendeetsen gemeten. - De etskunst, het werk zijner voorliefde, baarde hem onover- | |
| |
komelijke bezwaren, vooral, omdat hij, in de stad zijner inwoning, van alle hulp en raad, om daarin te slagen, verstoken was. Door eigen studie, en het lezen van Boeken, daarover handelende, is hij echter zoover gekomen, dat hij aanvanklijk de volgende prentjes geëtst heeft, als: De Ingang eener Buitenplaats: ‘Nooitgedacht,’ en, de weêrgaê, Idem van het Paradijs; beteekend, rahms, 1860, h. 90, br. 78 str. Ned.; de 1. en 3. staat niet beteekend. - Een Studieblad, eene moeder, met een kind op haren schoot; h. en br. idem. - Een Kinderhoofd, van voor te zien; 2. staat, niet beteekend; h. en br. idem. - Vier stuks, h. 123, br. 153 str., als: De gewezen Waardpoort, te Oudewater, e.c.r. 1859. - De Gevangen-toren en Romeinsche Brug, te Ibid.; de 5. en 6. staat beteekend e.c.r. f. 1860. - De Gasthuissteeg; de 5. en 6. staat beteekend; Idem. - Een groep zwaar Boomgewas, bij eene beek, waarin een eend, met hare jongen; in het doorzigt, op den tweeden grond, gaan een boer en boerin; h. 62, br. 184 str.; de 1., 3. en 4. staat niet beteekend. - Een Alchimist in zijn Laboratorium, zittende, met een papier in zijne handen, te lezen, naar j.h. van de laar; 1., 2. en 3. staat niet beteekend; h. 64, br. 150 str., - en, eindelijk, heeft hij eene groote plaat ondernomen en voleindigd, voorstellende Een groep opgaande Boomen; op den middengrond, een tolhek en tolgaarderswoning; links, op den voorgrond, een vlonder, waarover eene boerin, van het melken, komt; regts, een schuurtje, bij water, waarin eene vrouw spoelt, enz. h. 312, br. 275 str.; de 4. staat beteekend e.c. rahms inv. et fecit 1860. - Inderdaad, men moet zijne pogingen huldigen, om, in zulk een kort tijdsbestek, zooveel goeds, in dit moeilijk vak der kunst, te voorschijn te brengen, zoo als het genoemde prentje, De Gevangen-toren, en De Alchimist, met regt, bewijzen, terwijl het verder aan geen twijfel onderhevig is, of hij zal - overtuigd als hij is van zijne nog zeer onvolkomen geleverde proeven - aan alles, wat tot verdere volkomenheid vereischt wordt, door den tijd, zeker beantwoorden. De laatstgemelde groote prent, waarin reeds eenige partijen in hoogeren graad, bewerkt zijn, zag ik, met genoegen, op de Tentoonstelling, te Amsterdam, in 1860, onder de Graveerwerken eene plaats bekleeden. - De Heer rahms bezit eene niet onbelangrijke Verzameling, zoo van historische als van andere prenten, en tevens veel boeken, vooral de Geschiedenis der Kunst betreffende. - Hij heeft de proef der etskunst ook in het groot gewaagd, en zich-zelf afgebeeld, ter zijde, zittende voor eene tafel, waarop portefeuilles en etsgereedschap; in de regterhand een afdruk van den genoemden Gevangen-toren; in den achtergrond, een console, waarop een beeldje, en een palet, aan een spijker hangende; h. 240, br. 194 str.; de 8. staat beteekend e.c.r. 1860: de 10. staat idem e.c. rahms del. et fecit 1860. Dit portret, met al de gemelde etsen, is mij voor mijn Atlas ten geschenke gezonden.
| |
[Ram (Jan de)]
RAM (Jan de) is, als een zeer bekwaam graveur, door Immerzeel en andere auteurs vermeld, die omstreeks 1680 werd geboren, en dat hij het eerste onderrigt bij romeyn de hooghe heeft genoten enz. Ik heb echter de volgende aanmerking hierbij te voegen. Hoe kan hij omtrent dien tijd geboren zijn? dewijl in de Beschryving van Delft, door Bleyswyck, aldaar, in 1667 uitgegeven, platen voorkomen, door hem vervaardigd, en met die van conraed decker dit Werk versierende, welke laatste toen klaarblijklijk zijn meester was. Mogt het evenwel romeyn de hooghe geweest zijn, dan is die ook vroeger geboren, want genoemde decker heeft bij hem het eerste onderrigt genoten. Dientengevolge moet de geboortetijd van de ram, ten minste, naar mijne meening, twintig jaren vroeger gesteld worden. - Hij heeft ook in mezzo-tinto gegraveerd, waarvan voorkomt het Portret van Christiaan V., Koning van Denemarken. - Eene gravure, Het
| |
| |
Avoondmaal des Heeren, naar l. lombardus, met de opdragt aan H.A. Perenoto, Johan de Ram excud., in gr.-fo., wordt door Nagler op dit Artikel genoemd. Maar, moet ik vragen, is die uitgever niet van veel vroeger tijd?
| |
[Ramlo. (L.)]
RAMLO. (L.) Van dezen bekwamen kunstenaar bezit ik eene teekening, Een Landschap, met vervallen gebouwen. Naar de stoffagie, die er in voorkomt, te oordeelen, zou ik haar voor Nederlandsche kunst kunnen aanzien, behoudens of welligt later mogt blijken, dat zulks het geval niet zou zijn, ofschoon ik tot heden nog bij geen, mij bekend auteur, hem heb vermeld gevonden.
| |
[Rasières (Rombout de)]
RASIÈRES (Rombout de) was, in 1599, graveur in zegels en munten te Antwerpen. Zie Messager des Sciences etc. Gand, 1858, p. 338.
| |
[Rauwaert, of Ravaert (Jacob)]
RAUWAERT, of RAVAERT (Jacob) vindt men bij Van Mander, in het leven van marten heemskerk, als diens discipel, die bij hem inwoonde, vermeld. Hij schijnt een vermogend kunstliefhebber, te Amsterdam, te zijn geweest, voor wien heemskerk een schoon tafereel, De vier Uiteinden des menschen heeft geschilderd, ‘die aan hem daarvoor een goed deel dubbele gouden ducaten telde, tot zoo lange deze zeide: Het is genoeg.’ - Tijdens het beleg van Haarlem, in 1572, had heemskerk zijn intrek bij rauwaert genomen. - Dat deze de kunst beoefend heeft, is zeker, want hij bezat zulke bekwaamheden, zegt Van Mander, dat heemskerk hem, reeds als discipel, enkele gedeelten in zijne voornaamste werken deed schilderen.
| |
[Raven (Willem)]
RAVEN (Willem) was een bekwaam portretschilder, die door Gerard Hoet als zoodanig wordt opgegeven, en bij Van Gool vermeld had moeten zijn. Hij bloeide dus in het midden der XVIII. eeuw.
| |
[Ravenzwaay. (A. van) Zie op Ravenzwaay. (Johannes van)]
RAVENZWAAY. (A. van) Zie op RAVENZWAAY. (Johannes van)
| |
[Ravenzwaay, Gysb.zoon (Johannes van)]
RAVENZWAAY, Gysb.zoon (Johannes van) en niet ravenswaay, zoo als zulks ook verkeerdelijk voor diens oom, jan van ravenzwaay, staat geboekt. - Deze verdienstlijke landschapschilder, heeft, sedert Immerzeel's schrijven, zijne kunst met goed gevolg voortgezet. Een langere studietijd lag in zijne bestemming niet opgesloten. Op het onverwachts meldden ons de openbare berigten: ‘Heden werd mijn moederhart op het treffendst gewond, door de onverwachte tijding, dat mijn éénige zoon, johannes van ravenzwaay, Gysbertszoon, kunstschilder, te Hilversum, op den 3. December, 1849, te Boppart, bij Mariënburg, werwaarts hij zich met zijne Zuster, tot herstel van beider gezondheid, onlangs had begeven, aan de gevolgen eener maagkwaal, in den ouderdom van negen-en-dertig jaren, is overleden enz. Hilversum, den 6. December, 1849. C. Hogenkamp, Wed. G. van Ravenzwaay. Eenige kennisgeving.’ - Het schijnt mij toe, dat eene der dochters de kunst beoefent, want op de Tentoonstelling, in 1848, te Utrecht, gehouden, was, onder Nr. 213 van den Catalogus: Een Bloemstuk, door Mejufvrouw a. van ravenzwaay, te Hilversum, dat met genoegen beschouwd werd.
| |
[Ravesteyn, (... van)]
RAVESTEYN, (... van) een vermaard kunstschilder, wiens werben, bij mijn weten, weinig bekend zijn en die, waarschijnlijk, aan den beroemden johannes van ravesteyn was verwant. Het eenigste berigt, wat wij nopens hem bezitten, vindt men bij Van Gool, in het leven van nicolaas van ravesteyn, die, in 1661, te Bommel werd geboren, ingelascht. Hij zegt aldaar II, bl. 445: ‘Daar is, in vroeger jaren, noch een kunstenaar van denzelfden naam aan 't Weenerhof geweest, die, door zyn verheven kunstvermogen, veel eer en voordeel genoot van den Keizer, die toenmaals den Scepter in 't Duitsche Ryk zwaaide, wiens nalatenschap noch aen de voorouders van onzen ravesteyn ten erfdeel is te beurt gevallen, soo dat dit geslacht uitgemunt heeft in 't voortbrengen van beroemde schilderhelden.’ - Dewijl Van Gool een geboren Hagenaar was, zoo
| |
| |
kan dit berigt met vertrouwen worden aangenomen, daar hij met de familie omgang heeft kunnen hebben, en langs dien weg deze bijzonderheden voor de vergetelheid heeft bewaard. Ik moet er echter bij doen opmerken, dat Van Gool de naamspelling zeer heeft verward, door nu eens ravesteyn, en dan weder van ravesteyn te schrijven, daar het altijd van moet zijn. Zie slechts het berigt over nicolaas ravesteyn, blz. 445 van het II. deel, waar hij al dadelijk noemt: ‘hendrik van ravesteyn, vader van onzen nicolaes’ enz. - Verder is mij gebleken, dat al de bekende kunstenaars van dien naam als van ravesteyn moeten worden geschreven.
| |
[Ravesteyn. (Antonie van)]
RAVESTEYN. (Antonie van) ‘Of deze een broeder of neef van johannes van ravesteyn was, is even onzeker en onbekend, als de plaats en het jaar zyner geboorte, en te meer, dewyl er, nergens buiten hier ('s Hage) ter plaatse, eenig gewag van hem gemaakt wordt. Echter blykt het ter Confreriekamer - waarvan hy, in 1656, een der mede-oprigters was, en in 1657 als ‘stillevens-schilder’ werd ingeschreven - dezelve Stillevens geschilderdt heeft, als een Vanitas, of Doodshoofd, met een Sandlooper etc., alsmede een Pekelharing, met een Kan en verder bywerk, welke twee stukken aldaar van hem Ao. 1657 en 1662 bekent geweest zyn; doch na 't laatst gemelde jaar niet meerder voorkomende, noch van hem gemeld staande, en in de Regering der Confrerie niet geweest zynde, is 't onbewust waar, en wanneer dezelve is overleden. Uit Pieter Terwesten, Ms.
| |
[Ravesteyn, (Arnoldus van)]
RAVESTEYN, (Arnoldus van) ook wel onder den naam van arend bekend. Zijn sterftijd wordt door Van Gool en anderen, zelfs door Immerzeel, op 1676 gebragt, doch dit is eene vergissing, dewijl ik hem nog als Hoofdman ter Kamer der Confrerie, te 's Gravenhage, den 25. October, 1680, vond vermeld; daar er evenwel na dien tijd niets meer van hem voorkomt, zoo is hij, denkelijk, in 1681, of 1682 overleden. - Hij schijnt bevriend te zijn geweest met den vermaarden dichter Westerbaen, die het Huis Ockenburg, bij Loosduinen, zijne verblijfplaats, heeft bezongen, en eene afbeelding van dat Huis er voor geplaatst, door van ravesteyn vervaardigd, zooals blijkt uit het daarhij gevoegde vers voor de Tweede uitgave; deze is door savery, en die voor de Eerste uitgave, door matham gesneden, hetwelk Westerbaen te-regt-wijst, dewijl de kopij ook op den naam van den laatste stond: ‘Het was een arents pen, een ravesteyns penseel, - Niet daar hy meê bemaalt den doek of het panneel, - Maar met gesmolten swert van d' Indiaansche int - Bracht op een wit papier de schets van deze print.’ - Ik wil er hier nog bijvoegen, dat het geheele geslacht van de 's Gravenhaagsche Van Ravesteyn's, bij den dood van den Procureur Van Ravesteyn, in 1720, is uitgestorven, en dat in diens nagelaten boedel (zijnde de schilderijen toen op de Haagsche Schilderkamer verkocht) verscheiden stukken van onzen arnoldus zijn gevonden, als: ‘Een Vaendrager van het blaeuwe Vaendel, dat in alle deelen overkunstig behandeld was, hetwelk, met nog eenige andere, ook heerlyk geschilderdt, kocht de Prins van Hessen Philipsthal, en plaatste die op zyn lusthuis, buiten den Haag, op de Scheveningsche weg, daar dezelve mogelyk nog te vinden zyn’, zegt Van Gool, die, in 1750, het aangehaalde schreef. Zie I. deel, blz. 31.
| |
[Ravesteyn (Hendrik van)]
RAVESTEYN (Hendrik van) behoort als een kunstschilder van Bommel te worden vermeld, die, omstreeks 1661, zijn bedrijf uitoefende, want in dat jaar werd zijn zoon nicolaas van ravesteyn aldaar geboren. Van Gool zegt, dat hij ‘in zyn leven een fraai schilder was, die de kunst in zyne geboortestadt met voordeel geoefend heeft, maar door een vroegtydigen dood verhindert werd, dezelve ten top te voeren!’ - Van zijne kunst vindt men verder geen melding
| |
| |
gemaakt, doch ik vond twee aan hem toegekende werken in den Catalogus van Hoet I., bl. 27 en 254, en in het Register, beiden op hendrik ravesteyn vermeld, ofschoon op bl. 254 herman ravesteyn staat opgegeven, hetwelk ik voor een schrijffout mag honden, anders zou er nòg een kunstenaar van dien naam, doch slechts door ééne bekende schilderij, moeten geboekt worden. Het eene stuk in De Geboorte van Christus, van ravesteyn, en het andere, Een Stilleven, van herman ravesteyn, uitvoerig geschilderd, h. 2 vt. 6 dm., br. 2 vt. 6 dm., dat met ƒ25,75 werd betaald, hetgeen een goede prijs mag genoemd worden, dewijl het daarop volgende nommer van den Catalogus, Een Maria en Joseph, door ferdinandus bol, h. 3 vt. 6 dm., br. 3 vt., slechts ƒ3. kon opbrengen. Dit gescheidde te Dordrecht, in 1720, op de Verkooping van wijlen Johan van der Hulk, burgermeester, aldaar.
| |
[Ravesteyn. (Herman van) Zie op Ravesteyn. (Hendrik van)]
RAVESTEYN. (Herman van) Zie op RAVESTEYN. (Hendrik van)
| |
[Ravesteyn, (Johannes van)]
RAVESTEYN, (Johannes van) en niet van ravestein, zooals Immerzeel deze Haagsche kunstenaars, ter onderscheiding van die van Bommel, gelieft te noemen. Zijne geboorte wordt door genoemden auteur op 1572 gesteld, zonder dat hij meldt, waarom hij het jaar 1580, door Van Gool en andere vreemde auteurs geboekt, verwerpt. Eveneens stelt hij zijn overlijden op 1657, hetwelk ook Bryan Stanley van hem heeft overgenomen. Ik moet het verschil der geboorte jaren thans laten rusten, maar dat van zijn ovelijden mag ik met grond betwijfslen, omdat ik een Portret van Jacob Cats (zittende, in een leuningstoel, aan eene tafel, waarop eenige boeken en een kop van Seneca; hij houdt in de linker hand het groote Staatszegel, en in de regter een open brief, waarop een adres aan Cats) in orde heb gebragt, waar, op een poot van den stoel, met sierlijke letters, te lezen staat j.v. ravesteyn f. 1660. Klaarblijklijk is dit stuk door hem, in zeer hoogen ouderdom, geschilderd. - De genoemde schilderij is in 't levensgroot, en berust op het adelijk Kasteel Zuylen, te Zuylen. Ik heb, in klein formaat, eene naauwkeurige kopij daarnaar geschilderd, om het ware afbeeldsel van den geliefden Nederlander te bezitten. - Ik moet hier, om der geschiedenis wil, nog bijvoegen, dat er eene gelijke afbeelding werd bewaard bij wijlen den Baron Van Wassenaar van Katwijk, te Arnhem, doch ik heb die niet gezien, om te kunnen oordeelen, of zij eene kopij is, of welligt mede door onzen van ravesteyn kan zijn geschilderd, terwijl het wel denkelijk is, dat velen, door denzelfden schilder, eene afbeelding van dien beroemden man verlangd hebben. Of nu een dezer twee Portretten is, wat de eigendom was van Jonkvrouw J.M. Barones Mahony, eene afstemmeling van eene der dochters van Cats, te Zwolle, in het begin dezer eeuw, overleden, blijft eene vraag. Zie Chalmot, Biographisch Woordenboek enz., op Cats. Naar dit Portret is dat voor Cats Werken, in 12o., door Feith uitgegeven, genomen. - Het opgegeven sterfjaar, 1657, en het jaartal 1660 op het portret van Cats, is te ongerijmd om er in te berusten. Het Werk, Opgave der Schilderijen, hangende op het Raadhuis, te s' Gravenhage, 1860, door den Ridder, P.C.G. Guyot, Wethouder, aldaar, in het belang der geschiedenis, en ten gerieve van het algemeen, met naauwkeurigheid, geschreven, gaf mij aanleiding, om aan zijn Ed. Achtb. mijne vragen dienaangaande te rigten, en die ze ook met de meeste belangstelling en bereidwilligheid beantwoord heeft. Uit autentieke bescheiden blijkt, dat onze van ravesteyn twee grafsteden aangekocht, en tot een familie graf bestemd had. In het Register van de Graven in de Cloosterkerk (te 's Hage, fo 196, regel 10), leest men: ‘Nr. 8 en 9. Mr. johan van ravesteyn, Schilder. - Den XVI February, 1656, de grafsteen, Nr. 8 en 9 verbouct op den naam van Mr. johan van ravesteyn, schilder.’ - Reeds den 28. Meert, 1640
| |
| |
begraven d'huysvr. van ravesteyn.’ - In de Luiboeken van de Groote kerk aldaar, staat: ‘Den 21. Juny, 1657, acht poosen (geluid met de groote klok) over Monsr. ravesteyn, in de Nobelstraet.’ Dit gelui geschiedde meestal met die klok, niettegenstaande het lijk in eene andere kerk, - zooals hij dan ook zeker in zijn graf - in de Kloosterkerk, begraven werd. Daar gemelde Heer mij tevens berigt, dat uit dezelfde Registers blijkt, dat van ravesteyn een zoon johan heeft gehad, die ook schilder was, zoo zou daaruit eenig licht ontstaan, wegens het jaarmerk 1660, op het portret van Cats voorkomende, en dat door den zoon naar een origineel van zijn vader zou kunnen zijn gecopiëerd, in welk geval alsdan het jaar 1660 goed zou wezen. Doch daartegen moet ik deze aanmerking maken: hoe kon een schilder van zooveel bekwaamheid, en wiens naam ook niet in de Registers van de Kamer van Pictura, te 's Hage gevonden wordt, zoo onbekend blijven? Mogt echter later blijken, dat dit werklijk zoo is, dan ben ik van meening, dat er veel werken van vader en zoon door elkaêr zijn geward. - Immerzeel zegt op een toon, als sprekende van een gewoon verdienstlijk kunstenaar, dat hij een meesterlijk penseel had. Dit is niet voldoende voor een talent, dat een Europeschen roem heeft verworven, en daarom laat ik hier de vreemden over zijne groote verdiensten spreken, namelijk, Fiorillo, die van hem zegt: ‘Wie zijn meester is geweest, schijnt niet bekend, maar hij was een beroemd kunstenaar, en men kan hem met van dyck, van der helst en govard flinck vergelijken.’ - Bryan zegt, ‘dat hij door niemand zijner landgenooten, als wij rembrandt en van der helst daarvan uitzonderen, in het bijzonder vak der kunst, hetwelk hij beoefende, is overtroffen.’ - De Heer W. Burger zegt, in zijne Musées de la Hollande etc., Paris, 1859 en 1860, I. bl. 57, en II. bl. 197, en teregt, omdat hij met eigen oogen de kunst ziet, en met kennis van zaken beschrijft, dat ‘zoo men van ravesteyn wil beoordeelen, het dan ten Stadhuize, te 's Gravenhage, moet geschieden, waar hij, op eene groote schilderij, De Magistraats-personen en Schutterofficieren (26 portretten, levensgroot tot aan de kniën), in 1617 en 1618, heeft afgebeeld; deze groote voorstelling was reeds, bij overlevering, in Holland, vóór de meesterstukken van rembrandt en van der helst, bekend;’ en verder: ‘Moet men zijn gevoelen uiten, zoo is dat schilderstuk van van ravesteyn veel krachtiger dan van van der helst, van wien het Stadhuis, te 's Hage, eene zeer schoone kapitale schilderij, met 16 personen, ten voeten uit, bezit.’ - Dit is eene vergissing, want er is daar geen werk van van der helst aanwezig. Zie bovengenoemde Opgave enz. - Behalve de bijzondere portretten, als ook corporatiën, welke hij in massa vervaardigde, heeft hij nog geheele tafereelen geschilderd, in den stijl, zooals men die in Kerken enz. aantreft. Zoo vond ik op eene Verkooping, te Amsterdam, in 1770 gehouden, onder Nr. 151 van den Catalogus: ‘Dit fraaye stuk verbeeldt een Binnengezigt van eene Kerk. Voor een altaarstuk, waarop de gekruiste Heiland verbeeld is, ziet men een Heer en eene Dame, knielende, met zaamgevouwen handen, yder voor een Bidbank, waarop een boek ligt; ter linkerzyde staat een afbeeldsel van een geharnast krygsheld; met zyn eene hand rust hy op een zwaard, en op zyn andere hand heeft hij een aambeeld, liggende een leeuw aan zyne voeten; ter rechterzyde achter de dame staat eene godvruchtige vrouw; alles is krachtig uitvoerig en delicaat gepenseelt. Op paneel, h. 50, br. 58 dm.’ - In het Museum, te Berlijn, zag ik een gedeelte van een idem stuk, hetgeen mij zeer voldeed. Het bevatte de afbeelding van Een Man op middelbaren leeftijd, in het zwart gekleed, met witten halskraag, benevens een Dochtertje, eveneens in het zwart gekleed, met witte muts en kraag. Zij zijn beiden, met gevouwen handen, voor eene tafel, waarop een gebeden- | |
| |
boek ligt, afgebeeld; de achtergrond is in architectuur voorgesteld. Het stuk is een gedeelte van een vleugel, of deur, van een groot Altaarstuk; h. 3 vt. 5 dm., br. 2 vt. 4 dm. - In de Galerij, te Dresden, vond ik slechts één stuk van hem, zijnde het Portret van een oud, geharnast Ridder. - In de Pinakotheek, te Munchen, zijn mede maar twee portretten, Man en Vrouw, in zwarte kleeding, ten halven lijve. - Zijn Portret is door a. van dyck geschilderd, en door paul pontius gegraveerd, in fo., behoorende in de bekende Konstkamer van van dyck enz. Naar dit portret is dat genomen, voorkomende in de derde, of 8o.-uitgave van Van Mander, op plaat WW. Nr. 3. - Van Gool heeft in zijn Werk met zijn Portret (doch een ander dan het genoemde) zijn tooneel geopend, en er een kindje bijgevoegd, dat een gordijn wegschuift en met verbazing zijne afbeelding beschouwt, door a. schouman geteekend, en door p. tanje, in 1750, gegraveerd, waar tevens bij voorkomt de afbeelding van a. hanneman. Er heeft bij de vervaardiging dezer prent een misverstand plaats gehad, want ik bezit eenige exemplaren van dezelfde prent, waarop een geheel ander Portret van onzen van ravesteyn voorkomt, en waarbij eene hand, die een glas wijn in de hoogte houdt, is afgebeeld. Dit geheele Portret is dus uitgeslepen, en vervangen door dat thans in Van Gool voorkomt. Nog bezit ik een Prentje, waarop zijn Portret en kraag alleen, op de grootte als de prent naar van dyck, bovengenoemd, doch weêr anders en den aanschouwer aanziende, door felix polanzani, naar a. van dyck, zeer fraai geëtst. Van dezen Venetiaanschen graveur gaat een stel van 13 stuks idem portretten uit, naar a. van dyck en andere meesters, waaronder het genoemde behoort, getiteld: Icones aliquot, quas olim etc. felix polanzani Andalensis, Roma, 1748.
| |
[Ravestyn (Gaspar)]
RAVESTYN (Gaspar) wordt door De Bie, als een beroemd schilder, die Princen en Edelen heeft geschilderd, bezongen. Sandrart, in zijne Teutsche Academie u.s.w, heeft hem blijkbaar gevolgd. Het behoeft geen betoog, dat De Bie zich in den doopnaam heeft vergist, en alles op johannes van ravesteyn moet doelen. Vreemde auteurs, zooals Nagler, hebben dit ook zoo begrepen, die echter Van Gool de schuld geven, als hebbende deze zekeren gaspar, bij anton van ravesteyn, vermeld. Ik heb bij Van Gool niet hem, maar alleen johannes en arnold van ravesteyn opgegeven gevonden.
| |
[Ravestyn (Regner)]
RAVESTYN (Regner) was een landschapschilder van Amsterdam, die in de eerste helft der XVIII. eeuw bloeide. Zie Nagler.
| |
[Ravestyn (Salomon)]
RAVESTYN (Salomon) was een portretschilder van Alkmaar, die, omstreeks 1630-1640, in Holland bloeide. - e. van schagen, zegt Nagler, was zijn leerling.
| |
[Ravesway (Jan Herbertsz. van)]
RAVESWAY (Jan Herbertsz. van) vond ik als glasschilder, in het begin der XVII. eeuw, vermeld: ‘Nye borghers (te Utrecht): jan herbertsz. van ravesway, van Culemborch, glasschryver.’ Kameraarsrekening, 1605-1606, bij Dodt, Archief, IV. deel.
| |
[Razzet, (Jakob)]
RAZZET, (Jakob) een glasschilder, te 's Hertogenbosch, omstreeks 1520, vermaard, zegt Nagler, die Füssli gevolgd heeft.
| |
[Rechteren (Frederica Gravin van)]
RECHTEREN (Frederica Gravin van) heeft, omstreeks 1820, eenige prenten geëtst, en daarin, voor eene Dame, geen geringe bekwaamheid betoond, zegt Nagler. Zij zijn: Het Gedenkteeken voor Ulrich, bij Würzburg; f. de r. fec., aq. fort., in kl.-fo. - Kirchberg aan den Jaxt, in kl.-fo. - Gezigt op een Dorp in 4o. - Ik vermoed, door den naam, dat zij eene Nederlandsche Dame zal wezen.
| |
[Redeke, (M.)]
REDEKE, (M.) een onvermeld landschapschilder, van wien in den Catalogus van H. Muilman, Amsterdam, 1813, onder Nr. 126, voorkomen: Twee stuks gestoffeerde Land- en Riviergezigten, zijnde zeer geestig gepenseeld; h. 16, br. 17 dm., door m. redeke.
| |
| |
| |
[Reekers. (Hendrik)]
REEKERS. (Hendrik) Deze uitmuntende bloem- en fruitschilder is door Immerzeel geboekt, en mogt, ook na dien tijd, den lof van het algemeen over zijne kunstwerken inoogsten. - Dit schitterend talent werd, te Haarlem, den 15. Mei, 1854, in den ouderdom van 38 jaren, door den dood weggenomen; eene uitterende ziekte verhaastte het einde zijn levens. - Van 1841-1846 bragt hij den wintertijd te Brussel door, waar zijn talent door den alombekenden, kundigen kunsthandelaar C.J. Nieuwenhuys zeer gewaardeerd en ondersteund werd. Het blijft dus dubbel te bejammeren, dat hij van zijne goed en degelijk gevormde gaven, gepaard met naauwgezette studiën, zoo weinig vruchten heeft mogen plukken, en hij der Hollandsche Schilderschool, waarvan hij meer en meer een sieraad werd, reeds zoo vroeg ontvallen is. - In het Album van den Heer A.A. Weimar, te 's Gravenhage, - 1851 - komt zijn leven voor, beschreven door Dr. Wap.
| |
[Reekers. (Johannes)]
REEKERS. (Johannes) Als slot op het berigt van Immerzeel dient, dat hij den 29. November, 1858, te Haarlem, is overleden.
| |
[Reesbroeck, (J.V.)]
REESBROECK, (J.V.) een onvermeld graveur, in mezzo-tinto, die, omstreeks het begin der XVIII. eeuw, waarschijnlijk, te Antwerpen, bloeide. Een Portret van Melchior de Haze, Antverpiensis etc., vermaard klokkenist, aldaar, zittende, in een chitsen japon, het hoofd van voren, met een callot op, en lang afhangend hoofdhaar, is door j.v.p., n.v.p., of n.p. (aan elkaêr gehecht) pinx. j.v. reesbroeck fecit, in fo., waaronder een zesregelig Latijnsch, en idem Fransch vers.
| |
[Regemorter. (Ignatius Josephus van)]
REGEMORTER. (Ignatius Josephus van) Hoogst-aangenaam is het mij, dezen zoo gevierden kunstenaar, door Immerzeel, naar waarde, beschreven, op 75 jarigen leeftijd hier nog onder de levenden te mogen vermelden. Ik stel den Heer van regemorter, wegens zijne talenten, onder de ijsbrekers van de herleving der ware Vlaamsche Schilderschool. Deze Nestor der Kunst heeft, 50 achtereenvolgende jaren, zoo in Holland en Frankrijk, als in België, van zijne Werken tentoongesteld, en steeds van zijne zoo geestige en vindingrijke tafereelen uit het dagelijksch leven, veelal in verband met geschiedkundige voorstellingen, uitstekende proeven gegeven. Zijn penseel heeft zich in verschillende soort van onderwerpen, zoowel in Portretten als Landschappen, Stads- en Dorpsgezigten, fraai gestoffeerd, zeer onderscheiden, en daaronder zijn er velen, die Museums en bijzondere Kabinetten tot sieraad verstrekken, ja, zelfs historie-feiten heeft hij behandeld, als, in 1843, Het bezoek van Koning Leopold I, en van Koningin Victoria van Engeland, bij het Graf van rubens, in de St. Jacobs-kerk, te Antwerpen, den 21. September, 1843. Hunne Majesteiten werden vergezeld door de Koningin van België, Prins Albert, Ministers enz. - In 1854, mogt hij een hoog bewijs van voldoening en goedkeuring verwerven, namelijk, een Diploma, door Napoleon Bonaparte onderteekend, voor zijne twee, op de Tentoonstelling te Parijs ingezonden stukken, voorstellende: Een Boerengevecht, veroorzaakt door het kaartspel, in een binnenvertrek; - en, Eene Italiaansche reizende Familie, in een landschap rustende. - Het jaar daaraanvolgende, vereerde zijn Vorst hem, op zijn zeventigste jaar, met het Kruis der Leopolds-Orde. - Thans, in 1860, heeft hij nog op de Tentoonstelling te Brussel ingezonden Eene Jonge Kantwerkster, zittende rustig bij haar handwerk te slapen, terwijl een kat, op de tafel gesprongen, den geheelen boêl in de war speelt; en, Eene vrolijke Boerenkermis, in de omstreken van Antwerpen, met eene ontelbare menigte figuren; welke tafereelen, als altijd, de aandacht van alle kunstliefhebbers weten te boeijen. Hij heeft ook fraai geëtst, als: Twee Ramskoppen, op één blad; de grond wit; beteekend j. van regemorter fe., h. 120, br. 184 str. Ned. - Zijn Portret is door j.j. eeckhout gelithographieerd, in fo.
| |
| |
| |
[Regenmorter. (Petrus Johannes van)]
REGENMORTER. (Petrus Johannes van) Zijn Portret is in Lithographie door j.j. eeckhout vervaardigd, in fo. - Bijvoegsel op Immerzeel. -
| |
[Regnault. (Amand)]
REGNAULT. (Amand) In de Rekeningen der Hertogen van Bourgondië, in de Archiven te Rijssel, vindt men, op den 16. April, 1467, aangeteekend, de uitgaven voor een aantal kunstenaars, die naar Brugge werden geroepen, om de werkzaamheden voor de feesten van het Guldenvlies, aldaar, te helpen volvoeren. Aan het hoofd dier betaallijst, leest men het volgende: ‘S'ensuivent les Paintres et autres ouvriers, qui semblablement ont ouvré jusques à ce dit jour, et ausquels on a donné congié et renvoié à leurs hostelz, pour ce que le jour de la feste des noepces a esté continué, lesquelz on a paié en la manière qui s'ensuit: Premiérement: à amand regnault, paié le dit XVIe jour d'Avril, pour X jours qu'il a ouvré de son mestier, à X. s pour jour. Assavoir: IIJ jours pour sa venue et alée, quatre jours qu'il a ouvré, et pour autres IIJ jours qu'il a vacquié à aler à cheval à Gand, à Audenaerde, et autres bonnes villes, pour faire venir tous les meilleurs ouvriers du pays, tant paintres comme autres. Pour ce icy, pour le louaige et despense du dit cheval, XVIII s. font en somme CXVIIJ s.’ Zie le Comte de Laborde, Les Ducs de Bourgogne etc. Paris 1851, in 8o.; Tom. II, p. 342. - Al de kunstenaars, die, volgens de rekening, ook uit Kameryk, Arras, Douay, Valenciennes, Leuven en Yperen door regnault waren gehaald, zoo schilders als beeldsnijders, heb ik in mijn Werk opgenomen, en gedeeltelijk verwezen naar amand regnault, dewijl ze allen in het vervolg der bovengemelde Rekening staan vermeld, en dus op de volgende bladzijden van het aangehaalde Werk van De Laborde te vinden zijn.
| |
[Regnier (François)]
REGNIER (François) wordt op het jaar 1761, door Pieter Terwesten, Ms., als een geboren Hagenaar vermeld, die zich met portretschilderen en andere kunstzaken, nog in 1776, aldaar, onledig hield.
| |
[Regters. (Tibout)]
REGTERS. (Tibout) Bij het Levensberigt, door Immerzeel over dezen bekwamen portretschilder gegeven, voeg ik alleen, dat in de beroemde Verzameling van J. van der Marck, te Leyden, verkocht te Amsterdam, 1773, onder Nr. 445 van den Catalogus, voorkomt het portret van tibout regters: ‘Hy vertoont zich zittende, met een hoed op het hoofd, op een stoel, voor zyn schildersezel, daar een familiestuk op staat, houdende zyn eene hand in de zyde, en met de andere een schilderstok, een bos pencelen, en een palet met opgezette verwen. Zeer fraai, door hem-zelven geschilderd, op paneel, h. 11, br. 9¼ dm.’ - Ook bij Van Gool komt zijn Portret voor.
| |
[Reigenbach. (....)]
REIGENBACH. (....) In den Catalogus van T.J. Mensart, verkocht te Amsterdam, in 1824, vond ik, onder Nr. 140, de beschrijving der volgende schilderijen: Een Meisje, staande bij eene waschtobbe, natuurlijk, bij lamplicht voorgesteld. - Nr. 141. Eene oude Vrouw, bij lamplicht zittende te lezen. - Nr. 142. Een Schoenmaker, bij kaarslicht. - Nr. 143. Een Jongeling, bij kaarslicht, bezig zijnde te rooken. - Nr. 144. Een oud Man, zittende geld te tellen, bij kaarslicht, - en Nr. 145. Een Smederij, van binnen te zien, zijnde allen kleine kabinetstukjes, waaruit men den aard van zijn kunstvak leert kennen. Verder is mij niets, zijn levensloop betreffende, voorgekomen.
| |
[Reiniers. (Jelle)]
REINIERS. (Jelle) Immerzeel heeft, met eenige woorden, dezen Frieschen kunstenaar vermeld. Houbraken heeft het anders begrepen, en al te gretig de ingewonnen berigten wegens zijne werken meêgedeeld, als hij zegt: ‘jelle reiniers was een konstig glasschilder. Te Sneek is heden (1718) noch een konstig geschilderd glas te zien, door het Timmermans-gilde aan de kerk geschonken, waarin verbeelt staat De Vlugt van Jozef (hun Patroon) met Maria naar Egypten.
| |
| |
Dit wort geoordeelt in konst het werk van de beruchte crabetten, die de glazen in St. Janskerk tot Gouda geschildert hebben, te overtreffen.’ - In hoever dit nu waar kan zijn, weet ik niet, daar ik het werk van reiniers niet heb gezien; doch dit is zeker, dat hier eene stoute vergelijking wordt gemaakt, en, bij aldien het al eens zoo mogt wezen, dan zou deze kunstenaar wel algemeener als een eerste glasschilder zijn bekend. - M.A. Gessert, in zijne Geschichte der Glasmalerei u.s.w., S. 213, die zijn berigt over jelle reiniers uit Houbraken heeft geput, noemt wel zijn werk, doch heeft zich gewacht, het hoogdravend oordeel van dien auteur over te nemen. - Of j. reyners, die, waarschijnlijk, óók een Fries was - Zie aldaar. - dezelfde persoon als onze reiniers is geweest, kan ik niet beslissen.
| |
[Reland (M.J.)]
RELAND (M.J.) vervaardigde een Wapenkaart van de Vroedschap der stad Haarlem, en nog een dito getiteld: Wapenkaart van de Heeren Raden en Vroedschappen van Haarlem, door m.j. reland, te Haarlem, beiden bij B. Cleynhens verschenen.
| |
[Rem. (Casper) Zie op Remigius. (Caspar)]
REM. (Casper) Zie op REMIGIUS. (Caspar)
| |
[Rem, (Hans)]
REM, (Hans) een kunstgraveur, die, in den aanvang der XVII. eeuw, te Amsterdam bloeide, blijkens het volgende verleende Octrooi: ‘Is hans rem, schilder, wonende binnen Amsterdam, geaccordeert octroy voor 5 jaren, alhier te mogen doen drucken ende vercoopen, De Aencompste van des vyandts galleyen ende hoe deselve overseylt ende gestrandt zyn, Verbiedende’ enz., en verder: ‘Is hans rem, wonende tot Amsterdam, geaccordeert octroy voor 4 jaren, alleen int coper te moghen snyden ende vuytgeven: De victorie, die Godt den lande gelieft heeft te verleenen tegen des vyants galleyen voor het Gat van der Sluys. Verbiedende’ enz. Resolutiën der Staten-Generaal; 7 November, 1602, bij Dodt, Archief, IV. deel. - Welligt is hij verwant aan caspar rem. - Zie aldaar.
| |
[Rembrandt.]
REMBRANDT. Niets moet overbodiger schijnen dan om over rembrandt, wiens roem door de faam, even als die van raphael, over de geheele beschaafde wereld is uitgebazuind, en wier doopnamen reeds eerbied inboezemen, nogmaals de pen te willen voeren, en ik kan mij geheel met het gevoelen en de uitboezeming, door den Heer W. Burger ter neêr geschreven, vereenigen, als hij in zijne Musées de la Hollande etc., Paris, 1860, II. Introduction, p. X zegt: ‘Un matin, trouvant dans un Magazin à images les portraits de raphael et de rembrandt, nous nous mîmes à les découper machinalement pour les accrocher avec une épingle à la muraille, comme font les plébiens, les enfants et les artistes. raphael est trouvé à gauche, rembrandt à droite. Impossible de les attacher face à face: ça aurait l'air d'une double ironie. Naïvement, nous les accolâmes dos-à-dos, et au-dessus des deux têtes rapprochées à rebours et à contre-poil, nous écrivimes:
janus,
accompagnant le nom mystique du monogramme des deux maitres ainsi disposé: ЯR. Tel fut le résumé instinctif de toutes nos élucubrations sur ces deux grands génies. A eux deux, en effet, ne sont-ils pas le janus de l'art? raphael regarde en arrière; rembrandt regarde en avant. L'un a vu l'humanité abstraite, sous les symboles de Vénus et de Vierge, d'Apollon et du Christ; l'autre a vu directement, et de ses propres yeux, une humanité réelle et vivante. L'un est le passé, l'autre l'avenir. - Op mij rust echter de taak, om datgene hier nog mede te deelen, wat de tijd ontdekt heeft, betreffende de geschiedenis van zijn persoon en werken. Voor wat het eerste aangaat, heb ik gebruik gemaakt van de doorwrochte Redevoering over het leven en de verdiensten van rembrandt van ryn, enz., door Dr. P. Scheltema; Amsterdam, 1853. Dit Werk heeft zijn oorsprong te danken aan de onthulling van rembrandt's Standbeeld, te Amsterdam, en is met
| |
| |
een rijken voorraad van oorspronklijke stukken, als Bijlagen, verrijkt. - Wat, vooreerst, betreft den tijd zijner geboorte, waarvoor bij de meeste auteurs 15. Junij, 1606, wordt opgegeven, zoo zou toch 15 Julij, door Orlers, zijn tijdgenoot, in zijne Beschryving der Stad Leyden geboek, hier stellig de voorkeur verdienen; en wat het jaartal aangaat, dit wordt door rembrandt-zelven tegengesproken, namelijk, bij zijn huwelijk, in het Puiboek der Stad Amsterdam, den tienden Junij 1634, voorkomende, bij welke gelegenheid, hij verklaarde, toen zes en twintig jaren oud te wezen, waaruit dus natuurlijk volgt, dat hij eerst in 1608 moet geboren zijn. - Voorts vindt men daarin opgenomen, het al vroeger door Jhr. W.J.C. Rammelman Elzevier, Archivaris van Leyden, medegedeelde berigt, reeds door mij overgenomen, dat rembrandt's ouders en groot-ouders voortdurend te Leyden, in de Weddesteeg, bij de Wittepoort, hebben gewoond, waar zij hun verblijf hielden in een Moutmolen, waarvan de eene helft aan hen, en de andere helft aan Clement Lenaerts Ruys, toebehoorde. Echter blijkt het niet, dat zijne ouders ooit een Molen bij Koudekerk bezeten, of zich daarin opgehouden hebben. Vermoedelijk, heeft dus rembrandt niet in een Korenmolen, aldaar, maar in den genoemden Moutmolen het eerste daglicht aanschouwd, en is hij alzoo te Leyden geboren, welke stad ook door Orlers, als zijne geboorteplaats, opgegeven wordt. - Tengevolge dezer ontdekking, had ik reeds aangeteekend, dat men te Leyden-zelve meer wakker was geworden om dien grond en Molen op te sporen, teneinde de juiste geboorteplek voor goed te kunnen aanwijzen. Het geluk heeft gewild, dat er eene teekening van de bisschop, te Leyden, voorhanden was, waaronder, in oud schrift, staat: De vesten van Leyden te zien als men staet op de brugh van de Morschpoort, en naar deze teekening heeft de Heer j.l. cornet - Zie aldaar. - eene fraaije ets vervaardigd, en daaronder er bijgevoegd: ‘Dit is de Molen, waar rembrandt van ryn is geboren (Zie het Stedelijk-Archief), naar de Teekening van bisschop, Ao. 1660, toebehoorende aan den Wel. Ed. Geb. Heere Mr. C. Kneppelhout van Sterkenburg, te Leyden.’ - Volgens mijne naauwlettende overwegingen, in verband beschouwd met de ruime woning in de Weddesteeg, en met wat dienaangaande hier nog zal volgen, ben ik tot de overtuiging gekomen, - en dit heeft men mij op mijne gemaakte bedenkingen ook gereedelijk toegestemd, - dat men niet den gemelden Molen-zelven, en ook niet als eene ruime woning kan aannemen, maar wel de daarbij behoorende en aangrenzende huizingen lager in de Weddesteeg gelegen, voor de geboorteplek van rembrandt houden en alleen den Molen, als de baak en het gedenkteeken van den geboortegrond, beschouwen moet. Ik heb de bovengemelde afbeelding met de groote Kaart der stad Leyden, zooals die in den Atlas van Blaeu, Tooneel der Steden van de Vereenighde Nederlanden, 1650, voorkomt, vergeleken, en in grondslag volkomen met de geëtste prent overeenkomende bevonden, ook de Molen is daarop te vinden, en het schuitje, dat de Ryn, tusschen de Morsch- en Wittepoort door de stad instroomende, aanwijst, terwijl de brug voor de Wittepoort daarbij is afgebeeld. De woning van rembrandt's ouders, in de Weddesteeg, is nu niet meer op te sporen, dewijl er niet alleen alles verbouwd is, maar zelfs een lange blinde muur, aan eene kazerne grenzende, de meeste in dien tijd bewoonde percelen heeft vervangen. De Molen stond op het rondeel, de Pellecaen genoemd, waarin geene woning heeft gestaan; links nu is de Weddesteeg, en nog heden is er een trap te vinden, die toegang tot het geheele terrein verleent, en die, zooals vermoed wordt, er altijd heeft bestaan, en de gemeenschap daarstelde van het huis des molenaars met den Molen. Het genoemde terrein is thans hervormd in eene Kweekschool voor de Zeevaart, en dus nog
| |
| |
minder dan vroeger te herkennen, doch de trap, die echter ook al verandering ondergaan heeft, benevens de toegang, bestaat nog. Hieruit volgt nu, dat men in het onderschrift op de geëtste prent eene verandering moet maken en lezen: Dit is de Molen, waar rembrandt van ryn, eenige schreden verder, in het woonhuis van zijn vader, den molenaar, in de Weddesteeg gelegen, werd geboren enz. Natuurlijk, hebben de vreemde auteurs, met de ontdekking der genoemde teekening van de bisschop, en met de berigten, in het Werk van Dr. Scheltema bekend geworden, dit gretig meêgedeeld, zoo als de Heer Charles Blanc in L'oeuvre de rembrandt, reproduit par la Photographie etc., Paris, 1858, alsmede in een ander Werk, grootendeels denzelfden tekst bevattende, getiteld: L'oeuvre complet de rembrand décrit et commenté, door denzelfden, Paris, 1859, I. deel, waarin eene kopij voorkomt naar de ets van cornet genomen, die den Heer Blanc een Exemplaar bij zijn bezoek te Leyden, ten geschenke gegeven, en hem de plaats, waaruit het punt der voorstelling van den Molen genomen was, heeft aangewezen, zoodat de bezitters der Werken van Blanc er mijne latere en juistere aanwijzing, hierboven gedaan, moeten bijvoegen, om der waarheid getrouw te zijn. - Scheltema zegt: ‘De grootouders van rembrand waren Gerrit Roelofszoon van Ryn, en Lysbeth Hermans-dochter. In 1581 was de man reeds overleden, en de Weduwe hertrouwde met Cornelis Klaaszoon, molenaar van Berkel, wonende, sedert 1574, in de Weddesteeg, bij de Wittepoort, te Leyden. Bij haren eersten man had Lysbeth slechts twee kinderen, Herman, den vader van onzen rembrand, en Marytje van Ryn. De laatste is gehuwd geweest met een schipper, Pieter Klaaszoon van Medemblik, uit welken echt eenige telgen zijn voortgesproten. Na zijn dood kwam Lysbeth, met haren broeder, Herman, overeen, om de woning van den Molen, in de Weddesteeg, in tweën te scheiden en te laten betimmeren, om elk met hun gezin een gedeelte daarvan afzonderlijk te bewonen. Herman-Gerrits-zoon van Rijn, die hetzelfde bedrijf, als zijn vader, te weten, dat van molenaar uitoefende, trouwde, den achtsten October, 1589, in de St. Pieterskerk, te Leyden, met Neeltje Willems-dochter, van Zuidbroek, eene dochter van Willem Adriaenszoon, van Zuidbroek, en Lysbeth Cornelis-dochter. Op den 1. Maart, 1600, maakte Herman Gerritszoon van Rijn, molenaar, bij de Wittepoort, te Leyden, met zijn huisvrouw, Neeltje Willems-dochter, van Zuidbroek, een Testament voor den Notaris Willem Woudenvliet, hetgeen aantoont, dat hun huwelijk alstoen reeds met vijf kinderen gezegend was. De namen van deze kinderen, die hier niet vermeld zijn, blijken later uit een Register van Volkstelling, aangelegd te Leyden, den 18. October, 1622, ter betaling van het hoofdgeld, waarin, behalve een zoon, Adriaan, nog genoemd worden, als toen in leven zijnde, Gerrit, Machtelt, Sara, Willem, rembrand en Lysbeth. Adriaan volgde zijnen vader, als molenaar, in den Moutmolen op, en is in, of althans niet lang vóór, 1654 overleden. Ook Gerrit werd molenaar, doch op een korenmolen, staande te Leyden, bij de Morschpoort; hij is den 23. September, 1631, gestorven en in de Pieterskerk begraven. Van Machtelt en Sara zijn geene bijzonderheden bekend; zij hebben geenen hoogen ouderdom bereikt, zijnde reeds in 1640 niet meer in leven. Willem is broodbakker geworden, even als de vader zijner moeder. In de Registers van den Tweehonderdsten penning van 1646, te Leyden, wordt hij en zijne jongste zuster, Lysbeth, als arm opgegeven, waarom hunne namen in het boek zijn doorgehaald. rembrand's vader moet reeds vóór, of in het begin van 1634 overleden zijn, blijkens het Testament van zijne vrouw, als weduwe, den 14. Junij van dat jaar, voor den Notaris Adriaen Paedts gemaakt. Zij stierf te Leyden, in 1640, en is den 14. September van dat jaar, aldaar, in de Pieterskerk begraven. Buiten
| |
| |
andere vaste goederen binnen Leyden, en van een speeltuin, te Zoeterwoude, wordt in dat Testament nog gewag gemaakt van twee molens, den genoemden moutmolen, in de Weddesteeg, bij de Wittepoort, en een korenmolen, ook reeds vermeld, bij de Stads-Steenhouwerij, omtrent de Morschpoort, te Leyden, die den 30. December 1630, door rembrand's broeder, Gerrit van Ryn, gekocht was. In 1640, waren slechts vier kinderen van Herman Gerritszoon van Ryn, en van Neeltje Willems-dochter, van Zuidbroek, meer in leven, namelijk Adriaan, Willem, rembrand en Lysbeth van Ryn, die met elkander de ouderlijke nalatenschap deelden. Bij de scheiding des boedels, op den 2. November, 1640, is de helft van den Moutmolen toebedeeld aan Adriaan van Ryn. Dit geschiedde onder voorwaarde, dat hij voor den halven molen zou uitkeeren eene som van 3875 guldens, met kustingen van 310 guklens elk jaar, in te gaan met Allerheiligendag (l November), 1640, en zoo voort tot de voldoening van de geheele som, die strekken zou ter afdoening van de lasten en schulden des boedels. Aan rembrand werd, volgens de boedelscheiding, onder andere partijen, voor zijn erfdeel toegevoegd eene som van 3565 guldens, die Adriaan boven de eerstgenoemde aan den boedel nog schuldig was. Deze beloofde, dit bedrag aan zijnen broeder rembrand te zullen voldoen met 300 gulden 's jaars, te beginnen met Allerheiligendag, 1641; rembrand ontving daarvoor van hem eenen kustingbrief.’ - Nopens zijn huwelijk vindt men de volgende aanteekening in het Puiboek der Stad Amsterdam: ‘10 Junij, 1634. rembrand hesmansz. van ryn, van Leyden, oud 26 jaeren, wonende op de Breedstraet, vertoonde des moeders consent ter eenre, ende Saskia Vuylenburg, van Leeuwaerden, wonende op 't Bil tot Sint Anne-kerck, op het versoeck van haer neef Jan Cornelis, predikant, ter andere zyde.’ Tengevolge der voltrekking van dien echt, leest men in het Register der Gehuwden van de Grieteny het Bilt, in Friesland, ‘22 Junij 1634, zyn in 't houwelyck bevestiget rembrant hermans van rhyn, tot Amsterdam woonende, ende Saskia van Ulenborgh, nu tot Franeker woonachtich.’ De vader van de Bruid was, ‘Rombertus Uilenburg, doctor in de beide regten, die pensionaris van Leeuwarden geweest is, en, van 1584 tot 1597, als burgemeester of schepen tot de Magistraat dier stad heeft behoord. In 1597, werd Uilenburg Raadsheer in het Friesche Hof, welke post hij tot zijn overlijden, in 1624, voortdurend bekleedde.’ - Ik voeg hier nog bij, dat hij als afgevaardigde van dat gewest naar Prins Willem I., te Delft, werd gezonden; dat hij, op den 10. Julij, 1584, op dringend aanhouden van dien Vorst, het middagmaal in zijn huislijken kring heeft moeten bijwonen, en dat hij toen getuige was, hoe de onverlaat, Balthaaar Gerards, den Prins verraderlijk met eene buks doorschoten heeft; welk relaas hij aan den Magistraat der stad Leeuwarden heeft medegedeeld. Zie Js. An. Nyhoff, Bijdragen voor de Vad. Geschiedenis enz., Arnhem, 1840, dl. II. blz. 120. - In diens daarbij gevoegde Geslachtregister wordt ‘Saskia als zijn zesde kind vermeld, gehuwd met rembrand van ryn, en overleden te Amsterdam, den vierden Junij 1642.’ Meer dan waarschijnlijk, zal het den veertienden Junij moeten zijn, dewijl in het Grafboek der oude kerk, aldaar, staat: ‘Den Negentienden Junij, 1642, is begraven Sasjen van Voylenborch, huisvrouw van rembrant van ryn. Comt van de Breestraet.’ - Het eerste kind van rembrandt en Saskia is vroeg gestorven, en begraven in de Zuider-kerk, zoo als in het Grafboek dier kerk staat vermeld: ‘Den dertienden Augustus, 1638, is in die kercke begraven een kind van rembrant, schylder.’ Dit kind wordt gemeend, eene dochter te zijn geweest; het tweede en laatste uit dit huwelijk was titus van ryn. - Zie aldaar. - Verder wordt het Testament van Saskia Uilenburg, van 1642, ook
| |
| |
in zijn geheel meêgedeeld, waarin als hoofdzaak voorkomt, dat zij, ‘tot haere erffgenaemen geinstitueerd heeft, als sy doet by desen, titus van rhyn, haeren soon, met die conditie nochthans, dat de voors. rembrant van rhyn, haren man, tot herhuwens, ofte niet herhuwende tot stervens toe, in volle possessie ende vruchtgebruick van alle hare testatrices naerlatene goederen sal blyven sitten.’ enz. - Uit al deze authentieke bescheiden blijkt, dat de naam paulus, die bij veel vreemde auteurs nog vóór den doopnaam rembrandt gevoegd wordt, en zelfs nog in den Catalogus van het Museum-Van der Hoop te lezen staat, zeker, wel voor vervallen moet worden verklaard. - Wat belangt de insolvent-verklaring van den boedel van rembrandt, in 1656, de geheele toedragt van dit regterlijke feit, met al de daartoe behoorende authentieke bescheiden, vindt men in de Aanteekeningen, bij de Lofrede op rembrandt, door J. Immerzeel Jr., (1839) waar ook de geheele Inventaris des boedels is meêgedeeld; een curieus stuk, om er den aanzienlijken boedel van een gegoed kunstenaar in die dagen door te leeren kennen, en waaruit blijkt, dat hij, uit eene ruime beurs, allc voorwerpen, die tot de schilderachtige vormen behoorden, zich aanschafte, en tevens veel oude kunst bezat; bovendien een aantal schetsboeken, waarin, zeker, een groot aantal teekeningen van hem moeten voorkomen. Echter zegt Immerzeel, ‘onder deze verkooping schijnen geene Teekeningen of prenten begrepen te zijn geweest, daar men vervolgens in de Notulen van den 24. September, 1658, vindt aangeteekend, dat Heeren Commissarissen Adriaen Hendricksen hebben geauthoriseerd, by te wonen de opveiling en verkopinge van de papieren kunst, concernerende den boedel van rembrandt van ryn, en tot dien einde dezelve op de bekwaamste manier te sorteren en te bewaren, zooals hy ten meesten beste van den voorschreven boedel geraden vinden zou.’ - rembrandt heeft een tweede huwelijk aangegaan, waarvan echter geene andere bijzonderheden bekend zijn, dan het bestaan van twee kinderen, tijdens dien echt verwekt. ‘Vermoedelijk, zegt Scheltema, werd het gesloten in 1656, toen hij, op den 17. Mei, zijn huis op de Joden-breestraat liet transporteren ten name en behoeve van zijn zoon titus, en tevens kort daarna zijne roerende goederen moest laten verkoopen, om de moederlijke nalatenschap aan zijn zoon te kunnen uitkeeren, waartoe hij, ten tweeden male zich in den echt begevende, uit krachte van Saskia's testament verpligt was, en welke verpligting ééne der redenen werd, waardoor hij in eene zoo groote geldelijke ongelegenheid geraakte.’ De genoemde twee kinderen zijn welligt zonen, die, onder de personen met den geslachtsnaam Van Ryn, in het Begraafnis-boek der Wester-kerk, te Amsterdam, staan vermeld, als: ‘3 November, 1688, Bartholomeus; 27 Junij 1695, Pieter; 2 Augustus 1698, Cornelis; 29 Januarij, 1728, Gerrit.’ - Nopens het overlijden van rembrandt werden langen tijd onaanneemlijke jaartallen geboekt. Immers, bij Lord Aylesford, te Londen, zag josi, die over rembrandt's werken heeft geschreven, en in het jaar zijns overlijdens 1665 eerst berust had, eene schilderij van rembrandt met het echte jaarmerk 1667, hetgeen alle gestelde jaren vervallen deed. Niettegenstaande dit Immerzeel bekend was, heeft hij toch uit zijne bron, het Begraaf-Register van het Antonie-kerkhof, te Amsterdam, waarin rembrandt's begraafnis op den 19. Julij, 1664, zou zijn aangeteekend, het overlijden van rembrandt opgegeven. Dr. Scheltema zegt: ‘Ik heb de door hem bedoelde plaats in dit Register nageslagen, en bij de gezegde dagteekening, als begraven op het kerkhof, aangetroffen: “rembrant van ruynen, en syn kyndt, op de hoeck van de Wyjesteegh.” De schrijver is derhalve hier, bij minder ervarenheid in het lezen van het oude schrift, door de overeenkomst van namen, op een dwaalspoor geraakt. De andere
| |
| |
Begraafboeken der Stad te dezen einde doorzoekende, kwam mij in het Begraaf-rekening-boek der Westerkerk, de volgende aanteekening voor: “Deynsdach, 8 October, 1669. rembrant van ryn, schilder, op de Roosegraft, teghenover het Doolhof. Laet na 2 kynders,” van welke opgave de juistheid door het Doodboek der Westerkerk gestaafd wordt, terwijl hierdoor tevens de ware tijd van rembrands overlijden buiten allen twijfel is gesteld.’ Hoe jammer, dat latere auteurs, - onder anderen, de vermaarde Ernst Forster, in zijne Geschichte der Deutschen Kunst, Leipzig, 1860, Theil III, S. 130, van paul rembrandt van rhyn's overlijden zegt: ‘Und starb 1665 (nicht wie man sonst annahm, 1674)’ onze bronnen niet gekend heeft. Eveneens is het in den herdruk van rembrandt and his Works... Illustrated by exempels from the Etching of rembrandt, by John Burnet, London, 1859, in 4o., gegaan. - Wat betreft de huizingen, door rembrandt, te Amsterdam, bewoond, daarvan zegt Houbraken, dat dit het eerst in een Pakhuis op de Bloemgracht geweest is, hetwelk hij door afschietingen tot kleine vertrekken voor zijn aantal leerlingen had ingerigt; doch in de huwelijks-aanteekening van 10 Junij, 1634, lezen wij, dat hij zich op de Breestraat ophield. ‘Of het huis, destijds aldaar door hem bewoond, hetzelfde is, zegt Scheltema, als dat op de Sint-Antonie-breestraat, het tweede van de Hoogstraat, naar den kant van de Nieuwe Markt, kan ik niet bevestigen.’ Wel heeft Maaskamp gemeend, dit huis, ‘als het woonhuis van rembrandt herkend te hebben, aan een steen in den geveltop, waarop zich bevond een boomkweeker of landman, met een spade in de hand; onder welk beeld stond De Botiender. Toen de gevel van dit huis in 1830 vernieuwd werd, kocht de Heer a. brondgeest dezen steen voor zich aan, en liet op zijne kosten eenen anderen van blaauw arduin in den nieuwen gevel stellen.’ De juistheid hiervan is door velen in twijfel getrokken, en er zijn ook tot heden nog geene stellige bewijzen voor aan het licht gekomen. ‘In den tweeden brief van rembrandt aan Constantyn Huygens, die, waarschijnlijk, tot den 7. October, 1638, behoort, geeft hij-zelf zijn toenmalige woonplaats op, als zijnde de Suikerbakkerij (Rafinaderij), op den Binnen-Amstel. Dit wordt verder bevestigd door zijnen Brief aan den Heer van Schuylenburgh, van 12 Januarij, 1639, waarin staat: “Mynheer! ik woon op de, Binnen-Amstel, 't huis is genaemd die Suykerbakkery,” Zie Aanhangsel van Van Eynden en Van der Willigen. Naderhand is hij, bij aankoop, eigenaar geworden van een gebouw op de Joden-breestraat. Reeds in 1642, moet deze woning door hem betrokken zijn geweest, daar in het Dood-boek der Oude-kerk, berustende ter Weeskamer van Amsterdam, op den 19. Junij, 1642, staat aangeteekend, dat op dien dag begraven is Saskia Uilenburg, rembrand's vrouw, gewoond hebbende op de Breestraat over de Sint Tonissluys, 't tweede huys. Dit huis voert nog van voren een steen, met het jaar 1606, gewoonlijk, als het geboortejaar van onzen schilder vermeld. Het is een der oudste huizen van de geheele Breestraat, en heeft, hetgeen opmerkelijk is, behalve de noodige herstelling en verbetering, vooral uitwendig, sedert den tijd van rembrand slechts geringe veranderingen ondergaan. De voornaamste bestaat hierin, dat het gebouw, hetgeen van binnen veel ruimte bevat, door het optrekken van een scheidsmuur tot de derde verdieping, en hooger door de plaatsing van een planken-beschot, in twee gedeelten is gesplitst, terwijl men, om aan beide deelen een afzonderlijken toegang te verschaffen, naast de eerste nog eene tweede voordeur heeft geplaatst. Onze verdienstlijke stadgenoot de Heer c. springer heeft van dit gebouw twee keurige afbeeldingen gemaakt, de eene geschilderd, die op de vorige Tentoonstelling van Schilderijen, te Amsterdam, ter bezigtiging werd gesteld, en de andere geteekend, die in mijn bezit is.
