| |
M.
| |
[Maan, of Man. (Cornelis de)]
MAAN, of MAN. (Cornelis de) Aldus wordt bij Bryan en anderen carel de man genoemd. Zie bij Immerzeel en bij mij op MAN. (Cornelis de)
| |
[Maas. (Adriaan)]
MAAS. (Adriaan) Van Spaen, in zijne Beschryving van Rotterdam, noemt, onder de kunstschilders zijner stad, dezen adriaan maas, die een landschap- en gezelschap-schilder is geweest. - Hij was, waarschijnlijk, verwant aan gerrit en pieter maas, aldaar.
| |
[Maas, (Coenraad)]
MAAS, (Coenraad) een bekwaam beeldhouwer, te, 's Hage, wiens nageslacht, tot 1776, nog in datzelfde kunstvak bekend was. Hij behoorde tot de zeven-en-veertig kunstenaars, die, in 1656, te 's Gravenhage, eene Nieuwe Kamer van Pictura hebben opgerigt. Uit P. Terwesten, Ms. - Of hij aan de beroemde schilders nicolaas en dirk maas vermaagschapt was, is mij nergens gebleken.
| |
[Maas, of Maes, (Dirk, of Theodorus)]
MAAS, of MAES, (Dirk, of Theodorus) vindt men bij Immerzeel beschreven, doch ik moet, tot grooter duidelijkheid, het volgende er bijvoegen, als waardoor zijn talent meerder waarde verkrijgt. Ik vind bij Bryan, en bij Stanley, die tevens zijn overlijden in 1715 opgeeft, vermeld, dat hij, tijdens de regering van Koning Willem III., naar Engeland overstak, en aldaar, bij veel aanmoediging, onder andere werken, voor den Graaf van Portland den Slag hy de Boyne geschilderd, en daarnaar eene prent in twee bladen geëtst heeft. Deze prent, door Immerzeel genoemd, en die zeer zeldzaam is, staat bij Weigel op 30 Thlr. genoteerd. - Het boekje Soldaten, in verschillende stellingen, bestaat uit 12 stuks. - Nu vond ik ook nog, onder den titel: Soldats et Chevaux, dessinez et gravez d'après nature par theodore maas. Se vendent chez B. Picart. Nr. 1, zijnde, waarschijnlijk, hetzelfde Boekje, later nog eens uitgegeven. Tot zijne zeer zeldzame etsen behoort eene prent, zijnde Een Rijder, die zijn paard naar de regterzijde traverseren laat, rakende met zijn karwats de linkerzijde van het paard; h. 7 dm. 5 str., br. 4 d. 7 str. Par. Zie Nr. 7276 en 17256 van Weigel's Kunstlager-Catalog, en dáár op 5½ Thlr. genoteerd. - Heller, (L.), die deze prent ook vermeldt, noemt nog 9 bladen, Le Manège, h. 7 dm. 2 str., br. 8 dm., 6 str. Deze, zegt hij, zijn uit den tijd, toen hij huchtenburg's leerling was, en staan bij Weigel op 15 Thlr. genoteerd. - Nagler noemt nog Een Landgezigt, regts een wagen, met vier wielen, links twee paarden, zonder naam; h. 3 dm., 7 str., br. 5 dm., 4 str.; - en Maria, met het Kind en twee Engelen, luchtig en geestig geëtst. - Deze laatste pront is immers beteekend p. maes fecit, in aqua forti, volgens Bryan, en dus van pieter maes. Zie aldaar. - Verder vond ik nog, Een Ruiter, die zijn paard in de volte rijdt, beiden
| |
| |
in profiel en regts gewend; h. 8 dm. 6 str., br. 6 dm. 6 str., in zwarte kunst, bij Weigel op 10 Thlr. genoteerd. Hieruit blijkt, dat hij behalve de ets- ook de mezzo-tinto-kunst heeft beoefend.
| |
[Maas. (Gerrit)]
MAAS. (Gerrit) Op dezen naam heeft Nagler een Artikel gegeven, dat op godfried maes, den Jonge, - Zie aldaar. - moet doelen, doch die bij hem niet te vinden is.
| |
[Maas (Gerrit)]
MAAS (Gerrit) is een landschap- en gezelschapschilder, te Rotterdam, geweest, volgens Van Spaen, Beschryving van Rotterdam. Hij was, waarschijnlijk, verwant aan adriaan en pieter maas, aldaar.
| |
[Maas. (Johan)]
MAAS. (Johan) Van dezen kunstenaar komen schilderijen en teekeningen voor, in den smaak van den beroemden Dordtschen nicolaas maas, doch van veel minder kunstwaarde. - V. Eynden en v.d. Willigen, I, blz. 296, heeft hem reeds vermeld; waarom kon toch Immerzeel goedvinden, hem, benevens nog vele anderen, maar stil-zwijgend voorbij te gaan? Men zoekt geene eigenlijke kunstbeoordeeling in historische Werken van dien aard, maar wel zuivere berigten; en, ofschoon dan ook de geschiedenis der praktijk met die der theorie een, zooveel mogelijk, zamensluitend geheel moge vorderen, zoo behandelt de theorie der schoone kunsten de waarde van de kunst afzonderlijk, in al hare takken, en moet zij, om alle verwarring voor te komen, van de eerstgenoemde, namelijk, van de zuiver-historische, geheel afgescheiden zijn.
| |
[Maas, (Johannes)]
MAAS, (Johannes) een voornaam historieschilder, van Brugge, die, in de tweede helft der XVII. eeuw, aldaar, bloeide. Bij Descamps, in zijn Voyage pittoresque de la Flandre etc., Paris, 1769, in 8o., vindt men een aantal zijner werken beschreven, als: te Brugge, in de Collegiale kerk van den Verlosser, De doop van Constantinus; - St. Agatha, met St. Dorothea en andere Heiligen; - Christus, die de H. Maagd ten Hemel geleidt; - De Ontvangenis; - De Kruisvinding. - In O.L.V. kerk, St. Joseph, in zijn droom, door een Engel vermaand, om uit Egypte te vlugten. - In de St. Jacobskerk, St. Leonard, met andere Heiligen; - In de Parochiekerk van St. Gilles, Een Heilige, die uit de hand eens priesters de H. Communie ontvangt. - In die van St. Walburg, Het Kind-Jezus, met zijne Moeder en andere Heiligen. - In de Dominikaner-kerk, Paus Pius de H. geknield, om van den hemel de overwinning af te smeeken voor de christlijke vloot, die tegen die van de Turken strijdt.
| |
[Maas, of Maes. (Nicolaas)]
MAAS, of MAES. (Nicolaas) Bij het artikel, over dit bijzonder talent, reeds door Immerzeel gegeven, voeg ik nog, dat, behalve van zijne afbeelding, in prent bekend, er nog twee, door hem-zelven geschilderd, in de kunstnalatenschap van Mr. Johan van der Marck, van Leyden, verkocht te Amsterdam, 1773, onder Nr. 423 en 424 van den Catalogus, voorkwamen, als: ‘Daar hy is verbeeld zittende, met een teekening in de hand, voor een tafel, bedekt met een groen kleed, waarop leyt een Konstboek en een Schets, en een Pleistergroepje staat. Zeer fraai door hem-zelve geschilderd, op doek, h. 24½, br. 20 dm.;’ en: ‘het andere is door denzelve schilder. In zyn eene hand heeft hy een palet en penseelen, en in de andere een kwast, staande voor hem een gedoodverft portret op den schilderezel. Zeer fraay geschilderd op doek, h. 29, br. 26 duim.’ - Het kunstjuweel van zijn penseel, Eene oude vrouw bij een spinnewiel, berust thans in het Museum-Van der Hoop, te Amsterdam.
| |
[Maas, of Maes, (Peter)]
MAAS, of MAES, (Peter) dien ik den Oude moet noemen, om hem van den Jonge, te onderscheiden. Bryan zegt, dat deze kunstenaar, waarschijnlijk, een bloedverwant van dirk maas is geweest. Er is van hem eene ets bekend, in luchtigen, doch geestigen stijl bewerkt, voorstellende De H. Maagd met het Kind Jezus, en twee Engelen, die uit alles schijnt, het werk van een schilder te zijn. Zij is beteekend p. maes fecit in aqua forti. Deze prent wordt door Nagler verkeerdelijk aan dirk
| |
| |
maas toegeschreven. - Stanley laat daarop volgen: peter maes bloeide omstreeks 1578. Er bestaan ook prenten, door hem naar hendrik goltzius gekopiëerd, waarop zijn naam, pieter maes, voluit geplaatst staat. Brulliot, zegt hij, geeft ook zijn monogram p.m., met de jaren 1577 en 1578, van welke jaartallen er een onder een Portret van Maria Stuart, Koningin van Schotland, voorkomt; en Zani moet ook eenige zijner prenten hebben gezien, dewijl hij hem, in de tijdsorde, op 1577 dus opvoert. - De 12 prenten in 8o., voorstellende De daden van Hercules, kopijen naar aldegrever en, de Kok en de Keukeenmeid, naar a. durer voeren het jaartal 1577. - Tot zoo verre genoemde auteurs. - Zie bij mij op m.(aes, p.(eter) en op maes (peeter), waaruit zal blijken, dat de eerstgemelde prent wel eene eeuw later vervaardigd is.
| |
[Maas, of Maes, (Peeter)]
MAAS, of MAES, (Peeter) de Jonge, wiens etswerk door Bryan-Stanley op peeter maas, of maes, - Zie aldaar. - wordt vermeld, behoort bij dezen peeter maas beschreven te worden. Ik heb dat prentje voor mij liggen, voorstellende de H. Maagd bij een pedestal gezeten, met het Kind op haren schoot, dat haar opziende (als verrukt over de fraaije bloemen, welke twee staande Engelen het aanbieden) beschouwt; in de hoogte, een Engel, die een gordijn opligt, dat aan eene kolom is vastgehecht; achter Maria eene Farnesische vaas, waarbij een papegaai; beteekend op den pedestal p. maes, fecit in aqua forti; h. 165, br. 206 str. Ned. - Ook Heller (L.) beschrijft dit prentje, doch heeft, bij vergissing, de maat meer dan tweemaal te groot opgegeven, en noemt nog De Aartsengel Michaël, die een bliksemschicht op den Satan werpt, 1634, smal kl. fo. Deze prent schijnt wel dezelfde te zijn, die op godfried maes, den Oude - Zie aldaar. - vermeld staat, en welligt ook verkeerd is opgegeven; le Blanc zegt, dat zij van pieter is. - Heller noemt hem een kunstgraveur en etser, die, in de eerste helft der XVII. eeuw, in Holland, bloeide, en zegt, dat hij een discipel van rubens was. - Brulliot heeft ook later ingezien, dat deze maes een andere is, dan dien ik hierboven heb opgegeven, en die door Bryan Stanley bedoeld wordt, dewijl het werk-zelf daar wel eeue eeuw mede verschilt. - Maar, wie is nu deze peeter maes, die zulk goed werk heeft geleverd, en zoo weinig bekend werd? Zeker was het iemand, die de teekenpen vlug en geestig heeft gehanteerd, want het door mij beschreven prentje is geheel in den stijl van cornelis schutt, ja, zelfs zóó sierlijk bewerkt, dat het naar de Fransche School zweemt. Ik ben van meening, dat hij welligt een beeldhouwer is geweest; doch hij kan ook de schilderkunst beoefend hebben, want ik vond, onder een aantal kunstenaars van dien naam en van beide professiën, in het Gildebock van St. Lucas, te Antwerpen, ingeschreven: ‘peeter maes, ontfangen by adam brix 1572, schilder. - peeter maes, beeldsnyder, ontfangen by peeter verbruggen, 1659. - peeter maes, ontfangen by peeter van lent, 1665.’ - Hierbij zal hij, misschien, wel te huis behooren, hoewel het jaartal 1634, door Heller bij een zijner prentjes gevoegd, daar weder bezwaren tegen oplevert, want dan zou hij dit reeds vóór zijne inschrijving hebben moeten vervaardigen, dat wel niet denklijk is; doch ik geloof, dat het jaartal 1684 zal moeten zijn, zooals Le Blanc bij die prent stelt, terwijl het niet de eerste fout zou zijn, die op deze wijze in het Werk van Heller is ingeslopen, zooals ik hier-boven reeds heb aangetoond.
| |
[Maas. (Pieter)]
MAAS. (Pieter) Bij van Spaan, in zijne Beschryving van Rotterdam, vindt men onder de kunstenaars zijner stad opgegeven pieter maas, die landschap- en gezelschapschilder is geweest. Deze is, waarschijnlijk, aan adriaan en gerrit maas, aldaar, verwant geweest.
| |
[Maas. (Aart van)]
MAAS. (Aart van) Bij het berigt van Immerzeel, die zijne geboorte, te Gouda, in
| |
| |
1620 opgeeft, voeg ik nog, dat Bryan-Stanley zijn overlijden op het jaar 1664 heeft geboekt. - Nagler wil, - naar aanleiding eener schilderij, De aankomst van Maria de Medicis in de Nederlanden, in 1631, beteekend v.m. 1632, hetgeen a. van maas zou beduiden, - dat hij vroeger moet geboren zijn. Zoo v.m. hier stellig van maas - die anders ook wel v. ma teekende - beteekent, dan heeft hij gelijk; evenwel de bedoelde Aankomst had niet in 1631, maar in 1639 plaats. - Zijne prenten zijn hoogst-zeldzaam. Weigel noemt er een, welke hij, waarschijnlijk, in Italië zou hebben gegraveerd, voorstellende eene Historische allegorie op de Vrijheid der Nederlandsche Staten enz.
| |
[Maas (Coenraed van der)]
MAAS (Coenraed van der) was, op het laatst der XVI. eeuw, een kunstenaar van naam, die, te Leyden, het portretschilderen uitoefende. De zeventien-jarige joris, of george van schooten, werd bij hem als leerling besteld.
| |
[Maas (Evert Krynsz. van der)]
MAAS (Evert Krynsz. van der) is reeds door Immerzeel vermeld, doch ik heb den naam aldus gelezen: everard van der maes pinxit, onder eene gravure van wilh. hondius, dus zijn tijd- en stadgenoot, voorstellende het portret van Wilhelmus Nassovius Dominus Leckoe, etc., natuurlijken zoon van Prins Maurits, en Stamvader der Nassau's la Lecq. Deze zeldzame prent, in atlasformaat, berust in de Verzameling van den Ridder A.D. Schinkel, te 's Gravenhage.
| |
[Maaskamp (E)]
MAASKAMP (E) was, in het begin, dezer eeuw, een Boek- en Prenthandelaar, te Amsterdam die, tijdens het bestuur van Koning Lodewijk, nog al opgang in ons land heeft gemaakt. Dat ik hem hier eene plaats inruim, geschiedt, omdat het mij bleek, dat hij de kunst ook beoefend heeft. Het bekende portret van den Admiraal De Winter, in fo., mag dit met regt vorderen, want daar onder staat duidelijk e. maaskamp pinxit et delin., en hodges sculp., zoodat hij het portret heeft geschilderd van en voor een voornaam persoon, waarnaar hij-zelf de teekening voor de gravure maakte. hodges was anders de man wel, die alles veel beter kon verrigten, en echter heeft hij dat werk gegraveerd, waaraan hij zijn naam niet zou geleend hebben, zoo het voor de kunst niet aanneemlijk geweest ware. Men mag overigens niet vooronderstellen, dat hij maaskamp in de hoogte heeft willen steken, en bovendien bezit ik nog onderscheiden titelvignetten, die door hem zeer goed zijn geteekend en geordonnanceerd.
| |
[Maas van Altena. Zie Altena. (Maas van)]
MAAS VAN ALTENA. Zie ALTENA. (Maas van)
| |
[Maat. (Jan Teunisz.) Zie bij Immerzeel op Blankhof. (Jan Teunisz.)]
MAAT. (Jan Teunisz.) Zie bij Immerzeel op BLANKHOF. (Jan Teunisz.)
| |
[Mabuse, Maubuge, Mabusius, Mabugius, Malbodius, of Maboggio. (Johannes Jannyn, Jamyn, Jan de, of van)]
MABUSE, MAUBUGE, MABUSIUS, MABUGIUS, MALBODIUS, of MABOGGIO. (Johannes Jannyn, Jamyn, Jan de, of van). Bij Immerzeel is op dit artikel eene grove fout ingeslopen, daar hij zegt, geboren 1570, en overleden 1532. - De eigenlijke geslachtsnaam is johannes gossaert, volgens de algemeene biographiën, die over hem handelen, geboren te Maubeuge, in 1496, of 1500, en overleden 1562; doch dit is onjuist, zooals ik hieronder duidelijk zal aantoonen. - Over zijne beroemdste schilderij, vervaardigd voor de kerk der Abdij, te Middelburg, voorstellende de Afneming van het kruis, en door Immerzeel vermeld, voeg ik nog iets belangrijks hier bij, dat eerst onlangs betreklijk mabuse is medegedeeld geworden. Uit het Archief der voormalige stad Reimerswale is, namelijk, door den Heer J.P. van Visvliet, Archivaris der provincie Zeeland, enz., te Middelburg, in Nehalennia, Jaarboekje voor Zeeuwsche Geschiedenis, enz., Middelburg, 1850, bl. 110, het volgende opgeteekend: D' abdye tot Middelburch afgebrant. ‘Opten 24 Januarij des voors. jare (1568), enz. Onder ander veel schoene juweelen, beelden en, tafelen, die daer verbrant zyn, wert principalyck beclaecht een seer schone ryckelycke tafel van de hooge outaer, eertyts geschildert by jamyn mabuyse, daar hy vyfthien jaren over besich geweest hadde, dewelcke gerepeteert was te syne
| |
| |
de schoenste schilderye van geheel Europa, ende hadde (soe men seyde) eertydts by den ambassadeur des Conincx van Polen geëstimeert geweest in coope te mogen gelden tachtentich duysent ducaten enz. Quod attestor (get.) F. van Campen, secretaris 1568.’ - Dit stuk gaf mij aanleiding, om te denken, of dit verhaal, voordat die secretaris over deze schilderij en de genoemde taxatie sprak, niet tot de overleveringen behoorde, of wel dat hij een tijdgenoot van mabuse kan geweest zijn. Volgens mijne aanteekeningen over de beroemde portretten van Hendrik VII., Koning. van Engeland, welke ik op Hamtoncourt heb gezien (en dus kunstwerken van veel vroeger tijd dan zijn gesteld geboortejaar 1496-1500), is het alleen genoeg, te doen opmerken, dat Prins Arthur, broeder van Hendrik VIII., in 1502 reeds is overleden, en de genoemde Hendrik mede als een jongeling van ongeveer zeven jaren oud is afgebeeld; deze werd geboren in 1492, en is dus in 1499 geschilderd. Daar nu deze gaping te groot was, ging ik grondig na, waar de fout in bestaan kon, en wilde zulks ook door sprekende bewijzen staven. Die kwamen mij spoedig genoeg voor, maar het bevreemdde mij, dat geen auteur op dit anachronisme is wakker geworden. Bij Rathgeber zie ik, dat hij, van, mabuse sprekende, zegt: ‘dat deze, dadelijk na zijne terugkomst van Rome, voor Philips van Bourgondië, die den 7. April, 1524, is overleden, arbeidde.’ - Dit wordt door Fiorillo bevestigd, in eene Noot, op mabuse, waar hij twee Latijnsche uittreksels uit het Vita et obitus clarissimi principis Philippi a Burgundia boni Philippi Burgondionum ducis filii etc. apud Freher, S.S.R.R.G., T. III., p. 184-188, tot bewijs aanvoert. Zie Geschichte der Mahlerey in Deutschland u.s.w. Ook vindt men nog daarover gesproken bij W. Heda, Hist. Episc. Ultraject., Ibid., 1642, in fo., p. 328. Echter is dit zeer onbepaald, want Philips, geboren 1465, was eerst krijgsman, daarna Bisschop van Utrecht, 1518, en overleed den 7. April, 1524; immers, het moet deze Philips zijn, vóórdat hij geestelijk heer was, die hem, naar mijne meening, omstreeks 1490 aan het werk kan hebben gesteld, want, in 1495 was mabuse in Engeland, zoo als dit jaartal op een der genoemde vorstlijke portretten staat beteekend. Of nu deze portretten wel door mabuse zijn geschilderd, zou van velen de vraag kunnen worden; doch dit is zonder tegenspraak waar, en boven allen twijfel verheven, daar zijn naam er op voorkomt, en door Walpole en Dallaway is dit alles historisch goed beschreven, maar deze zijn door het bepaalde geboorte-jaar van mabuse, 1496, in de war gebragt, en daarom zeggen ze, dat de schrijvers in dit geval zeer slechte chronologen zijn. De Heer W. Burger, in zijn belangrijk Werk Trésors d'art exposés à Manchester en 1857 etc., Paris, 1857, p. 167, komt ook daartegen op, uithoofde de genoemde portretten, aldaar ten toon gesteld, werklijk door mabuse zijn geschilderd. - Fiorillo, in zijne Geschichte der Mahlerey in Grosbrittanniën, u.s.w., S. 183, zegt, ‘dat mabuse, zonder tegenspraak, de beroemdste man in zijn vak, naar Engeland is gekomen;’ en noemt verder de bedoelde vorstlijke portretten, die, toen hij schreef - 1808 - op Windsor aanwezig waren. Dat kan ook waar wezen, want Walpole berigt, dat er vier kopijen voorhanden zijn, die alle aan mabuse worden toegekend, doch waarmeê hij zich echter niet geheel kan vereenigen. Dit is zeker, dat die op Hamtoncourt aanwezig, door Dr. Waagen gezien en beschreven zijn. Zie Kunstwerke und Künstler in England, Berlin, 1837, I.S. 387, waar zij door hem voor echt en als zeer schoon werk van mabuse worden aangewezen, zoodat wij hierin voor goed kunnen berusten, dewijl de hoogst-bekwame oudheidkundige Graaf De Laborde getuigt: ‘l'opinion de M. Waagen me suffit: elle est de celles qu'on peut adopter sur parole.’ Zie de Introduction van Les Ducs
| |
| |
de Bourgogne etc., Paris, 1849, in 8o., p. LXXXVII. - De laatste jaarmerken, op zijne werken gevonden, zijn 1521 en 1527, zoodat het jaar 1532 van zijn overlijden en begraven in de Cathedraal, dat bij zijn gedrukt portret, door Galle uitgegeven, staat, aanneemlijk wordt, terwijl ik later ook nog vond bevestigd in den Catalogue du Musée d'Anvers, 1857, dat mabuse den 1. October, 1532, te Antwerpen, overleed, en in de O.L.V. kerk aldaar werd begraven. Men kan dus zijne geboorte omstreeks het jaar 1470 stellen, en, niettegenstaande men van hem zegt, dat hij ongeregeld leefde, schijnt hij toch den ouderdom van 62 jaren te hebben bereikt. Bij al het hier, voor en tegen, aangevoerde, hetgeen echter niet alles beslist, moet ik nog mijne bedenkingen en bevindingen voegen. Aangaande de schilderij te Middelburg, zegt Rathgeber, dat Van Mander, die dat stuk op mabuse beschrijft, en den abt Maximiliaan van Bourgondië daarvan als den schenker noemt, met dien naam in de war is, en het Philips van Bourgondië, bisschop van Utrecht, behoort te wezen. Ik moet hier verklaren, dat Van Mander dit volkomen goed heeft geschreven, en dat Rathgeber dwaalt. Reygersberch, in Dye Cronycke van Zeelandt enz., Antwerpen, 1551, in kl.-fo. zegt, op het jaar 1520: ‘Maximiliaen van Borgonje, de zoon van Boudewyn, basterd van Bourgonje, van Rome wedergekomen, wierd door het hof aengestelt tot Abt van Middelburg, en is daer en boven Abt van St. Gislain, in Henegouwen, geworden;’ en op het jaar 1534: ‘Op denzelfden tyd is te Brussel, in Braband, overleden Maximiliaen van Bourgonje, en in eene looden kist naer Middelburg, op 't eyland Walcheren, gevoerd, daer hy in de Abdije begraven is.’ - Bij Van Mander staat 1524, en dit is eene onverbeterde drukfout, in de drie uitgaven van zijn Werk gebleven. - Verder: ‘Hy heeft door den voortreffelycken schilder jan de maubeuge doen schilderen dat schoone schilderstuck, 'twelk in de kerk der gemelde Abdye op het Hoofdautaer staet.’ Hij haalt ook aan, dat albrecht durer van Antwerpen naar Zeeland kwam, om dit stuk te zien en te bewonderen. Deze auteur, die van dat alles getuige geweest kan zijn, als ook van het feest, door lucas van leyden, - Zie aldaar. - bij zijn bezoek te Middelburg, in 1520-1521, aan mabuse (die toen, zooals Van Mander op lucas van leyden vermeldt, daar woonde) gegeven, zal wel door geen betere bron kunnen worden vervangen. Hieruit blijkt, dat de schilderij reeds in 1520 op het altaar prijkte, en al is het, dat hij er 15 jaar, zoo als gezegd wordt, over zou gearbeid hebben, of wel haar onder handen heeft gehad, vóórdat zij voltooid was, zoo kan de schenker, die haar dus reeds lang vóór zijne aanstelling tot abt van Middelburg heeft besteld, haar wel gezien, en mabuse, al was hij eerst in 1505 uit Engeland teruggekeerd, ze aldaar wel geschilderd hebben. - Volgens eene mededeeling in den bovengemelden Catalogue du Musée d'Anvers, zou hij in Italië in dienst van een prelaat, uit het huis van Bourgondië, zijn geweest, dezen vandaar naar de Nederlanden gevolgd wezen, en, na den dood van dien eersten beschermheer, in die van Adolph van Bourgondië, Heer van Beveren en Veere, hem toen aangeboden, zijn overgegaan. - De deugdelijkheid van dezen voortreflijken Catalogue doet mij in dat berigt alsnog berusten, ofschoon de bron dier bescheiden mij niet bekend is. Echter strookt dit niet met mijne aangevoerde bronnen; want, was de gemelde prelaat bisschop Philips, die in 1524 stierf, dan blijkt 't duidelijk, dat hij voor den abt Maximiliaan jaren gearbeid heeft ik dezen als zijn beschermheer moet beschouwen, die eerst in 1534, (dus twee jaren na mabuse) overleed. - Is hij nu, volgens den Catalogue in dienst van Adolph - die reeds in 1506, na den dood van zijn stiefvader Lodewijk van Montfoort, tot Heer van Veere werd gehuldigd, en in 1539 overleed, - overgegaan, dan zou deze zijn tweede beschermheer geweest zijn, on hierdoor zouden alsdan
| |
| |
de bewijzen, die voor het beschermheerschap van den prelaat pleiten, komen te vervallen. Tevens moet ik doen opmerken, dat Philips van Bourgondië, basterd, nimmer, als geestelijk, maar wel als wereldlijk heer, namelijk als gezant bij Paus Julius II., in Italië geweest is; het tegenovergestelde heeft met Maximiliaan, zoo als boven vermeld staat, plaats gehad. Philips heeft eerst in 1518, op hoogen aandrang, den geestelijken stand aangenomen, en werd in hetzelfde jaar tot LVII. bisschop van Utrecht verkozen. - Zijn portret, door jan van hemsen - Zie aldaar. - geschilderd, berust in de Galerij, te Weenen, waar tevens een stuk van zijn werk is, voorstellende de H. Maagd, in eene nis gezeten, en het Kind Jezus houdende, dat als uit hare armen wil springen. Of nu dit portret wel door jan van hemsen is vervaardigd, blijft nog de vraag; ik kan wel aannemen, dat het door hem geschilderd is, dewijl van hemsen omtrent denzelfden tijd leefde. In Cock's verzameling van portretten, met de verzen van Lampsonius, komt ook, dat van hem voor, en er is eene kopij door h. hondius, waar naar dat, wat in Van Mander in 8o. voorkomt, is genomen. - Om der geschiedenis wil, laat ik hier eene opgave volgen van de meest-bekende schilderijen, die door hem vervaardigd zijn, of aan hem worden toegekend, en welke hij, zoo als op eenige er van wordt gevonden, aldus beteekende: johannes melbogius pingebat 1516; joaes malbogius pingebat 1521. 1. Neptunus en Amphitrite; deze schilderrj is beteekend johannes malbodius pingebat 1516. - Christus aan het kruis, waarbij Maria, Joannes en Magdalena. - Maria, in eene nis gezeten, met het Kind Jezus op haren schoot, - en, Eene jonge maagd, die bezig is, goud geld te wegen enz.; in het Koninklijk Museum, te Berlijn. - 2. Danaë ontvangt den gouden regen; beteekend joannes malbodius pingebat 1527; in de Pinacotheek, te Munchen. - 3. De Geregtigheid, voorgesteld door een vrouwlijke figuur, in een cirkel; in de Verzameling van den Aartshertog Karel, te Weenen. - 4. Adam en Eva; voorheen in het kabinet van Karel I.; koning van Engeland, en thans in Kensington-paleis, bij Londen. - 5. Adam en Eva bij den boom der kennisse; in het Museum, te Berlijn. - 6. Noach, beschonken, slapende; deze figuur is gevolgd naar de fresco-schilderij van michel angelo, in de Sixtijnsche kapel. - 7. Abimelech brengt geschenken aan Abraham; eene teekening; beide in de Verzameling van den Aartshertog Karel, te Weenen. - 8. De aanbidding der Herders; in het koninklijk slot te Wurtzburg. - 9. De aanbidding der Koningen; eene rijke compositie, met omtrent dertig hoofdfiguren; dit is een der voornaamste werken van jan de mabuse; vroeger was het in de Galerij van Orleans, thans is het op het kasteel Howard. - 10. De aanbidding der Koningen (vermoedelijk door mabuse); in de Galerij, te Dresden, doch, dit aldaar ziende, heeft 't mij weinig bevallen: op den voorgrondstaat de H. Dominicus, met een boek in de hand, en, tegen over hem, de Evangelist Lucas, teekenende het portret van de H. Maagd. - 11. De H. Familie; Maria en Anna, op een troon gezeten, door hare betrekkingen van beider kunne omringd; in de gemelde Pinacotheek. - 12. De H. Maagd, het Kind en St. Joseph; in de St. Mauritskapel, te Neurenberg. - 13. Eene Heilige Familie; in de gemelde Pinacotheek. - 14. De H. Maagd en het Kind, onder eene gothisch verhemelte, door zes Engelen omgeven; in de collectie van Sir Thomas Baring. - 15. De H. Maagd, die het Kind houdt, is op een kroonlijst gezeten; dit stuk is beteekend johannes malbodius pingebat. 1527; in de gemelde Pinacotheek. - 16. De H. Maagd op een troon; in het Hertoglijk paleis, te Genua. - 17. De Aflating van het kruis; op de deuren, St. Jan de Dooper en St. Pieter, in het midden eener rijke bouworde, geschilderd; dit stuk, dat vroeger de kerk van St. Donatus, te Brugge, versierde, is, later in
| |
| |
het bezit van Mr. Edward Solly, te Londen, gekomen, en beteekend joaes malbogi pingebat anno 1521. - 18. Christus in het huis van Simon den Phariseër, zijnde slechts het middenstuk van een triptikon-stuk met deuren; in het Museum, te Brussel. - 19. De vier Maria's, terugkomende van het graf van Christus. - 20. De regtvaardige regters. - 21. Een Ecce homo. - 22. Een vrouwenportret; borststuk. - 23. De H. Maagd met het Kind Jezus. - 24. Het Portret van Margaretha van Oostenrijk, zuster van Keizer Karel V., in dat van Antwerpen; - en, 25. Dertien onderwerpen uit het leven van den H. Augustinus; deze tafereelen maken te zamen ééne schilderij uit, en zijn door ornamenten op het paneel-zelf gescheiden, in de voormalige Galerij van wijlen Koning Willem II, te 's Hage. In den Catalogus der Verkooping van gemelde Galerij, Augustus, 1850, staat het aangeteekend als uit de school van mabuse; het is voor ƒ1900 verkocht. - 26. De Aflaling van het kruis; ƒ2250, thans in het bezit van den Heer J. Dingwal, in Engeland. - 27. St. Jan de Dooper, en, 28. St. Pieter; ƒ4350. - Men kan meer van zijne werken vermeld vinden bij Rathgeber, Bryan-Stanley enz. - Nog heb ik gevonden, dat Johan van Renesse, deken van St. Jan, te Utrecht, by testament van 12 September, 1618, aan het kapittel van St. Jan vermaakte: twee groote en hooge schilderyen, op doek gedaen, het een met olyverf dat albert durer toegeschreven wordt, het andere ontwyffelijk aan mabuys (mabuge), beiden bediedende het afnemen van het H. Cruys.’ Zie Dodt, Archief, III deel, bl. 78. - Dit stuk kan wel hetzelfde zijn, dat zich thans in het bezit van gemelden heer Dingwal bevindt. - Verder vindt men bij Dodt, VII. deel, bl. 168, dat, te Utrecht, zekere Cornelis Jacobsz. van Mabuge, in 1536, borg voor mombers was. Dezelfde Mabuge, erfde den 8. Maart, 1537, eene landhoeve aldaar, zoo als in een Transportbrief, in het Hypotheek-archief, te Utrecht, wordt gevonden. - Ik zal hier ten slotte bijvoegen, wat ten aanzien van zijn los en ordeloos leven, als eene bijdrage daartoe, door Van Mander wordt geleverd. Deze auteur zegt, namelijk, dat mabuse, in dienst zijnde van den Marquis van Veere, deze een bezoek van Keizer Karel V. ontvangende, dien op de meest vorstelijke wijze wilde onthalen, zijn hofgezin in wit zijden damast deed kleden. mabuse niet bij kas zijnde, om daarin te verschijnen, zoo bragt dit te weeg, dat hij die stof daarvoor verkreeg, doch ze tot geld, en daarin plaats een fraai kleed van wit papier, maakte, hetgeen hij met damast-bloemen en andere sieraden beschilderde. Het gevolg was, dat, toen de Keizer daarna het ontdekte, dat het schoonste damast van papier was, hartlijk over dit bedrog lachte, en de Marquis om veel meer damast niet gewenscht zou hebben, of de schilder had dien pots gespeeld. Andere schrijvers, als De Piles (die zijn dood in 1562 stelt!), zeggen, dat de Marquis, verbolgen zijnde, omdat mabuse aan de wereld stof verschafte, om te zeggen, dat hij zijn volk in papieren kleederen stak, als hij den Keizer eer wilde bewijzen, hem in de gevangenis liet werpen, waarin hij vrij lang zat, en echter niet naliet, eene menigte van schoone stukken te maken. - Alles kan waarheid zijn, en echter zijn het spinrokpraatjes, zooals het daar staat geboekt. Bij dergelijke hooge feesten werden de wetlijke gebruiken ten strengste in acht genomen, en letterlijk alles, tot in de geringste kleinigheden, bepaalden, zoo als nog heden aan alle hoven, door de hofmaarschalken, bij plegtige gelegenheden schriftlijk uitgevaardigd. In de Ordonnantiën op de habyten ende kleederen van de Hertogen af tot aan den burger toe, leest men, herhaaldelijk, zoo als Art. 5. Niemandt en mach syn pagiën, lakeyen ofte dienaers gheven een livrey ofte deedt van syde;’ en Art. 6. ‘Gheene artisaenen, ambachtslieden ofte dorplieden moghen draghen paltrocken ofte wambuisen van syde, noch oock
| |
| |
eaussen ghebouffeert met syde.’ Zie Codex Belgicus enz. ofte de Nederlandsche nieuwe soo gheestelyke als wereldlycke Rechten, getrocken uyt de vier Placcaet-boecken tot Gendt ende Antwerpen, enz., by Antonio Anselmo, Advocaet ende oud Schepen der stad Antwerpen; Ibid., 1649, in fo., bl. 91. Hieruit lost de ware toedragt der zaak zich, mijns inziens, volkomen op. mabuse, vrolijk van aard, heeft, namelijk, door de overtreding der wet, juist deze pots gespeeld, om Keizer Karel, die geestige boert goed opnam, te behagen, en om tevens door zijn alles overtreffend damastkleed in het algemeen gewoel bij Karel in het oog te loopen. Dit was dan ook het geval: want daarna liet de Marquis den Keizer aan tafel door mabuse bedienen, om hem in de gelegenheid te stellen, zijn damast van nabij te kunnen zien. De Keizer betastte de stof, en lachte hartlijk over de klucht, waar hij veel genoegen in had. Nu immers was de Marquis vrij van de wet te hebben geschonden, en mabuse had zijn' heer bovenmate, en meer dan anderen, gediend, door den hoogen gast zóó te vermaken. Had hij echter in het openbaar de wet overtreden, zoodat er bestraffing werd gevorderd, dan zal dit hoogstens huis-arrest geweest zijn, want hij werkte immers alsof hij te huis was. Nog moet ik vragen, of een man als bij, die veel eerzucht en bovendien zulk schittrend talent bezat, die zoovele vorsten en heeren diende, zich zoo zou hebben kunnen verlagen, om die stof tot geld te maken? zeker, bij deze gelegenheid en in die betrekking niet; want, zoodat het geval, of iets hoegenaamd op zijn zedelijk gedrag te berispen ware geweest, dan zou de Marquis zich wel gewacht hebben, een dusdanig persoon met den Vorst der banier van Plus Ultra in aanraking te brengen - Zie over de onschuldige, koddige en hoofsche vermaken op VOLEUR. (Colin le)
| |
[Maddersteg (Michiel)]
MADDERSTEG (Michiel) en niet madderstag, zooals bij Immerzeel verkeerdelijk staat geboekt: Houbraken toch noemt hem goed. - Zijne zeestukken zijn somtijds eene zoo bedrieglijke navolging van zijn meester ludolf backhuysen, dat er niet zelden van de zijne voor werk van den laatste doorgaan. - Ik heb in Pruissen, zoo te Berlijn, als te Potsdam, Sans-Souci enz. onderscheiden schilderijen van hem gezien, doch het beste in het Museum, te Berlijn, voorstellende De door den Koning van Pruissen, Frederik I., gebouwde oorlogschepen, bestaande uit eene Gallei en twee kleine schepen met eenige booten; in den achtergrond, het slot en de stad Köpenick; h. 2 vt. 5 dm., br 4. vt. 6½ dm.
| |
[Maddyn. (Jan) Zie Mandyn, of Mandin. (jan)]
MADDYN. (Jan) Zie MANDYN, of MANDIN. (jan)
| |
[Madou (Jean Baptiste)]
MADOU (Jean Baptiste) is, naar waarde, door Immerzeel beschreven. Deze kunstenaar blijft de Belgische kunstschool steeds tot sieraad verstrekken, en streeft in zijn algemeen geliefd vak immer voorwaarts, waardoor hij ook de hooge onderscheiding heeft genoten, van door zijn Vorst, den Koning der Belgen, tot Officier der Leopolds-orde te worden verheven, en wel naar aanleiding der buitengewone vereering, die hem, bij gelegenheid der Wereldtentoonstelling, te Parijs, in 1855, was te beurt gevallen, namelijk van door Keizer Napoleon III. tot Ridder van het Legioen van Eer te zijn benoemd. Deze vereering van hunnen landgenoot was den Belgen zóó aangenaam, dat daarover in de open-bare berigten het volgende aangeteekend stond: ‘Brussel, Maandag, 26 November, 1855. De Leden van den Cercle artistique et littéraire hebben gisteren aan den Heer madou, ter gelegenheid van zijne benoeming tot Ridder van het Legioen van Eer, een Adres van gelukwensching aangeboden.’ - Spoedig daarop, Augustus, 1857, werd hij door Z.M. koning Willem III. tot Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw benoemd. - De kunstwerken van den Heer madou, door gansch Europa met roem bekend, zijn te menigvuldig, om hier
| |
| |
opgenoemd te kunnen worden. Een zijner voortreflijkste is: Physionomie de la Société en Europe, par j.b. madou, contenant quatorze Aquarelles, de l'année 1400 jusqu'à 1836. Deze teekeningen waren door den Ridder Coninck, te Gent, verzameld, en werden, na diens overlijden, aldaar, in 1856, door den Heer fodor, - Zie aldaar. - voor 10,000 Frcs., gekocht. In dit alleruitvoerigst geteekend werk, verklaren de Geschied- en Oudheidkundigen, dat de zeden en gebruiken volkomen naar waarheid zijn teruggegeven, zoodat men den Heer madou een echten navorscher mag noemen, die eene echte bijdrage tot de geschiedenis onzer voorouders geleverd heeft. Het verscheen, met tekst, onder den genoemden titel, te Brussel en te Parijs, 1837, in gr. fo. - Zijn portret is, in 1840, door baugniet, in gr.-fo. gelithographiëerd.
| |
[Maecht, (Jan de)]
MAECHT, (Jan de) een zeer beroemd behangseltapijtwerker, die in de tweede helft der XVI. eeuw bloeide. Hij is mij alleen bekend door de kostbare tapijten, die, te Middelburg, de wanden der Vergaderzaal van de Provinciale Staten van Zeeland versieren. Ze zijn in de tapijten-fabriek, aldaar, tusschen de jaren 1591 en 1599, vervaardigd. In de Zevende rekening van den tresorier Valcke, leest men: Aen jan de maecht, coopman, de somme van 180 pd. vl. voor de coop en de levering van 189 ellen tapiserie, by den raetsheer Meyros gecocht, ten behoeve van den lande van Zeeland, ende tot behangsel van de camer van Z. Excie. int hoff tot Middelburg, tot 20 sch. elcke elle.’ Deze tapijten stellen voor de luisterrijke wapenfeiten der Zeeuwen, in de eerste jaren van den kampstrijd tegen Spanje, zoo als de zegepraal van Ewout Pieterse Worst, in 1573, en de roemrijke overwinning van Lodewijk van Boysot, voor Lillo en Bergen op Zoom, in 1574. Onder de vijf tafereelen vindt men voor elk een Latijnsch vierregelig vers, den inhoud der voorstelling bevattende, en welke men bij Hoogstraten, in zijn Woordenboek, Artikel Middelburg, bl. 237 lezen kan. - Ik had reeds als vervaardigster dezer tapijten beschreven Johanna de Maegt, zooals deze vrouw wordt vermeld door P. de la Rue, Geletterd Zeeland, bl. 490, 2. druk, en ook als zoodanig door Hoogstraten geboekt is; doch een nader onderzoek, door den Navorscher uitgelokt en beantwoord, heeft mij in staat gesteld, deze dwaling te herstellen.
| |
[Maes-Canini]
MAES-CANINI is, waarschijnlijk, de vader van jan baptist lodewijk maes, - Zie aldaar, bij Immerzeel en bij mij. - te meer omdat hij professor in de schilderkunst aan de Akademie te Gent was, en er gemeld wordt, dat de vader van j.b.l. maes die betrekking, aldaar, bekleedde. Doch, wat alles schijnt te bevestigen, is, dat het doodberigt van j.b.l. maes, - Zie aldaar. - in 1856, uit Rome, luidt: ‘De kunstschilder maes-canini van Gent is overleden;’ zoodat hij, om zich van meer anderen van dezen naam te onderscheiden, dien van zijn vader heeft gevoerd. - maes werd als historieschilder zeer geacht. In 1803 heeft hij, bij gelegenheid, dat de Eerste Consul Bonaparte te Antwerpen was, een en ander aldaar ten toon gesteld. In 1830 was hij nog werkzaam (?), zegt Nagler, en hij gelooft ook, dat deze dezelfde maes is, die in Füssli, Supplement enzv. vermeld wordt. Nagler noemt hem canini van maes.
| |
[Maes (G.)]
MAES (G.) wordt door Nagler, zonder voornaam, vermeld. - Zie bij mij op MAES, (Godfried) den Oude.
| |
[Maes, (G(odfried)]
MAES, (G(odfried) den Oude, mag ik voor den vader van den Jonge van dien naam - Zie aldaar. - houden, doch er zijn weinig kunstwerken van hem bekend; echter is hij een zeer bekwaam teekenaar en graveur geweest. - In Weigel, Catalog der Sammlung des Dekan Veith, in Schafhausen, wordt eene rijke teekening vermeld, voorstellende De Marteldood van eene Heilige, en een daarboven zwevende Engel, in fo. - Daarbij kennen wij ook, zegt Nagler, een
| |
| |
schoon schilderachtig geëtst blad, De Aartsengel Michaël, den Duivel uitwerpende, g. maes inv. del. sculp. 1634, hoog in fo. - Volgens den Catalogue du Musée d'Anvers, 1857, p. 398, is godfried maes, de Oude, gehuwd geweest met Anna Eeckelmans, en, den 5. Julij, 1679, te Antwerpen, overleden.
| |
[Maes, (Godfried)]
MAES, (Godfried) de Jonge, is reeds bij Immerzeel beschreven. Het is hier de plaats, om zijn geboortejaar, dat algemeen omstreeks 1660 wordt gesteld, te regt te brengen. Zijn vader was godfried maes, de Oude, en zijne moeder Anna Eeckelmans; hij werd te Antwerpen geboren en den 5. Augustus, 1649, in de St. Georgius-kerk, aldaar, gedoopt. Hij is als Leerling in het St. Lucas-gild ingeschreven, 1664, en als Meester, in 1672; hij huwde den 20. Mei, 1675, in de St. Jacobskerk, met Josine Baeckelandt. Zijn vader en Nicolaes Bouwens waren de getuigen bij dit huwelijk; doch, in die acte, is de voornaam van Jeanne, aan de vrouw van onzen schilder gegeven, eene fout. Dit wordt klaar bewezen, èn door hun grafschrift, dat nog in die kerk bestaat, èn door het berigt der begrafenis van Josine Baeckelandt, den 25. Januarij, 1709. Hij werd in 1682 deken van genoemd Gild, maar financeerde, om niet te dienen, zegt Mols, Ms., dat is, dat men, de keuze niet aannemende, haar afkoopt. In 1694 maakte hij de teekening voor de prent, door gonsalve van heylen gegraveerd, die jaarlijks in de Cathedraal aan hen, die op den 18. October, het (St. Lucasfeest) de reliek van dien Heilige komen vereeren, wordt uitgereikt. In 1695 vervaardigde hij voor genoemd Gild, eene schilderij, de Zeven vrije Kunsten voorstellende. Deze kunstenaar is den 30. Mei, 1700, maar niet in 1722, overleden, en in St. Jacobskerk, te Antwerpen, begraven. Op zijne zerk leest men: d.o.m. Sepulture van godefridus maes, vermaerdt constschilder, sterft den 30. Mey, 1700, ende Josina Baeckelandt, syne huysvrouwe, sterft den 22. Januarij, 1709. r.i.p. Er zijn uit dit huwelijk geene kinderen nagelaten. Zie Catalogue du Musée d'Anvers, 1857, waar nog gezegd wordt, dat ‘het niet onwaarschijnlijk is, dat zijn vader hem in de kunst heeft onderwezen,’ en ik meen, door diens werken dit wel als zeker te kunnen aannemen. - Zie op MAES, (G.) den Oude. - De kunstvoortbrengselen aan te wijzen, waar die voor goed berusten, is aan de geschiedenis ten hoogste dienstbaar. Zoo zijn er van maes, Zeven stuks uitmuntende historiële teekeningen in het kabinet, van den Prins De Ligne, waaronder er eene is met het jaarmerk 1696. Zie Bartsch, Catalogus van genoemd Kabinet, Vienne 1794. - Ik lees nog bij Weyerman, III, bl. 281, ‘dat hij een Boek van De gestalteverwisseling van Ovidius Naso heeft geordonneerdt en geteekend, dat deszelfs weduwe, kort na zyn overlyden, verkogt voor Achthondert guldens.’ - In het Museum, te Antwerpen, berust van zijn penseel De Marteldood van St. Georgius. - Bij Nagler vindt men dezen kunstenaar verkeerdelijk op gerrit maas, met zijne gebrekkige biographie, geboekt.
| |
[Maes. (Jan Baptist Lodewyk)]
MAES. (Jan Baptist Lodewyk) Deze alom bekende, talentvolle schilder is, naar waarde, bij Immerzeel vermeld. Ik moet er bijvoegen het volgende berigt uit Brussel, van 21 April, 1856. ‘Een onzer verdienstelijke schilders, de Heer maescanini van Gent, die zich sedert 35 jaren in Italië bevond, is aldaar, in den ouderdom van 60 jaren, overleden.’ - Hij schijnt dien naam, naar zijn vader - Zie aldaar. - tot onderscheiding van meer andere Maessen te hebben gevoerd. - Zijn bekend geboortejaar, 1794, geeft niet in 1856 den ouderdom van 60, maar van 62 jaren. maes behoorde tot die kweekelingen van de Kon. Academie der Nederlanden, die, na het genot van het pensioen van ƒ1200 's jaars te hebben genoten, wel voor de leus terugkeerden, zoo als hij in 1826 deed, en Immerzeel dit vermeldt, doch spoedig weder naar Italië vertrok, waar de vruchten onzer aan- | |
| |
kweeking werden genoten. - Zijn portret komt voor in de Collection des Artistes etc. par j.j. eeckhout, Bruxelles, 1822, in fo.
| |
[M(Aes,) P(eter)]
M(AES,) P(eter) een kunstgraveur, wiens werken alleen met zijn monogram p.m. beteekend zijn, en waarin eenigen den naam van zekeren graveur peter maes willen vinden, welligt ongegrond, zegt Nagler, en, waarschijnlijk, verward met een lateren kunstenaar van dien naam, die naar goltzius kopiëerde en eene eeuw later leefde. - Zie op MAAS. (Peeter) - Nagler beschrijft van hem 26 prenten, meestal kopijen naar h. aldegrever, a. durer, h.s. beham en anderen, die allen in de tweede helft der XVI. eeuw vervaardigd zijn, en daaronder Herkules in de wieg, met het adres van J. Bussemacker, 1577.
| |
[Maes (Thomas)]
MAES (Thomas) wordt door F. Bogaerts opgegeven, als in 1696 nog in leven te zijn. Hij noemt hem een Antwerpenaar, en rangschikt hem onder de schilders en beeldhouwers. - Ik vond hem vrij wat later nog in leven, want ik lees in het Register van St. Lucas, te Antwerpen: thomas maes, meesterszoone, ontfangen by jan bat. buys, beeldhouwer, 1665. - Meester 1682. - Deken 1707, 1708, 1709, 1710, 18 December. - Sterft 1732.’ - Men vindt daarin een aantal schilders van dien naam, als reeds in 1517 ingeschreven.
| |
[Maes. (Tydeman)]
MAES. (Tydeman) In de Archiven van Rijssel, vindt men, in de oude graaflijke Rekenkamer der Hertogen van Bourgondië, op het jaar 1442-1443, het volgende aangeteekend: ‘A tydeman maes, tailleur de pierres demourant à Bruges, les quarante livres gros, dicte monnoie, pour son salaire d'avoir partaillié, parfait et assiz en ladicte église de Saint Bavon à Gand, ladicte tombe, qui par ledit receveur et Jehan Pentin avait esté trouvée en la maison dudit tideman en l'estat qui s'ensuit. Assavoir: la principale pierre de ladicte tombe où est assiz et mis dessus l'ymage d'albastre en figure de ladicte feue Madame Michiele - première femme de M.d.S. - et les deux pierres estans aux deux deboutz, où ladicte principale pierre est enclose, estoient toutes crues ainsi qu'elles venoient de la quarire. Item le dessus dit ymage d'albastre estoit tout parfait. Item le tabernacle qui est assiz par dessus le chief dudit ymage estoit encommencié sans à beaucoup près estre parfait, et y faloient lors deux pillers à ce servans. Item y avait quatre plourans parfaiz, et il en devoit avoir vint, et ainsi en restoit à parfaire seize d'iceulx plourans, qui sont autour de ladicte tombe. Item y faloyent encores vingt tabernacles, qui sont assiz dessus lesdiz plourans et deux angles chascun embraçant et présentant ledit ymage. Pour lesquelz ouvraiges faire parfaire de sa main bien et deuement, et tout ce qui appartient estre fait en l'Escripture de l'incarnacion et autrement, et la dicte tombe mettre et asseoir par dessus la dicte sépulture à ses despens et desdiz commandement et ordonnance esté marchandé audit tideman par les diz receveur et Jean Pentin pour la dicte somme de XL l gros.’ Zie le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne etc. Paris, 1849, in 8o. Tom. I. Sec. partie; p. 386,
| |
[Maes. (Canini van)]
MAES. (Canini van) Zie MAES-CANINI.
| |
[Maes, (Evert van der)]
MAES, (Evert van der) een onvermeld kunstenaar, over wien ik het volgende vond aangeteekend: ‘Is Mr. evert van der maes, schilder alhier in den Hage, toegeleit tnegentich gulden voor het copieren ende schilderen van zeeckere groote Caerte van de riviere van de Elve, by ordre van Haer Hoog Mogenden.’ Resolutie der Staten-Generaal, 30 Julij, 1619, bij Dodt, Archief, VII. deel.
| |
[Maheux. (Jacobus) Zie Meheux. (Jacobus)]
MAHEUX. (Jacobus) Zie MEHEUX. (Jacobus)
| |
[Mahue (Willem)]
MAHUE (Willem) werd, in 1517, te Brussel geboren, en is aldaar, in 1569, overleden. Hij was een portretschilder van groote bekwaamheid, en de roem van zijnen tijd. Zijne stukken zijn zeer zeldzaam; verdere levensbijzonderheden
| |
| |
zijn mij niet van hem bekend. - Zie Bryan-Stanley. - Naar aanleiding hiervan, zou zich Immerzeel vergist hebben, door te zeggen, ‘dat mahue in het voorst der XVII. eeuw gebloeid heeft.’
| |
[Maio, of Maius. (Joanni) Zie Vermeyen. (Jan Cornelisz.)]
MAIO, of MAIUS. (Joanni) - Zie VERMEYEN. (Jan Cornelisz.)
| |
[Mair. (... la)]
MAIR. (... la) Nagler noemt hem een schilder van Nijmegen, van wien geene levensberigten bekend zijn. Hij schilderde planten, slangen, hagedissen en andere soortgelijke dieren, zeer natuurlijk, in den trant van otto marcelis, zoodat men hun beider werken ligtlijk verwisselen kan. - Hij leefde nog in 1700.
| |
[Malaise, (Charles)]
MALAISE, (Charles) beeldhouwer, te Brussel, en bij Immerzeel vermeld. Ik moet er bijvoegen, dat hij, volgens Nagler, in 1836, in den ouderdom van 60 jaren, overleden is. Dit geeft dus het jaar 1776 voor zijne geboorte.
| |
[Malbode. (....)]