| |
| |
Waarschijnlijk, heeft rembrand zich in dit huis opgehouden, tot het midden van 1656, toen, in de maand Julij, zijn boedel voor den verkoop is geinventariseerd. In den laatsten tijd zijns levens woonde hij aan de noordzijde van de Rozengracht, voorbij de derde dwarsstraat, of Accolyenstraat, tegenover het oude Doolhof van Philippus Lingelbach, blijkens de aanteekening in het Begraaf-rekening-boek der Westerkerk.’ - Dat rembrandt Italië en Engeland heeft bezocht, en zelfs te Stokholm onderwerpen uit de Zweedsche geschiedenis zou hebben geschilderd; dat hij zijne laatste levensjaren daar beeft doorgebragt, en omstreeks 1670, in Zweden, is overleden, zooals bij vreemde auteurs wordt gelezen, behoeft geene wederlegging. Scheltema zegt, en teregt: ‘De waarheid is, dat rembrand nooit den Vaderlandschen bodem verlaten, en steeds de Amstelstad tot zijne woonplaats gehad heeft. Waarschijnlijk, is de verste reis, door hem volbragt, die naar Friesland geweest, toen hij Sint-Anna parochie bezocht, om met Saskia in het huwelijk te treden.’ - Wel worden de drie zijner bekende geëtste prenten, met den naam venetiis 1635 beteekend, tot bewijs daarvoor aangevoerd, doch ‘verder wordt dit ondersteld verblijf in Italië door niets gestaafd, waarom ik, zegt Scheltema, geloof, gerustelijk het als verzonnen te mogen beschouwen.’ Verder zegt hij nog: ‘Ik heb de bedoelde prenten bezigtigd en uit de letters van het woord, voor venetiis gehouden, niets anders kunnen lezen dan renetus, waarmede de schilder welligt zijn eigen naam in een Latijnschen vorm heeft willen uitdrukken. Op zijne andere platen treft men ook soms woorden aan, in een luim of lossen inval daarop gekrabbeld.’ - Hoe oorspronklijk zich het genie onder alle hemelstreken ontwikkelen kan, en dat het niet bepaaldelijk Italie's hemelstreek is, die alleen door haren invloed de oorspronklijke kleuren in de schilderkunst kan te weeg brengen, zooals doorgaans wordt gemeend, werd met grond betoogd door le Comte Orloff, die zich, in zijne Essai sur la Peinture en Italië, depuis les temps les plus ançiens jusqu à nos jours, Paris, 1823, T. II, p. 66, aldus laat hooren: ‘C'est par divers moyens qu'elle parvint à cette gloire. Les uns attribuent au ciel de Venise, si beau par ses couleurs, si riant par l'éclat de ses teintes, le type de ce coloris brillant, que fait sa renommée dès que la peinture à huile fut découverte. C'est dans ces cieux, dit-on, que les peiutres Venétiens puisèrent leurs brillantes couleurs; c'est pour se les approprier, qu'ils dérobèrent à la nature sa palette: mais le ciel brumeux de la Hollande vit naître des peintres rivaux, pour le coloris, des peintres Venétiens, et cette origine céleste est l'hommage d'une imagination reconnaissante, plustôt qu'une vérité démontrée. On sait que ce coloris ne brilla pas moins dans les accessoires que dans les parties principales des tableaux, et dans les vêtemens que dans les personnages’ etc. Dit is door een onpartijdigen Russischen Prins, als geheel toepaslijk voor onzen rembrandt, geschreven. - Onder zijne leermeesters in de Kunst, noemt Houbraken ook jacob pinas: maar hoe moet men hem dan verstaan, als hij op jan en jacob pinas meldt, ‘jan was wel 't veerste in de kunst gevorderd, en heeft in den jare 1605 met p. lastman, geboren 1581, verscheiden jaren in Italiën geweest, om zich naar de beste voorbeelden te oefenen. Zyn penseelwerk helde naar den bruine kant, waarom vele gelooven, dat rembrant hem daarin nageäapt heeft. Vondel gedenkt hem, in zijn Voorberigt voor 't Spel Josef in Dothan, met deze woorden: Josefs verkooping schoot ons in den zin, door het Tafereel van jan pinas, hangende nevens meer konstige stukken van p. lastman, ten huize van docter Robbert van der Hoeven, daar de bloedige rok den vader vertoont wort.’ Hier doelt immers het naäpen op jan. Doch genoeg: Houbraken heeft het werk van pinas, als van den aard der kunstregelen afwij- | |
| |
kende, om zoo te zeggen, buiten de ware kunst gesloten, en zich, waarschijnlijk, bij de lessen van zijn meester, samuel van hoogstraeten, (die een leerling van rembrandt was) herinnerd, wat deze zegt in zijne Inleiding tot de Hooge Schole der Schilderkonst enz., blz. 273: ‘Wonderlyk heeft zich onze rembrant in reflexeeringen gequeeten, jae, het scheen of deze verkiezing van 't wederom kaetsen van eenich licht zyn rechte element was; had hy zich maer wat beter op de grondregels deezer konst verstaen: want die alleenlyk op zyn oog en gewaende ondervindinge steunt, begaat dikwyls feylen, die den spot van leerjongens, ik zwyge van meesters, verdienen: en zoo veel te meer, daer deze zekere kennisse, voor die er zich een weynig aen laet gelegen zyn, zoo gemakkelyk zyn te bekomen.’ Hieruit blijkt, zonneklaar, wat eigenlijk rembrandt's genie was, hetgeen in zijn tijd niet begrepen, en slechts als voorbijgaand, eigendunklijk-luimig werk, aan zijn persoon eigen, beschouwd werd. Kon van hoogstraeten, met zijn meester en leerling, thans het in Europa gevelde oordeel in metaal te Amsterdam aanschouwen, zij zouden gewis hunne uitspraak beschaamd herroepen. - Het schijnt uit alles te blijken, dat rembrandt zich zoo geheel aan zijn kunstzin overgaf, dat hij geen ander levensgenot smaakte, en als rond burger, warsch van vleijende hoflijkheid, de zamenleving en gemeenzamen omgang met en in de hoogere kringen gedeeltelijk verbeurde, evenwel met uitzondering van degenen, die hem, niettegenstaande zijn eigendunklijken handel en wandel, wegens zijn talent hoogachtten, en voor wie hij veel werken vervaardigd heeft. Intusschen is het zeker, dat de hoogere standen, vooral wat Portretten betrof, zich meer van de toen reeds ingedrongen hoogst-bevallige wijze van voorstelling, dan van de al te getrouwe teruggave van rembrandt's werk bedienden. - In onzen tijd is ontdekt, dat zijn talent door de hooge Regering was opgemerkt, en zij niet in gebreke bleef, zich in hare paleizen van zijne kunst te voorzien, waarvan tot bewijs verstrekken drie Brieven van rembrandt aan Constantyn Huygens, Heer van Zuylichem, door den druk bekend gemaakt, en waaruit wij zien, dat hij, ja, geen geletterd, doch ook geen onbeschaafd man was, als zijnde deze van den volgenden inhoud: ‘1.) Mynheer! Soo ist dan, dat ick met Lyvensen UE. dese twee stucken toesende, die ick meen, dat soodaenich sullen bevonden werden, dat Syn Hoocheyt nu selfs my niet (met) min als dusent guldens voor ider toeleggen sal; doch soo Syn Hoocheyt dunckt, dat sy 't niet en meeryteeren, sal naer syn eygen believen minder geeven, my verlaetende op Syn Hoocheyts kennis en discreesy; sals my danckbaerlick daer met laeten contenteeren, ende blyvende neffens myne groetenisse synen DW. ende geneegen dienaer rembrandt. Hetghene ick aen de lysten ende kas verschooten hebb, is 44 guldens in alles.- Achter op den brief staat: Die reeckeningen van de 2 stucken. - 2.) Mynheer! Mynheer met schroomen is 't, dat ick UE. met myn scryvens kom besoucken, ende dat door 't seggen van den ontfanger Wttenboogaert, dien ick 't tardeeren van myn betaeling klaechde, hoe dat de treesoirier Volbergen dat loochgent, als dat daer jaerlickx interessen getrocken werden, soo heeft my de ontfanger Wttenboogaert nu voerleden woondach daerop geantwoort, als dat Volbergen allen halfver jaer die selven interessen heeft gelicht, dat tot nu toe, soo dat daer nu wederom 4.000 k. guldens by denselven kantooren verscheenen is, ende by deesen waerachtyge geleegentheyt soo bidde ick UE. myn goetaerdygen heer, dat myn ordinansy nu in den eersten mocht klaer gemaeckt werden, opdat ick myn welverdiende 1144 guldens nu mocht eenmael ontfangen, ende ick sal sulx aen UE. met omkerenden dienst ende blyck van vrienschap altyts soucken te reekumpenseeren. Met deesen is 't, dat ick mynheer hartelick groete ende wensche, dat Godt UE. lanck in goede gesondt- | |
| |
heyt ter saelicheyt (spaere). UE. Dw. ende geaffexcioneerde dienaer rembrandt. Ick woon op de Binnen-emster in die Suykerbackery. 7 Oct. - Opschrift. Mynheer, Mynheer van Suylykum, Raet ende Secretaryus van Syn Hoocheyt in den Schraeven Haegh. Port. - 3.) Mynheer! Met een sonderling vermaeck hebbe ick UE. aengenaemen missyve van den 14 deser doorleesen, bevinden daer UE. goede gunst ende geneegenheyt, soo dat ick van harte geneegen ver obblysier blyve, UE. rekumpensyve dienst ende vrienschap te doen. Soo is 't door geneegentheyt tot sulex, tegens myns heeren begeeren, dees bygaenden douck toesende, hoopende, dat U myner in deesen niet versmaeden sult, want het is die eerste gedachtenis, die ick aen mynheer laet. Mynheer de ontfanger Wttenboogaert is bij my geweest, soo als ick besich waer met dees 2 stuckens te packen. Hy most die noch eerst eens sien. Die seyde, soo het Syn Hoocheyt beliefd, wil my hier wt syn kantoor die betaelinge wel doen. Soo soude ick aan U mynheer versoucken, sulx Syn Hoocheyt my toelecht van die 2 stuckens, dat tsel (ve) gelt hier in den eersten ontfangon mocht, daer ick nu sonderlinge meede geryft soude weesen. Hierop verwachten, soo 't mynheer gelieft, bescheyt, ende wensche UE. faemyly alle geluck ende heyl, dat neffens myne groetenisse. UE. Dw. ende geaffexcyoneerde dienaer rembrandt. In der haest deesen 27 Jawary 1639. Mynheer hangt dit stuck op een starck licht ende dat men daer wyt kan afstaen, soo sal 't best vouchen.’ - Het zou wel onder de raadsels sijn gebleven, welke stukken door Prins Frederik Hendrik, volgens deze Brieven, gekocht zijn geworden, zoo men niet ontdekt had, dat in de Ordonnantie-boeken van Prins Frederik Hendrik, over de jaren 1637-1650 de volgende post geboekt staat: Den seventien den February 1639 is gedepescheert ordonnancie op d' attestatie van d' Heer van Zuylichem, ten behoeve van den schilder rembrandt, als volgt: Syne Hoocheyt ordonneert hiermede Thymen van Volbergen, syner Tresorier ende Rentmeester-generaal, te betalen aen den schilder rembrandt de somme van twaelffhondert vier ende veertich Carolus guldens, over twee stucken schildery, wesende 't eene de Begraefenisse ende het andere de Verrysenisse van onsen Heer Christus, by hem gemaeckt ende gelevert aen Syn Hoocheyt, uytwysende de bovenstaende verclaringe.’ De twee schilderijen hadden dus tot onderwerp De Begrafenis en De Opstanding van Christus, en maken, met de door rembrandt vroeger aan den Prins geleverde Kruisiging, - Aflating van het Kruis, - en Hemelvaart, eene rij of reeks van Passiestukken uit, - zegt Scheltema - zoo als er nog verscheidene van voorname meesters bestaan. Uit de nalatenschap van Prins Frederik Hendrik zijn zij overgegaan in de voormalige Dusseldorpsche Galerij, in wier Beschrijving zij voorkomen, vermeerderd met eene zesde schilderij, verbeeldendo de Aanbidding der Herders. Doch in de Kunstkronijk, 1860, bl. 40, waarin mede de gemelde Ordonnantie staat medegedeeld, wordt aan het slot, door den Heer Mr. C. Vosmaer, de Aanbidding der Herders, als tot die rij of reeks behoorende er bijgevoegd, en dat rembrandt ‘ook nog voor Frederik Hendrik, omstreeks 1646, heeft geschilderd, twee andere Passie-stukken, De Geboorte, en De Besnijdenis van Jezus. Hij werd voor deze iets beter betaald, dan voor de eersten. De Prins bezat alzoo acht stukken van rembrandt.’ Ziehier de Ordonnantie tot betaling dier twee stukken: ‘Syne Hoocht. ordonneert hiermede synen Tresorier en Rentmr. Gnael. Willem Ketting de Jong, te betalen aen n. rembrant, schilder, tot Amsterdam, de somma van 2400. Car. guld. ter saecke dat hy ten dienste van Syne Hoochht. heeft gemaeckt en gelevert twee schilderyen, d' eene van de Geboorte Christi en d' ander van de Besnyding Christi. Ende mits enz. 's Gravenhage 29 Nov. 1646.’ Ik moet aan het bepaalde berigt van Dr. Scheltema, dat
| |
| |
deze stukken na den dood van den Prins, in 1647, uit diens nalatenschap in de voormalige Dusseldorpsche Galerij, - in wier beschrijving zij voorkomen, - zijn overgegaan, geloof hechten, doch daarbij doen opmerken, dat de eigenlijke Galerij eerst in 1710 voltooid was, en de stichter Johan Wilhelm, Hertog van de Paltz, geboren 1658, en overleden 1714, hier niet bedoeld kan zijn. Bovendien is deze Vorst eerst zeer laat tot het verzamelen van kunstwerken, (waartoe hij vroeger geene de minste roeping gevoelde) overgegaan, en wel naar aanleiding eener schilderij van rubens, De Slag der Amazonen, welke hij, op gevorderden leeftijd, ten geschenke had ontvangen, en waardoor de zucht bij hem ontstond, om méér kunst te bezitten: hieraan is de bedoelde Galerij haren oorsprong verschuldigd. Ik meen, dat de bedoelde overgang eerst na den dood van Willem III., 1702, geschied is, dewijl het Vorstlijk huis Brandenburg, door huwelijk van Frederik Willem, met Louise Henriette, oudste dochter van Frederik Hendrik, (bij ontstentenis van manlijk oir) tot de erfgenamen behoorde. Deze kan de bedoelde schilderijen wel geërfd hebben, en zij kunnen hierdoor, welligt, later aan de Paltz gekomen zijn. Ze hebben tot sieraad verstrekt der Galerij te Dusseldorp, doch zijn, tijdens de Fransche omwenteling, niet naar Parijs vervoerd, zoo als Dr. Sheltema, bij vergissing, zegt, want de geheele Verzameling is, in 1805, bij erfenis aan het Vorstlijk huis van Beijeren overgegaan, en berust thans in de Pinakotheek, te Munchen. - De volkeren dezer eeuw zijn door hunne hooge beschaving zoo ver van hunne vroegere waardering teruggekomen, dat zij, heenziende naar het voorgeslacht, thans Geniën ontwaren, die hunnen roem, de eeuwen door, hebben gehandhaafd. Dit is voornaamlijk in het vak der Beeldende Kunsten het geval, zoodat men Europa, soms, met berouwhebbende schaamte, nu hulde ziet brengen aan Kunstenaars, die de schitterendste paarlen aan de kroon van hun Vaderland hebben gehecht. Wie zal niet met mij instemmen, dat aan rembrandt, die daartoe in de eerste plaats behoorde, de verdiende hulde moest worden toegebragt? Deze opvatting werd het eerst, met een feestdronk, door den Heer j. bosboom, bij een plegtigen maaltijd van Nederlandsche Kunstenaars, te 's Gravenhage, op den 11. Julij, 1841, aan den Antwerpschen schilder n. de keyser en andere Belgische kunstenaars gegeven, voorgesteld, met dit gevolg, dat men aldaar toen den grondslag legde tot het oprigten van een Standbeeld voor hun aller Meester, rembrandt van ryn. Na, met den besten wil bezield, vele zwarigheden te hebben overwonnen, heeft de Ridder louis royer het voorstel der Commissie, onder betooning van hooge belangstelling en onbaatzuchtigheid, aangenomen, en zich bereid verklaard, om die taak te volbrengen. Spoedig had zijn scheppend genie het Model op een vierde der ware grootte vervaardigd, hetgeen te Amsterdam, in de Maatschappij Arti et Amicitiae, en te 's Gravenhage, in het Gebouw der Teeken-Academie, werd tentoongesteld; terwijl het tevens, ter bezigtiging van Z.M. Koning Willem II., in de Gothische zaal van diens Paleis werd overgebragt, en den onverdeelden lof van het algemeen mogt inoogsten. In 1847 was het pleister-model voor de gieterij voltooid. Na afloop der onvoorziene buitenlandsche staatsberoeringen, die ook hier op de finantiële aangelegenheden grooten invloed uitoefenden, werd het Standbeeld, den 27. September, 1851, op de Gieterij der Heeren Enthoven, te 's Gravenhage, van ijzer gegoten, zijnde, zonder piedestal, h. 4,245 el, en 6000 Ned. ponden zwaar. Den 7. Mei, 1852, is het, te Amsterdam - niet op het oude Beursplein (gelijk dit aanvanklijk daartoe was aangewezen) als zijnde in dien tusschentijd weggeruimd, maar op de Botermarkt - op het voetstuk geplaatst, waarop tot opschrift staat: hulde van het nageslacht. anno 1852. Vier honderd personen, waaronder Z.M. Koning Willem III., toen als Prins aan het hoofd, hebben tot de daar- | |
| |
stelling van het Monument geldelijk bijgedragen, terwijl er ruim twee honderd waren, die voorwerpen tot verloting, ten behoeve van het fonds der oprigting verstrekten. In het voetstuk heeft men een blad Perkament gemetseld, waarop de namen van al deze personen voorkomen, met de vermelding, dat het Standbeeld, vervaardigd door l. royer, is onthuld in tegenwoordigheid van Z.M. Koning Willem den Derde, op den zeven-en-twintigsten Mei, 1852, toen Mr. G.C.J. van Reenen, Burgemeester van Amsterdam was. - Onbeschrijflijk was op dien dag de geestdrift der bevolking, om een hunner voorvaderlijke burgers, voor het eerst, in het openbaar en in hun midden aldus te zien gehuldigd en vereerd, te meer, omdat Z.M. de Koning en Z.K.H. Prins Hendrik der Nederlanden, met hun gevolg, deze plegtigheid door hunne tegenwoordigheid verhoogden. Nadat Z.M. op de tribune had plaats genomen, nam de Heer Dr. L.R. Beynen, Voorzitter der Haagsche Commissie, het woord, en rigtte eene niet minder sierlijke dan kernachtige toespraak tot den Koning, waarin hij, met fiksche trekken, de verdienste van rembrandt deed uitkomen, en tevens opmerkte, hoe zijn Standbeeld met andere gedenkteekenen, die aan zijn tijd herinneren, krachtig moet getuigen van den roem en den godlijken zegen dezer eeuw. ‘Daarom, - zeide de Redenaar, uit naam der vereenigde Commissiën, - was de tegenwoordigheid van Z.M. op dit nationale feest eene behoefte voor onze harten, omdat bijna iedere schoone herinnering uit de eeuw van rembrandt onafscheidelijk is van het Huis van Oranje, en omdat in onze harten de banden nog hecht zijn, die God tusschen dat Doorluchtig Geslacht en ons lieve Vaderland heeft gehecht. Die banden zijn, bij den aanvang van onzen vrijheids-krijg, ingewijd met het edel bloed, door Graaf Adolf, op Heiligerlee's velden, gestort; die banden zijn voor weinige weken nog met mannelijke woorden door Z.M. bij Heiligerlee's gedenkteeken bevestigd. Sire! - dus eindigde hij zijne rede - het zij Nederlands Kunstenaars geoorloofd, bij het Standbeeld van rembrandt, die taal, door U, op dat oude slagveld, gesproken, te beantwoorden met de bede: dat Uwer en onzer Vaderen God U en Uw Doorluchtig Geslacht moge sparen, als in de dagen van ouds, voor het dierbaar Vaderland; en dat, wat er ook moge veranderen en verkeeren, onze leus nog moge weêrklank vinden in de harten van het verste nageslacht, de leus: Voor God, voor Oranje, en voor Vaderland: - voor het Vaderland en Oranje!’ Na een gegeven teeken, viel het doek, dat het Beeld bedekte, en de gestalte van rembrandt werd zigtbaar, onder het gejubel der menigte en het geschal der trompetten. Op uitnoodiging der Commissiën, begaven Z.M. de Koning en Z.K.H. Prins Hendrik zich van de tribune, langs een pad, met groen en bloemen bestrooid, naar het Standbeeld. Daar gekomen, rigtte de Heer Beynen, het woord tot den Heer Mr. G.C.J. van Reenen, Burgemeester van Amsterdam, uit naam der Oprigters van het Monument, aan de Hoofdstad ten geschenke gegeven. ‘Aan Amsterdam,’ - zeide hij teregt, - kwam inzonderheid het Gedenkteeken van rembrandt toe. Hier had de Kunstenaar het grootste deel van zijn leven doorgebragt; hier had hij zijne onschatbare werken vervaardigd, hier was hij ontslapen, hier rustte zijne asch.’ Het achtbare Hoofd van het Amsterdamsche Bestuur beantwoordde deze rede op eene gepaste wijze, en nam met dankbaarheid het geschenk voor de Stad, door hem waardig vertegenwoordigd, aan. De Koning betuigde daarop voor de tot hem gesproken woorden zijnen dank aan de vereenigde Commissiën, door wier eendrachtig streven dit grootsche werk was aangevangen en volvoerd. ‘Dit is geen bloedig Gedenkteeken, - dus sprak Z.M., - gelijk aan dat op de velden van Heiligerlee. Ik herinnner mij nog levendig het daar gesprokene, en wat Ik toen gezegd heb, heb Ik tot het geheele Vaderland gezegd, tot mijn geheele,
| |
| |
mijn innig geliefde Volk. Want ik heb vertrouwen op mijn Volk, zoowel in oogenblikken, als het gevaar dreigt, en het de verdediging van den vaderlandschen bodem geldt, als wanneer het betreft de Kunsten des vredes, de Letteren, de Wetenschappen. Moge dan ook dit Gedenkteeken de getuige blijven van de wijze, waarop Nederlandsche harten steeds voor het Vaderland kloppen. Leve het Vaderland!’ Al de aanwezigen herhaalden dien kreet, er met geestdrift bijvoegende: ‘Leve de Koning!’ ‘Het was een schoon oogenblik, - zegt Dr. Scheltema - dat, naar wij ons mogen vleijen, door het penseel van den verdienstlijken pieneman zal worden vereeuwigd.’ - De daaropvolgende feesten waren luisterijk: dat in het Park was betooverend-schoon ingerigt; doch ze zijn te menigvuldig, om hier nader omschreven te kunnen worden, en ik verwijs dus slechts naar het Programma van het Rembrandts-feest, te Amsterdam, bij P.C.L. van Staden, Cz., 1852, uitgegeven, en waarin ze uitvoerig staan vermeld. Voorts zijn er twee fraaije Gedenkpenningen op de Onthulling vervaardigd, een door den Heer j.p. menger, te Utrecht, en een andere door den Heer l. hart, te Brussel. De eerste heeft op de voorzijde het Monument, met randschrift: het standbeeld van rembrandt, onthuld te amsterdam, 27 mei. 1852. Op de keerzijde een Palet en penselen, omgeven door de Morgenster. De tweede, dien de Heer louis hartog, uit liefde tot de kunst, heeft laten slaan, is van de grootste soort. De voorzijde voert rondom het Standbeeld tot omschrift: onthuld in tegenwoordigheid van z.m. den koning willem iii., op den 27. mei, 1852. Op de keerzijde onderscheiden voorwerpen, tot de beoefening der Schilderkunst behoorende, omschenen door een straalkrans, waarin, boven een ontrold lint, de woorden: hulde van het dankbaar nageslacht. Het randschrift luidt: aan rembrandt van ryn, geboren te leyden, 15 july, 1606, begraven te amsterdam, 8 october, 1669. Nog is er een, op de grootte van een gulden, door den Heer de vries Jr. vervaardigd, met het Portret, waar boven eene Ster, en met het omschrift: rembrandt van rhyn. Keerzijde: het Standbeeld, tot omschrift hebbende: plegtig onthuld te amsterdam, 27 mei, 1852. - Al het verdere, wat tot oorspronklijke bewijsstukken voor de oprigting van het Standbeeld, en de daarop gevolgde feesten heeft gediend, heb ik, zooveel mogelijk, verzameld en in een band in fo. te zamen gevoegd, waaronder vooral de vliegende volksbladen, om den geestigen en soms scherpzinnigen inhoud, curieus zijn; alsmede de miniatuur-afbeeldingen van het Standbeeld, die, bij het afsteken van het vuurwerk, uit de lucht op de menigte nedervielen. - Van zijn Portret vint men in Weigel's Kunstlager-Catalog, 27 Abth., niet minder dan 42 stuks, afzonderlijk in prent gebragt, behalve een aantal, in de bekende Boekwerken voorkomende, beschreven.
| |
[Remigius. (Gaspar)]
REMIGIUS. (Gaspar) Zijn naam komt aldus voor: gaspar rem. Belg. pinxit. en moet, volgens Brulliot, beteekenen caspar rems, of remigius, een Vlaamsch schilder, die omstreeks 1580 bloeide, en van wien geene andere bijzonderheden zijn bekend. - Op eene prent, door sadelek gegraveerd, voorstellende St. Hiëronymus, in eene grot, geknield voor een Crucifix enz. leest men, van onder, in de marge, een vierregelig Latijnsch vers, en deze Opdragt: Domenico Francesco de Castellis belg. Pictori egregio caspar rem. Amicitiae ergo D.D. - Nagler, dit alles aanvoerende, maakt de gegronde opmerking, dat in de opdragt rem zonder punt staat, zoodat dit wel de ware naam kan wezen. Zulks zoo zijnde, zou hij wel aan hans rem - Zie aldaar. - verwant kunnen zijn.
| |
[Remius, (J.) Zie Rem. (Hans)]
REMIUS, (J.) Zie REM. (Hans)
| |
[Remsdyke. (A. en J. van) Zie op Rymsdyck. (A. en J. van)]
REMSDYKE. (A. en J. van) Zie op RYMSDYCK. (A. en J. van)
| |
[Renard. (Lodewyk)]
RENARD. (Lodewyk) Over dezen kunstenaar vond ik bij eenig, mij bekend
| |
| |
auteur, niets vermeld, of hij in Vlaanderen of Brabant gewoond, en welligt ook in Duitschland zijne kunst uirgeoefend heeft. Ofschoon dit wel te denken is, blijft het echter onzeker. Eene groote prent, door j. gole, zijnde het Portret van Frederik Wilhelm, Hertog van Brandenburg enz., is naar zijne teekening gegraveerd.
| |
[Rendorp. (Mr. Pieter)]
RENDORP. (Mr. Pieter) Heer van Marquette, eertijds Heemskerk genaamd, Burgemeester en Kaad der Stad Amsterdam, wiens afbeelding, door j. houbraken, onder de Bijprenten in Wagenaar's Vaderl. Historie voorkomt. In de Kunst- en Historiekundige Beschryving van alle de Schilderyen op het Stadhuis van Amsterdam enz., door Jan van Dyk, Ibid., 1790, vond ik, op blz. 162, eene mededeeling van dien kunstschilder op het jaar 1748 aangehaald: ‘Wy zyn genoegzaam overtuigt, dat niet alleen onze grootachtbare Vaderen volharden in de kunst te kweeken, maar zelfs den thans regerenden Heer Burgemeester pieter rendorp ons alle in vlytige oefening der kunsten niet alleen vooruit streeft, maar ver te boven gaat enz.’ - In Kok, Vaderl. Woordenboek, vond ik dit verder bevestigd, als hij zegt: ‘van het Oude Mannen- en Vrouwen-gasthuis, in de gedaante zooals het zich tegenwoordig (1791) vertoont, had de Heer pieter rendorp een ontwerp gemaakt, en wierd het, daarmede overeenkomstig, voltooid.’
| |
[Renesse. (C.A.)]
RENESSE. (C.A.) Bij sommigen wordt ook wel a.c., als zijn voornaam gesteld, doch de naauwkeurige Heller (L.) schrijft c.a. - Deze weinig bekende kunstenaar verdient, door mij te worden geboekt, en ik geef hier, wat Brulliot, hem betreffende, meêdeelt. a.c. renesse, - in zijne Registers staat c.a. - zeer bekwaam teekenaar en plaatetser, van wien in de Kunstgeschiedenis bijna geene melding wordt gemaakt, heeft zoodanig in den geest van rembrandts etskunst weten door te dringen, dat men zijne etsen voor die van dezen grooten meester nemen kan. Bartsch heeft slechts ééne prent van hem aangenomen, in zijn Catalogus van rembrandt, Tom. II, p. 104, Nr. 18. - De prenten van renesse bewijzen, dat hij werkzaam was tusschen de jaren 1649-1661, - Nagler zegt tot 1670 en in Holland moet hebben gebloeid, waar men echter beweert, geene levensberigten van hem te kennen. - By Van Eynden en Van der Willigen, I, blz. 298, vindt men van hem eene schoone teekening in zwart krijt, voorstellende Een Jongeling, waarop a. renesse en 1669 staat, doch die verder nergens eenig berigt over dezen kunstenaar geven. - Wij kennen alleen, zegt Brulliot, elf stuks prenten, door hem geëtst, waaronder er slechts ééne is met zijn monogram, c.a.r., beteekend, als: Een Mansportret, ten halven lijve, van voren te zien, met baret op het hoofd, houdende eene graveerstift in de linkerhand, die op eene tafel leunt. Dit portret moet dat van dezen kunstenaar-zelven zijn; het is geëtst en met de drooge naald afgewerkt; h. 2 dm. 11 str., br. 2 dm. 7 str. Par. De overige prenten voeren bijna allen hetzelfde monogram, maar met de letters (enesse.) - Heller (L.) geeft nog de volgende, door hem geëtste prenten op: Een Geestelijke, in een leuningstoel, bij eenige boeken gezeten. - Een Man op middel-baren leeftijd, met een calotje op het hoofd, en een mantel om; half-figuur. - Een Dorps-kermisfeest, waarop zich voor de menigte kwakzalvers vertoonen. - Hierbij moet ik doen opmerken, dat de genoemde teekening bij Van Eynden en Van der Willigen aan a. renesse wordt toegekend, en dat Brulliot hem voor denzelfden persoon als c.a. renesse heeft gehouden.
| |
[Renesse. (Daniel)]
RENESSE. (Daniel) Brulliot heeft naauwkeurig ook dezen kunstetser beschreven, en hem van c.a. renesse wèl onderscheiden. Hij noemt eene prent, Farao, in de Roode Zee verdrinkende, door hem zeer fraai, in den stijl van rembrandt, geëtst; de Koning, met opgeheven armen, ter linkerzijde van een wagen door twee paarden getrokken, die reeds ten halven lijve in het water staan, en
| |
| |
waarvan de geleider neêrvalt; regts, in de verte, de vernietiging van Farao's leger, en links een ruiter, die zich tracht te redden; h. 4 dm., br. 5 dm. 3 str. Par. - Er zijn geen levensberigten van hem bekend, en ongetwijfeld is hij verwant aan den genoemden c.a. renesse. - Nagler zegt, dat hij onder de Monogrammisten wordt geteld, terwijl het aantal trekletters, welke het monogram bevat, als nog verschillend is opgegeven, en dat zij (van de linker- naar de regterzijde) zijn s d a h c b r, die, zeker, niet renesse beduiden. Brulliot leest er de letters c d h n r s uit, en nog a c d h n r s enz. bij elkaêr gevoegd.
| |
[Renodi (Abraham)]
RENODI (Abraham) was, volgens Pieter Terwesten, Ms., een Hagenaar, die, zoo gemeend wordt, portretten en andere voorwerpen schilderde, en door hem op het jaar 1770 staat vermeld.
| |
[Rentinck. (Arnoud)]
RENTINCK. (Arnoud) Bij het berigt van Immerzeel moet ik nog voegen, dat hij ook de graveerkunst heeft beoefend, en wel op eene zeer goede wijze, in mezzo tinto, waarvan ik een fraai portret van zijn tweeden leermeester nicolaas verkolje in 4o., bezit, zijnde iets kleiner en andersom, en met eenige verandering meer dan het bekende, in 1753, zoo fraai door j. houbraken gesneden, naar de schilderij door verkolje-zelven in 1723 vervaardigd. Hij heeft in de wijzende hand, - rustende op eene portefeuille, die in, en door de ovale rand uitsteekt, - een penseel aangebragt. Mijn exemplaar is vóór alle letter; achterop staat, met schrift van dien tijd: ns. verkolje Ipse pinx. arnout rentinck fecit. 1758. Zynde een Discipel van a. boonen, en vervolgens van n. verkolje. - Hij heeft ook, naar cornelis troost, het portret van een schilder gegraveerd, zegt Nagler. Zou dat niet het bovengenoemde zijn? - Venus en Amor, naar c.t. (c. troost) - en, Een Ramskop. Ook zegt hij, dat rentinck zich later te Berlijn vestigde, waar hij, in 1775, overleed.
| |
[Rentinck, (Johannes)]
RENTINCK, (Johannes) staat bij Immerzeel vermeld; ik moet daar nog bijvoegen, dat hij in October 1846 in zijne woonplaats Hilversum, nalatende eene weduwe en kinderen, is overleden.
| |
[Restor. (....)]
RESTOR. (....) Of deze een Nederlander is geweest, bleek mij evenmin, als dat hij een vreemdeling was. Echter vond ik onder de nalatenschap van D. van Dyl, verkocht te Amsterdam, in November, 1813, onder Nr. 135 van den Catalogus: Maria, door hure ouders, in den Tempel, den Hoogepriester aangeboden, meesterlijk geschilderd, h. 14, br. 10 dm. - Of dit werk nu aan jean restout, den beroermlen Franschen schilder en leerling van jouvenet, moet worden toegeschreven, en of de steller van den Catalogus in den naam heeft gedwaald, kan ik niet beslissen.
| |
[Rethaan, (Anthony)]
RETHAAN, (Anthony) van een aanzienlijk geslacht, werd, in 1685, te Middelburg, in Zeeland, geboren. Een levensgroot Portret, borststuk met handen enz, van Doctor Anthony Everaarts, Raad en Geneesheer, in zijne geboortestad, te Middelburg, in 1679 overleden, is door hem fiks en met kunstgevoel gekopiëerd, zoo het mij toeschijnt naar erasmus quellinus, en beteekend a. rethaan pinx. 1705. De kunst beoefende hij tot uitspanning, want hij was Candidaat in de Letteren, en een veel-belovend genie, doch hij daalde reeds in 1708, in zijne geboortestad, tot groote droefheid zijner ouders, ten grave. Het Portret van gemelden Doctor, tot zijn geslacht behoorende, berust thans, met een aantal familieportretten, bij een der nakomelingen, Jhr. C.A. Rethaan Macaré, van Middelburg, doch thans te Utrecht gevestigd.
| |
[Reubens (P.)]
REUBENS (P.) was een zeer voornaam kunstdrijver, te Brugge, die, in de tweede helft der XVIII. eeuw, aldaar, bloeide. Ik heb van zijne werken vermeld gevonden in den Catalogus der Kunstnalatenschap van E.P. Cremer Jz., in Mei, 1847, te Middelburg verkocht, op bl. 40: ‘Nr. 1. Een uitmuntend fraai,
| |
| |
keurig en meesterlijk bewerkt, in zilver gedreven stuk, verbeeldende den Parnassus, waarop zeven beeldjes, voorstellende de Vrije Kunsten, met hare attributen staan geplaatst; zijnde de voet van dit stuk groot 35, h. 25 dm., en wegende 2 pond, 2 oncen, 9 loden; onder een glazen stolp, met zwarten voet. - Nr. 2. Een keurig net en meesterlijk in zilver gedreven beeldje van Minerva, door denzelven, h. 11 dm., en weegt 2 oncen, 4 loden. - Nr. 3. Een dergelijk beeldje van Mercurius, in alles als het voorgaande; door denzelven; h. 11 dm., en wegende 2 oncen, 6 loden.’ Deze drie Nommers zijn te zamen door den Heer Blitz, van Amsterdam, voor de som van ƒ340, gekocht.
| |
[Reus. (Leonardus Pieter de)]
REUS. (Leonardus Pieter de) Deze vermogende Rotterdamsche Kunstliefhebber heeft een schoon Kabinet van Oud-Nederlandsche kunst verzameld, bestaande uit een zestigtal paarlen van het echte water, waaronder Een Maanschijn van van der neer, die alles, wat van dien aard bestaat, verre achter zich laat. Ik heb deze schilderij bij den Heer de reus, te Rotterdam, en later, in 1843, toen hij zich te 's Hage, gevestigd had, aldaar, andermaal bewonderd, vooral, hoe het mogelijk is, dat de maanbelichting zulk eene treffende uitwerking kan te weeg brengen op eene zoo heldere schilderij, als het ware, of het dag is, zijnde, in waarheid, een éénig kunststuk. In die verhouding stonden, in minder of meerdere mate, al de overige schilderijen. Even als Sir Robert Peel, te Londen, die mij in 1827 zeide, alleen het beste, of anders niets te koopen, kocht ook hij, nimmer iets dan van een meester. Zoo deed hij zelfs een jan both, te Londen, als een der schoonste stukken van zijn werk bekend, voorstellende Een bergachtig Landschap, met naakte nymphen, door c. van poelenburch enz., met grof geld voor zich aankoopen. Nog bij zijn leven, in 1845, is de geheele Verzameling aan den Baron Von-Rothschild, te Frankfort a.M., voor de som van ƒ90,000, - en niet voor ƒ197,000, zooals destijds in de Nieuwsbladen berigt werd, - verkocht. - De Heer de reus is den 19. Februarij, 1860, te 's Gravenhage, overleden.
| |
[Reuven. (Pieter)]
REUVEN. (Pieter) Deze kunstenaar werd, in 1650, te Leyden, geboren, doch heeft zijne studiën bij jacobus jordaens, te Antwerpen, volbragt. Hij schilderde historiële en zinnebeeldige onderwerpen, en er werd van zijn talent gebruik gemaakt, om de teekening voor de Triomfpoort, tot de ontvangst van Z.M. Koning Willem III, in 1691, te 's Gravenhage, te vervaardigen, waardoor hij vermaard werd, zegt Houbraken, doch dit is mij niet bekend. Zie op HOOGHE, (Romein de) en VENNEKOOL. (Jacob) Of hij welligt ook nog aan andere Eerepoorten, behalve aan de gemelde, die voor het Hof geplaatst was, heeft gearbeid, kan ik niet beslissen. In het groote Werk: Komste van Korning Willem III. in Holland enz. In den Haegh, by Arnout Leers, 1691, in fo., is daarover niets te vinden. Hij schilderde Zaal- en Zolderstukken, met zulk goed gevolg, dat hij het fraaiste werk op het koninklijk Lusthuis, het Loo, vervaardigd heeft, dat groote bewondering verdient, dewijl hij zoo vaardig ter hand was, en het bijna niet te begrijpen is, hoe hij zoo iets uitstekends in zulken korten tijd ten uitvoer heeft kunnen brengen. Een zijner beste werken is een Zolderstuk in het huis van De la Court van der Voort, te Leyden, zegt Bryan, zijnde eene vindingrijke zamenstelling, waarvan de kleur die schoonheid bezit, welke men in de werken der beste schilders uit de Vlaamsche school aantreft. - Hij is op het einde des jaars 1718 overleden.
| |
[Revest (Mejufvrouw Cornelia Louisa)]
REVEST (Mejufvrouw Cornelia Louisa) werd, in 1795, te Amsterdam geboren, en, na aldaar in de gronden der kunst eenige vaardigheid te hebben bekomen, vertrok zij, wegens verwantschap, naar Parijs, waar sérangély en vafflard hare meesters werden. Reeds in 1812, leverde zij, als eene proeve van haar talent, op de Tentoonstelling, aldaar, Ossian, zingende voor Malvina de heldendaden
| |
| |
van Oscar; zoo voortgaande, heeft zij veel stukken uit de gewijde en ongewijde geschiedenis afgebeeld, waaronder er zijn, die door het Gouvernement werden aangekocht, als Magdalena, voor Christus in den wijngaardhof, dat aan de Stad Marseille geschonken is. Ook schilderde zij portretten, en had een atelier voor onderrigt in de kunst. Na 1827 vond ik niets meer van haar vermeld. Zie Gachet, Dictionnaire des Artistes etc. Paris, 1831, en ook Nagler.
| |
[Rewich, of Reuwich, (Erhart)]
REWICH, of REUWICH, (Erhart) was een der vroegst-bekende Utrechtsche kunstenaars. - Zie ook op EEWICHSZ. (Corn.), waarschijnlijk zijn zoon. - Op St. Maartensdag, 1474, begon Bernard Breydenbach, uit Mentz, zijne reis naar het Oosten, vanwaar hij op den 8. Januarij, 1483, welder in Venetië terugkwam. De Reisbeschrijving, aan den Aartsbisschop van Mentz, Berthold, geboren graaf van Rennenberg, opgedragen, werd te Mentz, op den 11. Februarij, 1486, in het Latijn, en, op den 21. Junij, 1486, in het Hoogduitsch gedrukt. In de beide uitgaven, in de Gothasche Bibliotheek voorhanden, wordt nieer dan eens de schilder genoemd, die Breydenbach op de geheele reis vergezelde, en de landstreken, volksdragten enz. opnam: Pictorem erhardum, scil. rewich, de Trajecto inferiori, dat is: De schilder, erhart rewich geheeten, was te Utrecht geboren. De zeer merkwaardige houtsneden dier Mentzer-drukken zijn naar zijne teekening, en, waarschijnlijk, ook door de hand van denzelfden kunstenaar vervaardigd. Behalve deze twee uitgaven heeft erhart reuwich ook eene Hollandsche vertaling, getiteld: Bernhardus de Breidenbach, Bevarden tot dat Heylige Grafft in Jherusalem. Ghedruct door Meester Eerhaert Rewich van Utrecht, in die stadt van Mentzs, 1488, in fo., in het licht gegeven. Ook vindt men eene Fransche vertaling (Lyon, 1488), alsmede eene Spaansche overzetting, vermeld. Later zag ik nog, dat er in de Fontes Catalogus, bij Weigel, te Leipzig, 1850, Nr. 2146, een druk te Augspurg, 1488, in fo., werd aangeboden, en op eene Boekveiling te Leipzig, bij H.F. Forster, een idem exemplaar, op bl. 144 van dien Catalogus voorkomende, waarschijnlijk, hetzelfde exemplaar. Het slot der eerstgemelde Duitsche uitgave, luidt aldus: Dises Werck ynhaltende die heyligen Reyssen gen (naar) Jherusalem zu dem Heyligen Grab und furbass (verder) zu der hochgelobten Jungfrouwen und Merterryn (martelares) Sant Katheryn, durch erhart rewich von Uitrecht. Ynnder statt Meyntz getrucket ym Jar unsers Heylss, tusend: vier hundert. un LXXXVI, yn dem. XXI. tag dess, Brachmonedts (d.i. Junij). Endet sich seliglichen. In het Werk komt de voorstelling eener Jonkvrouw voor, die in een prieel staat, waarbij de wapens der drie pelgrims, Breydenbach, Salms en Bicken zijn aangebragt; verder, een groot gezigt op Venetië, gezigten van Parenzo, Corfu, Modon, Candia, Rhodus, en de afbeelding der Kerk van het Heilige Graf; bovendien Sarrazenen, Joden, Grieken, Syrische christenen en Indianen. Ook vindt men er een gezigt op Jerusalem, met de omstreken; een idem op Alexandrië, gedierten van het Heilige Land, benevens rijdende en musicerende Turken. Aan het slot der uitgave staat het wapen van Rennenberg. De Latijnsche en Duitsche uitgaven zijn in het huis van den Schilder-zelven vervaardigd. - Het belangrijke en nuttige werk van onzen rewich is de aandacht van den ijverigen naspoorder der Kunstgeschiedenis, den Graaf de Laborde, niet ontgaan. Na het belang der vrome pelgrimsreizen uit een gezet te hebben, zegt hij: ‘Mais comment rappeler ces pieux voyageurs, sans penser au pélérinage de Breydenbach, accompli en compagnie d'erhard reuwich van Utrecht, ce peintre habile, dont j'ai déjà plus d'une fois, dans diverses publications, fait ressortir tout le mérite!’ Zie Les Ducs de Bourgogne etc. Sec. Partie, Tom. I, Paris, 1849; Introduction, p. CX. - Annalen der Niederländischen Malerei,
| |
| |
u.s.w. von Dr. G. Rathgeber, Gotha, 1844, in fo., S. 59. Hiervan is slechts één deel in onze taal overgebragt, en uitgegeven te Amsterdam, bij M.H. Binger, 1844 in 8o., tot heden (1860) nog niet vervolgd. - Voorts Histoire de l'Origine et des Progrès de la Gravure dans les Pays-Bas, et en Allemagne etc. par Jules Renouvier, Brux., 1860, in 8o., bl. 198, (Mémoire couronné par l'Académie Royale de Belgigue le 23 Septembre, 1859) waarin men breedvoerig de verdienste der houtsneêfiguren, als eerste voorbeeld van gekruiste sneden, in hout bewerkt, beschreven vindt, die zich onderscheiden van alle voorgaande, als enkel met de pen omgetrokken, en daarna door den verlichter (enlumineur) opgewerkt. Hieruit wordt afgeleid, dat, in der daad, de houtsneden in het meergemelde Werk voorkomende, als in een tweeden staat van overgang tot verbetering der houtsneêkunst te beschouwen zijn.
| |
[Reyerman. (Anna) Zie op Moritz. (Anna)]
REYERMAN. (Anna) Zie op MORITZ. (Anna)
| |
[Reyers, of Ryjers. (Nicolaas)]
REYERS, of RYJERS. (Nicolaas) Bij het berigt van Immerzeel voeg ik nog, dat zijne Afbeelding was in de Kunstverzameling van Van der Marck, te Leyden, verkocht te Amsterdam, in 1773, onder Nr. 448 van den Catalogus: ‘nicolaas reyers, Portret- en Kabinetstuk-schilder, geboren te Leyden, 1719. Dese ziet men verbeeldt in een nis, houdende in de linkerhand een palet en penselen, en verder bywerk. Zeer uitvoerig door hem-zelven geschilderd, op doek; h. 13¼, br. 9½ dm. Rhijnl.’ - Het is mij gebleken, dat de naam n. ryjers, zooals die in andere Catalogussen voorkomt, met dion van onzen reyers een-en-dezelfde persoon is.
| |
[Reyers. (Zeger)]
REYERS. (Zeger) Deze bekwame bouwmeester is, naar waarde, door Immerzeel vermeld. Ik moet er hier bijvoegen, dat hij den 7. Junij, 1857, te 's Gravenhage, is overleden.
| |
[Reyn, of Ryn. (G. van)]
REYN, of RYN. (G. van) Alleen zijn mij de twee volgende schilderijen van hem voorgekomen, in den Catalogus der Kunstnalatenschap van den kunstschilder joan willem frank, in 1762, te 's Gravenhage, verkocht: Twee fraaye Batailletjes, door g. van reyn, h. 19½, br. 14 5/4 dm. Rhijnl.
| |
[Reyn, (Hans, of Jan de)]
REYN, (Hans, of Jan de) in 1610, te Duinkerken, geboren, ging, nog zeer jong zijnde, naar Antwerpen, waar hij onder de leerlingen van a. van dyck werd opgenomen. Zijne vorderingen in de kunst waren zóó snel en zóó groot, dat van dyck, naar Engeland vertrekkende, hem uitnoodigde, derwaarts over te steken, waar hij, als een bestendig medehelper, zijn schitterenden onderwijzer, tot aan zijn dood toe, heeft bijgestaan. Daarna vestigde hij zich in zijne geboortestad, waar hij met onderscheiding ontvangen en aangemoedigd werd, en verscheiden fraaije tafereelen, voor de kerken aldaar, benevens ook portretten, vervaardigd heeft. ‘Dat de werken van de reyn, zegt Descamps, niet méér algemeen bekend zijn, ontstaat hieruit, dat het grootste gedeelte zijner schilderijen, bij vergissing, voor werk van a. van dyck wordt aangezien.’ hij kenmerkt zich door naauwkeurige teekening, zuivere en malsche kleur, en gemaklijke en aangename penseelsbehandeling; zijne ordonnantiën zijn vindingrijk en grootsch, de werking van licht en bruin is meesterlijk en vol effect. Zijne voornaamste werken in de kerken te Duinkerken zijn: De dood der vier Hoofdmartelaars, in die van St. Eloy, - en, De doop van Totila, in die van het Engelsche Convent. - Er zijn van hem een aantal portretten in bijzondere Verzamelingen, die weinig minder zijn dan die van van dyck. - Het voornaamste Altaarstuk, in de parochiale St. Maartenskerk, te Bergues-St.-Winox, (Winoxbergen), bij Duinkerken, is van dezen meester, en stelt voor Herodias, die het hoofd van Joannes bij Herodes brengt. - Alleen in het Museum, te Madrid, vond ik van zijn werk eene Mythologische voorstelling vermeld. - Hij is in 1678 overleden. - Bryan voegt er bij, dat
| |
| |
Pilkington door D'Argensville werd misleid, die dezen kunstenaar lang jan noemt, welke naamspeling op jan bouchorst toepaslijk is.
| |
[Reyners, (J.)]
REYNERS, (J.) waarschijnlijk, een Fries, was een zeer bekwaam teekenaar, en welligt ook schilder. Het eenige, dat mij dezen kunstenaar deed kennen, is het zeldzaam voorkomende Werk in fo.-oblong, bevattende de Begraafnis van Ernst Casimyr enz., te Leeuwarden, 1633. Hij heeft al de teekeningen dezer Prinselijke begrafenis vervaardigd, die door j. hermani zijn gegraveerd. Dit Werk is zeer fraai en belangrijk voor de geschiedenis, gelijk al dergelijke Werken de ware bronnen zijn voor de kennis der volksgebruiken, kostumen enz. Of hij nu dezelfde persoon zou zijn, als jelle reiniers, - Zie aldaar. - durf ik niet beslissen.
| |
[Reynken, of Reyneere.]
REYNKEN, of REYNEERE. Deze beeldhouwer wordt in de Rekeningen der Kathedraal van Antwerpen aangetroffen: 1434. ‘Item reynken, de beeldsnydere, van dat hy verdiende aen onser Vrouwen tafele, die ghebroken was in den brant, ende aen meer dinghen IIJ sc. gr. - 1438. Item reyneere, den beeldsnidere, van de lessenare te sniden XXXVJ sc. gr.’ Zie Toestand der Beeldende Kunsten in Antwerpen, omtrent 1454, door Leo de Burbure, Ibid., 1854, in 12o.
| |
[Reynst (Gerard)]
REYNST (Gerard) behoort, zeker, in de Geschiedenis der Kunst tehuis, en ik wil hem daarom hier eenige regelen wijden. Meer dan waarschijnlijk, was hij een zoon van den eersten Gouverneur-generaal van Neêrl, Indië, van dien naam, die, in 1614, derwaarts trok, en reeds den 20. December, 1615, te Jacrata, of Bantam, is overleden. Zie Le Moniteur des Indes (door Melvill van Carnbee en Von Siebold), I., 229. - Ik vond een Mr. gerard reynst, in zeer aanzienlijke betrekkingen, bij Wagenaar, Beschryving van Amsterdam, in fo., III. deel, onder de Raden, in 1646, en onder de Schepenen, in 1650, vermeld, terwijl hij nog wordt genoemd onder de vier Commissarissen van de Wisselbank in ‘1658: Dr. Gerrit Reynst sterft den 29. Junij.’ Dat door de twee doopnamen, Gerard en Gerrit, één persoon bedoeld wordt, is aannemelijk, maar de vraag rijst bij mij op, of Mr. en Dr. hier niet twee verschillende personen aanduiden, of dat door Dr. Meester in de beide regten moet worden verstaan? Intusschen, is het zeker, dat deze reynst een zeer vermogend Kunstverzamelaar en Raad der Stad Amsterdam is geweest, en, welligt, een der eersten, die zooveel kunstwerken van de beroemdste Italiaansche meesters bijeengebragt, en, waarschijnlijk, zelf de kunst beoefend heeft. Als beschermheer, heeft hij getoond, de Graveerkunst op groote schaal te bevorderen, met de schoonste zijner schilderijen, door de beroemdste meesters, in plaat te doen brengen, waarvan de voortgang bij zijn dood schijnt te zijn gestaakt, want zijne Weduwe heeft die platen, 34 stuks, in gr.-plano bij elkander doen voegen, en er een gegraveerden Titel, zonder naam van uitgever, vóór geplaatst. Meer dan waarschijnlijk, zijn ze alleen tot geschenk gebruikt. Dit kan de reden zijn, dat een kompleet exemplaar tot de zeldzaamheden behoort; doch de losse prenten zijn, nadat de koperen platen in andere handen gekomen waren, afzonderlijk in den handel verschenen, en deze werden gewoonlijk aangeduid, als: Uit het kabinet van reynst. Ziehier den titel: Variarum imaginum a celeberrimis artificibus pictarum caelaturae elegantissimis tabulis repraesentatae. Ipsae Picturae partim extant apud viduam gerardi reynst, quondam huius urbis Senatoris ac Scabini, partim Carolo II. Britanniarum Regi a Potentissimis Hollandiae West-Frisiaeque Ordinibus dono missae sunt. Amstelodami. Ik zal hier beknopt de voorstellingen der platen opgeven, zoo als die in den Catalogue raisonné de Winckler, door J.G. Stimmel, Leipzig, 1810, Tom. V, bl. 309-316, beschreven staan. 1. Buste d'une belle Femme, ayant la main posée sur la poitrine. C'est un des plus belles estampes par c. visscher, d'après le parmesan. - 2. Portrait
| |
| |
de F. Boccace. Le titien pinx. c.v. dalen sc. (D'autres croyent par l. voesterman) - 3. Idem de le giorgion de castel-franco. sebast di piombo p. c.v. dalen sc. - 4. Idem de sebastien del piombo. Le titien p. idem, idem. - 5. Idem qu'on dit être l'Arretin. idem p. idem sc. - 6. St. Pierre en Buste et en longue barbe, le regard tourné vers le ciel. Le guide p. theod. matham sc. - 7. Une Femme assise, la paleite à la main; vis-à-vis d'elle un Amor. idem p. idem sc. - 8. La vieille Coquette devant son miroir, et accompagnée de deux servantes. lys p. c. visscher sc. - 9. Portrait à-mi-corps d'Isabelle d'Este, épouse du Marq. de Mantoue. Le corrège p. ou jules-romain. corn. holstein sc. - 10. Sainte Famille, ou la Vierge, accompagnée de St. Anne, porte l'Enfant Jésus sur son bras. raphael p. jac. matham sc. matham a gravé deux fois ce sujet; l'épreuve en question est gravée pour la seconde fois; un exemplaire des autres à l'eau-forte n'avoit pas assez mordu, se trouve ci-après, sous Nr. 34. - (Daarover later). C'est aussi le même tableau dont la République de Hollande avait fait présent à Charles II. Roi de la Grande Bretagne. - 11. La Vierge assise au pied d'un arbre, tenant l'Enfant Jésus, auquel le petit St. Jean présente un oiseau. Deze is van al de prenten alleen beteekend. jacob de ponte bassan pinx. theod. matham effigiavit. Belle. - 12. L'Enfant nouveau-né dans l'étable, adoré par St. Joseph et la Vierge; à gauche deux anges. La cotto p. (?) falck sc. - 13. La Prêsentation au Temple. a. schiavone p. valck sc. - 14. La Résurrection du Sauveur. Au bas, une banderolle avec les mots: Ego et Pater unum sumus. paul veronese p. corn. visscher sc. - 15. Jésus succombant sous le poids de la Croix. jac. le bassan p. g. valck sc. - 16. Jésus Christ mis au sépulcre, assisté de Nicodème; la Vierge évanouie, accompagnée d'autres saintes-Femmes; dans le lointain le Calvaire. - 17. Un Saint accoudé à une pièrre endormi. - 18. Un autre Saint en extase, écoutant attentivement à un concert céleste. j. lis p. (?) - 19. L'Antiquaire; il tient dans la main gauche une petite pagode. Gravée d'après sa composition par corn. visscher. - 20. Sainte Famille; la Vierge assise au pied d'une colonne; l'Enfant Jésus sur son giron; à coté d'elle l'ange Raphael, présentant une pomme à l'Enfant, et le jeune Tobie lui apportant un grand brochet etc. palme le vieux p. jer. falck sc. Rare. Ce tableau passa ensuit dans le Cabinet du Roi d'Angleterre. - 21. L'Enfant Jésus sur les genoux de la Vierge, jouant avec des flesurs; dans le lointain à gauche, l'ange Raphael conduit le jeune Tobie. corn. visscher sc. - 22. La Vierge assise dans un paysage, où le petit St. Jean présente des fruits à l'Enfant, sur les genoux de sa mère; à gauche St. Elisabeth etc. Cet estampe des commencemens de corn. visscher. On attribue le tableau au palme. p. - 23. Sainte Famille, avec le mariage de St. Catharine, et deux Anges qui font de la musique etc. paul veronese p. jac. matham sc. - 24. La chaste Susanne au bain, surprise par les deux vieillards. guide p. Tableau qui était autrefois au Cabinet du Duc d'Orléans, corn. visscher sc. - 25. Quatre figures à mi-corps, dont trois d'hommes une de femme, faisant de la musique etc. Le giorgione p. jeremio falck sc. - 26. La Reine Sémiramis, quitant sa toilette, pour courir appaiser une revolte à Babilone. Le guerchin p. jer. falck sc. - 27. Sujet galant, où se représente une grande compagnie de soldats et de filles s'entretenant à boire et à causer. Estampe, appellé par quelques uns Le Bordel de rubens. -(Dit is rubens onwaardig; méér noemt men erasmus quellinus, doch ik zou valentin voor den vervaardiger houden. De graveur wordt niet genoemd; ik bezit ook een los exemplaar met g. valck exc.) - 28-30. Suite de trois estampes, belles et difficiles à trouver, parfaites d'épreuves, savoir: a. Le Four
| |
| |
a chaux, effet de nuit; - b. Le Coup de Pistolet, ou le coche volé; - c. Attaque dun convoi de guerre, sujct improprement nommé le coup de Pistolet. pieter de laer p. corn. visscher sc. Le C d'un plus grand format. - 31. L'Ange ordonnant à Abraham de quiter son pays. basan p. corn. visscher sc. - 32. Abraham etant arrivé à Sichem, Dieu lui apparait etc. basan p. corn. visscher sc. - 33. Un Evangéliste assis devant une table en écrivant son Evangile. Gravée au cizelet par lutma; - en, 34. Première gravure de matham du même sujet que Nr. 10 représente. - Deze laatste prent geeft mij aanleiding, om ook reynst-zelven als beoefenaar der kunst te gedenken. Ik heb die prent, naar raphael, met aandacht beschouwd, en moet vragen, heeft Stimmel die zelf beoordeeld, of heeft hij de aanteekening van den bankier Winckler overgenomen? Ik zou het laatste moeten gelooven, terwijl ik verder mag vragen, hoe komt die prent, zonneklaar door eene ongeoefende hand vervaardigd, bij eene reeks van de uitmuntendste gravuren? In mijn exemplaar is zij vóór de schoone gravure van matham gevoegd, hetgeen cerder eene parodie op, dan eene mislukte ets van dien meester zou zijn te noemen. In één woord, naar alles te oordeelen, kan ze met geene mogelijkheid door een meester van naam zijn vervaardigd, maar wel door een liefhebber, als reynst, die deze prent er nimmer zou hebben bijgevoegd; zijne Weduwe zal haar, als een aandenken voor zijne vrienden, eene plaats in die Verzameling vergund hebben; en, als zoodanig beschouwd, heeft zij hier hare plaats, terwijl men zich wel zou gewacht hebben, zulk eene mislukte prent op naam van matham er bij te voegen en in den handel te brengen. Dit is mijne meening. Wie kan er meerdere inlichting over geven? - Uit den titel van het Werk ontwaart men, dat toen reeds eenige dier schilderijen niet meer aanwezig waren, die nog tijdens het leven van reynst door de Staten waren aangekocht, om ze aan Karel II., Koning van Engeland, ten geschenke te zenden. - Nog is er een Werk verschenen, getiteld: Signorum veterum Icones per d. gerardum reynst collecti. g. lairesse inv. et fec. Amstelod., ex offic. Nicolai Visscher. ‘Cette collection, non-compris le Titre, zegt Stimmel, renferme une suite marquée A-M., et intitulée; alors une suite numerotée de 98 pièces, représentant des Statues et des Bustes antiques, chacun avec son intitulé, in gr. fo., forme la suite da Cabinet de reynst.’ - Ik herinner mij, gelezen te hebben (doch wáár, en of het uit eene geloofwaardige bron kwam, weet ik niet meer), dat gerard reynst met pieter van laer naar Italië vertrokken, en daar ook overleden is. Dat de kunstlievende reynst dit kan hebben gedaan, is zeer wel mogelijk, doch dan altijd vóór 1639, dewijl van laer toen, op dringend schrijven van Sandrart, uit Amsterdam, - zie zijne Teutsche Academie, S. 311 - naar zijn vaderland terugkwam, en er tot zijn zestigste jaar is gebleven, alvorens hij andermaal naar Italië vertrok, en dit is lang na het vermoedelijke sterfjaar, 1658, van reynst. Ik houd het voor zeker, dat reynst Italië bezocht heeft, en dat de schoone stukken, waarvan de adressen aan van laer bekend waren, door hem zijn opgegeven en aangekocht. - De stukken van van laer, bovenvermeld, zijn in Italië geschilderd, en, door tusschenkomst van Sandrart, aan reynst geworden; dit hoeft dus vóór 1639 moeten plaats hebben. - Zijn Portret, door karel du jardin pinx., berust op 's Rijks-Museum, te Amsterdam.
| |
[Reyntjens. (Henricus Engelbertus)]
REYNTJENS. (Henricus Engelbertus) Deze hoogst-verdienstlijke kunstenaar is de zoon van Johannes Franciscus Theodorus Reyntjens, en van Barbara Maria La Grange, en werd den 4, Junij, 1817, te Amsterdam geboren. In de kunstvakken, door hem beoefend, als Voorvallen uit de dagelijksche zamenieving en Portretten, heeft hij het onderwijs van den Heer a.j. kruseman genoten. In 1840, trad
| |
| |
hij in den echt met Mejufvrouw Elisabeth Geertruida Böhmer. Sedert de laatste tien jaren, heeft hij van zijne geestig-gedachte en meesterlijk-gepenseelde schilderijen op de Tentoonstellingen, te Amsterdam, geleverd, onder anderen, Eene Wachtkamer; - eene voorstelling uit Cats: ‘'t Is in het huys geheel verdraeyt, Daer 't haentje swyght en 't hentje kraeyt.’ - De Eerste en de Laatste Jagt; - Een blaauwe scheen; - Een Zeemans-herberg; - Het eerste en het laatste Tandje; - en nog op de laatste, in 1860, Na den Maaltijd, - en, Eene Schaak-partij; welke keurige kunststukken bij de kenners en het algemeen de meeste belangstelling verwekten. De meeste zijner werken zijn uitsluitend voor Engelsche, Duitsche en ook Amerikaansche rekening vervaardigd; zels zóó, dat hij, eenigen tijd geleden, uit Amerika, en wel uit Philadelphia, eene uitnoodiging ontving, om zich daar met der woon te komen vestigen. Hierdoor is, natuurlijk, weinig van zijne kunst in ons land voorhanden, doch bij den kunstminnenden Heer P.A. Voget, te Amsterdam, alsmede bij Charles Keetelaar, te Maastricht, zijn eenige zijner kleine kabinetstukken aanwezig. Ook mogt hij de hooge eer genieten, dat hem door wijlen Z.M. Koning Willem II., bij Hoogstdeszelfs laatste bezoek der Tentoonstelling, te Amsterdam, mondeling eenig schilderwerk werd opgedragen, waarmede hij zeer gevleid was, doch waaraan, door den spoedigen dood van dien kunstminnenden Vorst, geen gevolg is gegeven. - De fraaije schilderij, eene historische herinnering aan Eene eerste bete broods na het ontzet van Leyden, 3 October, 1574, die met zooveel bijval op de Haagsche Tentoonstelling van 1851 werd beschouwd, is, in 1853, door den Heer reyntjens aan de stad Leijden ten geschenke vereerd, en op het Raadhuis geplaatst, waarvoor hem, in datzelfde jaar, de hooge onderscheiding te beurt viel, van door den Raad dier Stad vereerd te worden met een zeer prachtig gedreven Zilveren Beker, waarop gegraveerd was: ‘De Raad der Stad Leiden aan h.e. reyntjens. Uit erkentenis. 3 October, 1851, vergezeld van een zeer vleijenden brief, geteekend door Burgemeester en Raden der Stad. - Boven deze vereering, en te regt, stelt de Heer reyntjens nog veel hooger prijs op eene onderscheiding, hem door den Ridder l. royer te beurt gevallen, namelijk, dat het dien beroemden kunstenaar behaagde, hem een zijner gelukkigst-geslaagde werken, bestaande in een geboetseerd beeldje, voorstellende De getrouwe Vriendschap te vereeren; terwijl hij, bovendien te allen tijde, wanneer zulks verlangd wordt, door den Heer royer met zijn verstandige raad wordt ter zijde gestaan. - In 1844 en 1845, heeft hij, met zijne familie, Duitschland bezocht, en er zeer veel Portretten geschilderd, meestal voor karakter-studiën. Tijdens zijn verblijf aldaar, schilderde hij eenigen tijd voor den graaf Von Honsbrouh. - Den 27. April, 1859, had hij het verlies zijner echtgenoot te betreuren, hem nalatende vier kinderen, waarvan er geen de Kunst beoefent. - In 1855, werd hij tot Lid der Akademie van Beeldende Kunsten, te Amsterdam, benoemd. - Er gaat geen Portret van hem uit, doch op mijn verlangen, om zijne afbeelding, bij zijn naam, in mijn Atlas te bezitten, heb ik, in 1860, een fraai, door hem-zelven geteekend en goed gelijkend Portret, van hem erkentelijk ten geschenke ontvangen.
| |
[Reysschoot, (F. van)]
REYSSCHOOT, (F. van) een bekwaam graveur, waarschijnlijk, tot de Gentsche kunstenaars van dien naam behoorende. - Van hem gaan eenige prenten uit, naar david teniers, die tot het bekende Werk van dien meester behooren, waaraan j.b. le bas, p.l. surugue, basan, de Zoon enz., meêgewerkt hebben, en dat in kl. fo.-oblong in het licht verschenen is.
| |
[Reysschoot. (Petrus Norbertus van)]
REYSSCHOOT. (Petrus Norbertus van) Deze verdienstlijke historieschilder, van Gent, staat, naar waarde, bij Immerzeel beschreven. Ik voeg er de opmerking bij, dat zijn tijd- en stadgenoot, de beroemde boekverzamelaar Ch. van Hulthem
| |
| |
hem alleen noemt pierre van reysshoot, onder welken naam hij voorkomt in de Levensberigten van eenige bezitters van vermaarde Bibliotheken, in de Seminariën, en in de Bibliotheca Hulthemiana etc. Gand, 1837, VI. vol., in 8o., waarin hij zegt, dat van reysschoot, met eene uitgebreide kennis begaafd, eene Bibliotheek van kostbare Werken over de Schoone Kunsten heeft nagelaten, zoo als geen Belgisch schilder ooit bezeten heeft. Tot Vignet had hij aangenomen de Attributen der Schoone Kunsten; in het midden, de voorletters van zijn naam, op een schild, dat op een schildersezel geplaatst is. Hij heeft, in de Vlaamsche taal, eenige Werken over de Schoone Kunsten uitgegeven.
| |
[Rheen, (Theodorus Justinus)]
RHEEN, (Theodorus Justinus) ‘geboren te Amsterdam, heeft, nadat hy de eerste gronden der kunst aldaar had geleerd, zich naar Italië begeven, en daar als discipel van trevisano zich verder bekwaam gemaakt; vervolgens vestigde hy zich weder te 's Gravenhage, waar hy zich eenige jaren heeft opgehouden roet het schilderen van historiën, portretten en andere voorwerpen, als een Kamerbehangsel, met historiën, in het huis van wijlen (1776) den Heer Van Wouw, over de Groote Kerk, en zoo er elders nog meer voorhanden zyn. Vervolgens is hy weder naar Amsterdam, en later, met zyn gezin, als Essayeur naar Oostindiën vertrokken, waar hy zóó door de fortuin begunstigd werd, dat hy als Commandeur over eene voorname kust, aldaar is overleden.’ - Uit P. Terwesten, Ms., die zijn bloeitijd op 1730 stelt, en Van Gool zijne nalatigheid verwijt, omdat hij een kunstenaar, met wien hij jaren op ééne Academie had geteekend, niet in zijne Beschrijving had opgenomen, en welke aanmerking reeds door g. hoet, den Jonge was gemaakt. - Hij was de laatste leermeester van albertus frese. - Zie aldaar.
| |
[Rheni, of Rhen. (Remigius van)]
RHENI, of RHEN. (Remigius van) Deze verdienstlijke Brusselsche kunstenaar staat bij Immerzeel geboekt; ik voeg er hier nog bij, wat Fiorillo over hem berigt: ‘rhemy van rheni was een voortreflijk navolger der natuur, en stond in dienst van den Graaf van Wolfes, voor wien hij veel stukken heeft geschilderd, doch die, met het kasteel, waarop zij zich bevonden, door de Zwitsers zijn verwoest. - Nagler noemt hem, volgens Descamps, van rhen.
| |
[Rhyn. (Rembrandt van) Zie op Rembrandt.]
RHYN. (Rembrandt van) Zie op REMBRANDT.
| |
[Rhyne, (Wilhelmus ten)]
RHYNE, (Wilhelmus ten) een voornaam geneeskundige, die in de tweede helft der XVII. eeuw bloeide, en gezegd wordt van Deventer te zijn. Hij volbragt zijne studiën onder Silvius, en werd daarna voor de O.I. Compagnie als Doctor te Batavia aangesteld, en bezocht Japan, waar de keizer hem trachtte te houden. Bij zijne terugkomst in Europa, heeft hij de vruchten zijner bevinding in eenige Werken uitgegeven, welke men vermeld vindt in de Dictionnaire des Sciences médicales. Biographie Medicale, Tom. VII., Paris, C.L.F. Pankoucke, 1825, p. 6. Een dezer Werken heb ik voor mij liggen, te weten Wilh. ten Rhyne, Med. Doct. Meditationes. In magni Hippocratis textum XXIV. De veteri Medicina etc.; Lugd. Bat., J.a. Schuylenburgh, 1672, in 12o. De Titel en eenige prenten, er in voorkomende, zijn door hem-zelven geteekend en geëtst; beteekend wilhelm. ten rhyne fecit. - Zijn Portret komt voor in zijne Dissertatio de Arthritide etc., Londini, 1683, in 8o., sturt sculp., waaronder een vierregelig Latijnsch vers van Joh. Groenevdt, Med. Doct. E. coll. Lond. Hij is bijna van voren te zien, met zwaar afhangend hoofdhaar, gespleten bef enz., in een ovaal gevat; rondom zijn naam, benevens Aetat. XXXIV.
| |
[Richters. (F.)]
RICHTERS. (F.) Onder de gekleurde bloemteekeningen door Nederlandsche meesters, vermeld in den Catalogus van Jacob de Vos, Amsterdam, 1833, komt, op bl. 43, Nr. 27, voor: Drie stuks Teekeningen, met diverse Vruchten, zeer natuurlijk geteekend door f. richters, die met ƒ31 werden betaald.
| |
| |
| |
[Riche. (Renier La)]
RICHE. (Renier La) Alhoewel een Fransch uitgewekene, was hij een der braafste discipelen van theodoor van der schuur, en een wakker Historieschilder, die, in den jare 1703, te 's Hage woonde, doch het is onbekend, waar hij belandde, na zijn vertrek vandaar. Volgens P. Terwesten, Ms.
| |
[Ricke (Bernard de)]
RICKE (Bernard de) vond ik vermeld, als in 1520, te Kortrijk geboren. Het is niet bekend, bij wien hij de kunst heeft geleerd, doch hij was in zijn tijd een uitstekend historieschilder. In de St. Maartenskerk, te Kortrijk, zijn twee schilderijen van dezen meester. Eene er van, die de meeste verdienste bezit, stelt voor De Kruisdraging van Christus, en de andere, De Onthoofding van den Evangelist Mattheus. - Later heeft hij zich te Antwerpen gevestigd, waar hij, in 1561, als meester Schilder, in het St. Lucasgild werd ontvangen. - Welligt is hij een kleinzoon van den Gentschen kunstenaar daniel ricke - Zie bij Immerzeel - geweest.
| |
[Ridder, (Abr. de)]
RIDDER, (Abr. de) een kunstschilder, van wien alleen bekend is, dat hij, in 1690, het portret van zijn leermeester, jan albertsz. van den riethoorn, kunstschilder, te Haarlem, vervaardigd heeft.
| |
[Ridder. (Jan de)]
RIDDER. (Jan de) Nagler noemt van dien naam een teekenaar en schilder, die, omstreeks 1595, in de Nederlanden bloeide, in den smaak van c. dusart arbeidde, en wiens monogram voor dat van jan de ridder wordt verklaard. - De trant van dusart kan hier alleen als eene vergelijking dienen, en voor geene navolging worden genomen, dewijl deze eene eeuw later heeft gebloeid.
| |
[Ridder. (Jan de)]
RIDDER. (Jan de) ‘is geboren te Amsterdam, den 12. October, 1665, en overleden aldaar den 16. November, 1735. Hy heeft nooit onderwys in het teekenen gehad en veel geëtst. Zyne prenten zyn doorgaans niet veel waard, hoewel hy somtijds de hartstogten daarin waargenomen heeft. Maar ik vermeld hem omdat hy uitgevonden heeft, in perkament te snyden, dat bekwaam was, om op de Boekdrukpers en op de Plaatdrukpers gedrukt te worden. Van zyne vinding zyn nog veel prentjes van die perkamente platen voorhanden, die vreemd en gansch niet onaardig zyn, zoo spookeryen, gezigten in de lugt, Chineese ceremoniën, vreemde gedrogten enz., die nog al bezienswaardig zyn.’ Uit de onuitgegeven Monogrammen van Graveurs van c. van den berg, van Haarlem, Ms., bl. 64, in mijn bezit. - In het bekende Werk, Tafereel der Dwaasheid, (beruchte Actiehandel van John Law), 1720, in fo., komen eenige beter gedachte dan geteekende, luchtig geëtste spotprenten voor, beteekend j.d.r. door elkaêr gevlochten, en invenit et sc. Uit eene daarvan bleek mij, dat dit het Monogram van jan de ridder is.
| |
[Ridderbosch (B.)]
RIDDERBOSCH (B.) was een Belgisch kunstenaar, van wien ik vind vermeld, dat hij gezigten in Brussel heeft geschilderd, of geteekend, die door a. orio zijn gegraveerd. Zie Catalogue etc. de P. Wouters, Chanoine de S. Gomer, à Lierre, Brux., 1797, in 8o., p. 182, Nr. 1969. Hieruit zou ik kunnen besluiten, dat hij in die eeuw heeft gebloeid. - Welligt is de kunstenares j.f. ridderbosch - Zie aldaar. - van zijn geslacht.
| |
[Ridderbosch. (Jeanne Françoise)]
RIDDERBOSCH. (Jeanne Françoise) Het is mij voorgekomen, dat deze Gentsche Dame de kunst tot eene aanzienlijke hoogte heeft opgevoerd, dewijl ik van haar werk in den Catalogue raisonné de Dessins et d'Estampes etc. de Ch. van Hulthem, Gand, 1846, in 8o., op blz. 11, Nr. 80, onder de Teekeningen in Lijsten, vind vermeld: ‘l'Amour aiguisant sa flêche. Pièce en haut. Magnifique dessin à la plume, par Mlle. ridderbosch, de Gand. Morceau d'une exécution remarquable,’ die met 110 Francs werd betaald. - Het is wel waarschijnlijk, dat zij verwant is geweest aan b. ridderbosch. - Zie aldaar. - Later las ik hare doopnamen en het berigt, dat zij in 1754, te Gent, geboren, en aldaar, in 1837
| |
| |
overleden is. Zie verder den Messager des Sciences et des Arts de la Belgique, 1837, blz. 163.
| |
[Rieke. (Johan George Lodewyk)]
RIEKE. (Johan George Lodewyk) Deze verdienstlijke kunstenaar, te Amsterdam gevestigd, is de zoon van Hendrik Lodewijk Rieke, van Amsterdam, en van Antje Riesebos, van Medemblik, en werd den 2. Maart, 1817, te 's Gravenhage, geboren. Hij heeft zijne eerste opvoeding aldaar genoten. Reeds vroegtijdig ontstond bij hem de neiging tot de teekenkunst, daar hij, op de stoepen der boekhandelaars, de vignetten der titels nakrabbelde. Zijne ouders begaven zich den 23. Junij, 1828, met der woon naar Amsterdam, en zoo kwam hij, na het overlijden zijns vaders, in 1833, onder leiding van den Heer j.w. pieneman. Van 1830-1839, behaalde hij, achtervolgens, onderscheiden prijzen, in de verschillende vakken zqner studiën, aan de Koninklijke Akademie, te Amsterdam. Zijn ijver en het gelukkig slagen zijner stadie, in den eersten rang, Moderne Historie, aldaar, deed hem, in 1838, eene buitengewone gratificatie van ƒ30. verwerven, terwijl hem, het volgende jaar, uit vroeger opengevallen gelden, door Z.M. den Koning aan eenige beoefenaars der gemelde Akademie toegekend, eene gelijke gratificatie mogt te beurt vallen. Het vak van Landschapschilderen zijne keuze zijnde, zoo ging hij de omstreken van Gelderland en Haarlem bezoeken, teneinde zich de getrouwe navolging der natuur eigen te maken, en die teekeningen werden door hem met sap-dekverwen enz., op zeer verdienstlijke wijze, vervaardigd. Ook heeft hij zich bijzonder op het op steen-teekenen toegelegd. Verder behaalde de Heer rieke bij de kunst- en wetenschap-bevorderende Maatschappij, onder de Zinspreuk V.W., (Departement Teekenkunst) in den wedstrijd van 1844, de derde Zilveren, in 1845 de tweede idem, en in 1846 de Gouden Medalje, benevens een Getuigschrift, alsmede, in 1845, bij de Maatschappij tot Nut der Jeugd, de Zilveren Medalje van Verdiensten, voor het vervaardigen van Portretten. - Na den dood zijner moeder, in 1839, hield hij zich onledig met het geven van onderwijs in de kunst bij vele aanzienlijke familiën te Amsterdam, en heeft tevens daarvoor, in 1848, de vereischte proeven van bekwaamheid voor eene Commissie uit de 4. Klasse van het Koninklijk Ned. Instituut, hiertoe benoemd, afgelegd. - Hij is den 4. Mei, 1848, in den echt getreden met Mejufvrouw Johanna Christina Braun, uit welk huwelijk drie kinderen geboren werden, waarvan er slechts één in leven is, namelijk, Johan Martinus Anthon, geboren 7 Mei, 1851, die voor de kunst zai worden opgeleid. - De Heer rieke houdt zich, sedert 1857, bezig met het verzamelen van een Atlas betreklijk Amsterdam, bestaande uit Stadsgezigten, die grootendeels door hem-zelven worden vervaardigd.
| |
[Riethoorn (Jan Albertsz. van den)]
RIETHOORN (Jan Albertsz. van den) is door Immerzeel vermeld. Ik voeg er hier nog bij, dat zijn Portret, door zijn leerling abr. de ridder, in 1690, werd geschilderd.
| |
[Rietschoof. (Hendrik)]
RIETSCHOOF. (Hendrik) Bij het berigt van Immerzeel aangaande dezen zeeschilder, moet ik nog voegen, dat zijne Afbeelding voorkomt in den Catalogus van Van der Marck, te Leyden, verkocht te Amsterdam, in 1773, zijnde ‘Nr. 449: hendrik rietschoof, discipel van zyn vader, j. klaasz. rietschoof en van l. bakhuizen, bekwaam Zee - en Schepen-schilder. Geboren te Hoorn, 1687, overleden aan de Koog, een dorp gelegen boven Zaandam, 1746. Hy is verbeeld, zittende op een stoel, hebbende een Zee-stukje op zyn knie; ter linkerzyde ziet men een tafel, waarop eene teekening en palet met verwen, en aan de andere zyde een schildersezel. Dit is fraai geschilderd door n. vekkolje; op doek, h. 22, br. 18½ dm.’ - Hierdoor leeren wij het jaar en de plaats van zijn overlijden kennen, welk een en ander bij de Kunstlitteratoren niet wordt vevmeld. Of het geboortejaar 1687
| |
| |
juist is, en niet 1678 (zoo als in zijn levensberigt staat geboekt) moet wezen, kan ik niet beslissen. In beide gevallen mogt het eene drukfout zijn, wat met 87 en 78 ligtlijk gebeuren kan.
| |
[Rieu, (Florent du)]
RIEU, (Florent du) een onvermeld kunstschilder, die, in het midden der XVII, eeuw, te Namen, bloeide. In den Catalogus van Ch. van Hulthem, Gent, 1836, Nr. 9190, komt voor: Les tableaux parlans du peintre Namurois (en vers et en prose, par florent du rieu, peintre de Namur); Namur, P. Gerard, 1658, in 8o. Van Hulthem zegt, in eene Noot, daarbij: ‘Fort rare, mais où il y a peu de chose à apprendre.’
| |
[Rieue of Dreu. (Jehan)]
RIEUE of DREU. (Jehan) In de Archiven van Rijssel vindt men in de oude graaflijke Rekenkamer der Hertogen van Bourgondië, op het jaar 1439-40, het volgende aangeteekend: ‘A jehan rieue (ailleurs dreu), enlumineur de livres, demourant à Bruges, pour ce que on lui devoit de reste d'avoir enluminé le livre aux Heures d'or de MdS. et pour estre venu à Lille quérir le dit livre à ses despens, pour tout à luy paié, X francs.’ Zie le Comte de Laborde, Les Ducs de Bourgogne etc. Paris, 1849, in 8o.; Tom. I. Sec. Partie, pag. 378. - Op p. 393 komt hij weder voor: ‘A maistre jehan dreu, enlumineur, pour don à lui fait, pour une fois, pour lui aidier à vivre et le entretenir en son service, par aucun temps, pour ce pendant besongner, enluminer et ystorier aucuns livres de MdS. et mettre à point, XX francs. - A maistre jehan dreu, enlumineur, pour lui aidier à entretenir et faire certaine istoire, relier livres et mettre à point pour MdS., XXIIIJ francs.’ - Verder nog aan denzelven: ‘pour reste de ses gaiges de XIJ gros par jour, - pour lui aidier à entretenir à son service à faire histoires, enluminer livres et mettre à point pour MdS., VIIJxx VIIJ L.’
| |
[Ring. (Pieter de)]
RING. (Pieter de) Door eene schilderij, op 's Rijks Museum, te Amsterdam: ‘Op eene tafel, bedekt met een blaauw fluweelen kleed, liggen verscheiden Vruchten, Kreeften, Oesters’ enz., leert men zijne hooge bekwaamheden kennen, welke ook Immerzeel heeft vermeld. Die schilderij toch is stellig van dezen Nederlandschen meester, terwijl verder geene levensbijzonderheden van hem worden gevonden. Vroeger kwamen er meer schilderijen van hem voor, als Festonnen van bloemen, vruchten, bloem- en fruitstukken enz., zooals de Catalogussen van G. Hoet en Terwesten aanwijzen. Hoe zijne kunst tot byzondere speculatie in den kunsthandel aanleiding heeft gegeven, daarover berigt Bryan-Stanley, dat, twintig of dertig jaren verleden, eenige stukken van de ring door kunsthandelaars in Engeland gebragt werden, waarbij echter bleek, dat zij den naam hadden weggenomen, en door dien van jan david de heem doen vervangen. - Gewoonlijk voerde hij bij zijne naamteekening een Ring, en door deze beteekening werd zijn werk kenlijk en zeker, want de aard zijner kunstverdienste is bekend. - In het Koninklijk Museum, te Berlijn, heb ik een stuk van hem gezien, hetgeen, in deugdelijkheid en waarde, niet voor dat van ons Museum behoeft te wijken, voorstellende Een Stilleven: op eene, met een groen kleed gedekte tafel, staat eene aardglobe; in een opgeslagen boek komt het afbeeldsel van een man voor, die zeepbellen blaast, en verder nog een aantal voorwerpen; zeer rijk geordonnanceerd; h. 3 vt. 3¾ dm., br. 2 vt. 6½ dm.; beteekend p. de ring fe. 1650.
| |
[Rink (P.J.)]
RINK (P.J.) heeft, zoo als 't mij is voorgekomen, het vak van portretschilder en teekenaar beoefend, als, onder anderen, het Portret van Pieter Leonard van de Kasteele, Raad en Pensionaris der stad Haarlem, in 1787, door c. brouwer sculp. in 8o., hetgeen een goeden dunk van rink's bekwaamheid geeft. Naar mijn inzien, heeft hem de kunst tot uitspanning gediend.
| |
| |
| |
[Ritter. (Gr. N.)]
RITTER. (Gr. N.) Bij het Artikel van Immerzeel moet ik nog voegen, dat ik zijn in 8o. geteekend Portret bezit.
| |
[Ritter (H.)]
RITTER (H.) vond ik vermeld in den Catalogus der uitmuntende Kunstverzameling van Jacob de Vos, Amsterdam, 1833, op bl. 93: Twee stuks Teekeningen met Mansbeelden, met zwart krijt, door h. ritter.
| |
[Ritter. (Louise Charlotte) Zie op Neufville. (Louise Charlotte de)]
RITTER. (Louise Charlotte) Zie op NEUFVILLE. (Louise Charlotte de)
| |
[Robart. (J.B.)]
ROBART. (J.B.) Zes stuks portretten van het geslacht van Van der Lely van Oudewater, met waterverw, in ovalen, met bijwerk in fo. leerden mij hem kennen, waaronder Maria van Pynaker, Nat. 28 Sept. 1597. Obit 29 Mey, 1678, in den smaak van en als naar miereveld geteekend. Dewijl ze op velijn papier zijn, komt het mij voor, dat ze in het begin dezer eeuw geteekend kunnen wezen. Welligt was hij verwant aan den bij Immerzeel genoemden m., of w. robart.
| |
[Robart. (Willem)]
ROBART. (Willem) Nagler zegt bepaald willem voor denzelfden persoon, die bloemschilder en een, leerling van j. van huysum was, en door Immerzeel m. robart wordt genoemd. Wat is nu goed?
| |
[Robb. (....)]
ROBB. (....) Drie verschillende Vogels op takken van een boom, op perkament, door robb. Dit staat aldus vermeld onder de teekeningen van Nederlandsche meesters, in den Catalogus van P. Fouquet, Amsterdam, 1801, bl. 39.
| |
[Robbe. (Louis Marie Dominique)]
ROBBE. (Louis Marie Dominique) Deze talentvolle kunstenaar is, naar waarde, door Immerzeel vermeld, en heeft na dien tijd, door zijne fraaije werken, vele Tentoonstellingen helpen opluisteren, waarop ik-zelf eene schilderij, met eenige schapen, levensgroot, meesterlijk en naar waarheid afgebeeld, door hem geschilderd, heb gezien. Hij voert ook de etsnaald, gelijk mij is gebleken uit eene prent, voorstellende Een Landschap, met een stier, van achter te zien, en omkijkende, waarbij eene liggende koe en twee schapen, die naast haar bij een hek liggen enz.; beteekend robbe invt. et sculp., h. 150, br. 205 str. Ned., zijnde met eene losse hand fiks en fraai geëtst. Ten jare 1855, is de Heer robbe tot Lid der Koninklijke Akademie van Beeldende Kunsten, te Amsterdam, benoemd. - Zijn Portret is door ch. baugniet Lith., in 1838, in fo. Ook is er later een Idem, met knevelbaard, in houtsnede, door brown, in 4o., verschenen.
| |
[Robert (Anton en Albert)]
ROBERT (Anton en Albert) zijn elk, afzonderlijk, door Nagler, als Brusselsche schilders en leerlingen van navez, vermeld, doch het is zeker één-en-dezelfde, en ook, meer dan waarschijnlijk, de persoon, die door Immerzeel als albert roberti - Zie aldaar en bij mij. - beschreven staat.
| |
[Roberti. (Albert)]
ROBERTI. (Albert) Bij wat door Immerzeel over dezen Belgischen historie-schilder is geboekt, kan ik nog voegen, dat hij van de Fransche Regering een Gouden Medalje ontving, voor de Portretten, welke hij op de Tentoonstelling in de Louvre, te Parijs, in 1846, geleverd had.
| |
[Robin, (Joris)]
ROBIN, (Joris) van IJperen, wordt door Guicciardyn, in zijne Beschryvinghe der Nederlanden enz., Arnhem, 1617, op bl. 129, met andere beroemde Nederlandsche kunstenaars, als zoodanig vermeld. Wanneer ik uit diens verhaal den aard zijner kunst moest opmaken, dan zou het die van vormsnijden en beeldhouwerij wezen, als door hem bedoeld.
| |
[Rochussen (Charles)]
ROCHUSSEN (Charles) staat, naar waarde, bij Immerzeel reeds beschreven. De verdere ontwikkeling van dat oorspronklijk genie blijft steeds de aandacht gespannen houden; want wie streeft hem op zijde, in de opvatting der vroegere volksgebruiken, en wel in echt-historischen zin? Zie slechts die krijgsworstelingen en die veldslagen onzer vroegste voorvaderen, om er een goed begrip van te krijgen, en men zal gereedelijk moeten erkennen, dat, hoe romantisch zulke tafereelen velen ook mogen toeschijnen, er toch de echte opvatting dor volks- | |
| |
gebruiken naar waarheid in teruggegeven schijnt te zijn. Even zoo zijn ook zijne andere onderwerpen, en een met grond geveld oordeel las ik in het Handelsblad van 5 October, 1860, wegens eene schilderij, toen op de Tentoonstelling te Amsterdam aanwezig: ‘Hoe geestig en fijn van toon is het Strand aan de Zuiderzee, van charles rochussen, te Amsterdam. Schetsachtig en petillant van geest, als de doeken van dezen kunstenaar zijn, is zijn werk onmogelijk met dat van anderen te vergelijken. Het heeft den trek van het genie. Waar anderen het slagtoffer worden van een of ander procédé, dat in zwang is, of de natuur door de oogen van anderen bestuderen, blijft rochussen zijne originaliteit behouden. Het groote publiek weet de geestig-geteekende figuren, altijd meesterlijk gegroepeerd, niet naar waarde te schatten, evenmin als den fijnen toon en de verscheidenheid zijner voorstellingen, dewijl voor hen zijn penseel niet uitvoerig genoeg en zijn toets te breed is.’ - In dien geest en stijl heeft hij eene menigte fraaije teekeningen van de feiten en uit de zamenleving, tot de geschiedenis betreklijk, ter opluistering en voornamelijk tot toelichting voor veel Plaat- en Boekwerken geleverd, als voor de Légendes des Artistes, par Collin de Plancy; voor de Kunstkronijk; voor Mr. J. van Lenneps Dramatische werken; voor Vondel's Treurspelen: Maria Stuart, Gysbrecht van Amstel, de Leeuwendalers, (uitgave van Gebr. Binger); voor Van de Pot: Juliaan de Afvallige, en verder voor Dichtstukken van De Bull, Messchert en Tollens. Ook komen er veel van zijne teekeningen, gegraveerd, of op steen gebragt, voor in Jaarboekjes, Almanakken en andere periodieke Werken. - Hij beoefent mede de etskunst, die, ofschoon door hem-zelven slechts als in de beginselen opgevat, (waarin de bewerking nog niet door de ervaring, die dan ook een hoofdvereischte uitmaakt, gesteund wordt) echter tot een bewijs kan verstrekken, dat hij ook eenmaal daarin tot verdere hoogte zal kunnen geraken. Hiervan heeft hij de volgende proeven geleverd: de Titel en eenige prenten voor De Waterramp van 1855 enz., door de Leden der Maatschappij Arti et Amicitiae uitgegeven, ten voordeele der hulpbehoevenden, door den Watersnood, 1855. - In een Dichtstuk van Hofdijk, vier stuks; - en, nog vier idem, onder den Titel: Etsproeven door chs. rochussen, 1855, Amsterdam, Frans Buffa en Zoon, als: Een Landschap; aan een hellenden slootkant, die op den voorgrond uitloopt, staan twee koeijen bij aware knotwilligen. Op den tweeden grond eene wetering, waarover een hooge brug, die naar eene woning leidt, waarbij een reeks van vijf molens, tot in het verschiet; beteekend ch. rochussen aqua forti, 1855, h. 100, br. 165 str. Ned., met de marge. - In een ovaal gevat, een Landschap met hoog gebergte, op welks helling koeijen grazen. De weg, die op den voorgrond uitloopt, is door een draaijend schot afgesloten, waar achter twee koeijen staan, met den kop naar voren, als ziende naar den jongen drijver, die op eene helling zit; idem, als boven, h. 219, br. 170 str. idem. - Een Visschers-woning, waarvoor eene vrouw zit, bezig met een kous te stoppen; nevens haar een meisje, met een kind op den arm. Op den voorgrond twee wagens, een met 4 en de andere met 2 honden bespannen, die allen rusten; in het verschiet een kerktoren; idem, als boven, h. 170, br. 215 str. idem. - Twee ovalen, op één blad; 1.) Een Jongeling grift in de schors van een boom een teeken van den liefdeband, op die plek gronds, met zijne beminde, die naar dat feit met innige belangstelling ziet, gesloten. 2. Hetzelfde oude paar staat dat verbondsteeken hunner oprechte trouw peinzende te aanschouwen. Het schijnt mij toe, dat dit onderwerp op een der dichtwerken van Göthe moet doelen; idem, als boven, h. 225, br. 378 str. idem. - De Heer rochussen mogt de hooge eer genieten, om, meer dan eens, door Z.M. Koning Willem III., op Hoogstdeszelfs Lusthof het Loo te worden genoodigd,
| |
| |
teneinde van de aldaar plaats gehad hebbende Valkenjagten, Boogschuttersfeesten, Wedrennen, Harddraverijen en andere verlustigingen, teekeningen en schilderijen, (ook op Z.M. bestelling) te vervaardigen, terwijl hij mede de teekeningen voor de zilveren Prijs-pokalen, Ordeteekenen enz. heeft gemaakt. Zijn bijdragen en medewerken tot de verheffing der Hollandsche Kunstschool was zijne Majesteit reeds vroeger bekend, en hij mogt daarvoor, in 1849, een openlijk blijk van goedkeuring ontvangen, namelijk, door tot Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, en later, in Maart, 1859, bij Koninklijk Besluit, tot Lid van den Raad van Bestuur der Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten, te Amsterdam, te worden benoemd.
| |
[Rochussen (H.)]