MALBODE. (....) Deze naam kwam mij menigmaal bij de geschiedschrijvers voor, zonder dat ik toen kon ontdekken, wie daarmede bedoeld werd. Doch ik las bij Sanderus, in zijn Verheerlykt Vlaendere enz., I, bl. 100 b., waar hij over Albert van Oostenrijk handelt en diens liefde voor de oude kunstschool beschrijft: ‘De werken van malbode, kwintyn metsys enz. stelde hy nogtans boven die van rubens, venius, breugel enz., vermits deze nog in leven waren.’ Deze malbode nu is niemand anders dan jan de mabuse. - Zie aldaar.
| |
[Malborch (Henrick, Dirck en Cornelis van)]
MALBORCH (Henrick, Dirck en Cornelis van) waren glasschrijvers, te Utrecht, van wie het volgende voorkomt: ‘Item dirc van malborch, glasschryver, voor 6 glazen, met deser Stadtswapen in 't Weeshuys aen de Reguliersbrugge 16 £.’ Kameraarsrekening, 1581. - Deze was misschien de vader van de twee volgende. ‘Item Elisabeth, henric van malborch's weduwe, voor een glas by haer man gelevert in de huysinge van den heer Reynier van Golstein, 12 gulden.’ Kameraarsrekening, 1638. ‘Item cornelis van malborch, glasschryver, 12 gulden, voor een glas in de huysinge van den domheer Moulaert.’ Kameraarsrekening, 1638, bij Dodt, Archief, III. deel.
| |
[Maldeghem (Jonkheer Romain Eugène van)]
MALDEGHEM (Jonkheer Romain Eugène van) werd uit het zeer oud-adelijk Belgisch geslacht van dien naam, in 1815, te Denterghem, nabij Brugge, geboren, en is de jongste van vier broeders, die allen, bovendien, door de beoefening van het verheven en schoon, naauw aan elkander verbonden zijn. De oudste broeder, wijle jan baptiste, - Zie aldaar. - gaf hem het eerste onderwijs in de kunst; daarna bezocht hij de Akademie van Brugge, waar hij zich spoedig door zijne vorderingen onderscheidde, en, reeds in 1836, de medalje, als accessit, in den prijskamp, met zijne eerste schilderij, De Waarzegster, behaalde, die nog in zijne Kunst-galerij wordt bewaard. Later ging hij over tot de school van den Ridder wappers, te Antwerpen, waar hij, in zijn eerste studiejaar, den Akademischen prijs behaalde, en driedubbel bekroond werd, als: in de klasse naar de natuur, in die der uitdrukking, en in die der historische zamenstelling. Het jaar 1838 opende hem de poort voor den wedstrijd naar den grooten prijs van Rome, waarin hij op nieuw overwinnaar was. Eenigen tijd te voren, had de stad Gent, bij een algemeenen wedstrijd, hem een grooten prijs toegekend. Te Antwerpen was het opgegeven onderwerp: De eed van Hannibal, welke schilderij in het Museum, aldaar, berust; en te Gent: Karel V, in het klooster van St. Juste, welk stuk insgelijks in het Museum, aldaar, geplaatst werd. - Het lag in den aard der zaak, dat dit jeugdig Belgisch genie zich in de bronnen der klassieke kunst in die wereldstad baadde, en het verheven gevoel voor alles, wat christlijke kunst betrof, dat hem van nature reeds eigen was, dáár op nog vaster grondslagen gevestigd werd, waardoor hij, als het ware, voor België de man werd, wiens tafereelen, bij voorkeur, de christlijke bedehuizen versieren. Na, eenigen tijd, te
| |
| |
Rome werkzaam te zijn geweest, en eerst nog in een bijzonder gehoor door Z.H. Paus Gregorius XVI. te zijn ontvangen, vertrok hij naar Napels, en vervaardigde aldaar, behalve de hieronder genoemde schilderij, nog twee stukken voor den Prins van Syracuse. Alvorens naar zijn vaderland terug te keeren, bezocht hij verder Italië, het Oosten en Griekenland, waar hij de merkwaardigste historische plaatsen in afbeeldingen bragt, en kwam den 3. September, 1843, in het ouderlijk huis, te Brussel, terug, bij welke gelegenheid, uit de pen van den met roem bekenden Vlaamschen dichter Prudens van Duyse, een Welkomstgroet, toegezongen door de Maetschappy Gombert, aen den kunstschilder, eugene van maldeghem, in warme zangen, vloeide. Aldus met grondige kennis der doorzigt- en bouwkunde, en verdere hulpwetenschappen toegerust, heeft hij, voor het ware en schoon bezield, zich met voorbeeldige vlijt, bijna geheel aan de Christelijkekunst gewijd. - Dewijl zijne meeste schilderijen monumentale historie-stukken zijn, noem ik alleen, die eene vaste bestemming hebben verkregen, als: De H. Maagd met het Kind-Jezus, te Rome volvoerd, voor den Heer D. O'Conor-Don, berustende op het kasteel Mound-Druid, in Ierland. - De verschijning van de H. Maagd aan St. Ignatius, te Napels geschilderd, voor het Seminarie der Jezuiten, te Sorrento. - St. Alphonsus Liguori voor de H. Maagd; in het klooster van St. Joseph, te Brussel. - St. Simon Stock ontvangt het scapulier uit de handen der H. Maagd, geschenk van hem aan de kerk te Denterghem; welke schilderij bij openbare inwijding in die kerk, met een groot gevolg, door eerpoorten enz., naar de plaats harer bestemming werd overgebragt. - Allégorie sur la France, voor H.M. de Koningin van Frankrijk, in 1840, vervaardigd; in het paleis te Neuilly. - Elias door een Engel vertroost. - De geboorte van Jezus, altaarstuk, in de kerk te Treeren, bij Tongeren. - De H. Dominicus ontvangt den Rozenkrans, uit de handen der H. Maagd; in de kerk te Wacken. - Hetzelfde onderwerp; voor de kerk te Uytkercke. - Eleazer en Rebecca. - Lodewijk de Zachtmoedige geeft de vrijheid aan den H. Theodolphus, Bisschop van Orleans. - St. Antonius ontvangt de pelgrims voor de grot, door hem in de woestijn bewoond; in de kerk te Caprycke. - De Hemelvaart van Maria; altaarstuk, voor de kapel in het paleis van wijlen H.M. de Koningin der Belgen. - Christus, predikende op den berg; door het Belgisch Gouvernement besteld, en geplaatst in de kerk van St. Ignatius te Ixelles. - De terugheer uit Egypte; in de kerk van het Instituut St. Joseph, te St. Nikolaes. - De H. Lodewijk van Gonzaga; in de kapel der broederschap te St. Nikolaes. - De H. Alphonsus Liguori, in de grot van Scala; in de kerk der P.P. Redemptoristen, te Amsterdam, - Galilei in de gevangenis; te Thielt. - De terugkomst van Rubens uit zijne ambassade naar Spanje; (verloot ten voordeele der armen te Denterghem); in het kostschool der Jufvrouwen Van Biervliet te Thielt. - Onze-Lieve-Vrouw van goeden raad; in de kerk der P.P. Redemptoristen, van St. Joseph, te Brussel; geschenk van hem aan die kerk, ter gedachtenis zijner moeder, welke in dat Convent ter kerk gaande, in 1850 plotseling overleed. - De Tarantelle, het feest der Madona del Arco; bij den baron de Favereau, op het kasteel Petite-Somme. - De berg Calvarië; in de kerk te Moka, eiland Mauritius. - De onbevlekte Maagd, door Engelen omringd; in de kerk van het groot Seminarie, te Beitdjala, in het Heilige land. - De aflating van het kruis, in de kerk, te Liverpool. - Christus verschijnt aan St. Patricus; mede aldaar. - Veertien groote schilderijen, De kruisweg (via crucis, via dolorosa), in de kerk te Beveren. - Mozes in de rivier den Nijl. - Michel-Angelo-Caravaggio sterft op den weg van Maltha naar Rome, en, De Luitenant d'Atterninck sterft in de hut van Megmerrilly; (Walter Scott), in de Galerij
| |
| |
van den Vervaardiger. - Een natuurlijk gevolg van zijn talent was ook het afbeelden van levende personen; ik laat daarvan slechts de namen hier volgen, als: het Portret van Z.K.H. den Hertog van Brabant, ten voeten uit, naar de natuur geschilderd; geschenk van den Vervaardiger aan de stad Brugge, waar hij zijne eerste studiën had volbragt, en op het Stadhuis aanwezig. - Een idem, van wijle H.M. de Koningin der Belgen, bij den Vervaardiger. - Een idem, borststuk, in de historische galerij van het Museum, te Brussel. Van deze portretten vindt men eene hoogst-vereerende melding, na den dood dezer beminde Koningin, in Le Résumé, Bruxelles, le 2 Mars, 1851, gemaakt. - Een idem, van den Heer Van den Dries, lid der Eerste Kamer, te Oudenbosch. - Portret van den Marquis de la Woestine, te Brussel. - Een idem van den Marquis de Trazegnies d'Ittre, op het kasteel Corrois. - Een idem van Monseigneur Malou, bisschop van Brugge. - Idem van Monseigneur d'Afre, Aartsbisschop van Parijs, - en, om er niet meer te noemen, dat van zijn broeder Jonkheer Rohert van Maldeghem, (componist van kerk-muziek, even als zijn broeder Evarist), bij hem aanwezig. - Ik bezit zijn, door hem-zelven fraai geteekend portret, en de afbeelding van zijn Landhuis, bij Brussel, mij beleefdelijk, op mijn verzoek, voor mijn Kunst-atlas, geschonken. - Verder kan ik ook nog eenige Landschappen opnoemen, die van de verheven opvatting van onzen van maldeghem getuigen, als: Gezigt op Konstantinopel, - en, Een idem op Beyruth, in Syrië; beide bij hem berustende. - Een Idem op Athene, bij den Heer W. Jones, esq., te Londen. - Panorama van Sorrente; bij den Heer M O'Conor-Don, te Dublin. - Gezigt op den berg Carmel; geschonken in eene loterij te Denterghem. - Een Idem op den Bosphorus; bij den Heer M. Teichmann Schaffhausen, te Keulen. - Het inwendige van een Harem; bij den Heer Nolet de Brauwere van Steelant, te Brussel. - Ziedaar eene reeks van echte kunstwerken, voor de geschiedenis overwaardig te vermelden, en het was naar aanleiding zijner opvatting in de kunst van kerklijke tafereelen, dat de Heer P.A. Proost, te Brussel, in 1856, eene brochure in het licht gaf, onder den titel van l'Art chrétien. La peinture religieuse. M. eugène van maldeghem. Na eene geschiedkundige beschouwing, neemt hij tot voorbeeld en aanbeveling in deze kunst voor onzen tijd, de schilderijen Le Christ sur la montagne, in Notre-Dame de Bon Conseil, hier bovengenoemd. Het eerste tafereel beschrijvende, zegt hij, op blz. 23: ‘ce que nous frappa dans cette toile, ce n'est pas tant la richesse du coloris, la correction du dessin et l'harmonieux effêt des lignes, que le caractère profondement religieux, imprimé par l'artiste à ce groupe de personages, rassamblés autour de l'homme Dieu, prêchant la résignation et la miséricorde. Rarement une peinture nous captiva au même degré. La nature de nos préoccupations y-fut-elle pour quelque chose? Ce n'est pas impossible, mais il n'-y aurait, ce nous semble, que plus de raison d'admirer une toile capable de produire sur l'esprit l'effet magique d'une page de Fénélon et de St. François de Sales. Toucher le coeur en triomphant des affections terrestres, n'est-ce pas après tout le but suprême de l'art religieux? Or, ce but, l'artiste nous semblait l'avoir atteint, et c'est ce qui nous a engagé à nous étendre sur les circonstances dans lesquelles nous apparut pour la première fois le tableau de m. eug. van maldeghem. Depuis, nous avons revu ce tableau, et plus que jamais nous sommes convaincus que c'est bien là l'idée qu'on se fait du divin Rédempteur des hommes, lorsque la méditation a prédisposé l'esprit aux communications d'en haut,’ etc. - Na de tweede genoemde schilderij in hare volle waarde te hebben beschreven, geeft hij tevens een kort overzigt van den loflijken loop en gang zijner studiën, en zegt, ten slotte, blz. 30: ‘m. van maldeghem excelle dans un genre
| |
| |
malheureusement peu gouté aujourd'hui du vulgaire, et le vulgaire a ici une signification fort étendue. Nous avons vu que ses sujets de prédilection sont ceux qui lui fournissent l'occasion de traduire les sentiments les plus élevés de l'âme. Le calme et la sérénité angéliques brillent d'un doux et cependant vif éclat dans les saints ou les saintes qu'il nous montre transfigurés, en quelque sorte par l'ardente contemplation de Dieu. N'est ce pas encore là une preuve que cet artiste doit plus à ses sentiments religieux qu'à la science des procédés acquis dans l'atelier? Constater ce fait, c'est confirmer nos observations sur l'art, par un exemple concluant.’ - Zie ook de gunstige beoordeeling der eerste schilderij in Le Cercle des Arts; Bruxelles, 14 Septembre, 1851. - Het was niet alleen in België, dat men zijne Christlijke kunst op hoogen prijs schatte, ook in Nederland mogt zij dit ondervinden, door zijn tafereel, in de kerk der Redemptoristen, te Amsterdam, geplaatst, hierboven reeds vermeld, en waaraan in de Dagbladen onverdeelde lof werd toegezwaaid. Gretig heeft het Journal de Bruxelles, van 13 Mei, 1852, dien voor België overgenomen. - Zijn kolossale werk, De Kruisweg, boven genoemd, is geheel voltooid; onze kunstenaar heeft zich daardoor een blijvend eere-monument gesticht. Eeeds werd, vóór de geheele voltooijing, over dit groote Werk een glanzend licht verspreid, door een geschrift, getiteld: Beaux-arts. Le Chemin de la Croix. Stations peintes par eugène van maldeghem (Extrait du numéro d'Aout, de La Belgique;) Bruxelles, De Mortier, 1857, in 8o., waarin de hooge verdienste der christlijke kunst, en de voortreflijke uitvoering van de toen reeds voltooide Acht stukken, met kennis van zaken, is beschreven. Vooral valt het oog op Jezus aan het kruis, en de Aflating van het kruis, twee zamenstellingen van zeer hooge verdienste. ‘Cette dernière toile surtout fera certainement l'admiration des connaisseurs, et ce qui est mieux encore, les délices des fidèles. Il est impossible, en effet, d'envelopper le dénouement du drame évangélique d'une atmosphère plus religieuse, plus triste et plus sereine tout à la fois.’ Zie pag. 11. - Gedurende de wording van al deze kunstwerken, greep nog het volgende plaats, namelijk: de koninklijke Akademie van Schoone kunsten, te Brugge, verkeerde in een staat, die niet met den vooruitgangstred van andere instellingen van dien aard, in dezen tijd, strookte, zoodat, in 1852, het Bestuur tot andere en betere maatregelen voor het onderwijs overging, en den Heer van maldeghem tot Directeur der Akademie benoemde. Brugge toonde zich daarover in hooge mate verheugd, ter gelegenheid der eerste prijsuitdeeling, waarbij op den 4. September, 1853, luisterrijke feesten werden gegeven. Onze Academie’ - zegt het Burger-Welzijn van 3 September, 1853, - ‘die sedert eenigen tijd van hare grootheid vervallen was, is nu, dank aan den ijver, den moed en de kennis van den nieuwen Directeur van maldeghem, eenen stap vooruit gegaan, en men mag hopen, dat de verdienstelijke Directeur zijn oogpunt zal bereiken, met onze Akademie haar vorigen luister weder te schenken.’ - Deze hoop was van korten duur, want de Directeur geraakte in geschil met het Bestuur, waardoor onze edele kunstenaar zijn ontslag inzond. Ik verwijs den lezer naar de berigten dezer geschiedenis (die geheel ten voordeele van den Heer van maldeghem is uitgevallen) naar het Werkje, getiteld: Levensschetsen van Vlaemsche kunstoefenaers, door Lodewyk van Peteghem; Brussel, 1858, in 8o., blz. 18. - Thans is de zoo gevierde historieschilder werkzaam aan een altaarstuk, voorstellende De H. Barbara in de gevangenis door Christus vertroost, hetwelk hij bestemd heeft voor de kerk der gemeente van Maldeghem, ter gedachtenis van al zijne voorouders, onder bijvoeging eener fondatie, om voor hen, op St. Barbara-dag, eene jaarlijksche lijkdienst te vieren.- Jonkheer eugene van maldeghem is ongehuwd, en bewoont het ouderlijk kasteel
| |
| |
te Ixelles-lez-Bruxelles, hetgeen vroeger de eigendom van wijlen Z.M. koning Willem I. is geweest. Hij is Ridder der Orde van den H. Gregorius den Groote en van het H. Graf van Jeruzalem, gelijk tevens ook lid van de Société des Sciences, des Arts et des Lettres du Hainaut. - Bij het sluiten van dit Artikel, lees ik in het Bulletin du Canton d'Ixelles, 2 October, 1859, het koninklijk besluit, waarbij hij in den Adelstand is erkend, geteekend Laeken, den 20 Augustus, 1859. ‘Un arrêté Royal de date récente vient, sur la proposition de la chambre héraldique, de reconnaître trois de nos concitoyens, M.M. eugene van maldeghem, peintre d'histoire, rue du Tir, et ses frères Evariste et Robert, descendant de la branche ainée des Barons van maldeghem, dont l'origine remonte à l'an 1000 Cette antique et noble famille s'était rendue fort célèbre lors des croisades; elle possedait le droit de haute justice et avait dans le village de Maldeghem un castel fortifié dont-il existe encore des vestiges, et qui vient d'etre reconstruit par la famille Poesteen, de Gand. On sait que le tableau qui orne l'église de Saint-Boniface est l'oeuvre du nouveau baron eugene van maldeghem.’
| |
[Maldeghem, (Jean Baptiste van)]
MALDEGHEM, (Jean Baptiste van) de oudste broeder van Jonkheer eugene van maldeghem, te Brussel, in 1841, in den ouderdom van 38 jaren overleden, was leerling aan de koninklijke Akademie te Brugge, waarbij hij, in 1825, den uitgeloofden prijs behaalde; in 1828 werd hij in de klasse naar het Antiek bekroond. Hij schilderde, als liefhebber, landschappen met vee, waarvan er verscheiden bij zijne familie, alsmede bij die van Van de Broucke, te Iperen, bewaard worden; voor den laatste heeft hij ook het portret zijner echtgenoot vervaardigd. Deze jan baptiste heeft het eerste onderwijs in de kunst aan zijn bovengemelden beroemden broeder gegeven.
| |
[Malefijt. (J. de Waal)]
MALEFIJT. (J. de Waal) Landschappen bij zomer en winter, niet onverdienstlijk geschilderd, waren op de Tentoonstelling van 1832-1840 van zijn penseel te zien. Toen was hij te Hilversum, misschien voor zijne studiën, gevestigd. Vroeger woonde hij te Haarlem.
| |
[Malet. (Charles)]
MALET. (Charles) Pieter Terwesten, Ms., geeft dezen kunstenaar op als een beeldhouwer, die te 's Hage werd geboren, en aldaar in den jare 1695 bloeide.
| |
[Malkin. (Jehan)]
MALKIN. (Jehan) In de Archiven van Rijssel, vindt men in de oude graaflijke Rekenkamer der Hertogen van Bourgondië, op het jaar 1454-55, het volgende aangeteekend: ‘A jehan malkin, paintre, demourant à Bruges, pour avoir, par l'ordonnance de madame la duchesse de Bourgogne et de M.S. de Charollois, lors ayant le gouvernement en l'abcence de M.d.S. le duc, paint et ouvré de son mestier cinquante blazons armoyés des armes de feue Marguerite, de son vivant bastarde de Bourgogne, qui trepassa audict lieu de Bruges, le XXVIJ jour de Decembre MCCCCLIIIJ, mis et atachiez tant au cuer de ladite église, comme en la nef d'icelle, au prix de dix sols pièce, valent XXV francs.’ Zie le Comte de Laborde, Les Ducs de Bourgogne, tom. I., sec. partie, p. 438, Paris, 1849, in 8o. - Verder nog op hetzelfde jaar: ‘A lui pour avoir paint dedans la fosse ou ledit corps fu mis ung crucifix, ung ymage de Nostre dame et deux anglez a deux costés, XX sols. Ibid.
| |
[Malo (Vincent)]
MALO (Vincent) werd, omstreeks 1625, te Kameryk geboren, was eerst discipel van rubens, en kwam, na den dood van dezen beroemden meester, onder de leiding van david teniers, den Oude, die in diezelfde school zijne opleiding genoten had. Hij is later naar Italië vertrokken, waar hij de overige dagen van zijn leven doorbragt, en zich door het schilderen van landschappen en bataljes onderscheidde. Ook heeft hij altaarstukken geschilderd, als, onder anderen, voor de kerken te Genua. Onder de prenten, in mijn bezit, komt voor Daar de beul het hoofd van
| |
| |
Johannes den Dooper in den schotel legt, die door Herodias wordt gedragen, met verdere vrouwen en krijgsknechten; frans van wijngaerde sculp. vinc. malo In. etc. D. Teniers excud. Deze voorstelling ademt in alles de school van rubens. - Hij is te Rome, omstreeks 1670, overleden. - Zie Bryan.
| |
[Malthan (J.)]
MALTHAN (J.) is een geheel onbekend kunstschilder, die omstreeks 1610 bloeide, en dien wij alleen kennen, zegt Nagler, uit twee gravuren, door w. swanenburg als Een portret van Joannes Guilielmus dux Juliae, Cleviae et Bergiae, Comes à Ravensberg, overleden 1609; en, Guilielmus D.G. Jiliae ac Montium dux, comes Marchiae et Ravensbergii, gestorven 1592. - Zou dit geen werk kunnen zijn van jacobus matham, wiens naam ik ook wel als matthan op gravuren heb gevonden? Het is wel waarschijnlijk, dat matham somtijds ook schilderde, want destijds ging dit veelal met het graveren gepaard.
| |
[Man (Anthony Willem Hendrik Nolthenius de)]
MAN (Anthony Willem Hendrik Nolthenius de) was de zoon van Maximiliaan Jacob de Man, in leven Luitenant-Generaal, Opperkommandant der Vesting Grave, en van Vrouwe Henriette Geertruida Wilhelmina Nolthenius, welken laatsten geslachtsnaam hij, krachtens 's Konings Besluit van den 18. November, 1823, doch eerst een jaar later, voor goed bij den zijnen gevoegd heeft. - Zijne geboorteplaats was Nijmegen, waar hij, den 18. Januarij, 1793, in het leven trad. Den 10. Maart, 1824, begaf hij zich in den echt met Jonkvrouwe Eugenia Coletta Theresia van de Walle, dochter van den Heer Emanuel Pierre van de Walle, en van Vrouwe Maria Theresia Bosschaerts, woonachtig te Gent. - Hem werden twee dochters en één zoon geboren, welke laatste, Maximiliaan Jacob, thans den rang bekleedt van 1. Luitenant bij den Generalen Staf, waarin zijn vader als Luitenant-Kolonel, en Chef van het 3. Topografische Bureau (Afdeeling-Genie), den 18. October, 1842, te 's Gravenhage, is overleden, versierd met de Militaire Willems-orde, 4. klasse, als ook met het Ridderkruis der Orde van den Nederlandschen Leeuw. - Hij opende zijn loopbaan, in 1809, als Adspirant bij 's Rijks Waterstaat, onder den Inspecteur-Generaal Blanken, en was, als zoodanig, in 1813, met belangrijke werkzaamheden belast, die hem, een jaar daarna, overbragten bij het Wapen der Genie, en wel als geëmployeerde in de Commissie tot regeling van het Krijgswezen van Staat. In 1814, tot 1. Luitenant-Ingenieur benoemd, was hij, het volgende jaar, voor het aanleggen der waterverdedigingslinie, te Utrecht, werkzaam, en werd, in 1816, door den Koning tot 1. Luitenant, en, in 1817, tot Kapitein benoemd bij den Generalen Kwartiermeesters-Staf. Van 1818-1821 onderscheidde hij zich, op de loflijkste wijze, in verschillende krijgswetenschaplijke Commissiën, en had hij ook als uitmuntend Teekenaar zoodanig de aandacht gunstig op zich gevestigd, dat hij, den 1. Januarij, 1822, tot Lid der Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten verkozen werd. Vijf jaren later, benoemde hem de Koninklijke Maatschappij van Schoone Kunsten en Letteren, te Gent, tot Lid harer 4. Klasse. In 1831, erlangde hij den rang van Majoor, in 1839, dien van Luitenant-Kolonel. Tien dagen vóór zijn plotseling overlijden, met de versierselen der Orde van den Nederlandschen Leeuw door den Koning begiftigd, mogt dat kruis echter niet zijne edele borst, maar alleen zijn lijkbaarkleed tooijen. - Zijn Portret, door wijlen den geachten kunstteekenaar vincent, onder zijn toezigt, in Oost-Indischen inkt en potlood, vervaardigd, is, na zijn dood, ten genoegen zijner daarin hoog belangstellende vrienden en krijgsmakkers, gelithographieerd, doch niet in den handel uitgegeven. - De lithographie der Afbeelding van den op de Citadel van Antwerpen doodelijk gewonden Kolonel De Gumoens is naar eene fraaije schetsteekening van zijn vriend de man in 't licht verschenen. - In 1842, werd hij, met algemeene stemmen, door den Raad van
| |
| |
Voorlichting en Toezigt der Nederlandsche Maatschappij van Schoone Kunsten tot Lid verkozen, en nam daarin voor het eerst zitting, ter gelegenheid der prijs-uitreiking, te 's Gravenhage, aan de leerlingen der Houtsneê-School. - nolthenius de man was een vlijtig en kundig navorscher van al, wat de Kunsten, de Wetenschappen en de Geschiedenis, maar vooral die des Vaderlands, betreft, waartoe hij een schat van belangrijke stukken en bijlagen verzamelde. Brandt's Dagwyzer der Geschiedenis, en Scheltema, Staatkundig Nederland, gelijk nog meer andere Werken, zijn door hem met portretten en biographische aanteekeningen vermeerderd. Eene volledige autographische verzameling betreklijk Scheltema's genoemd Werk, door hem tot stand gebragt, is in het bezit overgegaan van den Heer Ridder Van Rappard, Secretaris-generaal bij het Ministerie van Oorlog. - Zijne verdiensten als geschied-en oudheidvorscher werden, kort na zijn afsterven, gehuldigd door Dr. Schotel, in een necrologisch berigt over hem, voorkomende in de Bredasche Courant. - Zijn zoon is in 't bezit van 's mans tallooze aanteekeningen over alle vakken van Wetenschap en Kunst, en die blijk dragen zijner grondige kennis van al, wat den menschlijken geest, waarlijk, tot sieraad verstrekt. - Een volledig exemplaar zijner Etswerken naar rembrandt, ostade en andere oude, gelijk ook moderne, Meesters, en van zijne eigen vinding, beteekend, a.d.m. of n.d.m., met de onderscheidene proeven en staten, 150 stuks in getal, benevens eene overgroote menigte keurige teekeningen, door hem vervaardigd, wordt, als een Familie-heiligdom, bij de Weduwe van den uitmuntenden echtgenoot, vader, vriend, krijgsman en Nederlander bewaard, om aan het nageslacht tot bewijs te strekken, dat de tijdgenoot te regt en naar waarde een man heeft geschat en op hoogen prijs gesteld, die, in alle opzigten, genoemd mag worden, als te zijn geweest een sieraad van zijn tijd. - Van moeders-zijde verwant aan den Leydschen Burgemeester Pieter Adriaansz. van der Werff, was hij in 't bezit van diens Zegelring en der Medalje, door dezen Burgervader, tijdens het vermaard beleg der stad, gedragen, als ook van den armstoel, dien Van der Werff heeft bezeten. Dit een en ander is, met een exemplaar van Severinus' verhaal der Belegering van Leyden, door de man met aanteekeningen, portretten en bijdragen verrijkt, in 't bezit zijner erven gebleven. Medegedeeld berigt.
| |
[Man (Cornelis de)]
MAN (Cornelis de) wordt bij vreemde auteurs carel, ook wel cornelis de maan genoemd, en in de Beschryving der Stad Delft enz., Ibid., 1729, in fo., blz. 789, vindt men zijn levensberigt, door Immerzeel overgenomen. Ik moet nog de volgende regels uit genoemd Werk er bijvoegen: ‘Daar zyn in verscheiden huizen te Delft ook noch eenige stukjes van hem te zien, bestaande in Gezelschapjes van heeren en juffrouwen, welke alle zeer geestig zyn uitgevoerd;’ waaruit wy leeren, dat er zoogenaamde Gezelschapstukken van hem bestaan. - Doch, wat meer is, en weinig bekend schijnt te zijn, is, dat hij ook de etsnaald heeft gehanteerd, en welke etsen uiterst-zeldzaam voorkomen. Ik heb voor mij liggen een geëtst portret, waaronder in idem schrift: Jacobus Crucius, Verbi Dei Minister, Gymnasiarcha Delphensis et Collegij Litterarij ibidem Moderator. c.d. man pinx et fe. (de drie eerste letters van zijn naam sierlijk door en aan elkaêr gehecht), h. 283, br. 226 str. Ned., met de marge. Hij is staande, regts gewend, voorgesteld, met korten baard, weinig opstaande knevels en calot op het hoofd; liggende platte halskraag, de handen uit den mantel zijwaarts gekeerd, met een boek te zamen gevat; de grond wit, links eene slagschaduw, waarin staat Aetat. 76. 1655. Het hoofd is goed en het meest bewerkt; de kleederen enz. vlak, doch met vaste hand, fiks en luchtig aangezet. Dit schoone exemplaar berust in de Verzameling van den Heer J. Ph. van der Kellen, te Utrecht. - Op de Kunstverkooping van Jonkvr. Brugmans, te Leyden, in April, 1858, gehou- | |
| |
den, was, onder Nr. 8 van den Catalogus, van hem Eene keuken met figuren, in de manier van pieter de hooghe geschilderd, h. 46, br. 36 dm. Ned., die met ƒ100 betaald werd.
| |
[Man. (J. de)]
MAN. (J. de) Van dezen onvermelden kunstschilder is mij slechts één stuk voorgekomen, Drie personen in een binnenvertrek, bezig zijnde met de aardsrijkskunde te bestuderen, h. 80, br. 65 dm., door j. de man. Zie Catalogus der Verkooping van J.P. de Monté, Rotterdam, 5 Julij, 1825, Nr. 188. - Er is eene prent, De opdragt in den Tempel, in 8o., beteekend j. de man, bij Nagler bekend. - Of nu deze de man dezelfde is als jan adriaansz. de man, - Zie aldaar. - kan ik niet beslissen.
| |
[Man (Jan Adriaansz de)]
MAN (Jan Adriaansz de) was, volgens Houbraken, de tweede meester van jan van goyen, en heeft dus in het begin der XVII. eeuw gebloeid.
| |
[Mandemaker. (Mattheus)]
MANDEMAKER. (Mattheus) Slechts ter loops vond ik dezen bij Guicciardini vermeld: trouwens de meeste kunstenaars worden door hem, als bij memorie, in zijne Beschryving der Nederlanden, opgegeven, doch die hij opgeeft, bezaten een erkenden roem. Hij zegt: ‘mattheus mandemaker een seer fraay snyder, by den Roomschen koning.’ Dus behoort hij tot de kunstenaars van Antwerpen, en bloeide in de tweede helft der XVI. eeuw. - Zie genoemd Werk, Arnhem, 1617, in fo.-oblong, blz. 128 b.
| |
[Mandemaker. (W.K.)]
MANDEMAKER, (W.K.) Deze kunstenaar schijnt voor Boekwerken te hebben geteekend, gelijk mij zoodanige prenten zijn voorgekomen, door w. van senus, naar zijne teekeningen, gegraveerd. - Hij bloeide in het begin dezer eeuw.
| |
[Mander (Adam van)]
MANDER (Adam van) was een jonger broeder van carel van mander, die ook de schilder- en dichtkunst beoefend heeft. Hij werd, omstreeks 1562, te Meulebeke geboren, en er staat aangeteekend, dat hij eene stoute daad heeft durven bestaan, die niet weinig pleit voor eene groote tegenwoordigheid van geest, gepaard met scherpzinnig vernuft. In dien onrustigen tijd, namelijk, had Vlaanderen veel door plunderingen enz. te lijden. Eens kwam carel van Kortrijk, (waar hij sedert zijn huwelijk woonde) naar Meulebeke, om eenige goederen uit zijns vaders huis te halen en te redden; juist vielen de Walen in het dorp, hetwelk zij uitplunderden, terwijl zij den ouden, kranken Van Mander de lakens en dekens van het bed roofden. adam, toen achttien jaren oud, betoonde, bij die gelegenheid, een bijzonder kloeken geest: hij haalde een verborgen degen en bijl voor den dag, en, daar hij goed Fransch sprak, mengde hij zich onder de plunderaars, brak, om strijd, met hen kisten en kassen open, roofde zooveel als hij magtig kon worden, en redde op deze wijze verscheiden dingen van waarde; hij speelde zijn rol zoo goed, dat er niemand erg in had, want hij dwong zelfs zijne moeder geld af, dreigde haar te vermoorden, en mishandelde haar in schijn, om haar voor de wezenlijke mishandelingen van het gespuis te beveiligen. carel, integendeel, verloor alles, en bijna het leven. Zie Witsen Geysbeek, Biogr. enzv. Woordenboek. - Hij was, even als carel, een ijverig lid van de kamer der Rederijkers, en hielp zijn broeder, de ernstige onderwerpen voor zijne Spelen van Sinnen, die uit den Bijbel waren genomen, vertoonen. Toen carel, bij zijne terugreis uit Italië, zijne geboorteplaats bezocht, werd hij, op eenigen afstand, door zijn broeder adam, de Rederijkers, en de voornaamste inwoners plegtig ingehaald. - adam ging, tegelijk met zijn broeder carel, in 1579, naar Holland, en vestigde zich, als Schoolmeester, te Amsterdam, alwaar hij, zijn broeder overlevende, ook gestorven is. - Van de voortbrengselen zijner kunst is mij nimmer iets voorgekomen. Om over de waarde zijner geschriften te oordeelen, zie men de uitgaven van Carel van Mander's, Schilderboek, 1604, 1617 en 1618, in 4o, waarin een aantal lofverzen, geteekend adam van mander en a.v.m. voorkomen.
| |
| |
| |
[Mander, (Carel van) de Oude. (I.)]
MANDER, (Carel van) de Oude. (I.) Deze hoogst-verdienstlijke kunstschilder en dichter, dien Nederland niet anders dan met lof kan gedenken, is, naar waarde, bij Immerzeel vermeld, en, bovendien, hebben veel Nederlandsche schrijvers, ten opzigte der geschiedenis, zijne plaats aangewezen. Zijn zinspreuk was: Één is noodig; ook bezigde hij, naar een gewoon gebruik van dien tijd, een anagram, dat tot naamszinspreuk geeft Elc man rader: Carel Mander. Nog vindt men om zijne portretten: Mensch soeckt veel, doch één is noodich. - Zijn wapen is een witte Zwaan, met opgeslagen vleugelen, en een gouden kroon om den hals, zwemmende in het water, op een zwart veld, dat door den Hertog Philips den Goede aan zijn voorgeslacht geschonken werd. Bij zijn poëtischen, en literarischen arbeid, wil ik nog eenige Werken, die tot de zeldzame behooren, voegen, om ze daardoor voor verdere vergetelheid te bewaren, en welke aanteekeningen ik sedert jaren bijeen verzameld heb. Van Mander heeft verscheiden geestelijke liederen gemaakt, die in het klein Hoorn's Liedeboekje (niet te verwarren met het zoogenoemde Mopsje), en meer andere Geestelijke Liedeboekjes, voorkomen. De titel van het genoemde Werkje - zeker een latere druk - luidt aldus: Het klein Hoorns Liedtboekje, inhoudende eenige Psalmen Davids, Lofzangen en geestelyhe Liedekens, seer bekwaam om in de Vergaderingen der Gelovigen (Mennonieten) gezongen te worden. Coll. III. v. 6. t' Amsterdam, by Abel van der Storck, 1675, en nog een latere druk, bij de Weduwe Teunis Jacobus Lootsman, 1684, niet bij Paquot vermeld. In den Konst- en Letterbode, 1847, Nr. 47, komt voor op de Lijst der Nederlandsche Dichters, Maryn de Brouwer, die, in 1633, een derden druk uitgaf van een zonderling Boekje, getiteld: Aärons roeden enz., zeer zeldzaam en zonder naam van drukker of auteur. Dit Boekje is ‘doorspekt met texten en versjes van k. van mander,’ enz. Het was nog niet algemeen bekend, dat hij tot dit Werkje heeft bijgedragen, doch men moet zulks enkel van den eersten druk verstaan, vóór 1606, want dat is het jaar van zijn overlijden. - De gulden Harpe, inhoudende al de Liedekens, die voor desen door k.v.m. (karel van mander) gemaakt zyn. Vermeerderd met het Broodthuys, verscheyden Liedekens ende Gedichten. Haerlem, by Paschier van Wesbusch, 1627, in 16o; met gothische letters gedrukt, en voorzien met het portret van den Auteur. Ik bezit eene idem uitgave, Gedruct te Amsterdam, by Barent Otsz, 1626, 648 blz., en het Broodthuys 71 blz. Hiervan bestaat nog een druk: Rotterdam, 1643. - Zie Catalogus van Van der Aa, Arnhem, 1855. -Bucolica en Georgica, dat is: Ossenstal en Landtwerk Virgilii; Amsterdam, Z. Heyns, 1597, in 8o. - De eerste boeken van den Ilyas, door Homerus, in Nederddicht; Haerlem, 1611, in 8o.; Olyfberg ofte Poëma van den laetsten dag; Haerlem, 1609, in 8o. - De Nederlandsche Helicon; Alcmaer, 1610, in 12o.; voor Westbusch, te Haerlem. - Deze drie laatste zijn dus, voor zoo ver ik weet, na zijn dood verschenen, en komen voor in den Catalogus van J.W. Hoeufft, Amsterdam, Mei, 1844. - Bij Paquot vond ik nog de volgende Werken, doch zonder adressen, vermeld, als: De Herkomst, de Vernieling en de Wederopkomste der Stad van Amsterdam; - Twee beelden van Haerlem; - De Nieuwe Wereldt, ofte Beschryvinghe van West-Indiën, waerin verhaeldt wordt de eerste vinding van de Eylanden, enz., alsmede hoe de Spangiaerts het land verwoest, verbrandt en ingenomen hebben, enz., beschreven door Jeronimus Benzonius in 't Italiaens, en overgheset door c. vermander. - Men zie verder over zijne verdiensten, als dichter, Witsen Geysbeek, Biogr. enzv. Woordenboek. - Een goed artikel vindt men bij Nieuwenhuis, Woordenboek enz., en een uitvoerig levensberigt, in de 4o. uitgave van zijn Schilderboek, in 1618, en in die van De Jongh, van 1764, in 8o., waarvan de schrijver niet genoemd wordt. - Het is te bejammeren, dat De Jongh heeft
| |
| |
kunnen goedvinden, om Den grond der edel vry Schilderconst achterwege te laten; deze uitgebreide verhandeling, in poëzy beschreven, behoort immers tot de oorspronklijke uitgave, doch zij zal hem in taal en stijl niet hebben bevallen, en hij zal geen kans gezien hebben, om haar in den stijl van zijn tijd, zoo als zulks genoemd wordt, te kuischen, hetgeen meestal ook maar niet moest worden beproefd. Het is weinig bekend, dat deze Verhandeling ook onder den volgenden titel is verschenen: carel van mander, den Leermeester der Schilderkonst, ontrymd door w. de geest, (zoon van juliaen) Leeuwarden, 1702, in kl. 8o. Zie Catalogus van Warnsinck, Amsterdam, bij F. Muller, 1858, bl. 44. - Wat het genoemde levensberigt aangaat, ik, voor mij, ben van meening, dat dit aan de pen van zijn broeder adam van mander, Schoolmeester, te Amsterdam, moet worden toegekend, op grond, dat het zoo van nabrj alles aanroert, wat den handel en wandel van carel betreft, en waarover alleen uit broederlijke belangstelling zóó kon worden uitgeweid. - Aangaande zijn historisch Werk, het Schilderboek enz., dit is eerst door hem-zelven, te Haerlem, bij Paschier van Wesbusch, in 1604, in 4o., in druk bezorgd; later, in 1617, is het, bij twee onderscheiden uitgevers - hoewel dezelfde druk - verschenen, als te Amsterdam, by Jacob Pietersz. Wachter, 1617, en te Ibid., by Cornelis Lodewyksz. van der Plasse, 1617, allen in mijn bezit. De Jongh, spreekt, in zijne Voorrede, van eene verwarring der tijdsbepaling in de uitgave van de overige stukken, die gewoonlijk in dien band voorkomen, doch zonder daarbij iets méér op te merken. Deze zaak komt mij zeer duidelijk voor: de beide genoemde uitgevers hebben, waarschijnlijk, elk het kopijregt gehad, en het Werk bij Paulus van Ravesteyn, voor beider rekening, doen drukken, hetgeen zeer duidelijk blijkt, dewijl elke uitgever er een anderen titel, met hun drukkers-emblema versierd, vóór hebben doen plaatsen. Dit schijnt één jaar te hebben geduurd: want, in 1618, is door Wachter een sierlijken titel, waarvoor warnard van volkert de teekening, en nicolaas lastman de gravure heeft gemaakt, in plaats van den gedrukten gesteld, die er thans algemeen bij voorkomt, zoowel voor de uitgave van Van der Plasse, als voor die van Wachter, en is de laatste, door aankoop, toen alléén eigenaar geworden. Wat het Werk-zelf betreft, men kan niet dankbaar genoeg zijn, dat onze carel den lust heeft gehad, zóó veel te boek te stellen; want, waar vindt men zoo vroeg geregelder levensberigten over kunstenaars, als bij Vasari en van mander? Het is waar, er heerscht verwarring in de zoo wenschlijke orde voor biographische Werken, maar gelukkig, dat die eisch toen nog niet zoo algemeen geldend was, anders hadden zij welligt, uit onmagt om aan die regels te beantwoorden, de pen nimmer opgevat. Nu toch heeft men eenvoudige waarheden zonder opsmuk ontvangen, die bij mij ten minste vrij wat meer waarde hebben, dan sierlijke en dichterlijke stijl, waardoor de waarheid verdrongen, en meer onduidelijk gemaakt wordt dan toegelicht. Men is van meening, dat hij de papieren, aanteekeningen en levensberigten over kunstenaars, vooral de vroegere school betreffende, van zijn meester lucas de heere zou gebruikt hebben; dit zou wel waar kunnen zijn, doch het bekende Handschrift van lucas de heere - Zie aldaar. - was in Poëzy, en van mander zegt daarover, in diens levensberigt: ‘oock had hy begonnen, het leven der schilders in dicht te beschryven, welk begin ik, wat moeiten ik daartoe aangewend heb, niet heb kunnen magtig worden, om er my ten minsten van te bedienen, of in het licht te doen komen.’ - Het ware te wenschen, dat dit Hs. door de pers wierd algemeen gemaakt. - Ten slotte moet ik nog hier bijvoegen een later berigt uit het Aanhangsel op Van Eynden en Van der Willigen enz., blz. 139, aangaande de komst van carel van mander, met zijn gezin (zijnde hij
| |
| |
omstreeks 1578 gehuwd), hier te lande. Het luidt: ‘hij is met een aantal uitgeweken Vlamingen, in het jaar 1579 naar Haarlem overgekomen, om de vervolgingen te ontgaan, zooals blijkt uit een zeer zeldzaam Boekje van weinig bladen, getiteld: Memoriael van de overkomste der Vlamingen hier binnen Haarlem, in 4o., welk Boekje wij bezitten; in hetzelve vindt men op blz 6, onder andere personen, ook genoemd carel vermander, zooals zijn naam daar wordt opgegeven, van Meulenbeke met vrouw en kinders. Het jaar te voren waren er ook reeds een aantal dergelijke uitgewekenen hier aangekomen, en hebben zich als burgers hier nedergezet, onderscheidene beroep- en handwerken uitoefende; voorts wordt daarbij gezegd: “waer hun de E. Heeren Burgemeesteren zoo vriendelyck en aengenaem hebben betoont in het ontfangen van de gevluchte lieden, hun ontfangende als een moeder haer kind.” Het getal der gevlugte Vlamingen, die zich toen in Haarlem hebben nedergezet, wordt opgegeven op, “meer als ses of seven honderd huisgezinnen, welke liéden in deze stad brochten allerhande soort van wevery, als Noppen, Smalle, Voetwerck, Treckwerk en andere werken, by haer in voortyden in Vlaenderen gemaakt.” Voorts wordt hier gesproken van, “inlandsch linnen en uitlandsche webben, camericxdoeken, damast, ammelaken en servietwerk, twyngaren en catoen.” Dat hierbij kunsten beoefend werden, op eene zeer verdienstelijke wijze, blijkt uit onzen karel van mander, of vermander.’ - In het levensberigt van carel van mander, in zijn Werk, II., blz. 258 geplaatst, en in het leven van hendrik goltzius, ibid., bl. 103, staat duidelijk, dat hij, in 1583, zich met der woon te Haarlem heeft gevestigd, zoodat, mijns inziens, het gemelde Boekje, in het begin, over eenige jaren loopt, dat er zich, van tijd tot tijd, Vlamingen aldaar hebben gevestigd, waaronder ook onze carel voorkomt, want 700 huisgezinnen, in eens, is toch wel wat veel. Hij heeft 20 jaren te Haarlem gewoond, en vertrok vandaar naar het huis Zevenbergen, te Heemskerck, tusschen Haarlem en Alkmaar, alwaar hij slechts één jaar vertoefde; hij begaf zich, in 1604, naar Amsterdam, alwaar hij den 11. September, 1606, is overleden. Zie bovengemeld Levensberigt, in het Naberigt, bl. 267; dus niet 2 September, zooals Immerzeel zegt. - Spoedig daarop is verschenen: Epitaphiën ofte Grafschriften, gemaeckt op het afsterven van carel van mander, Schilder en Poeet, overleden 11 September, 1606; Leyden, 1609, in 8o. - Zijn portret komt in de drie uitgaven van zijn Werk voor, en ook in de verzameling van h. hondius, met een Latijnsch vers, in kl. fo. Verder heb ik er een, door crispyn vas de pas, gezien, in 4o., fraai gesneden. - Er wordt eene ets aan hem toegekend, Ceres, hare dochter zoekende, door de oude en hare jongen bespot, in gr. 8o., zeer zeldzaam; Heller (L.) zegt van den Ouden carel, doch Nagler en Le Blanc zeggen van den Jongen carel; dit is dus onzeker.
| |
[Mander, (Carel van) de Jonge, (Ii.)]
MANDER, (Carel van) de Jonge, (II.) was de oudste zoon van den voorgaanden carel, en werd, omstreeks 1579, te Kortrijk geboren. Het is deze carel, die door alle geschiedschrijvers als Hofschilder bij verscheiden Koningen van Denemarken wordt vermeld, een aantal vorstlijke portretten, benevens kartons met historiële onderwerpen, voor behangtapijten, vervaardigd heeft, en in 1665 nog in leven was, of, zooals sommigen zeggen, reeds overleden. Dit zijn altemaal verwarringen, zooals ik sints jaren, uit mijne aanteekeningen al kon bewijzen. Doch in 1856, werd er voor mij eene echte bron geopend, door Dr. G.J. Burman Becker, te Koppenhagen, die een berigt over vijf carels van mander in de Kronijk van het Historisch Genootschap, te Utrecht, heeft meêgedeeld, en waaruit ik de bewijsstukken, bij mijne aanteekeningen, hier laat volgen. carel (II.) heeft, stellig zeker, de kunst bij zijn vader, te Haarlem, geleerd, en was als goed teekenaar zeer bekwaam in het ordonnanceren van historiële onderwerpen. Destijds
| |
| |
waren de behangtapijtfabrieken in vollen bloei, en een der beroemdste was die van Frans Spiering, te Delft. Het blijkt duidelijk, dat van mander bij die fabriek werkzaam was, of ook zelf er eene te Delft had, waar hij toen woonde. Koning Christiaan IV. voltooide, na den Zweedschen oorlog van 1613, het kasteel Frederiksburg, door zijn vader Frederik II. begonnen, en liet den Hollandschen tapijtwerker Frans Spiering, van Delft, ontbieden, met tapijten, welke de koning voor de groote zaal wilde gebruiken. Het schijnt, dat de koning niet tevreden was over den fabrikant, of over zijn werk, want reeds den 13. September, 1614, ontving Spiering zijn reispas om weder naar Holland te vertrekken. Toen deed de Koning carel van mander ontbieden, die de 26 stuks tapijten, tot versiering der bovengenoemde zaal benoodigd, zou vervaardigen. Deze tapijten, die nog aanwezig zijn, waren zoodanig ingerigt, dat zij bij plegtige gelegenheden konden opgehangen, en ook weder afgenomen worden; voor dagelijksch gebruik was de zaal van verguld lederen behangsel voorzien. Volgens een contract, gedagteekend Skanderburg, October, 1616, zou van mander onderhoud en transportkosten genieten, en van den 20. October, tot zijn vertrek, een kroon per dag. Hij moest naar de verschillende plaatsen gebragt worden, waar in den laatsten oorlog met Zweden iets belangrijks voorgevallen was, teekeningen van die omstreken vervaardigen, en vervolgens de patronen voor de tapijten zamenstellen, voorstellende de onderscheiden gevechten, waarvan men hem de beschrijving geven zou. De tapijten moesten zijn als de beste van Spiering; hij moest 10 stuks in anderhalf jaar gereed hebben, en zou 17 rijksdaalders per el bekomen. van mander zou 5000 rijksdaalders vooruit ontvangen, en Johan de Willem, burger en koopman, te Koppenhagen, (waarschijnlijk, van Hollandsche afkomst) zou voor van mander borg blijven. In een ander contract, gedagteekend Flensburg, 9 December, 1616, is omschreven, wat die tapijten zouden moeten voorstellen, te weten: 2 stukken De krooning des Konings; - 2 dito De afbeelding der stad Calmar, in Zweden; - 2 dito, Idem van Witsoë (eene plaats in Zweden); - 2 dito, Idem van de stad en vesting Elfsburg; - 3 dito, Idem van het eiland Oland; - 1 dito, Idem van de stad Travemunde; - 1 dito, Idem van Justburg; - 1 dito, Idem van een gevecht bij Calmar.’ - In een ander document vindt men het vervolg dier bestelling, te weten: ‘2 stukken, ieder voorstellende Een soldaat op wacht, met de spreuk des konings: Regnum firmat pietas, en deze woorden: carel van mander fecit 1620.’ Toen de eerste bestelling dezer tapijten gereed was, schreef Christiaan IV. den 19. October, 1619, aan van mander, ‘om op het kasteel Kolding te komen, en de tapijten mede te brengen, die gereed waren.’ De Koning was over zijn werk tevreden, en deed den borgtogt van Johan de Willem vernietigen. Den 31. December, 1620, zond hij karel van mander eene verklaring, dat de 26 stuks tapijten, tot eigen gebruik des Konings vervaardigd waren. De Koning noemde hem bij die gelegenheid “Den Ersamen unser lieben besonder carl ver mande zu Delft wohnhaft.” - De gemelde verklaring was noodig, om de kisten vrij te kunnen verzenden, zooals dit voor de eerste bezending, door een besluit der Staten-Generaal, van 31 Augustus, 1619, geschied was: ‘Is carel vermander geaccordeert paspoort, omme uit de Vereenigde Nederlanden, nae Denemarken te mogen transporteren, achtien stukken tapitseriën, by hem opgemaeckt door last ende ten behoeve van den Coninck van Denemarken, gepakt in drye cassen, vry van convoy ende licent, onder suffisante cautie, dat hy binnen den tydt van vier maenden sall overbrengen attestatie by zijn Majesteyt geteekent, dat hy de voors. achtien stukken tapitseryen tot zynen dienst ende gebruyk heeft ontfangen.’ Dodt, Archief, VII. bl. 83. - Hij heeft, waarschijnlijk,
| |
| |
onder de bescherming van dezen Vorst, goede zaken gemaakt, dewijl hij in zeker opzigt ruim voldaan was, daar hij de gunst van den Koning tot het einde toe, heeft mogen behouden. ‘De eigenhandige Dagboeken van den Koning wijzen de aan van mander betaalde kosten, en de met hem gesloten contracten aan; den 19. December, 1620, heeft de koning o.a. in zijn Dagboek geschreven: Heden heb ik aan carel van mander 6005½ kroon gegeven, zijnde het restant voor de tapijten in de zaal Frederiksburg; evenwel ontbreken nog eenige kleine stukken, die betaald zullen worden, wanneer zij geleverd zijn.’ - Kort daarop is hij, in 1623, te Delft overleden, ‘en in hetzelfde jaar ging zijne huisvrouw Cornelia Roswyke, met haar broeder en geheele gezin, naar Denemarken. De reden van dit vertrek bestond hierin, dat een Hollandsch Edelman, N. Snoeckart, beslag had gelegd op eene som van 8145 gulden, welke de Koning nog aan van mander betalen moest; dit beslag werd eerst in 1628 opgeheven. Met zijne huisvrouw vertrok ook een zoon carel genaamd, zijnde de derde van mander; deze, welwillend bij den Koning ontvangen, werd een beroemd schilder in Denemarken. - Uit dit alles blijkt, dat deze van mander, die hier ouder volgt, de schilder is der bekende werken, die de jaartallen tot 1665 voeren.
| |
[Mander (Carel van) (Iii.)]
MANDER (Carel van) (III.) was de zoon van carel (II.) en van Cornelia Roswyke, en werd, waarschijnlijk, te Delft geboren, alwaar hij zich zeer goed in de schilderkunst moet hebben geoefend. Na den dood zijns vaders, trok zijne moeder, met haar geheele gezin, en dus ook met hem, naar Denemarken, bij welks Vorst zijn vader in hooge achting had gestaan, en die hem welwillend ontving. - Zie op MANDER, (Carel) (II) de Jonge. Aan dezen carel nu moeten worden toegekend de bekende historiële werken, portretten, en eenige letter-arbeid, die tot 1665 reiken, en in alle biographiën en kunstgeschiedenissen beschreven staan op naam van zijn vader, die reeds in 1623 was overleden. - Men is van meening, dat hij ook Italië bezocht zou hebben, hetgeen uit den aard van sommige zijner schilderijen is af te leiden. Zijne portretten zijn voortreflijk, krachtig en schoon van kleur. Hij was Hofschilder des Konings, en heeft zijn hoogen weldoener meermalen, zoo te paard, als te voet, geschilderd, en welke schilderijen men in Denemarken overal in de paleizen aantreft. Verder lees ik in het Werk, op zijn vader reeds genoemd,’ dat hij de groote schilderij vervaardigde, voorstellende den grooten Christiaan IV, een meesterstuk, dat in de vertrekken des Konings, op het kasteel Christiaansburg, te Koppenhagen berust. In de groote Galerij van schilderijen, vindt men van hem: Een kluizenaar geknield voor het ligchaam van den Deenschen vorst Suend, die in de Kruistogten sneuvelde. - Een Tartaarsch gezant, met zijn gevolg, die zich, in 1655, te Koppenhagen bevond, en het hoofd van een zijner bedienden liet afslaan. Een groot stuk. - De Apostel Petrus in overpeinzing. - Het Gezigt en het Gehoor, afgebeeld door een grijsaard met een bril, en eene oude vrouw met een hoorn. - Een dwerg. - In de Galerij van graaf Moltke, te Koppenhagen: De Hoogepriester Aäron, en, Een drinkende man. - Op het kasteel Frederiksburg, bevindt zich eene belangrijke Galerij, te weten, De beroemde mannen onder iederen Koning uit den tak van Oldenburg. Daar is eene geheele kamer gevuld met Werken van van mander (III), als: leden der Koninklijke familie, veldheeren, admiraals, waaronder de beroemde Guldenlöwe, gezanten, waaronder de Spaansche graaf Rebolledo, die de Silvas Danicas, en andere Werken geleverd heeft. - Hij heeft ook eene brochure geschreven, in de Koninklijke Bibliotheek voorhanden, en getiteld: Lauwerkrans voor alle liefhebbers des Snuyfftabacks; Coppenhagen, 1665, in 4o.; herdrukt in 1668, met eenige andere gedichten.’ Hiervan vond ik nog vermeld:
| |
| |
De pulvere Tabaci, poema. Hafniae, 1666, in 4o., en ik voeg er bij, dat onder zijne Werken bijzondere vermelding verdient: Icones plerarumque partium tam internorum, quam externorum humani corporis, naturali magnitudine et forma, secundum ductum sectionum Thomae Bartholini, a carolo van mander, Apelle regio, vivis primum coloribus, deinde ab alb. haelwegh, Regio glypte, oeri incisae, pro anatome augusta, necdum ultiman manum adepta. Th. Bartho. Dom. Anatom. Hafn., 1662, 62 p. - ‘van mander bezat hier een huis in de Osterga (Oosterstraat), en had er een rariteiten-kabinet. Hij stierf in 1672, en werd in de St. Pieterskerk begraven.’ Hij liet een zoon na, Karel (IV.), die een bekwaam instrumentmaker was, en deze had een zoon, mede carel genaamd, die ‘onder koning Christiaen V. kapitein was. Deze carel van mander (V.) was een goed graveur, en heeft, in 1689, het portret van den Franschen dichter Boileau-Despréaux geschilderd, dat door haas, graveur, te Koppenhagen, gegraveerd is geworden. Zoo dit portret oorspronkelijk is, moet van mander (V.) ook Frankrijk bezocht hebben, want Boileau is nimmer in Denemarken geweest.’ - Verder moet ik nog melden, dat Joost van Vondel het reeds voor ons duidelijk had gemaakt, dat het de derde carel was, die hem, in 1657, schilderde, en op wien hij dit lofdicht maakte: ‘Ik sloot den ringh van tienwerf zeven jaaren, - Toen mander, wiens penseel, zoo ryk begaafd, - Op Grootvaars spoor en faam ten hemel draaft, - My schilderde, bezaaid met gryze haaren. - Daar Fredriks kroon ontzien wordt en benyd. - Zoo kan myn schyn nog leven na myn' tyd.’ Dus is carel in dat jaar te Amsterdam geweest. In 1635 vind ik ook vermeld, dat hij Holland bezocht heeft. - Ten slotte moet ik nog, in het belang der geschiedenis, hier bijvoegen, dat de genoemde Heer Burman Becker, andermaal, een nader berigt heeft meegedeeld over carel van mander (III.), daar hij schrijft: ‘Thans wensch ik in het licht te stellen, hoe de beroemde schilder karel van mander (III.) en zijne landgenooten, de schoone kunsten en den smaak in Denemarken op nog andere wijze dan door de schilderkunst hebben bevorderd. In 1634 wilde koning Christiaan IV., bij de bruiloftsviering van zijn oudsten zoon Christiaan, met de Saksische princes Magdalena Sybilla, feesten geven, zooals er in het Noorden nog nooit waren aanschouwd, bij welke gelegenheid aanzienlijke personen uit gansch Europa genoodigd werden. Hij had besloten, niet minder dan een ballet, twee blijspelen en een treurspel te doen opvoeren. Den eersten Paaschdag van 1634, schreef hij van het slot Stranderburg aan zijnen minister van financiën, met last, om den muzijkdirecteur de monsters te laten opgeven, welke deze in de twee blijspelen, die opgevoerd zouden worden, ten tooneele wilde doen verschijnen, opdat simon de pas en karel van mander er teekeningen voor zouden kunnen maken. Den 5. October, had de bruiloft plaats, en den 7. werd het ballet uitgevoerd door jonge edellieden, die zich vooraf in eene dansschool geoefend hadden. Dit ballet was te zamen gesteld door karel van mander, die alzoo de eerste balletmeester in Denemarken geweest is. Men zag eene menigte van Romeinsche goden en godinnen, al de Deugden en Fama, leeuwen en beeren, draken, boomen en duivels in dit ballet dansen, alsmede Apollo van den hemel nederdalende. De natuurlijke zoon des konings, Christiaan Ulrik Gyldenlöve danste er in mede, en een ieder bewonderde de zamenstelling en de decoratiën. In 1748 vinden wij aan den koninklijken Deenschen Schouwburg te Koppenhagen eene hoog geschatte tooneelspeelster, Utilia van Mander geheeten, die gewis eene kleindochter van den schilder was. Zij huwde met een tooneelspeler, Linckwitz, en overleed den 23. September, 1769, in den ouderdom van 60 jaren.’ Zie genoemde Kronijk, 1859, Derde Serie, V. deel, blz. 123.
| |
| |
| |
[Mandere (Pieter)]
MANDERE (Pieter) is een zeer bekwaam kunstgraveur geweest, zooals De Jongh, in zijne uitgave van Van Mander, I, blz. 188, in eene Noot, in het levensberigt van pieter breughel, den Oude, zegt: ‘Door andere voorname plaatsnyders, als hirominus kock, p. mandere, p. perret, philip, jan en theodorus galle en anderen, zyn vele prenten naar zyne teekeningen in het koper gesneden enz.’ Dit vond ik verder bevestigd in een oud Ms., in mijn bezit, getiteld: ABC ling of Verzamelboekje van Merken en Caracters van de meeste Plaatsnyders van de XV. XVI. XVII. en XVIII. eeuw, eenigzins na de letters van het A.B.C. geschikt; op blz. 81: ‘pieter mandere heeft veel in 't koper gesneden na p. breugel, lambert lombardos en anderen. Van hem zyn na breugel, 7. Ondeugden 1558. - St. Antonie temptatie, 1565. - 2. Vette en magere keuken, 1563. - 4. Evangelisten na lombardus.’ Hierbij is ook zijn monogram gevoegd, zijnde eene m; de eerste hoek is tot eene a. en van den laatsten stok eene e. gévormd; daar boven staat eene p. - Nog vond ik verder van zijn eigen graveerwerk het volgende vermeld: ‘Zeventien stuks prenten, voorstellende comportementen, versierd met mythologische figuren, gegraveerd te Antwerpen, door p. mandere, 1566, uitgegeven by Jeronimus Cock,’ in 4o. Zie Nr. 9283 der Bibliotheca Hulthemiana etc. Gand., 1836, II. bl. 170. - Uit dit alles kan men zijn bloeitijd en zijne woonplaats afleiden. - Vreemd komt het mij voor, dat noch de zoo naauwkeurige Brulliot, noch Heller deze, voor de geschiedenis der graveerkunst, zoo belangrijke werken heeft vermeld. - Nagler zegt, dat hij bij Füssli een p. mandere, als graveur van Apostelen, vindt vermeld, doch gelooft, dat hij zich vergist, en er van den ouden c. van mander sprake moet wezen, wiens 12 Apostelen door j. de gheyn zijn gegraveerd. Dit laatste dient tot bewijs, dat Nagler het werk van onzen graveur niet gekend heeft.
| |
[Mandyn, of Mandin, (Jan)]
MANDYN, of MANDIN, (Jan) van Haarlem. Van Mander, in zijne uitgave, 1604, in 4o., blz. 205, zegt: ‘nogh was te Haerlem eenen jan mandyn, die seer op syn jeronimus bos fraey was van ghespoock en drollerye; hy is gestorven t' Antwerpen daer hy van de stadt pensioen hadde.’ Dit vindt men in den 2. druk van 1618 terug; doch De Jongh heeft in de 3. uitgave, in 8o., goed gevonden, ‘Hij is gestorven’ enz., weg te laten, zeker om in geene herhaling te vervallen, dewijl Van Mander, in het levensberigt van pieter aartsen, genaamd lange pier, dit nòg eens meêdeelt, doch aldaar, om aan te duiden, dat hij meende, dat jan mandyn, bij wien lange pier, te Antwerpen, in 1536 of 1537, inwoonde, een ander was dan jan mandyn, van Haarlem. Ook in zijn Register vindt men er maar één, doch bij De Jongh twee jan mandin's opgegeven. Nu is de slotsom, dat, wanneer men alleen De Jongh op jan mandin, van Haarlem, opslaat, men niets vindt van het bovengemelde berigt, dat in de eerste uitgave voorkomt. Hierdoor zijn verwarringen ontstaan, welke de eene auteur van den ander heeft overgenomen, zonder onderzoek of poging, om ze te verbeteren, en is men zoodoende nog verder van het spoor geraakt: zoodoende kreeg hij den naam van mandin, madyn, madin. - Van Mander heeft wel gezegd, dat hij gelijksoortige onderwerpen, als jeronimus bos behandelde, doch heeft dit enkel, om den aard zijner kunst aan te duiden, vermeld, en niet ten bewijze, dat de werken van bos hem tot model verstrekt hebben, of dat deze zijn voorganger is geweest; integendeel, hij heeft hem veel vroeger, en wel onder de zeer oude school, even na de van eycken, vóór albert van ouwater, genoemd. Het komt mij vreemd voor, dat De Jongh, in eene Noot op mandyn, zegt, geboren te Haarlem, en in 1568 in hoogen ouderdom, te Antwerpen, overleden; hij was de eerste meester van bartholomeus spranger. Dit werd aan De Jongh medegedeeld. - Dat sterfjaar nu hebben
| |
| |
velen aangenomen, en er ook een geboortejaar bijgevoegd, zooals Bryan, 1450, hetwelk Balkema de vriendelijkheid heeft, om, beiden, over te nemen, en hem dus een ouderdom van 118 jaren te geven! - Zani zegt, overleden 1500; anderen weder 1510. - Niets is er vooralsnog daarvan met zekerheid bekend, en was het sterfjaar goed, dan had niemand dan Van Mander dit het best kunnen weten; doch het blijkt duidelijk, dat hij niets zekers daarvan geweten heeft. Het komt mij voor, dat er iets twijfelachtigs bij hem bestond, omdat hij nòg een mandyn, te Antwerpen, ontmoette, die hem als een Waal, doch zonder eenige vermelding zijner kunstwerken, werd opgegeven. - Nu vraag ik, onder verbetering, of het niet zeer aanneemlijk is, dat die twee mandyn's slechts ééne persoon geweest zijn? De reden ligt, dunkt mij, voor de hand, dewijl lange pier, van Amsterdam, op zijn 16. of 17. jaar, naar Antwerpen gaande, bij voorkeur, of door de zorg zijner ouders, bij den bejaarden Haarlemschen mandyn, die een zeer deugdzaam leven leidde, zijne inwoning verkoos. Landgenooten, en wel van zoo nabij elkaêr gelegen plaatsen, landden gewoonlijk in die dagen bij elkander aan. Ik mag dus aannemen, dat hij, in 1536, in hoogen ouderdom, te Antwerpen levende, omstreeks 1455 moet zijn geboren. - Nagler zegt, dat hij omstreeks 1450, te Haarlem, geboren zou zijn, en Amsterdam de plaats zijner werkzaamheden was, alwaar hij ook is overleden, doch wanneer, is onbekend. Hij voert aan, dat er van dezen ouden kunstenaar eene kleine, doch slechte houtsnede bestaat, beteekend ja hadin, zooals Heinecke zegt, doch deze gelooft, dat zij, waarschijnlijk, van l. janson is. - Zijn portret komt voor op pl. A. in de 8o.-uitgave van Van Mander, en schijnt naar eene zeldzame houtsnede te zijn genomen, daar onder staat ja madin scil. v. herl; in mijn bezit.
| |
[Manke Heyn. Zie Andriessens. (Hendrik)]
MANKE HEYN. Zie ANDRIESSENS. (Hendrik)
| |
[Mannin, of Mauvin, (Jehan)]
MANNIN, of MAUVIN, (Jehan) wel te onderscheiden van jan mandin, bij Van Mander vermeld, - Zie op MANDYN. (Jan) - was reeds schilder in het begin der XIV. eeuw, en komt als zoodanig voor in de stadsrekeningen van Rijssel, op het jaar 1327. ‘Aoust. A maistre jehan mannin (ou mauvin), paintre, pour avoir painturé, de couleurs à ole, IX Cappes de plonc, servans à la porte Saint-Sauveur, et les pumiaulx et banierettes, la ossi servans, payet pour certain marquiet (Marché) de ce fait à lui LIIJ £ IIIJ S.,’ en in die van 1328: ‘Au mois de May. A jehan mannin paintre, pour estoffes et fachon de IIIJ bannières, fighuires de Kuwes de vin, que on entendoit à presenter à nostre seigneur le duc, à son joyeus advenement, et pour XXV estuchones armoyés, taht de Bourgogne, comme de la ville, pour achefvier et ordonner les boefs que ossi on entendoit à présenter à nostre dit seigneur LIIIJ S. - Ibid. Septembre. A jehan mannin paintre, pour estoffes et fachon de VIJ banierètes de Franche et de Flandres, mises à la couronne parmi le chiel, estant par desseur ycelle armoyet des armes de la ville LX £.’ Zie Le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne etc., Paris, 1849, in 8o.; Introduction p. LXVI.
| |
[Manrique. (Miguel)]
MANRIQUE. (Miguel) Fiorillo, in zijne Geschichte der Mahlerey in Spanien, S. 270, noemt dezen een Vlaming, die een discipel van rubens is geweest, en zich, op het einde der XVII. eeuw, te Malagà vestigde. - Het zal mij niet verwonderen, dat deze naam, die geen zweem van Vlaamsch heeft, op michiel van rycke - welke naam in Vlaanderen zeer bekend is - zou moeten neêrkomen.
| |
[Mans. (Fredericus H.)]