ROCHUSSEN (H.) is, als kunstverzamelaar enz., door Immerzeel beschreven. Ik moet daar alleen op doen volgen, dat hij, in 1852, is overleden, en zijne Verzameling van Kunstwerken, uit zijnen tijd, bij zijne weduwe berust.
| |
[Rocka. (Anthonius)]
ROCKA. (Anthonius) De abt Lanzi voert onder andere voorname kunstenaars, wier vaderland hem niet bekend was, antonio rocca op, die te Rome en elders uitmuntende historiestukken vervaardigd heeft. - Deze was een Belg van geboorte, waarschijnlijk, van Brussel, over wien Cornelis de Bie een uitvoerig lofvers, bl. 353 van zijn Gulden-Cabinet, heeft geleverd. Aan het hoofd er van, schrijft hij: ‘Lofschrift op de uytnemende Konst, achter-ghelaten bij den deughtminnenden Broeder anthonius rocka, in syn leven Minnebroeder ende constigh Schilder, ghestorven tot Roomen.’ In het vers zegt hij, dat in zijne kunst, die van a. van dyck is op te merken, en dat in de Minnebroeders-kerk, te Brussel, Altaarstukken, als ook aan de zijpilaren, van zijne schilderwerken te zien zijn; ten slotte, betreurt hij den dood van dezen beroemden kunstenaar, waaruit blijkt, dat hij reeds in 1660 overleed, en zijn werk nog ten tijde van De Bie aanwezig was. Of het nog te Brussel wordt bewaard, weet ik niet.
| |
[Rode, of Roode, (Godfried Hendrik)]
RODE, of ROODE, (Godfried Hendrik) in 1752, te 's Gravenhage, geboren, ‘heeft aldaar de kunst, om zeer goed-gelykende portretten, zoowel in crayon en email, als in miniatuur te schilderen, geleerd by den landschapschilder j.j. schalgh, en by den portretschilder hurter. In 1793 was hy nog met vrucht aan de Akademie werkzaam.’ - Volgens P. Terwesten, Ms. - Hij is, waarschijnlijk, een zoon van, of verwant aan niels rode. - Zie aldaar.
| |
[Rode, of Roode, (Niels, of Nelis)]
RODE, of ROODE, (Niels, of Nelis) in 1742, of 1743, te Kopenhagen, geboren, was een discipel van den portretschilder j.g. ziesenis (te 's Hage), en schilderde wèlgelijkende portretten, zoo te 's Gravenhage, als te Leyden, waar hij zich met der woon vestigde. - Te 's Hage, heeft hij een kapitaal stuk vervaardigd, met levensgroote portretten ‘van den professor anatomiae en verdere, althans zynde deeken en hoofdluyden van 't Chirurgyns-gilde, naar genoegen geschildert, en 't welk op derzelver nieuwe Anatomie- of Besognekamer geplaatst is, en ter gedagtenisse pronkt.’ Volgens P. Terwesten, Ms., die hem tevens als lid van de Kamer van Pictura, op het jaar 1776, vermeldt, en dat hij te Leyden, in 1794, overleden is. - Het genoemde stuk bevat zeven personen, ten voeten uit, en stelt voor, dat de Professor kennis geeft aan Deken en Hoofdmannen, een geschenk ontvangen te hebben, hetgeen door den Deken beantwoord en door den Hoofdman-Scriba aangeteekend wordt. Verder blijkt uit de Notulen van genoemd Gild, ‘dat het stuk is begonnen den 24. Junij, 1776, en op den 20. April, 1777, in de gemelde Kamer werd opgehangen, waarvoor hem door de zeven Heeren (uit hun privé beurs) betaald werden 67 dukaten, en nog ƒ75 voor het doek en de lyst, dus geheel, ni fallor, plus minus ƒ428.’ Deze schilderij is, in 1857, van het Theatrum anatomicum, in de Jufvrouw-Idastraat, naar het Stadhuis, te 's Hage, overgebragt. Eene naauwkeurig beschreven opgave van al de te dier plaatse
| |
| |
aanwezige schilderijen is, door de ijverige belangstelling van den Wethouder, Ridder P.C.G. Guyot, voor het algemeen in het licht gegeven.
| |
[Rodermont. (....)Rodermont. (....) Zie bij Immerzeel aldaar, en bij mij op Rottermondt (?) (Aegidius Paul).]
RODERMONT. (....) Zie bij Immerzeel aldaar, en bij mij op ROTTERMONDT (?) (Aegidius Paul).
| |
[Rodingh. (P.)]
RODINGH. (P.) Onder de Afbeeldingen en Kaarten der Stad Amsterdam, behoord hebbende aan wijlen den Heer gerrit lamberts, aldaar, heb ik eene zeer groote Afbeelding dier Stad gevonden van de Weesper-zyde te zien, waaronder beteekend stond p. rodingh invenit et fecit, waardoor deze verdienstlijke teekenaar, graveur en etser verdient vermeld te worden.
| |
[Rodriguez, (Broeder Adriaen)]
RODRIGUEZ, (Broeder Adriaen) wiens eigenlijke naam was adriaen dierix, werd, in 1618, te Antwerpen, geboren, en is, in 1669, te Madrid, overleden. Zoo als gemeld wordt, schilderde hij Historiën, die gunstig de Vlaamsche school uitdrukken, doch weinig bekend zijn. - Toen hij 30 jaren oud was, begaf hij zich naar Spanje, en ging op het Koninklijk Collegie te Madrid, waar hij zich voorbereidde tot de Orde der Jezuiten, waarin hij, 1648, werd aangenomen, onder den naam van hermano adriano. In de eetzaal van gemeld Collegie, zijn van hem de volgende schilderijen, als: Abraham onthaalt de drie Engelen. - De Bruiloft te Cana. - Eene heilige Familie. - Christus en de Emausgangers, - en Het Feestmaal in het huis van Simon, den Farizeër, met Magdalena, die Christus' voeten zalft.
| |
[Rodtsius (J. Asz.)]
RODTSIUS (J. Asz.) is mij slechts éénmaal als schilder voorgekomen, en wel op de Tentoonstelling van Voorwerpen uit vroegeren tijd, 1858, in Arti et Amicitiae, te Amsterdam, gehouden, waarop was, onder Nr. 1797: het Portret van Jan Corneliszoon Meppel, Luitenant-Admiraal van Holland en West-Vriesland, door j. asz. rodtsius, ingezonden door den Heer J.J. Beerekamp.
| |
[Roedig. (Johannes Christiaans)]
ROEDIG. (Johannes Christiaans) Deze bloem- en fruitschilder wordt, met een paar regels, als een verdienstlijk kunstenaar, bij Immerzeel vermeld, zonder iets verder van hem te weten. Ik kan er hier uit P. Terwesten, Ms., nog bijvoegen, dat hij, in 1751, te 's Gravenhage, werd geboren, en het onderwijs in de kunst van dirk van der aa, aldaar, genoten heeft; dat hij zich zeer vlijtig naar de natuur en goede voorwerpen oefende, en bijzonder gezien was, waardoor hij, in 1794, tot Secretaris der Teeken-Akademie van 's Hage werd benoemd. - Hij is, aldaar, in 1802, overleden.
| |
[Roelands. (B.)]
ROELANDS. (B.) In den Catalogus der Verkooping van Pieter Locquet, Amsterdam, 1783, komt, onder Nr. 304, eene schilderij van dezen kunstenaar voor: ‘In een Italiaansch Landschap, met eene rivier doorsneden, ziet men, ter linkerzijde, op den voorgrond, een landman te paard, en een vrouwtje, met eenig vee, door het riviertje waden, waarbij een zittende boer; ter regterzijde, by geboomte, de ruïne van een groot gebouw; in 't verschiet gebouwen en gebergten; zonachtig, fraai en uitvoerig gepenseeld, door b. roelands; h. 22, br. 30 dm. Rijnl.’
| |
[Roelandt, (Lodewyk Joseph Adriaan)]
ROELANDT, (Lodewyk Joseph Adriaan) wiens levensberigt en uitstekende werken, naar waarde, bij Immerzeel, op lodovicus roelandt vermeld staan, heeft, sedert dien tijd (1843) ‘door een werkzaam leven, zijn loopbaan thans roemrijk gehandhaafd. Het is hier de plaats, om de gewrochten van zijn genie, welke hij sinds genoemden tijd, als zoovele monumenten voor zijnen roem, heeft vervaardigd, op te geven, doch waarvan ik slechts de voornaamste zal aanstippen, als: De Nieuwe Klokkentoren der O.L.V. kerk, te St. Truyen, in Gothischen stijl. - In Romeinschen stijl, Het Nieuwe Entrepôt van het Dok, te Gent. - De nieuwe Zalen voor de Société de la Concorde, te Gent, in den Renaissance-stijl. - Het vervolg van het werk voor de stichting der St. Maria-kerk, te Schaerbeck, in
| |
| |
Romeinsch-byzantijnschen stijl. - De nieuwe Torenspits en het Kroonwerk van den Belfort, te Gent, in Gothischen stijl. - De overdekte Manege, voor de bezetting te Gent, in Mauresken stijl. - De nieuwe Kerk van St. Anna, te Gent, in Romeinsch-byzantijnschen stijl. - De nieuwe Kerk voor Doel, bij de Schelde, alsmede nog verscheiden huizen in de Lamstraat, te Gent, en het ontwerp voor een Abattoir voor diezelfde Stad. - Verder was de Heer roelandt een der ontwerpers van den nieuwen Trap, in de kerk van St. Gudule, te Brussel. - Over de geschiedenis der Bouwkunst, heeft hij, met grondige kennis van zaken, een aantal verslagen uitgebragt, die in de Bulletins de l'Académie Royale de Belgique, Tom. XVII-XXI, en 2 Serie, tom. V. zijn opgenomen. - Wegens de hooge vereeringen, door Immerzeel opgegeven, als aan ‘een der uitstekendste bouwmeesters van zijn tijd’ te beurt gevallen, moet ik de opmerking maken, dat, als men den stand der Bouwkunde in België bij zijn geboortetijd, 1786, in acht neemt, en vergelijkt met dien van een weinig lateren tijd, alsdan zijne pogingen, ter voortzetting en ontwikkeling tot zulken hoogeren graad van volkomenheid, van onberekenbare waarde zijn. - Menigvuldig zijn dan ook de bewijzen van erkentlijkheid, van heinde en verre, den Heer roelandt daarvoor toegevloeid. In 1850, werd hij benoemd tot Lid-Correspondent der Société académique, te Cherburg, en tot Eerelid van den Cercle artistique, te Luik; in 1851, Eerelid van de Société archéologique Espagnole, te Madrid; 1852, Eerelid der Académie Britannique de l'Industrie universelle, te Londen; 1853, Eerelid der Académie belge d'Histoire et de Philologie, te Antwerpen; 1854, Lid van het Institut Pontificale du Panthéon, te Rome: zijnde dit eene hooge onderscheiding, dewijl die Akademie, waarvan al de groote kunstoefenaren Eereleden zijn, slechts dertig werkende Leden telt; Eerelid van de Société historique et Archéologique, te Maastricht; 1855, Eerelid van de Société historique, te Luxemburg; en Eerelid van de Société pour la recherche et la conservation des Monuments historiques du Grand-Duché de Luxembourg; 1856, Membre associé de l'Académie des Sciences, Arts et belles Lettres de la ville de Caen. Voorts is de Heer roelandt vaste President der Société Royale des Beaux-arts et de la Littérature de Gand, van welk Genootschap, in 1858, het 50jarig Jubilé van het bestaan, door het Congrès artistique et archéologique, plegtig is gevierd, terwijl hij bij deze gelegenheid tot Officier der Leopolds-Orde werd verheven, en hem het Emeritaat, als professor der Academie te Gent is toegekend. - Nog op 74jarigen ouderdom, werd hij, in 1860, benoemd tot Lid der Commissie van toezigt over de werken voor de vergrooting van het Paleis des Konings, te Brussel. - Behalve de vroeger vermelde leerlingen, zijn nog de volgende, als bekwame Architecten uit zijne school, bekend, te weten: de Heeren croquisson, te Kortrijk; bureau en pauli, te Gent, en wijle zijn schoonzoon, h.d. louis van overstraeten, - Zie aldaar, gelijk ook het Aanhangsel. - Uit zijn huwelijk, met Mejufvrouw Amelia Bonné, zijn hem 4 kinderen geboren: 1. Eugénie, gehuwd met den Heer Eduard Maiterlinck, koopman; 2. Mathilde, gehuwd met den Heer h.d. louis van overstraeten, Architect; 3. Adelaïde, (Odelia?) gehuwd met den Heer joseph geefs, Beeldhouwer en Professor aan de Academie te Antwerpen, on 4. Eduardus in zeer gebreklijken toestand verkeerende.
| |
[Roelants. (Theodorus)]
ROELANTS. (Theodorus) Deze kunstenaar schijnt, voor alsnog, alleen bekend door eene zeldzame gravure naar zijne schilderij, voorstellende Een Kiezentrekker, een groep van acht halve figuren uitmakende, in rombouts stijl, door a. paul. sc. in fo. - Zie Nagler. - De naam en de aanduiding van den aard van het werk veroorloven mij, hem hier te boeken, tot welligt latere bescheiden daarover nader zullen beslissen.
| |
| |
| |
[Roelofs. (Willem)]
ROELOFS. (Willem) Deze beroemde Hollandsche landschapschilder is de zoon van Otto Willem Roelofs, en van Wilhelmina Carolina Elisabeth Pronckert, en werd den 10. Maart, 1822, te Amsterdam, geboren. Reeds in zijne eerste jeugd vestigden zich zijne ouders te Utrecht, welke stad zij tot heden, tot hun verblijf hielden. - Bij zijne opvoeding openbaarde zich de neiging voor de Beeldende Kunsten, welke hij met ijver volgde, en waartoe hij zich van de aanwezige gelegenheden bediende; doch vooral zocht hij zich de studie der natuur met onvermoeide vlijt ten nutte en eigen te maken. Spoedig werd dan ook door hem de zoo gewenschte juiste navolging der natuur in zijne tafereelen teruggegeven, die veel belovende blijken voor de toekomst leverden, en waaraan hij later zoo voortreflijk beantwoord heeft. - Om zijn schildervak in den geheelen omvang van nabij te leeren kennen, heeft hij van den vermaarden, nu wijlen h. van de sande bakhuyzen, te 's Gravenhage, een jaar onderrigt genoten. Hierna keerde hij naar Utrecht terug, en verbleef daar tot 1845, waarna hij, na nog een jaar te 's Gravenhage vertoefd te hebben, zich, in 1848, met der woon naar Brussel begaf, waar hij zich thans nog bevindt. - Reeds had de Heer roelofs op de Tentoonstelling, te Brussel, twee uitmuntende landschappen geleverd, die hooge goedkeuring verwierven, en waarvoor hem de gouden Medalje werd toegekend. Bovendien werd er een door Z.M. den Koning der Belgen, en een ander door den Heer w.h. de heus, te Utrecht, aangekocht. - In 1851, leverde hij weder aldaar Een groot Landschap, hetgeen aller bewondering tot zich trok, en door de Belgische Regering is aangekocht geworden. Het lag in den aard der zaak, dat zijn nieuwe kunst, die in zulk een hooge mate geleek naar de paarlen van het eerste water der oude Hollandsche School, zeer werd gewaardeerd, en hij voor zijne talenten bijzondere onderscheiding mogt genieten. Zoo las ik in de openbare berigten, uit Brussel, van 26 October, 1858: ‘De Koning der Belgen heeft, als bijzonder blijk van zijne tevredenheid over het uitstekend talent van den thans te Brussel wonenden Nederlandschen kunstenaar w. roelofs, dien Heer benoemd tot Ridder der Leopolds-Orde.’ - In 1860, heeft mede zijn Vorst, Z.M. Koning Willem III., na het zien zijner schoone schilderijen op de Tentoonstelling, hem tot Officier der Orde van de Eikenkroon verheven. - Ook de Kunstgenootschappen bleven niet achter, hem vereerende blijken der waardering van zijn talent te geven, door zijne benoeming, in 1852, tot Lid der Kon. Akademie van Beeldende Kunsten, te Amsterdam; in 1856, tot Lid der Akademie van Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen, te Rotterdam; in 1858, tot Lid van Pulchri studio, te 's Gravenhage, en, in 1860, tot Lid van het Utrechtsche Genootschap, Kunstliefde. - Behalve in de openbare Museums, zijn er vele van zijne schoone tafereelen in bijzondere Verzamelingen geplaatst; als, om er slechts eenigen te noemen, bij de Heeren fodor, de vos, Hooft van Woudenberg, Blanke enz. te Amsterdam; bij Ledeboer en anderen, te Rotterdam; bij den Baron van Brienen, enz., te 's Hage; bij Dr. Munnicks van Cleeff, Van Olst enz. te Utrecht; en, te Brussel, bij Couteaux, Deroubaix, Dubois, enz. Velen dezer stukken hebben Tentoonstellingen helpen versieren, en zijn in het openbaar beoordeeld, als, zijn tafereel Fontainebleau, in Arti et Amicitiae, te Amsterdam, dat in 1857 werd gezegd, te zijn ‘eene schilderij, die, ondanks hare schilderachtige behandeling, fraai en sterk van koloriet, en, vooral in de rotsbrokken, meesterlijk geschilderd mag heeten;’ terwijl men over een idem, te Ibid., in 1858, gehouden, leest: ‘Onder de landschapschilders bekleedt, voorzeker, w. roelofs eene aanzienlijke plaats. Eenvoud zonder eentoonigheid, breede, stoute behandeling, waaraan men de meesterhand herkent; uitmuntend koloriet, ziedaar de kenmerkende eigenschappen van dezen kunstbeoefenaar.
| |
| |
Men vindt ze allen in het door hem onder Nr. 142, geëxposeerde Hollandsche Landschap. Hier is de natuur naar waarheid teruggegeven, en over het geheel heerscht eene uitmuntende harmonie. Het is een der beste stukken, welke men hier aantreft, ofschoon dat ter stedelijke Tentoonstelling ons nog veel beter bevalt.’ En over een idem, in 1860 gehouden, wordt gezegd: ‘w. roelofs, te Brussel. Nr. 141. Een Slootkant, te Abcoude. Nr. 143, Hollandsche Weide. Twee doeken, die door groote waarheid van kleur uitmunten. Met de eenvoudigste behandeling, weet de kunstenaar resultaten te verkrijgen, die, inderdaad, bewonderenswaardig zijn. Het zijn, overigens, onderwerpen zonder eenige keus, wier waarde uitsluitend in natuurlijkheid en behandeling gelegen is.’ Dit komt over een, met wat men vroeger, in Brussel, den 5. September, 1860, van het eerstgemelde stuk heeft gezegd: ‘De Heer w. roelofs heeft in een drietal schilderijen bewezen, dat de vermaardheid, welke hij heeft verworven, niet onverdiend is. Vooral het Souvenir aan Abcoude is een meesterstuk.’ Op deze beoordeeling is geheel toepaslijk, wat ik aan het slot van mijn artikel hobbema, uit den abt De la Mennais, over dergelijke onderwerpen gezegd heb. - Niet minder zijn bij de liefhebbers zijne Teekeningen gewild, die in alles denzelfden geest van opvatting, uit de eenvoudige natuur genomen, ademen, en echt-schoon en meesterlijk geteekend zijn, en waarvan ik eene uitmuntende bezit, mij door hem, benevens zijne etswerken, als een aandenken aan zijn stadgenoot, voor mijn Atlas vereerd. - De proeven zijner etskunst zijn waardig, de beroemde school der XVII. eeuw te vertegenwoordigen. De vier stuks, welke ik hier beschrijf, zijn vol gevoel en met zorg behandeld, en geven ons de natuur zóó terag, alsof, naar mijne meening, in Nr.4 de opvatting van den grooten hobbema heeft plaats gehad. 1. Een Landschap, met een grooten waterplas op den voorgrond; op den tweeden grond, in het midden, een groep zware knotwilgen, waarvan er één half doorgescheurd in het water hangt; daarbij zit een jongen te visschen; links in de prent, beteekend w.r. f. h. 109, br. 170 str. Ned.; zonder de marge. - 2. Een wedergâ; op den tweeden grond, links, opgaande boomen, en verder kreupelhout, langs een waterplas, die op den voorgrond uitloopt, waarop eene koe staat; het verschiet is zigtbaar dóór de opgaande boomen. Idem w. roelofs f. 51. - 3. Een idem; aan een weg, waar langs eene vrouw gaat; links, achter houtgewas, de zijgevel van eene woning, waarbij twee zware boomen; regts, struikgewas en een opgaande boom. Idem w.r. h. 113, br. 97 str. idem. - 4. Een idem; op een hellenden voorgrond, met twee knotwilgen, drie eenden, die links naar het water loopen; op den tweeden grond, bij laag hout, drie idem boomen, waardoor en langs men het verschiet kan zien. Idem w.r. f. h. 117, br. 97 str. idem. - De Heer w. roelofs is den 22. Januarij, 1852, te St. Josse-ten-Noode, bij Brussel, in den echt getreden met Mejufvrouw Johanna Adriana Verstraate. - Er bestaat een jeugdig Portret van hem, door b. de poorter, in 1848, te Utrecht gelithographieerd, in fo., waarvan er aan zijne betrekkingen en vrienden een tot aandenken is vereerd. - Ten slotte moet ik hier nog doen opmerken, dat, bij gelegenheid zijner benoeming tot Officier der Eikenkroon-orde, de Belgische bladen dit feit, als aan een geboren Belg geschied, met zekeren trots vermeld hebben, hetgeen, bij gevolg, wijd en zijd is verspreid. Het zal nu, bij het hier medegedeelde levensberigt wel overbodig zijn, méér bewijs aan te voeren, dan slechts te herhalen, dat de Heer willem roelofs een Hollander van geboorte is, en dat aan Utrecht de eer toekomt, dat hij zich dáár tot een volkomen kunstenaar heeft gevormd; dat hij zich, als zoodanig, eerst in 1847, te Brussel heeft gevestigd, en dit aldaar, in 1848, openlijk is erkend geworden.
| |
[Roelofswaart. (Adolph)]
ROELOFSWAART. (Adolph) P. Terwesten, Ms., noemt hem ‘een Hagenaar
| |
| |
van geboorte, en een discipel van abraham verkolje, te Amsterdam, in wiens manier hy mede zoo portretten als historiën schilderde; doch, niet zeer yverig daarby zynde, zoo is er dus niet veel van hem bekend; na een geruimen tyd te 's Hage gewoond te hebben, heeft hy zich een tyd lang te Delft opgehouden, is vandaar, in 1776, met der woon naar Ryswyk, naby den Haag, vertrokken, alwaar hy zich met schilderen, doch meest met gewassen teekeningen met Oost-indische inkt te maken, bezig houdt.’ - Dit schreef Terwesten in 1776.
| |
[Roelofsz. (Gysbert)]
ROELOFSZ. (Gysbert) vond ik als een Utrechtsch kunstenaar, in den volgenden Transportbrief van 1545, vermeld: ‘Dat voor ons quam etc. gysbert roelofsz. die schilder, ende gaff voor hem ende Engel zyn wyff, daer hy etc. over, Gysbert Janss. die brouwer, den vryen eygendom van eenre camer, met allen etc., gelegen aen die Zuytsyde in de Brantsteech, daer Marie, Gysbert van Oestrum's wedue oestwaerts ende westwaerts naest gelegen is. Transportbrief, Donderdag na Oculi, (12 Maart) 1545, in het Hypotheken-Archief, te Utrecht.
| |
[Roemer. (Anna en Maria Tesselschade)]
ROEMER. (Anna en Maria Tesselschade) Van deze beide beroemde vrouwen, reeds bij Immerzeel vermeld, de sieraden der Letterkunde enz. van haren tijd, bestaan Portretten, door hendrik goltzius, met rood en zwart krijt, naar de natuur geteekend. Ze waren, in 1847, onder de Kunstnalatenschap van den Baron Verstolk van Zoelen, en werden met ƒ821 betaald, en door den Makelaar Brondgeest gekocht; thans berusten ze in de rijke Verzameling van wijlen den Heer c.j. fodor, te Amsterdam. Vroeger behoorden ze in de beroemde Verzameling van ploos van amstel, die bij de uitgave zijner nieuwe vinding, om Prentteekeningen te bewerken en af te drukken, dat van maria tesselschade heeft opgenomen, waarnaar eene getrouwe kopij, eenigzins verkleind, is genomen en geplaatst voor de Gedichten van Anna Visscher en Maria Tesselschade Visscher; Utrecht, L.E. Bosch en Zoon, 1851, in 12o. De bewerker van dit Boekdeeltje is de Heer M.D. de Bruyn, te Utrecht, wien ik al de teregtwijzingen, betreffende de echte afbeeldingen, bij mij bekend, meêgedeeld, alsmede gezegd heb, dat van de afbeeldingen bij J. Scheltema, in diens Werk over deze Gezusters, gegeven, maria tesselschade's portret voor mij niet bewezen is, echt te zijn.
| |
[Roemer, (G.)]
ROEMER, (G.) een onvermeld kunstenaar, van wiens werken er één voorkomt in den Catalogus der Kunstnalatenschap van Jan Bisschop, verkocht te Rotterdam, Junij, 1771, op bl. 18: Een kapitale Teekening in waterverwen, Gezicht op Haarlem, door g. roemer.
| |
[Roepel. (Koenraad)]
ROEPEL. (Koenraad) Zijn Portret komt voor bij Van Gool en bij Descamps. - Dit als bijvoegsel op Immerzeel.
| |
[Roermans (Cornelis)]
ROERMANS (Cornelis) was, waarschijnlijk, een kunstbeoefenaar, die voor uitspanning schilderde, want ik vond slechts één stuk werk van hem, in den Catalogus van Terwesten, bl. 41, vermeld: Nr. 39, Een fraai gestoffeerd Landschapje, door c. roermans, dat met ƒ30 werd betaald, welke som, in 1744, voor goede kunst pleit.
| |
[Roese, (Cauwer de)]
ROESE, (Cauwer de) een thans nog levend kunstschilder, te Gent, zegt Nagler (1843), die het hlstoriële vak beoefent, en meestal godsdienstige onderwerpen behandelt.
| |
[Roestraten. (Peeter)]
ROESTRATEN. (Peeter) Zijn voornaam is peeter; Balkema zegt, nicolaas; Houbraken en Immerzeel geven dien niet op. Onder zijn Portret, door hem-zelven geschilderd, - staande voor eene tafel, waarop een kan, met een Rijnwijnglas in de linker- en een pijp in de regterhand, zeer vrolijk, tegen den aanschouwer lagchende, uitmuntend in zwarte kunst bewerkt, en uitgegeven door a. blooteling, in fo, waarvan ik een fraaijen afdruk bezit, - staat duidelijk
| |
| |
p. roestraten pinxit. Naar de prent, die zeldzaam voorkomt, te oordeelen, moet de schilderij - waarschijnlijk, van dezelfde grootte als de prent - in den trant van ary de voys zijn geschilderd. Ditzelfde portret, andersom, gaat in 4o. uit, en waarvan wordt gezegd, dat het door hem-zelven, in mezzo-tinto, vervaardigd is. Er zijn er met en zonder de beteekening van j.s. ex. Mijns inziens, is het eene verkleinde kopij, door jan somer. - Wat het historietje betreft, door Houbraken in 's mans levensberigt gelascht - en wat hij wel weg had moge laten, - daarvan zie men bij mij de onwaarschijnlijkheid aangetoond op BROUWER. (Adriaen)
| |
[Roettiers. Zie bij Immerzeel en bij mij op Rottiers.]
ROETTIERS. Zie bij Immerzeel en bij mij op ROTTIERS.
| |
[Roever (A. de)]
ROEVER (A. de) wordt door Nagler als een zilverwerker, te Antwerpen, opgegeven, wiens drijfwerk belangrijke kunstverdienste heeft. Hij behoort tot onzen tijd.
| |
[Rogel. (Meester) Zie op Weyde, (Rogier van der) en bij Immerzeel op Rogier van Brugge, alsmede op Weide. (Rogier van der)]
ROGEL. (Meester) Zie op WEYDE, (Rogier van der) en bij Immerzeel op ROGIER VAN BRUGGE, alsmede op WEIDE. (Rogier van der)
| |
[Rogel van Vlaenderen. Zie op Weyde, (Rogier van der) en bij Immerzeel op Rogier van Brugge, en op Weide. (Rogier van der)]
ROGEL VAN VLAENDEREN. Zie op WEYDE, (Rogier van der) en bij Immerzeel op ROGIER VAN BRUGGE, en op WEIDE. (Rogier van der)
| |
[Roger. (....)]
ROGER. (....) Een beeldhouwer onzer eeuw, zegt Nagler, die, te 's Gravenhage, fraaije busten heeft vervaardigd. In 1837, modelleerde hij er een van Coster, uitvinder der Boekdrukkunst, waarnaar vele afgietsels zijn genomen. Ongetwijfeld zal hier eene vergissing plaats gehad hebben, en l. royer zijn bedoeld.
| |
[Roghman, Rogman, of Rogmans]
ROGHMAN, ROGMAN, of ROGMANS is, meer dan waarschijnlijk, een-en-dezefde naam. - Zie aldaar. - Het verschil schuilt bij de lettergraveurs, waarvan ik de sprekendste bewijzen heb aangetroffen.
| |
[Roghman, (Hender. Lambr.)]
ROGHMAN, (Hender. Lambr.) een genoegzaam onbekend graveur, van wien mij slechts twee gravuren voorkwamen, te weten, het portret van Arnoldus Egmondanus, Gelriae ac Juliaci Dux, Comes Zutphaniae etc., waaronder een zesregelig Latijnsch vers van Joh. Isacius Pontanus; hender. lambr. roghman fe., in fo.; deze prent behoort in Pontanus, Historiae Geldricae Libri XIV.; praemissa Ducatûs Geldrica etc. Amstel., 1639, in fo., waardoor zijn bloeitijd bekend wordt. Zij is, met sierlijk bijwerk, zeer fraai gesneden, en het verwondert mij, dat er van zulk eene bekwame burin niet nieer voorkomt. Welligt bestaat het wel, doch alsdan niet door hem beteekend. - Het andere is mede een portret, in een versierd ovaal gevat, voorstellende Mr. Barent Jansz. Potgieter, van Munster, beminder des vreeds. Aetat. LIII. Ao. M.D.C.XXVII. Onderaan, staat: Myn hoope staet vast in Jesum Christum den gecruysten. h.l. roghman sculpsit, in fo., zeldzaam; zijnde een meesterstuk van graveerwerk, hetwelk ik bewonderen moet.
| |
[Roghman. (P.H.)]
ROGHMAN. (P.H.) Bij Nagler en Bryan-Stanley vond ik nog p.h. roghman als graveur vermeld. Een portret, door hem gegraveerd, zijnde dat van A.J. Roscius, in een ovaal, is beteekend p.h. roghman sculpsit. - Zijn naam komt ook nog onder eene prent naar rubens, en onder een portret van Erasmus voor. Onder het eerste staat: Anthonius Roscius Hornae quondam Verbi Divini Minister et Medicinae Doctor. Nat. a. 1594. Den. a. 1624, benevens een zesregelig Hollandsch vers, in 8o.; eene zeer fraaije prent.
| |
[Roghmans (Magdalena)]
ROGHMANS (Magdalena) was, waarschijnlijk, eene dochter van roeland roghman. Er is bijna niets van haar, of haar kunstwerk bekend; echter heb ik een Titel gevonden, magdalena roghmans fecit, voor het Werk Tractaet ofte Handelinghe van de Kercke enz. Eerst in Francoys ende Latyn gemaeckt van P. de Mornay enz. en nu (1580) overgestelt in de Nederlandsche sprake door lucas de heere, - beroemd kunstenaar - T'Amsterdam by Lodewyck Spillebout enz., 1652, in 12o. Op dezen Titel is eene boekenkamer voorgesteld,
| |
| |
waarin veel boeken op eene tafel liggen. Dit werk is middelmatig; doch in het Werk van J. Bonna, Herstelde Vorst ofte geluckigh Ongeluck enz., Amsterdam, 1640, in 4o., komen twee prentjes voor, door haar gesneden, die vrij wat beter zijn, en waarvoor haar welligt de teekeningen zijn verstrekt.
| |
[Rogier (....)]
ROGIER (....) was een glasschilder, te Brussel, die, in de eerste helft der XVI. eeuw, aldaar arbeidde. De schoone glasramen van de H. Sacraments-kapel, in de St. Gudule-kerk, te Brussel, worden als werk van zijne hand, alléén door den Baron De Reiffenberg, in zijne Verhandeling De la Peinture sur Verre aux Pays-Bas, in de Nouv. Mem. de l'Académie Royale de Bruxelles, 1832, zonder grond, aangewezen. Dit werk is van jean haeck, - Zie aldaar. - door Gwicciardyn jan ack genoemd. Deze kapel werd in 1539 gebouwd, dus tien jaren na rogier's dood, zegt Nagler, alsmede dat er van hem geen werk bekend is.
| |
[Rogier van Brugge. Zie aldaar bij Immerzeel, en ook op Weide, (Rogier van der) en bij mij op Weyde. (Rogier van der)]
ROGIER VAN BRUGGE. Zie aldaar bij Immerzeel, en ook op WEIDE, (Rogier van der) en bij mij op WEYDE. (Rogier van der)
| |
[Rogier van Brussel. Zie op Weyde. (Rogier van der)]
ROGIER VAN BRUSSEL. Zie op WEYDE. (Rogier van der)
| |
[Rogiers, (Theodor)]
ROGIERS, (Theodor) een Antwerpenaar, in de eerste helft der XVII. eeuw, als goudsmid, met roem bekend. Meer dan waarschijnlijk, is hij dezelfde persoon, die voor Karel I., Koning van Engeland, werkzaam was: want Fiorillo zegt, in zijne Geschichte der Mahlerey in Grossbritannien u.s.w., bl. 320, dat thedore rogiers voor dien Vorst een grooten Zilveren Beker, met Het Oordeel van Paris, naar eene teekening van rubens, er op gedreven, vervaardigde, die, waarschijnlijk, na het verjagen van dien Vorst, is verloren geraakt. - van dyck heeft zijn Portret geschilderd, door p. clouet sculp., in fo., waaronder theodorus rogiers. Antverpiensis, coelator in argento.
| |
[Rogman. (A.)]
ROGMAN. (A.) Op dezen naam wordt, onder Nr. 68, blz. 62 van den Catalogus van J.M. Nebe, Amsterdam, 1809, beschreven: ‘Het groene Zooitje, met de gemartelde lijken (van de Gebroeders De Witt), door a. rogman. Hoe komt men daar aan de letter a? - Zie op ROGHMAN. (Roeland)
| |
[Rogman. (Geertruyt)]
ROGMAN. (Geertruyt) Deze bekwame kunstenares was, waarschijnlijk, eene zuster van roeland rogman, of - indien het bewezen is, dat zij reeds omstreeks 1590 bloeide, zoo als Heller (L.) zegt - zijne moeder. - Immerzeel vermeldt haar slechts met een paar woorden. - Men vindt van haar verscheiden gravuren, meestal naar roeland's teekeningen vervaardigd, als: Veertien stuks, onder den titel: Plaisante Lantschappen, ofte vermaekelycke Gesichten, na 't leven geteekent, door roeland rogman, en gedruckt by J.C. Visscher. Deze Titel is door nic. visscher gegraveerd. - Verder eene fraaije afbeeelding van het Kasteel Zuylen, naar r. rogman - De Bethlehemsche Kindermoord, naar jacobus tintoret; eene schoone, kapitale gravure, in plano, bij Claes Jansz. Visscher, te Amsterdam, uitgegeven. Kopij naar e. sadeler, zegt Nagler. - Voorts Vijf prenten, in gr. 4o., naar hare eigen teekeningen gegraveerd, voorstellende De Vrouw in haar huislijke bezigheden, zijnde getrouwe afbeeldingen der gebruiken van dien tijd; - en, het Portret van roeland savry, door p. moreelse, borstbeeld in ovaal, door haar sc. 1647, in fo.
| |
[Rogman (Roeland)]
ROGMAN (Roeland) staat reeds bij Immerzeel beschreven; ik voeg er hier bij, dat in de Verzameling van 241 stuks teekeningen, bij hem vermeld, het Portret van r. rogman, door j. stolker geteekend, voorkwam. Deze Afbeelding bevond zich in de Verzameling van wijlen A. van der Willigen, te Haarlem, die zulks in het I. deel, bl. 379, van zijn Werk, vermeldt, en er bijvoegt, dat men achter op deze teekening las: ‘Het enkele kopje, zonder meer, was geschilderd door gerbrand van den eekhout, en behoorde aan den Kunstliefhebber Pieter
| |
| |
Klok, te Amsterdam.’ stolker heeft er toepaslijk bijwerk voor gemaakt, om bij het bovengenoemde Werk van rogman geplaatst te worden. In de eene hand houdt hij eene teekening van de vervallen Abdij, te Egmond, enz.; alles is fraai in O. Inkt bewerkt. - Nagler vermeldt 44 stuks prenten, door hem vervaardigd, en als de zeldzaamste De doode ligchamen van de Gebroeders de Witt; h. 10 dm. 2 str., br. 8 dm.; onder aan, in letterdruk, een achtregelig vers, dienende tot waarschouwing voor degenen, die de Kerk, den Staat en den Prins listig aanranden, dewijl dit hun loon is. Zij staat bij Heller op 100 Thlr. genoteerd. Ik heb er een fraai exemplaar van gezien, stellende deze droevige gebeurtenis voor, bij nacht, op het Groene Zoodje, te 's Hage; een man, met een brandenden fakkel, beschouwt van nabij dit akelig tooneel. Alles is luchtig en fiks geëtst, en draagt het kenmerk van eene in haast vervaardigde gelegenheidsprent. - Ik zal Delalande, in den Catalogus van Rigal, door Nagler aangehaald, geenzins tegenspreken, alsof deze prent niet door rogman is gemaakt; doch ik voor mij blijf er, tot nadere zekerheid, steeds aan twijfelen. De grond voor mijne twijfeling is, dat de Oude frans van mieris dit tafereel juist zóó heeft geschilderd, blijkens de Catalogus eener Kunstverkooping, te Amsterdam gehouden, (1770-1780) onder Nr. 102. Zie verder daarover op MIERIS, (Frans van) - den Oude. Waarom kan hij daarvan niet eene prent gemaakt hebben? Het is immers bekend, dat hij ook heeft geëtst. En bovendien, de boomen blijken door eene hand te zijn vervaardigd, die daar geheel vreemd in was. Ook moet ik nog vragen, of jan yver, die toen kooper dier schilderij werd, niet even goed deze prent, tot eene historische herinnering, kan gemaakt hebben, dewijl hij als kunstkooper de schilderij, zeker, weêr heeft verkocht. Indien dit Delalande bekend ware geweest, zou hij wel tot hetzelfde nadenken zijn gekomen.
| |
[Rokers, Rokerz, of Rokesz. (Hendrik)]
ROKERS, ROKERZ, of ROKESZ. (Hendrik) De weinig-bekende werken van dezen graveur, reeds bij Immerzeel vermeld, nopen mij, er een, in mijn bezit, van op te geven, als tot de kunstprenten behoorende, te weten Een Student in zijn kamer, zittende, ten voeten uit, te studeren aan eene gemeene houten tafel enz. Alles is, naar gewoonte, in wanorde; onder aan, een achtregelig vers in het Hollandsch en in het Latijn, waarin de bespiegeling van het voor en tegen van dezen maatschaplijken toestand is uitgedrukt, door Lud. Hondius; beteekend h.r. sculpsit, F. de Wit excudit, in fo. Het geheel is vrij goed gegraveerd, en kan ook wel door hem geteekend zijn, dewijl dit nog veel te wenschen over laat. - Zie verder over het monogram bij mij, op H.R., terwijl Brulliot niet schijnt geweten te hebben, dat er zekere hendrik rokers als een Hollandsch graveur bekend was. - Van de genoemde prent bezit ik ook een weêrgaê, De Geleerde in zijne kamer, door j.w. sculpsit. - Zie aldaar. - Onder de portretten is dat van Do. Petrus Wassenburgius enz. hend. rokesz sculpsit, in fo. wel het beste zijnde met zorg, doch een weinig zwaarmoedig behandeld. - Dit portret is door Nagler, volgens den Catalogus van Paignon-Dyonval, door Bénard, Nr. 3227, bij vergissing toegekend aan een hendrik rokesz, die omstreeks 1580, als graveur heeft gebloeid. Dewijl genoemde Wassenburg in 1586 werd geboren, blijkt het duidelijk, dat hij dit portret niet heeft gezien, anders zou hij zijn Artikel rokesz tot het jaar 1686 hebben teruggebragt. - Onze rokers is bij hem niet bekend.
| |
[Rokes. (Hendrik) - Zie Zorgh. (Hendrik Martensz)]
ROKES. (Hendrik) - Zie ZORGH. (Hendrik Martensz) Deze aanwijzing is noodig, dewijl vele vreemde auteurs hem onder den naam van hendrik rokes beschrijven, dat eigenlijk zijn geslachtsnaam is; over het algemeen, is hij meer onder dien van zorgh bekend.
| |
[Roloff. (....)]
ROLOFF. (....) De hoofdbestemming van dezen weinig bekonden teekenaar
| |
| |
was de Militaire stand, waarin hij den rang van Kapitein bekleedde. Door Een Gezigt op Wrythoff, te Maastricht, door hem geteekend, en door madou op steen gebragt, leeren wij hem als een bekwaam teekenaar kennen.
| |
[Rolffsen, (Isbrand)]
ROLFFSEN, (Isbrand) een schilder van Antwerpen, van wien geene levens-berigten bekend zijn. Zijn werkkring schijnt in Denemarken gezocht te moeten worden, zegt Nagler, daar deze kunstenaar zich, in 1569, te Koppenhagen gevestigd heeft.
| |
[Romain, of Roman. (François)]
ROMAIN, of ROMAN. (François) Aan het reeds door Immerzeel vermelde, kan ik hier nog het minder bekende toevoegen, wat ons door de zorg van den kunstlievenden Predikheer, broeder B.C.B. Moulaert, in den Messager des Sciences historiques etc., Gand, 1850, p. 260, wordt medegedeeld, voorkomende in de Notes pour une future Biographie de frere romain, Architecte. De hoofdteregtwijzing is, dat de Franschen hem, sedert lang, als op hunnen grond geboren, hebben gehouden, doch dat dit in de Registers van den Burgerlijken stand, te Gent, anders gelezen wordt, te weten: Die 22 Martii 1647 (?) franciscus, fs. bartholomaei rooman et Barbarae Lambrecht conjug (es); suscep (erunt) D. ac M. Franciscus Sturtewaghen et Petronilla van Theemsche, natum ejusdem hora 6 mane; dat is: - Op den 22. Maart, 1647, franciscus, zoon van bartholomeus rooman en Barbara Lambrecht, echte lieden; hieven ten doope de Heer en Meester Franciscus Sturtewaghen en Petronilla van Theemsche; terwijl de verdere bescheiden het huis buiten de Euverpoort aanwijzen, als waarin hij werd geboren, - dus een jaar later dan Immerzeel in het onderstaande Grafschrift zegt. - Ten jare 1684, heeft hij den grond ontgonnen voor de Groote Brug over de Maas, vóór Maastricht, ter lengte van 500 voet, welk werkhem door de Staten van Holland werd opgedragen; doch, naauwelijks waren de pilaren, en slechts één steenen boog van dit hoogst-moeijelijk werk gemaakt, of zijn talent, zoo gelukkig in het uitvoeren van dergelijke groote ondernemingen, drong tot Lodewijk XIV., Koning van Frankrijk door, die hem door het hoofd van zijnen Raad deed ontbieden, en een brief van vrijgeleide zond, om zich naar Frankrijk te begeven. Dit was, om het begonnen werk van de Pont-Royal, door den Koninklijken Architect jules hardouin mansart ontworpen, verder te voltooijen, zijnde dit werk, in hopeloozen toestand, door den ondernemer Gabriël, wegens de schijnbaar onoverkomelijke moeijelijkheden en onvoorziene toevallen bij den bouw, gestaakt. Door zijn genie, heeft hij al die bezwaren overwonnen, en de brug werd, ten jare 1685, voleind. Ter herinnering aan dien bouw, werd een groote Gouden Medalje geslagen. - Door de betrekkingen, die hem in Frankrijk waren opgedragen, had hij een aanzienlijk fortuin bijeengegaêrd. Hij is den 7. Januarij, 1735, in de voorstad van Parijs, St. Germain, overleden. P. Matth. Texte, zijn ordebroeder, vervaardigde voor hem het volgende grafschrift: titulus sepulchri v.f. francisci romain, ordinis ff. praedicatorum, qui, fractis superbae sequanae fluctibus, arcuatae molis pontem regium, parisiis, prope luparam, arti mirabili constructum, anno d.m.dc.lxxxv. a. fundamentis erexit. - jacet hic frater franciscus romain, gandavus, natus anno r.s.m.m.dc.xlvi. conventûs trajectensis ad mosam ordinis ff. praedicatorum alumnus, dominii regalis architectus, necnon pontium aggerumque conductor in generalitate parisiensis prefectus, ac per totam fere galliam delegatus. denatus lutetiae parisiorum die vii. januarii, anni m.dcc.xxxv. - ora viator, ut virum religiosum, professione conversum prudentia et moribus conspicuum, aulicis ministris acceptissimum, quem tot praeclaris architecturae monumentis celebrem terra et pontus ubique commendant, aethereae sedes suscipiant gloriosum amen. - luge aevi nostri opificum decus, illiusque non immemor
| |
| |
jacturae, tuam praevide. - abi et resipisce. - sodali carissimo moerens posuit. F. Matthaeus Texte. - ‘De Dominikaners van Maestricht,’ - zegt het Chronicon abbreviatum van het Convent der Predikheeren aldaar - ‘hebben het meeste deel van de weldaden huns lekenbroeders genoten; want het was aan Broeder romain, dat hun Convent zijne volkomen herstelling te danken had, alsook de geheele verfraaijing der kerk.’ In een lokaal, thans voor een Atheneum gebruikt, ziet men nog het fraaije gedeelte, voor den Directeur bestemd, dat naar de teekening van romain gemaakt, en met zijn Afbeeldsel, door philips de champagne geschilderd, versierd is. Hij is in het gewaad zijner Orde voorgesteld, houdende in de linkerhand een blad papier, waarop een brug is afgeteekend, waarheen hij met de regterhand wijst. Naar dat portret is de afbeelding genomen in de Bouwkundige Bijdragen, VIII. deel, benevens het bovengemelde levensberigt, met nog eenige wetenswaardige bijzonderheden, door Mr. G.D. Franquinet, Advocaat en Stads-Archivaris, te Maastricht, vermeerderd. - De afbeelding, in den genoemden Messager voorkomende, stelt hem op veel ouderen leeftijd voor.
| |
[Romans (Jacobus)]
ROMANS (Jacobus) is bij Immerzeel vermeld; ik voeg er hier nog bij, dat er eene Afbeelding van dezen beroemden koninklijken Bouwmeester in prent uitgaat, ten halven lijve, regts, met een hooge paruik, en in een mantel; in het verschiet, een gebouw, met een koepeldak; in ovaal, met één regel onderschrift; zwarte kunst door p. schenck, in gr.-4o. - Er zijn er, die den voornaam jacobus, zoo als Immerzeel dien heeft geboekt, niet voor echt aannemen. Zie De Navorscher, 1853, Bijblad, XCVI. waar W. die bedenking maakt, zonder echter iets bij te brengen, dat hem daartoe aanleiding gaf. - jacobus is de ware doopnaam, want p. schenck was zijn tijdgenoot, wien romans zelfs bouwkundige teekeningen heeft verstrekt, om door hem in prent te worden uitgegeven. Ziehier den titel van een der deelen van het Werk: petri schenckii Paradisus oculorum etc. Conspectus novi Praetorii Loo ex accurata delineatione jacobi romani, Architecti eximii, in lucem editi a petro schenck, sculptore Amstelodamensi, et inscripti serenissimo ac potentissimo Britanniarum Regi Gulielmo III., in mijn bezit.
| |
[Rombouts, (Claes)]
ROMBOUTS, (Claes) een glasschilder, die onder de regering van Philips den Schoone, en van zijn zoon Karel (V.), te Brussel, bloeide. - Zie Messager des Sciences Hist. etc. Gand, 1858, p. 338.
| |
[Rombouts, (Nicolaes)]
ROMBOUTS, (Nicolaes) een hoogst-bekwaam kunstenaar, die tevens het glasschilderen, in het laatst der XV. en 't begin der XVI. eeuw, te Antwerpen, beoefende. ‘Onder de glasschilderingen welke de oude Cathedrale van Antwerpen versieren, vindt men op den eersten rang een raem in de zijbeuken der kerk, boven de Sakristy der kapel van het H. Sakrement geplaetst, hetwelk het Avondmael verbeeldt. Dit tafereel, dat immer een voorwerp van bewondering voor de kenners is geweest, heeft ook meer dan eens de nieuwsgierigheid der oudheid-kundigen opgewekt; de begiftiger is er knielend op afgemaeld, en die personaedje, welke de tijd met een geheimzinnig floers scheen te willen omsluijeren, had aen al de nasporingen, ter zijner herkenning aengewend, wederstaen.’ Dit raadsel is thans opgelost, en wel door den Heer P. Génard, Onder-Bibliothekaris van Antwerpen, zijnde de persoon en schenker niemand anders dan Engelbert II., Graaf van Nassau enz., Burggraaf van Antwerpen, hetgeen door al de geslachtswapenen van vaders- en moederszijde, rondom het genoemde tafereel geplaatst, ten volle bewezen wordt. Op het glas-zelf wordt de naam van den kunstenaar niet gevondon, doch door de ijverige nasporingen in de Archiven der Cathedraal van Antwerpen, is het den Ridder Leo de Burbure gelukt, te vinden, dat dit glasraam door Mr. nicolaes rombouts werd vervaardigd, en ten jare 1503 in gemelde
| |
| |
kerk is geplaatst. Behalve dit glas heeft hij aldaar nog geschilderd dat van de Spaansche Natie, den strijd van St. Jacob met de Sarrazenen voorstellende. - Zijne voornaamste woonplaats was te Brussel en te Leuven. Zie De Dietsche Warande, Tydschrift enz., door J.A. Alberdingk Thijm; Amsterdam, 1856, blz. 493, waarbij tevens, om de belangrijkheid van het eerstgenoemde glas, eene goede afbeelding in steendruk gevoegd is.
| |
[Rombouts. (Robert)]
ROMBOUTS. (Robert) Brulliot vermeldt een kunstgraveur, of kunsthandelaar van dien naam, die landschappen van d. vinckenbooms (lees vinckeboons), met het monogram r.v.b. - Fransche letters, door elkaêr gevlochten - benevens excudit beteekend, gegraveerd zou hebben. Tevens vermoedt hij, dat deze rombouts verwant zou zijn aan theodorus rombouts. - Ik bezit eene plaat in plano atlas-formaat, voorstellende Eene Dorps-kermis, waaronder: Aensiet dit boersche volk enz., beteekend d. vinckeboons invent. g. swanenburgh sculp. Robertus de Baudouz excud. Hierdoor zal de meening van Brulliot wel geheel vervallen.
| |
[Rombouts (Theodorus)]
ROMBOUTS (Theodorus) is bij Immerzeel beschreven, die de onbewezen feiten, door Weyerman opgedischt, - namelijk, zijn overdreven ijver, om, even als rubens, ook uiterlijk te schitteren, daar zijn talent dat van hem zocht te evenaren, ja, zelfs te overschaduwen, - op nieuw herhaalt. Van een man als rombouts, met zooveel zeldzame bekwaamheden en beschaving begaafd, die reeds zooveel vereeringen buiten 's lands had ingeoogst, valt niet te denken, dat hij door uiterlijke vertooning het bedoelde oogmerk te bereiken zocht. Ik houd dit voor een sprookje, even als dat betreffende caspar de crayer, abraham janssens, - Zie aldaar. - en anderen. De edele rubens, die, door zijn stand, zijne geboorte en zijn vermogen, op zich-zelf beschouwd, reeds ver boven zijne kunstbroeders was geplaatst, heeft dit alles toch nimmer tegen anderen doen gelden: alle talenten waren hem even lief, en hij was hun gaarne behulpzaam, of, om het goed uit te drukken, hij daalde tot hen af, zoo als zelfs zijn testament getuigt, waarin voorkomt, dat, wanneer eene zijner dochters met een kunstenaar mogt huwen, deze zijne teekeningen erven zou. Wat wil men meer? - Zie daarover bij Immerzeel op RUBENS. (Petrus Paulus) - Veeleer mag men aannemen, dat rombouts, den geest des tijds begrijpende, en zich op eene deftige wijze aan het publiek willende vertoonen, even als rubens, een prachtig atelier aanlegde, doch, op wat al te losse fondamenten bouwende, zulks niet heeft kunnen volhouden. Dit praatje is door Weyerman opgedischt; anderen hebben zelfs het huis op de Place de Meir, naast het tegenwoordige Koninklijk Paleis, te Antwerpen, daarvoor aangewezen; doch de historische nasporingen, door de Redactie van den Catalogue du Musée d'Anvers, 1857, gedaan, hebben uit oorspronklijke bewijsstukken aangewezen, dat het bedoelde huis voor gerard zegers gebouwd is. Zoo zullen al dergelijke praatjes, door een gelijk onderzoek, wel voor sprookjes worden herkend. - Over het jaar en de plaats zijner geboorte heerscht veel verschil. Immerzeel zegt; ‘wij houden het er voor, dat hij in Holland het licht zag,’ - doch dit zonder eenig bewijs. - Houbraken heeft zijn geboorte- en sterfjaar goed te boek gesteld, want in genoemden Catalogue lees ik de volgende autentieke bescheiden: ‘theodoor rombouts, zoon van Bartholomeus, en van Barbara de Greve, werd te Antwerpen geboren, en aldaar den 2. Julij, 1597, in de O.L.V. kerk gedoopt. Hij is na zijne kunstopvoeding, in 1617, naar Italië gegaan, waar hij goeden bijval vond met het vervaardigen van historische tafereelen. Hij is gehuwd met Jonkvrouw Anna van Thielen, uit een adelijk geslacht van Mechelen, dochter van Libertus, later Heer van Couwenbergh, en van Anna Rigouts, en
| |
| |
men vindt aangeteekend, dat de binnen-burgemeester van Antwerpen, heer Philips van Vlierden hem verleende den eersten nacht na zijn huwelijk buiten deze stad door te brengen, zonder verlies van zijn poorterschap.’ Zie verder de belangrijke berigten over onzen kunstenaar en diens geslacht, door den Heer Theod. van Lerius mêegedeeld, in het Album der St. Lucas-Gilde enz.; Antwerpen, 1855, in 4o., bl. 63, waar men tevens den juisten tijd van zijn overlijden, uit het volgende grafschrift, leert kennen: Sepulture van den eersamen Bartholomeus Rombouts. Sterft 2 October, 1624, ende eerbare Barbara de Greve, syne huysvrouwe Sterft 22 October, 1630, ende den vromen theodorus rombouts haerlieder sone, schilder vermaert Sterft 14 September, 1637. Diens huisvrouw is daarna, in 1639, overleden. - In het genoemde Museum berust een stuk van hem, van 1636, Christus als Pelgrim, wordt door St. Augustinus ontvangen, afkomstig uit de Augustijnen-kerk, te Mechelen. Tot de zeldzaamheden behoort een Landschap, dat in de beroemde Verzameling van wijlen den Baron Verstolk van Soelen was. - Volgens Füssli, zou hij ook hebben gegraveerd, en wel Afbeeldingen te paard; doch Nagler kent zulke prenten niet; alleen noemt hij eene naamlooze gravure, door Frenzel (Catalogus der Sternberg'schen Sammlung) aan onzen rombouts toegekend, voorstellende Een Speler, een groep van acht figuren om eene tafel gezeten; links een officier, met gepluimden hoed en degen, en eene kaart in de regterhand enz., h. 9 dm. 8 str., br. 14 dm. 8 str. Par. Deze werd voor de Kon. Saksiscke Prentverzameling met 50 Thlr. betaald. - a. van dyck heeft zijn Portret geschilderd, door p. pontius sculp. Zou men hier niet mogen vragen: kon de lieveling van rubens den hater zijns meesters schilderen? Neen! en dit bevestigt mij, dat het bovenverhaalde een lasterlijk verzinsel is.
| |
[Romer, (Caspar)]
ROMER, (Caspar) een schilder en bouwmeester, in Nederland geboren, zegt Nagler, die zich te Napels vestigde, en daar veel werken vervaardigd heeft. Hij bloeide, waarschijnlijk, in het begin der XVIII. eeuw.
| |
[Romondt, (Mevrouw Helena Margreta van)]
ROMONDT, (Mevrouw Helena Margreta van) geboren van dielen, is door Immerzeel op van dielen vermeld. Ik moet er bijvoegen, dat zij den 14. Maart, 1774, te Utrecht geboren, en aldaar den 23. Januarij, 1841, overleden is. Het ligt in den aard der zaak, dat hare schilderijen alleen bij hare familie aanwezig zijn.
| |
[Ronner, (Mevrouw Henriette)]
RONNER, (Mevrouw Henriette) geboren knip. Deze zeer verdienstlijke kunstenares is, aaar waarde, bij Immerzeel, op knip, vermeld. Zij is vervolgens met den Heer f. ronner gehuwd, en heeft zich te Brussel gevestigd. In hoeverre haar kunstwerk gewaardeerd wordt, blijkt uit de Kunstkronijk, 1842, waarin de afbeelding van kare fraaije schilderij, Het uitgaan eener Dorpskerk, en uit die van 1854, waarin Een Melkkar met honden bespannen, is opgenomen. Op de meeste Tentoonstellingen worden nog heden hare werken met belangstelling beschouwd, als op die te Brussel, in 1860, waar vier uitmuntende stukken van haar aanwezig waren, waaronder vooral vermelding verdient De Zandkoopman, een stuk van uitmuntende en stoute behandeling, zoo als in het openbaar Verslag uit Brussel, van 5 September, 1860, te lezen staat.
| |
[Rontbout (A.V.)]
RONTBOUT (A.V.) wordt bij Immerzeel j., bij Bryan n., en in den Catalogus van het Museum, te Berlijn, a. rontbout genoemd. De maker van dien Catalogus, Dr. Waagen, vermeldt echter in zijn uitmuntend Werk, Handbook of Painting etc., London, 1860, dezen a.v. rontbout als een schilder uit Friesland, die omstreeks 1660 bloeide. - Welke voorletters zijn nu goed? - In het gemelde Museum, berust Een boomrijk Landschap, waarin twee op den middengrond staande eiken bijzonder uitmunten; enz., h. 1 vt. 3½ dm., br. 1 vt. 9¼ dm., Rhijnl.
| |
| |
| |
[Roodtseus (Jan Albertsz.)]
ROODTSEUS (Jan Albertsz.) staat reeds in Immerzeel's Werk geboekt. Door sommige vreemde auteurs, als ook door Nagler, wordt hij, bij vergissing, jacob genoemd. Dit is de naam van zijn zoon, die er bij wordt beschreven, gelijk Houbraken duidelijk heeft gezegd.
| |
[Rooker (M.A.)]
ROOKER (M.A.) heeft veel teekeningen voor Boekprenten gemaakt. Ik heb van hem aangetroffen de Afbeelding van het Zendelings-huis en deszelfs omstreken, op het eiland van Ota-heite, door hem geteekend naar de schets van w. wilson, en door reinier vinkeles gegraveerd, in fo.-oblong, benevens meer andere van dien stempel, die in Reisbeschrijvingen van deze landen gevonden worden.
| |
[Rooleeuw. (J.)]
ROOLEEUW. (J.) In den Catalogus van Ploos van Amstel, Amsterdam, 1800, wordt van hem. op blz, 219, opgegeven: Een Ordonnantie van een Meisje en een Jongeling voor eene Nis, bekend door de prent, genaamd het Muizenvalletje; uitvoerig met rood krijt geteekend, naar g. dou, door j. rooleeuw.
| |
[Roore. (Jacques de)]
ROORE. (Jacques de) Bij het berigt, door Immerzeel over dezen kunstenaar gegeven, voeg ik nog, dat zijn Afbeeldsel was in de Kunstverzameling van Van der Marck, te Leyden, verkocht te Amsterdam, 1773, zijnde Nr. 450 van den Catalogus: ‘jacques de roore, verdienstig Historieschilder. Deze kunstenaar heeft in dit stuk zich-zelven verbeeld, 25 jaren oud zynde, zittende op een stoel, hebbende in zyn hand een palet, rustende op de leuning; voor hem staat een historiestuk op den schilders-ezel, zeer fraai geschilderd, op doek, h. 39, br. 31 dm. Rhijn.’ - Er gaat nog een ander, in prent, van hem uit, ten halven lijve, regts, staande, met baret op, penseel en palet in de hand; in ovaal, met vierregelig vers: Gelukte 't ooit enz., naar hem-zelven, door j. punt sculp., in 4o. - Dat in Van Gool voorkomt, is weêr geheel anders, zijnde hij als een deftig bejaard man, met paruik op enz., voorgesteld.
| |
[Roos. (Cornelis François)]
ROOS. (Cornelis François) Deze in de kunstwereld vermaarde makelaar, te Amsterdam, die tevens op zeer verdienstlijke wijze de kunst beoefent, staat, naar waarde, bij Immerzeel geboekt. Het is hier de plaats, er nog bij te voegen, dat de Heer roos, in 1831, benoemd is tot Directeur der Teeken-academie Felix Meritis, te Amsterdam. - Niettegenstaande zijn bedrijvig leven, aan zijne woning, het Huis met de Hoofden, verbonden, vervaardigt hij in zijn geliefdkoosd vak, het Landschap, fraaije schilderijen, die, van tijd tot tijd, op de Tentoonstellingen, zoo hier als buitenlands, de goedkeuring van deskundigen mogen wegdragen, als, onder anderen: Een Landschap, bij opkomend onweder. - Gezigt te Beekbergen. - Een Bentheimsch landschap. - Een Riviergezigt bij morgenstond. - Een Land- en Riviergezigt, bij ondergaande zon, - en, Een Noordbrabantsch landschap, bij opkomend onweder. - Een gezigt van de rivier De Elve, bij Hamburg, en laatstelijk nog, in 1860, in Arti et Amicitiae, te Amsterdam, een Gezigt in de omstreken van Velp, bij Arnhem. - De Heer roos is, in 1829, in het huwelijk getreden met Mejufvrouw Sophia Clara van Hamel, geboortig uit Zutphen, uit welken echt elf kinderen in leven zijn, als 4 zonen en 7 dochters, waarvan de oudste zoon, cornelis françois roos Jr., in het vak der kunst, tot de directie der Kunstverkoopingen, wordt opgeleid.
| |
[Roos, (Jan)]
ROOS, (Jan) of gio. rosa genaamd, een zeer beroemd schilder van woud- en andere dieren, in fraaije landschappen, bij ons weinig bekend, en die tot de vroege school behoort. De Abt Lanzi meldt, dat hij, in 1591, te Antwerpen, geboren werd, en in 1638, te Genua, overleed, m. gio. rosa is een Vlaamsche schilder, die het meest te Rome en in den Kerkelijken Staat bekend is door het overgroote getal schilderijen, met gedierten, een kunstvak, waarin hij een zeld- | |
| |
zaam talent aan den dag legde, en waardoor hij veel roem heeft behaald. Men zegt van hem, dat hij de geschiedenis van zeuxis, zoo hoog door Plinius verheven, heeft herhaald, door hazen te schilderen, waarmede hij jagthonden bedroog. In de Galerij-Bolognetti zijn twee schilderijen van hem aanwezig, zijnde de grootste en best geschilderde, waarbij een portret is gevoegd. ‘Ik weet niet, zegt Lanzi, of het den schilder, of een anderen persoon moet voorstellen. - Deze schilder moet niet verward worden met een later bloeijenden rosa, die mede een bekwaam dierenschilder was, maar zooveel vermaardheid in Italië niet heeft verworven, en wiens ware naam was philippus pieter roos.’ - Zijn Portret berust in de Galerij te Florence. - Nagler zegt, dat r. sadeler De Opwekking van Lazarus, en l. kilian De Hemelvaart van Maria, naar zijne schilderijen heeft gegraveerd. - Of dit nu wel naar dezen roos is, moet ik betwijfelen, dewijl Lanzi niets van dergelijke tafereelen gemeld heeft.
| |
[Roos. (Jan)]
ROOS. (Jan) Nagler noemt hem een schilder van Amsterdam, die, na zich aldaar in de kunst te hebben gevormd, op het laatst der voorgaande eeuw, naar Dresden vertrok, waar hij, door zijne portretten, bijval vond. Later ging hij naar Italië, en hield zich, nog omstreeks 1820, te Rome op. Verder zegt hij, dat, zoo het onze j. roos is, dat die alsdan nog in het Kunstblat van 1839, kortelijk, vermeld wordt. Hij schilderde ook Landschappen met vee, en heeft prenten geëtst, als: het Portret van den schilder liscou, Rom. 1820, in 8o., benevens eenige Landschappen met vee, in 4o.
| |
[Roos. (Johan Frederik) Zie op Roos. (Johan Hendrik)]
ROOS. (Johan Frederik) Zie op ROOS. (Johan Hendrik)
| |
[Roos (Johan Hendrik)]
ROOS ( Johan Hendrik) wordt door Houbraken als een leerling van barend graat vermeld. Weyerman, II, blz. 257 - die hem bij vergissing johan frederik roos noemt - voegt er bij, dat hij zijn meester drie boekjes geëtste schapen, bokken en geiten, met zijn Portret, ten geschenke heeft gezonden. - Hieruit moet ik bepaald afleiden, dat graat zijn derde meester geweest is, nadat hij landschappen met beesten voor zijn vak had verkozen. - Weyerman noemt, op blz. 298, alleen julian du jardin en adriaen de bie als zijne meesters. Het eerste berigt is aan de vreemde auteurs ontsnapt, waardoor Fiorillo en Bryan, bij vergissing, de bie als zijn meester in dat vak opgeven, die echter by niemand daarvoor is bekend. Fiorillo heeft de onaanneemlijkheid daarvan begrepen, en zegt daarom, dat er nog veel duisters in de levensberigten van onzen roos heerscht. Hij deelt de volgende geslachtlijst dezer kunstenaars mede:
Bartsch noemt 39 etsen van zijn werk, waarbij Weigel, in zijn Supplement op Bartsch er nog 5 heeft gevoegd, en beschrijft de verschillende veranderingen, die by deze drukken worden gevonden. - Zijn Portret komt voor bij Houbraken en Descamps, en is genomen naar dat door hem-zelven pinx. Aet. 52, Ao. 1684, ph. kilian sc. in f o.
| |
[Roos. (Philip)]
ROOS. (Philip) Zijn Portret komt bij Descamps voor. - Bijvoegsel op Immerzeel.
| |
[Roos (Theodorus)]
ROOS (Theodorus) is, in 't kort, door Immerzeel vermeld, doch hij geeft het jaar van zijn overlijden niet op, dat, volgens Bryan, in 1698, en, waarschijnlijk, als hofschilder van den Hertog van Wurtemburg, plaats had. - Bartsch beschrijft
| |
| |
alleen Zes stuks Landschappen met bouwvallen en figuurtjes, bij Weigel op 100 Thlr. genoteerd; doch er zijn er later nog meer ontdekt, die zeer zeldzaam zijn, als, eene Heilige Familie, mot het jaar 1671, die, volgens Weigel, in de Koninklijke Verzameling te Dresden wordt bewaard. Op de beroemde Kunstverkooping van Verstolk van Soelen, te Amsterdam, in Junij, 1847, gehouden, was, op bl. 9 van den Catalogus, onder Nr. 141 ‘Le cerceuil de Joh. Reinhardi et deux figures, pièce de la plus grande rareté, introuvable; aucun biographe n'en fait mention,’ welke prent aldaar met ƒ42 werd betaald.
| |
[Roosenboom. (Nicolaas Johannes)]
ROOSENBOOM. (Nicolaas Johannes) Deze ijverige en talentvolle kunstenaar, die ons, van tijd tot tijd, zijne landschappen en riviergezigten te beschouwen geeft, is, naar waarde, bij Immerzeel vermeld. - Hij heeft eene groote schilderij, voorstellende Den Brand van het Engelsche schip, den Ocean-Monarch genaamd, vervaardigd, en aan de Commissie van onderstand te Lieverpool gezonden, om haar, ten behoeve van de nagelaten betrekkingen der slagtoffers, ten toon te stellen, en vervolgens te verloten. - Hij heeft ook de etsnaald gevoerd, als Een Landschap, met een boerenwoning, op den tweeden grond, en twee figuren, bij een hek; voor aan, regts, een hooge dennenboom bij rasterwerk enz.; h. 177, br. 185 dm., met de marge; de benedenhoeken der prent zijn rond bewerkt; de lucht is wit en niet beteekend.
| |
[Roosing, (Hendrik)]
ROOSING, (Hendrik) een onvermeld kunstgraveur, die vóór dat pieter roosing, als zoodanig, te Rotterdam, werkzaam was, bloeide, en wel de vader kan geweest zijn van onzen hendrik, doch het niet zóóver in de kunst bragt, als de vérmoedelijke zoon. Hij heeft het meest voor Boekwerken gearbeid, en gelegenheids-prenten, ook de geschiedenis betreffende, vervaardigd. Onder anderen, gaat er van hem uit Een portret van Washington, door hem sculp. Uitgegeven bij Loosjes, te Haarlem, 1792, in 8o. - Idem van Carolus George Augustus, Erfprins van Brunswijk-Wolfenbutiel enz. Ibid., in 8o. - Idem van Do. D.J. Metske, naar van den bergh, in ovaal, met tweeregelig vers. - Idem van Do. J.W. Bussingh, 1796, in 8o., een lief prentje. - Hij heeft ook geëtst, bij zijn graveerwerk, soms met de drooge naald, als: Het veroveren en wegslepen van eene geconvooieerde Engelsche sloep door Capt. Le Turc, op den 7. Februarij, 1782, j. kobell del., M. de Sallieth direx., h. roosing sculp., een goed prentje, in fo.-oblong. Ook bezit ik een etsje, Een Landschap met woningen bij het water gelegen, waarop schepen, en op den weg, op den voorgrond uitloopende, eenige-figuren enz., beteekend 1789, en, onderaan, te Berkel, in kl. 8o.-oblong.
| |
[Roosing (Pieter)]
ROOSING (Pieter) staat reeds als een verdienstlijk graveur bij Immerzeel beschreven; ik moet er echter nog bijvoegen, dat hij ook de etskunst beoefende, waarvan ik fraaije proeven voor mij heb liggen, als Een staande Os, regts, drie Schapen, eene geit en een ram liggende, geestig in omtrek geëtst, naar j. kobell, - Zie aldaar. - doch anders om. - Twee Koekoppen, naar denzelfden, op ééne plaat, mede andersom. - Negen studiën, schapen en een ramskop, op één blad, naar p. potter inv.; h. 140, br. 155 str. Ned., met de marge. - Een liggend Schaap, links, naar ommeganck del.; h. 83, br. 120 str. idem. - Twee Koekoppen, op één blad, naar j.a. bakker del., weêrgaê van die van j. kobell, bovengenoemd, waarvan drukken bestaan, waar nog even de omtrek van den kop van een schaap zigtbaar is. - Een liggende Koe, twee Schapen en een staand Schaap, in een landschap, bij eene heining en geboomte, naar j.a. bakker del., in omtrek geëtst, genoegzaam een weêrgaê van bovengenoemde ets naar j. kobell.
| |
[Roosmale, of Rooszmael. (A.)]
ROOSMALE, of ROOSZMAEL. (A.) Bij dit Artikel, vroeger door mij, met een groot aantal anderen, aan Immerzeel verstrekt, kan ik nog voegen, dat de
| |
| |
naam a. rooszmael fecit, 1671, op onderscheiden teekeningen, alle Gezigten in Kerken, te Utrecht, voorstellende, wordt gevonden. Ze zijn zeer fraai met bruin geteekend, doch meer in de manier van een Bouwkundige, dan wel in die van een Schilder, doch daardoor hebben deze Teekeningen, als ook anderen van dien aard, in het belang der geschiedenis de voorkeur. Zoo ik het wèl heb, zijn zij in het bezit van den Raad der stad Utrecht, wijlen den Heer Dr. G. Munnicks van Cleeff.
| |
[Roothaan. (A.B.)]
ROOTHAAN. (A.B.) De Kunstverzameling van dezen ijverigen kunstlief hebber is, na zijn overlijden, in 1848, te Amsterdam, verkocht.
| |
[Rooy. (Johannes Baptista van)]
ROOY. (Johannes Baptista van) Deze Antwerpsche historie- en portretschilder is reeds door Immerzeel vermeld, en ik voeg er bij, dat zijne kunstbekwaamheden steeds aan het algemeen voldoen, zóó zelfs, dat de Kunstminnende Vorst, wijle Z.M. Koning Willem II. hem, tot verdere aanmoediging, opdroeg de vervaardiging eener schilderij, voorstellende Het Afscheid van Albrecht Beyling. Dit geschiedde in 1844. Eenigen tijd later, heeft hij te Breda het portret, kniestuk, vervaardigd van den Held der Citadel van Antwerpen, den Generaal Baron Chassé, wijzende met de hand op den platten grond van den vermaarden Vijfhoek. Dit stuk is op het Raadhuis te Breda eenige dagen ten toon gesteld geweest, en heeft zoowel dáár, als later te Antwerpen, voor welke stad het bestemd was, bij kenners grooten lof ingeoogst. Zie Kunstspiegel, I. Jaarg., 's Gravenhage, 1845, bl. 63.
| |
[Rooyen. (Gabriel van)]
ROOYEN. (Gabriel van) Bij dit Artikel van Immerzeel voeg ik nog, dat zijn Portret in het klein, met een hoed op, en een penseel tusschen het lint gestoken, voorkomt in het bekende Prentwerk van marcus, waarvan ik ook afzonderlijke drukken, vóór alle letter, bezit; - ook nog een geschilderd portret, hem op 21 jarigen leeftijd voorstellende.
| |
[Rooyen, of Royen, (M.C. van)]
ROOYEN, of ROYEN, (M.C. van) een bekwaam teekenaar, wiens werken in den Catalogus der beroemde Kunstverzameling van Van der Marck, te Leyden, verkocht te Amsterdam, in 1773, op bl. 196, staan vermeld, als: Een Persische Faisante-hen, in een landschap, in waterverw; - en, Een Faisante-haan, in een landschap; pendant der voorgaande. En op bl. 105: Een Landschap met geboomte, waarin twee Olifanten; zeer stont met waterverw geteekend, door mattheus van royen; meer dan waarschijnlijk dezelfde. - Welligt was hij verwant aan gabriel en ook wel aan anna en willem van royen. - Zie aldaar. -
| |
[Rosendaal (Nicolaas)]
ROSENDAAL (Nicolaas) wordt door Immerzeel een historieschilder, van Enkhuizen, genoemd. Ik voeg er bij, dat in het Kabinet-Paignon-Dyonval, twee geteekende Landschappen, in den trant van ruysdael behandeld, aanwezig waren. - Zie Nagler. -
| |
[Rose, of Rooze. (Nicolaas) Zie bij Immerzeel op Liemaeker. (lees de liemaeker.) (Nicolaas)]
ROSE, of ROOZE. (Nicolaas) Zie bij Immerzeel op LIEMAEKER. (lees de liemaeker.) (Nicolaas)
| |
[Roske. (....)]
ROSKE. (....) Ik vond dezen naam alleen vermeld in een Kunst-Catalogus (1780), onder Nr. 331: Een woelende Zee, met zeilende schepen, en visschers-schuiten, op den voorgrond; natuurlijk op doek, door roske.
| |
[Rosse (.... La)]
ROSSE (.... La) schijnt, volgens een mij medegedeeld berigt, een Nederlandsch meester te zijn geweest, van wien weinig werk bekend is. Slechts één stuk met Naakte Vrouwtjes, geheel in de manier van abraham van kuylenburg geschilderd, is mij van hem voorgekomen. - Dewijl ik niets bij vreemde Auteurs over hem geboekt vond, heb ik hem hier opgenomen.
| |
[Rossen, (H. van)]
ROSSEN, (H. van) een onbeschreven teekenaar en plaatetser, van middelmatige verdienste, die op het laatst der XVIII. eeuw bloeide. Van zijn werk is mij
| |
| |
voorgekomen de Afbeelding van 't Omslaan van 's lands schip van Oorlog d' Unie, in de Noord-Zee voorgevallen, den 19. October, 1782, zynde gevoerd geweest door Capitein Graaf van Welderen. h. van rossen del. et fec. 1782. In fo.-oblong. - Het schip, dat juist om zal slaan, is op de prent zeer groot voorgesteld; verder nog eenige andere schepen; lucht en zee zijn alles behalve in dien stand, om een schip om te werpen; of het toeval moet gewild hebben, dat zulks door een buitengewone rukvlaag is geschied. Hoe het gebeurd is, begrijp ik niet, want de andere schepen varen op eene kalme zee.
| |
[Rossum, (J. van)]
ROSSUM, (J. van) een onvermeld portretschilder, naar wien de Afbeelding van J.A. Husinga, of Hustinga - overleden 1654 - door t. matham - Zie aldaar. - gegraveerd is, in 4o. Hij heeft dus in de eerste helft der XVII. eeuw gebloeid.
| |
[Rossum, (J.C. van)]
ROSSUM, (J.C. van) een bekwaam portretschilder, die reeds lang vóórdat Immerzeel zijn Werk sloot, met goed gevolg bedrijvig was. In 1840, woonde hij te Amsterdam, en heeft toen, en ook op vroegere Tentoonstellingen, proeven van zijn talent geleverd. - Ten jare 1850 heeft de genoemde kunstenaar voor eene door hem vervaardigde en aan Prins Frederik der Nederlanden aangeboden teekening een zeer vleijenden brief, benevens een gouden horlogie ten geschenke, ontvangen.
| |
[Rossvood (Martin de)]
ROSSVOOD (Martin de) wordt door den Spaanschen schrijver Bermudez een Vlaamsch kunstgraveur genoemd, die zich te Madrid vestigde, en verscheiden portretten, benevens gewijde voorstellingen, vervaardigd heeft. - In 1671, graveerde hij het Portret van Juan de Avila, dijstuk. - Zie Nagler. - Zou zijn naam onder de Spaansche pen niet geleden hebben?
| |
[Roster. (Jacob)]
ROSTER. (Jacob) D'Argensville noemt, in het Levensberigt van caspar poussin, (in 1675 overleden), onder zijne leerlingen jacob roster, van Mechelen. - Waarschijnlijk, heeft hij in poussin's trant landschappen geschilderd.
| |
[Roth. (George Andries)]
ROTH. (George Andries) Deze verdienstlijke kunstenaar is door Immerzeel vermeld; ik voeg er bij, dat hij ook, met goed gevolg, de etskunst beoefend heeft, Dit is gebleken uit de edelmoedige pogingen der Leden van Arti et Amicitiae, te Amsterdam, toen hij als lid heeft meêgewerkt aan de Afbeelding van den Water-ramp van 1855, in 24 Afbeeldingen, ten voordeele der hulpbehoevenden uitgegeven, waarvan Nr. 15 en 16 door hem fraai bewerkt zijn.
| |
[Rotius. (Jacob)]
ROTIUS. (Jacob) Slechts éénmaal is mij deze naam als van een kunstschilder voorgekomen, in den Catalogus eener Kunstverkooping, te Dordrecht, 1768, onder Nr. 22: ‘Een tros Druiven, met Insectens versiert, door jacob rotius.’ h. 17½, br. 16 dm. Dit stuk werd met ƒ10 betaald.
| |
[Rottermondt. (?) (Aegidius Paul)]
ROTTERMONDT. (?) (Aegidius Paul) De Initialen a.p.r. vindt men op historiële schilderijen, in den trant van rembrandt behandeld, en, waarschijnlijk. tot diens school behoorende, zegt Nagler, in zijn nieuwe Werk Die Monogram-misten u.s.w.; Munchen, 1858. ‘In de Galerij te Cassel en ook in Engelsche Verzamelingen, worden zulke schilderijen gevonden. Wij hebben kennis aan een Hollandsch schilder aegidius paul rottermondt, die bij de Hollandsche auteurs onbekend is. Zij kennen wel zekeren navolger van rembrandt, die, in 1640, onder den naam van m. rodermont, en als geëtst hebbende, voorkomt.’ Ook houdt hij de beteekening a.p.r. en a.e.r. voor dezelfde, dewijl a.e. wel aegidius (?) kan aanduiden, terwijl hij er verder bijvoegt, dat r.m.f. of r.m.t.f. de letters, uit den naam genomen, beteekenen. In ieder geval hebben wij te doen met een navolger van rembrandt, en dit is a.p. rottermondt, die tot hiertoe alleen onder den aangenomen naam van m. rodermont bekend was. - In zijn vroeger Werk, Künstler-Lexicon, heeft hij dezen m. rodermont, of
| |
| |
rotermondt beschreven, en ik had gaarne de juistheid dier doopnamen aegidius paul meer bewezen gezien. Zijne bekende etswerken zijn de volgende: Portret van janus secundus; rodermont fecit, h. 5 dm. 10 str., br. 5 dm. 2 str. Par., zeer zeldzaam. - Afbeelding eener vrouw, dijstuk, met aan beide zijden afhangende haarlokken; haar kleed met bloemen versierd enz. roter. fec., h. 3 dm. 9 str., br. 2 dm. 10½ str.; zeer zeldzaam. - Borstbeeld van een man, met een grooten baard; niet beteekend; h. 3 dm. 7 str., br. 3 dm. - Een Turk, ten halven lijve; een klein onafgewerkt blad; h. 1 dm. 3 str., br. 1 dm. 6 str., dit wordt voor zijn werk gehouden, even als David in gebed, voor een lezenaar; h. 5 dm. 10 str., br. 4 dm. 2 str. - Jacob verkoopt aan Ezau zijn regt van eerstgeboorte; deze wordt onder de twijfelachtige prenten van rembrandt genoemd; Gersaint gelooft van verbeeck; h. 10 dm. 2 str., br. 7 dm. 6 str. - Een biddend Man; geknield aan de vocten van een Oosterschen vorst; h. 5 dm. 4 str., br. 4 dm. 6 str., beteekend r.m.f. - Buste van een kaalhoofdigen Grijsaard, met langen baard; links gewend; p. rott., in 8o., - en, Portret van Sir William Weller, Knight Sargeant Maior of the Parliaments Army; in den achtergrond, een veldslag; alles in een sierlijk ovaal gevat. c.(ornelis) j.(ansen) pinx., rottermondt incidit, Pieter Stent Exc., 1643, in fo. Deze prent is zeer verdienstlijk bewerkt, en behoort onder de zeldzame. - Ook bezit ik een zeer zeldzaam portret van J.G. Bruch, Bipontini-Palatinatus, Ao. 1671, van voren te zien, met lang afhangende golvende haren, met kanten befdas en bandelier om, in ovaal gevat, in 8o. Dit portret heeft alle overeenkomst in de bewerking met dat van Weller. Bruch was van 1655 tot 1660 vechtmeester der stad Utrecht, en werd vandaar naar Leyden beroepen. Hij heeft uitgegeven: Grondige Beschryvinge van de Scherm- of Wapenkunst enz. Ibid., 1671, in 4o.-oblong, met platen; waarbij hetzelfde portret door j. somer, in zwarte kunst, sculp., zoodat deze portretten van Hollandschen oorsprong zijn. - Daar hij voor een Hollander verklaard wordt, zoo stel ik voor zeker, dat hij de kunst tot uitspanning beoefende, en verwant kan geweest zijn aan Wilhelm Rottermondt, Schepen en Oud-burgemeester van 's Gravenhage, die onder de leden van den Haagschen Magistraat, in 1682, door johan de baen is afgebeeld. Zie de Opgave der Schilderijen op het Raadhuis te 's Gravenhage (door den Ridder J.C.G. Guyot, Wethouder, naauwkeurig beschreven, en in 1860, in het licht gegeven.)
| |
[Rottermund, (V. de)]
ROTTERMUND, (V. de) teekenaar en schilder van Brussel, die voorstellingen, vol karakter, uit het gemeene leven geleverd heeft, in het Werk: Les Belges peints par eux-mêmes. Gravures sur bois par brown, beneworth etc., Bruxelles, 1840, in 8o.
| |
[Rottiers, of Roettiers. (....)]
ROTTIERS, of ROETTIERS. (....) Op dezen naam heeft Immerzeel een voornaam kunstenaarsgeslacht, als medaljeurs beschreven, dat, naar mijn weten, op roettiers t' huis behoort, terwijl deze rottiers van veel later tijd is. Ik heb een fiks bewerkt etsje voor mij liggen, voorstellende Eene pissende Koe, van achter te zien, nagenoeg als die in de bekende schilderij van p. potter (thans in de Hermitage, te St. Petersburg), beteekend rottiers, 1809; h. 109, br. 97 str. Ned.; heeft geen marge. - ‘jacobus roettiers, - dien Immerzeel niet opgeeft - was graveur-generael der Munt, overleden te Brussel, den 14. July, 1771, oud omtrent 70 jaren. Hy was aldaer gaen woonen, terwyl de Munt in die stad maer alleen in gang was gehouden. Het was de zoon van.... Roettiers, en van.... Verwilt, dochter van den Baron Verwilt, stafofficier in het Oostenrijksche leger, en van het garnizoen des kasteels van Antwerpen.’ - Zie Jaerboek van St. Lucas binnen Antwerpen enz., door J.B. Van der Straelen; Antwerpen, 1855, bl. 240.
| |
[Roy. (Jan Baptiste de)]
ROY. (Jan Baptiste de) Deze verdienstlijke landschap- en beestenschilder is,
| |
| |
naar waarde, door Immerzeel vermeld; ik voeg er bij, dat hij, gewoonlijk, onder den naam van den Brusselschen de roy bekend is. - Nagler schijnt niet geweten te hebben, dat hij op eene verdienstlijke wijze de etsnaald heeft gehanteerd, waarvan ik de volgende afdrukken voor mij heb, als: Op een heuvelachtigen grond, bij water gelegen, staan, op den voorgrond een aantal koeijen, schapen en twee bokjes; eene vrouw melkt eene koe, terwijl eene andere melk in een emmer giet; regts, op den tweeden grond, eene boerderij, met eenig geboomte enz.; niet beteekend; h. 215, br. 322 str. Ned., met de marge. - Eene staande Koe, links, ter zijde, waarbij eene liggende, bijna van voren te zien; op den tweeden grond, drie idem, bij twee wilgenboomen, en drie figuren; in het verschiet eene rivier, waarbij eene kerk enz.; niet beteekend; h. 125, br. 190 str. idem; eene fraaije ets.
| |
[Roy, (Pierre le)]
ROY, (Pierre le) van Namen, staat bij Immerzeel beschreven. Hij heeft ook, volgens berigt van Nagler, eenige prenten geëtst, voorstellende Militaire togten, Veldslagen en Zeehavens.
| |
[Roy. (P.L. le)]
ROY. (P.L. le) Onder de Nederlandsche kunstenaars vond ik, in den Kunst-Catalog, van Weigel, op Nr. 13021, 14 zijner geëtste prenten, Jagtpartijen, Honden en Bedrijven uit de zamenleving enz. 1805-1806, in 8o., vermeld.
| |
[Roy, (S. le)]
ROY, (S. le) een teekenaar en schilder, zegt Nagler die, vóór 1710, in Holland bloeide. Hij heeft verscheiden portretten van aanzienlijke Hollandsche personen geschilderd, als dat van den Graaf W. van Wassenaar, en van Bentinck van Portland, door j. houbraken sculp. - Deze prenten zijn mij niet bekend. - In 1717, schilderde hij het portret van Peter de Groote, van Rusland, door bause, in 1786, gegraveerd. - p.f. le grand heeft een paar huislijke tafereelen naar hem gegraveerd.
| |
[Roy, (Ignatius j. van)]
ROY, (Ignatius j. van) een plaatetser wiens levensberigten onbekend zijn, zegt Nagler. De volgende prent is aan hem toegekend: De zieke Job wordt door zijne vrouw gehoond, naar g. crayer, eene groote prent, bovenaan afgerond.
| |
[Royalme. (Pierre)]
ROYALME. (Pierre) In de Archiven van Rijssel, vindt men, in de Oude Graaflijke Rekenkamer der Hertogen van Bourgondië, op het jaar 1480-81, aangeteekend: ‘A. pierre royalme, paintre, demourant à Bruxelles, pour vint six grans blasons et dix huit autres moyens des armes de feu MS. le duc de Cleves, dernièrement trespassé.’ Zie le Comte de Laborde, Les Ducs de Bourgogne etc., Paris, 1849, in 8o.; Tom I, Seconde partie, p. 512.
| |
[Royen. (Anna van)]
ROYEN. (Anna van) Van deze teekenares heb ik een aantal teekeningen met de pen, naar etsen van onderscheiden oude meesters, in de manier van antonie overlaat, gezien, waarvan ik er ééne bezit, zijnde eenige Varkens, naar karel dujardyn, verdienstlijk bewerkt, in 1728. - Ik zou kunnen vooronderstellen, dat zij in Utrecht te huis, en tot het voorgeslacht van gabriel van rooyen, of royen heeft behoord, en dat willem òf haar vader, òf haar broeder kan zijn geweest. Later vond ik van haar werk in den Catalogus van Teekeningen van Van der Marck, te Leyden, verkocht te Amsterdam, 1773, bl. 199: Een doode Mop, liggende op een steen; h. 6, br. 10½ dm. Rhijnl.
| |
[Royen. (Willem van)]
ROYEN. (Willem van) In de uitmuntende Kunstverzameling van Van der Marck, te Leyden, verkocht te Amsterdam, 1773, vond ik, op bl. 199 van den Catalogus, eenige teekeningen in kleuren, door hem vervaardigd, als: Vier vreemde Vogels in een landschap; - Een doode IJsvogel, en, Een Bloedvink. - Hij is, waarschijnlijk, verwant aan anna en gabriel van rooyen, of royen, en welligt dezelfde persoon als willem frederik van royen. - Zie aldaar. -
| |
[Royen, (Willem Frederik van)]
ROYEN, (Willem Frederik van) schilder van Haarlem, kwam, in 1669, als
| |
| |
Hofschilder, naar Berlijn, en was er nog in 1689, gelijk ook afwislend te Postdam werkzaam. Hij schilderde bloemen en vruchten, waarbij hij vogelen aanbragt, en vervaardigde ook Stillevens, waaronder er eenigen Jagers, met dood wild, voorstellen. - Hij ontving van het Pruissische Hof een jaarwedde van 5000 Thlr. en was Rector der Akademie. - Hij overleed in 1723, oud zijnde 69 jaar. Zie Nagler, en ook nog op ROYEN, (Willem van) die, waarschijnlijk, dezelfde persoon is.
| |
[Royer, (Jan)]
ROYER, (Jan) een landschapschilder, bij den aanvang der XVIII. eeuw, in de Nederlanden, werkzaam. Hij schilderde gezigten op steden enz. - c. duflos heeft een Gezigt op Duinkerken, naar hem, gegraveerd. Zie Nagler.
| |
[Royer. (Louis)]
ROYER. (Louis) Het levensberigt van dezen in ons Vaderland met roem bekenden beeldhouwer, is door de wel-versneden pen van Immerzeel reeds naar waarde geboekt. - Als een vervolg daarop, zal ik in het kort eenige zijner talentvolle werken, namelijk, voor zoover ze mij bekend zijn, en die, als het ware, tot de Geschiedenis behooren, in tijdsorde, hier vermelden. - Reeds lang ging de Nederlandsche kunstwereld zwanger, om een tegenbeeld van den grooten rubens, te Antwerpen geplaatst, voor den grooten en alsnog onnavolgbaren rembrandt, in ons vaderland op te rigten. De aanleiding, voortgang, tot stand-koming en onthulling er van, heb ik op rembrandt - Zie aldaar. - vermeld. Het lag in den aard der zaak, dat het hier de kunst en den kunstenaar betrof, zoodat het daarstellen van dit grootsche denkbeeld, allen door den Ridder royer kon verwezenlijkt worden, die dan ook, met zijn verheven kunstgevoel, deze taak volijverig op zich nam; en reeds den 4. Mei, 1844, lazen wij in het Haagsch-Nederlandsche Kunstblad: ‘de bezigtiging van het Model, op een vierde van de ware grootte, voor het Standbeeld van rembrandt, door den Beeldhouwer royer, is voor de inschrijvers opengesteld van Dingsdag aanstaande tot Zaturdag daaraanvolgende, van 12 tot 3 uren des middags, in het gebouw der Akademie, aan den Boschkant alhier. De ingeschreven hebbende kunstenaars zijn door de Commissie, tegen aanstaanden Maandag, ten 2 ure, te dien einde in hetzelfde lokaal uitgenoodigd.’ - Nimmer welligt is er meer ware belangstelling door het algemeen betoond, dan hier het geval was, en met algemeene geestdrift, en volkomen goedkeuring van het gedachte beeld, werd zoodoende de stempel gedrukt op het begonnen werk, roemrijk door hem voltooid. - Spoedig daarna, heeft hij het model voor een Standbeeld van Willem I., Prins van Oranje, door het Volk van Nederland opgerigt, vervaardigd, en werd reeds door ‘Z.M. den Koning, bij zijn laatste verblijf te Amsterdam, in 1847, in de Fabriek der Heeren Paul van Vlissingen en Dudok van Heel, het door die bekwame Industriëlen, in brons gegoten Standbeeld van Prins Willem den Zwijger - naar het model van den beroemden royer - met de meeste belangstelling, langdurig bezigtigd, en daarover Hoogstdeszelfs bijzondere tevredenheid herhaaldelijk betuigd.’ Zie Kunstspiegel, II. Jaarg., blz. 351. Het is op 't Plein, te 's Gravenhage, opgerigt, en den 5. Junij, 1848, plegtig onthuld, zijnde de dag van het Tweede Eeuwfeest van den Munsterschen Vrede. Was hierdoor aan den wensch van Neêrlands volk, dat de middelen daartoe vrijwillig verstrekt had, voldaan, de kunstminnende Vorst was eveneens over het kunstgewrocht zóó tevreden, dat de Ridder royer tot Kommandeur der Orde van de Eikenkroon werd benoemd. - Onder meer andere werken, werd, in 1854, de fraaije Buste van Prof. J. Bosscha, door hem vervaardigd, alsmede die van Mevrouw Hofdijk-Ukena, daarom merkwaardig, dewijl hij die na haren dood vol leven, en van eene treffende gelijkenis geleverd heeft. Zie Konst- en Letterbode, 1854, blz. 166. - In 1855, heeft hij voor den Kunstbeschermer en Verzamelaar, den Heer J. de Vos, Jac. vervaardigd
| |
| |
De getrouwe Vriendschap, in marmer, voor diens buitenplaats bestemd. Een meisje, in eene halfzittende houding, tegen eene rots geleund, houdt den linkerarm geslagen om een hondje, dat haar, liefkozende, tegenspringt; in hare los nederhangende regterhand houdt zij een immortellen-krans. Dit werk wordt door deskundigen zeer geprezen. Zie Konst- en Letterbode, 1855, Nr. 1. - Tot het oprigten van Standbeelden in ons Vaderland begon de lust, in navolging van andere landen, meer en meer te ontwaken. Ofschoon er sints jaren een beeld van laurens janszoon coster - Zie aldaar. - te Haarlem bestond, zoo vermeende men, en met regt, dat dit, in onzen tijd door een beter en waardiger moest worden vervangen. De toejuiching van het plan was algemeen: het werd weldra verwezenlijkt, en royer was de kunstheld, die het waardig volvoeren zou. Bij de plegtige onthulling, op de Groote Markt, te Haarlem, den 15 Julij, 1856, heeft de Heer L. Metman eene treffende Redevoering gehouden, waaruit ik, voor wat het Standbeeld-zelf betreft, hier dit laat volgen: ‘Wie stemt, dit Beeld aanschouwende, niet toe, dat de kunstenaar zich tot de hoogte van zijn onderwerp heeft weten te verheffen? Gij ziet den Uitvinder der Boekdrukkunst voor u, als in eene voorwaartsche beweging, om aan alle oorden der wereld verlichting en beschaving over te brengen. Met de opgeheven regterhand, toont hij u de losse letter, - het geheim zijner vinding; - de gansche houding van het gelaat geeft u den denker te kennen; de beukenstam, achter hem, herinnert u aan het snijden der letter, waarvan Junius gewaagt, en het opperkleed wordt in de hoogte gebouden, opdat niets zijn' gang moge belemmeren. Hoe gelukkig is de kunstenaar er in geslaagd, zijn verheven gedachte weêr te geven! Hetzij gij let op de evenredigheid der vormen, op de volmaakte uitvoering van gelaat en handen, of op de sierlijke plooijen van het kleed, gij zult steeds de getuigenis afleggen, dat royer, door dit gewrocht van zijn genie, een nieuwen, ja, misschien, den schoonsten lauwer heeft gevlochten in den krans van zijnen roem.’ Zie Haarlemsche Courant van 18 Julij, 1856. - Nog In datzelfde jaar, den 26. Augustus, werd, te Amsterdam, op den Dam, het Monument voor het Metalen kruis onthuld. Het kolossale beeld, De Eendragt, dat boven het geheel staat geplaatst, is van de hand van onzen kunstenaar. - In October, 1857, had de onthulling plaats op het R.K. Kerkhof, buiten de Raampoort, te Amsterdam, van een Monument op het graf van Pastoor Telders, stichter van dat Kerkhof, door royer vervaardigd. Zie Handelsblad, 16 en 20 October, 1857. - Het jaar daaraanvolgende, heeft hij de fraaije groep voor Prof. Van Assen, te Leyden, vervaardigd, waarover een berigt in de Haarlemsche Courant, van 7. December, 1858, dus luidt: ‘Een groep, in wit marmer, voorstellende de Jurisprudentie en de Philologie, h. 61, br. 67 dm. Ned., op een geel gevlamd marmeren socle, waarop deze inscriptie gegrifd is: Cornelio Jacobo van Assen, optimo studiorum duci discipuli pientissumi D.L.M. Dit voortreflijk en met smaak bewerkt kunstgewrocht is den genoemden Hoogleeraar aan de Leydsche Academie, bij zijn Emeritaat, door zijne voormalige oud-leerlingen, op den 4. December, 1858, plegtig geschonken.’ - En in dezelfde Courant, den 8. Januarij, 1861, het berigt ‘dat den 29. December, 1860, te Harlingen plegtig onthuld is het gedenkteeken voor Simon Stijl, zijnde het borstbeeld van dien vermaarden Vaderlander, op voortreflijke wijze door den Beeldhouwer l. royer, te Amsterdam, vervaardigd, en in het voorportaal van het Stadhuis aldaar, op een voetstuk geplaatst.’ - Verder vond ik in een berigt uit Brussel, den 26. Januarij, 1859, vermeld, dat de Gemeenteraad van Mechelen, aan den Heer royer had opgedragen het vervaardigen van een Standbeeld van michiel van coxie, om op het binnenplein van het Stadhuis,
| |
| |
aldaar, te worden geplaatst. - In 1852 heeft de Belgische Akademie, klasse Beeldende Kunsten, Afdeeling Beeldhouwkunst, den Heer royer tot Lid benoemd. Zie Handelsblad, 27. September, 1852.
| |
[Ruarus. (....)]
RUARUS. (....) In den Catalogus der Kunstverzameling van Ploos van Amstel, Amsterdam, 1800, wordt, op bl. 96, Nr. 65, onder de Nederlandsche meesters opgegeven: Het Afbeeldsel van een oud Heer, in 't bont gekleed, zittende in een armstoel, uitvoerig met dekverwen, door ruarus. - Tot heden moet men aan ploos geloof schenken.
| |
[Rubbens, (N.N.)]
RUBBENS, (N.N.) ‘een Brusselaar van geboorte, was, als zyn meester xavery (daar hy zelfs eenigen tyd voor, en mede gewerkt had), een braaf en bekwaam meester, doch na hier - 's Gravenhage - eenig werk gemaakt te hebben, is hy vervolgens weder vanhier naar elders vertrokken.’ Uit Pieter Terwesten, Ms. - n.n. beteekent hier den onbekenden doopnaam; hij is ook aldus in 1719, als meester Beeldhouwer, in de Kamer van Pictura, aldaar, ingeschreven.
| |
[Rubens, (A.)]