MANS. (Fredericus H.) Het heeft mij ten hoogste verwonderd, dat ik nimmer bij onze auteurs eenig gewag gemaakt vond van het leven of de werken van dezen verdienstlijken kunstenaar, die, in de tweede helft der XVII. eeuw, waarschijnlijk, te Utrecht, bloeide. Hij schilderde land- en dorpsgezigten, stadsvesten,
| |
| |
enz., aan rivieren gelegen, met rijke stoffage, zoowel bij zomer als winter, die zeer natuurlijk, eigenaardig en vol karakter zijn voorgesteld, in den trant van klaas molenaer, doch beter van gehalte. Ik geloof, dat hij de kunst uit liefhobberij heeft beoefend, want, in eene reeks van Catalogussen van 1684-1765, heb ik slechts één stuk van zijn werk gevonden, namelijk, in dien van Terwesten, Een Winter en een Zomer, in dien flaauwen kunsttijd met ƒ35 betaald, terwijl er gelijktijdig voor twee batailles van philip wouwerman slechts ƒ40 werd gegeven. - Eerst in deze eeuw zijn zijne stukken in menigte voor den dag gekomen, en, daar ik er zeker meer dan 25 in Utrecht heb aangetroffen, zoo geeft dit mij aanleiding, om te vooronderstellen, dat hij in de stad, of provinoie van dien naam, moet te huis behooren. Zij zijn gewoonlijk van middelmatig formaat, en het laatste jaarmerk, door mij er op gevonden, was 1677.
| |
[Mans (Arnoud van)]
MANS (Arnoud van) was een leerling van david teniers, den Jonge, en zou, volgens F. Bogaerts, tot de Belgische Schilderschool behooren.
| |
[Mansdale. (Rombaut van) Zie Keldermans. (Rombout)]
MANSDALE. (Rombaut van) Zie KELDERMANS. (Rombout)
| |
[Mansvelt (Jan Izaak van)]
MANSVELT (Jan Izaak van) is bij Immerzeel vermeld, die zegt, dat hij eenige prentjes naar h. meyer geëtst heeft. Ik moet er hier bijvoegen, dat hij zelf naar zijne eigen teekeningen, en ook le gros, er naar heeft geëtst. Dewijl zijne etswerken niet in den handel waren, zijn ze minder bekend; daarom geef ik de mij bekende hier op, namelijk: Een landschap, met eene boerenwoning, waarbij een man met een kruiwagen; op den voorgrond een man en vrouw, met een kind; h. 103, br. 155 str. Ned., zonder de marge, zoo als al de volgende zijn gemeten; beteekend j.j.v.m. inv. et fec. - Een idem, met een breeden weg, waarop een herder, die vijf schapen drijft; links en regts boerenwoningen; h. 96, br. 112 str.; beteekend van mansvelt fec. 1794. - Een idem; op den tweeden grond eene brug, waarop een man op een ezel; onder aan een waterval enz., h. 68, br. 94 str., beteekend idem. - Een idem; op den voorgrond een steenen brug, waarover een man twee muilezels, eene koe en schapen drijft; h. 61, br. 86 str., idem. - Een idem; een kasteel, bij een waterplas gelegen; op den voorgrond twee jagers, die op eenden schieten; h. 65, br. 82 str., idem. - Een watergezigt, met eenige schepen, bij een hoofd; een molen en dorp in het verschiet; op den voorgrond, eene boot met visschers, die een zegen ophalen; h. 56, br. 73 str., idem. - Een idem, bij eene stadswal; op den voorgrond twee mannen, die eene schuit aan wal trekken enz.; h. 58, br. 80 str., idem. - Een Landschap; op den voorgrond een geladen schip, en eene boot, met hooi geladen en met figuren; h. 65, br. 87 str.; de lucht wit, en niet beteekend. - Hetzelfde, de lucht bewerkt; beteekend 1791, en h. meyer inv. - Een idem; een schuit met hooi, waarop een man en vrouw, wordt door twee mannen aan een lijn getrokken; op den achtergrond eene kerk, enz.; h. 66, br. 89 str.; zeer zwakke druk, vóór de beteekening. - Idem, betere druk, beteekend als boven. - Een idem; bij feene vervallen poort, drijft een man drie schapen; bij de poort eene vrouw en een hord; h. 88, br. 65 str., afdruk vóór de beteekening; - Idem, beteekend, als boven - Een idem; een man drijft vier schapen uit eene vervallen poort, bij oude gebouwen enz., twee drukken, in alles, als boven. - Een idem; op den tweeden grond eene boerenwoning, waarop een kruis; bij den ingang een man en vrouw enz.; h, 76, br. 69 str; de beteekening is genoegzaam weggeveegd. - Een idem; bij de overblijfselen van een oud, rond gebouw, in een waterplas, eene vrouw op een ezel, en een man, die zijn kind in de hoogte houdt; op den tweeden grond, een herder, met vee enz.; h. 66, br. 82 str.; niet beteekend. - Een idem; op den voorgrond schijnt een man, in een mantel, met een zittenden boer te spreken; op den
| |
| |
tweeden grond, een boerenhuis, waarvoor een paard gevoederd wordt; in een rond, middellijn 76 str. idem, en ter hempel inv. - Eene roeischuit, met zeven figuren; op den voorgrond, een stuk van een oud palenhoofd; h. 73, br. 136 str., idem, en parcellis delineavit, alleen in schets. - Hetzelfde opgewerkt, in prentteekening. - Een man staande, met een grooten stok in de handen, waarop hij leunt; h. 101, br. 82 str.; heeft geen marge; beteekend, en met het monogram van cornelis saftleven. Het schijnt, dat hij het voornemen had, om al deze prentjes uit te geven, want ik heb twee geteekende Titels, van verschillende grootte, met zinnebeeldig bijwerk, voor mij liggen, waarop in een uitgespannen zeil staat: Paisages et Marines. Gravés par j.j. van mansvelt, 1791. - Ik zag ook een landschapje van le gros, dat naar zijne teekening was geëtst.
| |
[Marcelis. (Otto)]
MARCELIS. (Otto) Bij het artikel van Immerzeel wil ik alleen voegen, dat Dr. Waagen, directeur van het Koninklijk-Museum enz., te Berlijn, in den Catalogus dier Kunstgalerij, onzen Slangen- en Plantenschilder noemt otto marseus van schrieck fec., zoo als op een stuk, door hem beschreven, staat beteekend. Dit is zeker waar, en ik stel alle vertrouwen in den bezadigden, alom navorschenden kunst-literator, hoewel mij die naam nimmer zoo is voorgekomen. Zijn portret vindt men in Houbraken.
| |
[Marcus. (Jacob Ernst)]
MARCUS. (Jacob Ernst) Het bekend etswerk, door Immerzeel genoemd, met den gegraveerden titel door h. klouzing, is getiteld: Het studie-prentwerk van jacob ernst marcus, Lid der IV. klasse van het Kon. Ned. Instituut, en Directeur voor de Graveerkunst bij de Kon. Academie van Beeldende Kunsten. Te Amsterdam, bij S. de Grebber, waarop zijn portret, met een hoed op, door d. sluyter sculp. in fo. Dit Werk is later, met een Hollandschen en Franschen tekst, zijn levensberigt behelzende, en een idem titel in letterdruk, zonder zijn portret, verschenen. Dit portret gaat vergroot uit in aqua-tint-manier, zonder naam (a. van den bosch fec.) Deze portretten zijn genomen, naar een door hem-zelven, fraai in idem manier, doch anders om gewend, vervaardigd, waaronder j.e. marcus. - Zijne verdere bekende gravuren zijn: De gevangenneming van den Russischen Generaal Hermann, bij Bergen, in Noord-Holland, 1799, naar de teekening van dirk langendyk. - De ramp van Leyden, naar de teekening van j. jelgerhuis rz. - Twee bladen, naar jan steen. - Idem, idem, naar jacob cats. - Idem idem, Rookende boeren, naar adriaen van ostade, 1795. - Portret van Menno, baron van Coehoorn, naar netscher. - Een idem, zonder naam, in militair costuum (Graaf van Stirum?) naar h.w. caspari ad viv. del. 1814, in 8o. - Hij heeft ook Prentteekeningen gegraveerd naar teekeningen van a. bloemaert, j. de wit, jan luyken, en andere, in 4o., en in 8o.-oblong.
| |
[Mare. (Johannes de)]
MARE. (Johannes de) Deze beroemde graveur is, met verdienden lof, reeds bij Immerzeel geboekt. Sedert dien tijd, heeft dit uitstekend talent zijn roem in de graveerkunst, steeds in de groote kunstwereld, Parijs, verbreid, alwaar hij nog onlangs gevestigd was, doch om later naar Amerika (Nieuw-York) te vertrekken. Niettegenstaande deze Nederlander elders zijne talenten dienstbaar maakt, heeft toch de kunstwaarderende Vorst, nu wijle Koning Willem II., hem in 1847, voor zijne verdiensten het Ridderkruis der Orde van den Nederlandschen Leeuw geschonken. Verder las ik in de Nieuwspapieren van Augustus 1853, dat hem bij de laatstgehouden Tentoonstelling van kunstwerken, te Parijs, door het Fransche Gouvernement eene Gouden medalje, ter waarde van 500 francs, werd toegewezen, voor zijne gravure, De graflegging, naar titiaan. - Behalve de bij Immerzeel vermelde gravuren, heeft hij, onder meer anderen, nog uitmuntend gesneden: David Wilkie, in den kring zijner familie, naar wilkie. - Het dorps- | |
| |
feest, naar wilkie. - Eene musicerende dame, naar g. terburg. - Van de genoemde gravure naar titiaan heeft hij een proefdruk met wapen hare K.M. de Koningin-Moeder, te 's Gravenhage aangeboden, die Hoogstderzelve zoo welgevallig is geweest, dat zij hern een kostbaren gouden ring met edelgesteenten heeft doen toekomen, ten bewijze van Hare tevredenheid en ingenomenheid met de groote verdienste, die dit kunstwerk onderscheidt.
| |
[Mare. (Pieter de)]
MARE. (Pieter de) Daar Immerzeel zoo bepaald zijn graveerwerk opgeeft, zoo voeg ik er bij, dat hij, behalve de opgegevene, nog meer werken heeft vervaardigd. Ik bezit buiten de genoemde nog een fraai etsje, naar d. teniers, zijnde Een Manshoofd, in profiel, vol karakter, en geestig voorgesteld, beteekend p. de m. f. Ook heeft hij somtijds werken van grooter omvang gemaakt, als; De Afbeelding van den Brand te Rotterdam, voorgevallen den 11. Maart, 1779, van de Maaszijde te zien. Opgedragen aan edelmoedigen. p. de mare sculp. g. haasbroek del. Deze prent is in fo. plano-formaat, en vrij goed, voor een historisch feit van dien aard, uitgegeven. - Eene vrouw bij een ledekant, in onmagt liggende, met een brief in hare hand, waarbij een meid, die haar betreurt, naar frans van mieris, den Oude, in 4o., fraai geëtst, en, naar de beroemde schilderij van lucas van leyden, Het laatste oordeel, op het Stadhuis, te Leyden, bewaard, eene gravure in omtrek, in 3 bladen, gr. fo., zeer zeldzaam. - De prentjes naar christian chalon zijn meestal beteekend p.d.m. sc. - Verder kan ik nog meêdeelen, dat in de kunstverzameling van Mr. J. van Buuren, Baljuw van Noordwijkerhout enz., 1808, op bl. 234, van den Catalogus voorkomt: ‘Het compleete gegraveerde Werk van pieter de mare, discipel van a. delfos, waarin veele etsdrukken, onafgewerkte proefdrukken, meest op O.I. papier, extra schoon en raar, alle door dien kunstenaar bijeen verzameld, bestaande in 155 stuks.’ - Ik bezit zijn geteekend portret in ovaal in 4o., en daaronder pieter de mare, kunstgraveur. Achter staat er op geschreven: ‘Binnen één uur naar 't leven geschets door a. delfos, den 6. Mey 1794.’ Het schijnt mij toe te zijn gemaakt voor eene gravure, welke ik niet ken.
| |
[Marée, (Hendrik godaert de)]
MARÉE, (Hendrik godaert de) een onvermeld kunstenaar, van wien ik het volgende vond geboekt in den Catalogus van Mr. J. van Buuren, Baljuw van Noorwijkerhout, enz., 1808, op bl. 212: ‘Het eigen geëtste werk van hendrik godaert de marée, Neef van den Heere janson. Een patrijshondje, liggende te slapen, met de vier pooten uitgestrekt, na p. janson, in de breedte, 4 maal different. - De wedergâ, op eene andere wijze, 4 maal different. - Een Arcadisch landschap, in de hoogte, met een loopende fontein, na jan van huissen (sic), 10 maal different. - Een landschapje, in de hoogte; op den voorgrond, ter linkerzijde, staat een heer bij zijn paard te wateren, na j. van ostade, 6 maal different. - en, Een dito, na j. van ostade, 6 maal different.’ - Ik moet aannemen, dat deze de marée van een ander geslacht is dan p. de mare, ofschoon beiden te Leyden tehuis behooren, dewijl de genoemde vermogende Verzamelaar aldaar Burgemeester was, en bijna al de verzamelde werken zijner tijdgenooten met aanteekeningen voorzien heeft; - ware het tegenovergestelde 't geval, dan zou hij zich, natuurlijk, vergist hebben.
| |
[Marees. (G. de)]
MAREES. (G. de) Of deze portretschilder een Nederlander is geweest, blijft voor mij nog onzeker; echter vind ik hem niet bij vreemde auteurs vermeld. Ik heb alleen van zijn werk gevonden het Portret van Unico Willem, Graaf van Wassenaar, in het harnas, met de Duitsche orde van St. Jan versierd, zooals die gravure, door j. houbraken, in Wagenaar's Vaderlandsche Historie voorkomt: dus heeft de marees in het midden der vorige eeuw gebloeid. Zijn portret
| |
| |
se ipse p. is door j.j. haid sc., in mezzo tinto. - Fiorillo, Geschichte der Mahlerey in Frankreich, S. 427, noemt wel een historieschilder, des marés, die in Italië heeft gearbeid, en in Toscanen is overleden, doch in later tijdvak, hetgeen, naar mijn inzien, onzeker is, weshalve die naam dus hier niet voor goed kan aangenomen worden.
| |
[Mariënhoff (Abraham en Gelis van)]
MARIËNHOFF (Abraham en Gelis van) vond ik als glasschilders, in de tweede helft der XVII. eeuw, te Utrecht, vermeld, en zijn waarschijnlijk verwanten. ‘Item abraham van marienhoff, voor glasen in 't Tuchthuys mette annexe woningen, 80 gulden. - Item een glas met Stadtswapen in St. Pieterskerk, 100 gulden.’ Kameraarsrekening, 1677. Item gelis van marienhoff, van leverantie ende reparatie van de glazen, mettet schilderye van 't Stadtswapen in de Aelmoesenierskamer, 137 gulden, 7 s. en 8 penn. Kameraarsrekening, 1657, bij Dodt, Archief, III. deel.
| |
[Marinkelle (Joseph)]
MARINKELLE (Joseph) is bij Immerzeel vermeld; ik voeg er bij, dat zijn portret bij Van Eynden en Van der Willigen voorkomt.
| |
[Marinus, (Ignatius)]
MARINUS, (Ignatius) almede bij Immerzeel vermeld, doch zonder voornaam, en die zijn bloeitijd, als kunstgraveur, omstreeks 1630 stelt. - Heller (L.) berigt ons, dat hij, omstreeks 1587, te Antwerpen, werd geboren, en beschrijft tevens eenige zijner voortreflijke gravuren, naar rubens en j. jordaens. - Naarden laatste heb ik voor mij liggen een prentje in 4o. voorstellende Maria met het Kind Jezus, dat een appel in de hand heeft. Hij heeft mede naar m.a. de caravaggio en van dyck gesneden. - Bryan-Stanley zegt, dat hij ook ignatius cornelius marinus genoemd werd. Welligt was deze aan johannes marinus - Zie aldaar. - verwant.
| |
[Marinus. (Johannes)]
MARINUS. (Johannes) Pieter Terwesten, Ms., vermeldt, dat hij ‘een Hagenaar van geboorte was, dog onzeker in welk jaar, en schoon vermeent werd, dat alexander petit zyn meester geweest is, zoo is 't echter zekerder te melden, dat dezelve historiën geschildert heeft, terwyl Ao. 1658 ter Confreriekamer van hem bekent is geweest een historiestuk, verbeeldende Hagar in de woestyne, die door den Engel water werd aangewezen, om haar zoon Ismaël te drenken, en hetwelk met kennisse der Regenten, door hem den 4. Juny, 1659, weder terug genomen is. Voorts blykt uit de lyst van 't jaar 1665, dat hij alstoen ook nog een medelid of confrater der Confrerie was, dog nimmer in de regering derzelve geweest, nog nergens ook beschreven zynde, is dus onbekend, waar en wanneer dezelve is overleden.’ Welligt was hij aan ignatius marinus, - Zie aldaar. - verwant.
| |
[Marken. (Johannes van)]
MARKEN. (Johannes van) Hoewel geboortig van Dusseldorp, heeft hij echter, een tijd lang, te 's Hage gewoond, en is vandaar weêr naar zijne geboorteplaats vertrokken, zoo als Pieter Terwesten, Ms., op het jaar 1754 zegt. Verder meldt deze, dat hij Landgezigten en moderne Gezelschapstukken schilderde, daar hij ‘gans geen onbedreven meester in was,’ redenen, die het voor mij noodzaaklijk maken, hem hier te vermelden, dewijl er ongetwijfeld van zijn werk in ons land voorkomt, en men te vergeefs bij eenig auteur naar hem mogt zoeken, waardoor hij al ligtlijk voor een Nederlander gehouden worden zou.
| |
[Marlais, of Marlois (....)]
MARLAIS, of MARLOIS (....) Ik bezit een spotvoorstelling der Fabel van de Koeijen, den Herder en den Wolf, waar boven eene zeer goed geëtste prent, met het onderschrift: Vette koe van Farao, gy moet weeten, - Dat gy van de magere kunt worden gegeten, marlais; daaronder een gedrukte tekst, tot verklaring der Fabel, die op de Fransche invasie in ons land, 1672, doelt, met het adres: Tot Amsterdam gedruckt voor Coppen Heerschaps, in de Spiegel voor de
| |
| |
Raesheeren, in plano. Het geheel is als uit de School van romyn de hooghe afkomstig, waartoe de vervaardiger, zeker, heeft behoord. - Het komt mij voor, dat er, hoewel naamloos, platen in het bekende Werk, De Actiehandel, worden gevonden, die door denzelfden kunstenaar zijn gemaakt. - Later zag ik een prentje in 4o., zijnde eene spotprent, die mede tot het bovengemelde tijdvak behoort, voorstellende Twee hollende paarden, voor een wagen gespannen, door een Franschen Mercurius gemend, waarvan sommige personen afvallen, en er reeds een op den grond ligt, die overreden wordt, gelijk ook de Godsdienst, de Unie, Oranje enz. door de paarden worden vertrapt enz. Het Fransche geld daalt uit den hemel neder. Het geheel schijnt op Amsterdam te doelen. Onder de plaat leest men: Twee Paarden. Dronkenschap en Eersucht, syn aen 't hollen. Al sou het land vergaen, wy willen harde bollen. marlois f. Dus op twee prenten, door één-en-denzelfden persoon vervaardigd, twee verschillende namen.
| |
[Marmé (Johannes Conradus)]
MARMÉ (Johannes Conradus) was een bekwaam stempelsnijder, en werd den 3. November, 1757, als zoodanig, aan de provinciale Munt- en Zegelkamer, te Utrecht, beëedigd, vanwaar hij, in 1763, naar Kleef vertrok. Van zijne hand zijn bij ons bekend eenige in grootte verschillende penningen, op het doortrekken van HH. HH. den Prins en Princes van Oranje, te Amsterdam, den 12. Mei, 1747, die aan de gewapende burgerij geschonken werden. Hij schijnt dien stempel niet alléén te hebben gesneden: op de voorzijde staat: marmé excudit., en op de keerzijde l.e.n. Zie Dr. Wap, Astrea, 1854, bl. 216, en over een merkwaardig werk, hetwelk hij bezat, op CALCKER, (Jan van) alwaar hij, bij vergissing, alleen conrad genoemd is.
| |
[Marmé (Jan Willem)]
MARMÉ (Jan Willem) was een broeder van den voorgaande, die hem als stempelsnijder der Utrechtsche provinciale Munt opvolgde, en, als zoodanig, den 6. Februarij, 1764, den eed heeft afgelegd. Ongehuwd zijnde, werd hij, in 1814, op ver gevorderden ouderdom, koster van de Domkerk, te Utrecht, welke betrekking hij tot zijn dood, in 1826, bekleedde. Kort daarna werd zijne aanzienlijke Verzameling Munten, Penningen en hoogstmerkwaardige Zeldzaamheden, door zijne twee zusters, die bij hem inwoonden, in het openbaar, aldaar, verkocht. - Zie Dr. Wap, Astrea, 1854, blz. 216.
| |
[Marne (Jean Louis de)]
MARNE (Jean Louis de) is reeds bij Immerzeel beschreven. Ik heb er bij te voegen, dat hij ook de etsnaald heeft gevoerd, waarvan als bewijs voor mij ligt: Een landschap, waarin als hoofdzaak een groep landlieden, die naar de markt trekken, met gevogelte enz. ieladen; vooraan is eene vrouw, op een ezel gezeten, in gesprek met een man en vrouw, die achter haar loopen, en waar nevens een koe, schapen, eene geit en een hond: op den tweeden grond, eene gothische fontein en een hooge boom, met daarbij eene vrouw en vee, dat uit een bak drinkt enz.; h. 218, br. 288 str. Ned., zonder de marge; eene fraaije ets, goed geteekend, en in den stijl der ordonnantiën van n. berchem gedacht.
| |
[Marneffe (P.J. de)]
MARNEFFE (P.J. de) heeft niet alleen de kunst beoefend, maar op lateren leeftijd ook kunsthandel gedreven. In 1824, heb ik hem, te Utrecht, als zoodanig, ontmoet; toen woonde hij te Brussel, en had een zoon, die zich op het landschapschilderen toelegde, zoodat ik van meening ben, dat de bekwame landschapschilder françois de marneffe, bij Immerzeel geboekt, zijn zoon zijn zal.
| |
[Marolois, (Samuel)]
MAROLOIS, (Samuel) een mathematicus, vooral zeer bekend door zijne Werken over de Perspectief, en wiens naam van Franschen oorsprong schijnt te zijn, doch zijne werken zijn in Holland geschreven en uitgegeven. In de oorspronklijke bescheiden lees ik omtrent hem het volgende: ‘Is samuel marolois, tot eene vereeringe, toegeleyt, de somme van hondert gulden, voor seecker Bouck der
| |
| |
Perspective, by hem aen hare Ho. Mo. gedediceert, gepresenteert ende uytgegeven.’ Resolutie der Staten-Generaal, 8. Mei, 1615, bij Dodt, Archief VI. deel. - Dit is dus de eerste druk; in 1628, verscheen bij Jan Jansson, te Amsterdam, eene Fransche en Hollandsche, en in 1647 eene Latijnsche uitgave. Bij denzelfden Jansson zijn de volgende, door j. marolois geschreven Werken uitgegeven, als: in 1644, Artis muniendi sive fortificationes etc. 2 vol. fo. - In 1647, Perspectiva en Architectura etc. van joannes vredemanni frisii, 2 vol. fo., en in 1662, Opera mathematica enz., zijnde al de genoemde oude drukken en titels, sedert 1644, met een nieuw-gegraveerden titel er voor, het publiek op nieuw aangeboden.
| |
[Marot, (Daniel) de Oude]
MAROT, (Daniel) de Oude, is bij Immerzeel vermeld, doch zonder zijn geboortejaar enz. op te geven. Hij was de zoon van den beroemden Franschen Architect en Graveur, jean marot, en werd, in 1650, te Parijs geboren. Hij heeft vele platen in den stijl van zijn vader gesneden, en, met eenige van dezen, onder den titel van Receuil des Planches des Sieurs marot, père et fils, te Parijs uitgegeven. Verder heeft hij, van tijd tot tijd, afzonderlijke Werken het licht doen zien, alle betrekking hebbende op bouwkunde en bouwkundige versieringen, later, in 1712, te Amsterdam, te zamen uitgegeven. De volgende kunstprenten zien van hem het licht: De Haagsche Kermis, met de Schuttery onder de wapenen, die HH. KK. de Prins en Princes van Oranje begroeten, in 2 gr. bladen. - De Amsterdamsche kermis, met de gewapende Burgery, in 2 gr. bladen. - Afbeelding van het groote Bal, gegeven by H.K.H. Mevrouw de Princesse van Oranje, December, 1686, op de zaal van Oranje, in 't Haagsche Bosch, ter eere der geboorte van S.H. den Prins van Oranje enz., in 2 gr. bladen. - Het inwendige van de Audiëntie-zaal in den Haag. - Een gezigt op het huis Voorst. - Overwinning en Victorie, op het geallieerde Frankryk en Spanje behaald, 1702, gr. fo. - De stad Besançon en Maastricht, 2 bl. f o. - Seize emblêmes pour le Mausolée de Marie Thérèse, Reine de France, 1683, naar de vinding van a. benoit. - Nouveau livre de Tableaux, de Portes et de Cheminées, inventées et gravées par d. marot, 22 bl. in fo. - Nouveau livre de Peinture de Salles et d'Escaliers, idem, idem, als boven, in fo. oblong. - Nouveau livre de Departements, etc. als boven. - Livre de Décoration différente, als boven, 1702. - Nouveau livre de Platfonds, als boven. - Nouvelles Cheminées, faites en plusieurs endroits de la Hollande, als boven. - Premièr et second livre d'Ornements, als boven. - Nouveau livre de Serrurie, als boven. - Nouveau livre de Berceaux et Trillages, als boven. - Nouveau livre de Parterres, als boven. - Livre de Fontaines, als boven. - Livre de Statues, prôpres à tailler en marbre et en pierre, et aussi en métal, als boven. - Vases de la maison Moyale du Loo, als boven. - Nouveatt livre de Vases etc., als boven. - Nouveau livre d'Orfèvrerie, als boven. - Nouveau livre d'Ornements pour l'utilité de Scupteurs et d'Orfèvres, als boven. - Manefieike Carosse van Syn Majesteyt van Groot-Bretagne, gemaeckt in de Haegh, den 21. Julij, 1698, als boven, en meer anderen, allen in mijn bezit. Ook bezit ik zijn geteekend portret, in 8o.
| |
[Marot, (Daniel) de Jonge]
MAROT, (Daniel) de Jonge, werd, te 's Gravenhage, in 1700, of 1701, geboren, en was een leerling van zijn vader, den Architect van dien naam. Hij ‘schilderde universeel alles, wat hem voorkwam.’ Ook hield hij zich, door den heerschenden smaak van dien tijd, veel bezig met het schilderen van grot- en fonteinwerken. Op gevorderden leeftijd, kocht hij zich in het zoogenaamde Leprozen-huis, aldaar, waarin hij, in 1773, is overleden. Uit Terwesten, Ms., die, op dit artikel, Van Gool verwijt, ‘dat, niettemin hy jaren in ééne buurt met hem heeft gewoond en
| |
| |
hem zeer wel gekend heeft, hy echter in zyne beschryvinge geen het minste gewag van hem maakt.’
| |
[Marchall (....)]
MARCHALL (....) was een Vlaamsch schilder, die zich te Parijs tot kunstenaar vormde, en ook met bijval daarin slaagde. Hij schilderde voortreflijke zee- en havenstukken. In het Prachtwerk van den Graaf Raezynski, over de nieuwe Duitsche kunst, wordt van hem melding gemaakt, en in het Kunstblatt, 1836, vinden wij, zegt Nagler, den dood van zekeren marchal aangekondigd; doch of het die van dezen kunstenaar is, hebben wij niet kunnen te weten komen.
| |
[Marrebeck. (J.)]
MARREBECK. (J.) Bryan vermeldt dezen kunstgraveur, als, waarschijnlijk, in Holland geboren, en die, zooals hij zegt, omstreeks 1700 aldaar bloeide. Hij bezit eenige portretten van hem, in mezzo-tint gegraveerd. - Ik denk, dat hij wel dezelfde zal zijn, als m. marrebeck, - Zie aldaar. - tenminste, de naam zou wel tot één zijn te brengen, het verschil blijft dan nog, of er een j. en m. marrebeck heeft bestaan, wat ik insgelijks betwijfel.
| |
[Marrebeck, of Marebeek (M.)]
MARREBECK, of MAREBEEK (M.) was een kunstgraveur en uitgever, dien ik nog nergens heb vermeld gevonden. Zijn werk is slechts van middelmatige verdienste, te oordeelen naar eene prent, in zwarte kunst, in mijn bezit, zijnde het Portret van Paus Alexander VIII., met een Latijnsch en Hollandsch vers, in gr.-fo. Welligt bestaat er beter werk van hem, dan de genoemde afbeelding, die in 1689 is uitgegeven, toen die Paus verkozen werd. - Later zag ik nog eene prent, in dezelfde kunst bewerkt, doch van wat beter gehalte, zijnde het Portret van Maria Anna Hispaniae Regina, beteekend m. marrebeek fecit et exc., in 4o. De eerstgenoemde prent is beteekend m. marebeek fecit.
| |
[Marseus van Schrieck. (Otto) Zie Marcelis. (Otto)]
MARSEUS VAN SCHRIECK. (Otto) Zie MARCELIS. (Otto)
| |
[Marsse, de Jonge. (Jan) Zie Martsen, (Jan) de Jonge]
MARSSE, de Jonge. (Jan) Zie MARTSEN, (Jan) de Jonge.
| |
[Marteau, (Gilles de) de Oude, en de Jonge. Zie voor beiden, op Demarteau. (Gilles)]
MARTEAU, (Gilles de) de Oude, en de Jonge. Zie voor beiden, op DEMARTEAU. (Gilles)
| |
[Martenasie, of Martinasie (Pieter Franciscus)]
MARTENASIE, of MARTINASIE (Pieter Franciscus) wordt bij Immerzeel, verkeerdelijk, alleen pieter genoemd. Ik voeg er hier bij, dat hij de zoon was van franciscus, en van Petronelle van Neckens, en geboren werd te Antwerpen, waar hij, in de kathedraal, den 11. December, 1729, is gedoopt. Den 6. Februarij, 1762, aanvaardde hij de benoeming van Professor Directeur der Akademie van Antwerpen, en gaf tot een geschenk twee zijner gravuren, als eene naar de schilderij van nicolaas berchem, de andere naar die van jean-baptiste greuze. Den 10. September, 1764, verleende Prins Karel van Lotharingen, Gouverneur-Generaal der Oostenrijksche Nederlanden, hem den titel van zijn gewoon graveur. - Van zijne fraaije gravure, De Sabynsche Maagdenroof, naar rubens, gaf hij, in 1769, een der eerste afdrukken aan gemelde Akademie ten geschenke, en den 15. Maart, 1770, legde hij zijne betrekking neder, waarna hij den 3. October, 1789, overleed. - Zie Catalogue du Musée d'Anners, 1857. - In het Jaerboek van St. Lucas der Stad Antwerpen enz. Ibid., 1855, wordt hij martinasie genoemd. - Het schijnt, dat hij zijn werk lang onderbanden had, want ik vond aangeteekend, in de Levensbeschryving van p.p. rubens enz., Amsterdam, 1774, bl. 385, (door Izaak Schmidt,) dat hij reeds in 1761 aan de gravure De Sabynsche Maagdenroof, destijds in het bezit van Mevrouw de Weduwe Bosschart, te Antwerpen, was begonnen, ‘,en, ondanks de groote vlugheid van dezen graveerder, heeft hy de liefhebberyen als doen kwynen, gedurende een tyd van negen jaaren, om een exemplaar voor 9 guldens te koopen.’ - Zijn Portret, levensgroot, door andreas cornelis lens geschilderd, hem voorstellende, bezig met aan de laatstgemelde
| |
| |
koperen plaat te arbeiden, is door hem, den 9. October, 1762, aan de Akademie, te Antwerpen, geschonken, en in het Museum aldaar geplaatst.
| |
[Martens (Bartolomeus)]
MARTENS (Bartolomeus) vond ik, bij Houbraken, op de Lijst der Roomsche bentbroeders, als Bokaal, en in eene daarbij gevoegde Noot: ‘,Konstig goudsmit, van Antwerpen,’ vermeld.
| |
[Martin (Corneille)]
MARTIN (Corneille) is een teekenaar, en, welligt, ook graveur geweest, die, op het laatst der XVI. eeuw, te Antwerpen, bloeide, doch uit Zeeland geboren was. Ik heb alleen zijn naam, als zoodanig, vermeld gevonden op den Titel van het volgende Werk: Les Généalogies et anciennes descentes des Forestiers et Comtes de Flandre, avec brièves descriptions de leurs Vies et Gestes, le tout recueilly des plus véritables, approvées et anciennes Croniques et Annales qui se trouvent, par corneille martin, Zelandoys, et ornées de portraits, figures et habitz, selon les façons et guises de leurs temps, ainsi qu'elles ont esté trouvées ès plus anciens tableaux par pierre balthazar, et par lui-mesme mises en lumière. En Anvers, chez J.B. de Vrints, imprimé par Jaques Mesens, 1598, petit in-fo. Datzelfde Werk is nog eens aldaar verschenen, in 1612, en waarvan de Titel aldus begint: corn. martin, Généalogie des Forestiers et Comtes de Flandres etc. - Zie verder nog over hem op BALTHAZAR. (Pierre) - Paquot zegt, dat hij, omstreeks het midden der XVI. eeuw, in Zeeland, werd geboren, en nog in 1612, blijkens de uitgave van Les Généalogies etc. boven vermeld, leefde. Dit blijkt mij niet, maar wel, dat Paquot de uitgave van 1598, door martin aan Albertus en Isabella opgedragen, niet heeft gekend. Zoo dat werklijk met die eerste uitgave heeft plaats gehad, dan moet ik de latere mededeeling, in de Nehalennia, Jaarboekje voor Zeeuwsche Geschiedenis enz., 1849, blz. 233, als afdoend bewijs voor zijn geboortejaar, door den Heer Van Oosterzee opgegeven, zeer betwijfelen, want die zegt: ‘ware 's mans Histoire armorial des très-illustres Chevaliers de l'Ordre de la Toison d'or in 't licht gegeven, dan zou men weten, dat martin een Domburger was. In de Préface aux lecteurs voor dit Werk, medegedeeld door Dr. Schotel (Iets over H. van Beverningh en B. van der Dussen, blz. 161), noemt hij zich Domburgh Zélandois, agé de 80 ans. Zulks werd geschreven in 1580, zoodat deze schrijver in 1500 geboren is.’ Dit jaartal, en dat van 1598 zal dus ook nog, om tot het juiste jaar zijner geboortejaar te geraken, moeten vereffend worden.
| |
[Martini. (B. en D.)]
MARTINI. (B. en D.) Van den eerste bezit ik eene Prentteekening, vervaardigd in de bekende manier van ploos van amstel, naar eene teekening van jan luiken, De Doop van den Moorman in de Jordaan voorstellende, in 8o.-oblong. Meer is mij niet van hem bekend, en ik vermeen, dat hij een kunstliefhebber is geweest, die te Amsterdam t' huis behoort. - Den tweede vond ik bij Nagler, als kunstgraveur van Drazowa (sic), in Holland, vermeld, die omstreeks 1720 geboren werd, doch niet tot de voornaamste kunstenaars in dat vak behoorde. Hij moet, zegt hij, naar de adressen zijner gravuren te oordeelen, langen tijd te Hamburg hebben vertoefd, en noemt van zijn werk het Portret van Molière, zittende aan eene tafel te schrijven; d. martini a Drazowa delineavit et sculpsit. Hamb., 1751, alsmede de prenten voor de Hoogduitsche uitgave van Molières Werken; Hamburg, 1752, zijnde gedeeltelijk met de zaamgevoegde letters d.m. en a d.b. (a Drazowa Batavus) beteekend, benevens nog andere zijner werken. - Waar nu dit Drazowa, dat Nagler in Holland plaatst, gelegen is, weet ik niet, en moet het bestaan van dien naam in ons land zelfs betwijfelen.
| |
[Martini. (Johannes)]
MARTINI. (Johannes) Zie op MARTYN VAN ANTWERPEN.
| |
[Martini, (Peter)]
MARTINI, (Peter) in de graveerschool meer bekend als peter merecinus, miricenys, miricinus, of myriginus, is door Immerzeel, op dien laatsten naam
| |
| |
vermeld. Hij was een Vlaamsch graveur, die omstreeks 1550 bloeide, en verscheiden ongewone en wonderlijke voorstellingen, naar jeronimus bos, breughel en anderen gesneden heeft. Tevens was hij prentverkooper, te Antwerpen, en zijn naam komt op onderscheiden prenten voor, bij Jeronimus Cock uitgegeven, die het jaartal 1567 voeren, en met pet. merecinus sc. beteekend zijn. Eene zoodanige prent is in mijn bezit, voorstellende De wijze en dwaze Maagden, in fo., naar den Boeren breughel, eene zamenstelling ernstig, doch tevens zóó wonderlijk voorgesteld, dat, bij de beschouwing daarvan, zeker, ieders lachspieren zullen worden aangedaan.
| |
[Martino De Gant. Zie op Gend. (Marten van)]
MARTINO DE GANT. Zie op GEND. (Marten van)
| |
[Martsen, (Jan)]
MARTSEN, (Jan) de Jonge. - Zie bij mij op JONGE. (J.M. de) - Het is meer dan waarschijnlijk, dat er een kunstenaar jan martsen bestaan heeft, die zijn vader was, weshalve hij, om zich te onderscheiden, de Jonge geschreven heeft.
| |
[Martyn van Antwerpen.]
MARTYN VAN ANTWERPEN. Bij Vasari vindt men een bepaald artikel over dien beroemden graveur, een der eersten, die deze kunst in het koper beproefd en met het beste gevolg behandeld heeft. Daar ik hem in opvolging vond gerangschikt bij den Italiaanschen uitvinder der kopergravure maso finiguerra, van Florence, die, volgens de berigten van Bryan-Stanley, uit Zani en Ottely ontleend, in 1418, of 1410, zou geboren zijn, en dat hij door albrecht durer in die kunst werd gevolgd, alsmede, dat michel angelo in zijne jeugd eene schilderij naar eene zijner prenten heeft gemaakt, - zoo kan men gereedelijk daaruit afleiden, dat martyn omstreeks de eerste helft der XV. eeuw werd geboren. Het komt mij vreemd voor, dat ik dezen martyn nergens vond vermeld, dewijl Vasari toch berigt, dat hij een uitstekend schilder was; en hierdoor ontstaat de vraag, of Vasari zich in de opgave der stad Antwerpen ook kan hebben vergist (dat mij meermalen bij dien auteur is voorgekomen), en of het soms martyn van gend, of martyn van holland, die beiden bij hem voorkomen, zal moeten wezen? te meer, daar Guicciardini wel de twee laatste, doch geen martyn van antwerpen opgeeft, en, met Vasari bevriend zijnde, hem alle inlichtingen nopens de Nederlandsche kunstenaars, voor zijn Werk, heeft bezorgd, Hoe het zij, en zonder daarover alsnog te kunnen beslissen, zoo wil ik, om der kunst-geschiedenis wil, hier laten volgen, wat Vasari over hem heeft medegedeeld; namelijk, na den oorsprong der Graveerkunst in zijn land, te hebben verhaald, zegt hij: ‘De uitvinding van deze graveerwijze was reeds in Vlaanderen doorgedrongen; martyn, beroemd schilder van Antwerpen, vervaardigde eene menigte prenten, waarvan hij een groot gedeelte naar Italië zond, en die op deze wijze waren beteekend: m.c. De eerste, welke hij uitgaf, stelde voor De vijf dwaze Maagden met hare uitgebluschte, en De vijf wijze Maagden, met hare brandende lampen, en een Christus aan het kruis, waarbij St. Jan en de Moeder Gods. Dit laatste stuk was zoo schoon, dat de Florentijnsche miniaturist gherardo het met de burin copiëerde. Deze proef gelukte volkomen, doch de dood verhinderde hem, dit verder te herhalen. Spoedig daarna graveerde martyn van antwerpen De vier Evangelisten, gevat in vier cirkelvormige medaljons. - Christus met de Twaalf Apostelen. - Veronica, met zes Heiligen. - Wapens van Duitsche (Vlaamsche?) Edelen, door figuren gedragen. - Pilatus zijne handen wasschende; - en: De stervende Maagd, in het midden der Apostelen. Deze gravure is eene der schoonste werken van martyn. Ook heeft hij op gelijke wijze de Tentatie van St. Antonius uitgegeven, waarbij een aantal monsters, in alle mogelijke gedaanten, die maar uitgedacht kunnen worden, zich vertoonen. Deze plaat behaagde zoodanig aan den jeugdigen michel angelo, dat hij dit onderwerp dadelijk in olieverf overbragt.’ -
| |
| |
Bij Nagler vindt men hem op johannes mertens, ook martini martin en martin van antwerpen, als één-en-denzelfden persoon vermeld, dien men, zegt hij, in de Nederlanden met martin schongauer verwisseld heeft. Deze mertens komt op het jaar 1478, als Lid van het St. Lucasgild, te Antwerpen, voor, en leefde nog in 1487. - Heller verwijst naar marten schön, doch geeft geene teregtwijzing. Dat deze kunstenaar bestaan heeft, zegt Nagler, is zeker.
| |
[Massyn, (...)]
MASSYN, (...) een beeldhouwer, die in de eerste helft der XV. eeuw, te Audenaerde, bloeide. In de Archiven van het O.L. Vrouwe Gasthuis, aldaar, vindt men op het jaar 1440 vermeld, dat hij met Christiaen, den schrijnwerker, en Jan Ammilleur, eenige werken, welke pierard delahaye, - Zie aldaar. - voor het gemelde Gasthuis moest maken en in den steek gelaten had, heeft voleind. Ziehier de mededeeling uit het genoemde Archief: ‘Ende 't surplus van de vors. taswercke heeft men moeten doen vulmaken met anderen werclieden, gelyc hiernaer verdaert: Item betaelt den XIIJ. dach van Ouste, Kerstiaen, den scrynmakere, van der nieuwer lys te makene, die begonnen was by pierard vors., van V daghen, te VJ sch. ende zynen cost sdaeghs, compt XXXIJ sch. VI den. Item ten zelven daghe betaelt massyn, snidere, ter causen van der selver lys, van IIIJ daghen, te IIIJ sch. sdaeghs, mids zynen coste, compt XVI sch. Item ten zelver daghe (XXIsten dagh van ouste) betaelt Kerstiaen den serynmakere, van der nieuwer tafle te makene in de grote sale, ende van den lys XVIIJ sch. Item ten selver daghe betaelt Jan Ammilleur, scrynmakere, van den vors. wercke te helpen makene XVIIJ sch. Item betaelt jacob lampin - Zie aldaar. - van den inghelen die up de vors. lys staen te vulsnidene (af te beeldhouden) XVIIJ sch.’ - Zie over dit medegedeelde berigt, aan het slot van het Artikel pierard delahaye, de bron waaruit ook dit is overgenomen.
| |
[Mast. (Herman van der)]
MAST. (Herman van der) Van Mander vermeldt dezen kunstenaar onder de leerlingen van frans floris, als ‘geboortig van Brielle, en thands (1604) wonende te Delft. Deze ging na den dood van frans floris, zyn meester, wonen by frans franken, by wien hy copiëerde een kruisdrager van floris, die de eene hand op een witachtig kruis hield; en vermidts toen op het kruis van het origineel een beest of spin met lange pooten kwam zitten, bootste hy dat diertje na op zyne kopy, en nam de schaduwe er van, en voorts alles naauwkeurig in acht. De meester, boven komende, zeide: ik zie wel, dat gy niet naarstig gearbeid hebt, want de spinnen uw werk besch....., en wilde het diertje met zyn hoed wegjagen, doch werd, ziende, dat het geschilderd was, verlegen, en gebood, dat men het zou laten staan, en niet wegvegen. herman dit zyn medegezel gheldorp des anderen daags vertonende, vertelde hem tevens het voorgevallene met zyn meester, en roemde, uit boert, dat Zeuxis de vogelen, doch hy zyn eigen meester bedrogen had. van der mast begaf zich naar Parys, en woonde twee jaaren by den Aartsbisschop van Bourges, by wien hy een St. Sebastiaan schilderde, en in dat stuk den muilezel van den Aartsbisschop te pas bragt met allerlei betredene en onbetredene kruiden, zo bestipt naar het leven gevolgd, dat het een en ander door veelen en ook door 's Konings lyfarts gekend werd. Dat stuk bragt te weeg, dat de Heer De la Queste, Ridder, President en Procureur Generaal van den koning van Vrankryk, hem van den Aartsbisschop verzocht. By dezen Heer bleef hy zeven jaren, en genoot, gedurende dien tyd, een goed onthaal en veel vriendschap. Vier jaren was hy Escuier, dat is schildknaap (of leyonker) van de gemalin van den gemelden Heer De la Queste, die eene der Staat-dames van de Koningin was, weshalve hy haar alomme in haare koets verzelde. Op eenen vastenavond gaf de Koningin, Moeder van den Koning, zelfs hem het rapier, en wilde, dat hy het,
| |
| |
ten teeken van Adeldom, in tegenwoordigheid van de zoo even gemelde Dame ten verzoeke van welke die gifte geschiedde, en andere edele Heeren en Vrouwen dragen zoude; doch die weelde was oorzaak, dat hy in de kunst weinig vorderde, daar hy, in tegendeel, zoo in het portraitteeren als anderzins veel verder gekomen zoude zijn, wanneer hy in zyne vorige naarstigheid had blyven volharden.’ - Ik heb van zijne kunst gevonden in den Catalogus der Teekeningen van Ploos van Amstel, bl. 209, Nr. 15: ‘De standvastigheid van Mucius Scevola; met de pen en roet, door h. van der mast.’
| |
[Mast. (Jan van der)]
MAST. (Jan van der) Immerzeel meldt, dat hij, met jacob cressant, het gewezen buitenverblijf, genaamd Zijdebalen, nabij Utrecht, van Van Mollem, met beeldhouwwerk heeft helpen versieren. Ik kan zulks wel aannemen, doch dan moet van der mast dit op reeds gevorderden leeftijd gedaan hebben, dewijl zeker stuk werk van hem, van veel vroeger dagteekening is, namelijk in de gewezen Vierschaar, die in de thans aanwezige vestibule van het Stadhuis te Utrecht, heeft bestaan, en geheel van eikenhout, in den bouwstijl van de XVII. eeuw was bewerkt, bevond zich een beeldje, De Geregtigheid voorstellende, in eene daarvoor bestemde afdeeling der betimmering geplaatst. Dit beeldje is zeer goed van hout vervaardigd, en geeft blijken van eene bekwaamheid, waardoor de nagedachtenis van van der mast als Utrechtsch beeldhouwer, voor de vergetelheid moet blijven bewaard. Dit beeld, het éénige van hem in Utrecht bekende kunstwerk, wordt op het Archief aldaar, bij vele andere merkwaardigheden, bewaard.
| |
[Masyn. (M.) Zie bij Immerzeel op Mozyn, (Michiel)]
MASYN. (M.) Zie bij Immerzeel op MOZYN, (Michiel) en bij mij op MOSYN. (Michiel)
| |
[Maten. (Jehan)]
MATEN. (Jehan) In de Archiven van Rijssel, vind men, in de oude Graaflijke Rekenkamer der Hertogen van Bourgondië, op het jaar 1386-87, het volgende aangeteekend: ‘A jehan maten pour entertaillier les ymages IIc LXIIIJ liv.’ Zie le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne etc. Paris, 1849, in 8o. Tom I, Sec. partie, p. 10.
| |
[Matham. (Adriaen)]
MATHAM. (Adriaen) Behalve het graveerwerk, bij Immerzeel opgegeven, als door hem vervaardigd, en dat zich alleen bij de Graven van Holland, in het Oude Goudsche Chronyckje voorkomende, bepaalt, welke hij niet in 1626, maar in 1620 heeft gemaakt (Zie de eerste en laatste prent.) voeg ik er hier nog een aantal mij bekende bij, als: het Portret van James Graham, Marquis of Montrose, zeldzaam. - Pieter Bor, Christiaansz., naar frans hals. - D. Sibrandus Sixtius Oisterurius, naar n. moyaert. - De gouden eeuw, naar h. goltzius. - Een oud man, die eene jonge meid minnekoost, haar zijn geldbeurs aanbiedende, naar denzelfden. - Twee bedelaars, de man op de viool spelende, en de vrouw zingende, naar a. van de venne. - Een gevecht tusschen zes grotesque figuren, met keukengereedschappen, naar denzelfden. - Ik bezit nog een zeldzaam Boekje, getiteld: a. van de venne, Sinnevonck op de Hollandsche turf enz., 's Gravenhage, 1634, in 12o., vierkant formaat, waarvoor de prentjes door hem gesneden zijn. Het Portret van den auteur is niet door hem, maar door daniel van bremden fecit. - In het Werk, in zeer gr. formaat, van G. Thibault, l'Académie de l'Epée etc., te Antwerpen, in 1628, uitgegeven, zijn eenige prenten door hem gesneden; hieruit mag men echter zijn talent niet beoordeelen, want de onderwerpen zijn zoo bepaald meetkunstig volgens die leer voorgesteld, dat alle vrijkeid, welke de kunst tot bevalligheid vordert, daaruit verbannen is. - Ook in Cats Werken, vindt men van zijn graveerwerk, als in Onlust, ontstaen in de lust, blz. 258, een fraai prentje, naar a.v. venne inv., en in het Geestelyck Houwelick, bl. 84, in 4o., De geboorte van Jesus, met de Herders, naar j. matham. - De oude Füssli spreekt van eene
| |
| |
reis die a. matham, in 1700, in Barbarije, ondernomen nad, en zegt, dat hij aldaar zelf de natuurzeklzaamheden afteekende; doch, Nagler zegt, te regt, dat dit een andere matham moet geweest zijn.