RUBENS, (A.) een historischilder van wien geen levensberigten bekend zijn. In eene Fransche beschrijving der Schilderijen, te Antwerpen, zegt Nagler, wordt een schoon Crucifix, in 1714, bij de Karmeliten, aldaar, voorhanden, aan hem toegekend.
| |
[Rubens, (Joannes Baptist)]
RUBENS, (Joannes Baptist) een schilder en teekenaar te Brussel, die thans (1845), zegt Nagler, met goed gevolg huislijke tafereelen vervaardigt.
| |
[Rubens, (Petrus Paulus)]
RUBENS, (Petrus Paulus) wiens naam geheel de beschaafde wereld door gevierd en bewonderd wordt, en wiens lof door de faam wijd en zijd is uitgebazuind, zal, even als zulks met rembrandt het geval is geweest, niet noodig hebben, dat door mij hier nog iets ter vermeerdering van den roem diens doorluchtigen Vlaamschen Kunstschilders bijgevoegd worde: ik zal mij dus alleen bepalen tot eenige historische feiten, zijn geslacht, persoon, en eenigen zijner werken betreffende, gelijk die vroeger en later door mij werden aangeteekend, en tot toelichting en teregtwijzing van zijn Levensberigt, door Immerzeel gegeven, kunnen strekken. - Het historisch verschil over de stad zijner geboorte, dat tot in het midden dezer eeuw tusschen Keulen en Antwerpen heeft bestaan, is thans als beslist te beschouwen, en als zoodanig wordt de Stad Siegen-Nassau, in het Westerwald, met grond aangewezen. In het voortreflijk Werk: Het Huwelijk van Willem van Oranje met Anna van Saxen, historisch-kritisch onderzocht door R.C. Bakhuizen van den Brink; Amsterdam, bij J. Muller, 1853, bl, 133 en volg., worden de bronnen vermeld, die de oorzaken van dat verbroken huwelijk, zoo zorgvuldig aan de duisternis prijsgegeven, weder aan het licht hebben gebragt. In korte woorden: het was Mr. Jan Rubens, die een verboden minnehandel met de gehuwde Anna van Saxen, zelfs te Siegen, onderhield, die door de daaropvolgende zwangerschap, waarschijnlijk, werd verraden. Onder weg derwaarts, in Maart, 1571, opgeligt en te Dillenburg gevangen gezet, bekende hij zijne misdaad, waarop het doodvonnis werd bepaald. Dit voorval werd, echter, voor het algemeen, en zelfs voor haren vader verborgen, en als het gevolg eener misdaad van staat verspreid. Zijne edele echtgenoot, Maria Pepeling, een voorbeeld van huwelijks-trouw, wendde zich onafgebroken tot de Vorsten, die invloed op Prins Willem I. konden oefenen, om genade voor haren echtgenoot te verwerven. Niet eerder dan in het begin van 1573, werd aan haar smeeken eenig gehoor verleend, en zij verkreeg verlof, om met haar man op een veilige plaats in het Nassausche te zaam te wonen, waarop zij dadelijk haar huishouden te Keulen opbrak, en dit naar Siegen overbragt, welke stad haar echtgenoot bij eede gezworen had, niet te zullen verlaten. Op het einde
| |
| |
van 1577, kwam Anna van Saxen te overlijden, en dit gaf aanleiding, om de bewezen genade verder uit te strekken, zoodat de Prins met Rubens over de voorwaarde van zijn ontslag liet onderhandelen, ‘en deze ontving, eindelijk, verlof, om Siegen te verlaten, en zich elders neder te slaan, mits hij zich-slechts nimmer binnen het gebied des Prinsen, of ergens in zijne erflanden in de Nederlanden, met der woon, vestigde, en, waar hij was, steeds den Prins uit de oogen en uit diens nabijheid bleef.’ Dit gesloten contract wordt in de Bijlagen medegedeeld. - Hieruit blijkt, immers, zonneklaar, dat Philippus en petrus paulus, in 1574 en 1577 aldaar zijn geboren. - Hij heeft zich later weder met zijn gezin te Keulen gevestigd, en is daar in Maart, 1587, overleden. Zijne weduwe keerde daarna naar hare vaderstad, Antwerpen, terug. ‘Zij verliet echter Keulen niet, zonder eene laatste hulde aan de nagedachtenis van haren beminden echtgenoot te hebben gebragt. Boven zijne zerk liet zij een Grafschrift beitelen, waarin zij de deugden des overledenen vermeldde, en daaronder, dat hij, omdat hem de rust lief was, zijn vaderland in het begin der burgeroorlogen verlaten, en gedurende negentien jaren onafgebroken te Keulen had gewoond; zij sprak er in van haar zelve, hoe zij zes-en-twintig jaren met haren geliefden man in eendragt, zonder het minste ongenoegen, (concorditer sine ulla querela) had geleefd. Het is een bewijs, zoo er meer noodig waren, hoe weinig vertrouwen grafschriften verdienen; zeldzamer is misschien de liefde eener vrouw, die, uit eerbied voor de gedachtenis haars overledenen echgenoots, zoo stellig, zoo onbeschroomd de nakomelingen poogt te bedriegen, omtrent hetgeen zij in haren echt geleden had. Eere hebbe haar hart! De beroemde plaats van Sterne, omtrent den vloek van oom Tobias, laat zich met alle regt op haar toepassen. De Engel, die beschuldigt, nam den leugen en werd schaamrood, toen hij dien ter griffie des Hemels inbragt; en de Engel, die de misdrijven te boek stelt, stortte een traan op die woorden, en wischte ze voor eeuwig uit.’ - Dat het in de familie-zelve een geheim gebleven is, moet blijken, dewijl ‘Jan Brandt, schoonvader van petrus paulus, en de levensbeschrijver van Philippus Ruebens, reeds in 1615 meldden, dat deze te Keulen in 1574 was geboren, waar zijn vader uit de Nederlanden was heen gevlugt. Philippus Rubbens, de zoon van den laatsten, meldde insgelijks in de Levensbeschrijving van zijnen oom petrus paulus, dat deze, in 1577, te Keulen in het leven trad. Beiden wisten, waarschijnlijk, niets van de treurige omstandigheden, waarin de familie Rubbens zich, sedert 1571, had bevonden. De beroemde schilder-zelf schijnt echter, in strijd met de gewone overlevering, niet onduidelijk te kennen te geven, dat Keulen zijne geboorteplaats niet was. Hij spreekt, namelijk, in een brief aan Geldorp, over zijne beroemde schilderij, De Kruisiging van Petrus; en hetzij dat hij dit stuk reeds toen voor die stad bestemde, hetzij om een andere reden, want de Hollandsche stijl des schilders is zeer onzamenhangend; hij voegt er bij: ‘ick ben seer geaffeetioneerdt voor de stadt Ceulen, omdat ick aldaer ben opgevoed, tot het thienste jaer myns levens.’ - Ik moet hier tevens bij opmerken, dat de brieven van zijne moeder aan zijnen vader, die mede in de Bijlagen van genoemd Werk voorkomen, geteekend zijn Maria Ruebbens, en dat de bovengemelde auteurs steeds ruebens en rubbens schreven, en er nog bijvoegen, dat Jan zijnen naam ruebens schreef; zie blz. 134. Waarom heeft onze zoo hoogst-beschaafde Kunstheld zich dan rubens geteekend? Door dergelijke geschiedboeken kon hij zich voor de toekomst daarvan toch niet losmaken. - Heeft rubens te Siegen het eerste levenslicht aanschouwd, te Keulen heeft hij de moedermelk gedronken; doch, voor wat rubens, als den wereldberoemden kunstenaar aangaat, dan is het Antwerpen, op welks grond die roem als te zijn geboren
| |
| |
en aangekweekt moet beschouwd worden, en Antwerpen heeft, met volle regt, in dien zin, hem een Standbeeld opgerigt, even als men te Amsterdam, in dien zelfden geest, voor Vondel er een wil oprigten, en zulks met het volle bewustzijn, dat deze te Keulen geboren is. - Aangaande rubens leermeesters a. van noort en o. van veen moet ik de opmerking maken, dat, mijns inziens, niet deze alléén, maar ook tobias verhaecht in die eer moet deelen. Want ik mag vragen, of men 't als eene dwaling kan aannemen, dat johannes meyssens, die dagelijks met al deze kunstenaars verkeerde, het Portret van verhaecht, door o. van veen, geschilderd, in 1649, te Antwerpen, uitgaf, en daaronder deze wel duidelijke bewoordingen zette, dat hij was ‘le premier maistre du fameux p. paul rubens.’ Dit onderschrift komt niet voor onder de portretten van van noort en van van veen, toen mede door denzelfden johannes meyssens - Zie aldaar. - uitgegeven. Mijns inziens, heeft hij dit juist als minder bekend, dan van de twee anderen, er bij vermeld. Dezelfde portretten zijn twaalf jaren daarna, in het Werk van De Bie weder verschenen, en de auteur spreekt daar niets tegen. De meergemelde Raadsheer Mols, Ms., had, ook op dit punt, zijne bedenkingen reeds gemaakt, en is van meening, dat, daar Philippus Rubens zegt, dat onze rubens ‘het eerst by a. van noort is geweest, zulks waarschynlyk is, want deze was Meester sedert 1587, en verhaecht maar eerst sedert 1590; edoch onder zyn beeldnis staat het anders begreepen;’ en verder ‘dat hy het er voor houdt, dat het zeggen van Philippus Rubens (die het Leven van onzen kunstheld heeft beschreven) in globulo mag genomen worden, om vast te stellen, dat hy eerder vier jaren by verhaecht heeft doorgebragt, dien hy ook verliet, om onder otto venius zyne konst te vervolgen. Deze werd meester 1594, en onze rubens 1599, dat maakt omtrent vyf jaren, en dit is door Philippus bevestigd.’ - Alfred Michiels, in zijne Histoire de la Peinture, etc. Brux., 1848, Tom. IV, fo. 142 en 181, zegt stellig, dat tobias verhaecht de eerste, en adam van noort de tweede meester van rubens is geweest; doch hij geeft daarvoor geen afdoende bewijzen. Ik denk, dat het door mij gemelde portret zijne bron zal geweest zijn. - Het zou met de jaren eveneens kunnen strooken, dewijl in 1590, - toen rubens, op 13jarigen ouderdom, tot de kunst overging, - verhaecht juist meester werd, om te mogen onderwijzen. - ‘In de Registers van het St. Lucasgild vindt men, zegt Mols, verscheidene meesters van dezen naam, als: adriaen rebbens, of rubbens, ontfangen als leerling bij francois mostert, in 1553, schilder. peetrus rubbens, ontfangen als meester schilder, in 1599.’ Deze is, zekerlyk, (zegt hij) onze peeter paul rubens, die niet anders op de Registers bekent is, zelfs niet als dienende deeken, aldoch hy zeker gekozen is geweest door deze broeders, maar waarschynlyk, dat hy hem heeft vry gemaakt. jacobus rubbens ontfangen als leerling bij daniel snellinck, 1616. arnolbus rubbens, ontfangen als meester, 1709, gestorven 1719. françois joseph rubbens, ontfangen als meester 1713, gestorven 1727, alle schilders.’ Ofschoon zijn Stoel tot bewijs verstrekt, en bovendien een vermaard Maria-beeld met het Kindje en St. Joseph door hem aan de Kamer vereerd is, zoo wordt in de Geschiedkundige Aanteekeningen enz. van J.C.E. Baron van Ertborn, Antwerpen, 1822, zijn Dekenschap betwist, en deze noemt het jaar 1631 als dat-alléén, waarin hij op het Register moest voorkomen; doch men vindt op dat jaar als Deken edouard sneiers, die op den rooster of lijst op de raadzaal als Deken-medgezel staat vermeld. Dit is hem dus alles duister gebleven, en heeft niet weinig spanning tusschen hem en de Kamer doen ontstaan, daar hij eene zoo algemeen bekende zaak, welke zij te goeder trouw voor echt hield, zóó uit zijn verband rukte. Doch zij heeft zich ook destijds niet verdedigd, omdat
| |
| |
zij de ware zaak ook niet kende. Mijns inziens, was het duidelijk, dat toen rubens gekozen werd, deze het regt had, om al of niet als dienende Deken op te treden, - dit zal nader hieronder volgen. - doch echter aan de gebruiken heeft voldaan, om den Stoel enz. aan de Kamer te geven. Nu is het duidelijk, dat er, bij het niet vervullen van het dienstdoende Dekenschap, er als het ware, een ad-interim plaats had, en sneiers als zoodanig op den rooster voorkomt, en in de rekeningen alléén staat vermeld. - Wat betreft het groot aantal zijner discipelen, hieromtrent heeft men vroeger, en zelfs ook Immerzeel, in het denkbeeld verkeerd, dat er werklijk maar één als zoodanig kan beschouwd worden, namelijk, jacob moermans, als zijnde deze de éénige, volgens de opgave van Mols, Ms., die als zoodanig in het St. Lucasgild staat ingeschreven, en dat de anderen, meer als reeds gevormde meesters, als loontrekkende schilders, bij hem in zijn atelier werkzaam waren. Doch later is ontdekt en duidelijk gebleken, dat rubens, door eene Lettre patente, van 23 September, 1609, tot hofschilder en kamerheer van Hertog Albert en Isabella is aangesteld, en hem alle mogelijke vereeringen en vrijdommen werden toegekend. Hierdoor waren zijne nieuwe leerlingen niet verpligt, zich aan de wet der inschrijving in het St. Lucasgild, te onderwerpen. - Zie verder daarover op MOERMANS. (Jacob) Dat er vroeger eene dergelijke omstandigheid heeft plaats gehad, schijnt te blijken uit de gemelde Gildeboeken, namelijk, dat er niet een der leerlingen van frans floris, den Oude, is ingeschreven, doch waarom dit geschied is, werd tot heden niet ontdekt. Zie Catalogue du Museé d'Anvers, 1857, p. 125, waarin men tevens, op blz. 194, leest, dat, behalve moermans, nog willem panneels en justus van egmont onder de leerlingen van rubens zijn ingeschreven. - Zie bij mij op beiden. - Dit moet dus aan Mols, die deze Registers, als het ware, verslonden heeft, ontsnapt zijn. - In hoeverre al de fabeltjes, door Houbraken en anderen over rubens opgedischt, aangaande zijn naijver op bekwame kunstenaars, waarheid bevatten, zie men bij mij op JORDAENS (Jacob) en JANSSENS, (Abraham) en tot bewijs, hoe lief hij de kunstenaars had, een Extract uit zijn Testament, bij Immerzeel, III, bl. 36. - Zeker is het, intusschen, dat hij voorzorgen moest nemen, om zijne schetsen enz. in zijn atelier bij zijne afwezigheid achter slot te houden. - Zie op FAYD'HERBE. (Lucas) - teneinde het misbruik maken er van voor te komen, wat dan ook gewis zal hebben plaats gehad, dewijl hij-zelf in een brief aan Sir Dudley Carleton schrijft: ‘die stukken zijn van mijne hand..... de Apostelen door mijne discipelen, doch alle door mij geretoucheerd.’ - Het zoo algemeen verspreide voorval, dat rubens, in Spanje zijnde, door Jan, Hertog van Braganza werd uitgenoodigd, om hem te komen bezoeken, en hoe deze, vernemende, dat rubens, van een groot gevolg vergezeld, Vicoza reeds naderde, hem in aller ijl een edelman te paard tegen zond, teneinde hem aan te zeggen, ‘dat den Hertog om gewigtige reden, elders vertrokken was, en hem niet had konnen afwagten; maar tot vergoeding van zyne kosten en verlet, liet aanbieden 50 pistolen. Maar rubens weigerde, die aan te nemen, en zeide: dat het veel te gering was, dewijl hy voorgenomen hadde 14 dagen zyn verblyf te Vicoza te nemen, en duizent pistolen daar te verteeren,’ is door Houbraken meêgedeeld, en door De Piles gereedelijk gevolgd. Intusschen, is het zeker, dat de grond van dit voorval waarheid bevat; doch wegens het geheimzinnige, dat hiermede gepaard ging, werd die zaak nooit tot klaarheid gebragt, en in later tijd geheel vergeten. Echter moest er iets worden gegist, om dit een en ander tot een historisch feit te maken, zooals de genoemde auteurs hebben gedaan. Mols heeft die zaak, zooveel mogelijk, nagegaan, teneinde er iets meer dan een beuzel- | |
| |
achtige strekking in te vinden, terwijl hij het feit voor waarheid hield. Hij zegt: ‘wat daarvan zij of niet, dit is zeker, dat men door andere schrijvers verneemt, hoe menigmaal het hof van Spanje toegelegd heeft, om zich meester van den persoon dezes Prins te maken, die een aangeboren regt tot de kroon van Portugal had, thans (toen) in handen van Spanje. Nu konde het wel gebeuren, dat deze eenvoudige verschooning door Don Juan, aan rubens gedaan, aanleiding mogt gegeven hebben, dat de Spaansche ministers zulke en diergelyke aanslagen hebben doen smeden. rubens kon gevolgelyk zulks niet ondernemen, zonder kennis van zyn Hof, noch zonder verlof daartoe te hebben. Dit zoo zynde, konden, van hun kant, de ministers zich inbeelden, van eene goede gelegenheid te hebben om met deze occasie tot hun oogmerk te komer, en bedachten rubens (die ook als geen enkel particulier by hen bekent was) met schoone statie de reize te doen aanvangen, gevende hem een zeker getal Edelen tot gezelschap, met een meerdere sleep van domestiquen, en alle getrouwe vrienden van den Koning, om, in tyd van nood, de hand te kunnen leenen aan het bedachte plan, waarmede zy belast waren. Immers, alzoo Villa Vicoza, waar de Hertog van Bragance toen ter tyd resideerde, niet verre is van de Spaansche frontieren; zoo kon deze stoet, of het hoofd derzelve, gemakkelyk door de Spaansche troepen, aldaar in garnizoen zynde, bystand krygen; doch alle projeeten liepen in den wint, doordien de Hertog er by tyds de lucht van kreeg, en hun aanslag verydelde, door zich naar elders te begeven. Dit is hetgeen men zoude kunnen oordeelen uit de gevolgen van dit verhaal van De Piles, die door de latere schryvers daarin gevolgd is; maar de bewyzen van het echte geval blyven in het duister.’ En, wat het aanbieden van de 50 pistolen en het antwoord van rubens betreft, zegt Mols: ‘Deze zyn insluipingen, die dikmaals een waarachtig geval verdorven, maar door gezonde hersens niet konnen geloofd worden, als strydig met de caracters zoo van den Prins, als van den bezoeker.’ - Ik voeg er bij, dat, indien het geval aldus plaats mogt gehad hebben, ik van den Heer Mols de bijvoeging had verwacht, dat rubens, alsdan, van deze lage vorstlijke list niets heeft geweten, en dat ook daardoor die zaak wel onder de stiptste geheimen zal gebleven zijn. Kan men zulk eene laagheid van den edelen rubens denken? Neen! hij, die als een Vorst door alle volkeren werd geëerd, die op het geheele gevolg der Edelen, dat hem vergezelde veeleer kon neêrzien, dan zich te verledigen, om aan hunne baatzuchtige belangen de hand te reiken; neen, dit was hem geheel vreemd, en daar was hij verre boven verheven! - In het begin van November, 1608, kreeg bij in Italië berigt van den zorgwekkenden toestand zijner beminde moeder, waarop hij spoedig naar Antwerpen vertrok, terwijl een tweede bode, die hem op zijne terugreis ontmoette, hem de tijding van den dood zijner moeder overbragt. Het schijnt, dat de afwezigheid hem meer vertroostte, dan te midden van zoo veel droefheid te zijn, want hij kwam eerst in Januarij, 1609, te Antwerpen. Hij vond zijne moeder begraven, in de kerk der Abdij van St. Michiel, aldaar en deed voor haar een Grafmonument oprigten, waarvoor hij-zelf een Latijnsch inschrift maakte, waarvan de Vertaling luidt: ‘Voor Maria Pepelincx, een zeer verstandige en deugdzame vrouw, dewelke in den echt is vereenigt geweest met Joannes Rubbens, Regtsgeleerde, te Antwerpen. Deze haar door den dood ontrukt zijnde, heeft zij den overigen tijd haares levens, gedurende twee-en-twintig jaren, als eene eerbare weduwe doorgebragt. Philippus en petrus paulus rubbens, hare zonen, met hunne dochter Blandina, en hunne neven, hebben dit Gedenkteeken voor hunne brave Moeder alhier doen stellen. Zij is gestorven in den ouderdom van 70 jaren, 6 maanden en 29 dagen, den 16. November des jaars 1608.’ - In de Pinakotheek,
| |
| |
te Munchen, berust een Portret, door rubens geschilderd, hetgeen gezegd wordt, dat van zijne moeder te zijn. Hiernaar heeft schleich eene kleine gravure gemaakt, en m. ernst voor den uitgever Mechel een idem gegraveerd. Een idem, eene in een leuningstoel zittende oude vrouw, berust, volgens Passavant, Reise etc. S. 27, in Dulwich College. - Zie Nagler, Th. XIII, S. 600. - De juiste dag van het overlijden zijner eerste echtgenoot, Isabella Brant, is nog niet zeker bekend, doch in een brief aan zijn vriend Pierre Dupuy, te Parys, van 15 Julij, 1626, betreurt hij het onherstelbaar verlies zijner gade, weshalve dit vóór dien tijd moet hebben plaats gehad. Gewoonlijk wordt zulks op den 29. September, den feestdag van St. Michiel, gesteld, zooals in het grafschrift gemeend wordt, daarvoor te zijn geschreven; doch men heeft niet gezien zegt A. Michiels, in zijne Histoire de la Peinture etc. Brux., 1848, Tom. IV, p. 253, dat dit de dagteekening der inwijding van de tombe, en niet die van het overlijden is. Om geen twijfel meer over dit punt te laten, volgt hier het inschrift van dien grafsteen, uit het Latijn aldus vertaald: ‘Aan de Moedermaagd. Deze schilderij, die hij zelf geschilderd heeft, is godvruchtiglijk en toegenegelijk gewijd aan het graf van zijne uitmuntende Moeder, hetwelk ook het overschot bedekt van Isabella Brant, zijne Echtgenoot, door p.p. rubens, op St. Michaëlsdag den Aartsengel, in het jaar onzes Heeren 1626.’ Deze schilderij, die reeds boven het graf zijner moeder was geplaatst, had hij te Rome, voor de Kerk van het H. Kruis, geschilderd, doch werd, dewijl de maat verkeerd was opgegeven, niet bevestigd. Zij stelde voor, Gregorius de Groote, St. Maurits, St. Jan-Baptiste en eenige andere personen, en diende nu ter gedachtenis zijner echtgenoot, terwijl hij er de H. Maagd met het Kind bijvoegde, even alsof hij de twee beschermengelen zijns levens onder hare voorspraak stelde, zegt Michiels. - Het overschoone Portret van Isabella Brant, door haren echtgenoot geschilderd, berust op het kasteel Windsor, in Engeland. - Bij Nagler vindt men 12 portretten zijner tweede vrouw Helena Fourment, en daarvan slechts één, (1843) door hem geschilderd, aangewezen. In 1854, werd berigt, dat de bekende Schilderij-Verzameling van Parys, te Brussel verkocht is, waarbij zich bevonden de twee vrouwen van, en door rubens geschilderd, als Isabella Brant, dat veel geleden had en voor slechts ƒ2100, en dat van Helena Froment (Fourment) door Lord Herfort, voor ƒ10,000 aangekocht. - In het Kabinet van P.L. de Neufville, te Amsterdam, was, in 1752 ‘Een Galderytje, waarin een musicerend Gezelschap, en daarin het Portret van rubbens en zyne vrouw, door van deelen.’ - In dat van Van Zwieten, te 's Hage, verkocht 12 April, 1731, onder Nr. 26: ‘Een Gezelschap in een dorp, daar van dyck en rubens met de kaart speelt en brouwer daar by zit, met veel figuren, zeer extraordinair en fraai geschilderd door antonie van dyck, h. 1 vt. 4 dm., br. 1 vt. 8 dm. Rhynl. ƒ250.’ - In dat van Anna Theresia van Halen, verkocht, te Antwerpen, 19 April, 1749, onder Nr. 71: ‘Een stuk verbeeldende rubbens te Paard, door a. van dyck. ƒ108, en, Een idem van dyck, te paard, door hem-zelven. ƒ120.’ - van dyck heeft hem ook geschilderd vóór zijn vertrek naar Engeland, en dit Portret waarschijnlijk meêgenomen. Tijdens het in prent werd gebragt door t. chambers, berustte het in het Kabinet van Graaf Oxfort, te Londen. Zie Catalogue raisonné d'un Receuil d'Estampes etc. de Jean Boydell, 2. partie, Londres, 1783, in 4o. - Den 30. Mei, 1640, verspreidde zich de treurmare van het overlijden van petrus paulus rubens, te Antwerpen, waarover men in het Doodboek van St. Jacob, aldaar, het volgende leest: ‘Item den 2 is geweest het choorlijk van men Heer petro-paulo rubens Junius, anno 1640. Begraven in St. Fermentens kelder, ende is gesonken 3 dagen te voren. De Heeren
| |
| |
altemael hebben hem savents gehaelt, voor het haelen bedraegt met het aflesen somma 9 Gl. 10 st. De wtvaert is geschiet den 2 Juny met 60 flambeeuwen, met roy satynen eruysen, met de musieck van onse L. Vrouwen. Wy hebben den Miserere gesongen voor de Misse, met den dies irae ende ander psalmen, ende is oock baere geweest 6 weken met 6 keersen. D' Kerckhoven solvi fres meurs, gezet voor hem 6 pont, van somma 69 gl. 3 st. luyer betaelt.’ Verder zegt Mols, Ms., daarover: ‘zyne begraafnis wierd publykelyk en zeer solemnelyk verrigt: het lyk wierd uitgehaald door het capittel-collegiaal van St. Jacob, geassisteerd door dat van de Cathedrale, en de vier biddende orders, gevolgd door het Magistraat in corpsen, met de broederschappen van St. Lucasgilde en die van St. Peter en Paulus, gezeit de Romanisten enz. De bare in de koor was omringt met 60 witte flambouwen, zooals men gemeenlyk doet voor groote personagiën. Na den dienst werd het Magistraat prachtig te maaltyd gehaald door de vrienden van den aflyvige, zoo ook de twee Broederschappen. In de volgende Staet enz., van zyne weduwe, wordt daarvan mentie gemaakt onder de artikelen van uitgaaf, in dezer voege. “Ander capittel van uitgaaf. Item aan Jaques van Hulst, conciergie van het stadhuys dezer stad, voor de maaltyd, by de Heeren van de Magistraat en Thresorye, met eenige genooyde vrienden, 2 Junij, 1640, ƒ250. Item aan de weduwe van Hans Sneyers, in de Gouden bloem, voor de maaltyd ten zelven dage by die van de confrerie van de Romanisten aldaar, ƒ126. Idem aan Hans van den Bergh, weert in den Hart, voor de maaltyd by 34 personen van de Schilders en de Violieren aldaar ook gehad, ƒ282.” - rubens liet na op zyn sterfdag, Albertus Rubens, Secretaris van de Priveën-Raad, welke officie hij in survivance hadde op zyn vader. - Nicolaes Rubens, Heere van Ramaje, daar moeder af was Isabelle Brant. - Van het tweede bedde: 1) Clara Johanna, oud 13 jaren (1645, 20 October, ten tyde van de passeringe der Rekeningen van de Momboirs). 2) Franciscus, oud 13 jaaren; 3) Isabelle Helena, oud 10 jaren; 4) Petrus Paulus, oud 8 jaren, en 5) Constantina Albertina, oud omtrent 4½ jaar. Zoo luid de voorreden van den voorzeiden Staet en Massa enz. Hier ziet men, dat zyne dochter Baldina, van het eerste bedde, al dood moest wezen, edoch sommigen vermeynen, dat zy haar vader overleeft heeft.’ - Hoe dit zij, ik vond, dat deze dochter (Blandina op den bekenden Stamboom van de familie Rubens niet voorkomt; doch wel eene zuster Blandina, overleden 23 April, 1606. Men leest daar, over de kinderen van rubens, uit het huwelijk met Isabelle Brant: ‘Albertus, geb. 1604, overl. tot Antwerpen, den 1. Oct. 1657. Getrouwd 3 Januarij, 1641, in St. Jacobs kerk te Antwerpen met Clara Delmont. - Nicolaes, geb, 23 Meert, 1618, overl. te Antwerpen, 26 Sept., 1655. Getrouwd 9 October, 1640, in St. Jacobs-kerk, te Antwerpen, met Constantia Helman. Verder uit het huwelijk met Helena Fourment: Clara Joanna, gedoopt in St. Jacobs-kerk, te Antwerpen, 18 Januarij, 1632. Overl. Meert, 1689. Getrouwd met Philippus van Parys, heer van Merxem en Dambrugge, overl. 4 Oct., 1699, waaruit één zoon, Philippus Constantinus. - Franciscus, gest. 26 Sept. 1673. Getrouwd 27 Febr., 1661, met Gratiana Susanna Charles, overl. 4 Nov., 1682. - Isabella Helena. overl. 1652. - Petrus Paulus, priester. - Constantina Albertina, religieuse te Cambre, bij Brussel.’ - Eene breedvoerige Geslachtslijst van onzen rubens vindt men in La suite du Supplément au Nobiliaire des Pais Bas; Malines, 1779, in 8o. - Onder de laatste afstammelingen van Philippus, broeder van petrus paulus rubens, was nog zekere Gerardus Rubens, van 1721-1736 abt van de Abdij van St. Bernard. Zie Kist en Royaards, Kerkelijk Archief, deel IV., blz. 163. - De genoemde Nicolaas en zijne vrouw, kochten, in 1643, het kasteel en de
| |
| |
Heerlijkheid Ramey, eertijds Hameyden genoemd, gelegen in de parochie van Gestel, aan de rivier De Nethe, provincie Antwerpen. Zie de Afbeelding er van in de Castella et Praetoria Nobilium Brabantiae etc. Ex Museo J. Bar. Le Roy; Lugd. Bat., 1699, in fo., bl. 112, en in Cantillon, Vermakelykheden van Brabant enz. III. bh 107. Het stoflijk overschot van rubens ligt achter het groote koor, in de genoemde Kerk, waarin zijne weduwe een Kapel en marmeren Altaar deed oprigten, om tot praalgraf en gedenkteeken te verstrekken, en waarin eene schilderij van de hand van rubens is geplaatst, voorstellende De H. Maagd, met het Kind Jezus op haren schoot; de H. Hiëronymus en de H. Georgius staan bij haar enz.; daarboven een Mariabeeld van marmer, hetwelk rubens uit Italië heeft meêgebragt, en dat, zoo gemeend wordt, door den Vlaamschen beeldhouwer f. duquesnoy, aldaar, zou vervaardigd zijn. Mijns inziens, is dit af te leiden uit de vriendschap en hooge achting, welke rubens voor hem en zijne kunst had. Door de familie werd de geleerde Gevaerts, - door hem geschilderd en bekend uit de fraaije gravure in fo., van paul pontius, een boezemvriend van den overledene, - verzocht, een grafschrift voor deze Tombe op te stellen; doch, ofschoon aan dit verzoek werd voldaan, zoo is evenwel de plaatsing er van sedert 1640 tot 1755 achter wege gebleven, als wanneer Jan Bapbist (Jacobus) van Parijs de volgende inscriptie in genoemde Kapel deed plaatsen, die, uit het Latijn vertaald, dus luidt: Hier ligt begraven petrus paulus rubbens, Ridder, Heere van den Steen enz., zoon van Joannes Rubbens, Raad dezer stad; dewelke, onder andere voortreflijke hoedanigheden, als kennis van Geleerdheid, aloude Historiën, en meerdere nutte Kunsten, niet alleen de apelles van zijn tijd, maar ook van de oudste tijden af, mag genoemd worden, en zich de vriendschap van Koningen en Brinsen heeft verworven. Door Philips IV., Koning van Spanje en de beide Indiën, is hij aangesteld tot Geheimschrijver van deszelfs geheimen Raad; en aan Karel I., Koning van Groot-Brittannië, in den jare 1629, gezonden zijnde, heeft hij de beginselen gelegd van een Vrede, door beide Vorsten kort daarna bevestigd. Hij is overleden den 30. Mei, 1640, in het 64. jaar zijns ouderdoms. Dit Gedenkstuk is weteer door den beroemden Gevaerts, ter onsterflijker gedachtenis van petrus paulus rubbens vervaardigd; en door de nakomelingen tot dusverre verwaarloosd, zijnde sedert dien tijd de manlijke stam van rubbens geheel uitgestorven, zoo heeft de Eerwaarde Heer Joannes Baptista Jacobus van Parijs, kanonik dezer kerk, een afstammeling van moeders- en groot-moeders zijde, van het geslacht van rubbens, dit alhier doen nederstellen in den jare 1755.’ Dit is en bleef steeds overal gevolgd naar de opgave van J.F.M. Michel, Histoire de la Vie de p.p. rubens; Bruxelles, 1771, in 8o., p. 269 en 270; doch bij Basan, in zijn Catalogue des Estampes d'après rubens, bl. LIII, wordt nog het volgende, als slot van dit grafschrift, gevonden, luidende uit het Latijn aldus: ‘Vrouwe Helena Fourment, weduwe en hare kinderen, hebben gezorgd, dat deze Kapel, dit Altaar en deze Schilderij, gewijd aan de betamende vereering van God, tot een aandenken aan de Familie Rubens is gesteld en toegewijd geworden.’ - Zie over eenige bijzonderheden uit zijn Testament, de Noot bij Immerzeel. - In de nalatenschap van den kanonik van St. Bavo, te Gent, Jacques Clemens, verkocht, aldaar, in 1779, komt, op blz. 60 van den Catalogus voor: ‘Spécification des Peintures, trouvées à la maison mortuaire de feu Messire p.p. rubens, Ms.,’ zijnde welligt het 4. boekdeel, dat later in druk verschenen is. - Ook te Keulen heeft men, zelfs nog in later tijd, 1822, in den gevel van het huis der Familie Rubens, in de Sternengasse gelegen, twee Tafelsteenen, ter gedachtenis aan den wereldberoemden kunstenaar geplaatst, met de volgende inschriften, als op dien aan de linkerzijde van den gevel: ‘In diesem Hause ward 1577. d. 29 Juni am
| |
| |
Festen d.H.H. Apost. Petri u. Pauli, geboren u, in d. Pfarrk. S. Petri getauft peter paul, rubens. Er war das VIIte. Kind seiner Eltern, welche 20 Jahre hier gewonht haben. S. Vater Doct. Joan Rubens, war vorher 6 Jahr lang Raths-scheffen zu Antwerp', flüchtete wegen Religions-Unruhen nach Cöln, starb hier 1587 und ward in S. Peter feierlichst begraben. - Unser pet. paul rubens, d. teutsche apelles wünschte seine Geburts-stadt Cöln vor seinem Tode noch einmal zu sehen, u. das von unserm berühmten Kunstkenner dem Senator Eberhard Iabach anbestellte vortreffliche Gemälde d. Kreuzigung Petri seiner Taufkirche durch s. eigene Hand zu weihen. Aber ihn übereilte der Tod zu Antwerpen, im 64sten Jahre s. Lebens d. 30 Mai, 1640. F. Wallraf, F.F. 1822,’ en, op die aan de regter-zijde: ‘In dieses Haus flüchtete auch Frankrs. Königinn, Henrs, ds. IV. Wittwe Maria von Medicis. Ludwigs ds. XIII. u. III Königinnen Mutter, Unsern rubens berief sie aus seiner Wohnstadt Antwerpen um für ihren Pallast in Paris das Epos Ihres Lebens und Ihrer Schicksale zu schildern. Er vollführte es in XXI grossen Tafeln, aber Sie gedrängt von Unfällen starb zu Cöln 1642 den III. Jul. 68 Jahr alt in eben dem Zimmer wo rubens geboren war. Ihr Herz ward in unserer Domkirche vor d.H.H. III. Könige-Kapelle beigesetzt. Ihre Leiche später in die Konigl- Gruft zu S. Denys hingebracht. Vor Ihrem Ende dankte sie noch den Senate u. der Stadt Cöln für die Freiheit Ihres Aufenthalts mit ehrwürdigen Geschenken, welche die ungestümme Revolution mehrentheils vernichtet hat. - f.w. - Men ziet uit deze inschriften, dat Wallraf, de waardige verzorger van dit gebouw, nog ter goeder trouw, volgens de toen bekende bronnen, de geboorte van rubens, als in dit buis geschied, vermeldt; terwijl later is gebleken, dat zulks te Siegen heeft plaats gehad. - Van zijne Brieven zijn er eenigen bekend, die van zijn deftigen handel en wandel getuigen. Zij zijn in onderscheiden Werken verspreid, als in de Mémoires et Documents inédits sur antonie van dyck, p.p. rubens etc., par William Hookham Carpenter. Traduit de l'Anglais par Louis Hymans; Anvers, 1845; alsmede in de Lettres inédites de pierre paul rubens, publiées d'après ses Autographes, et précédées d'une Introduction sur la vie de ce grand peintre, et sur la politique de son temps; par Emile Gachet, etc. Bruxelles, 1840, in 8o., 290 blz. Voorts vindt men in den Messager des Sciences historiques etc., Gand, 1836, blz. 474, bij eenige berigten over rubens, een geheelen brief, door hem geschreven, in facsimilé gedrukt. - Verder zijn ze allen opgenomen en vermeerderd, in het belangrijke Werk van Dr. Ernst Guhl, Künstler-brieffe, übersetzt und erlautert. Zweiter Band, Berlin, Guttentag, 1856, in 8o., waarin honderd brieven van Vorsten, voorname personen en kunstenaars van alle landen, en allen tot de Kunst betrekking hebbende, met de meeste zorg, in het Hoogduitsch overgezet, en ten nutte van het algemeen, met belangrijke toelichtingen verrijkt, uitgegeven zijn. - Ik kan niet nalaten, er nog een meê te deelen, die, als zeer merkwaardig, door F. Basan, in het leven van rubens, opgenomen, en, kort vóór zijn dood, aan franciscus duquesnoy, die zich toen te Rome bevond, is geschreven: ‘Cher ami. Je ne puis vous exprimer, les obligations que je vous ai pour les Modèles que vous m'avez envoyés, ainsi que pour les Plâtres de ces deux Enfants admirables, dont vous avez orné l'Epitaphe de M.... dans l'Eglise de l'Anima. Ce n'est point l'Art, mais la Nature même, que l'on remarque dans ce marbre ainsi attendri, et plein de vie. Que dirai-je des applaudissements universels et bien mérités que vous attire la Statue de S. André, que l'on vient de découvrir? Votre gloire et votre célébrité, Monsieur, rejaillisent sur notre Nation entière. Si mon âge, et une goutte funeste qui me dévore, ne me retenaient ici, je partirois à l'instant, et j'irois admirer
| |
| |
de mes propres yeux des choses si dignes d'admiration. Mais puisque je ne puis me procurer cette satisfaction, j'espère du moins d'avoir celle de vous revoir incessamment parmi nous; et je ne doute pas que notre chère Patrie ne se glorifie un jour des Ouvrages dont vous l'aurez enrichie. Plut au ciel que cela arrive avant que la mort, qui va bientôt me fermer les yeux pour jamais, me prive du plaisir inexprimable de contempler les merveilles qu'exécute cette main habile, que je baise du plus profond de mon coeur. Votre très-affectionné et très-obligé serviteur pietro paolo rubens. D'Anvers, le 17 Avril, 1640. - Deze brief was, in 1771, in het bezit van den Prins de Gallitzin, Ambassadeur van Rusland, bij de Staten-Generaal, en hem door graaf Cobentzell gegeven. Zie Michiels, blz. 291. - Een meer afdoend bewijs is wel niet te leveren voor de waarheid van het feit, betreffende het Standbeeld van St. Andreas, in de St.-Pieterskerk, te Rome, dat voor den vervaardiger zulk een treurig, en voor de kunst een onherstelbaar verlies ten gevolge had. - Zie daarover op DUQUESNOY. (François) - Basan zegt, dat hij bij den Heer Samuel Bart, te Londen, nog twee Brieven van rubens, in dezelfde maand, aan a. van dyck geschreven, heeft gezien, die van dezelfde warmte en belangstelling voor de kunst getuigen. Zie Catalogue des Estampes d'après rubens etc. Paris, 1767, in 8o. - Wat betreft zijn beroemd schilderwerk, te weten: De Platfonds in de Jezuiten-kerk, te Antwerpen, daarover zie men op JORDAENS, (Jacobus) PUNT, (Jan) en WIT, (Jacob de) en tevens bij den eersten eenige bijzonderheden aangaande de Galerij van Luxemburg, door rubens geschilderd. Dit beroemde werk, waarin hij getoond heeft, niet alleen een schilder van den eersten rang, maar ook een groot dichter te zijn geweest, is onder den volgenden titel verschenen: La Galerie du Palais du Luxembourg, painte par rubens, Dessinée par les sr. nattier, et gravée par les plus Illustres Graveurs du temps. Dédiée au Roy. A Paris, chez le Sr. Duchange, graveur du Roy etc.; 1710, in gr. atlas form., een der schoonste Prachtwerken, destijds verschenen, en waarvan ik een exemplaar bezit, afkomstig van bernard picart, met bijgevoegde drukken, vóór alle letter. - Het volgende historische feit heeft op deze schilderijen betrekking. Den 27. April, 1752, werden te Rotterdam slechts 6 schilderijen openbaar verkocht, (waarschijnlijk, ten gevolge van familie-likwidatie) waaronder er twee (Nr. 3 en 4) door rubens met snyders voor den Aarts-Hertog Leopold, Gouverneur der Nederlanden geschilderd, en Nr. 5, ‘een overheerlyk kabinetstuk door pieter paulus rubens, verbeeldende het Kindje Jezus, staande op den schoot van Maria, geschilderd tot Parys, voor een present aan den Baron Vicht, in dien tyd Ambassadeur van Spanje, aan het Hof van Vrankryk, in erkentenis, dat zyn Excellentie rubbens aan de Koningin heeft gepresenteert om de Galery van Luxemburg te schilderen; h. 3 vt. 5 dm., br. 2 vt. 7½ dm. Rhijnl. n.b. Dit stuk is altyd, even als Nr. 3 en 4, berustende geweest in de familie van den Baron Vicht, ƒ450.’ - Om der geschiedenis wil, moet ik Nr. 2 nog vermelden: ‘Een overheerlyk Cabinetstuk, waarin verbeeld wordt Een van de 7 werken van Barmhartigheid, door een weldadig Heer, die brood uytdeelt aan de arme menschen, bestaande in 19 riguren, ongemeen konstig geschilderd door den Ridder antony van dyck, in het jaar 1629, waarin ook zyn eigen Portret, in profiel, zit te schryven en voorkomt; dit stuk heeft gediend in eene kerk voor een Epitaphe boven de zitplaats van den Heer Waresquiel, Heer van Libersart, in Vlaanderen; h. 3 vt. 5 dm., br. 2 vt. 7½ dm., ƒ1000.’ - Wat mij voorkomt, niet algemeen bekend te zijn, is ‘Een Altaarstuk met twee deuren, zynde op de eene deur De Geboorte, in het midden De Aflating van het Kruis, en op de andere deur De Opstanding van Christus verbeeld, zynde eene schets van rubens van 't Altaarstuk,
| |
| |
door hem in de Lieve Vrouwe-kerk tot Antwerpen geschilderd; het stuk is h. 2 vt. 1 dm., br. 1 vt. 6½ dm. Rhyn., behalve de deuren,’ en werd met ƒ200 betaald, op de Verkooping der Kunstnalatenschap van Josua van Belle, Heer van St. Huyberts-Geregt, gehouden te Rotterdam, 6 Sept., 1730. Dit schijnt bepaald een ander stuk te zijn, dan dat onder Nr. 283 in het Museum, te Antwerpen, berust, Verder moet ik nog aanstippen, wat, helaas! wèl ter algemeene kennis gekomen is, namelijk, de brand, die een der vleugelgebouwen, de Kunstgalerij van het Kasteel Blenheim, te Woodstok, in Engeland, uitmakende, in Februarij, 1861, vernielde. Hier waren, onder anderen, alleen van rubens, Mars en Venus. - Cupido en Psyche. - Apollo en Daphne. - Pluto en Proserpina. - Hercules en Dejanira. - Vulkaan en Ceres. - Bacchus en Ariadne. - Jupiter. - Juno en Io. - Neptunus en Amphitrite, - en, De Ontvoering van Proserpina. Treurig en onherstelbaar verlies, dat mij op nieuw zoo levendig den dag herinnerde, dien ik in dat Paleis van den Hertog van Malborough doorbragt. - ‘In de Koninklijke Bibliotheek te Brussel, berust eene belangrijke Verzameling bouwstoffen voor de levensbeschrijving van rubens, afkomstig van de familie van Mevrouw De Vellens, echtgenoot van den Burgemeester der Stad Antwerpen, bestaande in 1.) twee deelen, atlas-formaat, Verzameling van de Levens van rubens, door Gaspar Gevartius, (een uit het Fransch vertaald handschrift) De Piles, Bellori, Isaac Bullart, J. Sandrart, Filibien, Baldinucci, Baglioni enz. Deze onderscheiden Lovens zijn gebragt op zestien doorloopende kolommen, en het geheel is verzameld door den Heer (François Jean Joseph Mols, zoon van) François Mols, schepen van Antwerpen, en van Marie Auvray, geboren te Antwerpen, den 22. Januarij, 1722. - 2.) Rubeniana, een folio-deel. - Extraict d'un Manuscrit, concernant rubens, Tom. II. p. 1. - Anecdotes, Lettres, p. 2. - Catalogue raisonné des Tableaux de rubens, Tom. III. p. 3. - Extraits de différens auteurs, Tom. IV. p. 1 et 2, echte stukken. - 3.) Analecta, Rubeniana. Twee folio-deelen. - 4.) Description des Eglises d'Anvers, een folio-idem. - 5.) Vie de rubens, par Basan, avec des Notes, een idem. - 6.) Tableaux de rubens, drie idem. - 7.) Index, twee 4o.-deelen van ongelijke grootte. - 8.) Catalogue des Tableaux trouvés dans la maison mortuaire du Chevalier rubens, een idem. - 9.) Receuil de Ballades, oblong, 49 feuilles.’ Zie Van der Vynckt, Nederl. Beroerten enz., Amst. 1826, IV. bl. 543. Voorts zegt Fiorillo, in zijne Geschichte der Mahlerey in Gross-brittannien, u.s.w., S. 320, sprekende over de kunstzaken, die bij de omverwerping van den troon van Karel I. zijn verloren gegaan: ‘ook weten wij niet zeker, waar zich tegenwoordig een Zakboek van rubens bevindt, hetwelk hij op zijne reizen steeds bij zich droeg, en waarin, in verscheiden talen, vele opmerkingen, de Kunst betreffende, en door teekeningen opgehelderd, voorkwamen. Het origineel zou te Parijs berusten, waar men het wilde uitgeven. (Zie Catalogue raisonné de M. Quintin de l'Orangerie, par F. Gersaint, 1744). Eene kopij echter, zoo getrouw mogelijk gevolgd, en waarin de vervaardiger al de teekeningen in hare verschillende tinten heeft nagebootst, werd door Maurice Johnson, uit Spalding, in Lincolnshire, in het Oudheidkundig Gezelschap vertoond.’ - Zou dit Werk in verband staan en eenige overeenkomst hebben met het Werk van J.F. Bousard, in 1840, te Brussel, in kl.-8o. uitgegeven, onder den titel van: Des Voyages pittoresques et politiques de p.p. rubens, depuis 1600 jusqu'en 1633, redigés sur les Manuscrits de la Bibliothèque de Bourgogne? - Verder vond ik nog vermeld: ‘Principes du Dessin, dessinés par p.p. rubens, avec l'explicalion écrite de sa propre main, tant en Latin, qu'en Flamand, par où l'on peut facilement connaitre les différens caractères d'écrire, tant Italien que Flamand,
| |
| |
en 140 feuilles, avec du papier blanc entre-deux, pour les conserver, ouvrage rare et curieux in 4o. Zie blz. 306 van den Catalogue de la rare et nombreuse Collection d'Estampes et de Dessins de feu Pierre Wouters, Chanoine de S. Gomer, à Lierre, en Brabant etc. Bruxelles, 1797, in 8o. - Onder de Rariteiten, is mij, in het Handelsblad van 13 Julij, 1850, het volgende voorgekomen: ‘Het Rijtuig, hetwelk dienen moet, bij de Krooning van den Keizer van Oostenrijk, en dat geheel hersteld zal worden, was door Keizer Karel besteld voor het huwelijk zijner dochter Maria Theresia. Na dien tijd heeft het gediend bij de Krooning der Keizers, te Frankfort. Het verguldsel alleen kostte 180,000 florijnen. De Paneelen zijn schilderijen van rubens welke 60,000 florijnen hebben gekost.’ - Hieruit ziet men, dat, wanneer de solemniteit ten top moest gevoerd worden, men al weêr bij rubens te land kwam. Of de prijs juist is voor het schilderwerk, naar andere groote en meer blijvende werken af te leiden, moet ik betwijfelen, en in het midden laten. - Voor meer andere openbare feesten, werd zijne rijke kennis ingeroepen, zooals uit het volgende Werk blijkt: Pompa Introitûs Ferdinandi Austriaci in urbem Antverpiam, anno 1635; Antv., Joan. Mursius, 1642, gr. in fo., een uitmuntend Werk, bevattende 42 platen, geteekend en gegraveerd door theod. van tulden, naar rubens. Ditzelfde Werk verscheen ook onder den titel van Pompa triumphalis introitûs Ferdinandi Austriaci Hispan. Infantis, in urbem Antverpiam, Auct. Casp. Gevartio; Antv., Th. van Thulden, (1642) in fo. Beide exemplaren komen voor in den Catalogus van Van Hulthem, onder Nr. 27837 en 27841. Van het eerste was een fraai exemplaar in de Verzameling van Dr. G. Munnicks van Cleeff, verkocht te Utrecht, 1860, waarbij het Portret van Ferdinand, door neeffs, hetwelk met ƒ20 werd betaald. - In 1804 waren niet minder dan 473 stuks, waaronder 15 kapitale Teekeningen van rubens, in het Musée-Napoléon, dans la Galeriè d'Apollon, ten toongesteld, volgens de Notice etc., Paris, An. XII. de la République, en waarbij tevens werd vermeld: ‘l'Administration avertit encore le public, qu'elle attend d'Italië des Cartons de jules romain, et du dominiquin etc.!!’ - Het eerste volledigste Werk, over rubens verschenen, is van J.F.M. Michel, Histoire de la vie du Chevalier p.p. rubens, avec son Portrait; Brux., 1771, in 8o. Het scheen, dat dit Werk, op verre na, niet voldeed aan een anderen navorscher, die uit meer autentieke bronnen een dergelijk Werk voor de pers bewerkt had, en door eene hevige satire en kritiek aan zijn verijdeld plan lucht gaf. Onder de Mss. in den Catalogus van Van Hulthem, VI. Nr. 856, komt voor: Lettre d'un Reclus de Gheel, dans la Campine, à son compère et compagnon, l'auteur de l'Histoire de la vie de rubens, (M.J.F.M. Michel) in 4o. Van Hulthem zegt daarbij, in eene Noot: ‘de 113 feuillets, manuscrit original et inédit de l'auteur Francois Mols, d'Anvers. M. Mols avait fait une étude particulière de la vie et des productions de rubens, et a laissé sur cette matière un grand nombre de Mss. M. Van Hulthem à achetés en 1814, à la Vente de M. Vinc, à Anvers, pour la Bibliothèque publique de Bruxelles, où ils sont déposés. On trouve dans cette lettre quelques observations exactes; mais il s'y rencontre des critiques trop minutieuses, et dont le ton est souyent mauvais.’ Ik heb een oud afschrift van dat Ms. gezien, waar op den titel nog stond: Honi soit qui mal y pense. à. Geel. Imprimé aux dépens de l'auteur, chez Carolino Mario Rubena, à l'Enseigne du Bonnet jaune et rouge, 1772. En, om achter den titel te plaatsen: ‘N.B. Par ce mot de Reclus, on ne doit point se figurer quelque solitaire de quelque mérite qui fait sa demeure dans ce village, ce n'est rien moins que cela. Les Reclus qu'on y garde, sont d'une autre sorte, de celles sont non compotes mentide.’ - Spoedig daarna zag
| |
| |
het licht: Historische Levensbeschrijving van p.p. rubbens enz., nevens eene naauwkeurige opgave zijner Schilderijen enz. (door isaak schmidt, zegt Immerzeel), Amsterdam, 1774, in 8o. Dit zal wel ten naasten bij eene Vertaling van Michel's Werk zijn, en is, in 1840, met vele belangrijke aanteekeningen en toevoegselen, door Victor C. van Grimbergen, ter gelegenheid der onthulling van het Standheeld van rubens, te Rotterdam, bij W. Messchert, op nieuw verschenen. Immerzeel noemt, op isaak schmidt, hetzelfde Werk, bij L.J. de Cort, te Antwerpen, uitgegeven. - Wat het getal zijner werken betreft, dit is verbazend groot. De Heer W. Burger geeft er een overzigt van in zijne Trésors d'art, exposés à Manchester, in 1857, p. 177: ‘Munich seul possède 75 (88) rubens, dont un des plus capitaux, le Jugement dernier; - l'Ermitage de St. Petersbourg, 54; - le Musée de Vienne 43, - et, le Galerie Lichtenstein une trentaine; - le Musée du Louvre, 41; le Musée de Madrid, 30; - le Musée de Dresde, 27; - le Musée d'Anvers, 16 seulement; mais la ville d'Anvers, plus de cent; le Musée de Bruxelles, 12; - la National Galery de Londres 11, etc. Le Catalogue très-incomplet, publié par M. André van Hasselt, enregistre 1461 numéros; il ne serait pas difficile de pousser ce Catalogue jusqu' à 2000, et dans ce nombre il y a des centaines de toiles de 10 pieds et davantage.’ - Wat aangaat het aantal prenten, naar zijne werken, alsmede naar die van van dyck, gegraveerd, hiervan zal wel de Verzameling van M. Del-Marmol als éénig beschouwd mogen worden, en waarvan, in 1794, een Catalogus, te Brussel, verschenen is. Zij werd in haar geheel verkocht aan den kunsthandelaar M. Nyeman, te 's Gravenhage, voor ƒ12,000. Verder vindt men in den Catalogue du Cabinet de M .... formant une collection très complet de l'oeuvre de rubens etc. Bruxelles, F. Heussner, 1860, 425 nommers, en van dit nommer tot Nr. 484, niet door Basan beschreven. - In 1857 werd eene grootsche onderneming te Brussel aangekondigd: ‘Sous le Patronage de S.M. le Roi des Belges. L'oeuvre de pierre paul rubens gravé au burin par les anciens maitres Flamands, et reproduit par la Photographie. Réuni et publié par Charles Muquardt, éditeur. Photographiés par M.B. Leba, et accompagnés d'un texte explicatif, par M.E. Fétis etc.’ - Bij Nagler vindt men eene, tot toen bij hem bekende opgave van al de werken van rubens, en aan het slot zeven stuks door rubens-zelven geëtste prenten vermeld, waarvan vooral de eerste drukken uiterst-zeldzaam zijn, als: 1.) Portret van een Engelschen Geestelijke; p.p. rubens f., kl. buste, in ovaal; h. 4 dm. 7 str., br. 4 dm. 1 str. Par. - 2.) Buste van een gebaard oud Man, met een hoed op. Idem, fecit. 165; h. 2 dm. 11 str., br. 2 dm. 4 str.; het zeldzaamste van allen, en bij Basan, niet bekend. - 3.) St. Franciscus, die knielende de wonden ontvangt, p. paul rubens, zonder f., en wordt aan hem toegekend; h. 5 dm. 2 str., br. 3 dm. 9 str. - 4.) De H. Catharina in de wolken. Links, onder de wolken, p.p. rubens f., ovaal, h. 4 dm, 7 str., br. 4 dm. 1 str. - 5.) Eene oude Vrouw, met een hengelmand aan den arm, waarbij een jongen, die schalks lacht, en zijne kaars bij hare brandende wil aansteken; half figuur, p. paul rubens inv. et excud. cum Regis christianissimi etc. Op mijn exemplaar staat alleen p.p. rubens invenit, en een tweeregelig Latijnsch vers; h. 9 dm. 1 str., br. 7 dm. 2 str. De kopij is van J. Stahl, waaronder een vierregelig Latijnsch vers. - 6.) Eene Vrouw met een pot in de eene en een licht in de andere hand, waarnevens een jongen; in de verte een geraamte, waar boven staat: Cursus mundi, idem, idem, en 1631. F. van Wyngaerden exc.; h. 7 dm. 7 str., br. 6 dm. 2 st. Deze prent wordt echter voor vinding en graveerwerk van g. panneels gehouden. - 7.) Een Herder en Herderin, hand aan hand; in de verte schapen, eene geit, en eenige huizen, zonder eenigen naam, waardoor
| |
| |
Mariette vermoedt dat deze prent van rubens-zelf is. - Zijne in plaat gebragte Afbeeldingen zijn zóó menigvuldig en tevens bekend, dat het overbodig zou zijn, ze te vermelden. Het schoonste, wat ik onder een aantal bezit, is hetgeen in de genoemde Galerij van Luxemburg voorkomt; en, wat zoo geheel eigenaardig is, dat van hem en van van dyck, beide in Medaljons, met rijk bijwerk, en met hunne wapens, schilderachtig omgeven, vereenigd. a. van dyck pinx., erasmus quellinus del. paul pontius sculp. in fo. - En onder die met zijne vrouw, mag wel genoemd worden, rubens et sa première femme, ten voeten uit, in een landschap gezeten; door hem pinx. ch. hess. sculp. in gr. fo.; benevens de schoone prent in mezzo-tinto door j.m. ardell, naar rubens, daar hij staande met zijne vrouw, die haar kind aan den leiband houdt, in een landschap, bij een fontein, zoo schilderachtig is voorgesteld, en welke schilderij ik met bewondering op het kasteel Blenheim, bij Oxford, in 1827, heb gezien. - Ik eindig met Taillasson, Observations sur quelques grands Peintres etc.; Paris, 1807, bl. 256, waarin hij de groote verdienste van rubens' werken uit een zet, en na de kritiek op eenige er van te hebben verdedigd en wederlegd, zegt hij: ‘Telle qu'une lave ardente, la vie se répand dans ses tableaux, et son génie semble y créer la nature avec la rapidité de la foudre: on est ému de l'enthousiasme qui les a produits; et c'est avec j'ustice qu'on a dit de lui qu'il sembloit envoyé du ciel pour apprendre aux hommes l'art de peindre.’