| |
[Matham. (Jacobus)]
MATHAM. (Jacobus) Deze beroemde kunstgraveur is reeds door Immerzeel vermeld; ik voeg er bij, dat bij, behalve zijne zonen adriaan en theodorus, nòg een zoon, jan, heeft nagelaten. - Zie aldaar. - Zijne werken zijn van een uitmuntenden aard, en hebben, tot heden, hunne algemeen erkende kunstverdienste gehandhaafd. - Ik moet hier herinneren, dat hij, na den dood van zijn stiefvader, hendrik goltzius, eenige onafgewerkte koperplaten heeft voltooid, waar onder de kapitale prent in twee bladen, in plano, De Bruiloft van Kana in Galilea, naar salviati, waarvan de eene helft door goltzius, en de wederhelft door onzen matham zoo fraai is gegraveerd. - Bij Nagler vindt men 247 stuks prenten vermeld, van allerlei aard, en naar alle scholen gesneden. Ik wil alleen noemen, die voor onze geschiedenis van belang zijn, als: Het Portret van hendrik goltzius, in architectonische en symbolische omvatting; 1617, h. 16 dm., br. 10 dm. 7 str. Par. - Idem, Borststuk, in ovaal, 1630, h. 7 dm. 9 str., br. 4 dm. 8 str. - F. Junius, S.S. Theol. Doct. - Jaspar de Souter, Burchgraeve etc., 1623. - Hendrik Frederik, P. van Nassau, naar j. van ravesteyn, - Philips Willem, Prins van Oranje, naar m. mierevelt. - Nagler zegt, naar j. mierevelt, en insgeliiks van een Idem van Hendrik, Prins van Oranje; doch het volgende octrooi bevestigt het tegendeel. ‘Is jac. matham, plaetsnyder tot Haerlem, geacoordeert octroy voor 3 jaren, uit te geven ende vercopen het Contrefeytsel van den hooggeboren grave Hendrick van Nassau, by Mr. michiel van mierevelt, naer het leven gedaen, ende by den suppliant in coper gesneden. Verbiedende etc.’ Resolutie der Staten-Generaal, 21. Januarij, 1610, bij Dodt, Archief, V. deel. - abraham bloemaert, naar p. moreelse. - Nicolaes Wigger, Theol. Dr., te Haarlem, naar p. soutman. - Paulus Merula, in 4o. - Reinier Olivier van Sonhoven, in 4o. - Philip Winghius, waaronder henricus goltzius, Amicitiae ergo, delineabat, Romae. - Johannes Sems. - 20 portretten der vrome Martelaren, Gorcum, 1615, h. 2 dm. 2 str., br. 3 dm. - De Monster-Walvisch gestrand, 1598, h. 10 dm. 1 str., br. 15 dm. 9 str. - Tot de bij Nagler niet vermelde prenten, voeg ik eene zeer zeldzame plaat, voorstellende De uittogt der Haarlemsche Burgery en eenige Schutters uit 's Gravenhage, om in bezetting naar Heusden te trekken, in 1625, benevens een Gezigt op de Stad Haarlem; hierop heeft S. Ampsing een lofdicht gemaakt. Zie zijne Beschryvinge der Stad Haerlem enz., Ibid., 1628, in 4o., bl. 311, en, J. van Oudenhoven, Beschryving der Stadt Heusden enz., Amsterdam, 1743, in 4o., bl. 202, - De H. Augustinus, staande in Bisschoplijk gewaad, met het doorpijlde hart in de linkerhand, terwijl hij met de regter den zegen geeft over een voor hem geknield liggende geestelgke; in de lucht staat: Obyt anno 430; onderaan een vierregelig Latijnsch vers; beteekend ja. matham fe. - Zijn Portret in kl. fo., borststuk, bijna van voren te zien, is door j.v. velde sculp. et exc., naar de schilderij van p. soutman, waaronder een Latijnsch vers van zijn stadgenoot, P. Scriverius, waarvan ik hier eene vrije vertaling laat volgen: ‘'t Was van de velden's hand, door dankbaarheid gedreven, - Die 't schrandere gelaat zijns grooten meesters trof. - Wie 't graf zijn prooi ontrukt en dooden doet herleven, - Vindt bij het nageslacht een welverdienden lof. - Vergeefs werpt gij, o Dood! op matham's hoofd uw schichten: - Hij kweekte een leerling, die uw wreede magt doet zwichten.’ - Van dit portret bezit ik een exemplaar, vóór het opschrift er boven, en, een idem, AEtat. suae 59. - Een idem, dijstuk, met eene hand, zonder naam van graveur, in suyderhoef's manier, in 4o. - Dat
| |
| |
in De Bie voorkomt, is hetzelfde portret, doch andersom gewend; of die hand in het eerste portret is weggelaten, of er hier bijgevoegd, weet ik niet. - Ditzelfde gegraveerde portret, door ant. van der does, is reeds in 1649, door jan meyssens - Zie aldaar. - uitgegeven, en daarvan zijn enkele exemplaren in omloop, waaronder staat: ‘Un très bon engraveur; il a élé marié avec la fille de henri goltz, son maistre etc.’ Later is gebleken, dat h. goltz zijn stiefvader was, en toen is die fout hersteld, door er ‘Beau-fils de henri goltz’ enz. van te maken; tevens is er bijgevoegd p. soutman pinx., en zou deze dus de maker van het eerstgemelde portret moeten zijn. Nog zag ik eene naamlooze kopij daarnaar, doch andersom, waaronder een vierregelig Latijnsch vers: ‘Sculptor fuit fama celebris etc.’
| |
[Matham (Jan)]
MATHAM (Jan) was de oudste zoon van jacobus matham, en een bekwaam schilder, die, nog jong zijnde, in 1643, te Haarlem, is overleden.
| |
[Matham. (Louis)]
MATHAM. (Louis) Of deze naam zonder fout geschreven is, moet ik betwijfelen; echter vond ik hem vermeld, onder de teekeningen van Hollandsche meesters, in den Catalogus van den Marquis de Lagoy, verkocht, te Parijs, in 1834, onder Nr. 161: ‘L'annonce aux bergers; à la plume, lavé et rehaussé de blanc.’ Dewijl er bij gevoegd staat, dat hij in 1571, werd geboren, en in 1631 overleed - welke historische aanwijzing den persoon doet kennen, - zoo zou dit alles slaan op jacobus matham, die het dan ook zeker wel zal moeten zijn.
| |
[Matham. (Theodorus, of Dierik)]
MATHAM. (Theodorus, of Dierik) Deze vermaarde graveur was - zoo als sommigen willen - de derde zoon van jacobus matham, en werd, in 1598, te Haarlem, geboren. - Volgens Terwesten, Ms., was hij een der mede-oprigters van de Kamer Pictura, te 's Gravenhage, en is aldaar, in 1660, overleden. - Bij Immerzeel vindt men alleen vermeld, dat hij in Italië, met cornelis bloemaert, natalis persyn en andere Vlaamsche meesters, heeft gewerkt; - dit doelt alleen op het beroemde Werk, door hen te zamen vervaardigd, namelijk, De Standbeelden enz. in de Galery van het Paleis Giustiniani. - Onder de voortreflijke Portretten, door hem naar a. van dyck gesneden, mag men wel dat van Michiel Le Blon, Agent van de Koninginne en de Kroon van Zweden, by Z.M. den Koning van Groot-Brittanje, in fo., rangschikken; zeer zeldzaam. Deze was een bevorderaar der schoone kunsten, aan wien ook jean meyssens zijn Werk, de Afbeeldingen der beroemde Kunstenaars, in 1649, heeft opgedragen. Zie over dit hoogst zeldzame Prentwerk op BIE. (Cornelis de) - Verder noemt Nagler: Philip Rovenius, pauselijk Vicaris in België, naar rubens, gr. fo. - Stephan Crachtius, Campensis, naar spilberge, fo. - Reinier Pauw, Eques civitatis Amstelodami, naar j. mytens, of j.v. ravesteyn, in fo. ovaal. - Theodorus Graswinkelius, naar j.v. miereveld, in fo.- Johannes Visscher, in fo. - Cornelius Simonis Kluverius, naar p. de grebber, in fo. - Joost van Vondel, naar sandrart. - Vopiscus Fortunatus Plempius, Med. Doct., naar backer. - D. Gerardus Vossius, Canonicus Cantuariensis, naar sandrart. - Caspar Barlaeus, Med. Doct., naar deszelfden. - Joannes Banning Wuyliers, op zijn sterfbed. in fo. Hierbij bezit ik nog zijn Portret, dat onvermeld is, vóór alle letter, zeer fraai. - Gerardus van Hoogeveen, in 4o., ovaal, zeldzaam. - Pater van der Scruys, in fo. - Victus Jacobus ex Zuchtleten, in 8o. - Caspar Streso, Predikant, te 's Hage, naar m. lengele, in fo. - Jacobus Laurentius, 1642, in fo. ovaal. - Nicolaes Visscher, in fo. - Johannes de Brune, naar w. eversdyck, kl. ovaal. - Websterus, naar c.j. van ceulen, in fo. - J. Koerten, naar c. van savoyen. - Portret van een man, met de hand op de borst, naar j. backer, waarboven staat Semper Victor. (dit is de schilder, jan victor.) - Jan Maurits, Graaf van Nassau, naar s.f. post, in fo., 1647. - Cornelius
| |
| |
Hoflandus, in fo. - Wilhelmina, Baronnesse van Bronchhorst, naar b. van der helst, in fo. - Ambrosius Plettenbergh, in fo., zeer schoon. - Bernardus Hogewerf, in fo., zeer zeldzaam. - Julius Aysonius Hustinga, naar j. van rossum, in fo. - Jodocus Larenus, Predikant, in fo . - Johannes Putkamer, naar bloemaert, in fo. ovaal. - Claudius Salmasius, naar dubordieu. - Henricus Regius, Med. Doct., naar h. bloemaert. - D. Leonardus Marius, Goezanus, naar n. moyaert en anderen, doch die op onze geschiedenis minder betrekking hebben, alsmede een aantal, zoo uit de gewijde, als ongewijde geschiedenis (alle te zamen 60 stuks), en waarvan ik, om het bijzonder belang, alleen noem De Aflating van het kruis, met de vrouwen, Johannes en Joseph van Aritmathea, naar gerardus leydanus. - Kok, Vaderl. Woordenboek, geeft, op het artikel h. goltzius, deze prent op, als naar geertgen van st. jan, doch heeft dit uit van mander, in 8o., II. bl. 95, uit eene Noot genomen. - Hij heeft ook geschilderd en geteekend, want ik bezit nog een portret van Winandus ab Heinbach, in fo., waaronder voluit staat beteekend: t. matham, delin. et sculp., en dat uitmuntend, met bijwerk, is uitgevoerd. - Onder de Lijkdichten van Vondel vindt men een schoon vers, onder den titel van: De zerck van hendrik goltzius, aan dierik matham.
| |
[Matheus (F.)]
MATHEUS (F.) vond ik als een schilder van Antwerpen, die, omstreeks 1650, te Rome, den bentnaam van den Vrome heeft verkregen. Zie Houbraken, II., blz. 351, Nr. 36. - Nagler noemt hem matheus, of mathews, ook mathias, en maakt van de f. thomas, er bij voegende, dat hij den bentnaam De Srome heeft verkregen. Van zijn lateren levensloop weet men niets, zegt hij, doch het schijnt, dat hij naar Engeland is gegaan, want in Londen hield zich destijds een kunstenaar van dien naam op. - Deze matheus noemt zich ook matheus antwerpiensis. Mijns inziens, heeft het laatste even veel grond als het eerste berigt van Nagler.
| |
[Matheus, of Mathieu (Jan)]
MATHEUS, of MATHIEU (Jan) wordt door Nagler en Heller (L.) als een Nederlandsch graveur beschouwd, die in de eerste helft der XVII. eeuw bloeide, en omstreeks 1660 overleden is. - De volgende gravuren zijn beteekend matheus, als: De Verkondiging; Ave Virgo, in 8o. - De Besnijdenis; Parce Mater, in 8o. - De opdragt in den Tempel; Sancte Senex, in 8o. - Manus religiosorum typus; Allegorie, J. Messager exc. in 8o. - Zinnebeeld op het Huwelijk van Christine van Frankryk. - De Hertogin van Savoye, 1619. - Zinnebeeld op de Belegering van Maastricht, 1634. - De Triumfbogen, opgerigt bij de intrede van den Hertog van Epernoy, 1656, te Dyon, in 4 bladen, gr. fo. - De Genealogie van het Huis Tremouille, naar de teekeningen van c. soyers, in 19 bladen, 1647. - 34 bladen Emblêmes sacrés sur la vie et les miracles de St. François; Paris, 1637. - Of hij dezelfde is als jan mathys, - Zie aldaar. - kan ik niet beslissen.
| |
[Mathys, of Matheys. (Jan)]
MATHYS, of MATHEYS. (Jan) Het Huis Zwanenburg en de Sluizen, in elf bladen, door j. mathys, komt voor in den Catalogus van wijlen K. Kaan, Haarlem, 1852, blz. 4. - De Sael van Orange, ghebouwt by haare Hoochh. Amalia, Princesse-Douarière van Orange etc., geteekend door p. post, en door hem geëtst; op den titel leest men jan matheys fecit aqua forti. Privilegie 1 Maart, 1655. - Nog een Werk, zeer fraai door hem gegraveerd, met twee prenten, door p. nolpe, getiteld: Den Doorluchtigen Hoogh. Vorst en Heere, Willem Hendrick, van Gods genade Prince van Orange, werden dese Afbeeldingen van weinighe Schoorsteenwercken, meest ten bevele van de Doorl. Hooghgeborene Z. Hoochts. Heeren Grootvader, Vader en vrouwe Grootmoeder, geteeckent en uytgevoert, onderdanighlyk opgedragen door p. post, haren Hooghen. gewesen en noch tegewooordigen Architect enz. p. post inventor. jas mathys fecit, in fo.
| |
| |
| |
[Mathyssen (C.)]
MATHYSSEN (C.) was een kunstschilder, van Arnhem, die niet zonder verdienste binnenhuizen schilderde, en aldaar, in 1850, overleden is.
| |
[Matsys, of Metensis (Cornelis)]
MATSYS, of METENSIS (Cornelis) is reeds bij Immerzeel, doch alleen als graveur, vermeld. Ik voeg er bij, dat hij ook heeft geschilderd, en dat ik van hem eene schilderij gezien heb, in de Galerij, te Berlijn, zijnde Een landschap by herfsttijd; de achter- en middengrond met heuvels, de voorgrond met huizen en boomen gestofeerd; op den middengrond eenige harren en een wandelaar; h. 11 dm., br. 1 vt. 3 dm. Dr. Waagen, de schrijver van den Catalogus, 1832, der gemelde Galerij, zegt, dat zij volkomen overeenkomt met eene prent, als de genoemde voorstelling, die gemerkt is cor. met.; en zeide toen (zeer voorzigtig), dat dit stuk welligt van cornelis met. kan wezen. In den Catalogus van 1850, Nr. 675, laat hij al die bedenkingen weg en geeft het op als een stuk van cornelis matsys, Nederlandsch schilder, die tusschen de jaren 1530 en 1560 bloeide, zoodat men van zijne nadere bevinding wel zeker wezen kan. - Deze duistere persoon, die als zoodanig bij veel auteurs werd beschreven, is echter meer bekend, dan men wel denken zou: zie slechts de Aanteekeningen van De Jongh, op de uitgave van Van Mander, I. bl. 95, waar deze getrouwe navorscher reeds meldt, (hetgeen, immers, een helder licht over dezen matsys verspreidt), dat jan matsys een zoon van quintyn matsys was, en er verder op laat volgen: ‘Deze jan matsys heeft wederom een zoon nagelaten, genaamd kornelis matsys; deze was, zoo mede geen schilder, tenminste een etser. Van hem zijn in prent eenige geschiedenissen uit het N. Testament, gejaarmerkt 1550: De sterke daden van Simson, 12 stuks, gejaarmerkt 1549, 1550 en 1562, en veel meer anderen. Uit medegedeelde byzonderheden.’ Genoemde prenten staan bij Drugulin, op 20 Thlr. genoteerd. - Men vindt zijne prenten veelal beteekend cor. met., cor. mat., c.m.e. en c.m.a. - Voor onze geschiedenis noem ik alleen het Portret van Prins Willem, den Zwijger, te paard, met den veldheerstaf, naar de linkerzijde galopperende; op den achtergrond eene stad; regts, in eene versierde cartouche, zijn wapen, in fo., en zes Hollandsche verzen, op eene afzonderlijke plaat, er onder gedrukt. - Ernst en Dorothea, graaf en gravin van Manfeld, in 8o. - oblong. - Nagler beschrijft 84 stuks gravuren, met de verschillende gemelde beteekeningen, en zegt, dat het alles werk van een-en-dezelfde hand is; echter heeft Bartsch ze voor werk van twee meesters, cor. met. en cor. mat. vermeld.
| |
[Matsys, of Metsys, (Jan)]
MATSYS, of METSYS, (Jan) wordt vermoed, een broeder van quintin matsys te zijn geweest, die in het St. Lucasgild, te Antwerpen, in 1501-1502, als meesterschilder staat ingeschreven. Slechts één leerling van hem, stoffel van de putte vindt men, op 1504, in het gemelde Gildeboek ingeschreven. Zie Catalogue du Musée d'Anvers, 1857, p. 47 en 48.
| |
[Matsys (Jan)]
MATSYS (Jan) was de leerling en zoon van quintyn matsys; zijne moeder heette Alyt van Tuylt. Hij werd, zooals vermeld wordt, omstreeks 1480, te Antwerpen, geboren. - In 1531, is hij als meester, in het St. Lucasgild, te Antwerpen, ingeschreven, en ontving, in 1569, nog een leerling, genaamd olivier de cuyper. - Zie verder over zijne familie op MATSYS. (Quintin) Deze zal vermoedelijk onder den naam van jan quintin - Zie aldaar. - bij Guicciardini vermeld zijn. - Hij volgde den stijl van zijn vader, doch stond in alle deelen beneden hem. - Bryan zegt, dat zich eenige zijner beste schilderijen te Amsterdam bevinden, waaronder er eene is, voorstellende Twee oude mannen, die bezig zijn, hun geld te tellen, waarover Van Mander met lof gesproken heeft; doch dit was in 1600, en zal nu wel niet meer in de Warmoes-straat, in 't zooge- | |
| |
naamd Lavoir, zooals Van Mander schrijft, het geval wezen. Dit stuk, of welligt een dergelijk, zag ik in het koninklijk Museum, te Berlijn, dat mij vrij wel voldeed, doch wat droog en stijf is geschilderd. Meer beviel mij van hem, Een Heilige Antonius in gebed voor een crucifix, mede aldaar aanwezig. - In de Galerij, te Weenen, zijn van hem twee stukken, voorstellende: Loth en zijne dochters in eene grot, door wier opening men de zoutpilaar ziet, enz.; op dit stuk staat: joannes massiis pingebat 1563; - het andere, Een Doedelzakspeler, met eene vrouw, die op de fluit blaast, en een klein meisje, slaande op de tambourijn; zij vragen een aalmoes aan een oud man, die een bierkruik in de hand heeft, en gezeten is bij eene oude, dikke vrouw, en nog een oud man, aan eene tafel, waarop eene haring op een houten bord en een uije ligt; achter hen een schoorsteen en een muur, waarop, boven aan, geschreven staat joannes massiis faciebat 1564. - In de Galerij van wijle Z.M. Koning Willem II, te 's Gravenhage, waren van hem insgelijks twee stukken, als: Een Valkenier, zijnde het portret van een schoon, doch, onbekend persoon, die een valk op de hand heeft; achter hem een fraai landschap. Dit stuk is, in 1850, openbaar verkocht, en door den Makelaar Brondgeest met ƒ1000 betaald, die ook het andere, zijnde De Kruisdraging, en een der beste van dezen meester, voor ƒ1450 heeft aangekocht. De compositie was eigenaardig en verschilde van de gewone voorstellingen, als bestaande deze slechts uit zes figuren. - In het Museum-Ertborn, te Antwerpen, berusten twee zijner schilderstukken, Het bezoek van Maria en Joseph, bij hunne nicht Elisabeth; beteekend joannes massiis 1558; - en, De genezing van den blinden Tobias, beteekend joannes massiis, 1564. - Wanneer ik de jaartallen op de genoemde stukken in verband beschouw met het jaar van zijne geboorte, 1480, zoo komt mij dit als wel wat te vroeg bepaald voor, en kan ik mij beter vereenigen met het jaar 1500 als dat van zijne geboorte, en 1570 voor zijn overlijden, zooals in den Catalogue du Musée d'Anvers, 1857, opgegeven wordt. - Hij heeft een zoon nagelaten, cornelis matsys. - Zie aldaar. - Zijn Portret komt voor in Van Mander's uitgave door De Jongh, Plaat I, No. 1.
| |
[Matsys, Massys, of Metsys. (Quintin, of Quintyn)]
MATSYS, MASSYS, of METSYS. (Quintin, of Quintyn) Deze voortreflijke kunstenaar is bij Immerzeel vermeld. Ik voeg er bij, dat die Antwerpenaar door mij altijd nog voor een ander wordt gehouden dan quintyn van leuven; - Zie aldaar. - en zoo lang de naam Leuven in het spel blijft, en niet door autentieke bewijzen vervalt, blijf ik hechten aan de oudste geschreven regelen, dat hij van Leuven geboortig is, alhoewel de meeste auteurs van meening zijn, dat Guicciardyn dezen als quintyn metsys in zijne Beschryving der Nederlanden heeft bedoeld, en bijgevolg eene fout zou begaan hebben. Het is mogelijk, maar waarom juist die fout begaan, en Leuven te schrijven voor matsys, en dat wel voor een der beroemdste kunstenaars nagenoeg van zijn tijd, want hij werd geborer 1523, en woonde, slechts 30 jaren na den dood van metsys, reeds te Antwerpen, waar hij, in 1589, overleden is. Hij zag dagelijks het schitterende werk van dien meester, wiens naam te Antwerpen op aller lippen zweefde, en zoo mag men zich dan wel eens bezinnen, of zulk eene fout wel denkbaar is, als ook, of de naam en het werk van quintyn van leuven, in beide gevallen, zooveel overeenkomst heeft met dat van quintyn matsys? Is dan de hier voorgaande naam, met den meerderen roem van zijne veelvuldiger werken, door dien van den tweede in de destijds zoo bloeijende stad Antwerpen verdrongen en in de vergetelheid geraakt? Dagelijks ontmoet men berigten, door de meer ijverige nasporingen der kenners van de kunst der oude school geleverd, dat men in verscheiden opzigten grovelijk heeft gedwaald aangaande kunstwerken, die onder
| |
| |
verkeerde namen gangbaar waren, en, eindelijk, tot de ware makers zijn teruggebragt. - De tijd zal welligt leeren, dat mijne meening op de aangevoerde gronden, - Zie op LEUVEN (Quintyn van) waar is, of anders wel verdere teregtwijzingen uitlokken. In 1846, heeft edward van even willen beweren, dat onze schilder te Leuven is geboren, op grond van het berigt van Guicciardyn; doch, hoewel zijne beweringen niet zonder grond zijn, zullen toch niet de letters, maar de kunststukken-zelve uitmaken, of quintyn van leuven en quintyn matsys een-en-dezelfde persoon zijn. Alfred Michiels, III. p. 220, laat dit ook in het midden, tot betere bescheiden alles zullen ophelderen. In den Catalogue du Musée d'Anvers, 1857, heeft men alle mogelijke bewijzen, om de eenmaal van oudsher ingewortelde Sage, dat hij van Antwerpen geboren is, trachten bij te brengen. Wie gevoelt niet hoeveel eer er in ligt, om zulk een licht als stadgenoot te kunnen behouden? Doch al het aangevoerde-heeft, als nog, geen doorslaand bewijs geleverd, alsof Leuven die eer niet zou kunnen toekomen. Tot nog toe vindt men hem, en zijn vermoedelijken broeder jan, alleen als meesters in St. Lucasgild vermeld, doch waarom ook niet als leerlingen? Kan quintyn van leuven niet tot dezelfde familie, der Antwerpsche smeden Matsys, (zoo mattys een geslachtsnaam is) behoord, en hij zich reeds als jong schilder bij die familie gevestigd hebben? doch ik herhaal, hij is als meester schilder ingeschreven. Het is te hopen, dat men eenmaal de plaats van de vont zal kunnen aanwijzen, waar de Europeesch beroemde kunstenaar door zijn peter en meter is ten doop geheven. Verder vindt men nog in den Catalogue vermeld, dat hij in 1491-1492 als Meester in het St. Lucasgild, te Antwerpen, is ingeschreven. Tien jaren later werd, in denzelfden rang, ingeschreven jan massys, die, waarschijnlijk, een broeder van quintin geweest is. De leerlingen van quintin waren: in 1495, ariaen; in 1501, willem meulenbroeck; in 1504, eduwart portugalois; in 1510, hennen boechmakere. - Hij heeft aldaar eerst in de Tanneurs-straat, en later in de belendende straat der Arquebusiers een huis bewoond, genaamd St. Quentin, in 1857 gemerkt: Sectie 3, Nr. 1408a. Hij is tweemaal gehuwd geweest. Onbekend is de tijd van zijn eerste huwelijk met Adelaïde (Alyt) van Tuylt, bij wie hij zes kinderen verwekt heeft. peter en jacobus werden leerlingen van ariaen, den ouden leerling van hunnen vader, in 1510; jan, die werd Meester in 1531; quintin, Paul en Catharina. In 1508, of 1509, trad hij in een tweede huwelijk met Catharina Heyens, welke hij, volgens de rekening der boedelscheiding, als weduwe nagelaten heeft, met drie zonen, Quintin, Hubert en Abraham, en vier dochters, Petronella, Catharina, Clara en Susanna. - Bij Immerzeel worden eenige zijner werken beschreven, en bij Rathgeber en Bryan staat eene opgave van 68 stuks schilderwerken, door, of aan hem toegekend. In den jare 1629, juist honderd jaren na den dood van matsys, werd zijn gebeente, op het karthuizers-kerkhof, te Antwerpen, rustende, vandaar in plegtigen optogt gebragt naar de Lieve-Vrouwe-kerk en bij den voet des torens begraven. Eene blaauwe zerk bedekt aldaar der Antwerpenaren kunstreliek, kenlijk door ingelegde koperen letters, bevattende dit bondige, deftige epitaaf: m.q.m. obiit 1529. Daartegenover, in de muur der kerk-zelve, is een rond wit marmer-medaljon geplaatst, dat zijn portret bevat; boven staat: Connubialis (sic) amor de Mulcibre fecit Appellem, en daaronder geschilderd de zinnebeelden zijner twee bedrijven, de Smede- en Schilderkunst; op een zwarten steen is met gulden letters het volgende ingesneden: quintino matsys, incomparabilis artis pictori, - admiratrix grataque posteritas anno post obitum saeculari ciɔ. iɔc. xxix. posuit. - De grafsteen, die van zijne eerste begraafplaats mede is vervoerd, werd nog daaronder door krammen aan
| |
| |
den muur bevestigd, met dit opschrift: Sepulture van m. quintin matsys, in synen leven grofsmidt; ende daernaer fameus scilder werdt. Sterft anno 1529, waarboven het schilderswapen, met een doodshoofd er op, gebeiteld is. In later tíjd, heeft men dezen steen, als een dubbel opschrift uitmakende, naar het Museum, te Antwerpen vervoerd, en onder het beroemdste meesterstuk van zijne werken geplaatst. - Het verdient vermelding, dat de gansche bemoeijing voor het vervoer van het stoflijk overschot van matsys, en de monumentale versieringen bij zijn graf, door de zorg van den vermogenden Mecenas der kunsten, den Antwerpschen cornelis van der geest - Zie aldaar. - is gedragen en voleind. Hij was het, die bij de vergrooting van het Karthuizer convent, waardoor de begraafplaats kwam te vervallen, den aldaar rustenden roem van Antwerpen, met al de daar ter aarde bèstelden, niet in de vergetelheid wilde doen deelen. Dit geschiedkundig berigt vinden wij vermeld in het Werk: De Antwerpschen Protheus, ofte den Cyclopschen Appelles, dat is: het Leven en Constrycke daden des uitnemenden ende hoogh-beroemden Mr. quintin matsys etc. Midtsgaders beschryvinghè syner voortreffelycke werken etc. door A.v.F. (Alexander van Fornenbergh) schilder; t' Antwerpen, hy Hendrick van Soest, 1658; met portret. Daarin wordt tevens de verzekering medegedeeld, dat het portret in medaljon, bovenvermeld, van de volmaaktste gelijkenis is, en dat het werd vervaardigd naar eene oude medalje, welke hij heeft gezien, en die in het bezit was van cornelis van der geest. Dat zal wel dezelfde oude penningplaat zijn, waarvan eene afbeelding bij F. van Mieris, Hist. der Nederl. Vorsten, enz. I., blz. 280, voorkomt. - In de Galerij, te Florence, wordt zijn portret bewaard onder de beroemdste kunstenaars van Europa, zoo als dit ook in gravure uitgaat, met het vers van Lampsonius, waarnaar ook dat in Van Mander, (uitgave van De Jongh) voorkomt, is genomen. Er was mede een idem, op de kamer van St. Lucas, te Antwerpen. - Er bestaat nog een Levensberigt, dat tien jaren vóór het genoemde is verschenen, namelijk: Metamorphosis ofte wonderbare veranderingh ende Leven van den vermaerden Mr. quintin matsys, constigh grofsmit ende schilder binnen Antwerpen, enz. (door F. Fickaert;) Antwerpen, 1648, in 8o.; met portret. - Het meesterstuk, dat in het Museum, te Antwerpen, als een sieraad van kunst, wordt bewaard, is een Tripticon, waarvan het midden- of hoofdstuk De Graflegging van Christus, de deur regts De onthoofding van Johannes den Dooper, en de linkerdeur De Marteldood van Johannes den Evangelist voorstelt, en waarover men eene uitvoerige beschijving vindt in den Catalogus van genoemd Museum, van 1849 en 1857, waar tevens de geschiedenis van het lot dezer schilderij wordt medegedeeld: zijnde zij door het Schrijnwerkersgild aan matsys, in 1508, besteld en de beeldstorming, in 1566-1567, ontgaan. Te dien tijde heeft Philips II. van Spanje, te vergeefs, groote sommen en groote voorregten aangeboden, om dat stuk te bekomen, en ook de pogingen van Elisabeth, van Engeland, waren vruchteloos, om er 64000 florijnen voor aan te bieden, en welke som van destijds thans wel als eene driedubbelde geldswaarde mag worden beschouwd. In 1517 besloot de corporatie, wegens haren verarmden toestand, tot den verkoop, doch, door de tusschenkomst van martin de vos, heeft de Magistraat van Antwerpen dezen verkoop verhinderd, en het meesterstuk, tegen eene schadeloosstelling van 1500 florijnen, geëigend. In 1794 deed het met zoovele andere kunstjuweelen de reis naar Parijs, doch is later weder naar zijne geboortestad, teruggevoerd. - Verder bevindt zich aldaar, in de zaal, het Museum-van-Ertborn genaamd, Een Christushoofd; - Een Idem van de H. Maagd; - Eene Magdalena, ten halven lijve, - en, De verantwoordelijke Financiër. Deze laatste schilderij heb ik, dagelijks, te Utrecht,
| |
| |
tijdens de Ridder Van Ertborn aldaar gouverneur was, gezien, alsmede, zoo ik het wèl heb, nog La Jeune Cajouleuse, waarnaar h. van boterdael, in 1824, eene Lithographie heeft vervaardigd, bij Burggraaf, te Brussel, gedrukt, en waaronder staat: L'original se trouve dans la Collection du Chevalier van Ertborn, Bourguemaître d'Anvers, waarvan ik een exemplaar bezit. - Ziehier een afschrift uit het Register van het Schrijnwerkersgild te Antwerpen, betreffende den aankoop van de bovengenoemde schilderij: ‘1511. Den 26. Augusty. Daniel Goessens ende Jacob Cangoore, dekens, Andries Jacops, Gommaert Van der Beke, gesworen, Wouter Imbrechts, ende Lucas Verhuelt, oude dekens van den Schrynwerckers Ambachte, in der stadt alhier, voor hen selven, ende in dien name van den gemeynen gesellen desselfs Ambachts, quos susceperunt, ende bekenden dat sy omme eene somme gelts, die hen al ende wel is vergouden, ende dit voorts bekend ende beleijd hebben in de betaelinge van heur nieuwe Tafelen van den noot Gods, voer huenen ouden autaer in ons' Lieve Vrouwenkerck alhier, vercocht hebben wel ende wettelick Quintene ende Katlinen Metsys, wettige kinderen quenten metsys, schilders, daer moeder of was Alyt van Tuylt, 't jaers erffelic dertich scelling grt. Brabs., prout conditione, alle des voers. Ambachts van den Schrynwerckers goeden, van erven, erfpanden, ruerend ende onruerend, die de selve Ambachte nu heeft ende naemaels vercriegen mach, damdum alle jaeren op ten St. Jansdach decollatie in Augusto, salvo pro ipse aut sui quittabunt ad placitum, ten drie maelen met tien scelling. etc.; elcken scell. altyt met sesthiene pengn. ende met der verschenen renten.’ Zie Michiels, Histoire de la Peinture Flarmande et Hollandaise etc. Bruxelles, 1844, tom. IV., p. 384. - Aldaar vindt men tevens aangeteekend, dat Van Ertborn in de Archiven der stad Antwerpen bewijzen heeft gevonden, dat quintin matsys niet in 1529, - Zie het oude Grafschrift, hierboven vermeld - zoo als Van Mander zegt, is overleden, maar dat hij nog leefde den 8. Julij, 1530; doch niet meer in leven was den 12. October, 1531. Het eerste stuk is eene acte, waarin quintin matsys als levend staat vermeld; het tweede is eene acte van overeenkomst en schikking tusschen de weduwe en de kinderen. Verder heeft de genoemde Van Ertborn nog gevonden, dat - zoo als wij straks reeds zeiden - matsys tweemalen is gehuwd geweest, en van zijne eerste vrouw, Alyt van Tuylt twee zonen en eene dochter heeft gehad, waarvan jan mede de kunst heeft beoefend, en Quintin, Paul en Catharine; van zijne tweede vrouw, Catharina Heyns, welke hij niet vóór 1508 of 1509 huwde, had hij drie zonen en vier dochters, Quintin, Hubert, Abraham, Catherina, Petronella, Clara en Susanna. - Ten slotte, moet ik hier nog bijvoegen, dat men meent, een voortreflijk stuk ijzerwerk van zijne hand te hebben ontdekt, volgens openbare berigten, uit Brussel, van 3 April, 1856, luidende als volgt: ‘Te Antwerpen is, op een zolder van het Raadhuis, een ijzer verguld beeldje gevonden, voorstellende Salvius Brabo, die de hand van den Antwerpschen reus in de hand houdt en met den voet op een wapen staat. Het is zoo meesterlijk bewerkt, dat men het houdt voor een voortbrengsel van quintin metsys.’ Is dit dan niet het beeldje, dat op het ijzerwerk, hetgeen de waterput kroonde, gestaan heeft. - Bryan-Stanley kan zich hiermeê niet vereenigen, en het zou ook nog eerst wèl bewezen moeten worden, dat het ijzerwerk, hetgeen te Aarschot en in Engeland bestaat, met zijne handen zou bewerkt zijn, nadat hij daarvoor de teekeningen had gemaakt. Ik heb altijd die meening gedeeld. - Bij genoemde auteurs vindt men 69 stuks schilderijen van matsys vermeld.
| |
[Matteus, Matheiu, of Mattue. (Cornelius)]
MATTEUS, MATHEIU, of MATTUE. (Cornelius) De naam van dezen kunstenaar vindt men op een zeer geestig geëtst Landschap, met eene ruine op
| |
| |
den achtergrond, zijnde uitgevoerd als met de hand van een schilder, en dat naar werk van herman swanevelt gelijkt. Hij bloeide omstreeks 1637. - Bryan-Stanley zegt stellig, dat hij ook heeft geschilderd, en Bartsch beschrijft drie etsen van hem, die zeer zeldzaam zijn, namelijk: De Geitenherder, - Het Brugje en, De Muilezeldrijver. Hij heeft ook het portret van den kunsthandelaar Franz. van den Wyngaerden geëtst, volgens Heller (L.), die nog een vierde Landschap met visschers vermeldt. - Twee schilderijen: ‘Een Landschap met gebergte, boomen, gebouwen en stoffagie, in den trant van both, door c. matheiu, 1654, h. 24, br. 30 dm. Rijnl., en, Een wederga, niet minder uitvoerig, door denzelfden, waren in de nalatenschap van den schilder a. delfos, te Leyden, in 1804. Dit zal, meen ik, wat Bryan zegt, bevestigen.
| |
[Matthieu, of Mathieu. (Balthazar)]
MATTHIEU, of MATHIEU. (Balthazar) De abt Lanzi, over de aanwezige kunst te Turijn handelende, zegt, dat er in de eetzaal van de Hermitage, te Turijn, een zeer schoon Avondmaal bestaat, geschilderd door balthazar matthieu, van Antwerpen, die bloeide in het midden der XVII. eeuw.
| |
[Matthys (S.L.)]
MATTHYS (S.L.) was een graveur van middelmatige verdienste. Voor het Werk van J. Berquin, Architectura, of Wiskunstige Verhandelingen over de Burgerlyke Bouwhunst enz. Amsterdam, 1789, in fo. vond ik Een vignet, metzinspelende figuren van zijne hand.
| |
[Matton, Mathon, of Maton. (B.)]
MATTON, MATHON, of MATON. (B.) Op deze drie verschillende wijzen wordt zijn naam bij onderscheiden auteurs opgegeven, doch altijd met de voorletter b. er bij. Ik vond echter eene schilderij op naam van j. matton, in den Catalogus van Ploos van Amstel, Amsterdam, 1800, onder Nr. 2: Een buitenhuis met figuren enz., dat met ƒ310 werd betaald, en, waarschijnlijk, hetzelfde stuk is, dat bij Immerzeel op b. matton staat vermeld, en bij De Smeth, mede te Amsterdam, in 1810, ƒ710 opbragt. Doch, in dien zelfden Catalogus, staat het ook als werk van j. matton beschreven. Zeker is 't intusschen, dat de genoemde schilderij van Ploos, in 1845, in bezit was van den Heer W. Gruyter, te Amsterdam, die haar toen op de Tentoonstelling van Oude Kunst, aldaar, heeft geleverd, doch in dien Catalogus zonder voornaam staat vermeld. Nu is de vraag, of er een j. en een b. matton heeft bestaan, die beiden dezelfde onderwerpen hebben geschilderd? - Bij Nagler geraakt men geheel van het spoor, dewijl deze zich met de opgave van Füssli, Supplément vereenigt, die zegt, dat hij t. matton heette. - In de beroemde Kunstverzameling van Jonkhr. Six van Hillegom berust een fraai stukje, Een man en vrouw, waarschijnlijk, portretten. - matton's beste werken zijn menigmaal voor die van dou, of van mieris - naar wie hij ook kopijën heeft gemaakt - gedoopt en doorgegaan.
| |
[Maure (Ja. Le)]
MAURE (Ja. Le) komt in het volgende oorspronklijk Register als kunstenaar voor: ‘ja(cob) le maure, prentsnyder, en Paul le Maure, zijn broeder.’ Protocol van den Notaris W. Zwaerdecroon, 6 April, 1627, in het Archief van het Geregt, te Utrecht.
| |
[Maurice (J.)]
MAURICE (J.) was een beroemd graveur in edelgesteenten, en een Nederlander van geboorte, die zich, onder de regering van Lodewijk XIV, te Rouaan vestigde en zeer werd gevierd. Hij bloeide omstreeks 1640. - Nog grooter roem behaalde zijn zoon, die, langen tijd, te Parijs dat vak beoefende, doch, om godsdienstige redenen, zich naar 's Gravenhage begaf, waar hij, in 1732, 80 jaren oud, is overleden. Zie Nagler.
| |
[May. (J.W.)]
MAY. (J.W.) Op de Tentoonstelling, te Amsterdam, 1820-1824, waren van dezen vermoedelijken liefhebber schilderstukken van verschillenden aard, die niet zonder verdienste waren, als portretten, dood wild, vruchten, bloemen, stillevens enzv.
| |
| |
| |
[May, (Olivier le)]
MAY, (Olivier le) een niet onberoemd en bekend kunstenaar, van Brussel, of, zoo als anderen meenen, van Valençiennes. Hij schilderde en teekende landschappen en zeestukken, die als zeer verdienstlijk worden geacht, malbeste graveerde naar hem twee Gezigten van Siciliën; - l.j. masquelier twee Idem van Oostindiën, en ph. le bas, twee Siciliaansche gezigten. - Van zijne etswerken vindt men vermeld: een reeks van Zes kleine zeestukken, naar zijne eigen teekeningen. - Idem van Zes zeer kleine idem, zonder naam. - Landschappen, met figuren en vee gestoffeerd, kleine bladen. - Hij is, omstreeks 1790, in den ouderdom van ongeveer 70 jaren, overleden. Zie Nagler.
| |
[Mayer, (H.)]
MAYER, (H.) een kunstgraveur, dien ik nergens vermeld heb gevonden, dan op één zijner werken, zijnde het Portret van Johannes Spiljardus, Predikant te Gorinchem, geboren Ao. 1593, en aldaar overleden Ao. 1658, naar h. verschuren pinxit 1657. h. mayer sculpsit. in fo. - in den achtergrond beteekend, - en onder aan een vierregelig Latijnsch en Hollandsch vers. Hij is van voren te zien, voor eene tafel gezeten, met eene pen in de hand, naar den aanschouwer ziende, enz. Op een afhangend papier staat Lilium inter spinas. De gravure is van middelmatige verdienste; het hoofd en de handen zijn wel het minste; naar alles te oordeelen, heeft hij die prent kort na den dood van den leeraar, voor de gemeente, vervaardigd. Voor alsnog houd ik dezen graveur voor een ander dan h. de mayer. - Zie aldaar.
| |
[Mayer (H. de)]
MAYER (H. de) is een kunstenaar van middelmatige verdienste geweest, te oordeelen naar een klein portretje, door hem gesneden, van jan arent, Luthersch leeraar, geboren 1555, en geplaatst voor zijn geschrift, getiteld Paradys-Hofken, in 1721, te Amsterdam, in 12o. herdrukt. - Nog heb ik gezien vier portretten van beroemde theologen, op één blad, met randen en bijwerk versierd, zijnde een Titel voor een Theologisch werk van Ursinus enz., mede door hem gesneden. - Later vond ik, dat hij ook in zwarte kunst heeft gewerkt, als, het portret van David Jacobsz. de Wild, Secretaris op de Tresory ordinaris, heeft de stadt Amsterdam bedient 32 Jaer, stierf oud zynde 64 jaer, Ao, 1637. h. de mayer fecit; h. 6 d. 4 str., br. 4 d. 6 str. Par. Dit jaartal brengt deze gravure tot de Incunabelen dier kunst. Zeer zeldzaam, bij Weigel, Nr. 5905, op 8 Thlr. genoteerd. - Of nu h. mayer - zie aldaar - en deze graveur één-en-dezelfde persoon is, durf ik niet beslissen, want die naam is legio: bij Nagler vindt men er 60 vermeld.
| |
[Mayr (Frans Ulrich)]
MAYR (Frans Ulrich) was, volgens Nagler, een kunstgraveur, die, omstreeks 1660, te Amsterdam, gebloeid zou hebben, en van wien de volgende prent bekend is: Sanguis Christi a Rodolpho J.M.J. Donata Monasterio Angiae-candice, 1652. Deze prent is kleiner dan die van alex. mair. - Het is meer dan waarschijnlijk, dat hij verwant is aan den volgenden
| |
[Mayr. (Johan Ulrich)]
MAYR. (Johan Ulrich) Deze wordt door Sandrart opgegeven, als een schilder van Augsburg, doch Fiorillo heeft hem onder de Nederlanders gerangschikt, en zegt bepaaldelijk, dat hij een leerling van rembrandt was, die goede portretten heeft geschilderd; redenen waarom ik hem hier eene plaats inruim. Zeker is het, dat hij zich in de school van rembrandt, en ook in die van j. jordaens heeft gevormd, zoo als Nagler zegt, en daardoor een der beroemdste portretschilders is, die aan veel Duitsche hoven schoon werk heeft geleverd. Hij schilderde ook op glas. In 1704, is hij, in den ouderdom van 74 jaren, overleden. Een groot getal zijner portretten gaat in gravuren uit. - Zijn Portret, kniestuk, in zijne werkplaats voorgesteld, is door j.c. schnelle sc. in fo. - Bij Sandrart komt een idem voor.
| |
| |
| |
[Mayvogel. (Mattheus) Zie Meyvogel. (Mattheus?)]
MAYVOGEL. (Mattheus) Zie MEYVOGEL. (Mattheus?)
| |
[Meccle. (Hennequin van)]
MECCLE. (Hennequin van) Zie over dezen kunstschilder, die te midden der XV. eeuw, in België bloeide - en wiens naam wel hendrik van mechelen zal moeten zijn, - op CLINCKE. (Jehan) - Welligt is hij een voorvader van den bij Vasari genoemden arrigo fiamingo, dat henricus van mechelen - Zie aldaar. - moet beduiden, en die in de tweede helft der XVI. eeuw heeft gebloeid.
| |
[Mechele (Philips van)]
MECHELE (Philips van) vond ik als kunstschilder, met zijne familie, vermeld, op de lijst dergenen die, door den Graaf van Leycester, bij besluit van den 20. Augustus, 1586, te Utrecht geteekend, verlof verkregen, om zich van Antwerpen naar Zeeland te mogen begeven. Zie blz. 34, der Kronijk van het Historisch Genootschap, te Utrecht, 1852, Tweede Serie.
| |
[Mechelen. (Henricus van) Zie op Fiamingo, (Arrigo) en Meccle. (Hennequin van)]
MECHELEN. (Henricus van) Zie op FIAMINGO, (Arrigo) en MECCLE. (Hennequin van)
| |
[Mecken. (Israel van)]
MECKEN. (Israel van) Welligt is er over geen kunstenaar meer in den blinde geschermd, dan over die onder den vermelden naam: vooreerst over de spelling van den naam; ten tweede over het land en de plaats der geboorte, ten derde over het gelijktijdig bestaan van twee personen van dien naam, en ten vierde over de werken van den vader of zoon van dien naam. Het valt niet te ontkennen, dat de vreemden, in de laatst-verloopen tijden, zich, méér dan wij, hebben onledig gehouden met de geschiedenis der werken van de oude kunstschool der XV. en vroegere eeuwen, en wel voornaamlijk wat de houtsneê- of Vormsnijkunst van dien tijd betreft, teneinde deze te gelijk met de Incunabelen, als de ware bronnen daarvan, te ontdekken, en aan de toekomst terug te geven. Hierdoor hebben onderscheiden vreemde auteurs, in het onzekere verkeerende, verschillende namen aan dezen meester gegeven, en vermeend, teregtwijzingen te hebben moeten doen, doch die even zooveel afwijkingen van de waarheid deden ontstaan. Niet minder dan twaalf onderscheiden namen zijn voor dezen kunstenaar gebezigd, als: meck, mecken, mecheln, meckenen, meester, mekenick, metro, mentz, van mechelen, de malines, mechliensis, de mayence, mogontius, de munster, die in verschillende talen voorkomen. - Hij-zelf heeft onder het portret van israel, den Oude, geschreven: Figuracio facierum Israhelis et Ide, eius uxoris, en verder israhel van meckenen, Goltsmit. - Op de prent, De ondertrouw van de Maagd, staat: israhel van mecken. - Volgens Bartsch is men algemeen overeengekomen, dat de eerste den doopnaam, de tweede de geboorteplaats moet aanduiden, hoewel sommigen van meening zijn, dat, of de eerste, of de tweede de geslachtsnaam moet zijn, welk een en ander mogelijk kan wezen. - De twee door hem gesneden namen zijn bijgevolg de eenige, die tot zekeren leiddraad moeten dienen, om zijn geboorteoord te kunnen ontdekken, zoodat het aantal opgegeven namen, die van plaatsen zijn afgeleid, vervallen; want, dit is zeker, dat sommigen hem op Nederlandsch grondgebied hebben te huis gebragt, dewijl er geen het minste spoor aanwezig was, om een der vroegste graveurs tot de eer van het buitenland te brengen. De genoemde Bartsch heeft, volgens zijne wijze van zien, enkel naar het stadje Bocholt, als de eenige bekende baak, gezocht naar eene plaats, die in overeenkomst met Mecken of Meckenen was te brengen, en Megen, aan de Maas, drie uren boven 's Hertogenbosch, daarvoor aangewezen, meldende, dat de inwoners dit ook Meghen of Mecken noemen, en dat het niet ver van Bocholt in het Munstersche gelegen is. Ook de verdienstlijke vertaler van het I. deel van Rathgeber's Geschiedenis der Nederl. Schilder-, Houtsneê - en Graveerkunst enz., Amsterdam, 1844, in 8o bevestigt en vereenigt zich met deze geographische en
| |
| |
geschiedkundige verklaring. - Ik mag wel vragen, of er dan geene oude goede landkaarten meer voorhanden zijn, om die zaak nog eens met belangstelling na te gaan; ik heb mij deze moeite getroost, en ben, zoo ik meen, er in geslaagd, om al deze droomerijen en welke elk kan nagaan, te doen eindigen. Bocholt ligt niet digt by Megen, maar er zeer ver van verwijderd, en hier zou Mechelen, in het graafschap van 's Heerenberg, tusschen Emmerik, Anholt en Rees gelegen, wel op den voorgrond liggen, om geheel met den loop der geschiedenis van onzen kunstenaar in overeenstemming te komen; doch men heeft nog Macken, in het land van Cuyk gelegen, dat een derde gedeelte minder ver van Bocholt is verwijderd dan Megen; en, eindeljjk, is in het graafschap Megen zelf nog gelegen Macheren, welke namen veeleer tot dien van Mecken, of Meckenen, zijn te brengen, dan Megen. Het is niet aan te nemen, dat de verbastering van den naam Megen immer tot die van Mecken kon overgaan, omdat de naam Megen ook die van het graafschap van dien naam is, even als Cuyk, Ravesteyn enz. bij de bewoners geen verwarring kunnen geven, en stellig niet om in den tongval de G. voor eene C. te verwisselen, en Megen voor Mecken of andersom te noemen. Mijne meening is in tegenspraak met al de auteurs der Kunstgeschiedenis, over de geboorteplaats van j. van meckenen, en later vond ik dat andere schrijvers, buiten de Kunstgeschiedenis, op dit artikel met mij van hetzelfde gevoelen zijn. Zoo lees ik bij J. Niesert, Pfarrer zu Velen, und Vikar zum H. Aegidius, in Munster, in zijn Werkje Literarische Nachricht über die erste zu Köln gedruckte Niederdeutsche Bibel u.s.w.; Regensburgh in Munster, 1825, - waarin hij den druk van 1470 nagaat, en de vervaardigers van de houtsnêefiguren in verband beschouwd met wat door de Kunstlitteratoren over frans van bocholt en israel van meckenen, die ze hebben vervaardigd, berigt is, op blz. 14 het volgende: ‘zooveel is echter zeker: er leefden, in de tweede helft der XV. eeuw, twee israel's van mechelen in de stad Bocholt, vader en zoon; de vader was een goudsmid en plaatsnijder; de zoon was echter een schilder en plaatsnijder; Mecheln is, waarschijnlijk, israel's geboorteplaats, zijnde een klein dorp in het graafschap 's Heerenberg, aan de Zutphensche en Kleefsche grenzen, niet ver van de stad Bocholt verwijderd.’ - Deze auteur, die in en bij de genoemde plaatsen, waarschijnlijk, het best van al de schrijvers over onzen kunstenaar bekend is, heeft voor mij het meeste gezag, te meer, daar hij verklaart, alles te hebben nagegaan, wat in de kunstgeschiedenis daarover is geschreven, en bijgevolg met zorg de waarheid heeft opgespoord, zoodat ik mij wel kan vereenigen met Mecheln, als geboorteplaats, behoudens die speling, terwijl Macken, in het land van Cuyk, ook zou kunnen voldoen aan de opgave, niet ver van Bocholt gelegen, hoewel de eerstgenoemde plaats maar half zoo ver van het gemelde stadje is verwijderd. Door al het aangehaalde komt dus Megen als geboorteplaats van israel van mecken te vervallen. - Uit het reeds vermelde portret van israel den Oude, en van zijne vrouw Ida, blijkt, dat deze de Vader was van israel, den Jonge; die prent stelt hem voor op de linkerzijde der plaat, ongeveer van voren te zien, een weinig regts gewend, naar zijne vrouw, die genoegzaam van voren te zien, en een weinig naar haren man gekeerd is. - Eene andere prent, voorstellende israel, den Jonge, is een borststuk, drie-vierde naar de regterzijde gewend. Hij draagt eon zeer langen baard, zijn hoofd is gedekt met een tulband; van onder staat israhel van meckenen, Goltsmit. Daar het nu, historisch beschouwd, kan worden aangenomen, dat het dragen van baarden in de Christenwereld, omstreeks dien tijd meer in gebruik is gekomen, en wel onder Paus Julius II, in 1503, zoo zou dit nog niet tot bewijs voor
| |
| |
het portret van den Jonge kunnen strekken, want het gemelde jaar wordt voor dat van zijn overlijden aangenomen, en in Bocholt zal Rome's gebruik, of liever mode, toch wel niet zoo schielijk zijn overgewaaid, dat hij zich nog in dat jaar met een zeer langen zwaren baard heeft kunnen afbeelden. Immers, deze mode is vrijwillig ingeslopen, want Franciscus I., van Frankrijk, heeft teen eerst zijn baard lang, en zijn hoofdhaar kort gedragen, nadat hij, bij een Driekoningen-feest, te Romorantin, in Berry, uit kortswijl en vermaak, een aanval met sneeuwballen deed op de woning van den graaf de Saint-Pol, die op dezelfde wijze zich verdedigde met een aschbeugel; doch een domkop smeet, uit onvoorzigtigheid, met een stuk brandhout, hetgeen ongelukkig zoodanig het hoofd des konings kwetste, dat al zijn hoofdhaar, bij de geneeskundige hulp, moest worden afgesneden; en alstoen mede gebruik makende van deze omstandigheid, volgde hij de Italiaansche mode van kort haar en langen baard. Zie De Mezeray, Histoire de France etc., en Lenoir, Description des Monumens Français etc.; Paris, 1811, p. 158. Deze is in 1515 Koning geworden, en dit geval kan nog wel eenige jaren later zijn voorgevallen, en bewijst, dat niet al de Christenvorsten dadelijk Julius II. zijn gevolgd, zooals de meeste berigten luiden. Ik, voor mij, stel even goed, dat het gebaarde portret van den vader kan zijn, aangezien de gemelde mode in Duitschland allerminst als een hooge wenk tot navolging werd beschouwd, en men kan bijna zeker houden, dat bij het Germaansche volk zulks geheel naar eigen verkiezing is opgevolgd; immers, van de vorsten ging alles voor de onderdanen uit, en de afbeeldingen van de Hertogen van Saksen, zooals die van Frederik III., geboren 1463, en van Johan Frederik, geboren 1503, zijn allen met baarden, volgens de schilderijen van lucas cranacii; daarentegen, is door denzelfden schilder het portret vervaardigd van Johan Ernestus, uit hetzelfde Huis, op zijn 32. jaar, en die geheel baardeloos wordt voorgesteld, in 1553. Zie Historical account of the House of Saxony etc. by Frederic Shoberl; London, 1816, in 8o., p. 64, 90 en 93. - Ik heb mij deze uitweiding veroorloofd, omdat het noodig was, de uitzonderingen op een heerschend gezag, aan te toonen, teneinde zoodoende daartoe te komen, dat het portret met den baard dat van den Vader moet zijn, want daaronder wordt alleen gevonden israhel van mechenen, Goltsmit, hetgeen strookt met het bovenaangehaalde berigt van Niesert, Boodat de zoon, die meer kunstenaar was, deze afbeelding geheel heeft vervaardigd, en ook die van hem en zijne vrouw, boven vermeld, waaronder staat j.v.m., welk teeken aan den zoon wordt toegekend, terwijl de vader op zijne houtsneden alleen j.m. heeft geteekend. - Rathgeber meent, dat in Bocholt maar één israel van mecken heeft bestaan, omdat in de Rekeningen van die stad maar slechts een van meckenen voorkomt, doch dit zou nimmer daaruit zijn af te leiden. Want, zoo elke opvolger denzelfden naam voerde, zoo als deze vader en zoon, dan zou in die Rekeningen, eeuwen lang, de een achter den ander kunnen voorkomen, zonder dat men immer de personen vermogt te onderscheiden of aan te duiden; maar, naar mijn inzien, is al het aangevoerde een bewijs, dat het de Jonge moet zijn, die in die Rekeningen voorkomt, als: ‘israhel betaalde 1482, weiloon voor twee koeijen. In de jaren 1484-1486 was hij medepachter eener gemeenteweide. Verder worden in 1488, uitgaven voor vervaardigd zilverwerk vermeld. In 1490-1492 Yde (Ida) israels, husfrou; in 1493, betaalde israel van meckenen twaalf guldens achterstallige schatting, en werd met den Stadsregter als gast uitgenoodigd bij een maaltijd, ter gelegenheid der verkiezing van Stads-schepenen gegeven. Onder 1497 en 1498 worden uitgaven, voor vervaardigd zilverwerk vermeld. Dat israel na 1498 in de Rekeningen niet meer voorkomt, kan toevallig
| |
| |
zijn.’ Zic Annalen der Niederländischen Malerei u.s.w., von G. Rathgeber; Gotha, 1842, in fo., S. 25, - Hoe de Vertaler van het genoemde Werk, in Aanteekening Q, blz. 381, door redeneringen, die op historische bewijzen zouden moeten rusten, kan vermoeden, dat onze israel tot de Joodsche godsdienst behoorde, kan ik niet begrijpen, of dat immer door het aangevoerde daarvoor een schijn van grond kan bestaan. - Zonder hier iu eenige uitweidingen te treden over het mogelijke in andere gevallen, zal het genoeg zijn, tot wederlegging van het gestelde, alleen te melden, dat 1.) uit de Stads-Rekeningen blijkt, dat bij Burger van Bocholt was, en dat kan een Jood in die jaren niet geweest zijn; 2.) dat de aard van zijn kunstbedrijf, hoe bekwaam hij ook was, voor hem juist zoovele hinderpalen zou opgeleverd hebben, als de voordeelen, die daaruit moesten ontstaan: want, welk Christen zou, in die dagen, Evangeliewerk uit de hand van een Jood hebben willen ontvangen, en wat meer is, welk Israëliet zou toen vrijwillig zich daarmeê hebben willen afgeven? Geen voorbeeld is mij bekend, dat een Jood, te midden van het Christendom, destijds het vak der Beeldende Kunsten, zoo als die toen bijna uitsluitend christlijk werden beoefend, heeft gehanteerd; 3) ben ik van meening, dat de naam israel wel tot den geest van het Oude Verbond behoort, maar niet, dat die naam in den geest van het. Nieuwe is uitgesloten, en zulks een zeker kenteeken zou opleveren, of deze of gene tot het Joden- of Christendom behoort. Want waarom kan een Christen niet even goed israel gedoopt zijn, als dat hij Abraham, Izaäk of Jacob zou heeten? Tot bevestiging mijner meening, is het volgende genoeg: caude en israel henriet, vader en zoon, waren vermaarde glasschilders onder de regering van de Koningin-moeder, Maria de Medicis, te Parijs. israel silvester, de beroemde schilder en plaatsnijder, werd door Lodewijk XIV. hoog geacht, die hem eene woning in de Louvre gaf, en wiens zoon, de Daufin, hij in de teekenkunst moest onderwijzen; kan deze een Jood zijn geweest? Ook bij ons, te Dordreckt, was, in de tweede helft der XVII. eeuw, isrel covyn, een kunstschilder. - Zie aldaar. - enz. Zoo ik voorbeelden buiten de kunstwereld wilde aanvoeren, zou het getal legio zijn, weshalve men, naar mijne meening, door het hier aangevoerde, deze Noot van den Vertaler als niet geschreven beschouwen moet. - De werken van den vader of van den zoon zijn op. zich-zelve zeer moeilijk te onderscheiden; zelfs Bartsch vereenigt zich niet met de meening van den Abt Zani, dat de naammerken j.m. van den vader, en j.v.m. die van den zoon zouden wezen, daar er veel prenten zijn, welke hij aan het geoefende en onbevooroordeelde oog ter beoordeeling onderwerpt, om het onderscheid der werken te kunnen aanwijzen, van die met gemelde merken zijn bestempeld, en noemt daarbij op De Kruisdraging, Nr. 22. - De Geknielde Maagd, Nr. 45. - De Maagd gezeten in eene kapel, Nr. 46. - St. Catharina, Nr. 124. - De Zaligmaker, Nr. 143. - Verder is al het voor en tegen van dien aard zóó uitgebreid, dat ik den lezer verder verwijs naar gemelden Auteur, als ook naar Nagler en Brulliot, omreden dat er, in het laatst der voorgaande eeuw, zekere george wolfgang knorr, een middelmatig graveur en kunsthandelaar, te Neurenberg is geweest, die meesterlijk de kunst heeft verstaan, om op oude prenten, met daartoe vervaardigde stempelmerken, de namen te drukken van die meesters, wier worken gezocht en het meest in trek waren, en het is te vermoeden, dat er nog wel andere Collega's in dit vak zullen hebben bestaan en nog voortdurend bestaan, zoo als Heineken zulks op van mecken vermeldt, en waardoor het voor mij ook moeilijk is, zonder do voorwerpen te hebben gezien, eenigen grond bij te brengen, om dit een en ander toe te lichten. - In den eersten druk van den Nederduitschen Bijbel, te Keulen verschenen, in
| |
| |
1470, en in dien van Anton Koberger, van het jaar 1483, zijn de prenten door israel van mechelen en franz van bocholt vervaardigd, naar het oordeel van bevoegde onderzoekers, die ze allen aan Nederlandsche kunstenaars toekennen. Zie den gemelden Niesert, S. 13. - J. Harzheim, in zijne Bibliotheca Coloniensis, Coloniae, 1747, in fo., p. 212, vermeent, dat zekere martinus stock ook de hand hierin heeft gehad, hetgeen mogelijk is; maar dan is dit niet minder of meer dan de bij ons bekende martin schoon, die zich schreef hipsch matin schongauer Maler 1483. - Zóó verminken zulke geleerden de kunstgeschiedenis - doch dit werd wederlegd, dewijl het Nederlandsch werk is. Zie den genoemden Niesert, S. 13 enz. - Nog meldt de genoemde auteur, dat in de kerken te Munster oude schilderijen aanwezig zijn, stellig zeker van israel. - In de Galerij, te Schleisheim, is eene schilderij van israel, voorstellende: De Zaligmaker tusschen de H. Maagd en St. Jan, meer dan halve figuren; boven in dat stuk bevinden zich drie weenende Engelen, en omlaag, Twee kleine biddende figuren. Zie Catalogus der Galerij van Munchen en Schleisheim, door De Manlich, Deel III, Nr. 1438. - In de K.K. Galerij, te Weenen, onder Nr. 13, op p. 234 van den Catalogus, Basel, 1784, is eene schilderij in twee afdeelingen, waarvan op ieder een geestelijke Dominikaner, met een Heilige naast hem, is afgebeeld; de geestelijke op het regtsche stuk bespeelt een orgel, dat op eene tafel is geplaatst, en waarbij een engel, met een blaasbalg, den wind aanvoert. De andere geestelijke bespeelt de harp; men leest van onder op de schilderij deze woorden van den Psalmzanger: In cordis et organo laudate Deum; Psallam tibi in cythara, laus Israel; dit stuk is op paneel, h. 1 vt. 4 dm., br. 1 vt. - Bartsch vereenigt zich niet met de meening in de beschrijving, door den Catalogus dezer Galerij vermeld. Zie Brulliot, Dictionnaire de Monogrammes etc., p. 937; en verder eene lijst der Werken in Rathgeber, S. 25, in fo. - De beide israel's hebben in de XV. eeuw gebloeid, en de jaarmerken, die op hunne graveerwerken - doch zeer weinig - voorkomen, zijn van 1450-1500. De Jonge stierf 13. Maart, 1503, volgens het Opschrift der Grafzerk, in de kerk, te Bocholt (thans niet meer aanwezig, doch waarvan de teekening in het Britsch Museum wordt bewaard). Zie Rathgeber, in fo., S. 26, en ook de afbeelding bij W.Y. Ottley, The Italian School of Design etc., London, 1823, in fo., p. 660. Doch in het Werk van denzelfden Ottley, An inquiry into the origin and early history of Ingraving, II. p. 601, komt deze afbeelding ook voor, en daar staat op de grafzerk: ‘Inde: jaer: unses: heeren: in: V: en: IIJ: up: Sinte Mertyns: avond: starf de: erber meister: israhel: va meckne: syn: siele: roste in: vrede.’ Hier komt geene vermelding, òf van den Oude, òf van den Jonge voor, en schijnt zulks naar eigen meening er bijgevoegd, zoodat ik voor mij, te dien aanzien, nog geene zekerheid heb, voor wien de grafzerk is geweest, die even goed, volgens de bekende jaren, voor den vader van israel, den Jonge, kan gediend hebben. Mijn vermoeden werd door het volgende versterkt. Op de verkooping der nagelaten teekeningen van Goll van Franckensteyn, Amsterdam, 1833, blz. 90 van den Catalogus, Nr. 4, was van hem: De Doop en het Vormsel van een kind, eene voorstelling van zes beelden; fraai met de pen en O.I. inkt, door israel van mecken, 1517. Zoo dit jaartal juist is, dan zou de Jonge niet in 1503, zoo als gemeend wordt, zijn overleden. Aan bedrog is hier niet te denken, want dan zou men wel bij een jaartal vóór dat van 1503 gebleven zijn. Kan nu dit jaartal van de grafzerk op den Oude moeten doelen? In dat geval zou de teekening wel van den Jonge, en alzoo van 1517 kunnen wezen. - Van de werken der beide israel's zijn voorhanden en te bekomen, volgens Weigels, Kunst-Catalog, de volgende, als: Nr. 394, De
| |
| |
afneming van het kruis. - 395. De Orgelspeler. - 5005. De Mis van den H. Gregorius. - 5006. De Moorendans, beroemde prent; in het midden, de Maagd Maria, aan hare voeten een nar en fluitspeler; die aldaar op 30 Thaler staat genoteerd. - 6905, De Steeniging van den H. Stephanus, - 6906. De H. Antonius. - 6907. De H. Martinus. - 6908. De H. Sebastiaan. - 6909. Het booze wijf, dat haar man slaat. - 6910. De Zangeres en de Luitspeler. - 6911. Eene versierde voorletter, met een Kampende wilde, voorgesteld. - 7625. Teekening: De dood van Maria, ordonnantie van 13 figuren. - 14891. Portret van den Ouden israel van mecken en zijne vrouw. - 14892. De lijdende man, in het graf staande. - 14893. Eet verliefde paar. - 16439. De Afneming van het kruis, - anders dan Nr. 394 - op zijde de moordenaars, regts van den krijgsman te paard, die naar den moordenaar slaat; ordonnantie van 8 figuren; bij Bartsch niet vermeld. - 17514. Twee Apen met hunne jongen, - en Nr. 17515. Twee elkaér liefkozende Apen. - Opgave tot 1850, of van de 21 afdeelingen. - Verder vindt men bij Nagler van beide deze israel's van mecken, die altijd beiden met Gothische letters j.m. en j.v.m., als ook israhel v.m. hun werk hebben beteekend, niet minder dan 318 gravuren vermeld, waarvan er 217 beteekend en van 217 tot 236 niet beteekend zijn, en de verdere tot 318, als een aanhangsel opgegeven van en in den trant van van mecken's graveerwerk. In de 8o.-uitgave van Van Mander vindt men, op plaat E., Nr. 1, een portret van een israel van mecken, doch onbepaald van wien van de twee.
| |
[Meek'ren. (Job van)]
MEEK'REN. (Job van) In een 8o.-Boekwerkje, getiteld: Jacob Heiblocq, Amsterdamsche Farrago Latino-Belgica, of Mengelmoes van Gedichten enz. Amsterdam 1662, zijn eenige prentjes en de titel door hem geteekend, doch zonder naam van graveur. - Meer is mij van hem niet voorgekomen.
| |
[Meel. (Johan) Zie Miel. (Jan)]
MEEL. (Johan) Zie MIEL. (Jan)
| |
[Meele. (Matheus de)]
MEELE. (Matheus de) Hoewel ik hier, op dit artikel, geene aanmerkingen of, bijvoegsel noodig acht, kan ik toch niet nalaten, eene fout, door Van Gool, in zijne beschrijving op de meele begaan, om het aardige daarvan, en waardoor men hem beter leert kennen, te wederleggen. Ik laat hier P. Terwesten, Ms. spreken: ‘matthias of matheus de meel, gebooren te 's Gravenhage, Ao. 1664, was een braaf portretschilder, als hebbende ook diverse jaren te Londen, by den Ridder pieter lely zich in de kunst geoefend; vervolgens hier geretourneert en getrouwt zynde, is anno 1715 en 1717, wel op de zoo genaamde blaffer, of 't dubbeld getal van Hoofdmannen der Confrerie gekomen en voorgesteldt, maar het blykt niet uyt eene Nominatie hy ooit daartoe geeligeert is geworden; dus Van Gool in zijn levensbeschryvinge zeer abusief en ongegrond aangemerkt heeft: “dat de meele, hoofdman der Confrerie geworden en geweest zou zyn, zonder zelfs een lid of confrater derzelve te weezen,” dat mede geheel bezyde de waarheid is, terwyl het niet alleen consteert, dat de meele Regent der Teeken-Academie, maar ook Confrater der Confrerie geweest is, en hetwelk Van Gool, zoo hy maar de moeite van navragen had willen doen, en niet te zeer op zijn geheugen vertrouwt had, meede had kunnen weeten: niet te min het egter zeker is, Van Gool zoo toel de redenen heeft gehoord, en dus geweeten, waarom de meele nooit geen Hooftman der Confrerie is geworden, als hy van zich zelfs wist, waaromme dat hy nooit daartoe verkoozen is; schoon nogtans de reedenen omtrent de meele niet personeel, zooals ten dien opzigten van Van Gool waren; na het gemelde abusif voorgeeven van genoemde Van Gool (alleen ten respecte der Confrerie-kamer en derzelver oude regenten, dat die niet zoo onbezonnen en tegen de orde der gemelde Kamer gehandeld hebben, als Van Gool zich echter schynt
| |
| |
verbeeld te hebben en aan de wereld beeft willen doen zien:) dan aangemerkt en wederleyt te hebben, zoo dient voorts nog omtrent gemelde de meele, dat dezelve eindelijk alhier in den jaare 1734, oudt zynde 60 jaaren, overleden is.’
| |
[Meer (Jean de)]
MEER (Jean de) was een beroemd beeldhouwer van Doornick, die, in 1480, te Brussel bloeide, en te gelijk met den vermaarden jean van bogaerden aldaar, vele werken vervaardigd heeft. Zie Le Comte de Laborde, Les Ducs de Bourgogne etc. Paris, 1849, in 8o., Introduction, p. LXXXI.
| |
[Meer, (Delfsche van der) Zie Vermeer. (Johannes)]
MEER, (Delfsche van der) Zie VERMEER. (Johannes)
| |
[Meer (G. van der)]
MEER (G. van der) de Jonge. In den Catalogus van Joannes de Bosch, Amsterdam, 1785, bl. 85, Nr. 823, komen voor: Twee schaapjes, door g. van der meer geteekend. Ik moet vooronderstellen, dat dit eene fout is, te meer, daar er bijgevoegd staat: de Jonge. Zie mijne meening daarover op MEREN. (Gillis van der)
| |
[Meer (Jacob van der)]
MEER (Jacob van der) wordt bij de meeste vreemde auteurs genoemd, en alles, wat zij van dien jacob zeggen, behoort bij het levensberigt van den Utrechtschen portretschilder, johan van der meer. - Zie aldaar. - Tot heden is mij nog geen jacob van der meer, als kunstenaar, voorgekomen.
| |
[Meer, (Jan, of Johan van der)]
MEER, (Jan, of Johan van der) de Oude, vader van den Jonge van dien naam, werd, te Haarlem, in 1628, geboren. Het is niet bekend, by wien hij de kunst geleerd, maar wèl, dat hij nog jong zijnde, in gezelschap van lieve verschuur, Italië bezocht heeft. Bij zijne terugkomst in Holland, vond hij den meesten bijval en aanmoediging voor zijne werken. Hij schilderde landschappen, met vee en figuren, en zeehavens. Zijne zeestukken worden bijzonder geroemd, als waarop de verschillende vaartuigen zeer naauwkeurig geteekend, de booten ligt en vlottend, met het water helder en doorschijnend, geschilderd zijn. Zijn toon is warm en fijn, en daarbij heerscht een schitterende zonnegloed in de kleur, die ons aan de zeehavens van claude doet denken. Hij heeft ook, met het beste gevolg, bataljes geschilderd, waarin de figuren en paarden, vol vuur en werking, geteekend zijn. Op zijne werken wordt aangemerkt, dat zij van een al te zeer heerschenden blaauwen toon zijn in de wijkende partijen, een eigenschap, niet ongewoon bij hen, die in Italië gestudeerd hebben, alwaar de natuur gewoonlijk die kleur in den dampkring veroorzaakt, doch zijnde deze in meer noordelijke gewesten onbekend. Hij is te Haarlem, in 1691, overleden. - Deze Oude van der keee is reeds door Van Gool aangeroerd, die op het berigt van den Jonge nopens dien naain zegt: ‘Zyn vader, wiens naamgenoot hy was, en die my als een braaf landschapschilder opgegeven is, schoon hy denzelve niet schynt te zyn, daar Houbraken van spreekt in zijn 3. deel, p. 291, (den Utrechtschen johan van der meer) en van wien ik ook anders niet weet te melden, heeft hem in de kunst onderwezen.’ - Vreemd is het, dat Immerzeel dezen kunstenaar niet afzonderlijk behandelt, maar hem met den genoemden Utrechtschen van der meer verwart, dewijl toch de vreemde schrijvers hem wel deugdelijk onderscheiden van de anderen van dien naam. - Bryan heeft in zijne geboorteplaats misgetast en Schoonhoven daarvoor opgegeven, dat ook al op den Utrechtschen portretschilder doelen moet. - Zie aldaar.
| |
[Meer, (Jan van der)]
MEER, (Jan van der) de Jonge, van Haarlem, is reeds door Immérzeel vermeld, doch er wordt geen geboorte- of sterftijd opgegeven. Op de door hem beteekende geëtste prenten staat, als laatste jaartal, zoo als gemeld wordt, 1679 en 1680; ik voeg en bij, dat ik onder de etsen, door den kunstbeoefenaar anthony van der haer vervaardigd, er eene bezit, zijnde een fraai landschap met vee enz., in fo., naar de toekening van j. van der meer invenit, 1704, door hem in 1772 zeer fraai uitgevoerd, zoodat men nog 24 jaren aan zijn bekenden
| |
| |
levensloop kan toevoegen. Hoezeer zijne etskunst, ook om hare zeldzaamheid, bij de liefhebbers in waarde wordt gehouden, is gebleken uit het geëtste prentje, bekend onder den naam van het Liggende schaap, 1685, h. 3 dm. 9 str., br. 4 dm. 8 str. Rijnl., dat, met het Staande schaap, op de verkooping van den Graaf von Fries, Amsterdam, 1824, met ƒ48 werd betaald, en op de Kunstveiling van Friedländer's nalatenschap, te Leipzig, in 1853, voor 50 Thlr. 15 sgr. verkocht werd. Zie Beiblalt zu dem Deutschen Kunstblatt, 1853, Nr. 3.
| |
[Meer, (Johan van der)]
MEER, (Johan van der) de bekende Utrechtsche portretschilder, staat reeds bij Immerzeel, doch met een ander van dien naam verward, en moet afgescheiden worden van de Haarlemsche schilders, vader en zoon, van dien naam, hetwelk ik hier met nadruk vermeldt, om verdere misvattingen te voorkomen, dewijl Nagler, die d'Argensville gevolgd heeft, zijne geboorre, te Haarlem, in 1628, stelt, doch dat voor den Ouden van der meer wordt opgegeven, en niet voor onzen johan, van wien zulks niet is bekend. Van Eynden en Van der Willigen berigten, dat hij tot dit geslacht behoorde, en zijne ouders en voorouders van Rotterdam afkomstig waren, en dat door het geslachtsregister wordt bevestigel, dat al zijne bezittingen, bij de Fransche invasie, in 1672, zijn vernield. - Een zijner voornaamste stukken, voor de vergetelheid bewaard, berust in het Gesticht van Renswoude, genaamd het Fundatie-huis, te Utrecht, en hetgeen vroeger aan het Stads-Ambachts-Kinderhuis, daarbij gelegen, behoorde, voorstellende een zeer groot, deftig Regentenstuk, door hem geschilderd, krachtig van kleur, en goed geteekend, allen levensgroot, ten voeten uit, en waarbij hij mede zich-zelven, als ook Regent zijnde, heeft afgebeeld. - Ik vond in het Gildeboek van St. Lucas, te Utrecht, op het jaar 1664 ingeschreven: ‘johan van de meer, Deken, Kunstschilder, Raed in de Vroedschap dezer stad.’ Deze inschrijving schijnt laat te zijn geschied, doch hij is ook laat tot de kunst overgegaan ‘want zyn ouders hadden hem tot de taalgeleerdheid opgewiegt,’ zegt Houbraken, als ook dat, ‘hy tot Schoonhoven geboren is en wel den meesten tyd van zyn leven daar gewoont heeft.’ - Hieruit volgt, dat de bijvoeging ‘Raed in de Vroedschap,’ in het Gildeboek, na de herstelling en verandering der regering, in 1673, is geschied, als zijnde hij de partij van Oranje toegedaan, en als zoodanig tot die betrekking verkoren, want anders werden de Vroedschappen alleen uit de ingeboren burgers benoemd. Dit was echter eene schrale vergoeding voor zijn geleden verlies, want hij had een voortreflijk bloem- en fruitstuk door jan davidsz. de heem laten schilderen, waarvoor hij hem ƒ2000 betaald had; dit stuk aan de woede der Franschen onttrokken hebbende, deed hij het Portret van Z.H. den Prins van Oranje, in een bloemkrans schilderen en zijne Hoogheid, met verzoek om eenige vergoeding voor zijne geleden schade, aanbieden. Tot belooning, als Raad te Utrecht benoemd, waar men met hem verlegen was, miste hij zijn doel; daarna verkreeg hij het Tollenaars-ambt, of Controleurschap aan de Vaart, anders Vreeswijk genaamd. - Zie Houbraken, op gemelden de heem.
| |
[Meer. (Nicolaas van der)]
MEER. (Nicolaas van der) Deze zou, volgens de opgave in Winkler's Catalog, een kunstschilder en etser geweest zijn, die, in de XVII. eeuw, te Amsterdam, bloeide, terwijl daarin het volgende, aan hem toegekend, aldus vermeld staat: het Titelblad voor het Werk van J. Barueth, Jacobs zegen naar a. hoydyck (?) - 12 stuks Allegorische Vignetten, beteekend n.v.d. meer inv. et fec. - Het is wel waarschijnlijk, dat Winkler, bij vergissing, een nicolaas heeft gemaakt, wat noach zijn moet. - Nagler maakt er de opmerking bij, dat deze èn nicolaas één-en-dezelfde persoon zal moeten wezen, hoewel er eene eeuw tusschen hen beiden ligt. Nu moet ik vragen waarom? dewijl hij-zelf een noach, den Jonge, opvoert; bijgevolg heeft
| |
| |
er immers een Oude bestaan, die wel op het laatst der XVII. eeuw kan gebloeld hebben.
| |
[Meer, (Noach van der) de Oude. Zie op Meer. (Nicolaas van der)]
MEER, (Noach van der) de Oude. Zie op MEER. (Nicolaas van der)
| |
[Meer, (Noach van der) de Jonge]
MEER, (Noach van der) de Jonge, is door Immerzeel vermeld, die tevens de prenten met historische voorvallen van zijn tijd, en ook die, voor voorname Boekwerken, door hem Vervaardigd, heeft beschreven. Ik moet er nog eene prent bijvoegen, die in de kunstportefeuille eene blijvende plaats zal beslaan, namelijk, Eene Dorpsschool, waarin de onderwijzer op een hooge bank is gezeten; bij hem staat een meisje, dat hare les opzegt, en een jongen, tegen den rug te zien, die zijne beurt schijnt af te wachten; daar naast is een jongen gezeten, die op zijne knieën schrijft; op den tweeden grond een aantal kinderen; dat alles is in een eigenaardig schoolgebouw afgebeeld, waarbij roede en plak niet zijn, vergeten; jan steen pinx. n.v.d. meer, Junior fecit, en in de marge: De Schoolmeester met de plak, naar jan steen, met een vierregelig vers, eindigende: ‘Het is een pedante gek, wiens plak zyn drift moet temmen.’ enz. Deze prent is vrij goed en met zorg bewerkt, doch wat zwaarmoedig van toon uitgevallen; ook zijn de halve of zilvertinten niet genoeg in acht genomen. - Hij heeft ook Portretten gegraveerd, als dat van T.J.G. van Essen, Predikant te Amsterdam, naar j. van meurs, in 1792, in fo.; - zijn eigen Portret, staande voor een raam, waar een gegraveerde koperen plaat op ligt, enz., houdende in de regterhand een graveerstift; op het raam staat n.v.d. meer Junior graveur. In de marge n.v.d. meer Jun. fec., in 4o.
| |
[Meeren (Geeraert van der). Zie Miere. (Gerard van der)]
MEEREN (Geeraert van der). Zie MIERE. (Gerard van der)
| |
[Meerhoud. (T., of J.)]
MEERHOUD. (T., of J.) Van dezen onvermelden kunstenaar vond ik eene afbeelding van Het kasteel te Heusden, in welstand, door hem pinxit, waarnaar eene prent in 4o. is vervaardigd door a. de haen del. en a. van der laan fecit, voorkomende in de Beschryving van Heusden enz. door J. van Oudenhoven, Amsterdam, 1743, in 4o., bl. 6. - Zijn schildertrant is in de manier van j. van goyen, doch op verre na niet zoo fijn van toon.
| |
[Meerink. (Albert)]
MEERINK. (Albert) Ik bezit een hoogst-zeldzaam Boekje, in 4o., getiteld: Beschryvinge en Uytlegginge der konstrycke Glasen binnen de Groote en Heerlycke St. Janskerck tot Gouda enz., Ibid., 1681, en in de laagst mogelijke, platte rijmen door Dirk Vermy beschreven. Zoo komt op bl. 16 voor, aan het slot van het X. glas: Door daniel tomberg syn Konst alhier dit Glas - In beeter aensien quam, als het voorgaende was: - 't Welk albert meerink's hand insetten op syn pas.’ - In hoever nu meerink deel aan de kunst van dat werk heeft gehad, is mij niet gebleken, en of hij het geschilderde glas alleen verlood en in het kerkraam geplaatst heeft, - wat de bovenstaande woorden wel schijnen uit te drukken - weet ik evenmin; echter kent de schrijver hem zekere eer in zijne verzen toe, en daarom heb ik hem hier vermeld.
| |
[Meerman, (Hendrik)]
MEERMAN, (Hendrik) een Nederlandsch portretschilder, die zich, omstreeks 1670, te Keulen opgehouden, en, aldaar, verscheiden voortreflijke werken vervaardigd heeft. Onder deze behoort het Beche'sche Familiestuk, hetwelk hij in 1670 schilderde, en waarvoor hij 100 dukaten genoot. Het stuk stelt voor de, in 1636, naar Keulen gekomen Wolter De Beche, met zijne gade Catharina Hergers, eene geboren Keulsche vrouw, benevens hunne tien kinderen, levensgroot. Nog voor weinige jaren werd het bij de gebroeders De Beche, afstammelingen van den gemelden Wolter, in hunne woning, op het Hof, Nr. 24, te Keulen, bewaard. - Naar meerman's schilderwerk zijn eenige afbeeldingen in koper gebragt, als die van den Godgeleerde Fabritius Bassecourt, 1650, door p. de zetter; -
| |
| |
De Fransche Predikant G. Holton, te Amsterdam, 1651, door a. conrad; - en anderen door w.j. delft. Zie Merlo, Kunst und Künstler in Köln, u.s.w. Ibid., 1850, in 8o., die nog opgeeft johannes hendrik meerman, welligt zijn zoon, die in 1670, in het Schildersgild, te Keulen werd aangenomen; ook wordt hij onder de zoogenaamde vier-en-veertigen der Stads-raden genoemd. In 1696 was hij nog in leven, en oudste deken van het genoemde Gild.
| |
[Meersch (Claeyse van der)]
MEERSCH (Claeyse van der) was een kunstschilder, die, in het midden der XV. eeuw, te Gent, bloeide. In de Stads-Rekeningen van 1440, vindt men hem reeds als schilder en als Deken van het schildersgild, en nog later, vermeld, als: ’1465-66. Item, ghegheven ten beveelne van scepenen, triestram van den bossche ende claeyse van der meersch, schilders, met meer anderen haerlieder ghesellen, voor dweerc van schilderen, dat zy ghemaect hebben, dienende ter Blyder incomst van onsen gheduchten heere, myn heere den grave van Charolois, naer 't verclaers van der cedule, met XIJS. gr. hemlieden ghegheven te drincghelde, VIIJ lib. XIX s gr.’ Zie Messager des Sciences Historiques etc. Gand, 1859, p. 193.
| |
[Meersch. (Pasquier van der)]
MEERSCH. (Pasquier van der) Deze kunstschilder staat in het Register der Broederschap van St. Lucas, te Brugge, ingeschreven op het jaar 1479-1480.
| |
[Meerte (Peter)]
MEERTE (Peter) wordt bij Immerzeel en veel andere auteurs meert genoemd, doch onder zijn portret, door c. coukercken fecit, en dat bij De Bie voorkomt, staat petrus meerte, Pictor Bruxellensis. De Bie zegt, ‘oud 42 jaren,’ waaruit blijkt, dat, - af te leiden uit den tijd toen deze schreef (1661) - meerte in 1619 werd geboren. Descamps heeft zich dus niet veel vergist, die het jaar 1618 daarvoor opgeeft, hetwelk Nagler betwijfelt, op grond, dat het jaar 1621 op een zijner portretten voorkomt; doch alles komt neêr op mijne eerste opgave; want, neemt men de Approbatie van 1662, die één jaar met den gegraveerden titel verschilt, tot grondslag, dan krijgt men weêr 1620.
| |
[Meerten, (Wed. A.B. van)]
MEERTEN, (Wed. A.B. van) geb. schilperoort. Deze in ons Vaderland met roem bekende Predikantsweduwe en schrijfster van menig Werkje, ten nutte der Jufferschap en ter dienste der opvoeding, waaraan zij haar leven wijdde, is, in 1852, in hoogen ouderdom, als Institutrice, te Gouda, overleden. Zij heeft ook de kunst beoefend, en op de Tentoonstelling, te Gouda, van hare Bloemstukken doen zien. - Nagler noemt haar ook onder zijne tijdgenooten. - Van haar gaat een portret uit, met eene groote muts op, door p. velyn, in 12o. Zie nog Mr. H.L.W. Lalau, Dichterlijke Hulde toegebragt aan de nagedachtenis van wijle Mevrouw a.b. van meerten, geb. schilpoort, Gouda, 1853, in 8o., en, J. Herman de Ridder, De Weduwe a.b. van meerten, geb. schilperoort, herdacht, Ibid., 1853, in 8o.
| |
[Meertens (Abraham)]
MEERTENS (Abraham) wordt bij Immerzeel als bloem- en vogelschilder vermeld; ik voeg daar nog bij, dat hij ook landschappen en dorpsgezigten heeft geteekend, zooals blijkt uit de afbeeldingen, door hem, voor de gravuren, vervaardigd in het Werk van J. Ermerins, Zeeuwsche Oudheden enz., Middelburg, 1780, in 8o.
| |
[Meertenss. (Claes)]
MEERTENSS. (Claes) was een kunstschilder, die, in het begin der XVI. eeuw, te Utrecht bloeide, blijkens het volgende Raadsbesluit: ‘Aert Tyelmanss. ende Aert Willemss. syn momboers gescict over Cornelia, salige claes meertenss., die scilders onmundige dochter, die hy hadde by Gerborch zynen wyve. Borge Frans Boegert, Jan de Bruyn.’ Raadsdagelyksch Boek der Stad Utrecht, 1537, bij Dodt, Archief, VII. deel.
| |
[Meester Andries.]
MEESTER ANDRIES. In de Thesauriers-Rekeningen der Stad Haarlem, bl. 39,
| |
| |
verso, vindt men het volgende aangeteekend: ‘Ao. 1456. meester andries de Goudsmyt vervaardigde vier bussen voor de pijpers en trompetters; en in 1473, de bus voor den Stads-bode.’ Zie over de Goudsmeden van dien tijd, op HEYNRICZOEN, (Pieter) waar tevens de bron wordt aangewezen.
| |
[Meester (de)]
MEESTER (de) van 1480. Alleen onder deze naamsaanduiding vind ik hem als een Hollandsch kunstgraveur by Nagler vermeld, die dit uit Duchesne, Iconophile, p. 77, (als de eerste, die dezen kunstenaar opvoert) getrokken heeft. De volgende bladen worden door Duchesne aan hem toegekend; ze zijn zeer zeldzaam, en in teekening en graveerwijze geheel eigendomlijk. De meeste berusten in 's Rijks Museum, te Amsterdam, als: Een edelman wordt door den dood verrast; h. 4 dm. 4 str., br. 3 dm. 1 str. Par. - Twee naast elkaêr zittende personen, kopij naar wenzel van olmuts. Deze twee afdrukken zijn in het Kabinet, te Weenen. - Salomon bidt knielende een op eene zuil staanden afgod aan; regts staat eene vrouw, die de regterhand op den schouder des Konings legt, en verder een kleine leeuwhond. Onder den afgod staat overe. t. rond formaat; 5 dm. 7 str. middellijn; bij Bartsch, als naamloos vermeld. - Jacobus de Mindere. - St. Philippus. - St. Bartholomeus. - Een Turk te paard, met boog en sabel, regts gewend; op den achtergrond, een breede stroom; vooraan, regts, een heuvel, met groepen boomen, zeer zwak, welligt in tin gesneden, zoo als Bartsch gelooft, die haar even als de Barth. onder de naamlooze opgeeft. - Een zittende man, die de linkerhand op een in twee velden gedeeld schild legt; h. 3 dm. 5 str., br. 2 dm. 8 str. - Een wapenschild, dat een burzelbaum (buiteling?) vormt, met een knaap, die den luchtsprong doet; h. 5 dm. 1 str., br. 3 dm. 2 str. Duchesne houdt deze prent voor de originele, die onder de werken van israel van mecken voorkomt. - St. Joris met den draak; h. 5 dm. 6 str., br. 3 dm. 11 str. - Eene zittende vrouw, met een wapenschild en een helm; boven haar hoofd een baanderrol; h. 4 dm. 6 str., br. 3 dm. 1 str. - St. Petrus en Paulus met den Zweetdoek, waarop het aangezigt des Heeren is afgedrukt; boven aan de Pauselijke kroon, met de sleutels; onderaan, in het midden, het teeken L. 0 30, boven het jaartal 1497; h. 10 dm. 5 str., br. 7 dm. 7 str. Deze voorstelling is ook door meester e.s. gegraveerd.
| |
[Meester E.S.]
MEESTER E.S. Alleen onder deze benaming en initialen, is die kunst-graveur, en wel als een der vroegsten, wegens een aantal werken, bekend, die door den eenen auteur omstreeks 1460, en door anderen weder omstreeks 1466 gesteld worden. De meesten houden hem voor een Nederlander, omdat veel prenten, zoo als de hoofden der Apostelen, kenlijk de School der van eycken verraden. - Anderen weder willen uit de letters e.s. cornelis engelbrecht, den Vader - Zie aldaar. - van Leyden, maken, omdat er een c. engelbrechtsen in de kunstgeschiedenis bekend is, en e.s., engelbrechtsoon zou beduiden. Nog anderen willen er een Duitscher in zien, doch het meest helt men naar het eerste gevoelen over. Het is noodig, hieromtrent nog meer zekere bewijzen in te wachten, en ik heb hem hier, tot zoo lang, eene plaats ingeruimd. - Bij Nagler vindt men 168 stuks zijner graveerwerken vermeld, waaronder het Alphabeth, in Gothischen vorm, kunstig met lofwerk, figuren en gedierten, zeer zeldzaam is; ook Een kaartspel, uit nommers en figuren bestaande, waarvan slechts één compleet stel bekend is. Welligt is er onder de drie kaartspelen, die in het Museum, te Parijs, worden bewaard, een van e.s. - Onder zijne historische gravuren vindt men er één, zegt Nagler, waarbij Frenzel in het Kunstblatt doet opmerken, dat hij, in de Aanbidding der Koningen, de portretten van Philips den Goede en van andere Vorsten uit het Bourgondische Huis herkent, en dat op de prent, Salomons eerste regt, de troon met het wapen van Bourgondië versierd is. Dit zijn wenken
| |
| |
waardoor het mij toeschijnt, dat hij tot die School kan hebben behoord, on dat hij zich, na den dood van gemelden Philips, toen die luister begon te verminderen, in Holland heeft gevestigd. Men meent ook, dat hij geschilderd heeft, doch waarvoor de bewijsen wel moeilijk te vinden zullen zijn, zegt Nagler. De schilderij, De Berg van Calvarië, op een vergulden grond geschilderd, en die in de Kathedraal, te Munchen, berust, wordt, omdat op den standaard van een krijgsman de Gothische letters e.s. staan, als bewijs daarvoor aangevoerd.
| |
[Meester Israel. Zie Mecken. (Israel van)]
MEESTER ISRAEL. Zie MECKEN. (Israel van)
| |
[Meester (Martinus de)]
MEESTER (Martinus de) ‘was een Hagenaar van geboorte en een leerling van rombout verhulst, zynde hy ook een braaf beeldhouwer, zoo in steen als bout geweest, en is eindelyk ook alhier, te 's Hage, overleden.’ Uit Pieter Terwesten, Ms., die zijn bloeitijd op 1649 stelt.
| |
[Megan (G.E., of P.)]
MEGAN (G.E., of P.) wordt hij Immerzeel p., en bij Nagler g.e. megan genoemd, doch is blijkbaar één-en-dezelfde persoon. - Nagler zegt, dat in Mannlich's Catalog der K. Gallerie zu Schleissheim, volgens Sandrart, vermeld staat, dat onze Vlaamsche megan, in 1660, naar Weenen werd geroepen, en er nog in 1730 werkzaam was. - Het een of het ander dezer jaartallen doet mij aan eene vergissing denken, want dan zou hij een reeks van 70 jaren, als een voornaam schilder, alleen te Weenen hebben gebloeid. - Hij beteekende zijne schilderijen met den verkorten naam meg., zoo ook zes stuks geëtste Bergachtige landschappen, in kl.-4o.
| |
[Meganck. (Joseph)]
MEGANCK. (Joseph) Deze zeer vermaarde kunstschilder, te Brussel, gevestigd, werd, in Julij, 1807, te Aalst, in Oostvlaanderen, geboren. Hij heeft de eerste opleiding in de kunst aan de Akademie aldaar genoten, en kwam, op het einde van 1827, onder de leiding van joseph palinck, te Brussel, waar hij, in diens werkplaats, met vrucht, vier jaren, verbleef. In 1833, trok hij naar Parijs, en werd onder de leerlingen van den vermaarden beeldhouwer, david d'angers, toegelaten, die destijds door zijn vriendschaplijk en open karakter, gepaard met grondig onderwijs, een aantal leerlingen, zoowel in de Schilder- als Beeldhouwkunst, tot zich trok. In 1835, vertrok hij vandaar naar Italië, bezocht Turin en Genua, en vertoefde eenigen tijd, te Florence, vanwaar hij zich, op het einde van datzelfde jaar, naar Rome begaf. In het midden dier kunstwereld, zette de Heer meganck zijne studiën ijverig voort, en vervaardigde voor sommige Engelsche en Amerikaansche familiën eenige schilderijen, voorstellingen, uit het dagelijksch leven der Italianen genomen. In 1839, deed hij eene uitstap naar Napels, Calabrië en Sicilië, vanwaar hij weder naar Rome terugkeerde, en, op het einde van 1839, na nog eerst Venetië, Tyrol, Beijeren enz. bezocht te hebben, de terugreis naar zijn vaderland aannam, om zich, in 1840, te Brussel te vestigen. In 1846, ging hij andermaal naar Italië, vertoefde er 7 à 8 maanden, en keerde toen naar Brussel terug. - Van zijne historiële schilderijen, zal ik er hier slechts eenige noemen: onder anderen, bevindt zich, op het Stadhuis, te Aalst, Geef den Keizer, wat des Keizers is, welke schilderij, bij den wedstrijd, te Gent, in 1832, alwaar louis gallait den prijs behaalde, het aceessit verwierf. - Verder aldaar, in de St. Maartenskerk, Christus geneest den bezeten jongeling, en, St. Louis van Gonzaga onderwijst de kinderen des volks in de straten te Rome. - In de Begijnenkerk, Het Heilige hart van Jezus en Maria, en, Maria onder den Rozenkrans. - In de Celestinenbroeders-kerk, De Kruisweg, en, Eene Heilige Familie. Op deze zes schilderijen zijn de beelden levensgroot. - Te Breendonck, kerspel Mechelen, De H. Maagd laat door haar godlijk Kind die parochiekerk zegenen; de figuren meer dan levensgroot. Deze kapitale schilderij is, op last van den Graaf
| |
| |
Julius de Buisseret de Blarenghien, te Groot- Willebroeck, vervaardigd, en aan de kerk van zijn genoemd kerspel, ten geschenke gegeven. - Het historisch tafereel thans door hem voltooid, voorstellende den H. Blasius voor Agricolüs, dat algemeen de hoogste goedkeuring mogt wegdragen, wordt door het Journal de Bruxelles, met lof vermeld. Het Dagblad zijner geboortestad Aelst, de Denderbode, van 1. Januarij, 1860, heeft dit berigt, als een verrassend Nieuwjaars geschenk aan hunnen stadgenoot, medegedeeld. ‘De schilder heeft het oogenblik verkozen, waerop den eerbiedweerdigen belyder voor zynen regter verschynt. De edele gryzaerd bevind zich op den voorgrond ter linker zyde geplaetst, en wel in eene houding welke duydelyk een kalm gemoed te kennen geeft. Hy schynt bezig te zijn met de redenen uyt te leggen die hem beletten zijn geloof te verzaken; de bewogene menigte dringt zich rond den Heyligen te samen, en zigtbaer ondergaet het volk den invloed zyner begeesterde woorden. Het reukwerk walmt, en den opperpriester, in plegtgewaed en met de kroon op het hoofd, ondervraegt den christen, welken aen zyne vierschaer zonder verdediging is overgeleverd. Een weynig vooruyt, ter regter zyde, zit den vertegenwoordiger des Keyzers op zynen troon; zynen woesten blik geeft genoeg te kennen, dat hy niet verwacht dat den opperpriester zal gelukken om den Heyligen tot afval te brengen, en dat het doodvonnis weldra zal uytgesproken worden. Ook vatten die beulen wonder wel de gedachte des regters, aen wiens voeten zy zich bevinden, en grypt eenen hunner reeds naer de werktuygen der marteling welke verstrooyd op den grond liggen rondgespreyd. Een schitterend licht is over heel het tafereel verspreyd, maer wat wezenlyk indruk doet, is de kracht waermede de schilder de waerheyd op elks wezen heeft afgemaeld. Ook twyfelen wy of den Heer meganck wel ooyt zulk merkweerdig tafereel voortgebragt hebbe. Dit nieuw produckt van den artist is bestemd voor de kerk van het Begynhof te Aelst, welke reeds een zyner schilderyen bezat.’ - De schilderijen, uit het Italiaansche leven genomen, berusten, gedeeltelijk, te Brussel, als, bij den Graaf De Robiano, den Baron De Man, Sir Thomas, Spitaels, bankier, Dumont, architect der paleizen van Z.M. den Koning enz. - Verscheiden zijner tafereelen zijn in steendruk gebragt, onder anderen: Le bonheur d'une mère, voor het Album National. - Les dillettantes à la ville, en, La diseuse de bonne aventure, in plano, voor de inschrijvers op het Institut des Beaux-arts, te Brussel. - Verder, naar zijne teekeningen, Les Célebrités Belge, avec la biographie de plus de 80 grands hommes, avec des annotations par M. le Baron de Stanaert. - De Heer meganck heeft ook eenige prenten geëtst, onder anderen, St Dominicus ontvangt geknield, uit handen van Maria en het kind Jezus, op haren schoot gezeten, uit de wolken neêrgedaald, den Rozenkrans, door eene glorie van engelen en cherubijnen omgoven; op den voorgrond - als de symbolen van den H. Domimcus - een wereldbol, waarbij een opgeslagen boek, en een hond, die een brandenden fakkel in den bek houdt; voorts een uitgestrekt bergachtig verschiet enz.; h. 320, br. 235 str. Ned., zonder de marge; de 2, staat is niet beteekend; fiks en fraai geëtst. - Het vertrek der Piferari naar Rome; vader en zoon van het dorp Dellevite nemen afscheid voor hunne woning van de moeder, met een gebakerd kind in de armen; bij de deur, een oude vrouw en een meisje; h. 178, br. 205 str.; de 2. staat is niet beteekend; eene bevallige ets, waarvan de behandeling, vooral in de wijkende partijen, om het effect, allen lof verdient, - De Piferari aan de fontein; dezelfde twee personen, in gesprek, bij twee staande en eene zittende vrouw, die water halen; bij de fontein staat een
| |
| |
jongen, met een pot in de hand; door het gebergte ziet men nog waterdraagsters; h. 235, br. 315 str.; de 1. en 2. staat zijn niet beteekend. Het geheel is goed, als in den trant van poussin gedacht, en zeer fraai bewerkt, gelijk de 2. staat reeds een toon en effect aanduidt, de oude etsschool waardig. Teregt, heeft de kunstenaar met deze schoone afgewerkte prent, bij den wedstrijd van de Société Royale de Littérature et de Beaux-arts, te Gent, in 1856, den uitgeloofden prijs behaald. Deze prenten, en zijn gephothographieerd portret zijn mij door den talentvollen kunstenaar, voor mijn Atlas, geschonken. - De Heer meganck is, in 1857, benoemd tot Corresponderend lid der Kon. Academie van Schoone Kunsten, te Gent.
| |
[Megen (Pieter Willem)]
MEGEN (Pieter Willem) is reeds bij Immerzeel vermeld; ik voeg er alleen bij, dat de eerste druk zijner gravure, le Petit Oiselier, naar wille Jun. in fo. vóór de opdragt is aan de Regenten van het gesticht van Renswoude, te 's Gravenhage; dat de eerste druk van het Fête Bachante, naar h. goltzius pinx., w.v. megen sc., 1778, ovaal in fo., vóór alle letter is; en dat de eerste druk van het Portret van Maria Duijst van Voorhout van Renswoude, stichteres der drie fundatiën, te Utrecht, 's Hage, en Delft, vóór alle letter met onafgewerkt wapen is; de tweede druk is met onderschrift en het jaartal 1780.
| |
[Meghelen, (Rombout van)]
MEGHELEN, (Rombout van) een onvermeld bouwmeester, die in de tweede helft der XVI. eeuw bloeide. In het Provinciaal-Archief, te Utrecht, wordt het Plan van het Slot Vredenburg, te Utrecht, bewaard, waarnaar dit kasteel, op last van Keizer Karel V., in 1528, gebouwd werd. Op het plan staat: Grooten gront t' Utrecht, ende principael patroen, aengaende het Casteel ghemaect by Mr. rombout van meghelen. Zie de afbeelding er van in het Werk, Geschieden Oudheidkundige Beschrijving van de Pleinen, Straten enz. der stad Utrecht; Ibid., N. van der Monde, 1845, in 8o.
| |
[Meheux. (Jacobus)]
MEHEUX. (Jacobus) Deze kunstenaar was een geboren Hollander, en bloeide omstreeks 1680. Hij heeft eenige prenten in mezzotint gegraveerd, waaronder eene kopij voorkomt naar de prent De Rotteman, door cornelis visscher gesneden. Dit berigt is van Bryan. - Nagler, die hem maheux noemt, zegt alleen, dat hij, omstreeks 1690, te Parijs, werkzaam was. - Füssli noemt van zijn werk, Het portret van den Bisschop van Senes, door hem in zwarte kunst gegraveerd, en Weigel, St. Hiëronimus, naar G. Ribera il Spagnoletto, te Parijs uitgegeven, en beiden zeldzaam.
| |
[Mehus, of Meus (Lieven)]
MEHUS, of MEUS (Lieven) is reeds bij Immerzeel beschreven; ik moet er nog bij voegen, dat hij ook geëtst heeft, zoo als, zegt Nagler, Gundellini hem de volgende bladen toekent, als: De Stad en Vesting Piombino; - Een Titelblad naar vanni, voor de Academia intronata van Siëna.
| |
[Meire, of Meeren (Gerard, of Geeraert van der)]
MEIRE, of MEEREN (Gerard, of Geeraert van der) is zeer kort bij Immerzeel vermeld. Hij wordt ook bij de Italianen gerardo da gand genaamd. Van dezen beroemden leerling van hubert van eyck wordt gezegd, dat hij in het midden der XV. eeuw, te Gent, bloeide. Fiorillo vereenigt zich met de verzekering van Baldinucci en Descamps, die zeggen, dat hij aldaar werd geboren, en een der eerste olieverwschilders na van eyck is geweest. Zijne werken hebben de verdienste, van met de meeste zorg te zijn uitgevoerd; hij teekende naauwkeurig en zijn coloriet is levendig. Eene Lucretia door hem, die voormaals in het Kabinet van den Heer Jacob Ravart, (te Amsterdam, volgens Van Mander) bewonderd werd, is nog tegenwoordig (1817) in eene Verzameling in Holland. (Ik vraag waar?) - hij heeft onder de leiding der van eycken medegewerkt aan de wereldberoemde schilderij van die meesters, het Gentsche Altaarstuk, zoo als ik hier het uitvoerig berigt van Rathgeber laat volgen: ‘geeraert van der
| |
| |
meire, vervaardigde voor het Gentsche altaarstuk de halve beelden der Propheten Micha en Zacharias, de wiggelaressen (Sibyllen) Erythraea en Cumana, en, met uitzondering der koppen en handen, die door jan van eyck geschilderd zijn, den Boodschappenden Engel en de Knielende Maria.’ - De schrijvers van den zoo nuttige historischen Catalogue du Musée d'Anvers, 1857, p. 25, zijn het in geenen deele er over eens, dat van der meire aan het genoemde Altaarstuk zou hebben gewerkt, en evenmin, dat hij een leerling van van eyck kan zijn geweest, op grond, dat hij eerst in 1452 het meesterschap heeft verkregen, dat wil zeggen, elf jaren na den dood van jan, en 26 jaren na dien van hubert van eyck. - Dit pleit zeer tegen het berigt van Rathgeber; maar, mag ik vragen, is dat verkregen meesterschap van gerard van der meire wel zeker, als zijnde onder een aantal van dien naam uit het register van St. Lucas, te Gent, genomen? Hij komt immers ook onder den naam van gerard van gend voor. - ‘In eene schilderij (1447), van hem-zelven af komstig, is het karakter der Van Eycksche school nog met zekere onbedrevenheid verbonden. Het water mist den helderen glans, het landschap het sappige donker-groen. Even als de doorgaans bleek geschilderde koppen eenigzins lang van vorm zijn, dus doen zich ook de figuren, zoo al niet onedel en dor, dan toch iets gerekt en mager voor, in vergelijking met de korte evenredigheden van van eyck. Desniettemin worden, te gelijk met de schoonheid der compositie, ook het sprekende der karakters en de zachte uitdrukking der beelden geroemd. Door de heldere, lichtrijke kleurgeving, welke men boven hubert's diep bruinachtigen toon stelt, en door het niet aanwezig zijn van sterke kontrasten in de kleuren, ontstond eene zamenwerking, die eenigermate krachtloos is. Het zachte beginsel, dat den boventoon houdt, heeft hier wel eene zekere zachtheid van aard en ook rust voortgebragt, maar het meer frissche leven van van eyck's goede schilderstukken wordt gemist. De penseel-behandeling komt de latere van memmelingk nabij.’ - Van de hierboven aangehaalde schilderij, door hem in 1447, het jaar van zijn overlijden, geschilderd, staat in een Handschrift van het einde der XV. eeuw, in bezit van den Heer J.B. Delbecq (Zie Kunstblad, 1826, bl. 322) de volgende beschrijving: ‘In dit jaer (1447) is de salighe colette gestorven, in 't cloester van de Aerme Claren (te Gend); hoere fighuratie in een tafereel gebragt door gheeraert van der meeren, discipel van meester hubertus van eyck, is in Picardiën versonden.’ - Het zal wel geen verder betoog behoeven, dat het jaar 1512, nog door sommige auteurs voor dat van zijn overlijden gesteld, uit de lucht is gegrepen, te meer nog, daar men weet, dat hij aan het Gentsche Altaarstuk heeft medegewerkt, dat in 1432 was voltooid. - Verder vond ik nog aangeteekend, dat in het bezit van den Heer Aders is, Het lijk van Christus, door Joseph van Arimathea ondersteund; voorts bevinden zich nog daarbij de knielende Maria, Johannes, nog een man, met een zwaard, en twee andere vrouwen. - In de Galerij, te Weenen, Het laatste oordeel, op tin geschilderd. - In het Museum, te Berlijn, zag ik twee uitmuntende stukken van hem, als: het Bezoek van Maria; op den voorgrond knielt de gever, zijnde een abt, met den gebogen staf in de hand; voor hem staat eene Bisschopsmijter; in den achtergrond een landschap, met gebouwen en een uitzigt op een meer. Vroeger werd dit stuk aan justus van gend toegeschreven; als ook de Aanbidding der Koningen, met uitmuntend bijwerk; deze worden thans voor echt erkend. - In de koninklijke Galerij van wijlen Willem II., te 's Gravenhage, heb ik niets anders gevonden dan St. Franciscus van Assisi, boetvaardig geknield voor een gekruisten Christus; de engel des doods, aan de zijde van Christus, schijnt over den Satan te zegevieren, die St. Franciscus tot
| |
| |
zich zoekt te trekken; zij werd, bij den verkoop dezer Galerij, in 1850, voor een stuk uit de School van van der meire opgevoerd. - Rathgeber noemt nog een middenstuk: Voor een crucifix knielt een Ordesgeestelijke, waarbij de duivel en een engel, - en, twee, zijstukken, St. Margareta, de stichteres, en de H. Petrus, waarbij de stichter geknield ligt, die bij den gemelden Vorst, te Brussel, in zijne Verzameling waren, en later te 's Hage, doch werden, zeker, door den kunstminnenden Koning, als twijfelachtig, van de hand gedaan, want bij den verkoop zijn ze niet verschenen. - Zie verder nog den Messager de Gand, 1842, p. 213. - In het Museum van Antwerpen, Afdeeling Ertborn, zijn van zijne werken aanwezig een Triptikon: op het hoofdpaneel De Kruisdraging; deur links, De Opdragt in den tempel, en regts, Jezus onder de Schriftgeleerden. - Christus aan het kruis. - Christus in het graf; - en, een Diptikon: Mater Dolorosa, en, de Donatrice der schilderij, wier geslachtswapenen er bij zijn afgebeeld, zoo men meent tot het oudgeslacht der Van Wildenberghe en het Hollandsch geslacht Goeree behoorende. Zie genoemden Catalogue du Musée d'Anvers, p. 28.
| |
[Meitens. Zie Mytens.]
MEITENS. Zie MYTENS.
| |
[Mel. (Jan de)]
MEL. (Jan de) In het Werk van Van Heussen en Van Rijn, in fo., 4, deel, Oudheden van Zeeland, Leyden, 1725, vindt men, op bl. 67, eenige prenten, gegraveerd door jan de mel, zijnde al de bekende Afbeeldingen der Godin Nehalennia, en eenige oude Penningen. Deze prenten zijn er blijkbaar door den auteur ingevoegd, en getrokken uit reeds bestaande platen van een ander Werk, waarvan de paginering is weggewischt, en die van eene veel vroegere bewerking en graveerschool zijn. Ik vermeen hem hier eene plaats te kunnen geven, dewijl zijn voornaam jan hem stellig als een Nederlander doet kennen, en hij mij bij geene monographisten over kunstenaars is voorgekomen.
| |
[Melar, of Melaer, (Adriaen)]
MELAR, of MELAER, (Adriaen) een Vlaamsch kunstgraveur, die, in 1650, te Antwerpen gevestigd was. Hij poogde, den graveerstijl van paul pontius na te volgen, doch met weinig succes. Als proeven daarvan, kan men zien, de platen in het Werk van P. Hazart, Kerkelycke Historie van de geheele Wereld enz., Antwerpen, 1668, 4 deelen, in fo., die evenwel, voor Boekprenten, fraai mogen worden genoemd. Hij heeft ook veel portretten gesneden, als dat van Hugo de Lionne, Marchio Defresne enz.; - van Maria Theresia, gemalinne van Lodewyk XIV, Koning van Vrankrijk, voorkomende in het 4o.-Werk Theatrum Pontificum, Imperatorum etc., door P. de Jode, Antwerpen, 1652. - Van Franciscus de Moura; - van Christoffel Bernard, enz. - Als eene afzonderlijke kunstprent gaat van hem uit St. Michiel overwint den draak, naar rubens.
| |
[Melcior, of Melchior. (Broedlain, of Broederlain.)]
MELCIOR, of MELCHIOR. (Broedlain, of Broederlain.) In de Archiven van Rijssel vindt men, in de oude grafelijke Rekenkamer der Hertogen van Bourgondië, op het jaar 1382-83, het volgende aangeteekend: ‘A melcior, le peintre MS. pour plusieurs ouvraiges de son mestier et estoffes achateés par li pour MS. pour faire banières et pignons LXXIJ £ XV s. IIJ d.’ - of 72 livre 15 sous 3 deniers. - Zie Le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne etc.; Tom. I. Seconde partie, p. 2, Paris, 1849, in 8o. - En in de Rekeningen van 1385-86: ‘A melchior Broedlain, paintre MS. auquel MS. a donné par ses lettres, sur ce fait, donné le XX d'Avril IIIJxx et V, pour plusieurs ouvraiges qu'il a fait et encoire doibt faire IJc X liv. - A melchior Broedlain, pointre MS. pour lequel MS. mande par ses lettres données les XXIIIJ de Septembre IIIJxx et VI, pour plusieurs estoffes à luy commande's.’ Ibid., p. 6. - Verder komt hij nog voor op pag. 11, als melchior Broederlain; hij wordt aldaar als kamerdienaar en schilder van den Hertog beschreven, in 1393-94, en hem voor een
| |
| |
aantal geleverde werken, zoo beschilderd als versierd, betaald CXLIIJ liv. XIX s. IIJ d.
| |
[Melckh (J.M.)]
MELCKH (J.M.) is een geheel onbekend graveur in zwarte kunst, die door Weigel, in zijn Kunst-Catalog, onder de Nederlanders wordt opgevoerd, onder Nr. 5907, Rookende, dansende en spelende boeren, in den trant van ostade, beteekend j.m. door elkaêr geslingerd, melckh f.; h. 6 dm. 1 str., br. 3 dm. 7½ str. Par. Deze prent is uit den vroegsten tijd dier graveerwijze.
| |
[Melder (Gerard)]
MELDER (Gerard) is reeds bij Immerzeel vermeld, en ik voeg er bij, dat hij zijne uitmuntende bekwaamheid in het miniatuur-schilderen heeft verkregen, door het kopiëren van de schoone miniaturen der beroemde Italiaansche kunstenares rosaliba, welke hij van theodorus wilkens, die ze uit Italië had medegebragt, aankocht. Door het vlijtig bestuderen daarvan, en door herhaalde pogingen, achter het geheim dier kunst gekomen zijnde, ondernam hij eenige schilderijen van rottenhamer, den Ridder van der werf, dou en anderen, in miniatuur te brengen. Zijne portretten, in die manier bewerkt, waren zeer gewild, zoodat aanzienlijke personen, als de Prins van Baden Durlach, de oude prins van Hessen Philipsthal, hovelingen enz., van zijn talent gebruik maakten. - Zoo als reeds bij Immerzeel is vermeld, huwde hij, in 1728, met eene vermogende jufvrouw, Margareta van Schalkwijk à Velde, van Utrecht, alwaar hij zich met der woon vestigde, en, in 1754, overleed. - Hoewel deze melder, in 1693, te Amsterdam, werd geboren, en zich later in Utrecht neêrzette, zoo vermeen ik toch, dat dit geslacht te Utrecht t' huis behoort. Ik heb een boekje in kl.-8o. voor mij, waarvan de titel aldus luidt: Gerard Melder, Van de Fortificatie en Bataillons enzv., T' Utrecht, by Jan van Waesberge, Ao. 1658, opgedragen aan de Regering van Utrecht. De hoofdinhoud van dit Werkje betreft de verdediging van het Hollandsche defensie-stelsel, tegen de aanmerkingen van henrick ruse - Zie aldaar. - enz., en waarin de geheele praktijk oordeelkundig uit elkêer wordt gezet. Hij was toen in de kracht zijns levens, en had reeds eene reis naar Noorwegen gedaan, om zijne praktijk aldaar uit te oefenen. Uit een en ander af te leiden, kan deze de grootvader van onzen gerard melder zijn geweest. - Hij heeft ook op eene bekwame wijze de etsnaald gevoerd, waarvan tot proeve kan dienen een echt Arcadisch Landschap, geheel in den stijl van salvator rosa, waarin naakte figuren, die zich in de rivier baden; links eenige, die met den hengel visschen; h. 135, br. 193 str. Ned. - j. folkema graveerde, in 1724, naar zijne teekening, Eene Allegorie op een paar gehuwden, met het opschrift; Junctior esse expetit, eene kleine prent. - Zijn portret komt voor bij Van Gool, en bij Descamps.
| |
[Melder, (J.)]