| |
[Rubeis, (Joseph de)]
RUBEIS, (Joseph de) Door den Titel van een Boekwerk, en - dewijl ik dezen kunstenaar nergens heb vermeld gevonden, - geef ik hem hier eene plaats als kunstgraveur, totdat betere bescheiden dit nader zullen bevestigen of te regt wijzen. - Naar het Werk te oordeelen, zal hij een Belg geweest zijn. - De genoemde Titel luidt: Liste des Titres de Noblesse et Chevalerie etc. accordés à des habitans des Pays-Bas, par Philippe IV, Charles II, Charles VI, et Marie Therèse; 9 part., en I vol.
| |
[Rucholle, (Aegidius, of Gilles)]
RUCHOLLE, (Aegidius, of Gilles) een kunstgraveur van middelmatige verdienste, die, op het midden der XVII. eeuw, in België bloeide. In het Theatrum Pontificum, Imperatorum etc., Antw., P. de Jode, 1652, in 4o., komen portretten voor, door hem gegraveerd, als dat van Christophorus Radzivil, Dei gratiâ Dux in Birze etc. - Innocentius X. Pontifex etc. - Margareta ab Austria etc. Sculp. 1645. - In het Gulden Cabinet van De Bie, - Zie over dit Werk op MEYSSENS (Joannes) - komt ook voor dat van octavio van veen, aegid, ruchel sculpsit. ger. van veen pinxit, en hetgeen vrij wat meer kunstverdienste bezit, dan die in het eerstgenoemde Werk zich bevinden
| |
[Rucholle, (Peter)]
RUCHOLLE, (Peter) een tijdgenoot van, en, waarschijnlijk, verwant aan aegidius rucholle - Zie aldaar. - want hij heeft in hetzelfde Werk portretten gegraveerd, als dat van Isabelle Clara Eugenia. - Lodovicus XIV, Franciae et Navarrae Rex enz. - Bryan zegt, dat hij een Fransch graveur is, die omstreeks 1690 bloeide, en hij noemt eene prent van zijn werk, die geheel Brabantsch is, te weten, het portret van Carel Emanuel Hertog van Savoye enz., naar ant. van dyck, met het adres van Jan Meyssens, en welke ik bezit. Hoe kon deze in 1690 de genoemde prent uitgeven, daar hij in 1660, te Brussel, overleden is? - Zie aldaar. - Ook Nagler noemt de rucholle's, en bepaald als Nederlanders.
| |
[Rudder, (Jan de)]
RUDDER, (Jan de) een Nederlandsch kunstschilder, die zich te Parijs vestigde, en daar vele jaren het historiële vak beoefend heeft. Zijne onderwerpen ontleende hij meestal uit W. Scott, Victor Hugo enz. - In 1836, werd door hem de Gevangenneming van Claude Larcher geschilderd.
| |
[Rudolph van Antwerpen]
RUDOLPH VAN ANTWERPEN, een onvermeld historieschilder, die echter wel in aanzien is geweest, dewijl hij, bij de voltooijing der St. Victorskerk, te
| |
| |
Xanten, in 1553, het groote altaarstuk vervaardigde. In de Rekeningen van den bouw dezer Kerk komt voor: Anno 1553, pictae sunt tabulae altaris B. Mariae Virginis per rudolphum de antverpen, Condictum Loesen, existente magistro fabricae Everardo Maess. Zie Auszüge aus den Baurechnungen der S. Victorskirche zu Xanten, u.s.w. von Dr. H.C. Scholten; Berlin, Gropius, 1852.
| |
[Rue. (De) Zie Verstraate. (Lambert)]
RUE. (De) Zie VERSTRAATE. (Lambert)
| |
[Rue. (Abraham de)]
RUE. (Abraham de) Van dezen kunstenaar is mij slechts voorgekomen ‘Het Portret van abraham de rue, discipel van p. van slingeland, door j. toornvliet; uitvoerig met rood en zwart kryt op perkament geteekend; h. 6½, br. 5 dm. Rhynl.’ Zie Nr. 1861 van den Catalogus van Van der Marck, Aegidz., te Leyden, verkocht te Amsterdam, 1773. - Deze teekening staat gerangschikt onder meer dan honderd Portretten van Nederlandsche Schilders, door de kundiere makelaars Hendrik de Winter en Jan Yver beschreven.
| |
[Rue. (Henry de la)]
RUE. (Henry de la) Zoo noemde zich in Frankrijk de landschapschilder h. van der straaten, of verstraten, zegt Nagler. - Op zijne teekeningen staat de rue, of de la rue.
| |
[Ruebbens (P.)]
RUEBBENS (P.) is een zeer bekwaam beeldhouwer geweest, zoo als mij bleek uit een sierlijk Grafmonument van wit en ander marmer, met figuren enz. in de kerk te Hardinxvelt, in den Alblasserwaard, door p. ruebbens vervaardigd, hetgeen thans, voor een groot gedeelte, door den predikstoel, die er voor werd geplaatst, bedekt is. Dit Monument werd, in 1723, door de erven van Pompejus de Roovere, Baljuw van Zuid-Holland, Schout der Stad Dordrecht, en Heer van Hardinxvelt, voor hem opgerigt, zoodat men dien tijd voor den bloei van dezen beeldhouwer kan aannemen. Het is merkwaardig, dat zijn naam juist geschreven is, zoo als de moeder van p.p. rubens - Zie aldaar. - haar naam schreef.
| |
[Ruel. (Johan Baptist)]
RUEL. (Johan Baptist) Sandrart beschrijft dezen kunstenaar, als te Antwerpen geboren en opgevoed. Hij werd opgeleid voor de Zangkunst, waarin hij zóó gelukkig slaagde, dat hij bij groot en klein algemeene achting verwierf, inzonderheid bij den Aarts-bisschop van Mainz, Carel Hendrich von Metternich, die, bijzondere gaven in hem ontdekkende, zijn Mecenas werd, en hem de schilderkunst bij den beroemden johann thomas, den ipenaar genaamd, deed onderwijzen, waarin hij binnen korten tijd zoodanig vorderde, dat hij zijn hoogen weldoener de volkomenste blijken gaf van een voortreflijk portretschilder te zullen worden. Er zijn door hem levensgroote portretten van de volgende Vorstlijke personen geschilderd, als van den Keurvorst van de Paltz; - van den Keurpaltzischen Prins; en, van H.K.H. zijne Gemalin; - van den Vorst van Würtzburg, en meer anderen, allen zeer schoon en goed-gelijkend. Hij had zich met der woon te Würtzburg gevestigd, vanwaar ook de beroemde hubertus goltzius voortkomstig was. - Zie aldaar. - Dewijl Sandrart geen jaartallen opgeeft, - die in zijn Werk over het geheel schraal voorkomen, (wat nogtans beter is, dan ze maar uit de lucht te grijpen), - zoo voeg ik er bij, dat de genoemde Bisschop van Mainz den 26. September, 1679, overleed, waaruit men nagenoeg den bloeitijd van onzen ruel kan afleiden.
| |
[Ruelle. (Pieter de)]
RUELLE. (Pieter de) Houbraken, op het midden der XVII. eeuw over het verlies der Kunstschool, te Amsterdam, handelende, zegt van dezen kunstenaar: ‘'t schynt dat ruelle ook de Dichtkonst verstont, uit het Treurgezang op zyn overlyden in Wiedemaant 1658 gemaakt, te bespeuren, alwaar op 't einde gezegd werd, dat hy door zyn vernuft een dubble konst gevonden had.’ - Over den aard zijner kunstwerken wordt niets gemeld. - Nagler zegt, dat hij van Ant- | |
| |
werpen was, en geeft zijne bron op - Weyerman, - die Houbraken heeft gevolgd, en er ook geen woord van rept.
| |
[Ruisdael, of Ruysdael, (Jacob)]
RUISDAEL, of RUYSDAEL, (Jacob) de Phoenix der Hollandsche Landschapschilders, die een onverwelkbren roem in Europa heeft behaald, is reeds door Immerzeel vermeld. Om verder iets over zijne groote verdienste te zeggen, kon meer dan overbodig schijnen, en daarom wil ik alleen nog eenige aanteekeningen, zijn persoon en werken betreffende, hierbij voegen. Het jaar zijner geboorte, als in 1635, te Haarlem opgegeven, is niet wel aan te nemen, dewijl er eene schilderij en eene geëtste prent van ruysdael bestaat, met het jaar 1646, zoodat wij zijne geboorte - zegt Dr. Waagen, in zijn Handbook of Painting etc. London, 1860, - op 1625 (?) gesteld hebben, waardoor men nader tot de waarheid komt, dan met het jaar 1635, tot hiertoe, naar goedvinden, daarvoor opgegeven. Ik moet dat gevoelen deelen, want geeft het jaar 1610, of 1615, voor de geboorte van zijn broeder salomon gesteld, er niet alle aanleiding toe, en waarom heeft men in den Catalogus van 's Rijks Museum, te Amsterdam, (1858,) en in dien van het Museum-Boymans, te Rotterdam, achter het jaar 1635, geen? gevoegd? Dit ware veiliger geweest, dan het als authentiek op te geven. In den Catalogue du Musée d'Anvers, 1857, is dit zeer goed bij verscheiden artikels gedaan. - Verder zegt Dr. Waagen, dat ‘jacob ruysdael boven alle tegenspraak de grootste der Nederlandsche Landschapschilders was. In zijne werken, en in geen andere, vinden wij dat poëtisch gevoel der noordsche natuur, en de volmaaktste voorstelling er van, in dezelfde mate vereenigd, teruggegeven.’ - In de Verzameling van Hausman, thans in het bezit van den Koning van Hanover, was een zeer schoon stuk, dat reeds tot bewijs van het vroegste werk van een groot kunstenaar dient, Zandige duinen aan een Zeestrand, fraai beteekend, en 1648, zegt de Heer W. Burger, in zijn Musée de la Hollande, II., bl. 300, hetgeen alzoo een luidsprekend bewijs oplevert, dat de vervaardiger er van geen kleine jongen van 13 jaren kan zijn geweest; wij mogen aannemen, dat hij toen ten minste 18 jaren telde. - Dat deze auteur uit de Monogram-handteekening van ruisdael wil lezen, daarmede kan ik mij echter niet vereenigen. Ik bezit een groot, fraai, met zorg geschreven facsimilé van jacob ruisdael, en daarop is de j, in eene schuine rigting, regt en strak door den stok der r heen gezet, zoodat die even goed voor eene x zou kunnen gelezen worden. Mijns inziens, heeft hij de j niet met den stok-zelven vereenigd, dat zoo ligt, met een penseel getrokken, voor eene s - salomon - zou kunnen worden aangezien. Intusschen is het zeker, dat al de Monogrammen, welke ik van zijne hand gezien heb, meestal zeer verschillend gesteld zijn. - Zijne schilderijen berusten grootendeels in Engeland. Op de Tentoonstelling te Manchester, waren in 1857, niet minder dan 20 echte en zeer belangrijke schilderijen van ruisdael, en waarvan 4 of 5 zóó uitmuntend, dat ze nergens schooner in de wereld te vinden zijn. Zie Burger, Trésors d'art, exposés à Manchester, en 1857; Paris, 1857, p. 294. - In Smith, Catalogue raisonné of the Dutch and Flemish masters etc., worden 448 schilderijen van jacob ruisdael vermeld, (minus, zegt Stanley, die tot het werk van everdingen behooren, benevens eenige twijfelachtige en enkele dubbelen) en zonder twijfel zijn er meer, die niet aan dien Schrijver bekend waren. - Het zijn de ruisdael's, die wel het eerst bij voorkeur door de vreemden in aanmerking werden genomen, om uit Holland vervoerd te worden. Nog in October, 1859, vonden wij daarvan het bewijs, als zijnde in eene zeer oude Verzameling op het kasteel Söder, van den Graaf Von Stolberg, acht schilderijen van j. ruisdael aanwezig, die toen te Hanover zijn verkocht. Twee er van werden door Sir
| |
| |
Charles Eastlake, Directeur der National Galery, te Londen, voor 12,720 en 14,160 gulden aangekocht. - Ik moet hier ook eene schilderij vermelden, die wel tot de bijzonderheden behoort: namelijk, in de Verzameling van den Graaf Bute, te Luton, berust Het inwendige van de Nieuwe kerk, te Amsterdam, door j. ruisdael, met figuren door philip wouwerman gestoffeerd, afkomstig uit het Kabinet van G. Braamcamp, welke schilderij in 1771 voor ƒ170 verkocht werd. - ‘Gelijk deze groote meester, in zijne weinige zeestukken, met de beste tafereelen der grootste zeeschilders wedijvert, zoo doet hij het hier, met de beroemdste Architectuur-schilders,’ zegt Dr. Waagen over deze schilderij, in zijne Kunstwerke und Künstler in England; Berlin, 1838, II. bl. 577. - Hij heeft ook voortreflijk en op schilderachtige wijze de etsnaald gevoerd, waarvan zeven stuks bij Bartsch beschreven staan, door R. Weigel, in zijn Supplément au Peintre-graveur de Bartsch, Leipzig, 1843, nader toegelicht en vermeerderd. Ik laat ze hier in 't kort volgen: 1.) De kleine houten Brug, waarover een boer met een hond gaat enz., ruisdael f. h. 6 dm. 10 str., br. 9 dm. 9. str. Par. Hiervan zijn drie staten: a. genoegzaam alleen de etsdruk, vóór de schaduw-partijen, b.v., het inwendige der opening van de deur van het huis. Zeer zeldzaam. b. Met de wolken, regts, met de drooge naald bewerkt. c. De wolken bijna niet meer zigtbaar, dewijl de bewerking met de drooge naald zeer fijn zijnde, bij het drukken is verdwenen. Men moet deze echter niet verwarren met de drukken a. De koperen plaat is in Engeland opgeëtst, doch de drukken zijn hard en algemeen. - 2) De twee Boeren en hun hond; beteekend idem; h. 6 dm. 8 str., br. 10 dm. Hiervan zijn drie staten: a. De etsdruk, vóór lucht en wolken. b. Afgewerkte druk vóór de retouchering. c. Opgeëtst en geretoucheerd, b.v.: boven regts, in den hoek, bemerkt men sterke, met de drooge naald gelegde streken, zoo ook aan de wolken, links. De latere Engelsche drukken zijn als boven. - 3.) De Stroohut, links op den heuvel; h. 6 dm. 11 str., br. 9 dm. 11 str., beteekend ruisdael. Hiervan zijn drie staten: a. Vóór de lucht. b. Met de lucht en geheel afgewerkt. c. Opgeëtst en geretoucheerd, bijzonder in de schaduwpartijen. De Engelsche afdrukken zijn als boven. - 4.) De Reizigers; een zeer schoon blad, het zeldzaamste, dat onder dezen naam bekend is, zegt Bartsch. Het landschap, mot een bosch, is van een vloed doorsneden; daarbij een weg, waarover de genoemde Reizigers komen enz.; h. 6 dm. 10 str., br. 10 dm. Beteekend idem. Hiervan zijn twee staten: a. Vóór de wolken en andere onafgewerkte partijen. b. Met het bijgevoegde merk. Deze zijn niet minder raar. Voor den eersten staat a. werden 301 Thalers, op de Verkooping van Detmold, door Weigel, te Leipzig, in 1857, gehouden, betaald. - 5.) Het Koornveld, zich links uitbreidende en door boomgewas begrensd enz.; h. 3 dm. 8 str., br. 5 dm. 5 str., ruisdael fe. f.v.w. (Frans van Wyngaerde) excud. Hiervan zijn twee staten: a. Vóór de letters. b. Met den naam en het adres. Hiervan is eene uitmuntend gelijkende kopij (door p. veith, te Dresden) met de namen als op b. vervaardigd. - 6.) De Groep van drie reijen boomen op een opgaanden heuvel; h. 4 dm. 6 str., br. 5 dm. 5 str. ruysdael in. f. 1649. (de 4 staat verkeerd) f.v.w. Hiervan zijn twee staten: a. Vóór het adres en den rand. b. Met het adres en ingesneden rand. Hiervan bestaat ook eene kopij, waarschijnlijk, door veith, als boven. - 7.) Een Landschap, met een waterval, die door het dorp stroomt; op den linkeroever verscheiden boomen enz.; h. 7 dm. 7 str., br. 10 dm. 2 str. j. ruisdael in. f. 1646. - Weigel beschrijft nog, als vervolg, drie stuks, bij Bartsch niet bekend. - 8.) Een bijna onder water staand Landschap; links een ladder, die naar een brug en boomen leidt; h. 2 dm.
| |
| |
4 str., br. 2 dm. 9 str. j. ruisdael f. ovaal. - 9.) Een Landschap met een waterval; regts boomgewas; in de lucht beteekend j.r. aan elkaêr gehecht, ovaal; h. 2 dm. 8 str., br. 3 dm. 2 str. Deze ets is verkeerdelijk door Bartsch, onder Nr. 3, bij de werken van van everdingen beschreven. - 10.) Een Landschap, met moerassen; links eiken en andere boomen, twee hutten enz., onder anderen ook twee boeren, met een hond; h. 4 dm. 11 str., br. 4 dm. 5 str., j. ruisdael f. 1647. Deze drie etsen berusten in de Galerij van den Aartshertog Karel. Nr. 10, in 's Rijks Museum, te Amsterdam. j. burnet heeft van Nr. 9 en 10 zeer gelijkende kopijen gemaakt, voor den Catalogus van J. Sheepshanks, doch ze zijn niet verschenen. - Nagler noemt 48 graveurs, die naar zijne schilderijen gegraveerd hebben. - Zijn Portret wordt onder Nr. 82 gevonden, in de Galerie des Peintres, par Chabert et Franquinet; Paris, 1822-34, in fo., doch dit is valsch, dewijl het heyman dullaert - Zie aldaar. - voorstelt. - Of nu Nr. 47 in het Handbuch für Künstler und Freunde der Kunst von J.J. von Huber, Augsburg, (1819) en eene nieuwe gravure, borststuk in Medaljon, zonder naam van graveur, van dezelfde schepping zijn, kan ik niet beslissen. Dit is zeker, dat mij nimmer een echt afbeeldsel van den grooten jacob ruisdael is voorgekomen.
| |
[Ruisdael, of Ruysdael, (Salomon)]
RUISDAEL, of RUYSDAEL, (Salomon) staat bij Immerzeel geboekt, die zegt, dat hij ongeveer 20 jaren vroeger dan zijn broeder jacob, te Haarlem, werd geboren. Dewijl hij het geboortejaar van jacob niet opgeeft, dat bij andere auteurs op 1635 gesteld wordt, zoo zou dit voor salomon op 1615 neêrkomen. Doch jacob ruisdael - Zie aldaar. - moet zeker 10 à 15 jaren vroeger geboren zijn, en hierdoor zou, bij het verschil over hun geboortejaar, een meer aanneemlijk eijfer ontstaan. Somtijds, doch zeldzaam, heeft hij zijn beroemden broeder jacob in kracht van kleur geëvenaard, b.v., in een voortreflijk stuk in de Galerij, te Munchen, voorstellende een Landschap, met een breeden stroomenden vloed, waarin de boomen en de aan den oever gelegen boerenhutten zich natuurlijk afspiegelen enz. - In het Museum, te Berlijn, zijn twee zeer verdienstlijke stukken van hem, waarvan een den naam en het jaartal 1642 voert. - Drie zijn er te Dresden; één er van is met het jaartal 1655 beteekend. - Houbraken meldt, dat hij de vinding gedaan heeft, om gepolijst marmer van allerlei kleur, voor meubel-sieraden, te vervaardigen, dat de zwaarte, koelheid en glans van het oorspronklijke bezat, en hij voegt er bij, dat ‘elk achting had voor zulk gepolyst steenwerk, totdat bekent wert of uitlekte, dat het nagebootst was.’
| |
[Ruisscher, of Ruischer. (J.)]
RUISSCHER, of RUISCHER. (J.) Deze kunstenaar is reeds bij Immerzeel vermeld; ik mag er nog bijvoegen, dat hij ook geëtst heeft, welk werk echter zeldzaam voorkomt. In den Catalogus van Prenten, van den Graaf von Fries, verkocht te Amsterdam, in Junij, 1824, vindt men, op bl. 154, Een boomrijk Landschap; onbeschreven bij Bartsch, dat door den Makelaar Brondgeest met ƒ17 werd betaald.
| |
[Rumphius, (P.A.)]
RUMPHIUS, (P.A.) zoon van den met roem bekenden G.E. Rumphius, schrijver der Amboinsche Rariteitkamer enz., Amst., 1705, in fo., tot wiens nagedachtenis-vereering, de Gouverneur-Generaal van Neêrl, Indië, G.A.G.P. Baron van der Capellen, in 1826, op de schier verloren Grafzerk, te Amboina, een nieuw Gedenkteeken heeft doen oprigten. Hij is in 68jarigen ouderdom, blind zynde, en aan eene tafel gezeten, op het gevoel, of met zijne handen, de planten en zeegewassen nog beoordeelende, voorgesteld; in een opgeslagen boek staat: p.a. rumphius Filius fecit Patrem. j. de later sculpsit. F. Halma excudit in fo.; eene zeer goede prent, welke ik meen, dat in zijn Amboinsch
| |
| |
Kruidboek enz., door J. Burmannus, te Amsterdam, 1750-1755 uitgegeven, voorkomt.
| |
[Ruppe, (C.F.)]
RUPPE, (C.F.) een onvermeld kunstenaar, die, in de tweede helft der XVIII. eeuw, meer dan waarschijnlijk, te Leyden, bloeide, en de etskunst beoefende. Wat nog niet algemeen bekend werd, is dat hij de echtgenoot van de vermaarde christina chalon was. Dit is mij gebleken uit eene aanteekening van hun beider beschermer, Mr. J. van Buuren, Bailluw van Noordwijkerhout, voorkomende op blz. 218, Nr. 101, van den Catalogus zijner nagelaten Kunstverzameling, verkocht te 's Hage, 1808: ‘Negen stuks Gezigtjes van een kerktoren, oude gebouwen, en een kasteel met veranderingen, door c.f. ruppe, getrouwd met c. chalon.’
| |
[Ruse, (Henrick)]
RUSE, (Henrick) een Ingenieur van groote bekwaamheden, en een zeer goed teekenaar, die tevens het plaatetsen meesterlijk verstond. - Ik bezit geen ander Werk van hem, dan de Versterckte Vesting, uitgevonden in velerley voorvallen, en geobserveert in dese laeste oorloogen, soo in de Vereenigde Nederlanden als in Vranckryck, Duyts-land, Italiën, Dalmatiën, Albaniën en die daar aengelegen landen, door henrick ruse, Ingenieur en Capitein over een Compagnie voetknechten der Stad Amsterdam, in 1654, bij Joan Blaeu, te Amsterdam, uitgegeven. De platen zijn allen door hem, en de Titel geeft hem aanspraak, om in mijn Werk te worden opgenomen. Dezelve stelt voor allerlei oorlogstuig, zeer geestig aangebragt; op den voorgrond eenige figuren, bezig met op den bodem een gedeelte van eene Vesting te ontwerpen, waarvan de hoofdpersoon ruse-zelf zal moeten voorstellen, zijnde buitengewoon groot van gestalte, zoodat ik wel geloof, dat hij den bijnaam van ruse, of reuse, gelijk in de overlevering gezegd wordt, daardoor kan verkregen hebben. Verder wordt er vlijtig aan een fort gearbeid enz. Het geheel draagt alle kenteekenen van Nederlandsche kunst; en de plaat in fo. is beteekend h.r., aan elkaêr gehecht, en f. - Uit het berigt aan den lezer blijkt, dat hij in 1639 den ouderdom van 15 jaren had bereikt, en zich toen reeds tot den oorlog had begeven; dat hij in al de landen, op den titel vermeld, in goede betrekkingen gestaan heeft, en in het jaar 1651, nadat hij vijf jaren als Ingenieur onder den Generaal Lunardo Foscolo, te Venetië, had gediend, verlof nam, om naar zijn vaderland te gaan, teneinde zijne ouders en vrienden te bezoeken, en (zegt hij) ‘vont ick occasie, om myn diensten te presenteren aen de Ed. Groot Achtbare Heeren, myn Heeren de Burgemeesters en Regeerders der stede Amsterdam, in welcker employ ick tegenwoordig ben.’ (1654) In den bloedigen oorlog, door Venetië met Turkije gevoerd, heeft hij, met de Ingenieurs De Weert en Lathauwer, belangrijke, diensten bewezen. - Bij het bovenstaande Werk is een Vervolg gevoegd, bevattende eene verdediging van zijn stelsel tegen de aanvallen van Gerardt Melder, van Utrecht, en waarvan het berigt aan den lezer door hendrik ruse geteekend is: ‘Met haest, in Amsterdam den XI. Julii 1658,’ en door gemelden Blaeu, in 1670, (dit zal, waarschijnlijk, 1660 moeten zijn) gedrukt is; zoodat hij toen nog leefde. - Later las ik, dat deze ruse een waar sieraad voor zijn vaderland is geweest. In de Verslagen en Mededeelingen van het Instituut, 1843 en 1845, vond ik, namelijk, door den Rijks-Archivaris, wijlen Mr. J.C. de Jonge, een belangrijk Levensberigt van ruse, als van een in ons vaderland geheel onbekend persoon, die hem, door het bovengenoemde zeldzame Werk, waardig scheen, om verder nagespoord en aan de vergetelheid ontrukt te worden. Ik zal, in 't kort, daaruit aanstippen, wat, tot aanvulling van het reeds vermelde, hier nog noodig schijnt. hendrik ruse is, naar men meent, in 1624, te Sauwerd, of Sawerd, een dorp bij Groningen gelegen, geboren; hij genoot eene
| |
| |
goede opvoeding, en verliet vóór 1666 de dienst, te Amsterdam, als zijnde, waarschijnlijk, door Frederik III., Koning van Denemarken, overgehaald, om in de zijne over te gaan, terwijl hij ook nog in die van Christiaan V. is gebleven. Bij den hachelijken toestand van ons vaderland, in 1672, door de Franschen bestookt, hebben de Staten begrepen, dat zij, om het gevaar af te keeren, de ervaring van een beroemd krijgsoverste, en bovendien hun landgenoot, den Generaal-Majoor ruse uit Denemarken, ter hulp moesten roepen, doch hij schijnt daaraan geen gehoor te hebben gegeven. Eindelijk, heeft hij de Deensche dienst verlaten, is naar Nederland teruggekeerd, en den 4. Maart, 1679, op zijn landgoed, te Sauwerd, overleden. In 1794, werd de grafkelder in de kerk te Sauwerd geopend, waarin de kisten van hem, van zijne vrouw, die alleen Susanne Baronesse van Rusenstein is genoemd, en van zijne moeder, allen met inschriften op zilveren platen, zijn gevonden. In het koor dezer Kerk, was, vóór de slooping, in 1840, een geschilderd glas met zijn wapen, benevens een opschrift, met al zijne titels, alsmede een in hout gebeiteld wapenbord, dat in 1795 is weggenomen. Uit al die opschriften leeren wij, 1.) dat ruse, gedurende zijn verblijf in Denemarken, in den Adelstand, met den titel van Vrijheer en Baron van Rusenstein, (eene nog in Jutland bekende Baronie) heer tot Sauwert, Abierg, Ustrop en Glut, verheven werd; 2.) dat hij in 1673 den rang van Generaal-Majoor, en op den 4. Maart, 1679, zijnde zijn sterfdag, dien van Luitenant-Generaal in Deensche dienst bezat; 3.) dat hij is geweest Gouverneur, of Militair Kommandant van Glückstadt en onderhoorige forten; 4.) dat hij Kolonel was van een Regiment Duitsche voetknechten, in Deensche dienst; 5.) dat hij Assessor was van een der hoogste ligchamen van algemeen bestuur, in Denemarken, namelijk, van het Koninklijk Krijgs-Collegie; 6.) dat hij Ambassadeur aan een hof (dat niet wordt genoemd) geweest is; 7.) eindelijk, dat hij, was Ridder van eene der Deensche Orden. - Er is een Gedenkpenning geslagen, waarop het borstbeeld van ruse, met het omschrift: henric ruse, heer van sawert enz. 1660; keerzijde: Brunswijksche Vesting Harburg, met het toenmalige Wapen van ruse enz. Een exemplaar, in zilver, berust thans in het Koninklijk Kabinet, te 's Gravenhage, waarvan eene afbeelding bij het Levensberigt is gevoegd. - Verder zag ik nog, dat door een der Deensche Geschiedschrijvers, Vitus Bering, een eerevers is gemaakt onder het Portret van onzen ruse. - Hij was een ware Todtleben van zijn tijd, want, nadat hij, onder Turenne, de meeste zijner krijgsmakkers had verloren - die, zooals hij zich uitdrukte, ‘van hunne neuzen ankers gemaakt hadden;’ - nam hij afscheid van het Weimarsche leger, en ging in dat van Venetië over. - De Majoor der Genie J.G.W. Merkes heeft, in 1825, over de verdiensten van ruse's gemeld Boekwerk geschreven, en zegt, ‘van al de Nederlandsche Ingenieurs, vóór Coehoorn, is hendrik ruse diegene geweest, welke de gezondste begrippen van fortificatie had.’
| |
[Rutgaart, (Jan)]
RUTGAART, (Jan) een beeldhouwer, in de eerste helft der XIX. eeuw, in de Nederlanden werkzaam. - Zie Nagler.
| |
[Rutgers (H., of A.)]
RUTGERS (H., of A.) is reeds bij Immerzeel vermeld, doch zonder voornaam, dien ik echter opgegeven vond in den Catalogus eener Verkooping, te Amsterdam, in 1818 gehouden, bl. 9: Een weg met hoog geboomte. Met roet, door h. rutgers, die de som van ƒ9,50 heeft opgebragt. - Met de voorletter a lees ik in den Catalogus der Teekeningen van Ploos van Amstel, Amsterdam, 1800, bl. 306: Omslag s s s. waarin 81 stuks Teekeningen, allen door a. rutgers naar het leven, aan de Vecht, geteekend, met zwart krijt en O.I. inkt; en op bl. 312, nog 76 stuks idem. Ik vermoed, dat het een-en-dezelfde persoon zal moeten zijn. - Later vond ik nog, dat op de Kunstverkooping, Afdeeling Teeke- | |
| |
ningen, van Verstolk van Soelen, Amsterdam, 1847, onder Nr. 8 van den Catalogus voorkomt, eene Teekening van den Ouden rutgers, zijnde, ‘Een Riviergezigt, in een landschap; bij het aankomen van den dageraad zijn eenige mannen bezig met het zegen te visschen, waaraan anderen, die aan de overzijde der rivier zijn, deelnemen; op eene stoute en fikse manier met de pen en waterverwen geteekend.’ Zij werd met ƒ100 door den Makelaar Brondgeest betaald.
| |
[Rutgers, (Herman)]
RUTGERS, (Herman) een bouwkundige, die, in het midden der XVI. eeuw, te Arnhem, bloeide, en over wien ik het volgende vond vermeld: ‘Alsoo by Conincklicke Majesteit (Filips) voor syne Majesteits vertreck naer Spangnien geordonneert was ter eerster gelegentheyt die Cantcelrie t' Aernhem te vergroten, hebben myne Heeren Cantsceler ende Raeden den Lantrentmeister geordonneert met seeckeren Metselaers eenige concepten ofte Patroonen (bouwkundige teekeningen) daer aff te doen maecken, ende heefft Mr. herman rutgers Metselaer, daer aff gemaeckt diversche Patronen, die aen mynen Heeren van de Finantien gesonden syn, ende gelycke syn te Aernhem in des Lantrentmeesters handen, tot Conincklicke Majesteyts behoeff gebleven, daer voer den voersz. herman toe getaxeert is II £.’ Zie Mr. Gerard van Hasselt, Twee schetsen van Geldersche klaar-banken etc., Arnhem, 1805, in fo., bl. 41. - Dit bevel is dus van 1548, tijdens Philips II. de Nederlanden bezocht.
| |
[Rutgers van Rozenburg. (Jonkvrouw C.M.)]
RUTGERS VAN ROZENBURG. (Jonkvrouw C.M.) ‘Een miniatuur, naar de schilderij van nöel,’ was van haar, in 1828, op de Tentoonstelling te Amsterdam.
| |
[Rutten. (Johannes)]
RUTTEN. (Johannes) Deze hoogst verdienstlijke kunstschilder, van Stads- en Kerkgezigten, te Dordrecht, staat reeds bij Immerzeel geboekt. Ik zal, als daaraan ontbrekende, er hier bijvoegen, dat hij, in 1832, den Tweeden, en in 1838, den Eersten Prijs, naar het levend model, bij het Genootschap Pictura, te Dordrecht, behaalde, zijnde hij, het jaar te voren, door de Akademie Minerva, te Groningen, voor eene schilderij: Een Kerkgezigt van binnen, met den uitgeloofden Eereprijs bekroond. - Ook in het buitenland werd zijne bijzondere verdienste opgemerkt, want Nagler zegt, in zijn Künstler-Lexicon, dat in het Kunstblatt van 1836 zijne werken met lof staan vermeld. - Later heeft de Heer rutten zijne kunstbeoefening met het beste gevolg voortgezet, en mogt hij het genoegen smaken, de meeste zijner tafereelen bij de kunstminnaars zijner geboortestad eene eervolle plaats te zien bekleeden, als bij de drie Heeren De Kat, en bij de Heeren Vriesendorp, 't Hooft, Vos, Van der Elst enz. - De Heer rutten is, den 28. Mei, 1840, in den echt getreden met Mejufvrouw Mathilda Maria van Stry, kleindochter van den alom bekenden landschapschilder abraham van stry, uit welk huwelijk een zoon en eene dochter zijn gesproten, die niet voor de kunst zullen worden opgeleid.
| |
[Rutz, (Caspar)]
RUTZ, (Caspar) een onvermeld kunstenaar, die, in de tweede helft der XVI. eeuw, te Mechelen, bloeide. Het volgende Boekwerk leerde mij hem kennen: Habits des Nations étrangères, rassemblés par jac. boissard, et gravés par le soin de caspar rutz, de Malines, in 65 pl. oblong, 1581, kl. fo. - Zie Catalogue de Pierre Wouters, Chanoine de St. Gomer, à Lierre en Brabant etc. Bruxelles, 1797, in 8o., bl. 325, Nr. 183. - Volgens Merlo en Nagler, heeft hij zich, in 1575, te Keulen, ala Kunsthandelaar, gevestigd, doch zij hebben zijn graveerwerk niet gekend.
| |
[Ruysbroeck, (Jan van)]
RUYSBROECK, (Jan van) ook bij anderen jan van ben berghe, - Zie aldaar. - genoemd, is reeds bij Immerzeel, als de bouwmeester van het beroemde Stadhuis, te Brussel, vermeld, waarvan hij zegt, dat de eerste steen werd gelegd in 1444, en dat het in 1454 was voltooid. Men schijnt echter omtrent het ware tijdstip
| |
| |
van den bouw des Torens zeer te dwalen. Ziehier eene opgave, die alles beslist. In de Stads-Registers van Brussel berust eene Ordonnantie van 23 Januarij, 1448, (1449 Nieuwe stijl) waarin ‘aan Meester jan van ruysbroeck, Architect van Philips den Goede, Hertog van Bourgondië, en Bouwmeester van St. Gudule den last wordt gegeven tot het maken van het plan en de leiding van den bouw van een Toren, voor het Stadhuis op de Markt, te Brussel.’ Zie le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne, etc. Paris, 1849, in 8o.; Introduction, LXXXI. - In een Guide illustré du Voyageur en Belgique, Bruxelles, wordt gezegd, dat hij het gemelde werk, in 1441, volvoerde. Door zulke geschiedkundige mededeelingen wordt men nu nog op de plaats-zelve misleid! - Ik heb ook gezegd, dat hij bij anderen voorkomt onder den naam van jan van den berghe. Dit wordt aangewezen in de Annales de l'Académie d'Archéologie de Belgique. Zie daarover op HOEN, (Jacop) waar de schrijver zegt: ‘Men moet alhier opmerken, dat deze jan van den berghe, van wien ik in mijne vorige aanteekeningen ook gewag heb gemaakt van zijne bouw- en beeldhouwerken, geen ander is, dan de beroemde vervaardiger van het Stadhuis, te Brussel, meer bekend onder den naam van ruysbroeck;’ en verder, dat willem van den berghe, - Zie aldaar. - in 1461, als bouwmeester, te Audenaerde, werkzaam, een zoon van genoemden jan van ruysbroeck is geweest. - Het is hier de plaats, om de dankbare hulde der Belgen, aan het genie hunner voorzaten toegebragt, te gedenken, zoo als ik die in de berigten van Januarij 1854 vond vermeld: ‘Het Gothische voorportaal van het Stadhuis te Brussel is, gelijk men weet, in het vorige jaar met zorg gerestaureerd. Vóór den eersten boog bevindt zich een voetstuk voor een Standbeeld. De stedelijke Raad heeft daarop dezer dagen het beeld van den Bouwmeester van het Stadhuis, jan van ruysbroeck, doen plaatsen, die in een stuk der XV. eeuw genoemd wordt: Meester van den Steenwerke van de stad Raethuyse op de Merct. De kunstenaar is voorgesteld met een opgewerkt plan van het Raadhuis in de hand. - Het beeld is vervaardigd door den beeldhouwer jacquet.’
| |
[Ruysch, (Anna)]
RUYSCH, (Anna) eene zeer bekwame bloemschilderes, ouder dan rachel ruysch, die wel hare tante, of, zeker, van haar geslacht kan zijn geweest. - Van haar was op de Verkooping van den inboedel van Brand van Cabauw, te Breukelen, in 1849, gehouden: ‘Een zeer fraai Bloemstuk, door anna ruysh pinx. 1685,’ doch niet zoo goed, als van rachel. Hetzelfde stuk werd, aldaar, in 1852 weder geveild, en heeft toen de som van ƒ60 opgebragt.
| |
[Ruysch. (Fredericus)]
RUYSCH. (Fredericus) Deze vermaarde Hoogleeraar in de Anatomie en Botanie, te Amsterdam, werd, den 23. Maart, 1638, te 's Hage, geboren, en is, te Amsterdam, den 12., of 22. Februarij, 1731, in den ouderdom van 93 jaren, overleden. Hij is den 4. December, 1661, te 's Hage, gehuwd, met Maria Post, dochter van den beroemden bouwmeester pieter post. Zie De Navorscher, V., bl. 309. - Er is niet vermeld, dat hij, op eene verdienstlijke wijze, in het vak zijner dochter, rachel ruysch, wier stukken zeldzaam voorkomen, de kunst heeft beoefend, doch in den Catalogus van den nagelaten boedel van Isaac Ruysch Pool, 26 April, 1773, verkocht, waren 5 stuks, door rachel ruysch, als onder Nr. 1 en 2, de beste, welke zij heeft gemaakt, benevens Nr. 6, een stuk met Bladeren, Vlinders en Insecten, door Professor ruysch. Tot nader bewijs hiervan, kan nog het volgende dienen: in de familiepapieren van het geslacht Ruysch, berustende bij Graaf Nahuys, te Utrecht, vond ik aangeteekend: ‘Twee schilderyen, die verkogt zyn, gezegd door rachel ruysch, zyn weder teruggenomen door de Familie, als zynde door Professor ruysch geschilderd. Deze gelden zyn in debet den boedel.’ Uit deze authentieke bescheiden blijkt: 1.) dat zijne kunst op de
| |
| |
Verkooping zelfs de kenners en familie, heeft kunnen misleiden, zoodat zijn werk, gewis, zeer goed moet zijn geweest; 2.) dat de kooper toen eerst ontdekt heeft, dat deze beide stukken, zeker, met zijn naam beteekend, niet van rachel waren, waarvoor ze verkocht werden, en 3.) dat alles waar moest zijn, dewijl anders de familie de aanzienlijke som, die, vast, des tijds voor de werken van rachel - Zie aldaar. - besteed werd, niet zou hebben teruggegeven. - Zijne Afbeelding gaat in verschillende vormen en voorstellingen uit, waaronder wel de voornaamste zijn: het Borstbeeld, van voren, regts, met zeer lange paruik, in een mantel; ovaal, met drieregelig onderschrift; zwarte kunst, door j. pool pinxit et fecit, 1702, in fo. - Deze was zijn schoonzoon. - Idem, als voren, met een doodshoofd in de hand, naar pool, door p. schenck, zwarte kunst; - en, Idem, 1723, aet. 86; borstbeeld, regts, in ovaal, naet randschrift en een vierregelig Latijnsch vers, van D. Hoogstraaten, door j. wandelaar ad viv. del., in 4o.
| |
[Ruysch. (J.)]
RUYSCH. (J.) Van dezen kunstenaar (misschien een kunstliefhebber) vond ik in den Catalogus eener Kunstverkooping, te Amsterdam, den 5. Junij, 1765, gehouden, onder Nr. 125: Een Landschapje, met een Waterval, door j. ruysch; op doek, dat met ƒ10,25 werd betaald. De som in aanmerking genomen, zoo zou dit eenige verwachting van zijne bekwaamheden kunnen geven; doch het tegendeel had op diezelfde Verkooping plaats, daar ruysdaal, jan steen, cuyp, tho. wyck, en werk van andere voornaamste meesters, nagenoeg, dezelfde sommen in dien flaauwen kunsttijd hebben opgebragt. - Hij kan wel tot het geslacht van rachel ruysch behoord hebben.
| |
[Ruysch (Rachel)]
RUYSCH (Rachel) en niet ruisch. Het is mij duidelijk gebleken, zoowel uit de Portretten, als uit familiepapieren, dat er ruysch geschreven staat. - Immerzeel zegt: ‘verscheiden voorname Dichters en Dichteressen hebben hare uitstekende verdiensten gehuldigd.’ - Deze gedichten zijn te zamen in een Bundel gedrukt, ender den Titel van Dichtlovers voor de uitmuntende Schilderesse Mejuffrouwe rachel ruysch, Weduwe van den kunstlievenden Heere juriaen pool, en in 1750 uitgegeven, 48 bladz.; zonder adres, niet in den handel, en zeldzaam, waarvan ik een exemplaar bezit. Dit is dus in het jaar van haar overlijden geschied, en, waarschijnlijk, aan hare uitgebreide familie en vrienden, als een aandenken aan deze vrouwlijke phoenix in het vak van bloem- en fruitschilderen, ten geschenke uitgereikt. - In haren tijd, ea nog lang daarna, zijn er hooge prijzen voor hare kunst betaald, doch in later dagen niet meer op die hoogte gebleven. - Gault de Saint Germain heeft aangeteekend, 1818, dat er stukken waren, die 8500 livres hebben opgebragt, maar die tot 400, 300, 200 en 100 livres zijn gedaald. Tegenwoordig worden de heldere en echte stukken, die zeldzaam voorkomen, weêr met hooge prijzen betaald, terwijl vele harer stukken door den tijd donker zijn geworden. Ook zijn er veel, die voor haar werk doorgaan, waaraan zij nimmer eene hand heeft gehad, zegt Bryan-Stanley, die tevens opgeeft, dat in Smith's beredeneerden Catalogus, Vol. VI en IX, slechts dertig echte stukken van haar beschreven staan; een bewijs van hunne zeldzaamheid. Echter zijn in de meeste Museums van Europa van hare werken aanwezig. - Hare Afbeelding is nog eenige maanden vóór haren dood vervaardigd, waaronder ‘Ao. 1664 (het geboortejaar) a. schouman ad vivum del. 17 10/20 49,’ en berust bij Jonkhr. J.P. Six van Hillegom, te Amsterdam. Bij Van Gool en Descamps komt een jeugdiger voor.
| |
[Ruysch. (Sara) Zie op Ruysch. (Simon)]
RUYSCH. (Sara) Zie op RUYSCH. (Simon)
| |
[Ruysch (Simon)]
RUYSCH (Simon) ‘is een Hagenaar van geboorte geweest, en was een discipel van vaillant, teekende mede zeer fraai en meesterachtig, volgens de manier van zyn meester in crayon; maar, behalve dat eene bediening en veel middelen
| |
| |
hebbende, oefende hij de kunst veel, en wel meest uit liefhebbery. Het jaar van zyn geboorte en overlyden is niet bekend.’ Volgens P. Terwesten, Ms., die zijn bloeitijd op het jaar 1678 opgeeft. - Deze kan wel tot het geslacht van den Professor f. ruysch behoord hebben. - Zie over den naam ruisch op RUYSCH. (Rachel) - Later las ik duidelijk zijn naam s. ruysch delin., onder het portret van Cornelius Stalpart van der Wiele, Hagensis, Medicinae Doctor, anno Aetatis suae LXVII. abraham de blois sculp. 1682, in 8o., dat tot de goede kunst behoort. - Dat er nog eene sara ruysch zou hebben bestaan, wordt afgeleid uit de beteekening s. ruysch, gelijk onder het genoemde portret staat, waaruit blijkt, dat de voornaam simon toen nog niet bekend was. Nagler zegt dus, teregt, dat s. en sara ruysch ongetwijfeld één-en-dezelfde persoon is.
| |
[Ruyten, (Joannes Michael)]
RUYTEN, (Joannes Michael) wiens leven en werken, naar waarde, door Immerzeel zijn vermeld, heeft onafgebroken op de meeste Tentoonstellingen blijken van zijn gevorderd talent, in fraaije tafereelen, gegeven, als op die te Brussel, in 1857, La famille du Prisonnier aux pieds du juge, à sa sortie du Steen (ançienne prison d'Anvers), welk stuk berust bij Mevrouw de Gravin Vandersteegen. - De Heer ruyten heeft ook geëtst. Ik zag een prentje in 8o., waarop De Bouw van den toren van Babel, met veel gewoel van volk, uit onzen tijd enz. is afgebeeld, doch waarvan ik de zinspelende bedoeling niet versta; waarschijnlijk, is het voor een Boekwerk vervaardigd; beteekend r. f. 42.-. Hetzelfde prentje, meer afgewerkt.
| |
[Ruytenburg (A. van)]
RUYTENBURG (A. van) vond ik vermeld in den Catalogus van Joan de Vries, Burgemeester van Amsterdam, 1738, onder Nr. 80: Dania en Calisto, door a. van ruytenburg, met ƒ27,50 betaald, hetgeen wèl genoemd mag worden, in vergelijking met Nr. 8, zijnde Een Portret door a. van dyck, dat eene gelijke som opbragt.
| |
[Ruyter (Jan)]
RUYTER (Jan) wordt door Nagler als een kunstgraveur genoemd, die, omstreeks 1650, te Amsterdam, zou gearbeid hebben, doch niet dezelfde kan zijn, die naar c. pronk gegraveerd heeft. - Dit spreekt wel van zelf, dewijl pronk nagenoeg eene eeuw later bloeide.
| |
[Ruyter (Jan)]
RUYTER (Jan) wordt alleen als graveur bij Immerzeel vermeld, doch hij was ook een bekwaam teekenaar, blijkens de Gezichten op de stad Nymegen, door hem geteekend en gegraveerd, voorkomende in het Werk, Nymegen, de oude Hoofdstad der Batavieren enz., door H.K. Arkstée, Amsterdam, 1733, in 8o., die veel verdienste bezitten. - Voorts de Titelprenten, door hem inv. et fecit voor de Maandelyksche Berigten uit de andere Waerelt, of spreekende Dooden enz., Amsterdam, Mei, 1741, Nr. 239, in 12o., alsmede die voor het Tijdschrift De Europische Mercurius.
| |
[Ruyter, (P.)]