MELDER, (J.) is een gravetir geweest, die een aantal gravuven in de Algemeene Historie enz., door Suikers en Verburg, vervaardigd heeft, en die voor Boekwerken vrijwel zijn gesneden. Hij kan wel de vader, een broeder, of oom van gerard zijn, die ten behoeve van het genoemde Werk vele teekeningen voor de gravuren ontworpen heeft.
| |
[Melin (Mathias)]
MELIN (Mathias) was een Nederlandsch kunstdrijver, van wien men een kunstig stuk drijfwerk vindt in het Koninklijk Kabinet, op het Mauritshuis, te 's Gravenhage, kamer Nr. 5, lessenaar, of kas Nr. 17, beteekend mathias melin F. Belga;, deze voorstelling wordt vermeend, tot de geschiedenis van den Spaanschen krijgsheld Spinola betrekking te hebben.
| |
[Melort]
MELORT, Vader en Zoon, beiden Dordtenaars, van wie men, behalve andere kunstzaken, ook graveerwerk op glas vindt, als, van den vader, een tafereeltje, voorstellende de Emausgangers, naar de bekende prent van rembrandt,
| |
| |
in den trant van den beroemden wolff bewerkt, berustende in de Verzameling van Kunst en Zeldzaamheden van den Ridder A.D. Schinkel, te 's Gravenhage. Van den zoon s.j. melort bezit ik vier stuks, naar etsen van potter, welke hij, in 1855, te Utrecht zijnde, vervaardigde. - De vader - Andries - is, in 1849, te 's Gravenhage, in de zeventig jaren oud, overleden.
| |
[Memhard, of Memmert, (Johannes Gregorius)]
MEMHARD, of MEMMERT, (Johannes Gregorius) was een bouwmeester, die, reeds in zijn vaderland, Holland, zegt Nagler, vermaardheid had verkregen, toen hij, in het gevolg van Princes Louise Henriette van Oranje, naar Berlijn kwam. Hij was de eerste, die in de moerassen van Frederichswerden een aanvang met bouwen maakte; ook vervaardigde hij het plan van den Oranjeburg, en legde den schoonen trap aldaar aan. Hij is tusschen 1675 en 1679 overleden.
| |
[Memmelinck. (Hans, of Johannes) Zie bij Immerzeel en bij mij, op Hemling. (Hans)]
MEMMELINCK. (Hans, of Johannes) Zie bij Immerzeel en bij mij, op HEMLING. (Hans)
| |
[Mendez De Leon. (Jacob)]
MENDEZ DE LEON. (Jacob) Bij dit artikel van Immerzeel voeg ik nog, dat h.w. couwenberg een uitmuntend portret van dezen kunstliefhebber heeft vervaardigd, zittende, met de handen gevouwen, bij eene tafel enz., in kl.-fo., en dat niet in den handel is.
| |
[Menger (Johan Philip)]
MENGER (Johan Philip) had zich, reeds bij het sluiten van Immerzeel's Werk gunstig bekend gemaakt door den Gedenkpenning, ter gedachtenis van Prins Willem George Frederik, broeder van Koning Willem I., in 1799, aan eene besmetlijke ziekte, te Padua, overleden, geslagen. Sedert dien tijd, is de Heer menger volkomen in zijn moeilijk kunstvak geslaagd, en heeft in hooge mate aan de verwachting beantwoord. Dientengevolge moet ik zijn levensberigt hier opnemen. Hij werd den 14. December, 1818, te Utrecht, geboren. Het eerste onderwijs in de kunst heeft hij van zijn schoonbroeder, den Heer david van der kellen, bij wien hij tevens aan 's Rijks-Munt werkzaam was, ontvangen. Zijne verdere oefening zette hij aan de Stads-Teekenschool, aldaar, voort. Teneinde zich geheel aan de Stempel-graveerkunst te kunnen wijden, werd hem, in 1837, de gelegenheid geopend, om, op 's Rijks kosten, te Amsterdam, zijne studiën voort te zetten. Door zich vlijtig in het boetseren te oefenen, zoowel bij den Heer louis royer, als aan de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten, verwierf hij, in 1839, de Groote zilveren Medalje, voor het boetseren naar het leven. In 1843, keerda hij naar Utrecht terug, en had het genoegen, in 1845, als graveur aan 's Rijks-Munt te worden aangesteld, waar hij steeds met ijver werkzaam is. Van een aantal werken wil ik alleen de volgende historische medaljes hier vermelden, als: Portret van Guil. Georg. Fred. Princ. Aur. Com. Nass. Nat. Hagae. Com. XV. Fer. A. MDCCLXXIV. j.p. menger f.; keerzijde: zijn Grafmonument; omschrift: Parentum. Amor. Patriae. Spes. Fratris. Desiderium; onder: Obiit Patavii VI. Jan. A. MDCCXCIX; gr. 47 str. Ned. middellijn. - Op de Opening van de Nieuwe Beurs te Amsterdam. Mercurius wordt door Amstels Stedemaagd 's werels handelshuis aangewezen; onder staat: Aperta sub auspiciis Megis Gulielmi II. die X. Septembris, MDCCCXLV. menger f.; op de keerzijde: Het Wapen van Amsterdam; daar boven: Amsteliae virgo dum splendida templa resurgunt Mercurio laetans monstrat amica viam; 47 str. idem. - Kleine Rijks-Medalje voor Verdienste; Portret, met het omschrift: Willem III. Koning der Nederl. G.H.v. Luxemb. j.p. menger; keerzijde: Een eikenkrans, ter naams-invulling. Deze zelfde Medalje, met Latijnsch omschrift; 41 str. idem. - Afbeelding van het Standbeeld van rembrandt, en omschrift: Het Standbeeld van Rembrandt onthuld, te Amsterdam, 27 Mei, 1852; waaronder: l. royer sc., j.p. menger f.; keerzijde: Een Palet, waarop staat: Hij schittert onder allen, is in een lauwer- | |
| |
krans gevat, en wordt door een flikkerende ster bestraald; 50 str. idem. - Idem, idem van Z.M. Koning Willem II., te 's Gravenhage; omschrift: Optimus. Princeps. Fortissimus. Belli. Dux. Dedicatum. XXIII. Mart. MDCCCLIV; keerzijde: in Een Krans van eiken - en lauwerbladen, staat: Guilielmo. Secundo. Nederlandiae, Regi. Gratus. Populus. Hoc. Monumentum. P.I., Natus. VI. Decemb. MDCCXCII. Defunct. XVII. Mart. MDCCCXLIX; 68 str. idem. - Portret van Pieter Corneliszoon Hooft. Geb. 16 Maart, 1581. Overl. 21 Mei, 1647, j.p.m. f.; keerzijde: De opgaande Zon der Hollandsche Letterwijsheid; 47 str. idem. - Portretten: op het huwelijk van Henricus Princ. Nederl. et Amelia Princ. Saxon-Vinar. menger f.; keerzijde: Hunne wapens, gekroond, aan een staand anker, drietand en wimpel gerecht; boven staat: Felicissimo. connubio. iuncti; onder: D. XIX. Maii, MDCCCLIII.; 47 str. idem. - Om een Trophé van Muzijkinstrumenten door een ster verlicht, staat: De Muzijkvereeniging ‘Overeenstemming uit Kunstgevoel’ te Schiedam, opgerigt 15 November, 1831; keerzijde: in een Krans van olijven en klimop, staat: Aan Haren Orchest-Directeur W. Hutschenruyter bij het feestelyk herdenken van haar bestaan, onder zijne verdienstelijke leiding, gedurende het vierde eener eeuw. 17 November, 1856; 40 str. idem. - Op het Eeuwfeest der Vrijmetselaars-Loge, La Vertu, te Leyden. De Maagd des Vredes is gezeten bij een altaar en bij eene kolom, waarop een opengeslagen boek, wordende door het Alziend oog bestraald; zij wijst naar den tempel der onsterflijkheid; van onder j.p. menger f.; keerzijde: in een Krans van acasia en eiken, staat: ordo caementarior: liber: lugd: batav: cui nomen La Vertu die XIX. oct: 5757 fundatum fesium saeculare celebravit ann: 5857 praesid: max: vener: frater J.C. Bucaille ante L. annos in ipso hoe loco ord. adscripto; 60 str. idem, - en, op De droogmaking van de Haarlemmermeer, die thans bijna voltooid is, ziet men Een Genius, die den Waterwolf onder de knie geketend heeft, en met de linkerhand den waterstroom als naar de stoomwerktuigen heendrijft; waar boven: Land uit water; daaronder nog zal komen: 17,514 B., 58 R. 33 E. groot. 1839-1852; keerzijde: Portret van Z.M. Koning Willem III., in een geeartoucheerd ovaal gevat. Dit is versierd met twee kindertjes, het een houdende 's Lands Wapen en het zwaard, en het andere het Wapen van genoemde Meer en den schepter; daarbij de spreuk: Je maintiendrai; omschrift: Aangevangen, voortgezet en voltrokken onder de Koningen Willem I., II. en III. - Mogt ik deze fraaije Medaljes onder mijn oog beschrijven, niet minder aangenaam zal het den Verzamelaar wezen, zijn kabinet met zulk goed kunstwerk te verrijken: want, in waarheid, alles is goed geteekend; de vormen van het menschbeeld in het karakter en den verheven stijl, zooals op die van het Haarlemmermeer, zijn voortreflijk uitgevoerd. Ook de Medalje op het Standbeeld van Willem II., op zulk eene kleine schaal, is tevens van volmaakte gelijkenis, en ik vereenig mij geheel met de beoordeeling in den Konsten Letterbode, 1854, Nr. 12, bij de beschrijving van de onthulling van dat beeld, in het daaropvolgende nommer, gegeven: ‘Wij meenen met een woord te moeten terugkomen op den hoogst-verdienstelijken Gedenkpenning, die door den Heer j. ph. menger, Stempelsnijder aan 's Rijks-Munt, te Utrecht, ter gelegenheid van de onthulling van het standbeeld voor Koning Willem II, is vervaardigd. Met regt is dit werk een meesterstuk van stempelgravure te noemen, en het doet den maker allezins eer aan.’ - De Heer johan philip menger is, in 1844, in den echt getreden met Mejufvrouw Euphrosina Johanna Parré, zuster van den verdienstlijken landschapschilder mathias parré, Jr., van Amsterdam, uit welk huwelijk hij drie zonen en eene dochter verwekt heeft, die in 1859 allen in leven zijn.
| |
[Menger (Willem)]
MENGER (Willem) is door Immerzeel vermeld; ik moet er bijvoegen, dat hij
| |
| |
den 18. Januarij, 1860, te Utrecht, is overleden. Hij heeft een zoon, johannes, nagelaten, die in alle deelen met zijn vader in de kunst evenaart, en, in 1857, bij het Topographisch Bureau, te 's Gravenhage, geplaatst is.
| |
[Menken. (....)]
MENKEN. (....) Van dezen bekwamen teekenaar en etser, bezit ik eenige kleine prentjes, met koeijen en paarden in landschappen enz., door hem vervaardigd. Hij schijnt de kunst voor uitspanning beoefend, en, zoo als mij is medegedeeld, tot onze Nederlandsche School behoord te hebben. Ik ben echter van meening, dat het werk van den bekenden j.h. menken, van Bremen, zal moeten zijn.
| |
[Mensaert. (G.P.)]
MENSAERT. (G.P.) Onder de Zuid-Nederlandsche kunstenaars vond ik dat deze, hoewel nergens vermeld, een Werk heeft uitgegeven, onder den volgenden titel, en in mijn bezit: Le peintre-amateur et curieux, ou Description générale des Tableaux des plus habiles maitres, qui font l'ornement des Eglises, Couvents, Abbayes, Prieurés et Cabinets particuliers, dans l'étendue des Pays-Bas Autrichiens, etc. par g.p. mensaert, Peintre; Bruxelles, 1763; 2 tom., in 8o. Vóór het Werk is een Titel, zijnde eene Allegorie op het Mecenaat van Charles Alexandre de Lorraine, die, waarschijnlijk, door hem is geëtst. - In het tweede heeft hij gevoegd een Dialogue entre la peinture et un écolier, en een Discours au public et aux jeunes peintres. - Kunstwerken zijn bij mij van hem niet bekend. - Behalve zijne beschrijving over de destijds aanwezige kunstwerken, vooral van de oude School, zoo als van matsys, floris enz., bevat het eenige voor de geschiedenis niet onbelangrijke bijdragen. - Later zag ik, dat Nagler hem zonder doopnaam noemt, en zegt, dat hij met h.v. weile in zeven tafereelen Het leven van Maria schilderde, voor de Jezuiten-kerk, te Brussel, en met diesbeck en c. perry in vijftien, Het leven van Jezus en Maria. - Hij heeft omstreeks 1750 gebloeid.
| |
[Mera (Peter)]
MERA (Peter) was een Nederlandsch kunstenaar, die lang te Venetië voor kerken gearbeid, en ook werken voor den kardinaal Lodewijk (Alexander?) d'Este vervaardigd heeft. Hij schijnt in zijn vaderland niet bekend te zijn geweest, zegt Nagler. Ridolfi noemt hem echter in het leven van aliense (a. vassilacchi), die mera's afbeelding heeft geschilderd. - Het jaar van zijn overlijden is niet bekend; aliense stierf 1629, en hiernaar kan men eenigzins dat van mera afleiden, dewijl deze ouder, en, vermoedelijk, omstreeks 1570 een gevierd kunstenaar was, en de bedoelde kardinaal destijds leefde.
| |
[Mercator (Michiel)]
MERCATOR (Michiel) vond ik als een stempelsnijder van Venlo, die in de XVI. eeuw bloeide, bij Serrure, Revue de la Numismatique Belge, tom. V, vermeld.
| |
[Merck. (J. van)]
MERCK. (J. van) Op een der fraaiste gravuren van j. suyderhoef, het Portret van Daniel Heinsius, staat j. merck, of merek, pinxit. Het uitmuntende van een zoo goed doorschilderden kop, deed mij lang aan de echtheid van dezen naam twijfelen, en de gedachte bij mij opkomen, of de lettergraveur dien van moreelse ook in merck kon verwrongen hebben; doch later kreeg ik in handen het Portret van Johannes Heydanus, zoon van Abraham, borststuk, levensgroot, met groote letters beteekend j. van merck fe. 1661, en de weêrgâ, diens huisvrouw, Cornelia van Schilperoort, dit met handen, evenzoo beteekend, in 1660. Deze stukken zijn vrij goed, ja, zelfs stout geschilderd.
| |
[Mercx. (....)]
MERCX. (....) Ik vond in den Catalogue de P. Wouters, Chanoine à Lierre, en Brabant, Bruxelles, 1797, op pag. 299 opgegeven: Nr. 1499. Arcs de Triomphe, érigés en faveur des Ducs de Brabant, par p. van aelst, de bruyn, mercx, van heil etc. Hij zal alzoo, daar, in het laatst der XVI. eeuw, gebloeid hebben.
| |
[Merecinus. (Peter) Zie op Martini, (Peter)]
MERECINUS. (Peter) Zie op MARTINI, (Peter)
| |
| |
| |
[Merek. (J.) Zie Merck. (J. van)]
MEREK. (J.) Zie MERCK. (J. van)
| |
[Meren. (Gilles van der)]
MEREN. (Gilles van der) Houbraken zegt, dat deze kunstenaar, te Rome, den bentnaam van Voordewint heeft verkregen. Dewijl er verder niets van hem bekend is, zoo vraag ik, of hij ook welligt met g. van der meer, - Zie aldaar. - van wien evenmin iets geboek staat, ook één-en-dezelfde persoon kan wezen? - Nagler noemt hem, bij vergissing, egid. van der meeren, en haalt de bovengemelde bron aan, doch zegt, dat hij den bentnaam van Voorwint had, waardoor dus een andere persoon ontstaat. Evenzoo kan het met g. van der meer gelegen zijn.
| |
[Meren (Jan van der)]
MEREN (Jan van der) was een Belgisch kunstschilder, die in het begin der XVI. eeuw bloeide, en ook de houtgraveerkunst beoefend heeft. Van hem ziet het licht Eene Passie, bij Dodo Petri, te Amsterdam, in 1523, gedrukt; deze gravuren worden aan josse amman toegekend, doch dit is eene dwaling, dewijl deze eerst in 1539 geboren werd. Zie Le Baron de Reiffenberg, De la Peinture sur Verre aux Pays-Bas etc.; Bruxelles, 1832, in 4o., p. 48. - Nagler zegt, dat de genoemde Passie te Antwerpen is verschenen, en dat Papillon in zijne Verhandeling over de Houtsneêkunst, j. de mer als een der eerste vormsnijders vermeldt, hetwelk Heller, Gesch. der Formsch., S. 149, een verdichtsel van Papillon gelooft te zijn. Dit is waarschijnlijk toch niet het geval zegt Nagler, en Papillon's j. de mer is, vermoedelijk, de schilder en vormsnijder j. van der meren, die, reeds in 1505, als lid der Broederschap van St. Lucas, te Antwerpen, aangenomen werd.
| |
[Meren (Johan Baptiste van der)]
MEREN (Johan Baptiste van der) werd in 1700 geboren, en overleed omstrecks 1768 (?). Hij sohilderde zeegezigten en veldslagen. - baudoin (a.f. boudewyns) schilderde somwijlen de achtergronden zijner stukken. In reeds gevorderden ouderdom, vertrok hij naar Venetië, maar zijne werken werden aldaar niet gewild. - Opgave van F. Bogaerts. - Hij kan wel een afstammeling van jan van der meren - Zie aldaar, - geweest zijn.
| |
[Merken, of Merck, (J.)]
MERKEN, of MERCK, (J.) is niet veel bekend, en schijnt een stadsgezigt-schilder te zijn geweest, die, waarschijnlijk, te 's Gravenhage woonde. Immers, ik vond van hem op de Verkooping der nalatenschap van A. Borwater, te 's Hage, in 1756, gehouden, onder Nr. 33 van den Catalogus: Twee gezigten in den Haag, het eene de Gevangenpoort, en het andere, het Binnenhof, door j. merken, die de som van ƒ51. hebben opgebragt; - en op die van gerard hoet, den Jonge, in 1760, mede aldaar gehouden, waren Negen stuks, alle gezigten in en om den Haag, Rotterdam en Delft, door j. merken. Nog vond ik Een Herberg, waarvoor verscheiden Heeren met hunne paarden pleisteren, door merck, ook te 's Hage verkocht, in 1768, uit de nalatenschap van den Raadsheer J. van Nispen, voor ƒ16. - Ik meen dit laatste stuk ook voor werk van j. merken te mogen houden, te meer, omdat Terwesten, in zijn Register, schrijft j. merken, of merck. - De laatste naam wordt door onderscheiden auteurs gegeven aan den schilder van het Portret van Daniel Heinsius, doch men wachte zich te dezen aanzien voor verdere dwaling. Zie op MERCK. (J. van)
| |
[Merlen, (Abraham van)]
MERLEN, (Abraham van) een kunstgraveur, die, omstreeks 1620, in de Nederlanden arbeidde, zegt Nagler, en verscheiden kleine prenten heeft vervaardigd, als: De H. Maagd, met het, Kind, waarbij een Heilige; abr. van merlen fec., in 8o. - De H. Veronica, in 8o. - De Geeseling van Christus, in 8o. - B. Aloysius van Gonzaga, in 8o. - In hoever al de volgende van merlen's tot elkander in familiebetrekking stonden, heb ik, tot dusverre, nog niet met zekerheid kunnen ontdekken.
| |
| |
| |
[Merlen (Cornelis van)]
MERLEN (Cornelis van) was een Nederlandsch kunstgraveur, die omstreeks de jaren 1650-80 bloeide. De volgende prenten zijn, zegt Nagler, van zijne hand, als: St. Jan de Evangelist; cor. van merlen fec., in 8o. - de Jesuiten, Pater Wilhelmus Ireland, en P. Anton Turner, voorkomende in het Werk: Brevis relatio felicis agonis, quem pro religione catholicâ gloriose subierunt aliquot e Societate Jesu Sacerdoles in ultima Angliae persecutione sub anno 1678, etc.; Pragae, 1683, in 4o.
| |
[Merlen (Jacobus van)]
MERLEN (Jacobus van) wordt door Bryan, volgens Florentin le Comte, (II., blz. 530), als een graveur vermeld, die met theodorus (Johannes) van merlin (lees van merlen), naar maarten de vos, prenten heeft gesneden. Dit zal, waarschijnlijk, abraham van merlen moeten zijn, die door Nagler en andere auteurs wordt genoemd. De bloeitijd van jacobus, door Bryan omstreeks 1600 gesteld, is niet aanneemlijk, als men zeker weet, dat theodorus johannes, in 1659, nog in vollen bloei was. - Welligt zal het abraham moeten zijn, die met jacobus kan gewerkt hebben.
| |
[Merlen (Johannes van)]
MERLEN (Johannes van) was een kunstgraveur, die, in het midden der XVII. eeuw, gelijktijdig met theodorus johannes van merlen, in Nederland bloeide. Le Blanc noemt eene prent van zijn werk, Henri de la Tour d'Auvergne, vicomte de Turenne, te paard, en op den achtergrond een veldslag, in gr. fo.; doch, volgens Nagler, is deze prent wel met dien naam, maar allen met excudit betoekend. Volgens mijne bevinding, schijnt het zeker, dat johannes alleen de uitgever geweest is.
| |
[Merlen (Theodorus Johannes van)]
MERLEN (Theodorus Johannes van) was een Vlaamsch kunstgraveur, die in het midden der XVII. eeuw bloeide, af te leiden uit den fraaijen titel, door hem gesneden naar de teekening van abraham van diepenbeek, geplaatst voor een der deelen van de Acta Sanctorum etc., door Joannes Bollandus, Antverpiae, 1643. Hierop heeft hij, en welligt ook hier-alléén, zijn naam voluit geschreven en zijn andere werken veelal alleen met theodorus, of van merlen, beteekend. - Nagler noemt hem enkel theodorus, en meemt, dat zekere johannes gelijktijdig met hem heeft gegraveerd. - Zie op MERLEN. (Johannes van)- doch, hij noemt zelf eene prent, De Marteling van St. Lambert, beteekend th. j. van merlen fe. die ook de eenige onder de 10 stuks door hem genoemden en aldus beteekend is. - Bryan meent, op gezag van Florentin le Comte, dat hij een broeder was van jacobus van merlin (lees van merlen); - Zie aldaar. - Doch, naar mijn oordeel, wegens den aldaar gestelden bloeitijd, 1600, kan zulks bezwaarlijk worden aangenomen, te minder, omdat Le Comte geen woord van zijn bloeitijd rept. - Ik vond nog van zijn graveerwerk vermeld, in het Werk, Mundi lapis lydius, sive vanitas per veritalem falsi accusata et convicta, opera D. Antonii à Burgundia, archidiacon. Brugensis; Antverp., 1659, in 4o., met 58 schoone gravuren door van merlen. Zie Nr. 681 van den 18me. Catalogue d'Ouvrages de travail et de Livres rares et curieux etc., chez M. Edwin Tross; Paris, 1855, in 8o.
| |
[Merlin. (Jacob van) Zie Merlen. (Jacobus van)]
MERLIN. (Jacob van) Zie MERLEN. (Jacobus van)
| |
[Merman. (Hendrik)]
MERMAN. (Hendrik) Onder de fraaije gravuren van willem jacobz. delff, zie ik een zeldzaam portret van Antonius Antonides van der Linden, Med. Doct. te Amsterdam, obijt 1633, aet. 63, Nec timidè. henr. merman pinx., met 15 regelig vers van v.H.A.v.L., in fo. Het geheel is zéér verdienstlijk, zoodat deze schilder alweêr onder de weinig-bekenden behoort, die, in het begin der XVII. eeuw, de kunst welligt voor uitspanning en, waarschijnlijk, te Amsterdam booefenden. p. de zetter en a. conrad hebben mede naar zijne portretten gegraveerd.
| |
| |
| |
[Meerem. (D.)]
MEEREM. (D.) Ik bezit een flink-geëtsten hondenkop in 8o., beteekend f. snyders inv., d. merrem fecit., die tot de goede kunst behoort. Dewijl ik nergens melding van hem vond gemaakt, en ik het werk voor Nederlandsch mag aanzien, zoo geef ik hem hier eene plaats, tot latere bescheiden dit zullen bevestigen of weêrleggen.
| |
[Mers, (Casparus)]
MERS, (Casparus) ‘een Hagenaar van geboorte, en een leerling van rombout verhulst, was een braaf beeldhouwer zoo in steen als hout, zynde aldaar overleden.’ Uit Pieter Terwesten, Ms., die het jaar 1666 als zijn bloeitijd opgeeft.
| |
[Mertens (Jan)]
MERTENS (Jan) vond ik als beeldsnijder, te Antwerpen, vermeld, dewijl hij als deken van het St. Lucas-gild, aldaar, op den 15. November, 1481, voorkomt. Zie bl. 25 van het Jaerboek der Gilde van St. Lucas binnen Antwerpen enz., door J.B. Vanderstraelen, Antwerpen, 1855, in 8o.
| |
[Mertens. (Johannes) Zie op Martyn van Antwerpen.]
MERTENS. (Johannes) Zie op MARTYN VAN ANTWERPEN.
| |
[Mesdach, (S.)]
MESDACH, (S.) een onvermeld portretschilder, en, waarschijnlijk, een Zeeuw, dewijl hij te Middelburg personen heeft afgebeeld, waarvan er eenigen in prent uitgaan, als het portret van Hermanus Faukelius, hervormd Predikant, aldaar, in 1598, en in 1625 overleden; hij was lid der Synode, 1619, en een der medewerkers aan de Bijbelvertaling; borstbeeld, links, in ovaal, met randvers, en tweeregelig vers: Hier sie ik swart op wit enz., door daniel van bremden, naar de schilderij van s. mesdach, die te Middelburg wordt bewaard. Deze prent is zeer zeldzaam, en bij A. de Later, aldaar, uitgegeven. Zie Kist en Royaards, Archief voor kerkelijke Geschiedenis enz., IV., blz. 244. - In den Catalogus van Portretten, van Frederik Muller vindt men, onder Nr. 1641, eene lithographie, in 4o., zonder naam van teekenaar, dus, - waarschijnlijk, naar de gemelde gravure genomen, - beschreven; alsmede, onder Nr. 836, het portret van A. Borsius, hervormd Predikant, te Middelburg, 1634, aet. 70, borstbeeld, regts, in ovaal, met de zinspreuk: Prudenter et Sincere, en een Latijnsch vers van J. Gruterus, naar s. mesdach, door daniel van bremden sculp., in 4o.
| |
[Mesmaker (Jan de)]
MESMAKER (Jan de) is, in 1484, mattheus de layens, als bouwmeester - destijds Meester der Stads-Metselriewerken genaamd - der stad Leuven opgevolgd. Het is aan te nemen, dat hij een man van bijzondere bekwaamheden moet zijn geweest, dewijl hij de opvolger was van den bouwmeester van het merkwaardige Stadhuis aldaar, en de kunst, onder het huis van Bourgondië tot eene verbazende hoogte was gestegen. Zie Le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne etc.; Introduction, p. CXV, Paris, 1849, in 8o.
| |
[Met. (Cor.) Zie bij Immerzeel en bij mij op Matsys, of Metensis. (Cornelis)]
MET. (Cor.) Zie bij Immerzeel en bij mij op MATSYS, of METENSIS. (Cornelis)
| |
[Metayer (Ph.)]
METAYER (Ph.) was een hoogst-bekwaam kunstdrijver in metaal, die, in het midden der XVIII. eeuw, te Amsterdam, bloeide. Onder mijne historische prentwerken bevindt zich de Afbeeldinge van een overheerlyke goude Present-Beeker, op twee bladen, in gr. fo., beteekend: Inventé et Cizelé par ph. metayer, à Amsterdam. j.v. schley fecit et sculpsit 1753. Hagae, sumpt. Anth. de Groot en Zoon. Deze beker is, in der daad, een kunstsuk van drijfwerk, met zinnebeeldige figuren, in basrelief. Het geheel is goed geteekend, en rijk met lofwerk versierd; zooals ook de deksel, met een liggenden leeuw, die als tenant het Wapen van Oranje voert. De gemelde De Groot heeft hierbij uitgegeven de Geschiedenis van dit vorstlijk geschenk, en het geheel opgedragen aan De Schutterij van 's Gravenhage enz., waaruit blijkt, dat Z.H. Prins Willem IV. dezen beker hun had toegezegd, en hij, vervolgens, door H.K.H. Douarière Gouvernante op Dingsdag, den 8 May, 1753, is vereerd geworden. Op, of om den rand des bekers, waarover het deksel sluit, staat: Les Freres metayer fec. 1753. Dit zal de firma der broeders
| |
| |
zijn, want het bovengemelde zegt duidelijk, dat één de maker is. Zijn zoon, Louis Metayer Phz. heeft eene kostbare Kunstverzameling nagelaten, waarvan de Catalogus 252 blz. beslaat, die in 1799, in het Trippenhuis, te Amsterdam, verkocht is.
| |
[Metensis. (Cornelis) Zie op Matsys. (Cornelis)]
METENSIS. (Cornelis) Zie op MATSYS. (Cornelis)
| |
[Methorst. (Mejufvrouw A.S.)]
METHORST. (Mejufvrouw A.S.) Ik heb zeer goede vogelen, en vooral Een vogelnestje met jongen, in kleuren, als studiebladen geteekend, van haar gezien, voerende het jaartal 1797-1811. Op de Tentoonstelling, te Amsterdam, in 1820, was Een stilleven, door a.s. methorst, te Vreeland. Zij is, waarschijnlijk, verwant aan de dames c.m. en s.e. methorst, die volgen.
| |
[Methorst. (Mejufvrouw C.M.)]
METHORST. (Mejufvrouw C.M.) Deze kunstenares heeft, met goed gevolg, de kunst beoefend, zoo als zij op de Tentoonstellingen deed blijken, onder anderen, op die van 1840, te Amsterdam, alwaar Een binnenhuis, en Een landschap de goedkeuring der kenners hebben mogen wegdragen. - Zij heeft te Maarsen gewoond, en is aldaar, omstreeks 1850, overleden.
| |
[Methorst. (Mejufvrouw S.E.)]
METHORST. (Mejufvrouw S.E.) Op de Tentoonstelling, te Amsterdam, in 1820, was van haar werk Een bloemstuk, met sapverw. Toen woonde zij te Vreeland.
| |
[Metsu. (Gabriel) Zie Metzu. (Gabriel)]
METSU. (Gabriel) Zie METZU. (Gabriel)
| |
[Metsys (Judocus)]
METSYS (Judocus) wordt onder de bouwmeesters vermeld, die van 1468-1530 in zijne geboortestad, Leuven, bloeiden, en als zoodanig de voornaamste genoemd, dewijl zijn standbeeld onder de achttien nieuwe standbeelden is opgenomen, die den gevel van het Stadhuis aldaar zullen versieren, en waarvan de modellen in 1857 geplaatst zijn.
| |
[Metteli, (V.)]
METTELI, (V.) een onvermeld teekenaar en graveur, van wien ik de volgende afbeelding heb gezien: Jacobus Hinlopen, Predikant te Utrecht, v. metteli del. et sculp. 1778, in fo. Nog vond ik het portret van frans van mieris, den Jonge - Zie aldaar. - en van diens huisvrouw, als zijn werk vermeld. - Of hij nu tot de familie van den graveur joseph marie van mitteli van Bologna behoort, en hij hier te lande heeft vertoefd, kan ik niet beslissen. Het verschil van ééne letter in den naam, kan wel aan den lettergraveur liggen.
| |
[Metzu, of Metsu. (Gabriel)]
METZU, of METSU. (Gabriel) Immerzeel heeft ons eene juiste beschrijving gegeven van de werken, die in ons land van dezen algemeen hoog-geschatten, voortreflijken Hollandschen schilder zijn bekend. - Ik voeg er hier nog eenige berigten bij, betreffende zijne werken, die ten sieraad van de openbare Galerijen in Europa verstrekken. Het schoonste werk, wat ik van zijn penseel heb gezien, berust in de Galerij te Dresden, zijnde twee stukken, waarbij hij tevens eenige spotternij heeft uitgedrukt, namelijk, Eene oude vrouw op een mager kuiken biedende, hetwelk een jonge koopman in vogelen haar vertoont; ter zijde een bejaard man, zijn pijp rookende; - en, de weêrga, Een oude vogelkooper biedt eene jonge vrouw een haan te koop. Dit penseelwerk is van het eerste water, en zóó zuiver en zilverachtig van kleur, fiksche en tevens uitvoerige penseelsbehandeling, dat het mij niet verwondert, dat mannen van bekwaamheid in de kunst er voortreflijke kopijen naar vervaardigden, zoo als er mij aldaar een verklaarde, dat hij voor zich in de gansche Galerij geen stuk kende, waarin, zijns inziens, in zulk een klein bestek, eene leerschool voor alle deelen der kunst, die in eene schilderij wordt vereischt, als in den Haanverkooper aanwezig was. Dit stuk werd, in 1776, uit de Verzameling van Blondel de Gagny, voor 28,800 frcs., aangekocht. Thans zou het wel het dubbele van dien prijs opbrengen. Ik zag deze stukken op den ezel bij goed daglicht, en moest bekennen, dat zijn gezegde gegroud was. Behalve
| |
| |
deze, waren er nog vijf goede stukken aanwezig, waaronder Een man met een pijp in den mond, bij een schoorsteen gezeten, en achter hem eene vrouw, dat, - zoo als Nagler berigt - voor zijn portret en dat zijner echtgenoot wordt gehouden, - Te Berlijn, zag ik twee stukken van hem, als Het zieke vrouwtje, met een doctor bij zich enz.; doch van het andere geef ik, volgens den Catalogus, de beschrijving, omdat dit stuk tot de Nederlandsche geschiedenis behoort. ‘De Hollandsche Familie Gelfing (Geelvinck?). In een deftig vertrek, met schilderijen enz. gemeubeld, zit, aan de eene zijde van eene tafel, de geheel in het zwart gekleede man, die zich wendt naar een zeer rijk gekleed knaapje, dat hem naar een op zijne linkerhand zittende papegaai wijst. Tusschen beiden een hond en een kat, die aan het vechten zijn. Aan de andere zijde der tafel, zit de rijk, in zijden stof gekleede moeder, en reikt haar op de tafel gezeten dochtertje een gouden kinderbel aan; achter den stoel, de hindermeid met het jongste kind op den arm; vóór de tafel zit de ondste dochter, en heeft iets in de hand, waarnaar een opspringende hond verlangt. Doek, h. 2 vt. 5½ dm., br. 2 vt. 7½ dm.’ - Te Parijs, in de Louvre, zijn niet minder dan acht stukken, waaronder uitmunt de alom beroemde Groenmarkt, te Amsterdam, van hetzelfde water, - hoewel grooter dan ik die te Dresden heb bewonderd. - Aldaar is ook Een Portret van den Admiraal Tromp, met den hoed op het hoofd, en een rotting in de hand; h. 93 bij 76 dm. Ned. - In Engeland heb ik veel zijner werken aangetroffen, zooals onder de onvervalscht-echte stukken bij H.T. Hope, en ook bij Sir Robert Peel. - In de particuliere verzameling van Koning George IV. zag ik, met genoegen, Zijn eigen Portret, door hem-zelven geschilderd; hij staat voor eene nis, houdende in de linkerhand penseel, palet en schilderstok, en in zijn regter een stuk wit krijt; op de borstwering staat een pleisterkop en een paneel, waarop hij bezig schijnt te zijn met teekenen; een meesterstuk, uit den warmen vleeschigen middentijd; door de werking van het terugkaatsende licht en bruin, waarin zijn hoofd is gehouden, wordt de buste verlicht. - In 1748, was, op eene Kunstverkooping, te Delft, nagelaten door P. van Buytene, onder Nr. 18 van den Catalogus: ‘Het portret van g. metzu, door hem-zelfs geschilderd, 1635 (?), in eene kamer, zittende op een stoel by eene tafel, en eene teekening voor hem; h. 14½, br. 11½ dm. Een dito portret van zyne vrouw, met veel bijwerk, dienende tot weêrgâ.’ - Nog vond ik in den Catalogus der beroemde Kunstverzameling van Mr. Johan van der Marck, te Leyden, verkocht te Amsterdam, 1773, onder Nr. 425: ‘gabriel metzu. Deze kunstige schilder heeft zichzelven verbeeld, zittende op een stoel, op welkers rug hy met den regterarm rust, houdende de linker in zyne zyde, van voren te zien, zynde een kniestuk, van boven boogsgewyze, zeer fraai, teeder en delicaat behandeld; h. 8 1/4, br. 7 dm.,’ en, wat nog al merkwaardig is, de weêrgâ, Nr. 426: ‘De vrouw van denzelve. Deze vertoont zich zittende, op een fraai stoeltje; de eene hand heeft zy op haar borst, en in de andere houdt ze een waayer, zynde op zyde te zien. Mede zeer konstig, en niet minder als de wedergade behandeld;’ - en, Nr. 427: ‘De moeder van g. metzu. Deze schilderes is verbeeld zittende, voor haar schildersezel, houdende in de eene hand een penseel, en in de andere een palet, met opgezette verwen; mede zeer fraai en niet minder dan de vorigen; h. 5, br. 4 dm.’ Naar deze drie portretten heeft quinckhardt teekeningen gemaakt, in O.I. inkt, in 4o. Zie Catalogus van Portretten, van Frederik Muller, blz. 172. - Indien dit laatste portret werklijk van zijne moeder is geweest, dan zou daaruit blijken, dat zij de opleidster en kweekster was der zeldzame talentsontwikkeling van dezen alom beroemden meester. Die zaak verdient veel geloof, dewijl zij geheel op Leydens grond te huis behoort, en de vermogende Verzamelaar zich niet
| |
| |
ligtelijk vergist zou hebben, veel minder zich zou hebben laten misleiden. Zie verder op METZU. (Jacquemyntgen) - Het is te bejammeren, dat die afbeeldingen niet in ons land zijn gebleven, en het ware te wenschen, als ze somtijds mogten voorkomen, dat ze door het Rijk werden aangekocht. - Zoo het gemelde jaartal (1635) juist is, dan zou hij op zijn twintigste jaar reeds gehuwd zijn geweest, en zich als volkomen schilder hebben afgebeeld. In het tegenovergestelde geval, kon het wel de afbeelding van zijn vader, jacques metzu, en die zijner moeder wezen, - Zie aldaar. - want toen was gabriel eerst vijf jaren oud. Het geboortejaar 1615, door Houbraken opgegeven, is stellig fout. - Hoe zulks ook zij, dit is zeker, dat bij de vreemde auteurs, en zelfs nog in den Catalogus van 's Rijks Museum, te Amsterdam, van 1858, de aan hem gedane operatie van den steen, in 1658, als in zijn doodjaar staat geboekt. - Hierover later, dewijl dit het jaar van zijn huwelijk was. - Houbraken vermeldt ook niet, dat hij ten gevolge dier operatie is gestorven, daar hij lang na dien tijd (volgens opgave van Balkema, die zegt, dat hij tot 1669 heeft geleefd) is overleden. Zonder hierin te berusten, zegt Bryan-Stanley, kan hij wel gelijk hebben, dewijl er gemeld wordt, dat eene zijner schilderijen, in de Galerij, te Dresden, het jaarmerk 1667 voert. Nagler zegt, bij vergissing, 1662. - Van hem heeft eene Kraamhamer bestaan, even als die van gerard dou, doch voor deze verkeerdelijk wordt opgegeven - Zie aldaar. - en waaraan Houbraken bovenmatigen lof heeft toegezwaaid; zij was in het begin der XVIII. eeuw in het bezit geweest van den Kunstminnaar Jan Wolf, ‘over zulks heb ik my, - zegt hij, - altyd verwonderd, dat gemelde Heer zich daarvan kon ontdoen.’ - Dit stuk is, waarschijnlijk, geschilderd voor Jan Jacobsen Hinlopen, Schepen der stad Amsterdam, dewijl destijds de dichter Jan Vos een eerevers op Een kraamkamer, door g. moetsu (sic) geschilderd, gemaakt heeft. Zie zijne Gedichten, Amsterdam, 1726, I. bl. 388, in 4o. Later werd het in de beroemde Verzameling van Gerrit Braamcamp, onder Nr. 124 van den Catalogus, verkocht te Amsterdam, 1771. Tevens was daar ook de beroemde Ossedrift van paulus potter, die, met andere schilderijen voor Rusland werd aangekocht, en bij het overzenden op zee is vergaan. Nu komt het mij voor, dat deze Kraamkamer, en niet die van dou, zooals gezegd is, dat er bij was, in dat ongeluk heeft gedeeld, want ik ken geene andere Kraamkamer van g. dou, dan die Martinet, op, bl. 522, aanhaalt en vermeldt als met de Ossedrift te zijn vergaan. Zou hij zich niet hebben vergist, en metzu hebben moeten zeggen? Zie hierover op DOU. (Gerard) - metzu heeft ook allegorische en mythologische voorstellingen geschilderd, blijkens eene plaat, door j. watson gegraveerd, voorstellende Vertumna en Pomona, 36 bij 51 dm. Nederl., door J. Boydell, te Londen, uitgegeven, à ƒ4,50. Destijds was deze schilderij in het Kabinet van Lord Mounstuart, en de genoemde figuren waren de portretten van de Hertogin van Mazarin en van den Graaf Colbert. Zijn deze Fransche personen in Holland, of is metzu naar Frankrijk geweest, om ze te schilderen? - Wat wel tot de zeldzaamheden behoort, is een Vrouweportret, dat in het bezit was van F.X. de Burtin; zie zijn Traité etc. Brux., 1808, II. p. 247, door metzu, in 1648, in klein leven geschilderd. Hij zegt, dat dit portret zoo overschoon en natuurlijk is, dat het buiten het paneel schijnt te steken, zijnde deze dame uit het patricische geslacht Heldewir, dat wel Elsevier zal moeten zijn. - Uit latere autentieke bescheiden door Jonkhr. Elsevier, in De Navorscher, deel IV., bl. 161, medegedeeld, blijkt, dat het geboortejaar van metzu, dat gewoonlijk, in 1615, te Leyden wordt gesteld, niet zoo is, want men leest daar: ‘Het blijkt evenwel, dat deze schilder, in 1658, te Amsterdam, in den echt is getreden,
| |
| |
denkelijk na de kunstbewerking, waarvan Immerzeel gesproken heeft. Uit de aanteekening van zijn huwelijk, in de Puiboeken van Amsterdam, leert men wijders, dat hij in 1630, niet in 1615, te Leyden geboren werd. Men vindt aldaar op 12 April, 1658: “Compareerde als voren gabriel metzu, van Leyden, schilder, out 28 jaer, ouders dood, geadsisteert met jan adriaense kayser syn oom, woont op de Prinsengraft; ende Isabella Wolff, van Enckhuysen, out 26 jaer ende daar woonende, geadsisteert met Maria de Grebber, haer moeder.” (In deel VII, blz. 198, wordt er, bij vergissing, Maria de Gelder gezegd.) ‘De moeder van gabriel metzu heette Jacomina Garniers, eerst gehuwd met guillaume fremault, of fremout, en daarna met jacques metzu, die beide schilders genoemd worden, in twee verzoekschriften, door haar bij de Leydsche regering ingediend (1623 en 1632). In 1623 werd zij tot stads-vroedvrouw aangesteld, terwijl haar eerste man nog vóór dat jaar, te Dordrecht, moet overleden zijn.’ - Hij kan alzoo zijne opleiding in de kunst wel bij zijn vader hebben gekregen, dewijl men zijn meester niet vind vermeld. - In een later nommer van De Navorscher, V. deel, bl. 99, heeft ons de Heer Elsevier nog de volgende belangrijke berigten geschonken: ‘Uit de Registers der Schildergilden, onlangs door de Erven Van Halteren, te Leyden, aan de stad vermaakt, blijkt, dat metzu eerst in 1648 in het Gild is opgenomen. Op bl. 55 komt de volgende post voor: “18 Maart. 1648. gabriel metzu voor zyn inkomen betaelt 1 gl. 10 st. Voor zijn jaergelt ƒ1-10 st. 1649 Idem 1-10 st. 1650 Idem 1-10 st. Uit de stad vertrokken.” Ik heb te vergeefs in verschillende Registers den tijd zijner geboorte gezocht, die thans in 1630 kan gesteld worden. - In den Catalogus van Portretten van Fred. Muller komt het portret van zijne moeder voor; het is jammer, dat haar naam daar niet vermeld is, omdat ik niet zeker ben, of zij wel Jagquemina Garnius heette. (Boven zegt hij: Jacomina Garniers. Zie daarover op METZU. (Jacques) Zij had 16 kinderen.’ - Verder zegt hij, dat in het Engelsche Art-Journal van Januarij, 1854, in een artikel over metzu vermeld staat, dat er zich in het Museum, ‘te Weenen, nog schilderstukken van hem bevinden, met het jaartal 1667.’ - Of die daar nog voorhanden zijn, weet ik niet; wel te Dresden, terwijl Bryan-Stanley dit ook als een merkwaardig jaartal heeft meêgedeeld, zooals reeds boven gezegd is. - In het VII. deel, bl. 259, heeft gemelde Heer opgegeven het derde huwelijk van jacques metzu, - Zie aldaar. - waaruit gabriel metzu geboren werd. - Uit het genoemde Gildeboek ontwaart men, dat hij na 1650 uit Leyden is vertrokken, en zich toen eerst te Amsterdam gevestigd heeft. Verder blijkt, dewijl zijn huwelijk op het Stadhuis werd ingeschreven, dat hij niet tot de gereformeerde kerk behoorde; doch mij is door oude Amsterdamsche kunstvrienden, als eene zeer bekende zaak, meêgedeeld, dat metzu tot den deftigen stand te Amsterdam behoorde, en zelfs ouderling was. Naar ik gis en uit mijne bron af te leiden, kan hij dit wel bij de Mennonieten zijn geweest.
| |
[Metzu, of Metsu, (Jacquemyntgen)]
METZU, of METSU, (Jacquemyntgen) geboren garnyers. Deze vrouw was de moeder van den beroemden gabriel metzu. Een berigt, haar aangaande, werd ons meêgedeeld in De Navorscher, VII. dl., bl. 259, door den Heer Elsevier, te weten, haar huwelijk, dat op het Raadhuis, te Leyden, aangeteekend is: ‘10 November, 1625. jacques metsuw (sic) schilder, Wedr. van Machtelt Dircx, vergezelt met David de Vrinder, zyn bekende; met jaequemyntgen garnyers, Weduwe van guillaume fremout, (of fremault) schilder, vergezeld met Marytge Matheus, haer bekende.’ - Zij is dus tweemaal met een schilder gehuwd geweest, en was zelve schilderes, blijkens haar portret, op gabriel, haar zoon, vermeld, en die, door haren natuurlijken kunstzin, zulk een voortreflijk talent heeft gekweekt.
| |
| |
| |
[Metzu, of Metsu, (Jacques)]
METZU, of METSU, (Jacques) was de vader van den beroemden gabriel, en een Vlaming, die zich, in het begin der XVII. eeuw, in Holland vestigde. Op het Stadhuis, te Leyden, vindt men onder de huwelijksaanteekeningen de volgende: ‘18 April, 1620. jacques metsu, schilder, van Belle, in Vlaenderen, Wedr. van Marytge Jansdr., vergezeld met Eduardus Neel, zijn bekende; met Machtelt Dircxdr. Jd., (jonge dochter) van Schiedam, woont tot Leyden.’ - Vijf jaren later vindt men hem, als weduwenaar, weder aangeteekend, met Mejuf. garnyes. Zie op METZU. (Jacquemyntgen) Het lijdt geen twijfel, of het kunstonderwijs, door gabriel genoten, is in dit kunstrijk gezin aangekweekt.
| |
[Meulemans (Adriaan)]
MEULEMANS (Adriaan) is bij Immerzeel vermeld; ik voeg daarbij, dat hij ook geëtst heeft, als: Een Astronoom, in den trant van rembrandt, bij kaarslicht lezende, en in claessens trant geëtst, in fo. Hiervan zijn afdrukken vóór de letter. - Zie Nagler. - Hij heeft zijne laatste levensdagen ten huize van zijn zoon Predikant te Scheveningen, doorgebragt, en is, volgens mijn onderzoek, aldaar in 1834 overleden. - In het Aanhangsel van Van Eynden en Van der Willigen van 1840, vind men het onjuiste berigt, dat hij toen nog op zijne lauweren rustte, - Zijn Portret, door h.w. caspari geteekend, in 8o., is in mijn bezit.
| |
[Meulen (Gilles van)]
MEULEN (Gilles van) was een Belgisch kunstschilder, en staat als zoodanig in het Gildeboek van St. Lucas, te Brugge, op 30 October, 1468, ingeschreven.
| |
[Meulen. (Antoine François van der)]
MEULEN. (Antoine François van der) Ik voeg nog bij het Artikel van Immerzeel, dat zijn Portret fraai is gegraveerd door p. van schuppen, naar n. de largillière, in gr.-plano. Vreemd is het, dat op dit kapitale Portret alleen de doopnaam, françois, staat.
| |
[Meulen (Cornelis van der)]
MEULEN (Cornelis van der) was een zeer bekwaam portretschilder, die de kunst bij samuel van hoogstraeten heeft geleerd; hij bloeide omstreeks 1680 - Zie Houbraken.
| |
[Meulen (Laurent van der)]
MEULEN (Laurent van der) staat bij Immerzeel, als een bekwaam Belgisch beeldhouwer, beschreven, die een uitmuntend kunstgewrocht heeft vervaardigd, namelijk, eene Lijst, waarvan de snede zoo fijn is, dat de bladeren en takken bij den minsten tocht zich bewegen en trillen. - Ik voeg er daarom bij, dat eene Afbeelding dier beroemde Lijst te vinden is in den Messager des Sciences, etc. Gand, 1836, p. 54.
| |
[Meulen (Pieter van der)]
MEULEN (Pieter van der) is reeds bij Immerzeel geboekt. Ik voeg er alleen bij, dat zijn Portret door n. de largillière geschilderd, en door isaac beckett, in mezzo-tinto, is gegraveerd. Ik bezit nog een idem, door a. bannerman sculp., in 4o.
| |
[Meulen (P.H. van der)]
MEULEN (P.H. van der) was een zeer bekwaam teekenaar van bloemen, zoo als de studiën daarvan, in mijn bezit, met regt, zijne verdienste in dat vak aantoonen. - Naar mijne meening, kan hij in het begin dezer eeuw geboren, en, welligt, een zoon zijn van den bekwamen Amsterdamschen plaatsnijder p.h.l. van der meulen. Heeft deze nu het vak van bloemteekenen mede beoefend, dan zou hij dezelfde persoon wezen, als hier aan het hoofd staat vermeld, en op de teekeningen de letter l. vergeten, of weggelaten zijn.
| |
[Meulen. (P.J. van der)]
MEULEN. (P.J. van der) Het is mij niet gebleken, of deze de kunst heeft beoefend, echter wil ik een paar regelen over hem meêdeelen. - In de Nieuws-papieren van 1850, vond ik het volgende: ‘Op den 5. Maart, 1850, is, te Coblentz, in den ouderdom van 74 jaren, overleden p.j. van der meulen,’ zijnde dit het doodberigt, door zijne betrekkingen, te Utrecht, in de Utrechtsche Courant van 13 Maart, 1850, geplaatst; in dezelfde Courant lees ik verder, ‘dat deze de laatste was van het in de kunstwereld zeer bekende broederpaar antoine françois en pierre van der meulen; het door hem nagelaten Schilderijen-kabinet bevat
| |
| |
vele zeldzame stukken van oude meesters.’ - Hij kan alzoo een kleinzoon van één der genoemde broeders geweest zijn.
| |
[Meulen (Sieuwert van der)]
MEULEN (Sieuwert van der) en niet sivert, zoo als Immerzeel schrijft, die hem ook alleen als teekenaar van zee- en havengezigten doet kennen, ten deele door a. van der laan in het koper gebragt. - De titel van dat Boekje, van 12 platen in fo. is: Groote Vissery. By Petrus Schenck, in de Warmoesstraet, op 't hoekje van de Vissteeg in Visschers Atlas tot Amsterdam, en waarvan ik een exemplaar bezit. - Ik voeg er bij, dat hij vrij wat beter de graveer- en etsnaald heeft gehanteerd, dan de genoemde gravuren bewijzen, en het is welligt toeval, dat hij zijn eigen werk niet zelf gesneden heeft. Ik bezit er eenige van dien aard, welke hij-zelf zeer geestig heeft geëtst, alsmede een Boekje van zes bladen in fo., waarvan de titel luidt: Verscheyden Gezigten en Perspectiven, soo naa 't leven als anders, in 't coper gebragt door sieuwert van der meulen. Anno 1707; zij stellen voor prachtige hof- en tuingezigten, in den smaak van dien tijd, met paarden, jagtpartijen, gevogelte enz. gestoffeerd, alles geestig en goed geteekend en uitgevoerd. - Nog zag ik van hem eene prent, in fo.-oblong, voorstellende Een gevecht bij eene moeras, in een bergachtig landschap, behoorende tot de geschiedenis der overwinningen, door Vendôme en prins Eugenius, op het slagveld, bij Adda, behaald; beteekend s. van der meulen f. 1705; de paarden en figuren, op den voorgrond, zijn fraai. - Verder Een reeks van 16 bladen, met verscheiden soorten van vogels in kl.-fo., deels met zijn monogram, deels met zijn naam beteekend. - Ik bezit teekeningen van hem, gemerkt met het jaartal 1698, en als ik die met het genoemde werk vergelijk, zou ik eerder den voorrang aan zijn graveerstift, dan aan zijn penseel toekennen. Ook schijnt het mij toe, dat groote figuren, in historischen geest, minder zijn vak zijn geweest: immers, de Titel in kl.-8o. voor Aur. Prudentius Lofzangen, tot Leyden by Jacobus Meul, 1712, zal mijn gezegde wel bevestigen, dewijl de figuur het Geloof, met al het zinnebeeldige bijwerk, niets van zijn geestig stift laat blijken, zoo zelfs, dat men haar niet eens voor zijn werk zou herkennen, als het niet met s.v.d.m. 1718, beteekend was. Waarschijnlijk, is dit werk van zijn. ouden dag.
| |
[Meulenaer (Pierre)]
MEULENAER (Pierre) wordt door F. Bogaerts opgegeven als onder de Belgische kunstenaars te behooren, die Bataljes schilderde, in den geest van pieter snayers, en in 1670 werd geboren. Meer is mij van dezen kunstenaar niet voorgekomen. - Ik moet er de opmerking bij maken, dat, snayer een hoogen ouderdom heeft bereikt, en reeds 77 jaren telde bij de geboorte van den door Bogaerts vermelden meulenaer.
| |
[Meuluwe (Hendrick van)]
MEULUWE (Hendrick van) was een schilder te Antwerpen, van wien geen levensberigten bekend zijn. Het schijnt, zegt Nagler, dat hij als medelid der Broederschap van St. Lucas, aldaar, in 1513, ingeschreven is.
| |
[Meuninxhoven. (....)]
MEUNINXHOVEN. (....) Een kunstenaar, wiens naam mij maar eenmaal is voorgekomen, en wel in den Catalogus der Schilderijen van jacques rottier, verkocht te Gent, 1834, onder Nr. 81: Een gezicht op de gewezen Kerk van St. Donatus, den ouden Burg en het Stadhuis, te Brugge; h. 103, br. 160 dm. Naar de naamspelling te oordeelen, zou hij wel een Vlaming kunnen zijn geweest. - Later zie ik, dat Nagler zekeren meuninxhofen, volgens Descamps, als een Nederlandsch schilder noemt, van wien men historiestukken en landschappen in de Abdij van St. Donaas, en in de Jezuitenkerk, te Brugge, vindt. Doch Descamps, in zijn Voyage pittoresque etc., noemt De Aanbidding der Koningen, waarvan de schaduwpartijen donker zijn, en die verder weinig verdienste heeft, als door meuninx-hoven geschilderd.
| |
| |
| |
[Meurer. (Joseph)]
MEURER. (Joseph) Nagler vermeldt dezen als een schilder en etser, van wien geen levensbijzonderheden bekend zijn; doch, volgens Brulliot, zou de volgende prent tot de Vlaamsche school behooren, en de maker in de XVII. eeuw hebben gebloeid: Bij een grooten boom staat een jongen, die een links heen vliegenden vogel nastaart; beneden hem, eene hut en een vogelnest. Van boven zijn monogram, en van onder, regts, in den rand der prent, nog eens beteekend joseph meurer inv. pinx et fec.; h. 5 dm. 2 str., br. 3 dm. 6 str. Par.
| |
[Meurs. (.... van)]
MEURS. (.... van) ‘Twee landschappen door van meurs, met beelden en beesten, door m. carreé: ƒ20’ werden, onder Nr. 67 van een Catalogus van Schilderijen, verkocht te Amsterdam, 25 September, 1743. - Geen landschapschilder van dien naam is mij meer voorgekomen; hij zou dus in het begin der XVIII. eeuw, te Amsterdam, tijdens michiel carré daar gevestigd was, kunnen gebloeid hebben. - Mogt de m. maerte carré moeten beduiden, - Zie aldaar. - die wat later bloeide, dan zou de graveur c.h. van meurs - Zie aldaar. - welligt dezelfde persoon kunnen zijn, en ook wel eenige landschappen kunnen geschilderd hebben.
| |
[Meurs, (Cornelis Hubert van)]
MEURS, (Cornelis Hubert van) een Hollandsch kunstgraveur, die te Amsterdam was gevestigd, en omstreeks 1760 bloeide, doch wiens werken wel tot den tweeden rang der graveerkunst behooren. Hij heeft meestal de schilderijen van van mieris, netscher, dou, slingeland en van der werf in plaatdruk gebragt, waaronder er voorkomen, die niet beteekend zijn; waarschijnlijk, uit uitgevers-bedoelingen. Basan beschrijft 19 stuks. - Ik voeg er bij, dat de prent naar w. van mieris, De Oude, die eene Maagd door geld tracht te winnen, ook onder den titel van La double tentation, in fo., door den Franschen graveur e. du mesnil, of menil fraai in fo. gesneden is.
| |
[Meurs. (Jacob van)]
MEURS. (Jacob van) Immerzeel vermeldt dezen plaatsnijder, zonder den minsten lof aan zijne werken toe te kennen. Ik voeg er bij, dat hij, als graveur van portretten, zeer goed werk heeft geleverd; onder anderen, is het portret van Tycho Brahe, den wereldberoemden Deenschen Sterrekundige, fraai en trouw gevolgd naar de gravure van het laatst der XVI. eeuw; doch het portret van Rombout Hogerbeets, naar de schilderij van johannes van ravesteyn, door hem, in 1648, gesneden in 4o., zal genoeg bewijzen hoe hij de burin meester was; zijnde daarin eene kracht en waarheid, zoowel in het vleesch, als in de stoffen aan den dag gelegd, die dit portret onder de fraaije voortbrengselen van dien tijd blijven rangschikken. Dat hij in alles zoo is geslaagd, kan ik niet beweren wanneer ik met het genoemde Portret vergelijk een idem van Andreas Rivetus, AEtat. LXXVIII. 1650, mede door hem in fo. gegraveerd. Waarschijnlijk, is dit naar eene slechte schilderij, of teekening, of misschien geheel door hem vervaardigd. - Nagler noemt zeven Portretten van zijn graveerwerk, en zegt, dat hij omstreeks 1640, te Amsterdam, geboren werd. Blijkbaar heeft hij het Portret van Hogerbeets, sculp. 1648, niet gezien. Ten slotte, laat ik hier volgen, dat hij in 1660, als Boekhandelaar en Plaetsnyder op de Cingel tegen over d' Appel-markt in de Stadt Meurs, aldaar, woonde.
| |
[Meus. (Lievin) Zie bij Immerzeel en bij mij op Mehus. (Lievin)]
MEUS. (Lievin) Zie bij Immerzeel en bij mij op MEHUS. (Lievin)
| |
[Meuse. (Jean de)]
MEUSE. (Jean de) Na de van eycken, bloeide deze Belg, van wien ons, tot nog toe, slechts de naam is bewaard gebleven. Zie Splendeur de l'Art en Belgique etc., p. 404.
| |
[Mev-Dorp. (T.N.)]
MEV-DORP. (T.N.) Nagler vermeldt dezen teekenaar, die in de eerste helft der XVII. eeuw bloeide, en van wien hij eene teekening zag, voorstellende Hollandsche boeren bij eene Fruitverkoopster, beteekend t.n. mev-dorp. Of dit wel juist is, blijft de vraag; welligt moet het Mevrouw t.n. dorp zijn.
| |
[Mey. (....)]
MEY. (....) Ik heb een portret, levensgroot, als buste gezien, in de manier van
| |
| |
ferdinand bol, vrij goed van kleur en behandeling, beteekend mey, 1652. Of nu het woord mey, de maand moet beduiden, waarin het geschilderd is, durf ik niet beslissen, omdat men zulks zelden vindt aangeduid. - Zou bartholomeus meyburg zich welligt aldus beteekend hebben? Het is mogelijk, doch ik heb daarvoor geen bewijs.
| |
[Mey. (Jan Ary de)]
MEY. (Jan Ary de) Van dezen bekwamen kunstenaar zag ik een kloek Zeestuk, zilverachtig van toon en van eene vrije penseelsbehandeling. Het zal, naar ik gis, in het begin der XVIII. eeuw vervaardigd zijn.
| |
[Mey. (... Van der)]
MEY. (... Van der) ‘Een staande, rustende Neptunus, met drietand en zeeschulp, 1706, door van der myn,’ vond ik op blz. 218 van den Catalogus, 1808, der rijke Verzameling etsen en prenten van Mr. J. van Buuren, Bailliuw van Noordwijkerhout enz. - Of deze ets nu aan een der van der myn's, of aan hieronymus van der my, moet worden toegekend, kan ik niet beslissen.
| |
[Meyburg (Bartholomeus)]
MEYBURG (Bartholomeus) is bij Immerzeel, zonder iets van zijne laatste levensdagen te zeggen, vermeld. Na de Duitsche hoven met zijne kunst, als historie- en portretschilder, te hebben verrijkt, heeft hij zich te 's Gravenhage gevestigd, ‘zynde anno 1663, van hem ter Confreriekamer bekent geweest Een St. Paulus, en dezelve volgens de lyst van 't jaar 1665, een meedelid of confrater derzelve, zynde hy eindelyk alhier (te 's Hage), in een hoogen ouderdom Ao, 1708, of 1709 overleden.’ Uit Pieter Terwesten, Ms.
| |
[Meyer (....)]
MEYER (....) was, zoo vermeend wordt, een Belgisch beeldhouwer, die in de XVII. eeuw bloeide. Er is mij slechts één van zijne kunstwerken voorgekomen, te weten: Jésus Christ exposé, fait en bois de buis, par le sculpteur meyer, d'une belle exécution. Hauteur 10 P., in den Catalogus der Kunstwerken, nagelaten door den kanonik van St. Bavo, te Gent, Jaques Clemens, aldaar verkocht, 21 Junij, 1779.
| |
[Meyer (Hendrik)]
MEYER (Hendrik) komt reeds bij Immerzeel voor; ik voeg er nog bij, dat hij ook de etskunst heeft beoefend. Heller (L.) noemt twee stuks, als: Een Landschap met eigenaardige gebouwen, by een omweêrsbui, 1769, in 4o., met zijn naam beteekend. - Het kasteel te Wyk by Duurstede, 1765, in 4o., óók beteekend.
| |
[Meyer (J.A.)]
MEYER (J.A.) is een teekenaar geweest, van wiens werken weinig voorkomt. Ik bezit een Tuingezigt, in kleuren, met aardige stoffagie, voorstellende De lustplaats Waterland, in 1773, door hem in de manier van de beyer geteekend, doch niet zoo goed.
| |
[Meyer, (Johan Hendrik Louis)]
MEYER, (Johan Hendrik Louis) de roem der zeeschilders van onzen tijd, is reeds bij Immerzeel vermeld, die zegt: geboren te Amsterdam, in 1810, doch dit heeft in 1809 plaats gehad. - Als een vervolg daarop, moet ik hier verder melden, dat hij het eerste onderrigt in de schilderkunst van den Heer westenberg genoten, en vervolgens onder de leiding van wijlen den Ridder j.w. pieneman, voortgezet heeft. Hij doorliep aan de Koninklijke Academie van Beeldende kunsten, te Amsterdam, al de klassen en behaalde, in twee klassen, eene Medalje, alsook bij de Maatschappij Felix Meritis de Zilveren medalje, voor het schilderen naar het gekleed model. - In 1827, vertrok hij naar Frankrijk, en verbleef daar, tot oefening in het schilderen van landschappen, tot 1831; keerde toen naar Holland terug, en vestigde zich, in 1833, te Deventer, waar hij tot 1839 verbleef. Het was in laatstgenoemde stad, dat hij zich het eerst met het vak van zeeschilderen bezig hield, naar aanleiding der Schipbreuk van Z.M. Stoomschip Willem I. op de Lucipara, met het gelukkig gevolg, dat hij zich geheel aan de verdere beoefening van dat vak wijdde, om den roem van ludolf backhuysen en willem van de velde, voor zijn tijd, te helpen handhaven, en waarin
| |
| |
hij dan ook, dank zij zijne onvermoeide pogingen en volharding, boven alle verwachting is geslaagd. Het lag in den aard der zaak, dat de Hollandsche stranden en de havens langs de Noord- en Middellandsche zeeën, het terrein werden, om zijn genie meer en meer met de natuur te vereenigen, en dat dáár de bouwstoffen moesten verzameld worden voor zooveel voortreflijke kunstwerken, die, onafgebroken, op de Tentoonstellingen, zoo binnen- als buitenlands, onverdeelden lof hebben ingeoogst. - De Heer meyer huwde, in 1841, te Maastricht, met de dochter (uit het eerste huwelijk) van Mevrouw de Wed. Burgkly Glimmer, Jonkvr. Josette Maria Vanderstok, uit welken echt geen kinderen zijn gesproten, en zette zich met der woon neder te Parijs. - Op de Tentoonstelling van 1842, aldaar, waren van zijn penseel Visschers op de kust van Normandië, en De Brand van het Schip de India; hij verwierf, voor de eerste schilderij, eene Gouden Medalje, en zij werd voor het Museum, te Puy de Dôme, aangekocht. In datzelfde jaar behaalde hij op de Tentoonstelling, te Angers, de groote Zilveren Medalje. In 1844 de Gouden Medalje, 2. klasse, voor de schilderij: Napoleon ontscheept te Frejus, aangekocht voor het Museum, te Versailles, en de Zilveren Medalje, te Boulogne-sur-Mer. - In 1845, verkreeg hij op de Tentoonstelling, te Toulouse, het Diplôme d'Eloge, en op die van 1851, te Brussel, behaalde hij, voor zijne beide schoone stukken, Eene zee aan de Engelsche kust, en Visscherspinken in volle zee, de Gouden Medalje. Maar op de Wereldtentoonstelling, te Parijs, in 1855, was de prijskamp gewigtiger; de Heer meyer heeft er echter Hollands ouden kunstroem glansrijk gehandhaafd, en hij werd door de Jury met de groote Gouden Medalje bekroond. - Op de Tentoonstelling, in 1858, in Arti et Amicitiae, te Amsterdam, waren Eenige visschers bij opkomende zon aan de Vlaamsche kust, eene voortreflijke schilderij, al de verdienste van dezen uitstekenden schilder volkomen waardig. - Onder zijne voornaamste werken, die eene vaste bestemming hebben bekomen, mag genoemd worden: Le chien de Terre-neuve, door wijlen Z.M. Lodewijk Philips aangekocht. - Combat de l'Alacrity, onder kommando van den Admiraal Mackau, voor dezelfde koninklijke rekening aangekocht. - Schipbreukelingen, door Walvischvangers gered, aangekocht door wijlen Z.M. Willem II., alsmede het Escader in de Middellandsche zee, onder het kommando van Z.K.H. Prins Hendrik. - Een storm op de Fransche kust, voor wijlen Z.M. keizer Nicolaas, van Rusland, aangekocht. - Een storm in het Kanaal, op de laatste reis van Prins Hendrik; geplaatst te Stokholm. - Scheveningen, bij stormachtig weder; toebehoorende aan H.K.H. Princes Marianne. - Het uitzenden van een reddingsboot, en Een storm op het eiland Yersey, behoorende aan den kolonel Bohlen; - alsmede nog eene voorstelling uit de gewijde geschiedenis: De storm op zee, door Jezus tot bedaren gebragt, berustende bij den Heer A. Belmont, te New York, enz. - De Heer meyer heeft vele eerbewijzen wegens zijn schitterend talent ontvangen. In 1847 werd hij tot Ridder van het Legioen van Eer benoemd, welke onderscheiding nog in datzelfde jaar, op den verjaardag van Z.M. koning Willem II., 6 December, door die van Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw gevolgd werd. Kort daarop, in 1851, vernam men, dat Z.M. de Koning van Zweden hem tot Ridder der Orde van de Poolster had benoemd, terwijl hem, in 1855, bij gelegenheid dat Z.M. koning Leopold, de Tentoonstelling te Antwerpen had bezocht, de Leopolds-Orde werd vereerd. Niet weinig was, wegens deze laatste onderscheiding, zijne woonplaats, 's Gravenhage, verheugd. In de openbare berigten van 12 October, 1855, las men dienaangaande het volgende: ‘De Haagsche schilders hebben den Heer louis meyer, die, onlangs, door Koning Leopold tot Ridder is benoemd, eene
| |
| |
serenade gebragt, en hem een parkement overhandigd, voorzien van allernamen, als eene duurzame herinnering van hunne opregte deelneming bij deze onderscheiding.’ - Bij Besluit van 23 October, 1855, heeft Z.M. koning Willem III., den Heer meyer de vergunning tot het aannemen der Leopolds-Orde verleend. - Het volgende jaar heeft het Z.M. koning Willem III, te Amsterdam zijnde, behaagd, hem tot Kommandeur der Orde van de Eikenkroon te benoemen. Reeds in 1845, werd hij tot Lid der Keizerlijke Academie te St. Petersburg, en in 1850, tot Lid-Correspondent van het Kon. Ned. Instituut (dat kort daarna werd ontbonden) benoemd. - De Heer meyer heeft niet geëtst. - Zijne kunstwerken zijn met zijne gewone handteekening, louis meyer, beteekend.
| |
[Meyer (Marie Josephine Valérie Constance)]
MEYER (Marie Josephine Valérie Constance) werd den 9. Februarij, 1835, te Brussel, geboren. Zij is de dochter van den in zijn vak zoo gunstig bekenden schrijver van Mathematische werken, Antoine Meyer, Professor aan de Universiteit, te Luik, en aldaar den 29, April, 1857, overleden. - Deze jufvrouw heeft, wegens haar natuurlijken aanleg voor de Schilderkunst, zich daaraan toegewijd, en is, eerst sedert eenige jaren, met het beste gevolg, onder de voortreflijke leiding van den Heer pieter lodewyk kühnen werkzaam. Reeds op de Tentoonstelling te Brussel, in 1857, was van haar een schoon stuk, Eene Vlaamsche boerenhut bij invallend avondlicht, geheel in een dichterlijken stijl opgevat, en van eene zeer malsche penseelsbehandeling. - Verder eene fraaije teekening, voorstellende Een boschrijk landschap. - Deze kunstenares houdt zich onledig met de uitgave van een Album van Douze Paysages, d'après de grands maitres anciens, lithographiés sous la direction de m. l kühnen, par josephine meyer. Imprimés chez M.M. Simoneau et Toovey. Bruxelles, chez l'auteur, Rue du palais, 16, met tekst, in fo. vervaardigd naar beroemde kunstwerken der oud-Hollandsche en Vlaamsche School. Reeds twee afleveringen, twaalf stuks, zijn verschenen, waarvan ik een fraai exemplaar voor mijn Atlas, ten geschenke heb ontvangen. De voorstellingen zijn gevolgd naar j. both; j. van goyen; h. nawincx; a. van der neer; a. neyts; a. van ostade; j. ruysdaal; h. swanevelt; d. teniers, den Jonge; s. de vlieger; a. waterlo en r. zeeman. Men mag van dit werk zeggen, dat het met de grootste zorg, keurig, en in het karakter der genoemde meesters is uitgevoerd. Het Maanlicht van van der neer, en de Visscher van van goyen zijn zóó getrouw teruggegeven, dat het niets te wenschen overlaat en waarvan de fijne toonen alleen door zulk eene edele hand in lithographie kunnen worden uitgedrukt. Het is te wenschen, dat zij steeds op dit voetspoor met haar lieflijk talent moge voortgaan.
| |
[Meyer, (Francois de)]
MEYER, (Francois de) een Nederlandsch kunstschilder, die te Rome den bentnaam van Uitstel bekomen heeft. Hij was aldaar den 3. Januarij, 1674, tijdens abraham genoels en anderen in de Bent werden aangenomen. Zie Houbraken, II. blz. 102. - Bij Van Eynden en Van der Willigen, I. blz. 114, wordt zekere de meyer als Bataljeschilder genoemd, die te Rotterdam overleden is. Welligt is hij dezelfde.
| |
[Meyer. (H. de)]
MEYER. (H. de) Een landschap, goed van kleur en behandeling, beteekend h. de meyer pinx., 1657, heb ik van dezen meester gezien. Meer is mij tot heden niet van hem bekend. - Later las ik in een Catalogus: ‘Een stil water met verscheiden Schepen en figuren voor de stad Dordrecht, door h. de meyer.’
| |
[Meyer (H. de)]
MEYER (H. de) was een Utrechtenaar, die in de tweede helft der XVIII. eeuw bloeide. Hij beoefende het vak van Wapen- en Stempelsnijden, waarin hij vrijwèl is geslaagd. Ik bezit een aantal teekeningen voor Medaljes enz., die van zijne grondige kennis in het afbeelden der onderwerpen getuigen, en uit- | |
| |
muntend geteekend zijn. - Zijn zoon johannes - Zie aldaar. - is hem in zijn vak opgevolgd.
| |
[Meyer (Johannes de)]
MEYER (Johannes de) was de zoon van h. de meyer, - Zie aldaar. - die datzelfde vak, doch in minderen graad, beoefende. Hij was vlug en ijverig in zijn bedrijf, en moest vele aan het stempelsnijden ondergeschikte zaken, om den broode, verrigten. Hij is in zijne geboortestad, Utrecht, omstreeks 1820, om de 60 jaren oud, overleden.
| |
[Meyer. (Jan de)]
MEYER. (Jan de) Op de aanzienlijke Kunstverkooping, te Rotterdam, 1722, nagelaten door jaques meyers, waren onderscheiden stukken van dezen meester, voorkomende onder Nr. 225 van den Catalogus, als: Elias onder een boom, met een Engel, door jan de meyer, naar guido reni. - Nr. 226, De Maagd Maria met het kind Jezus, door denzelfden, naar denzelfden, en, Nr. 227, Een dito, door denzelfden, naar correggio. Dit zijn alle studiën, welke hij voor oefening heeft vervaardigd, want zijn genre schijnt moderne stukjes te zijn, zoo als er een op een idem verkooping, te Ibid., in 1736, onder Nr. 107, voorkomt, namelijk, Een meisje, dat worst stopt. Zijne kunst komt heden weinig voor, en ik geloof, dat hij die alleen voor liefhebberij beoefend heeft.
| |
[Meyin. (H.)]
MEYIN. (H.) ‘In eene weide ziet men eene vrouw, met eenig vee, door h. meyin, h. 3 pm. 6 dm., br. 4 pm 3 dm.’ zijnde deze schilderij Nr. 108 van den Catalogus van F.J. Mensart, verkocht te Amsterdam, in 1824. Meer is mij van dezen meester niet voorgekomen. - Ik ben van oordeel, dat het werk van henricus arnoldus meyin - Zie bij Immerzeel aldaar. - zal moeten zijn.
| |
[Meylener, (P.)]
MEYLENER, (P.) een onvermeld, bekwaam landschapschilder, van wiens werk mij slechts eenmaal is voorgekomen een groot blad of deksel van een klave-cimbel, waarvan de binnenzijde met Een landschap met beelden enz. beschilderd was. Alles is goed geteekend en vrijwel van penseelsbehandeling, geheel in den Vlaamschen trant van Breughel - doch meer naar den Ouden teniers overhellende - bewerkt, en zeer duidelijk beteekend p. meylener pinx., 1645. Het wordt onder meer andere schilderijen bewaard bij den Heere Wethouder Mr. W.M.J. van Dielen, te Utrecht.
| |
[Meyn. (Mej. S.A.C.)]
MEYN. (Mej. S.A.C.) Op de Tentoonstelling, te Amsterdam, in 1820, was Een bloemstuk van haar werk. - By Nagler komt deze naam, bij vergissing, als die eens schilders voor.
| |
[Meynerts (Pieter)]
MEYNERTS (Pieter) was, waarschijnlijk, een Friesch kunstenaar, want als zoodanig vond ik hem vermeld in het Stamboek van den Frieschen Adel door De Haan Hettema en Van Halmael, Leeuwarden, 1846, in fo., II., bl. 27: ‘Aeltje Heymans trouwt pieter meynerts, een schilder.’ Zij was de dochter van Matthys Heymans, en Geertruy van Cuyck, overleden in October, 1652. - Welligt was de moeder uit het oude geslacht der bekende schilders van cuyck.
| |
[Meynier Saint-Fal, (Louis August)]
MEYNIER SAINT-FAL, (Louis August) een teekenaar en schilder, in 1782, te Brussel, geboren, werd voor de kunst opgeleid, te Parijs, zegt Nagler, waar hij nog, in 1840, werkzaam was. Van hem zijn eene menigte teekeningen van Vignetten voor Boekwerken, een aantal spotprenten enz. bekend.
| |
[Meyssens (Cornelis)]
MEYSSENS (Cornelis) was de zoon van joannes meyssens, in 1640, te Antwerpen, geboren. De meeste auteurs zijn omtrent hem schrikbarend in de war, dewijl zij zijn naam, met dien van mytens, voor één persoon opvoeren, waardoor het graveerwerk enz. van cornelis, mede onder gezegden naam voorkomt. Zelfs Immerzeel heeft grootelijks die dwaling gedeeld, want het is buiten hijf, dat de meyssens Belgen, en de mytens Hollanders zijn geweest. Houbraken draagt de schuld van al die misslagen, veroorzaakt door zijn artikel johannes mytens, hetwelk
| |
| |
hij uit het Gulden Cabinet van De Bie (doch bij wien hij als joannes meyssens geboekt staat, en zeer goed van mytens is onderscheiden) heeft overgenomen, terwijl hij er, daarenboven, zelf bijvoegt: ‘die, volgens zeggen van Korn. De Bie, een Hollander is geweest.’ - De latere vreemde schrijvers, hoofdzakelijk die over de Graveerkunst hebben gehandeld, zijn, natuurlijk, wakker geworden, door zoo menigmaal den naam van cornelis meyssens op graveerwerk te ontmoeten, en hebben daaruit ook zijn geboortejaar zoeken af te leiden. Nagler en Heller (M.) stellen dat op 1646, doch dit is geheel misgerekend. Bryan geeft 1636 op enz. - Ik wil corn. de bie - Zie aldaar. - die hem kende, en voor wien hij zelfs den Titel van zijn reeds meermalen genoemd Gulden Cabinet, naar de teekening van abrah. à diepenbeek, in 1661, zeer fraai heeft gesneden, hier doen beslissen. In dat Werk komt, op bl. 387, de afbeelding voor van zijn vader joannes meyssens, uitmuntend gesneden, op den jeugdigen leeftijd van 21 jaar, en De Bie zegt, aan het slot van het levensberigt van den vader: ‘wiens sone, by naem cornelis meyssens oock is een fraey aencomende Meester in 't plaetsnyden, ghelyck aen verscheyde portretten en de Tytelplaet van desen boeck te sien is, oudt 21 jaren.’ Naar dit berigt, heb ik het jaar 1640 voor dat zijner geboorte hierboven opgegeven; echter kan het nog wel eenige jaren vroeger zijn, dewijl De Bie dit Artikel wel vroeger kan hebben geschreven, en op grond van het volgende Plaatwerk: Theatrum Pontificum, Imperatorum, Regum, Ducum etc., Antverpiae, apud Petrum de Jode, 1651, waarin, onder de 178 portretten in mijn exemplaar, eenigen voorkomen, door hem gegraveerd, naar de teekeningen van zijn vader, die, waarlijk, goed gesneden zijn. Nu mag ik wel vragen, is dit het werk van een jongeling van tien of elf jaren? Zoo zou hij op zijn 23. jaar het Werk hebben vervaardigd, waarvan de titel luidt: Effigies des Forestiers et Comtes de Flandre, sur les dessins de jean meyssens, peintre, gravées par corn. meyssens, son fils, l'an 1663. Anvers, Marten van den Enden, pet. in fo. - Nog gaat er van hem uit een stel portretten der Keizers uit het Huis van Oostenrijk, getiteld: Effigies Imperatorum domûs Austriacae, delineatae per joannem meyssens, et aeri insculptae per filium suum, cornelium meyssens; - Les portraits des Souverains, Princes et Comtes de Hollande, 4o. bladen; Les Effigies des Souverains, Princes et Ducs de Brabant. - Onder de losse prenten komen nog voor: Portret van Karel II, Kon. van Engeland, met het jaarmerk, 1660, voor de Historie van Leopold. - Octavius, Hertog van Aremberg; c. meyssens sc. - Cardinaal Antonio Barberinus. - Cardinaal Rinaldo principe Estense. - Johan de Witt, Pensionaris van Holland. - David, Graaf van Weissenwolff enz. - Hij heeft veelal hetzelfde monogram gebruikt, als de graveur claude mellan, doch de verschillende aard dezer beide burins pleit voor de makers van-zelf.
| |
[Meyssens (Joannes)]
MEYSSENS (Joannes) werd den 17. Mei, 1612, te Brussel geboren, en was de vader van den kunstgraveur cornelis meyssens, - Zie aldaar. - en vooral over de bestaande verwarring in den naam mytens en meyssens. - Hij heeft het eerste onderwijs in de kunst genoten bij anthonie van opstal, en later bij nicolaes van der horst. Eerst heeft hij zich meestal met historiële onderwerpen onledig gehouden, als ook met het portretteren, waarin hij beter slaagde, en het geluk had, voor Graaf Hendrik van Nassau verscheiden stukken te schilderen, en Zijne Excellentie en diens Gemalin verscheiden malen naar het leven af te beelden, op één tafereel. Hierdoor aangemoedigd, heeft hij zich langen tijd in Holland opgehouden, en er vele aanzienlijken geportretteerd, als: Graaf Van Stirum, Graaf Bentinck, verscheiden kolonels van den kommandeur Lichtenberg, dien hij met zijne vrouw en kinderen (daar niets anders dan het leven aan ontbrak, zegt
| |
| |
De Bie) mede heeft geschilderd, en, zoo gaat genoemde auteur verder voort: ‘met zulke goede en vaste opmerckingen is alles door voornoemden meyssens daerin met het penseel uitgevoerd, gelyck oock kompt te blycken binnen Antwerpen (daer hy teghenwoordich is wonende, (1661) aen veele ende menichvuldighe conterfeytsels, die hy daer ghemaeckt heeft, oock met eenen vlytighen iever naer d' originelen van van dyck ghecopieerd, dat de selve menighmael voor originelen oft principalen worden aenghesien.’ - In het jaar, toen De Bie dit Artikel schreef, hield hij zich alleen bezig met den handel in gravuren, zoowel van oude als van nieuwe meesters, waarin hij, om zijne grondige kennis, eene algemeene vermaardheid heeft verkregen, terwijl hij vele belangrijke werken in het licht deed verschijnen, als, onder anderen: Les portraits de tous les Souverains, Princes et Ducs de Brabant, dessinés par jean meyssens, d'après hub. van eyck, jean van eyck, r. van brugge, l. van leyden, j. mostaert, titianus, p.p. rubens etc., gravés par p. de jode, c. woumans, p. van schuppen, jac. neefs, p. de ballieu, p. clouwet, fred. bouttats et r. collins, in 54 platen, met Titel; A. Anvers, chez M. van den Enden, in fo. - Zie verder daarover op MEYSSENS. (Cornelis) - Het is hier de plaats, om een genoegzaam onbekend Plaatwerk van hem te vermelden, waarvan de titel aldus luidt: Images de divers Hommes d'esprit sublime, qui par leur art et science devront vivre éternellement et desquels la louange et renommé faict estonner le Monde; à Anvers, mis en lumière par jean meyssens, peinctre et vendeur de l'art, au Camerstraet, l'an MDCXLIX, in kl.-fo. portretten in 4o., met eene Voorrede, opgedragen aan ‘Michiel Le Blon, Agent, pour la Reyne et Couronne de Suède, chez la Maiesté de la Bretaigne etc.; Anvers le 12 d'Avril, l'an 1649.’ Dit hoogst-zeldzame Werk (in mijn bezit, en waarin ik heb gevoegd het portret van Le Blon, a.v. dyck pinx., th. matham sculp. zeer zeldzaam) bevat de portretten van kunstschilders, uitmuntend gegraveerd, door hollar, de jode, paul pontius, van des does en anderen, als ook zes stuks door hem, zijnde het niet algemeen bekend, dat hij ook de ets- en graveernaald gehanteerd heeft, hoewel hij daarin, naar gelang van zijn schilders-talent, geen hoogvlieger geweest, en ver beneden zijn zoon gebleven is. Een tweede exemplaar is mij bekend uit de beroemde Bibliotheek van Van Hulthem, - thans in de Koninklijke Bibliotheek, te Brussel, - die wegens de hooge zeldzaamheid er eene uitvoerige aanteekening in zijn Catalogus heeft bijgevoegd. Deze portretten zijn, 12 jaren later, weder gebruikt voor een ander werk, namelijk voor Cornelis de Bie's Gulden Cabinet, in 1661 in het licht gegeven, doch de drukken zijn natuurlijk veel minder, en van achter met den tekst bedrukt, en door meyssens, die er eigenaar van was, op nieuw, onder den genoemden titel, uitgegeven. Echter zijn er veel bijgevoegd, blijkbaar voor dit Werk niet bestemd, anders toch zouden ze stellig op één formaat gebragt wezen, terwijl ze nu ongelijk en veel grooter zijn; bovendien is de tekst, onder de prenten gesneden, mede in de Fransche taal, even als onder de oorspronklijke, hetgeen overbodig was. Ik heb dit Werk bijzonder toegelicht, omdat noeh Bartsch, noch Nagler, noch Heller, noch Brulliot enz. het gekend hebben, en daardoor de enkele van achter niet bedrukte platen, die hun zijn voorgekomen als hoogst-zeldzaam, en als proefdrukken uit het Werk van De Bie, opgeven. - Van joannes meyssens gaat een fraai portret uit in fo., staande, met een mantel omhangen, bij eene kolom; op de lijst van den piedestal ligt zijn palet, waaronder een prent hangt, voorstellende Koning Karel I. van Engeland, a. van dyck pinx., cornelis galle de Jonge sculp. Hierop is hij nog een jongman, doch op wat in De Bie voorkomt, wordt bij veel ouder voorgesteld; dit laatste is, naar zijne schilderij, door zijn
| |
| |
zoon cornelis gegraveerd. Hy is, te Antwerpen, overleden, in 1666 (?) - Nagler vermeldt 20 stuks gravuren, niet alle, zegt hij, maar toch voor het grootste gedeelte van zijne hand. Daaronder zijn de zes genoemde portretten; de overige zijn en blijven nog twijfelachtig, als zijnde niet beteekend.
| |
[Meyvogel. (Mattheus?)]
MEYVOGEL. (Mattheus?) Niet zonder verwondering, zijn mij dikwijls kunstwerken voorgekomen, waarvan de makers, als het ware, in het vergeetboek zijn geraakt, zooals hier met meyvogel weder het geval is. Ik vond op eene Verkooping van A. Hoevenaar, gehouden te Amsterdam, onder Nr. 19 van den Catalogus: ‘Eene vrouw met eene kaers van meyvogel, ƒ23. en in een Idem van het uitmuntend Kabinet van Adriaen Paets, in 1713, te Rotterdam verkocht, onder Nr. 44: Een stuk door meyvogel, verbeeldende een Seneca, ƒ15. - en Nr. 45, Een stuk door dito, verbeeldende Maria Magdalena, ƒ6. - Deze prijzen zijn hoog, in vergelijking van andere bekende kunst, als van terburg, van wien daar een stuk voor ƒ24. verkocht werd. - Bij Sandrart, Teutsche Academie, u.s.w.I., 313, vond ik zekeren mattheus mayvogel, van Zeeland, als een bekwaam schilder vermeld, die zijn loopbaan voortreflijk opende, doch zich, te Rome, in liefdesgevallen zoodanig verslingerde, dat hij, nog jeugdig zijnde, aldaar, blind overleden is. Dewijl hij op den 1. Mei, 1628, in de Roomsche bent kwam, verkreeg hij den naam van mayvogel. Hieruit zou dus duidelijk blijken, dat hij een anderen geslachtsnaam heeft gevoerd, dien Sandrart niet noemt, en hierboven blijkt, dat hij zijn werk met meyvogel beteekende; dit zal dus wel stellig zijn eigen naam zijn geweest, want het was geen gebruik, om met den bentnaam de werken te beteekenen. Dewijl bij Houbraken deze naam niet op de lijst der Bentnamen voorkomt, houd ik het er voor, dat Sandrart hem als een bentnaam heeft beschouwd, en hij dus dezelfde persoon is, wiens werken hierboven vermeld staan.
| |
[M.H.]
M.H. Ik bezit een ets, voorstellende De ruïne van eene Kerk, met vierkanten toren en verder boerenwoningen, die door brand schijnen te zijn verwoest, af te leiden uit den toestand der daarbij staande boomen, waarvan er eenige met, en andere zonder bladeren, even als in den winter, zijn afgebeeld. Bij een nog staanden zijmuur van een gebouw, op den voorgrond, staat een heer met eene jufvrouw, naar het schijnt, over het treurig voorval, in druk gesprek; ik meen, dat de zware brand van het dorp Hilversum, in 't Gooiland, van 5 Junij, 1766, hier kan zijn voorgesteld, te meer, daar de prent met m.h., - die twee letters als monogram aan elkaêr gehecht, - en 1766, beteekend is; h. 135, br. 260 str. Ned. Het geheel is van middelmatige behandeling, en blijkbaar door een liefhebber of kunstenaar, die deze kunst nog weinig beoefend had, vervaardigd. Wie is nu h.m.?
| |
[M.J.]
M.J. Deze letters m.j. sculptor, en waarvan ik de beteekenis niet heb kunnen ontdekken, zijn van een graveur, die, in het begin der XVII. eeuw, in de Nederlanden werkzaam was. Men vindt ze op landschappen in fo. oblong, naar hendrik averkam (van avercamp), genaamd de stomme van kampen, gegraveerd, zegt Brulliot; II. Nr. 2008. - Het is waar, dat onder die prenten als onder Nr. 2 staat m.j. sculptor, doch verder h. de stom, inventor, en Visscher excudebat, en wel met een comma achter stom, dus geen verkorting van Stomme, en is het derhalve voor mij nog niet bewezen, dat het werk naar van avercamp wezen moet. De stijl van het landschap zweemt naar de oude school, als naar matthys cock, hans bol, jacob savery en andere van dien stempel, die de natuurgewrochten zelf schiepen, en in dat genre heeft van avercamp nooit gedeeld, maar in zijn tijd, door zijn eenvoudige natuurtaferelen, naar waarheid, en volgens de regels
| |
| |
der perspectief wedergegeven, de aandacht der liefhebbers er op gevestigd, juist het tegenovergestelde van het bovengemelde werk. De waarde, die nog heden daaraan wordt gehecht, kan men bij mij zien op AVERCAMP. (Hendrik van) - Wanneer echter het woord stom, volgens de gestelde comma, de Stomme zou aanduiden, dan moet ik doen opmerken, dat er verscheiden van campen's zijn geweest, die in meerdere of mindere mate de kunst hebben beoefend, onder anderen een jacob van campen, van Franeker. - Zie aldaar.
| |
[Miccerus, (Henric Johan)]
MICCERUS, (Henric Johan) een onvermeld kunstenaar, van wien ik eene zeer groote lange prent bezit, voorstellende Een gezigt op de stad Embden, van de rivier de Eems te zien, met veel schepen, bij en in de haven, op den voorgrond met beeldjes gestoffeerd, waarvan er eenigen te zamen een groot papier vasthouden, waarop de platte grond der stad Embden is afgebeeld, en waarover door hen een gesprek schijnt plaats te hebben. Zij is vrij goed en met zorg bewerkt, en, uit alles af te leiden, in het begin der XVII. eeuw, door henric johan: miccerus, Fri. fecit; uitgegeven door Johannes Petreius, Bibliopola Embdensis, en aan de Regering der genoemde vrije Rijksstad opgedragen. - Deze naam kan wel met dien van jan micker - Zie aldaar. - in verband staan.
| |
[Michaelis (Gerrit Jan)]
MICHAELIS (Gerrit Jan) is reeds door Immerzeel beschreven. Ik moet daarbij voegen, dat hij den 31. October, 1857, in den ouderdom van 82 jaren, te Haarlem overleden is. - Hij heeft vrij goed landschappen geëtst, waarvan ik er twee voor mij heb, een er van voorstellende Een Drentsch landschap; over den weg, die op den voorgrond uitloopt, gaat eene vrouw, die een kind draagt; op de beide zijden van den weg, staan op den heuvelachtigen grond twee boomen; de tweede grond is boschachtig, regts, in het verschiet een hooge berg; beteekend g.j.m., h. 110 str., br. 147 str. Ned., met de marge. Het andere Een idem, waarin twee schuren, achter eenige boomen gelegen; bij de voorste zit een man, met een stok in de hand enz.; niet beteekend, h. 75, br. 115 str. idem. - Zijn portret is door w. caspari del. en j.e. marcus sculp. - Hij heeft - 1831 - in olieverf, het lijk van den Dichter Bilderdijk, voortreflijk gelijkend, afgebeeld; daarnaar heeft velyn eene fraaije gravure vervaardigd, die met een kernachtig bijschrift van Mr. J. Da Costa, te Haarlem, 1833, bij Loosjes in het licht verschenen is. Het origineel berustte (1858) in des Schilders-eigendom, en eene mede door hem daarvan vervaardigde kopij bevond zich ten huize van wijlen Mr. J.W. Willekes, Advokaat, te Haarlem, en mede-executeur in den boedel van Neêrlands onsterflijken Bard.
| |
[Michel, (Louis)]
MICHEL, (Louis) een Hagenaar van geboorte, was eerst een leerling van nicolaas wieling, en daarna van hermanus verelst, in wiens manier hy fraay bloem- en vrugten schilderde, doch van hier naar elders vertrokken.’ Uit Pieter Terwesten, Ms., die hem op het jaar 1675, als zijn bloeitijd, heeft geboekt, doch geen levensberigten meer van hem vermeldt.
| |
[Michu (Benoit)]
MICHU (Benoit) was een Vlaamsch glasschilder, die zich te Parys vestigde. Zijn zoon, van dienzelfden naam, werd aldaar geboren, en heeft veel voorname werken, onder anderen, om de kapel te Versailles te versieren, met roem volvoerd. Hij is, in 1730, in hoogen ouderdom, overleden. Zie Nagler.
| |
[Micker, of Mikcker. (Jan)]
MICKER, of MIKCKER. (Jan) Immerzeel, die hem mikcker noemt, zegt, dat hij, ‘naauwelijks een middelmatig schilder was.’ Ik kan zulk een ongunstig vonnis over zijn werk niet onderschrijven, dewijl ik eene groote schilderij van hem in bezit heb gehad, en dus zijn werk goed heb kunnen beoordeelen, voorstellende De Torenbouw van Babel, met legio van beeldjes enz., vol effect, met eene kunstige lichtspeling, alsof zij uit de School van rembrandt afkomstig
| |
| |
ware, en fiks geschilderd; de lucht was wel wat te koel van kleur, en niet in harmonie met het overige werk, doch overigens eigenaardig behandeld. Ook is er vroeger veel van zijn werk voor dat uit den vroegen tijd van j.b. weeninx aangezien, doch dat later is gebleken van onzen micker te zijn. - De opvatting van bovengemeld stuk is geheel vreemd, en ik heb den Babelschen toren nimmer meer zóó voorgesteld gezien, namelijk, dat de hellende wegen, die op pleinen uitloopen, alle met gebouwen zijn bezet, en de pleinen groote steden voorstellen, zoodat deze hemelhooge berg, wiens kruin ver boven de wolken uitsteekt, als het ware, een verheven wereld of koningrijk uitmaakt, waarop zeker een miljoen menschen zouden kunnen wonen, als waardoor van deze bijbelgeschiedenis, volgens de letter en het doel van den bouw, zeker, een juist tafereel door hem geleverd is. - Op de Tentoonstelling van voorwerpen van Kunst en Nijverheid uit vroegeren tijd, in het gebouw der Maatschappij Arti et Amicitiae, te Amsterdam, in 1854, was, onder Nr. 590 van den Catalogus, eene merkwaardige schilderij van dezen meester, voorstellende een Gezigt à vol d'oisseau op Amsterdam, na de bemuring, omstreeks 1480, zijnde werklijk een meesterstuk van kunst; het zonlicht en de slagschaduwen zijn uitmuntend en bedrieglijk voorgesteld. Deze proeven bewijzen, dat onze kunstenaar in den rang der bekwame schilders wel eene meerdere vermelding heeft verdiend.
| |
[Middendorp. (Jeremias)]
MIDDENDORP. (Jeremias) In de kerspel-kerk van Kemmelle, in Vlaanderen, ziet men twee uitmuntende schilderijen van den vermaarden schilder jeremias middendorp, verbeeldende de eene Christus aan het kruis, en de andere Christus geboorte. Zoo berigt Sanderus, op het jaar 1641, in zijn Verheerlykt Vlaendre, 1735, in fo.; III., bl. 35. - Het is vreemd, dat van dezen kunstenaar, wiens werken zoo waardig geplaatst waren, geene melding bij de kunstlitteratoren wordt gemaakt.
| |
[Miel, of Miele. (Jan)]
MIEL, of MIELE. (Jan) Immerzeel duidt, in navolging van vreemde auteurs, hem aan als ‘bijgenaamd Bicker,’ doch dit is eene dwaling, want in de Nederlanden werd hij nooit anders genoemd dan jan miel, of meel, alias Bieke, of Bike - dat is - het Bytje - de bij, welken bentnaam hij, naar aanleiding van zijn naam, mel of miel, dat honig beteekent, zal hebben verkregen. - Bij de Italianen is hij meer onder den naam van cavalero giovanni milo, of wel onder dien van giovanni della vita, of jamieli bekend. Ook geeft Immerzeel hem Brussel tot geboorteplaats, en ik verklaar, dit bij hem-alléén gelezen te hebben, zoodat hij Antwerpen, dat algemeen daarvoor staat aangeteekend, verwerpt; maar waarom dan het bewijs, dat hem daartoe heeft geleid, niet aangevoerd? - Heller (L.) zegt, meer bepaaldelijk, geboren op het Slot Ulardingen, bij Antwerpen, in 1599; Nagler maakt daarvan Ulaerdingen - dat dan wel Vlaardingen zal beduiden. - De Bie noemt hem jan meel, schilder van den Hertog van Savoije, en Houbraken zegt hem dit na. Weijerman noemt hem jan van meel, en geeft 1648 als zijn geboortejaar op. Hoe kan De Bie hem dan in 1661, toen hij zijn Werk schreef, reeds als hofschilder vermelden? In 1648 werd hij al lid der Akademie van St. Lucas, te Rome, gelijk de Abt Lanzi zeer juist heeft meêgedeeld, zoo als ook zijne werken, met de jaartallen daarop enz. aanduiden, en welk een en ander overeenkomt en met zijn leeftijd, als in 1599 geboren, sluit. - Zijne werken komen in ons land thans zeldzaam voor; zoover mijn geheugen strekt, heb ik er slechts één gevonden, op eene Verkooping, in het Huis met de Hoofden, te Amsterdam, gehouden den 22. Augustus, 1850, zijnde Nr. 39 van den Catalogus. Quelques Vaches debout et coucheés, Brébis et Chèvres; de côté une jeune fille; cette composition est placée dans une prairie, au loin un horizon montagneux;
| |
| |
d'une grande delicatesse de touche. - Zijn geschilderd Portret wordt in de Galerij, te Florence, bij de 321 stuks Portretten der beroemde kunstenaars van Europa, bewaard. - Onder de door hem geëtste platen, noem ik, om der geschiedenis wil, alleen die zoo algemeen niet bekend zijn, als: De belegering van Maastricht, door Alexander van Parma, 1579. - Het innemen van Maastricht, - en, Het innemen van Bonn, door den Prins de Chimay, 1588. - Deze platen behooren in het Werk van Famianus Strada, De Bello Belgico, Decades duae etc. Romae, 1640, en zijn alleen beteekend jan miele fecit et excudit. - In de Vertaling der eerste tien boeken van dit Werk, door Willem van Aelst, Antwerpen, 1645, in fo., komen deze prenten niet voor; maar afbeeldingen van dezelfde onderwerpen door f. van den wyngaerde gemaakt. - Verder vindt men nog van hem de volgende etsen, als: De herder met een doedelzak, bij een boomstam zittende, met eene staande en twee liggende geiten, en een hond tusschen den boomstam en het hek; beteekend gno (giovanno) miele fecit et inv.; h. 5 dm. 2 str., br. 7 dm. 7 str. Par. - Eene Oude, die op het hoofd van een meisje ongedierte zoekt; verder een ezel, regts eene hut, en een korf met eene hen er in; op den voorgrond, eene kat; idem, in alles als boven. - Een Italiaansche Boer, die een doorn uit zijn voet haalt; achter hem een korf met een flesch, en nevens hem een hond, op een heuvel, in den achtergrond, twee mannen en drie koeijen; idem, in alles als boven. - De Hemelvaart van Maria; zij ligt op eene wolk geknield, van Engelen omgeven; van onder staan de Apostelen om haar graf; beteekend j. miel fe., h. 9 dm. 5 str., br. 12 dm.; zeldzaam. - Een Boektitel, met een Romeinschen soldaat; op diens banier staat: ‘Quanto lacera piu tanto piu bella.’ Hij staat met den voet op een steen, en daarop leest men den Titel van het Werk: La Poverta contenta. Descritta et dedicata á ricchi non mai contenti dal P. Daniello Bartoli, della Compagnia de Giesu; beteekend joan miele fecit; h. 4 dm. 9 str., br. 3 dm. 1 str. - Ganimedes, door Jupiters adelaar ontvoerd; hij onwat met den linkerarm den hals des adelaars, en met den regter houdt hij de draperie; bij een boomstam, een hond, die zijn heer volgen wil enz.; regts, van onder, met de etsnaald verkeerd er in gekrast, de woorden mielle roma; h. 7 dm., br. 5 dm. 1 str. Uiterst zeldzaam. - De Schapenmelker; regts zit een herder, genoegzaam van ter zijde te zien, waarbij twee half-volwassen lammeren; links zijn een weinig wolken aangeduid; alles lugtig met ver van elkaêr verwijderde strepen geëtst; niet beteekend; h. 2 dm. 2 str., br. 4 dm. 7 str. - Eene H. Familie; Johannes kust het kind Jezus de hand; achtkantig; niet beteekend; h. 4 dm. 8 str., br. 3 dm. 1 str.; niet bij Bartsch bekend. - Een Romeinsch krijgsman, die het woord tot den koning rigt; beteekend gio miel F.; h. 4 dm. 6 str., br. 2 dm. 9 str., zeer zeldzaam, en bij de Biographisten onbekend, zegt Nagler. - Zijn portret, door hem-zelven, in 1646, geschilderd, berust in het Museum, te Florence; daarnaar heeft c. gregorj dat gegraveerd, hetgeen in het bekende Werk, onder dien naam, als Nr. 117 voorkomt. - Nog heeft een kunstlief hebber, f. koch, een idem naar idem gegraveerd, in 4o., en f. van bartsch heeft dat gelithographiëerd, in 4o.
| |
[Miereveld, Mierevelt, of Miereveldt, (Jan Michielszen)]
MIEREVELD, MIEREVELT, of MIEREVELDT, (Jan Michielszen) was de vader van den beroemden michiel janszen miereveld, en, zoo als Van Mander berigt ‘een konstig zilversmit, te Delft.’ In de uitgave, door de Jongh bezorgd, II. deel, blz. 85, voegt deze in eene Noot daarbij: ‘Deze jan michielszen (van) miereveld geheeten, was ook een plaatsnyder, zynde van hem onder sommige liefhebbers noch prentjes voorhanden. Hy was mede te Delft geboren, op den 2. van Sprokkelmaand, 1528, en aldaar overleden op den 8. van Slagtmaand, 1592.’ - Dat hij Mennoniet was, vindt men bij sommige schrijvers vermeld.
| |
| |
| |
[Miereveld, Mierevelt, of Miereveldt, (Jan)]
MIEREVELD, MIEREVELT, of MIEREVELDT, (Jan) tweede zoon van michiel janszen miereveld, had veel aanleg, om een goed schilder te worden, en reeds veel fraaije portretten vervaardigd, toen hij krankzinnig werd, en in 1633 stierf.
| |
[Miereveld, Mierevelt, of Miereveldt. (Michiel Janszen)]
MIEREVELD, MIEREVELT, of MIEREVELDT. (Michiel Janszen) Deze beroemde Nederlandsche Portretschilder is reeds bij Immerzeel geboekt, die, te regt, zegt, dat Van Mander hem michiel janssen (zoo als in den druk van 1604 staat) noemt. - Ik voeg daarbij, dat zijn tijdgenoot boetius a bolswert, onder het groote Portret van Willem Lodewijk, Graaf van Nassau, door hem in 1616 zoo over-kunstig gesneden, zijn naam voluit noemt michaelo johannis mireveldio; en dat hij in den Brief van P.C. Hooft, in 1629 aan hem geschreven, en die hier onder volgt, weder anders genoemd wordt. - Om der geschiedenis wil, laat ik hier eenige stukken volgen, waaruit wij de belangstelling van de hooge regering destijds in het bevorderen der beeldende kunsten leeren kennen: ‘Opte requeste van Mr. michiel van mierevelt, schilder, versoeckende Octroy, om het Contrefeytsel by hem gemaeckt van sijn Ex. hetwelk hy van meeninge is te doen nasnyden in een copere plate, hetwelk al begonnen en onder handen is, om te laten uitgaen, alleene voor seeckeren tyt te mogen uytgeven, is daerinne geaccordeert voor den tyt van 6 jaeren, by soo verre als syne Extie dat goet vint, met verbot van hetselve na te snyden ende uyt te geven etc. Resolutie der Staten Generaal, 14 Mei, 1607.’ Zie op den graveur MULLER, (Jan) - Uit het volgende blijkt, dat hij het geschilderde Portret van Prins Maurits aan de Staten-Generaal ten geschenke heeft gegeven, en dat de hem daarvoor toegelegde vereering nog werd verhoogd: ‘Is Mr. michiel van mierevelt, schilder tot Delft, tot eene vereeringe toegeleyt 200 gulden, voor dat deselve de heeren Staten heeft vereert met het contrefeytsel van syn Extie bij hem gemaeckt.’ Resolutie der Staten Generaal, 1 April, 1608. Welke vereering den 26 April met 100 gulden verhoogd werd. Zie Resolutie van 26 April, 1608. - Drie jaren later, heeft hij het gegraveerde Portret van Prins Maurits, en dat van Hendrik Fredrick, den Staten-Generaal aangeboden, en, waarschijnlijk, voor elk lid, tegen betaling, een exemplaar geleverd: ‘Is Mr. michiel, schilder van Delft, geaccordeert ordonnantie van 135 gulden 10 st. voor verscheide caerten van satyn ende papier, by hem ter vergaderinge gelevert, houdende het contrefeytsel van syn Excie ende van Graef Hendrick.’ Resolutie der Staten-Generaal, 6 Mei, 1611. Zie Dodt, Archief, V. deel. - Als historische bijzonderheid voeg ik er verder bij, dat hij den 1. Mei, 1567, aan het Marktveld, binnen Delft, volgens Bleiswyck, Beschryving van Delft, blz. 850, werd geboren, en aldaar den 27. Julij, 1641, overleden is. - De verbazende menigte portretten, welke hij van vele aanzienlijken vervaardigde, en die bij voortduring van hem verlangd werden, gaf, natuurlijk, aanleiding, dat sommigen ongeduldig werden, om hunne beurt af te wachten. Onder dezen behoorde ook de Drost van Muiden, P.C. Hooft, die evenwel zijn verzoek, om toch voortgang met zijne portretten te maken, met redenen bekleedde. Het lust mij, zijn schrijven hier voor de kunstgeschiedenis over te nemen: ‘Aan michiel van mierevelt, doorluchtig schilder, tot Delft. Monsieur van mierevelt, alhoewel ik de konst uwer E. handelingen voor zoo volmaakt ken, dat de persoon ongelijk zoude hebben, die zich liet voorstaan uit U.E. ooge te zijn, zoo lang zijn' schildery daer in is, zoo vreezen wy echter by mangel van spraak vergeeten te worden. Daarom heeft deeze pen, boetende 't geen des de penseel in gebreeke gebleeven is, ons woordt te doen, en U.E. vrundtlyk en ernstelijk to bidden, gelieve de gunste ons dus verre beweezen, met een spoedig afmaaken
| |
| |
der kleederen en overschikken der stukken, te voltooyen. Ondertusschen, en tot dat ons beter geleegenheidt van erkentenisse voorkomt, gaat hier nevens yet van zulke fruiten, als deeze tijdt des jaars, en ons gewest gewoon zyn te verleenen. Welke geringheidt wy vertrouwen met zoo goedt een harte als ze gezonden is, aanvaardt zal worden hy UEd. die met alle de zijne, Monsieur van mierevelt, den Almoogenden in schut en scherm bevoolen zy, naar hartelijke groote en gebiedenis van UE. Gansch dienstwilligen P.C. Hooft. Uit Amsterdam, den 19 van Slachtmaand, 1629.’ Zie Brieven van P.C. Hooft enz. Amsterdam, 1738, in fo., Nr. 187. Het is zeker, dat het voltooijen van zijn portret, en dat van zijne vrouw lang heeft geduurd; het begin er van staat niet vermeld, maar in een berigt aan Constantyn Huygens van 29 December, 1628, zijnde Nr. 162 van genoemd Werk, vlecht hij eene toepaslijke zinsnede in dat schrijven, zeggende: ‘Ende om den naasmaak te bet te voeden, heb ik UEd. fruiten doen uitschilderen, door een' handt, die zoo eerzuchtig scheen, om Meester mierevelt, ten minsten in lankzaam leveren van werk, naa te yveren, als ik om Koningk Philips niet toe te geven;’ toen was het reeds onderhanden. In een schrijven van 24 April, 1629, aan zijn schoonbroeder Justus Baak, (Nr. 167, als boven) komt voor: ‘Op overmorgen oft vrijdag uiterlijk, leg ik ons t' Amsterdam te koomen, om, Maidag ende des andren daags daaraan, te Delft te zitten, tot een schouwspel voor Mr. michiel enz., zijnde een tweede Plinius in den tydt op geldt te houden.’ - Het is dit uitmuntende portret van Hooft, dat, door j.m. quinckhard naar het origineel geteekend, en door j. houbraken gegraveerd, voor de uitgave der bovengenoemde Brieven, door den geleerden Balthazar Huydecoper uitgegeven, geplaatst is, en die in de opdragt verklaart, dit ‘het levendige afbeeldsel van 's mans deftig weezen te zyn.’ - Wie zal nu nog twijfelen aan de echtheid dier voorstelling? Dat Huydecoper hierin niet kon dwalen, is boven allen twijfel verheven; hij, een der eerste personen van Amsterdam, die zich dagelijks aldaar onder al de aanzienlijken bewoog, en in de woning van Hooft, als het ware te huis was, wien al de afbeeldingen bij name bekend waren, en vooral dat van den Drost, zoodat hij zich bij het versieren van zijn Werk met het bovengemelde portret, zeker, wel niet zal hebben vergist. - Ik heb noodig geacht, dit hier bij te brengen, om de bedenkingen, in den Konst - en Letterbode, 1847, Nr. 5, daarover gemaakt, te weêrleggen, waar de bezitter van het Portret van Hooft, door sandrart geschilderd, en door sylvelt gegraveerd, en voor het levensberigt van Hooft, in de uitgave zijner bekende Nederlandsche Historie voorkomende, betwijfelt, of het bovengenoemde wel dat van P.C. Hooft zijn zou, op grond van de weinige overeenkomst der gelijkenis. Dit noem ik, met weinig kennis van zaken oordeelen: want, wat behoeft men te vragen, of miereveld hem heeft geschilderd, dewijl er toch zoo weinig kunstkennis vereischt wordt, om te zien, of het gemelde portret door miereveld geschilderd is, en of Huydecoper heeft kunnen dwalen. Het is echter zeker, dat men, in 1677, bij de uitgave van zijn Levensberigt, vóór het gemelde Werk, zijne afbeelding naar sandrart, als het laatst vervaardigd, en oud zijnde 62 jaren, heeft geplaatst, en er geen bedenkingen kunnen zijn, dat dit niet van P.C. Hooft zou wezen, want zulks is geschied onder het oog van zijn zoon Arnoud, die haar bij voorkeur, als de laatste gelijkenis, heeft gegeven. Maar ik moet vragen, hoe het mogelijk is, dat men aan het hoofd van dit historisch berigt, zulk eene grove fout heeft kunnen begaan, dewijl op het portret staat ciɔiɔxlii. aetat. lxii. Men heeft zich dus eene eeuw vergist; zoo gaat het veelmalen en later wordt er, somtijds, over zulke fouten, een heete pennestrijd gevoerd. - In eene dergelijke afbeelding, waarschijnlijk,
| |
| |
eene kopij naar die van sylvelt, door persyn, is deze fout hersteld. - Om nu niet in herhaling te vervallen, door hetzelfde portret weder voor zijne Brieven te plaatsen, heeft Huydecoper, wien het aan geen middelen ontbrak, met het groote Portret van Hooft - in zijne volle rijke kleederdragt, met de orde van St. Michiel omhangen, op den leeftijd van 48 jaren voorgesteld, door m. miereveld geschilderd - het publiek verrast, en den beroemden man nog eens, zoo als hij was, voor de Geschiedenis bewaard. Ik verklaar dus, dat de beide portretten den meer gonoemden Hooft voorstellen; dat de afbeelding door miereveld bij mij op den voorgrond staat, en dat die van sandrart, op verre na, niet halen kan bij het portret, door den eerstgenoemde geschilderd, zoodat de oorzaak der gemaakte aanmerkingen over het niet juist overeenkomen der gelijkenis, aan de mindere bekwaamheden van sandrart moet worden geweten, hetzij wat de teekening, hetzij wat den vorm van den schedel betreft, en waartoe ook het verschil van veertien jaren wel zal hebben bijgedragen. En wie, die twee, ja, drie afbeeldsels van één-en-dezelfden persoon, op denzelfden leeftijd geschilderd, heeft gezien, stemt niet met mij in, dat ze ook wel voor het portret van een broeder van den persoon, die wordt voorgesteld, zouden kunnen doorgaan? Ik moet er nog bijvoegen, dat de genoemde afbeelding door miereveld, op dezelfde grootte als de fo.-gravure van houbraken, in het Museum-Van-der-Hoop, te Amsterdam, te zien is. Is dit nu de schilderij, waarover Hooft den brief heeft geschreven? Immers, naar alle vermoeden, neen; want deze behoorde bij de levensgroote portretten, in het Kabinet van C.S. Roos, in het Huis met de Hoofden, te Amsterdam, die bij de Verkooping, den 28. Augustus, 1820, voor ƒ39. zijn opgehouden. Later zijn ze uit de hand verkocht aan den Heer Netscher, voor den Heer Chaplin, te Londen, en zijn dus in Engeland geplaatst, bij wien is onbekend. Het genoemde kleine portret kan echter mede door miereveld geschilderd, doch ook even goed later naar het groote genomen zijn. - Dat miereveld door Karel I., koning van Engeland, werd aangezocht, om ten hove portretten te komen schilderen, wordt gewoonlijk in zijn Levensberigt ingevlochten; doch Fiorillo, in zijne Geschichte der Malerey in Grossbritannien, S. 335, in de Noot, uit Walpole ontleend, zegt, dat Prins Hendrik, broeder van den genoemden Vorst, een der eerste is geweest, die veel kunst, uit ware kunstliefde, verzamelde, en zich zeer veel moeite gaf, om miereveld naar Engeland te lokken, en in dienst van den Koning te brengen, doch te vergeefs, zoo als blijkt uit een brief van Sir Edward Conway, waarin deze ‘miereveld een eigenzinnig mensch noemt.’ Het was dus niet alleen de pest te Londen, welke hij tot verschooning aanvoerde, om niet over te willen komen. Desniettemin hebben veel aanzienlijke Engelschen zich, in Holland, door hem laten portretteren, en welke portretten in Engeland aanwezig zijn, als: Hendrik, graaf van Southampton, te Woburn; - de ridder Ralph Winwood, - en, eene voortreflijke voorstelling van Robert Rich, Graaf van Warwick, levensgroot, te Kimbolton. - Het portret van Graaf Robert van Lindsey, is door r. van vorst, in 1631, naar de schilderij van miereveld gegraveerd. - Er gaan veel portretten van hem uit; het voornaamste is geschilderd door a. van dyck, en door wilhelm jac. delphius, in fo., gegraveerd. Van dit portret wordt gemeend, dat de eerste uitgave, door hendrik hondius is gesneden, en er later wilh. delff als graveur is opgezet. Ik kan dit niet beslissen, om dat ik alleen het laatstgenoemde bezit. Maar, ik vraag of er werk van h. hondius voor dat van delff, en omgekeerd, kan doorgaan? Immers neen; wel van willem (guilielmus) hondius. Ik stel weinig vertrouwen in dat gevoelen, van Ignatz von Szwykowski, Königl. Pruiss. Oberst, in zijn Werk: anton van
| |
| |
dyck's Bildnisse bekannter Personen, u.s.w.; Leipzig, Weigel, 1859, dewijl hij op bl. 392 het gemelde portret weder als door g. hondius gegraveerd opgeeft, en te minder, omdat hij, op bl. 9, van willem delff zegt, dat hij met de dochter van michiel miereveld huwde - dit is goed - terwij hij, op bl. 80, deze miereveld een zwager van den gemelden wilh. delft (sic) noemt. - Naar dit portret is dat in Van Mander in 8o. genomen, door hendrik hondius gesneden, waarop hij het Portret van Prins Maurits, op paneel geschilderd, in zijn regterhand heeft, en dat gevoegd is bij de reeks van Schildersportretten, die vroeger met de verzen van Lampsonius verschenen zijn. - Het Wapen van miereveld is: schild coupé, 1.) Zilver met drie Pals van Keel; op het laatste zilveren veld drie zwarte sterren; 2.) Goud veld met een Molenijzer van azuur, rondom drie narrenbellen van azuur, twee en één geplaatst. Dit is, zoo ver ik weet, nog niet beschreven, en dewijl ik in het bezit ben van een geteekend portret van zijn zoon, pieter van miereveld michielsz., - Zie aldaar. - in profiel en in medaljon, hebbende aan de eene zijde het genoemde Wapen, en aan de andere een schilderspalet, met den naam, onder aan, op een epitaaf geteekend enz., zoo stelt dit mij in de gelegenheid, het hier te beschrijven. - Ten slotte voeg ik er nog bij, dat het huis, door hem te Delft (Oud-Delft, Zuid-einde, Wijk 1, Nr. 70) bewoond, in 1842, door den, helaas! te vroeg ontslapen verdienstlijken kunstenaar willem hendrik schmidt, van Rotterdam, werd betrokken, bij zijne vestiging als leeraar in het handteekenen aan de Koninklijke Academie, aldaar. Dit werd door hem ontdekt, bij het wegnemen van het behangsel in een der vertrekken, hetwelk hij voor eene schilderkamer wilde doen inrigten, en vond hij toen op den muur eene menigte schetsen en omtrekken van historiële onderwerpen, zoodat ditzelfde vertrek, waarschijnlijk, de schilderkamer van miereveld-zelven is geweest. Zie Nederl. Kunstblad, 10 Februarij, 1844; 's Hage, bij De Groot, in 4o. - In 1803, was op de Verkooping van A.C. Putman, te Amsterdam, het Portret van Prins Frederik Hendrik, zittende op een schoon bruin paard; in het verschiet het beleg der stad Grol; uitvoerig en krachtig behandeld door michiel mierevelt en jan marssen de jonge. Hieruit blijkt mij alweder, dat hij zich van alle soort van bijwerk buiten zijn vak heeft onthouden. Evenwel heeft hij toch historiële onderwerpen geschilderd, als: 1.) Het oordeel van Paris; 2.) Venus en Cupudo; 3.) Juno, en, 4.) Pallas, die door hem zijn invent., en door w. swanenburg sculp., 1609, in kl.-fo., met verzen er onder, door P. Schriverius; alle vier in mijn bezit. - Nagler zegt, dat de volgende etsen van hem worden vermeld, als: Judith, met het hoofd van Holofernus, naar zijne eigen vinding. - De Samaritaansche vrouw, met Jezus in gesprek, bij de waterput; op eenigen afstand staan zijne discipelen enz. - Onder zijne leerlingen worden genoemd pieter gueerrits montfoort, nicolaes cornelius; pieter dirck, en kluyt.