RUYTER, (P.) een onvermeld kunstgraveur, die, in het begin der XVIII. eeuw, in Holland bloeide. Zyn naam is mij alleen voorgekomen op eene fraaije en zeldzame kaart van, 't Heemraadschap van Delfland, welke hij met andere graveurs heeft helpen vervaardigen. Zie daarover op DEUR. (Jac. en Joan.)
| |
[Ruyter, (Jan de)]
RUYTER, (Jan de) een bekwaam kunstschilder, die, in het begin dezer eeuw, op onderscheiden Tentoonstellingen van zijne bekwaamheid heeft doen blijken. Zijne onderwerpen zijn uit het dagelijksche leven genomen; ook zag ik portretten van hem. Na 1822 is mij geen zijner werken meer voorgekomen.
| |
[Ruyven. (Pieter van)]
RUYVEN. (Pieter van) Het verschil van zijn geboorte- en sterftijd, bij Houbraken en Weyerman, is door Immerzeel teregt gebragt, doch niet gestaafd. Bij Van Eynden en Van der Willigen, I, bl. 117, staat vermeld: ‘Wij lezen om de teekening naar het, door hem-zelven geschilderd portret, dat hij den 7. Maart,
| |
| |
1651, geboren werd, en den 17. Mei, 1716, overleed. Onder dit portret staat een Wapenschildje, waarop een Face van zilver, met drie witte zwanen boven, en drie van onder, op een groen veld.’
| |
[R.W.]
R.W. Ik bezit een prentje, waaronder staat: De Stier en Koe r.w. del. naar potter, 1793, zonder naam van graveur; h. 125, br. 120 str. Ned., zijnde van middelmatige kunstverdienste. - Wie nu is r.w.?
| |
[Ry, (Cornelis Danckerts de) de Oude.]
RY, (Cornelis Danckerts de) de Oude. - Zie op den Jonge van dien naam. - Deze bouwmeester der stad Amsterdam heeft die betrekking tot aan zijn dood waargenomen, en, dewijl zijn zoon, in 1595, tot zijn opvolger werd aangesteld, en zulks op 35 jarigen leeftijd, zoo is het wel denklijk, dat het genoemde jaar dat van het overlijden van den Ouden de ry zal zijn, waaruit dus blijkt, dat hij in het midden der XVI. eeuw heeft gebloeid. Of hij nu afstamt van ‘Sr. Sebastiaen Danckaerts van Antwerpen, die, Anno 1552, ('t jaer vóór 't overlyden van Coningh Eduard) met er woonstede van Londen nae Antwerpen vertrock,’ kan ik niet beslissen. Het was bij dezen, dat Emanuel van Meteren den handel moest leeren, en door zijn vader, voor tien jaren, was besteed. Zie bl. 2, van het Leven van E.v. Meteren, geplaatst achter zijne Historie der Nederlanden enz., 's Gravenhage, 1614, in fo.
| |
[Ry (Cornelis Danckerts de)]
RY (Cornelis Danckerts de) de Jonge. Immerzeel schijnt met de Geschiedenis der stad Amsterdam niet goed bekend te zijn geweest, en heeft daardoor een Artikel over de ry geleverd, dat geheel anders gelezen worden moet. Hij noemt hem den bouwmeester, en wel den ontwerper der laatst-gesloopte Beurs, alsmede der Zuider-, Wester- en Noorderkerk; hiervoor moet gelezen worden: al deze bouwkundige ontwerpen zijn door den grooten Bouwmeester hendrik de keyser, van Utrecht, bouwmeester van Amsterdam, vervaardigd. - Zie aldaar. - Bovendien is de benaming de ry, een toenaam, die reeds zijn vader, insgelijks bouwmeester van Amsterdam, had verkregen, en op hem is overgegaan, want hun naam was danckerts. Het door mij aangevoerde wordt door het volgende zeldzame Werk gestaafd: Architectura moderna, ofte Bouwinge van onsen tyt. Bestaende in verscheyde soorten van Gebouwen, zo gemeene als bysondere, als Kerken, Toornen, Raeds-huysen, Poorten, enz. Alle gedaen by den zeer-vermaerden vernuften Mr. hendrick de keyser, Beeldhouwer en Bouwmeester der Stadt Amsterdam, en in weezen gebracht by den zeer ervaren cornelis dakckertsz, Mr. Metselaer en Bouwmeester der voorsz. Stadt. Met byvoeging van eenige wercken en gestichten van verscheyde andere Meesters deses tegenwoordigen tyts. Tot Amsterdam, by Cornelis Danckertsz van Zevenhoven, woonende in de Kalckton, by de Reguliers-tooren, 1631, in fo. Met platen. Uit dezen titel zal wel blijken, dat hij geen beeldhouwer was, en ik laat hier nog volgen een gedeelte van Het leven van Cornelis Danckertsen, overste Metzelaer der Stad Amsterdam, zoo als dit op bl. 8 van genoemd Werk voorkomt: ‘Wy sullen hier ook gedenken cornelis danckerts, den welcken, een jaer naer onsen Bouwmeester Mr. hendrick de keyser, tot overste Metzelaer der machtige Stad Amsterdam is aangenomen geweest, 'twelck is gheweest in 't jaar 1595, in 't 34 jaer zyns ouderdoms; hy is een burger deser Stadt en aldaer geboren in 't jaar 1561; zyn vader is geweest den ouden cornelis danckerts, de welcke eenige jaren de voorsz. Stad Amsterdam heeft gedient als Bouwmeester, in welcke bedieninge hy oock is ghestorven. Maer onsen cornelis danckertsz, daer wy nu van spreken, hebbende als nu al 35 jaren als Stads overste Metzelaer gediendt, is een seer arbeydtsaem en naerstig man, en sonderling ervaren in zyn Konst- en Hand-werck, 't welck syne vele gedane wercken, gedaen binnen Amsterdam, in overvloet betuygen, van welcke die voorneemste in
| |
| |
desen Boecke volghen en verthoont sullen worden. Voorts is hy een man in zyn zeden en manieren gantsch stil en oprecht, een goet burger, en geene bedriegelyckheyd in hem hebbende, noch ook syn selven yets latende beduncken of sich verheffende, ofte eens anders eere tot sich trecken. Voorts een goet liefhebber des Vaderlands, ende de Religie toeghedaen, en is tegenwoordigh al een man van goeden en hoogen ouderdom, hebbende 69 jaren, doch niet te min noch een vast man en als noch in syn dienst en overste meesterschap vervolghende, synde als tegenwoordigh boven de gewoonlycke wercken der Stadt besich met de volvoeringe van de Wester-kerk en derselver Toorn, over den welcken onsen Bouwmeester (de keyzer) gestorven is.’ - Zoo sprak zijn naam- en tijdgenoot cornelis danckertsz van Sevenhoven, die dit Werk aan Burgemeesteren der Stad Amsterdam heeft opgedragen, en dus een echte bron, die het noodige licht over dezen hoogst-verdienstlijken kunstenaar verspreidt. Ik geloof wel, dat hij tot dezelfde familie behoort, ofschoon er geen zweem van in het Boek-zelf voorkomt, hetgeen misschien is nagelaten, om alle partijdigheid te vermijden. - Intusschen is het zeker, dat de naam de ry een bijnaam was, aan zijn ambt van Stads-rooimeester verbonden, dewijl hij den maatstok, de roei, of de rij, om de wettige rigting bij het bouwen aan te geven, steeds in de hand droeg, en daardoor in den dagelijkschen omgang dien bijnaam verkreeg. Dit blijkt immers duidelijk, dewijl op den gemelden titel der Architectura moderna, de naam van de ry niet voorkomt, hetgeen in het tegenovergestelde geval wel zou zijn geschied; en bovondien zou salomon de bray, de Architect van Haarlem, die den tekst voor het gemelde Werk geleverd heeft, en zijn vriend was, zijn waren geslachtsnaam niet vergeten hebben. Slechts éénmaal, en wel in een Sonnet op de Amstel-Ghebouwen, in genoemd Werk, komt die naam in een poëtischen zin voor: ‘Ghij die begeerig zyt om levendigh t' aenschouwen - 't Cieraet van Amsterdam, gebouwt op 't schipryck Y; - Dit Boeck vertoont u meest haer deftige Gebouwen, - Siet wat de keyser kon uytrechten met de ry’ enz. - Ontegenspreeklijk, is hij een ware bouwmeester geweest, die zooveel groote werken ten uitvoer heeft gebragt, en ook door Boekwerken over dat Vak, door hem uitgegeven, van zijne grondige kennis heeft doen blijken. Bij de vreemden heeft hij veel roem behaald, die van hem getuigen, ‘dat hij de eerste was, die het middel heeft gevonden, om steenen bruggen te bouwen over groote rivieren, zonder den waterstroom hinderlijk te zijn; hij heeft daarvan eene proef over den Amstel genomen, die tweehonderd voeten lang is.’ Zie Vies des Architectes anciens et modernes etc. par M. Pingeron etc. Paris, 1781, in 12o., II, p. 185. Ook wordt de vinding der zoogenoemde gedrukte of platte gewelven, (voutes surbaissées) aan hem toegeschreven. - Zijne Afbeelding komt voor bij De Bie, en is gegraveerd door petrus de jode, naar de schilderij van pieter danckertsz de ry, waaronder uitvoerig al de arbeid enz., door hem volbragt, staat vermeld. - Ik geloof, dat deze schilder zijn zoon is geweest, te meer, omdat ook hij den bijnaam van de ry heeft aangenomen, die niet bij de andere Danckertsen te huis behoort.
| |
[Ry (Pieter Danckerts de)]
RY (Pieter Danckerts de) staat reeds bij Immerzeel geboekt, doch, dewijl zijne werken zeer schaars in de Nedarlanden voorkomen, zoo teeken ik hier op, dat in het Koninklijk Museum, te Brussel, twee stukken van zijn werk worden bewaard, als: het Portret van den Mathematicus Dou, Oom van gerard dou; h. 80, br. 65 dm. Ned., - en dat van De Vrouw van gerard dou, van dezelfde grootte. Het kan waar zijn, dat het laatste de Vrouw van g. dou voorstelt, maar waarom niet even goed de vrouw, of de dochter van den Mathematicus,
| |
| |
daar ze immers gelijktijdig en op dezelfde grootte geschilderd zijn? Dit is slechts een wenk, om de bekende portretten der Vrouw van dou - Zie aldaar. - er meê te vergelijken, en zulks zoodoende al of niet te bevestigen. - Zijne Afbeelding, door hem-zelven geschilderd, komt voor in het Werk van De Bie. - Ik zou durven vooronderstellen, dat hij een zoon was van den bouwmeester cornelis danckerts de ry, den Jonge, - Zie aldaar. - dewijl diens Portret door hem geschilderd is. - Zijn naam de ry was slechts een toenaam, om zich van de andere Danckertsen te onderscheiden.
| |
[Ryck. (Cornelia de) Zie Ryk. (Cornelia de)]
RYCK. (Cornelia de) Zie RYK. (Cornelia de)
| |
[Ryck, of Ryke (Willem de)]
RYCK, of RYKE (Willem de) is bij Immerzeel vermeld, doch ik voeg er nog bij, dat hij ook gegraveerd heeft, als: De Heilige Catharina voor hare Regters; 1648, fo. - Eene rijk geldeede Dame, door anderen gevolgd wordende, en een page, die een mantel draagt enz. wilh. de ryck inv. pinx. et sculp. 1648, gr. fo. - Nagler noemt nog Mars en Venus. Van onder staat: Enseigné et gravé par guil. de ryck, premier peintre et orfèvre, après l'Original qu'est en son Cabinet de Joan. Bab. Bertanus etc. Anvers Ao. 1683; h. 10 dm. 6 str., br. 8 dm. Par.
| |
[Ryckaert, (David)]
RYCKAERT, (David) Bij het Artikel van Immerzeel voeg ik nog, dat in de meeste vorstlijke Galerijen van zijne werken aanwezig zijn, en dat Zijne Afbeelding, zittende in een leuningstoel, door a. van dyck geschilderd, in de Kon. Galerij, te Dresden, wordt bewaard, doch mij wel wat al te koel van toon voorkwam. - Hij zou ook geëtst hebben, doch wij vinden geene aanteekening van zijne prenten, zegt Nagler. De volgende kunnen van hem zijn: Een Landelijk feest, geestig zaamgesteld; d. ryckaert pinx. gr. fo. - Het Hoofd van een lagchenden Boer, in den trant van a. brouwer geëtst; beteekend d.r. fecit, in 8o. - Twee andere Hoofden en Borststukken van Boeren, in denzelfden trant, evenzoo beteekend, in 8o. - Zijn Portret is door a. van dyck pinx. f. hanfstängl Litho. in fo., uit het Werk: Galerij van Dresden. - Hetzelfde; c.g. rasp sc. in fo. - Idem; se ipse p. f. bouttats sc. - Ook bij De Bie en Descamps komt een idem voor.
| |
[Ryckemans (G.)]
RYCKEMANS (G.) was een kunstgraveur, wiens doopnaam duidelijk aanwijst, dat hij onderscheiden moet worden van den bekenden nicolaes ryckemans, en, naar de volgende personen te oordeelen, kan hij een broeder, of wel de vader van dezen zijn geweest. Zijn naam komt voor op vier platen, voorstellende De Geschiedenis van Jefta, naar de teekening van p. de jode, door Claes Jansz. Visscher, te Amsterdam uitgegeven.
| |
[Ryckemans. (Nicolaes)]
RYCKEMANS. (Nicolaes) Aldus graveerde hij-zelf zijn naam, al hebben de lettergraveurs ryckman onder zijne platen gesneden; ook Immerzeel noemt hem ryckman, en geeft, evenals vele anderen, 1620, voor zijn geboortejaar, en Antwerpen voor zijne geboorteplaats op. Doch dit is niet zoo, want hoe kon hij dan het onderstaande werk van rubens, dat lang vóór 1622 onder de graveerstift was, vervaardigd hebben? Welligt moet dat nog vroeger dan 1600 gesteld worden, gelijk Nagler reeds heeft gedaan. - Onder zijne schoone gravuren worden gerekend, te behooren: De Graflegging van Christus, naar p.p. rubens; nicolaes ryckemans sculp. Zeldzaam. - De 12 Apostelen en Christus, naar rubens; vóór het adres van Engel Konings, in fo., in mijn bezit, waarbij ook Nr. 4, dat mede van zijn talent getuigt. - Verder vindt men bij Nagler nog: Een Borstbeeld des Heilands. - De Aanbidding der Koningen, in gr. fo. - Eene Heilige Familie, in fo. - Achilles, in den hof van. Lycomedes herkend, allen naar rubens, in gr. fo. - 12 stuks Voorstellingen uit het Oude Testament, naar p. de jode, in fo. - Eindelijk, heeft hij nog de platen gesneden, of liever in zijne werkplaats
| |
| |
vervaardigd, voor het groote Werk: Pallazzi di Genova, racolti e desegnati da p.p. rubens, met 139 platen, atlas-formaat; Antv., 1622. Tweede druk, 1652, beiden in mijn bezit. Plaat I. is alleen met zijn vollen naam beteekend. Zeker, heeft rubens te Genua al deze plannen onder zijn oog doen vervaardigen, die op zijn beroemden naam verschenen zijn. - Het schijnt, dat ryckemans ook te Brussel heeft gewoond, hetgeen het volgende Werk aanwijst: L'Origine et la Généalogie de la Maison d'Autriche, représ. depuis Pharamond, Roi des François, jusqu'à ce jour; par Theod. Piespord, gravés par nic. ryckemans, à Bruxelles; zes groote platen, met den Titel, zonder jaartal; zeldzaam.
| |
[Rycker. (A. de)]
RYCKER. (A. de) In de kapel der Drie Koningen, in de St. Jacobskerk, te Antwerpen, berusten de Portretten van Jan (Bapt.) Doncker en zijne huisvrouw (Magdalena Hockaert), welke schilderijen krachtiger zijn dan de beste van pourbus, en wegens hare schoone kleur een rubens waardig. Het opschrift duidt aan, dat ze, in 1592, door den genoemden kunstenaar, die tot heden geheel onbekend was, vervaardigd zijn. - Zie Splendeur de l'art en Belgique etc., blz. 297. - Later zag ik, dat het twee vleugeldeuren zijn, waarop, aan de buitenzijde, Johannes de Dooper en Maria Magdalena, als hunne patronen, zijn voorgesteld, die aan een middenstuk behooren, waarop Christus aan het kruis tusschen de moordenaars enz., door hem, in 1591, geschilderd. - Zie Catalogue du Musée d'Anvers, 1857, waarin nog voorkomen: twee vleugeldeuren, met de Portretten van Louis Clarys, overleden 26 Maart, 1594, en van Maria le Batteur, zijne vrouw, overleden 11 Januarij, 1586. Op de keerzijde De H. Maagd, met het Kind Jezus, benevens den H. Lodewijk, Koning van Frankrijk, in het graauw geschilderd. De eerstgenoemde stukken van a. de rycker zijn naauwkeurig met deze laatste vergeleken, en bevonden, te zijn van ééne hand.
| |
[Ryckevorsel, (A. van)]
RYCKEVORSEL, (A. van) Huibertszoon, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, Kommandeur van de Orde der Eikenkroon, Lid van de Eerste Kamer der Staten Generaal, en President der Kamer van Koophandel en Fabrieken, te Rotterdam. Onder de schoone Kunstverzamelingen in deze zoo bloeijende koopstad, mag, met regt, die van dezen Heer genoemd worden. Zij bestaat hoofdzaaklijk uit kunstwerken van zijn tijd, en waardoor duidelijk zijn streven in het oog valt, om den bloei en voortgang der kunst bevorderlijk te zijn en te beschermen. Het zal genoegzaam wezen, slechts eenige namen der vervaardigers van de aldaar aanwezige kunst op te noemen. Onder de landschappen vindt men er door van de sande bakhuyzen, - f. breuhaus de groot, - b.c. koekkoek, zijnde dit afkomstig uit het Kabinet van wijlen Z.M. Koning Willem II. - Een Valkenjagt van j.j. moerenhout; - g.a. roth, - j. de ryk. - Van a. schelfhout, een Wintergezigt, en een Storm, van denzelfden, twee merkwaardige stukken, die het werk van eene halve eeuw, door eene beroemde hand, in 1806 en 1856, vervaardigd, aanwijzen; - edm tschaggeny, uit gemeld Koninklijk Kabinet; - j.b. tom, - w. vernhum, - n.j. van wyngaerdt. - Onder de zee- en riviergezigten onderscheiden zich die van w.a. van deventer, - c.l.m. dreibholz, met stoffaadje door de bloeme, - p.a. dyxhoorn, - h. koekkoek, - j.w. lindlar, het Lago maggiore; - j.j. van der maaten, het Uddeler Meir. - l. meyer, Een Strandgezigt, aan de Fransche kust, en Een woelende Zee. - p.j. schotel, - s.l. verveer, Een Strandgezigt bij avond. - g. genisson, Eene Kerk, en, Een Stadsgezigt van b.j. van hove. - Verder Portretten, door h.a. de bloeme, - j.a. kruseman, Een Grieksche vrouw. - Een historiestuk van w.h. schmidt, uit het gemelde Kon. Kabinet afkomstig. - Een Kinderfeest van f. de brakeleer; en huislijke tafereelen van j.j. eeckhout, - luckx, - e. verveer,
| |
| |
en p.j. van wyngaerdt. - Ten slotte hebben de kunstrijke handen der schoonen, te weten, die der Jufvrouwen van de sande bakhuyzen en a. haanen, deze keurige Verzameling met bloemen en vruchten versierd.
| |
[Ryckx, of Ryx. (Nicolaes)]
RYCKX, of RYX. (Nicolaes) Den eersten naam vond ik bij de meeste auteurs, en houd dien voor juister, dan den bij Immerzeel genoemden ryx.
| |
[Rycx, (P.) of Ryck, (B.)]
RYCX, (P.) of RYCK, (B.) een bekwaam beeldhouwer, bij Immerzeel b. ryck genoemd. Ik heb grond, dit te betwijfelen, dewijl in den Navorscher, X, bl. 15, de naauwkeurige medewerker v.d.n., te Rotterdam, zegt: ‘Op de Tombe van Witte Cornelis de Witte staat, op een der stukken gebeiteld p. rycx fec.’ - Deze Tombe, in de St. Laurenskerk, aldaar, is in 1660 voltrokken. Zie S. Lois, Beschryving der Stad Rotterdam enz., 's Hage, 1746, in 4o., bl. 157. Dewijl deze schrijver hem niet als een stadgenoot noemt, is het meer dan waarschijnlijk, dat hij te Delft te huis behoort. - Zie daarover op RYKS, (Pieter) die, ongetwijfeld, dezelfde beeldhouwer is.
| |
[Ryeswyck, of Ryswyk (Dirck van)]
RYESWYCK, of RYSWYK (Dirck van) een hoogst bekwaam kunstenaar, doch, als zóódanig, nog niet vermeld. Immerzeel noemt wel zekeren daniel van ryswyck, als medaljeur, doch die is nergens bekend, en hij zal van de letter d. daniel hebben gemaakt, terwijl het dirck moet wezen. - Hij heeft, door zijn Mosaik werk, onnavolgbaren roem ingeoogst. Meer dan 25 jaren verleden, zag ik, te Delft zijnde, ten huize van nu wijlen den Heer Van Kuyk, Lid van den Gemeenteraad, een Toetsteenen Tafelblad - thans in het bezit van 's mans zoon, den Heer Mr. J. van Kuyk, Burgemeester dier Stad, - waarover ik vroeger in M. Fokkens, Beschryving van Amsterdam, enz. Ibid., 1662, in 12o, blz. 70, gelezen had, wat ik hier, uit die zuiver historische bron, letterlijk, laat volgen: ‘Wat verder, in de Beerestraat, woont de beroemde kunstryke meester dirk (van) ryswyck, die meer als gemeen kan in paerlemoer werken. Wy hebben tot zynent gezien een wonderlyke kostelycke Tafel, gemaakt uit een stuk van zuiver zwarte toetsteen, rond achtkantig, zynde over dwars vyf voet lang - in middellyn circa een el, vier palm vyftien streep. - Deze Tafel is met een ronde krans van bloemen en lofwerk, rozen en tulpen, ingeleyd van parlemoer, en dit zonder eenigzints 't parlemoer met verwen behulpzaam te zyn; de bloemen en levendige beesjes zyn zoo uitnemend schoon in de natuurlyke kleur, dat ze de beste penceelen der schilders beschamen; het is my onmogelijk de sierlykheid en zyn uitnemendheid ten volle te beschryven; het gezicht verdwaalt in het beoogen van dit heerlyk stuk werk, waarlyk een juweel voor een Koning of Prins; deze Tafel werd gehouden op tien duizend guldens, een werkstuk, diens gelyken in de wereld niet te vinden is.’ - Dit kunststuk is niet te hoog opgehemeld, maar naar waarheid beschreven, want het is zeker, dat penseel en verwen te kort schieten, om aan het oog van den aanschouwer zulk een indruk te geven, als dit werk doet, door dat de speling van het licht zoodanig op de kleuren van het paarlmoer meêwerkt, dat ze bij elke wending van den beschouwer veranderen, en daardoor een leven vertoonen, dat de natuur op zijde streeft, en waarbij de doode verwen niet kunnen halen, om zulk kunstbedrog voort te brengen. Het geoefend oog van dezen kunstenaar was in den hoogsten grand met de kennis der kleurzin begaafd; even als er slechts weinigen toe kunnen komen, om het voornaamste veelkleurige werk in de fabriek der Gobelin's, te Parijs, uit te voeren. - Zijne uitstekende bekwaamheid, om in het voor hem liggende paarlmoer de kleuren en werking te zien en te ontdekken, welke hij voor deze of gene voorwerpen der natuur noodig had, maakt hem tot een hoogst-zeldzaam verschijnsel in de kunst. - Fokkens zegt: ‘een werkstuk, diens gelyken in de wereld niet te vinden is,’ waaruit ik zon moeten afleiden,
| |
| |
dat dit het éénigste Tafelblad was, hetwelk hij vervaardigde. Joost van Vondel heeft hem gekend, en, tot tweemaal toe, een dergelijk Tafelblad in zijne verzen bewonderd en vereeuwigd, hetgeen aanleiding gaf tot eene vraag in De Navorscher gedaan, of hij niet twee zulke bladen vervaardigd had? Ik heb die vraag in De Navorscher kunnen beantwoorden met ja; want, bij mijne kunstreizen in eenige Duitsche Staten, in 1851, gedaan, bezocht ik ook Potsdam, in Pruissen, waar het Nieuwe Paleis, door Frederik II, van 1768-1786 gebouwd, het voorwerp van mijn bezoek was. Daar, in de zoogenaamde Mosselzaal (Rocaillestijl), 100 voet lang en 60 breed, vond ik, tot mijne verbazing, onder de eigenaardige meubelen, eene Mosaïke Tafel, in alles gelijk aan de hierboven beschreven, doch zonder insecten of vlinders. De luister (émail), welke die te Delft nog bezit, was bij deze, door het gebruik en de mindere zorg, een weinig verminderd. Met een innig genoegen las ik er op: dirck van ryeswyk fecit Amsterdam. Onze gids, In het Paleis, maakte de aanwezigen met nadruk opmerkzaam op dit zeldzaam kunstgewrocht, doch ik nam de vrijheid, daar luide bij te voegen, dat het van Hollandschen oorsprong was, hem het inschrift aanwijzende, hetwelk hij nog nimmer had gezien. Hierdoor wordt bevestigd, dat Vondel teregt over meer dan ééne Tafel heeft gesproken. - Hij teekende zijn naam, gelijk ik dien aan het hoofd heb geplaatst, en ook wel met de letters d.v.r.f., zoo als op zijne Medaljes. - In 1858, zag ik, op de Tentoonstelling van Voorwerpen uit vroegeren tijd, te Amsterdam, nog een klein langwerpig achtkant Tafelblad, mede van toetsteen en met paarlmoer ingelegd, waarop de voorstelling van Pyramus en Thisbe, bloemen enz., kunstig bewerkt was. Het kwam mij voor, van vroegeren tijd te zijn, dan het bovengenoemde werk, want het waren alleen bloemen, insekten enz., die voor dat werk dien graad van natuurlijkheid verkrijgen, welke het émail van het paarlmoer zeer natuurlijk wedergeeft. Deze Tafel is in het bezit van den Heer H. van de Sande Bakhuysen.
| |
[Ryk (D.)]
RYK (D.) Om der geschiedenis wille, deel ik hier het volgende mede: ‘Korte schets van den eersten ofte Salomons-tempel, voor zo verre het noodig is tot het bevatten van deszelfs geometrisch Model, volvaardigd in het jaar 1756, door d. ryk. Amsterdam, by J. Helders, in 8o. Dit kunststuk werd door zekeren predikant ryk, en zijn broeder, een goudsmid, vervaardigd.’ Dit klein model heeft in zijn geheelen omtrek 36 voeten Rhijnl, en de evenredigheid er van is genomen als van 1 tot 100, zoodat men alle deelen van den waren Tempel zich 100 maal langer, breeder en hooger dan dit kunststuk moet voorstellen, zoodat na deze berekening dit model 10,000 malen in den oorspronklijken Tempel zou hebben kunnen bevat worden, blijkens de bovenstaande beschrijving, daarvan uitgegeven.’ Zie A. Fokke, Simonsz., De Amsterdamsche Kermis, bl. 33, en achteraan, in de Ophelderingen, Nr. 23. Hij voegt er bij, dat dit kunststuk langen tijd bij d. ryk's nageslacht is bewaard gebleven, en, sedert 1777, in bezit is van den Tooneelkundigen burger 's Gravesande. Zie ook W. Goeree (den bouwkundige), in zijne Joodsche Oudheden, II, bl. 1604.
| |
[Ryk, met de Stelt. Zie bij Immerzeel op Aartsz. (Rykaart)]
RYK, met de Stelt. Zie bij Immerzeel op AARTSZ. (Rykaart)
| |
[Ryk, (Cornelia de)]
RYK, (Cornelia de) echtgenoot van van goor, portretschilder, te Amsterdam, omstreeks 1694 overleden. Dat zij de kunst in hooge mate beoefende, blijkt hieruit, dat gerard rademaker, zioh, voor eenige leerjaren, bij van goor verbonden hebbende, deze zes maanden daarna stierf, waardoor rademaker besloot, om den overeengekomen leertijd onder hare lessen (wegens de goede voorbeelden, die er zich bevonden) te blijven voortzetten. - Zij is later weder met simon schijnvoet gehuwd. Zie Van Gool, I., blz. 380.
| |
| |
| |
[Ryke, of Rike, (Daneel, of Daniël)]
RYKE, of RIKE, (Daneel, of Daniël) komt als schilder voor in de Registers van de Schepenen der Stadt Gent, van 1459-1469; op laatstgemeld jaar leest men: ‘Kenlic zy alle lieden dat daniel de rike commen es voor Scepenen van der keure in Ghend, kende dat hy ontfanghen heeft van Odwyn de Ville, de somme van IIJ lib. gr., up tmaken van eener Tafle van portratueren, die hy beloeft heeft te leveren te paesschen eerstcommende.’ enz. Zie Messager des Sciences historiques etc.; Gand, 1859; p. 198 en 216.
| |
[Ryks, (Pieter)]
RYKS, (Pieter) een voomaam beeldhouwer, te Delft, aan wien ik kennis heb gekregen, door de weduwe van jacob delff willemsz., (overleden 12 Junij, 1661) Anna van Hoogenhoek, die een sierlijk uitgehouwen steen boven zijn graf deed oprigten, enz. Zie R. Boitet, Beschryving van Delft, Ibid., 1729 in fo., blz. 787. - Zie nog op RYCX. (P.)
| |
[Rymsdyck (Andreas van)]
RYMSDYCK (Andreas van) wordt, door Nagler, als een kunstgraveur genoemd, die in het midden der XVIII. eeuw bloeide, doch van wien geen levensberigten bekend zijn. Hij geeft van zijn werk, in zwarte kunst, op: Een Pietas, met Magdalena en Johannes, naar a. van dyck, naar de gravure van p. pontius, reeds in zijn 14. jaar vervaardigd; h. 16, br. 13 d. Par. - Maria, met het Kind, St. Anna en Johannes, met het Lam, naar p.p. rubens, gezamelijk met j. van rymsdyck gegraveerd, in gr. fo. - Deze laatste was zijn vader. - Zie aldaar.
| |
[Rymsdyck (J. van)]
RYMSDYCK (J. van) Pilkington noemt hem remsdyke, een kunstenaar, die in Holland was geboren, en zegt, dat hij portretten schilderde, doch niet bij uitnemendheid; dat hij eenige jaren te Bristol woonde, en als teekenaar veel gebezigd werd door Dr. William Hunter, tot het afteekenen van voorwerpen der Natuurlijke historie en Ontleedkunde; dat hij een zoon andreas - Zie aldaar. - had, met wien hij in 1778 heeft uitgegeven een boekdeel, met dergelijke geëtste onderwerpen, naar de originelen, in het Britsch-Museum voorhanden. Het schijnt ook, dat hij kunstgraveerwerk vervaardigd heeft, waarvan ik vind vermeld het Portret van Frederik Hendrik en Amalia van Solms, Prins en Princes van Oranje, naar jaques jordaens, j. van rymsdyck fecit, 1767, welke originele stukken toen in het kabinet van den Hertog van Devonshire berustten. - Deze prenten zijn in mezzo-tinto bewerkt, h. 51, br. 41 dm. Ned. Zie Catalogue raisonné de Boydell; London, 1779, in 4o., bl. 124.
| |
[Ryn, of Rhyn. (Rembrandt Hermanszoon van) Zie Rembrandt.]
RYN, of RHYN. (Rembrandt Hermanszoon van) Zie REMBRANDT.
| |
[Ryn, of Rhyn, (Titus van)]
RYN, of RHYN, (Titus van) eenige zoon van den wereldberoemden rembrandt van ryn, en van Saskia van Uylenburg, werd, blijkens de Huwelijks-aanteekeningen der stad Amsterdam in 1641, te Amsterdam geboren, ‘Ao. 1668, 10 February. titus van rhyn, van Amsterdam, oud 27 jaren, geass. met zyn vader rembrandt van rhyn, woont op de Roosegracht, met Magdalena van Loo, van Amsterdam, oud 27 jaren, geass. met haer moeder Anna Huybreckt, woont op de Singel.’ Zie De Navorscher, VIII. bl. 319. - Zooals berigt wordt, heeft zijn vader hem in de kunst opgeleid, doch het schijnt, dat hij er geene vorderingen in gemaakt heeft. Het eenige, wat ik van zijn werk vond vermeld, was in den Inventaris van Schilderyen enz., in den boedel van rembrant van ryn, 26 Juny, 1656. Ten huize op de Breestraat, by de St. Anthonie-Sluys, te Amsterdam, te weten: Drie Hondekens, nae 't leven, van titus van ryn. - Een geschilderd Bouck van denzelven. - Een Mans-tronie van denzelven. Zie Lofreden op rembrandt, door Immerzeel Jr. enz., bl. 84. - Een Portret van rembrandt's dochter, vroeger in de Galerij, te Dresden, aan titus toegekend, werd later onder de werken van rembrandt-zelven opgegeven. - Verder schijnt het mij toe, dat hij ook het geographische vak heeft beoefend: immers, er is eene Landkaart bekend, door
| |
| |
titus van rhyn vervaardigd. - Zijn overlijden blijkt uit het Begraaf-rekeningenboek der Westerherk, te Amsterdam, waarin, men leest: ‘Vrydag, den vierden September 1668. titus van ryn, soon van rembrant van ryn, op den Singel, over de appelmarcht in de Gouden Schael.’ - Dus werd hij slechts 27 jaren oud, terwijl het overlijden zijner echtgenoot reeds in het daaropvolgende jaar voorviel: ‘Maendag, den een en twintigsten Ootober 1669. Magdalena van Loo, weduwe van titus van ryn, op den Singel over de Appelmarckt in de Gouden Schael, laet nae één kynt.’ Zie Dr. P. Scheltema, Redevoering over rembrandt, enz.; Amsterdam, 1853, in 8o., bl. 60. - Men wil, dat de prent in het Werk van ploos van amstel, Een Jongeling, over een onderdeur liggende, vlak van voren te zien, rembrandt del., het Portret van zijn zoon titus zou voorstellen. - Bij Weigel, Nr. 27, blz. 304, wordt nog een Idem, borstbeeld, rembrandt pinx. a.l. stein sc. 1764, in fo. vermeld.
| |
[Rynbout, of Rynboutt. (Joannes)]
RYNBOUT, of RYNBOUTT. (Joannes) Deze hoogst-bekwame beeldhouwer is reeds door Immerzeel, naar waarde, vermeld; ik voeg, tot aanvulling, er bij, dat hij, in 1829, in den echt is getreden, met Mejufvrouw Gertrudus Margaretha de Kleyn. De eenvoudige, voorbeeldeloos-nijvere kunstenaar, heeft, in 1845, te Utrecht, een zijner kunstwerken ten toon gesteld, waarover ik het oordeel in de Kunstberigten van de Kunstkronijk, 1845, hier laat volgen: ‘Een Standbeeld, dat de algemeene aandacht trok, was dat van den H. Franciscus van Sales, hetgeen door natuurlijkheid en verhevene uitdrukkingen uitmunt. De vervaardiger, de Heer j. rynbout, verdient allen lof, daar hij het bewijs heeft geleverd, hoe men, zonder bepaalde opleiding tot het vak, door kunstijver en studie zich-zelven kan vormen, om eene eereplaats onder de vaderlandsche kunstenaars in te nemen.’ Op dat spoor steeds voortgaande, heeft hij onafgebroken een aantal kunstwerken, zoo voor kerken, als bijzondere gebouwen, vervaardigd, zoo als, om er onder anderen slechts eenigen te noemen, Zes levensgroote beelden in de Kerk van het klooster te Rozendaal; - een fraai Altaar, Communiebank en Beelden in de kerk te Bakhuyzen, in Friesland, en nu nog, in 1861, Twee levensgroote, geknielde, aanbiddende Engelen, op gothische piedestallen, die in de kerk te Bolswart, naast het Altaar, zijn geplaatst. De verheven uitdrukking bij het zedige en edele dezer figuren, hebben de algemeene goedkeuring mogen verwerven, en, wat hem hoogst aangenaam en vereerende was, een bezoek van den Aarts-Bisschop, Monseigneur Zwijsen, ten zijnent doen ontvangen, die zijne hooge goedkeuring en tevredenheid over deze fraaije beelden aan den kunstenaar hartlijk heeft betoond. Voorts een groot aantal beelden, in en om Utrecht geplaatst, als ook De Genius der Wetgeving, naar mijn ontwerp, boven den ingang van het Paleis van Justitie, aldaar, en verder een groot aantal geboetseerde onderwerpen, die, gebakken, publieke gebouwen te Utrecht versieren. - Bij de verdere uitbreiding der leerscholen voor de kunst, te Utrecht, werd, in 1852, ook de boetseerkunst gevoegd, waarin bij voorkeur de Heer rynbout als onderwijzer is benoemd, terwijl hij, in 1858, tevens tot docent in het ornament-teekenen en boetseeren, door het Bestuur aan de Technische School aldaar werd aangesteld. - Zijne werkplaats is als de schatkamer van iemand, die de kunst waarlijk lief heeft, en voor wien, in zijn huislijken kring, na langdurigen arbeid, geen andere uitspanning bestaat, dan kunst en kunstzaken te beschouwen. Niet alleen vindt men de meeste zijner fraaije boetseer-werken en een groot aantal andere schoone modellen dáár in kassen geplaatst, maar tevens ook een ware kunstenaars-handbibliotheek, benevens eene groote verzameling schoone, meest oude platen en etsen, voornamelijk, de gewijde geschiedenis betreffende, waardoor men alleraangenaamst verrast wordt, en die de
| |
| |
zuivere bronnen en vruchten zijner echte kunstliefde uitmaken. - Het is hier, dat zijn broeder, de Heer christianus josephus rynbout, steeds zijn getrouwe kunstgezel, het ornamentsnijden enz., zeer verdienstlijk, behandeld. - De Heer rynbout heeft uit zijn huwelijk vier kinderen in leven, waarvan de jongstezoon, josephus antonius, geboren 25 November, 1841, in hetzelfde kunstvak wordt opgeleid, en, ongetwijfeld, door zijn veel-belovenden aanleg en voortreflijke leiding, de hoop geeft van daarin volkomen te zullen slagen. Reeds heeft hij op de Stads-scholen loflijke prijzen en een Zilveren Medalje behaald.
| |
[Rynbout, of Rynboutt, (Joannes Jacobus)]
RYNBOUT, of RYNBOUTT, (Joannes Jacobus) oudste zoon van hubertus rynbout, een zeer bekwaam ornamentsnijder, te Utrecht, is aldaar den 16. Junij, 1798, geboren. Hij werd door zijn vader in diens vak opgeleid, heeft zich verder op de Teeken-Akademie geoefend, en daardoor zijne bekwaamheden aanmerklijk vermeerderd. - Hij is, in 1825, gehuwd met Mejufvrouw Maria Henrica Gebing. - Voor onderscheiden Roomsch-Katholijke kerken heeft hij beelden en andere versierselen gemaakt, alsmede een zeer groot Mercurius-beeld, dat op een koepel, aan den straatweg, bij Breukelen, door mij in 1826 gebouwd, geplaatst is. - Hij heeft, naar compositiën van beroemde meesters, fraai geboetseerd, zoo als op de Tentoonstelling, te Amsterdam, in 1830, te zien was, als naar raphael, Galathe, en Eene H. Familie, welke laatste, in haut-relief, uitmuntend en van zijn beste werk, in mijn bezit is. - Abraham en Hagar, naar van der werff. - Eenige boetseersels van zijne vinding, als een Genius, de Utrechtsche Kunst bekroonende, en een Bacchus, en Ceres, zijn in het bezit van zijn oudsten zoon hubertus theodorus, die zijn vader in het kunstvak, met ijver, is opgevolgd. - Hij is den 12. Augustus, 1849, te Utrecht, overleden.
| |
[Ryne. (Johannes van)]
RYNE. (Johannes van) Deze kunstgraveur werd, volgens Nagler en Bryan-Stanley, in 1712, in Holland, geboren, en is in 1760 overleden. Omstreeks 1750, was hij te Londen woonachtig, en heeft verscheiden gezigten in Engeland, en Oost-indiën enz. gegraveerd, waaronder de volgende: Een Gezigt op Batavia, 1754, gr. in fo. - Het Fort St.-George, aan de kust van Cormandel, in fo. - Het Fort William, in Bengale, in fo. - Een Gezigt op Bombay, op de kust van Malabar, in fo. - De Kaap de Goede Hoop in fo. - Gezigt op het eiland St.-Helena in fo. enz.
| |
[Rynenburg, of Reinenburg, (Nicolaas)]
RYNENBURG, of REINENBURG, (Nicolaas) een onvermeld kunstenaar, wiens onderwerpen meestal uit het bedrijvig of huislijk leven genomen zijn, als: Een Pouliers-winkel. - Een Man en Vrouw, met eene mand met eijeren; op den voorgrond diverse bladeren en groenten. - Een Vrouwtje, zittende op een stoel, aan eene tafel, waarop een schoteltje met gebakken botjes, bedekt met een blaauw-gestreept doekje, hetwelk zij opligt, zeer uitvoerig. Dit stuk was eertijds in de Verzameling van Wierman, verkocht te Amsterdam, in 1762; en later in die van H. Muilman, verkocht Ibid., 1813.
| |
[Ryntjes.]
RYNTJES. Deze kunstenaar kwam mij alleen voor in den Catalogus eener Verkooping (1780): Maria, Joseph en 't Kindje, op doek geschilderd, door ryntjes.
| |
[Rynvisch, (C.)]
RYNVISCH, (C.) een teekenaar en schilder, van wien geen levensberigten zijn bekend. Nagler zegt, volgens Heinecken, dat men in Holland van dezen kunstenaar geteekende Landschappen vindt, waarvan er eenigen het jaartal 1653 voeren. Op zijne schilderijen staat het monogram c.r., dat aan hem wordt toegekend. Brulliot geeft er eene afbeelding van, met het jaar 1626, waardoor men eenigermate zijn bloeitijd bepalen kan. - Ook beschrijft hij eene door hem geëtste prent, Een Landschap, met een groote slapende Koe op den voorgrond, waar achter een boer en boerin in gesprek zijn enz.; regts, bij een boomstam, het gemelde monogram; h. 2 dm., br. 2 dm. 9 str. Par.
| |
| |
| |
[Ryquart, (Cornel.)]
RYQUART, (Cornel.) een geboren Hollander, die als bouwmeester in Pruissische dienst kwam, en verscheiden voorname gebouwen heeft volvoerd. Hij heeft het Slot op Sonnenburg, daarna, in 1670 dat te Schwedt gebouwd. Ten jare 1681, begon hij den bouw van het Slot te Zerbst, hetwelk hij echter niet heeft kunnen voleindigen. j. simonetti voltooide het in 1692. - Zie Nagler.
| |
[Rysbrack, (G.)]
RYSBRACK, (G.) zoon van pieter, en van Genoveva Compagnon, werd, in 1696, te Antwerpen, geboren. Zie Catalogue du Musée d'Anvers; 1857. Hij schilderde visschen, vogelen, dood wild enz., zegt Fiorillo, Geschichte der Mahlerey in Grossbrittanniën, u.s.w., zoodat hij, waarschijnlijk, even als zijn broeder pieter andreas, in Engeland zal overleden zijn. - Ook noemt hij nog een broeder, of neef, lodewijk, die, zoo als Nagler zegt, het historische vak beoefend heeft.
| |
[Rysbrack. (Lodewyk) Zie Rysbrack. (G.)]
RYSBRACK. (Lodewyk) Zie RYSBRACK. (G.)
| |
[Rysbrack (Michiel)]
RYSBRACK (Michiel) is, naar waarde, door Immerzeel beschreven, doch ik moet er bijvoegen, dat Fiorillo, Geschichte der Mahlery in Grossbrittaniën u.s.w. bepaald zegt, dat pieter andreas en g. rysbrack zijne broeders waren, - dan is hij ook een zoon van pieter - en dat hij, in 1720, op zijn 26. jaar, reeds als een zeer bekwaam kunstenaar naar Londen trok. Hieruit zou dan blijken, dat hij in 1694, en niet in 1692, zooals Immerzeel zegt, fe Antwerpen geboren werd. - Fiorillo heeft Walpole gevolgd, en deze heeft al die rysbracken te Londen gekend, zoodat dit eenig gezag verkrijgt. In den zoo naauwkeurigen Catalogue du Musée d'Anvers, 1857, vond ik geen gewag van hem gemaakt. - Zijn Portret, met een muts op, kniestuk, rustende met den regterarm op eene Venusbuste, enz. door j. van der banck p. 1728, is door j. faber fecit, 1734, in fo. - Van het hoofd-alleen, zijnde eene kopij, gaan drukken uit in kl. 8o., zonder eenigen naam.
| |
[Rysbrack (Pieter)]
RYSBRACK (Pieter) staat bij Immerzeel geboekt; ik moet daar bijvoegen, dat hij de zoon was van andreas rysbrack, en van Adriana Likens, en te Antwerpen, den 25. April, 1655, geboren werd. Hij is, in 1672, als leerling in het St. Lucasgild aldaar ingeschreven, en het volgende jaar als vrijmeester aangenomen. Op zijn 18. jaar, ging hij, met j.f. millet, naar Parijs, waar hij lang vertoefde, want de tijd van zijne terugkomst, te Antwerpen, is onzeker; echter was hij er den 18. September, 1692, aanwezig, als wanneer het Gild in eene vergadering, wegens zijne verpligtingen daaraan besloot, dat hij eene schilderij van zijn werk, voor de Kamer van St. Lucas, in den loop van een jaar moest leveren. - Hij was te Parijs gehuwd met Genoveva Compagnon, weduwe van den Antwerpschen beeldhouwer philippus buyster, die, in 1688, aldaar ten grave daalde. Zij is, in 1719, te Antwerpen, overleden. Hij zou in 1729, te Brussel, waar hij zich gevestigd had, gestorven zijn. Zie Catalogue du Musée d'Anvers; 1857, waar een Landschap van zijn werk wordt vermeld. - In het Museum, te Berlijn, zag ik een Landschap, geheel in den stijl van poussin; op den voorgrond is Johannes, Christus doopende, voorgesteld.
| |
[Rysbrack (Pieter Andreas)]
RYSBRACK (Pieter Andreas) in 1709, als Meester schilder in het St. Lucasgild, te Antwerpen, ontvangen, waarvan hij, in 1713, Deken werd, was ongetwijfeld, een der zonen van pieter. Zie Catalogue du Musée d'Anvers; 1857. - Hij zou in den trant van zijn vader, die poussin volgde, geschilderd, doch met hem in geenen deele geëvenaard hebben. - Het is wel waarschijnlijk, dat hij te Parijs geboren werd, doch zoo dit in 1690, gelijk Nagler zegt, geschied is, - die ook, bij vergissing, Amsterdam schrijft, in plaats van Antwerpen, waar zijn vader hem onderwijs gaf in de kunst, - dan zou hij op zijn 23. jaar reeds Deken geweest zijn. - Fiorillo, Geschichte der Mahlerey in Grosbrittaniën u.s.w. zegt, dat hij te Londen, in 1748, overleden is.
| |
| |
| |
[Ryssen, (Geraert van)]
RYSSEN, (Geraert van) een onvermeld kunstenaar, waarschijnlijk, een zilversmid of kunstdrijver, die, in het begin der XVII. eeuw, de graveerkunst beoefende, waarvan mij twee prenten zijn voorgekomēn, ordonnantiën, voor zilver drijfwerk, beteekend geraert van ryssen, 1610; h. 82, br. 58 str. Nederl. - Idem idem, beteekend g.v.r.; groot idem. Deze zijn onder de Nederlandsche School geplaatst door R. Weigel, in den Catalogus van Detmold, onder Nr. 528 en 529, bl. 55. Zie daarover bij mij op cornelis teunissoon. - kornelis van ryssen, - Zie aldaar. - kan wel een afstammeling van hem zijn.
| |
[Ryssen, (Kornelis van)]
RYSSEN, (Kornelis van) ‘konstig goudsmid, steenzetter en geestig puntdichter,’ zegt Houbraken, II, bl. 353, ‘welke een lid van de Roomsche Bent, (te Rome) was, en in den jare 1667 en 1678 met dezelve veel omgang gehad heeft; die ook een Lijst van de toen tegenwoordige Bentvogels gemaakt heeft, welke wij overgenomen en hier te pas gebragt hebben. Hij was bijzonder potzig, doch niet minder stekelig van aard, over zulks zij hem dien Bentnaam (van Satyr,) niet zonder reden, gegeven hebben.’ - Inderdaad, deze Lijst bevat, met de daarbij gevoegde Aanteekeningen, eene bron van historische bescheiden, welke men aan onzen van ryssen te danken heeft. - Welligt, is geraert van ryssen - Zie aldaar. - zijn grootvader geweest.
| |
[Ryswyk. (Dirk) Zie Ryeswyck. (Dirk van)]
RYSWYK. (Dirk) Zie RYESWYCK. (Dirk van)
| |
[Rysz, (Petro)]
RYSZ, (Petro) ‘geboren te 's Hage, doch onbekend in welk jaar, was een discipel van johan de baan, en meede een braaf portretschilder; maar vervolgens van hier ('s Hage) naar Engeland vertrokken zynde, is aldaar gebleven en ook overleden.’ Uit P. Terwesten, Ms., die zijn bloeitijd op 1678 stelt.
|
|