| |
[Miereveld, Mierevelt, of Miereveldt, (Pieter)]
MIEREVELD, MIEREVELT, of MIEREVELDT, (Pieter) zoon van michiel janszen miereveld, geboren te Delft, den 5. October, 1596, is een uitmuntend portretschilder geweest, en wanneer hem een langer, dan 27 jarig leven was beschoren geweest, zou hij zijn beroemden vader in de kunst wel nabij gekomen zijn. Zie Bleyswyck, Beschryving van Delft, blz. 851, waar, op blz. 576, eene zijner schilderijen wordt beschreven, die met anderen op de Anatomiekamer, aldaar, aanwezig was. ‘Eerstelyk een voornaem stuk schildery, verbeeldende eene Anatomie van een menschelyk ligchaem seer heerlyck geschildert in den jare 1617, door Mr. pieter mierevelt, soon van den vermaerden michel mierevelt, die hetselve eerst geordonneert en geteeckent heeft; hierin syn na 't leven gecontrefeyt deze volgende personen alle seer treflyck wel gelykende, zynde de voornaamste Doctoren
| |
| |
en Chirugyns deser stad, dier tyde, de doctoren met hare doctorale tabbaerts van de chirugyns onderscheyden zynde. Yoor aen in het midden staet den Dr. Anatomicus Willem van der Meer, de demonstratie doende; aen syn rechterhand, opwaerts tellende, volgen Dr. Jacobus Vallensis, Dr. Clemens Overschie, Dr. Gysbert van den Hove, met 'et becken in syn handt; volght Doctor Jan van der Wel, aen de linkerhand van den Anatomicus van onderen opwaerts, Dr. Vincent Swys, met 'et laurierblad in syn hand. pieter mierevelt, die 't stuck geschildert heeft, volgt Mr. Cornelis Havershoek, Mr. Jacob Schilperoort, met 'et ruyk-balletje. Mr. Willem Tol, met syn grooten baert. Aen de linckerhand boven aen Burgemeester Schilperoort met den aker op syn borst deken van 't Gilde. Volgt Mr. Dirck van der Wel, Mr. Pieter van der Burgh, Mr. David Dykman, Chirugyn op stads haven. Tusschen beyde de geraemten. Mr. Assuerus Moerkercken, Mr. Jacob Poelenburg. De drie in 't verschiet, discipulen van den schilder.’ - Hij is den 11. Januarij, 1623, te Delft, overleden. - Bryan zegt, volgens Houbraken, die blijkbaar eene fout heeft begaan, in 1632; Nagler, in 1640; doch dit is zoo niet, want ik bezit zijn Portret, geteekend in 4o., waaronder, op een epitaaf, duidelijk het bovengemelde geboortejaar, en dat van zijn overlijden staat geschreven. Bij dit portret is zijn Wapen gevoegd, dat niet algemeen bekend is, en ik heb de beschrijving er van bij het Artikel van zijn vader gevoegd. - Zie aldaar. - Het uiterlijk heeft niets gunstigs, en niets van dat van zijn vader; het hoofd is als dat van een geboren idioot; trouwens, zijn broeder jan was met die krankheid bezocht.
| |
[Mieris, (Frans van) de Oude]
MIERIS, (Frans van) de Oude Deze naam, een sieraad op de lijst der beroemde Nederlandsche mannen, is door de meeste auteurs, en ook door Immerzeel naar waarde geboekt. Ik heb er alleen bij te voegen, wat voor de geschiedenis behoort bewaard te blijven, en daarom laat ik hier eenige regels volgen over het geslacht van van mieris, door den historieschrijver en kunstenaar frans van mieris, den Jonge, kleinzoon van den bovengemelden opgeteekend, en vermeld in het Voorberigt van het II. deel van de Beschryving der Stad Leyden enz., door F. van Mieris, den Jonge, en, na diens overlijden, uitgegeven door M. Daniel van Alphen, te Leyden, 1770, in fo., blz. V. Onder de aanzienlijke mannen van dien naam komt voor de vader van onzen frans, den Oude, die Jan Bastiaensz., ook Van Mieris, was geheeten, en in het jaar 1626 het zilversmeden beoefende. ‘Deze brave man was de vader van drie-en-twintig in wettigen echt geteelde kinderen, onder alle de welke zijn zoon frans zich, door zijn keurlijk en net penseel by de geheele wereld beroemd gemaakt heeft. - Was getrouwd met Curina van der Kok, by welke hy, benevens nog vier andere kinderen, teelde willem van mieris, den vader van onzen schryver. Hoe hoog zyn konstryk penseel reeds in die dagen werd geschat, kan ook blyken, zoo uit het schoone grafschrift, 't welke de zeer vermaarde en deugdryke dichter Caspar Brandt ter dier tyde voor hem vervaardigde; als uit nog een ander, 't welke, gemaakt door den braven en kundigen heer Willem van Heemskerk; vader van den schranderen Leydschen Burgemeester Joost van Heemskerk; en een zeer groot vriend van den bovengemelde Jan Bastiaensz. van Mieris, wien hy dikmaals had bezocht en ook aangespoord, om dezen zynen zoon frans in het voortreffelykste der schilderkunst te laten onderwyzen; geplaatst werd op den grafzerk, die 't koud gebeente van dezen uitmuntenden meester dekte; en door mij elders, te weeten in het reeds afgedrukte gedeelte van het by my uit te geevene Aanhangsel op deze Beschryving der stad Leyden zal worden meedegedeeld,’ (doch is, bij mijn weten, niet verschenen.) Waarom Nagler, Delft als zijne geboorteplaats opgeeft, - terwijl daarover geen
| |
| |
verschil bestaat - is onbegrijplijk, en kan niet anders dan eene vergissing zijn. - De van mierissen waren Remonstrantsch, zoo als frans de Jonge - Zie aldaar. - zelf zegt. - Van zijne afbeelding, behalve die in de levensbeschrijvingen, komen nog voor, onder anderen, Het eigen Portret van en door frans van mieris, den Oude, omhangen met een zwart fluweelen mantel, het palet in de hand, en den ezel in 't verschiet, fraai geschilderd, h. 5¼, br. 4½ dm. ƒ87. - Zie Catalogus van De la Court van der Voort, Leyden, 1766, Kr. 25, en, Nr. 118, mede zijn Portret, door hem-zelven geschilderd, in een nachtrok, met een bonten muts op het hoofd, en het palet in de linkerhand, staande voor den ezel, met veel bijwerk enz. h. 10 dm., br. 9 dm. Rijnl. ƒ145.- en, een door a. blooteling, in zwarte kunst gegraveerd, en uitgegeven in 8o. - Voorts een geteekend portret op francijn, door den Ouden frans-zelven vervaardigd, ten halven lijve, zijn hand op de heup houdende. - Dezelfde voorstelling, en op dezelfde grootte, is door carel de moor fraai geëtst, waarvan exemplaren vóór de letter voorkomen, die echter zeldzaam zijn. - In 1850, is zijn portret, en dat van zijne huisvrouw K. van der Kock - zoo staat de naam onder de prent - verschenen. Dat van van mieris is door carel eduard taurel, en dat zijner vrouw, door w. steelink, in 8o., ovaal, gegraveerd, naar de schilderijen van zijn zoon, willem van mieris, welke gravuren, tot aanmoediging der Graveerkunst, door de Maatschappij ter Bevordering van Beeldende kunsten vervaardigd, en aan de leden, bij de verloting, als niet-prijzen uitgereikt zijn. Deze beide gravuren, door die jeugdige kunstenaars geleverd, verstrekken hun tot eer. - In de Kunstgalerij, te Florence, wordt onder de 321 afbeeldsels van beroemde kunstenaars, ook dat van onzen frans van mieris bewaard. - Op de Verkooping der rijke Kunstverzameling van den Baron de Meelenbourg, te Parijs, in December, 1854, gehouden, was een Portret van van mieris, door hem-zelven geschilderd, en dat met 2350 francs werd betaald. Ook in het Koninklijk Kabinet, te 's Gravenhage, berust zijn Portret, en dat van zijne vrouw, op één stuk, fraai geschilderd, en door pigeot gegraveerd, voorkomende in Le Musée Français. - Het is hier de plaats, om nog een historisch tafereel te vermelden, dat tot de ongewone behoort; doch waar het beland mag zijn, is mij niet bekend, maar voorkomende in een Kunst-Catalogus, onder Nr. 102, te weten: ‘frans van mieris, de Oude. Dit schildery verbeeldt een nagtstuk: in hetzelve ziet men het Groene Zootje, en op hetzelve hangen aan de wip de gemarteliseerde gebroeders Jan en Cornelis de Wit, en een man staande voor het Groene Zootje, die de twee martelaars met groote verwondering beschouwt, met een tooris in de hand, die de twee beelden zeer sterk verligt, uitvoerig behandeld. Op doek; h. 26½, br. 21 dm.’ Door Jan Yver gekocht voor ƒ10. - Deze makelaar was er dus bezitter van, op het laatst der XVIII. eeuw. - Van ditzelfde treurig tafereel gaat een prentje uit, zeer fiks en luchtig geëtst, dat hoogst zeldzaam voorkomt, en door de prentkenners voor werk van roeland rogman wordt gehouden, omdat zij het bij geen ander kunnen t'huis brengen. De overeenkomst er van met de bekende werken van rogman komt mij niet aanneemlijk voor, en ik vind die toekenning te gedwongen, want het een zal zoowel als het ander in het geheim zijn vervaardigd. Waarom kan het niet van van mieris-zelven zijn? Hij heeft immers ook geëtst. Heeft hij die gebeurtenis met een treurig, of met een verheugd gevoel afgebeeld? Hij heeft ook den Admiraal Cornelis Tromp geschilderd - doch welligt vóór het genoemde feit. - Dit Portret was op eene Verkooping, te Parijs, in Mei, 1852, der nagelaten kunst van den Baron de Varenges, en heeft 1175 francs opgebragt. - Een jaar te voren, op de Verkooping van Van Saceghem, te Brussel, heeft een zijner stukken 27,000 francs
| |
| |
gegolden. - In meest al de Kunstgalerijen van Europa vindt men van zijn werk. In Smith's Catalogue raisonné, vol. I. en IX, zal men eene beschrijving vinden van 150 schilderijen van dezen meester; doch zijne beste werken zijn zóó vast geplaatst, dat het onmogelijk is, er één te bekomen, - Schilderijen van willem van mieris en diens zoon frans zijn somtijds voor werk van dezen meester doorgegaan; doch, die met zijne werken wèl bekend zijn, zullen gereedelijk het verschil daarin ontdekken. Het is overbodig, aan te voeren, dat hij met al zijne verdienste, zoo niet boven, dan toch, zeker, met gerard dou moet gelijk gesteld worden. Zijne hoogschatters zullen hem, gewis, aan het hoofd van die Schilderschool plaatsen. Hoe zijne kunst ook bij vreemden boven goud wordt gewaardeerd, bewijst de Kunstverkooping van den Heer Th. Patureau, te Parijs, in 1857 gehouden, alwaar voorkwam Eene jonge Dame, aan haar toilet, een zijner beste stukken, vol gratie en rijk gestoffeerd; achter haar een neger, die haar een juweelkoffertje aanbiedt enz., h. 31½, br. 42½ dm. Ned., beschreven in het Supplement van den Catalogus van Smith. Dit stuk werd door den Heer Etienne Leroy met 19,500 francs betaald. - Hij heeft ook geëtst, doch de eenige van hem bekende ets is een Bologneesch hondje, liggende te slapen, bij een houten schot; het is naar de regter- en de kop naar de linkerzijde gewend, 1656, en Nr. 24; h. 47, br. 72 str. Ned. Zij is stout en geestig in de manier van rembrandt behandeld, en het haar van hethondje is zijdeachtig uitgedrukt, zoo als het exemplaar, dat voor mij ligt, bewijst. - Weigel berigt in zijn Kunstlager-Catalog, Nr. 15761, dat het bij eene reeks Dieren behoort, die naar j. (?) wtenbrouck gegraveerd schijnen te zijn, waardoor het Nr. 24, dat er later opgesneden is, bekomen heeft. - Er zijn veel gravuren naar zijne schilderijen, door de voornaamste meesters, vervaardigd.
| |
[Mieris, (Frans van) de Jonge.]
MIERIS, (Frans van) de Jonge. Deze voortreflijke Leydenaar is reeds bij Immerzeel en anderen, naar verdienste, geboekt; ik voeg er bij, dat mij niet is gebleken, of hij gehuwd is geweest. Immers, Mr. Daniël van Alphen, die het Vervolg, of II. Deel van de Beschryving der Stad Leyden, door hem geschreven, na zijn dood, uitgegeven, en in het Voorberigt alle wetenswaardigheden betreklijk het geslacht van van mieris meêgedeeld heeft, zegt daarin, op blz. XII, waar hij over de geschenken handelt, die van mieris van hooger hand werden vereerd, voor de reeds bewezen belangrijke diensten betreffende de Nederlandsche Geschiedenis, door den Leydschen Burgemeester en grooten Staatsman Mr. Johan van den Bergh: ‘Welke eene uitneemende achting intusschen deeze verstandige Heer, Johan van den Bergh voor de groote verdiensten van onzen zeer arbeidzaamen schryver steeds gehad hebbe, kan men opmaaken uit het kostbaare geschenk, reeds in den jare 1743 aan deeze man, uit eene zonderlinge beleefdheid vereerd, zynde een groote Zilveren Schotel, waarop hy, ten bewyze van zyne byzondere hoogachting, het volgende eerschrift heeft gesteld: do. francisco de mieris, Pictori incomparabili, ac in eruendis Patriae antiquilatibus Viro Sagasissimo, Felicissimo, eogue nomine de Republica Literaria et Patria optime merito, Hoc Exiguum Gratitudinis et Existimationis sincerae, pro ejus singulari Humanitate, Monumentum d.d.d. janus bergius, urbis Leydensis Consul, Ao. 1743; en nog uit een ander soortgelyke geschenk, insgelyks aan hem, ter geleegenheid van de gedaane opdragt van het Graaflyke Charterboek, welks Eerste Deel in den jaare 1753 het licht zag, ten dien tyde vereerd, zynde een zeer fraaye Zilveren Vaas of Koffykan, versierd met dit opschrift: inclyto viro francisco van mieris, pro dedicatione corporis diplomatici com. holl. hoc grati animi et verae aestimationis monumentum. f.c. johannes van den bergh, j.c. aetatis a. xc. m.d.cc.liii., welke twee schoone en kostbaare stukken, als spreekende eerbewyzen door zoo een aanzienlyk oordeelkundigen en
| |
| |
veel geachten staatsman aan onzen nyveren Historieschryver betoond, alsnog berusten onder zyne achtergelaatene twee naaste Bloedverwanten, de eerbare en deugdryke Juffvrouwen Gezusters: Anna Agneta Trioen, weduwe van Cornelis Engelbertus Rupertus, Medecinae doctor; en Aletta Elizabeth Trioen, de eenige overgebleevene dochters van wylen 's mans oudste zuster, Elisabeth van Mieris, door deeze deftige vrouw in echt gewonnen by den wel eer alhier zeer geroemden geneesheer Cornelis Trioen enz.’ - Dus is frans nimmer gehuwd geweest. - Verder meldt de genoemde Van Alphen, dat zijn vrome en opregt christlijke handel en wandel, in Leyden, een voorbeeld was, en dat bij zijn overlijden aan de armen van alle christlijke gezindten en inrigtingen ‘aan ieder derzelve een gelyk legaat, na verloop van zekeren by hem bepaalden tyd uit te keeren, is besprooken geworden, gelyk ik nog nader in de by my voorgenomene - doch niet verschenen - uitgave van myn Aanhangsel op het Eerste Deel dezer Beschryving zal aantoonen.’ - Het geslacht van van mieris behoorde tot de Remonstrantsche gezindte, zooals onze Jonge frans, in zijne Beschryving van Leyden, I, bl. 104, duidelijk verklaart, bij het verhaal, om voor die zwervende gemeente eene kerk te Leyden te bekomen, en zegt hij, ten slotte: ‘Wy hebben de moeyelykheeden en verdrukking dezer gezindheid, door welke mijne voorouders geweldig geleden hebben, wat omstandig willen verhalen, om de bescheidenheid der latere Regeerders zoo veel meer te doen uitmunten, en den lof der tegenwoordigen door de begunstiging dier vryheid, by die gemeente te vergrooten.’ - Nog vond ik bij Van Eynden en Van der Willigen, in het Aanhangsel: ‘Een bemiddeld man zynde, heeft hy ook een fonds gesticht, om daaruit by de Leydsche Teekenakademie eenen prys uit te deelen aan den vervaardiger van het beste schilderstuk, volgens een daartoe uit te schryven Programma;’ en verder dat zijne nagelatene Kunstverzameling den 18. en 19. Mei, 1764, te Leyden, in het huis, hetwelk hij bewoonde, op de Breêstraat, tegenover het St. Catharinagasthuis, is verkocht. - Later vond ik nog zijn Portret, in den Catalogus van portretten van Frederik Muller, onder Nr. 3641, vermeld, ten halven lijve, van voren, en regts, met een hoed, met pluimen op, een glas in de hand, onder een toog; naar f. van mieris, door metteli, fo.; - en, Nr. 3648, de weêrgâ, van zijne Echtgenoot, Agneta van Mieris, met baret op, en eene tulp in de linkerhand. Of dit portret hem voorstelt, weet ik niet, dewijl ik het niet gezien heb; doch ik kan moeilijk gelooven, dat een man, die een voorbeeld van deftigheid was, zich zóódanig zal hebben afgebeeld. Zou het ook de Oude frans, of jan van mieris en diens huisvrouw moeten voorstellen? Immers, wat die weêrgâ aangaat, zoo is het mij nergens gebleken, dat de Jonge frans gehuwd is geweest. - Ik moet hier doen opmerken, dat Nagler het jaar 1762 voor dat van zijn overlijden opgeeft; echter is 't bekend, dat dit den 22. October, 1763, heeft plaats gehad. - Verder voeg ik hier nog bij, dat ik in 1847 heb gezien het complete Exemplaar in Ms. in drie deelen fo., met al de teekeningen voor het groote Werk Historie der Nederlandsche Vorsten, door frans van mieris bewerkt, en uitgegeven te 's Gravenhage, 1732, waarvan de meeste teekeningen door hem waren vervaardigd, alles verwonderlijk uitvoerig en fraai, zijnde een hoogstzeldzaam stuk van dezen verdienstlijk-geleerden kunstenaar. Op den titel had hij het volgende eigenhandig geschreven: ‘Hierin zyn al de Teekeningen der Penningen, die in myne Historie der Nederlandsche Vorsten gevoegd zijn, op die orde gelegd als ze in myn gemelde Werk staan.’ Het geheel is in één hoornen band gebonden. Dit kostbaar stuk is thans in bezit van den Raad der Stad Utrecht, den Heer Dr. G Munnicks van Cleeff, een ijverig Verzamelaar van merkwaardige zaken en vooral van
| |
| |
schilderwerk der oude en nieuwe School, en wiens Kabinet tot sieraad der stad Utrecht verstrekt. - Behalve de bekende af beeldingen van hem, die in de Levens-beschrijvingen voorkomen, heeft hij ook zich-zelven geschilderd, staande in zijn studeervertrek, bij een schilders-ezel; voor hem ligt een opengeslagen boek, waarop zijn regterhand rust, met palet, penseelen en verder bijwerk, keurig door j. houbraken gegraveerd, vóór het laatstgenoemde Werk gevoegd en uitgegeven, zijnde hij aldaar op 43jarigen leeftijd voorgesteld.
| |
[Mieris (Jan van)]
MIERIS (Jan van) is insgelijks reeds bij Immerzeel vermeld. Ik voeg er nog bij, dat zijn Portret, door hem-zelven geschilderd, vermeld staat in den Catalogus der schilderijen van Jaques Clemens, Kanonik van St. Bavo, te Gent, in Junij, 1779, onder Nr. 173, verkocht: ‘jan mieris. Het portret van dezen Schilder, die broeder was van willem, gekleed in een kamerjapon, en met eene groote paruik op het hoofd;’ h. 4, br. 3 dm. - Nog was op eene idem, te Leyden, in 1766, van De la Court van der Voort, onder Nr. 45: Het Portret van jan van mieris, uitvoerig geschilderd door frans van mieris, den Jonge, zoon van willem van mieris, op paneel, ovaal; h. 5¼, br. 4¼ dm., en tevens nog acht stuks schilderijen van zijn werk, als: Eene Dame, die een vogeltje te eten geeft, enz. ƒ175. - Een weêrgâ, Een Man, aan eene tafel zittende, waarop een glas wyn, dobbelsteenen, kaarten enz. ƒ155. - Een Schilder, in zyne kamer, een pyp rookende enzv. ƒ100. - Een Officier, staande in een tuin, met een glas wyn in de hand enz. ƒ120. - Wederga, Eene Courtisane, ryk gekleed, by eene tafel, waarop eene gedekte pokaal enz. ƒ140. - Christus met de Samaritaansche vrouw aan de fontein enz., met het jaarmerk 1690. ƒ60. - Een Bakker, die warm brood aan het venster gebragt heeft, staande te praten met eene dienstmaagd enz. ƒ60. - en, Het eigen Portret van en door denzelven, hebbende op zijn hoofd een fluweelen muts, en in zyne hand een half opgerold blaauw papier enz. ƒ52. - Nog vond ik in den Catalogus van Mr. Johan van der Marck, Burgemeester van Leyden, verkocht te Amsterdam, 1773, onder Nr. 428: ‘jan van mieris. Dit zyn portret is door dezen kunstenaar zelven, in den jaare 1689, te Venetiën geschilderd op koper, zynde zeer fraai en uitvoerig behandeld, ovaal formaat, h. 4, br. 3½ dm.’ - Dat Portret, gemerkt 1690, zal van zijn laatste werk zijn, en uit Rome herwaarts gezonden, en is alzoo bij het aantal schilderstukken van al de van mierissen door De la Court verzameld. - Het schijnt mij toe, dat onze jan ook de Dichtkunst heeft beoefend; immers, de aanleiding daartoe geeft mij het volgende Werk: j. van mieris, Amintas; Herderspel en eenige andere Dichtstukken Ao. 16... kwarto. Manuscript; zijnde Nr. 105, op bl. 49, van den Catalogus van Jan Schouten, van Dordrecht, verkocht te Amsterdam, bij Weddepohl, in November, 1852. - Naar zijne geschilderde Portretten, is dat van heemskerk, (....) - Zie aldaar. - door a. blooteling, fraai in mezzo tinto gegraveerd, waarbij diens zinspreuk: Wel hem die wel wil. - Füssly spreekt, in zijn Supplement, van de afbeelding van zekeren Wilhelm v. Wel-Wil, die van dezen heemskerk is, zegt Nagler; doch deze leest ook uit die spreuk Welhelm Die Wel Wil. - Een portret, dijstuk, staande met eene fluweelen muts op, houdende met de linkerhand een rijnwijnpokaal in de hoogte, vrolijk voorgesteld, in ovaal, j. van mieris pinx. a. blooteling fecit, zou, volgens Nagler, zijne afbeelding wezen. Hiervan bezit ik een fraai exemplaar.
| |
[Mieris (Willem van)]
MIERIS (Willem van) In het Voorberigt van het II. deel der Beschryving der Stad Leyden, door Frans van Mieris, den Jonge, enz. Ibid., 1770, in fo., vindt men, op bl. VI, aangeteekend, dat hij ‘in het twee-en-twintigste jaar zyns ouderdoms, en dus in de prille lente van zyn leven, dewelke inviel in de lente van
| |
| |
het vierentachtigste jaar van de afgeloopen zeventiende eeuw, trouwde met Jonkvrouwe Agneta Chapman, met welke brave vrouw hy ruim zestig jaaren in een gezeegenden echt heeft geleefd, wanneer zy hem in den winter van den jaare 1744 door den dood werd ontrukt; gelyk hy dan ook ruim twee jaaren naa dat verlies, en wel in de maand January, 1747, dit sterflyk leven heeft afgelegd; nalatende uit dit zeer gelukkig huwelyk drie kinderen, van de welke zyn eenige zoon frans van mieris, de kundige opsteller dezer tegenwoordige Beschryving van zyn Vaderstad, op den 24 December van den jaare 1689 het eerste daglicht aanschouwde.’ Dit is niet bij Immerzeel geboekt, en ik stel op den voorgrond, om al de levensberigten, zooveel mogelijk, uit echte bronnen aan te vullen. - Wat den aard zijner kunst betreft, hierover leest men, bij Immerzeel, dat hij, ‘in alles aanmerklijk achter zijn vader stond.’ Dit is een te streng en onjuist oordeel geveld, als men de werken van willem goed en van nabij kent: want hij heeft proeven nagelaten, die het tegendeel zouden kunnen bewijzen. Van Gool, die vele der voornaamste werken van willem heeft beschreven, vermeldt ‘een kapitaal stuk, dat hy voor den Heer Meinershagen heeft geschilderd, waarin die Afgezant, nevens zyne gemalinne, in de gedaante van Reinout en Armida is geportretteerd, zynde het bywerk een menigte kindertjes in een schoon landschap, alles even kunstig geschilderd en net geordonneert.’ Zie Van Gool, I., bl. 199. Dit stuk heb ik in 1824 schoongemaakt, en dus van nabij kunnen beoordeelen, en ik verklaar, dat het geheel in toon en uitvoering den Ouden frans waardig was; het is op koper, en berust nog bij het geslacht van dien naam, zoo ik het wel heb, in de West-Indiën. Verder, die bij zijn beschermer, den Heer De la Court, te Leyden, werden bewaard; doch Immerzeel heeft niet gekend eene Diana in het bad, met een aantal nimfen enz., in 1702 geschilderd, welke schilderij, h. 46, br. 34 dm. Ned., in de Verzameling van den Heer Schamp d'Averschoot, te Gent, bewaard, en in 1840 verkocht werd, waaraan in den Messager de Gand, 1842, p. 167, uitbundige lof is toegezwaaid, en men vermoedt, dat dit stuk een der schoonste van dezen meester is geweest, en, zooals daar gezegd wordt, onder de voortreflijkste der Nederlandsche kunstvoortbrengselen moet worden gerangschikt; tevens is er eene afbeelding van bijgevoegd. - Bij den genoemden De la Court waren zes kapitale, en wel van zijne beste werken, zoo als de Catalogus zijner Nalatenschap, met de prijzen, ons meêdeelt: Eene Familie enz., ƒ850. - Een Boeren-binnenhuis, waarin een Savoyaar zijn rarekiek vertoont enz., waarbij staat vermeld: ‘zynde een der beste schilderyen, welke hy ooit geschilderd heeft.’ ƒ1200. - Andromeda, door Perseus verlost, enz. ƒ220. - Een Binnenhuis, waarin een Man aan eene tafel zit, met een flesch in de hand enz. ƒ215. - Een Winkel, waarin eene vrouw aan een jongetje noten verkoopt enz. ƒ250. - en, wat nog al tot de curiositeiten behoort, een onderwerp uit de Tartuffe van Molière, waarvan de beschrijving is, als volgt: ‘Eene zittende vrouw, welke met den regterarm op eene tafel leunt, houdende een guitare in haren arm, terwyl haar een pater Gordelier liefkoost, wordende door haar man, achter de deur van het vertrek staande, bespied; met veel bywerk, synde van het beste van dien meester;’ h. 1 vt. 4½ dm., br. 1 vt. 7 dm. ƒ970.- Door zijn vijf-en-tachtig jarigen ouderdom, en zijn onafgebroken vlijt, heeft hij veel kunst voortgebragt, zoo als men die beschreven kan vinden in Smith's Catalogue raisonné, deel I. en IX, die 160 stuks zijner schilderijen vermeldt. - van mieris is, in zijne laatste jaren, blind geworden, waardoor verscheiden zijner stukken onafgemaakt gebleven zijn. Dit is mij duidelijk gebleken uit een Ms. Aanteekenboekje, in mijn bezit, bevattende de compagnieschap van eene in- en ver- | |
| |
koop van schilderijen, tusschen hieronimus van der my, leerling van willem van mieris, en iemand, die zich teekent t.v.s., waarin, aan het hoofd, staat 22 Maart 1726, en daar onder aangeteekend: Een Sint-Claas-winkel door w.v. mieris, de kleine helft is, vermits de vader blindachtig wierd, door den zoon opgeschilderd, kost ƒ600. Dus door den Jongen frans afgewerkt. - Op de Kunstverkooping van den Heer Th. Patureau, te Parijs, in 1857, was eene zeer kleine schilderij, Eene Dame, die een kop koffij neemt, en een stuk kandijsuiker in de hand heeft; op den achtergrond eene meid, die zich aan een ledikant bezig houdt, welk stuk voor den Minister van Staat Foud, voor 1050 frcs., werd aangekocht. - Immerzeel meldt, in 't kort, dat hij verdienste had als beeldhouwer. Van Gool, en J. Campo Weyerman, geven breed op van zijne boetseerwerken, die in het bezit zijn geweest van Meerman, en voor goede prijzen werden verkocht. Ziehier de beschrijving er van, zoo als die achter den Catalogus van zijne boeken, verkocht te 's Gravenhage, 1824, voorkomt: ‘Quatre Vases magnifiques, d'une métal mixte, décoré d'ornemens et de superbes basreliefs, de la composition la plus riche, et du plus beau travail, représentant les quatre saisons, modelés par le célèbre guillaume van mieris, en 1702, 1703 et 1704; et les chefs-d'oeuvre du petit nombre d'ouvrages en ce genre sortis des mains de cet artiste habile, qui le fit comme un hommage de reconnaissance envers Mr. P. de la Court, à Leyde, ayeul de feu Mr. J. Meerman. Hauteur 1 aune, 49 pouces, diamètre 91 pouces. Sur 4 piedestaux de pierre de taille. Bel ensemble, très convenable pour orner un Palais ou une Campagne.’ ‘Om deze vazen is De la Court van vele vorsten en graven aangezocht, maar heeft nooit kunnen besluiten, om ze af te staan, tot welken prys het ook zyn mogt,’ zegt Van Gool, I, blz. 197, die er getuige van kan geweest zijn. - Een zeer schoon stuk gebakken boetseerwerk, zijnde Een Koelvat, als haut-relief, met kindertjes en wijngaardranken, keurig en fraai, door w. van mieris bewerkt, heb ik in 1820, bij den Raadsheer P. van Musschenbroek, te Utrecht, gezien, zoodat ik in de gelegenheid was, om zijn werk te bewonderen. Ik voeg er hier bij, dat ik in het bezit ben van Een Ganimedes, een kindje, op een Arend gezeten, met een drinkschaal in de regterhand, hoog met den piedestal 57 dm. Ned, uitmuntend en uitvoerig door w. van mieris gemaakt. - Behalve zijne afbeelding, die in Van Gool voorkomt, en hem zeer oud voorstelt, zijn er nog geteekende aanwezig, zooals er mij eene is voorgekomen in den Catalogus van Ploos van Amstel, onder Nr. 34, op blz. 15 van den Catalogus van Teekeningen: Het Portret van w. van mieris, met zwart krijt, door f. van mieris (den Jonge). Ik bezit een Idem, in alles hetzelfde, als het boven omschrevene. Maar, wat te wenschen ware, dat in een openbaar Museum hier te lande mogt zijn bewaard gebleven, is de fraaije schilderij, die in den Catalogus van Mr. Johan van der Marck, Burgemeester van Leyden, voorkomt, verkocht te Amsterdam, in 1773, onder Nr. 429: ‘willem van mieris, tweede Zoon en Discipel van den beroemden frans van mieris, den Oude, uitmuntend kabinet en historieschilder, geboren te Leyden, 1662, en aldaar overleden, 1747. Deze Kunstheld ziet men verbeeld, zittende in zyn japon, hebbende eene opgerolde teekening in de hand, rustende met zyn linker elleboog op een Kunstboek, dat met een prent daaronder, op eene tafel ligt, die met een tapytenkleed gedekt is. Nevens hem staat zyn zoon, de Jonge frans van mieris, hebbende in de linkerhand eenige penselen en een palet met verwen, en voor het lyf het portret van zyn grootvader, den Ouden frans van mieris, verbeeldende eene teekening met zwart kryt, in een verguld lystje, wyzende met de regter naar een prentje in 't opengeslagen Schilderboek van A. Houbraken, dat
| |
| |
mede op de tafel ligt. Verder ziet men een stoel met een groen kussen, een schildersezel, waarop een tafereel, verbeeldende Venus en Cupido; voorts een groen gordyn en verder bywerk, verwonderlyk uitvoerig en konstig behandeld; op paneel, h. 13, bij 11 5/4 dm.’ - Nog een Portret, door hem-zelven zeer uitvoerig geschilderd, in ovaal; h. 6½, br. 4½ dm., was in het Kabinet van genoemden De la Court, onder Nr. 146 van den Vervolg-Catalogus, ƒ38. - Het is zeker, zegt Nagler, dat zich in eene groote Galerij altijd een stuk van dezen meester bevindt. Te Dresden zag ik er zelfs 12 van zijne hand, en daaronder Preciosa, door hare moeder enz. herkend, dat schoon genoemd mag worden. - Hij heeft ook veel teekeningen, zoo op blaauw papier als op perkament, met waterverw, gemaakt, die zeer geldig zijn. - Er worden eenige zeldzame etsen aan hem toegekend, als de Muse Erato, doch deze is door zijn zoon frans vervaardigd, zegt Nagler. - Ik moet hierop doen volgen, dat ik wel deugdelijk, uit een goede bron, eene ets van zijne hand vond vermeld, namelijk ‘Melpomene, eene der Zanggodinnen, staande met eene harp in de handen, geëtst door den schilder w.v. mieris, van Leyden; proefdruk, extra raar.’ Zie blz. 218 van den Catalogus der rijke Kunstverzameling van Mr. J. van Buuren, Bailluw van Noordwijkerhout enz., 1808. Deze Leydsche burgemeester heeft alles, wat tot den roem zijner stad behoorde, verzameld, en voor de Kunstgeschiedenis vele aanteekeningen gemaakt, die mij meermalen, als eene echte bron, welkom waren, en hier weder tot bewijs verstrekken, dat onze willem wel deugdelijk de etsnaald heeft gevoerd, en dus de genoemde Erato ook wel van hem zijn zal.
| |
[Mierop. (Frans van Cuyck van) Zie Cuyck van Mierop. (Frans van)]
MIEROP. (Frans van Cuyck van) Zie CUYCK VAN MIEROP. (Frans van)
| |
[Mierveldt (Leopold)]
MIERVELDT (Leopold) was een kunstgraveur, van wien Basan de volgende, in 1597 gegraveerde, prenten wil kennen, zegt Nagler, als: Het portret van den Aartshertog Albert, en Het idem van de Infante Isabella. Dewijl hem geen vaderland wordt toegeschreven, heb ik gemeend, hem hier te moeten opnemen.
| |
[Mignon, of Minjon. (Abraham)]
MIGNON, of MINJON. (Abraham) Deze voortreflijke bloem- en fruitschilder is door Immerzeel vermeld. Ik kan niet nalaten, hier nog met een enkel woord over de vindingrijke zamenstellingen zijner tafereelen te gewagen, te meer, omdat bloem- en fruitstukken, meestal uit ééne gedachte worden voortgebragt, zonder dat men ze met huislijke voorvallen vereenigt. Zoo zag ik een schoon tafereel, zijnde. Een Nis, waarin een zilveren schotel met water is geplaatst, waar boven trossen druiven kangen, waaraan vogels pikken; eenige zijn in het water gevallen, waar in andere fladderende vogels twisten enz. zijnde eene onderhoudende en tevens vrolijke schilderij voor het gezigt. - Eene dergelijke was in de rijke Kunstverzameling van De la Court van der Voort, te Leyden, aldaar verkocht in 1766, onder Nr. 104 van den Catalogus, ‘Een Pot vol bloemen, op het punt van te vallen, veroorzaakt door eene kat, die een muizenval, waarin een muis is, onder zyn poot heeft, en verschrikt naar de Bloenvaas omziet, door abraham minjon, zynde eene der beste schilderyen van hem bekend; h. 2 vt. 10 dm., br. 2 vt. 3½ dm.;’ ƒ1500. - Weyerman, II, bl. 393, van deze schilderij sprekende, zegt, opgetogen te zijn geweest bij de beschouwing van dit geestig tafereel, en vooral over de bloemen; terwijl hij-zelf dat vak beoefende, en geen malsch auteur voor zijne mededingers was; echter, hij zegt: ‘het is zoo onverbeterlyk schoon, als men op een konsttafereel dat uyt zoo veele onderscheyde koleuren bestaat, zou kunnen wenschen; om kort te gaan, eens kunstjuweel, dat ten trots der lente, en als in een tweestryd met de natuur, schynt geschilderd.’
| |
[Mikcker. (Jan) Zie bij Immerzeel en bij mij op Micker. (Jan)]
MIKCKER. (Jan) Zie bij Immerzeel en bij mij op MICKER. (Jan)
| |
[Milatz (F.A.)]
MILATZ (F.A.) is door Immerzeel als een bekwaam landschapteekenaar ver- | |
| |
meld, en deze zegt, dat hij ook enkele prentjes heeft geëtst. Dit laatste mag wel met wat meer nadruk gezegd worden, omdat zijne etswerken, zelfs bij de vreemden, zeer worden geacht, en men moet ze zien, zooals ik er eenigen bezit, om te kunnen beoordeelen, hoe fiks en meesterlijk hij de boomen en hun karakter, in zijne landschappen, heeft aangebragt, die geheel in den stijl van antonie waterloo zijn geëtst, waarvan een stel van zes stuks met hoog geboomte, boerenwoningen enz. bekend zijn; h. 110, br. 166 str. Ned., genommerd, en met zijn naam beteekend. - Zes idem, ook met rivieren, en fraai gestoffeerd; h. 138, br. 179 str. idem, idem; en, Zes idem, bijzonder fraai, h. 160, br. 230 str., niet genommerd; al de gemelde gemeten zonder de marge, en verscheiden anderen, tot omtrent dertig stuks. - Verder vond ik nog, dat hij twee fraaije teekeningen heeft vervaardigd, die door l. portman zijn gegraveerd, te vinden in het Werk, getiteld: Geschiedkundig Gedenkstuk van het voorgevallene binnen Haarlem, in 1799; door A. Loosjes; Haarlem, 1803; en, in A. Loosjes, Hollandsche Arcadia; twee deelen en Bijvoegsel, Haarlem, 1804 en 1805, komen vijf bevallige gezigten om Haarlem voor, en nog vier platen en een Titelvignet, alle door milatz geteekend en ook geëtst. - Na zijn plotselingen dood, den 17. November, 1808, voorgevallen, heeft zijn kunstvriend en stadgenoot, hermanus van brussel, zijn afbeeldsel naar het lijk, liggende in de open kist, vervaardigd, en in prentteekening-manier in het koper gebragt; h. 105, br. 150 str. Ned., zonder de marge; beteekend h.v.b. ad cadav.; op den geopenden deksel der kist f.a. milatz, kunstig teekenaar, geb. te Haarlem, den 8. Maart, 1763, en aldaar subiet overleden, 17 November, 1808. Hiervan bezit ik onderscheiden afdrukken, in bruin en zwart, en ook vóór alle letter.
| |
[Milder. (Joannes van)]
MILDER. (Joannes van) Aldus staat zijn naam onder zijn portret, door a. van dyck pinxit, l. vorsterman sculp., in fo., en zoo wordt hij ook door De Bie genoemd. Bij gevolg niet van mildert, gelijk Immerzeel schrijft.
| |
[Milheuser (Julius)]
MILHEUSER (Julius) is een kunstgraveur geweest, die in het midden der XVII. eeuw, waarschijnlijk, te Luik bloeide. Als zoodanig is hij mij voorgekomen, door eene zeer groote Topographische voorstelling der Stad Luyk, in het Toneel der Steden van 's Konings Nederlanden, enz. by Joan Blauw, Amsterdam, 1650, Atlas-formaat; verder door den Platten grond, in relief, der Stad Schoonhoven, voor hetzelfde Werk, mede door hem zeer goed gegraveerd.
| |
[Milius. (....)]
MILIUS. (....) In eene der beroemdste Kunstverzamelingen, namelijk, die van Goll van Frankestein, Amsterdam, 1833, komt, onder Nr. 39, bl. 40 van den Catalogus, eene teekening voor, Een oud man, teekenende naar een pleisterhoofd, door milius, en staat daar gerangschikt onder de kunst der Oude Meesters. Of dit eene onjuistheid is, en werk van jan miel moet zijn, kan ik niet beslissen.
| |
[Millet, (Jean François)]
MILLET, (Jean François) genaamd fraçisque, wordt bij Immerzeel milé, of milet genaamd, hetgeen onjuist is, zoo als Heller (L.) dit ook bepaald tegenspreekt, daar hij zegt, dat er vele verwarringen met dien naam, door daaraan elijkende, voorkomen maar dat het zijn moet ‘niet milet, of milé, maar jean françois millet, genaamd françisque.’ - Van zijn werk kan ik aanwijzen De Veldslag van Calloo, dien hij met gilles peeters heeft vervaardigd, en die, volgens het berigt van Felix Bogaerts, in het tweede bureau op het Stadhuis te Antwerpen aanwezig is. - In het Museum, te Brussel, is De rust der H. Familie, op de vlugt naar Egypte, doch hij wordt daar verkeerdelijk françois milé genaamd. - De gravuren, naar zijne werken vervaardigd, voeren zijn bijnaam françisque. - Hij heeft, volgens Nagler, slechts drie prenten geëtst, als: De
| |
| |
twee Verliefden aan den voel van een grooten boom, die op den middengrond staat; links, een ronde tempel enz.; regts, twee personen bij eene kudde; links, van onder, het monogram, bestaande uit de zaamgevoegde letters f.m. in. en terugwaarts geplaatst; h. 5 dm 1 str., br. 6 dm. 2 str. Par. - Een Reiziger, met een stok in de hand, en van een knapzak voorzien, midden in een landschap; regts, hooge boomen, een man en vrouw zitten op den grond; in de verte staan twee personen voor schoone gebouwen, die uit eene pyramide, drie vierhoekige torens, en een brug met gewelfde bogen bestaan; niet beteekend; h. 5 dm. 2 str., br. 6 dm. 2 str. Bij Weigel op 9 Thlr. genoteerd. - Eene oude Stad, waarin zich, aan de linkerzijde, op een heuvel, een monument met vier afzonderlijk staande zuilen bevindt; op den achtergrond, hooge bergen, waaruit de stroom zich door de vlakte kronkelt; op den voorgrond, een visscher; niet beteekend; h. 5 dm. 2 str., br. 6 dm. 1 str. - Daar hij zich te Parijs had gevestigd, zoo werden hem daar twee zonen geboren, jean, of jean françois, en joseph françois millet, die beiden, even als hun vader, françisque werden genoemd; de eerste, volgens Nagler, geboren in 1666, en overleden in 1723; de andere, in 1697, en overleden 1777, zoodat de laatste 133 jaren, na de geboorte zijns vaders (1644) gestorven is!
| |
[Millich. (Nicolaes, of Jan)]
MILLICH. (Nicolaes, of Jan) Deze beeldhouwer wordt bij Immerzeel vermeld als jan, omstreeks 1609, te Antwerpen, geboren, die, in 1682, het plan leverde voor den toren der Dominikaner-kerk, aldaar. - Nagler noemt hem nicolaes, en zegt, dat hij in 1633 geboren, en in 1669 naar Zweden geroepen werd, om er een paleis met levensgroote beelden te gaan versieren. Blijkbaar was Sandrart de bron, die ook door Nagler gebruikt is, en waaruit dit getrokken werd; doch die noemt geen geboortejaar, en zegt ook niet, dat hij eenige bouwkundige werken ten uitvoer heeft gebragt. Zie S. 347 zijner Teutsche Academie u.s.w. II. Deel. Hieruit zou ik moeten besluiten, dat jan een andere persoon is, die bouwmeester was, en door Immerzeel met nicolaes werd verward.
| |
[Millies (Jacobus)]
MILLIES (Jacobus) werd te Deventer geboren, den 9. Julij 1767. Reeds vroeg openbaarde zich in hem de liefde voor de kunst, en na den dood zijns vaders, die predikant was bij de Luthersche Gemeente te Deventer, kwam hij te Amsterdam, waar hij het onderwijs genoot op de Leerschool der Teekenkunst, en daar in 1785 den eersten prijs behaalde. Vooral trokken de kunstenaars r. vinkeles en c. brouwer zich zijner aan, onder wier leiding hij zich bijzonder aan de graveerkunst wijdde. Voor hen, als ook voor den bekenden ploos van amstel, voor den grijzen pierre lyonet en anderen, was hij te Amsterdam, in den Haag en te Leijden werkzaam. In 1797 drongen familie-omstandigheden hem naar Parijs te gaan, waar hij met a. hulk jacobsz. en p. groenia de platen graveerde voor een aantal Werken. De staat zijner gezondheid bewoog hem, in het midden van 1799, eene reis naar Spanje te maken, waar hij voor den Hollandschen gezant Valckenaer werkzaam was. Een jaar later, keerde hij naar Parijs terug, zette daar zijn vroeger graveerwerk, alsmede het miniatuurschilderen en boetseren in was voort, en gaf tevens, gelijk te voren, onderwijs in verschillende talen, zooals in het Hoogduitsch, Engelsch, Italiaansch en Spaansch, waarin hij zeer bedreven was. In 1804 keerde hij naar zijn vaderland terug, waar hij te 's Hage achtervolgens in verschillende betrekkingen aan het Groot-Zegel, later aan het Departement van Finantiën, werkzaam was, totdat hij, op het einde van 1808, aan 's Rijks-bibliotheek, als conservator van het Kunstkabinet werd geplaatst. In die betrekking trachtte hij, zelfs met gevaar voor zich-zelven, de kunstschatten dier Verzameling, zooveel mogelijk, voor de plunderzucht der Fransche Commissarissen, te redden. Met
| |
| |
onvermoeide zorg zijn ambt vervullende, overleed hij te 's Hage, den 19. November, 1813. - Ofschoon hij gedurende geheel zijn leven veel heeft gewerkt, is daarvan toch met zekerheid weinig bekend, daar hij het eigenaardig beginsel volgde van onder geen zijner werken zijn naam te willen plaatsen, en slechts door toeval daarvan een paar malen is afgeweken. Uit het Werk van den beroemden p. lyonet, Recherches sur l'Anatomie et les Métamorphoses de différentes espèces d'Insectes. Paris, 1832, 4o. dat, lang na diens dood, door onzen landgenoot W. de Haan is uitgegeven, meen ik de platen 31-40 en 51-53, met zekerheid, aan de graveerstift van j. millies te kunnen toeschrijven; misschien zijn zelfs de meeste ongeteekende platen van dat Werk door hem gegraveerd. - Een zijner eerste werken is een klein Portret van Dr. M. Luther, op het titelblad van het Luthersch Gezangboek: Sammlung der geistlichen Lieder und Psalme, - herausgegeben unter der Aufsicht des Herrn E.H. Mutzenbecher, Amsterdam und Arnhem, Bey J.C. Roeder und J.H. Moeleman (1789). De laatstgenoemde, een niet onverdienstlijk uitgever, was zijn zwager. - Van de gravuren, door j. millies in Frankrijk bewerkt, ken ik er slechts eenigen, meestal behoorende bij Werken over Plantenen Insekten-kunde, maar welke Werken ik nog niet kan bepalen. - Verder ken ik van hem de 4 Platen, voorkomende in het Werk van T. Speeleveldt, Brieven over hel Eiland Walcheren. In den Hage, 1808. 8o.; - de Vignetten, toevallig met zijn naam beteekend, voor Tafereelen en Mengelingen voor het verstand en hart, uit het Dagboek van een rampspoedigen. Leyden, 1810; - en voor de Geschiedenis eener allerzeldzaamste vrouwenwraak. Leyden 1810. - De 5 platen met Zegels, voorkomende in het I. deel der Geschiedenis der Heeren en Beschrijving der Stad van der Goude, door C.J. de Lange van Wijngaerden. Amsterdam, 1813, waren, naar ik meen, zijn laatste werk. - Behalve eenige portretten, zijn mij als afzonderlijke proeven van gravure au burin van hem bekend: De Verschijning van Christus in den hof aan Maria Magdalena; - Eene Studiehand; - en, Een jonge Bacchus, meest in den stijl van goltzius bewerkt. - Ook van uitstekende penne-teekening en boetseerkunst zijn mij eenige proeven van zijne hand bekend geworden. - Gehuwd met eene voortreflijke Fransche vrouw, Anne Bornet, zijn nog twee zoons van hem in leven, de oudste, J.A.L. Millies, geneesheer, te Hengelo, bij Zutphen, en de jongste, H.C. Millies, hoogleeraar, te Utrecht, bij wien, behalve de genoemde kunstwerken, ook het Miniatuur-portret des kunstenaars, door hem-zelven vervaardigd, aanwezig is.
| |
[Minderhout (Hendrik van)]
MINDERHOUT (Hendrik van) wordt bij Immerzeel, en ook bij de vreemde auteurs, als hendrik minderhoud, in 1637, te Amsterdam, geboren, vermeld. De volgende teregtwijzingen voeg ik er bij: hendrik van minderhout, in 1632, te Rotterdam, geboren, huwde op zijn 32. jaar, den 3. Februarij, 1664, te Brugge, met Marguerite van den Broecke, bij wie hij geen kinderen heeft verwekt. Hij is aldaar, in 1664, in het St. Lucasgild ingeschreven, en vertoefde te Brugge, tot 28 Februarij, 1672. In 1673 is hij voor de tweedemaal gehuwd, te Antwerpen, met Anna Victoire Claus, bij wie hij vijf kinderen had. Hij is aldaar den 22. Julij, 1696, overleden, en in de Dominikaner-kerk, voor het altaar, dat in 1833 weggebroken werd, begraven. Op zijn grafsteen, werd een opschrift te zijner gedachtenis geplaatst. - De schilderij, De haven van de Levant, is op last der dekens van St. Lucas, te Brugge, den 9. September, 1672, door hem vervaardigd, en van die Gildekamer, naar het Museum, te Antwerpen, overgebragt. Zie den zoo nuttig historischen Catalogue du Musée d'Anvers, 1857. - In het Jaerboek der Gilde van St. Lucas binnen de Stad Antwerpen enz. Ibid., 1855, bl. 129, wordt echter gezegd, dat hij, in 1670, ‘als liefhebber der Rethorica dezer stad ontvangen’
| |
| |
werd, en toen de genoemde schilderij vervaardigde, waarop de beteekening staat h. van minderhout inv. et ft. Anno 1671, zoodat hij haar bij zijne komst te Antwerpen, in 1672, uit Brugge medebragt.
| |
[Min Heere, Myns Heere, of Minescheren. (Jan, of Hans) Zie bij mij op Heere. (Jan de)]
MIN HEERE, MYNS HEERE, of MINESCHEREN. (Jan, of Hans) Zie bij mij op HEERE. (Jan de) - Bij Vasari, even als bij vele vreemde auteurs, komt deze naam aldus verminkt voor.
| |
[Minne (Jean Baptiste)]
MINNE (Jean Baptiste) was een zeer verdienstlijk kunstenaar, van wien men geene melding vindt gemaakt. Hij werd, in 1734, te Wacken, geboren, en overleed, aldaar, in 1817. Bij zijne ter aardebestelling, heeft de vader van Jonkh. eugène van maldeghem eene rouwklagt in verzen uitgesproken. - Hij leerde te Parijs het historieschilderen, waarvan men de proeven in de kerk te Wacken kan zien, als: Eene H. Familie; het kind Jezus liefkoost eene duif. - Petrus door den Engel uit de gevangenis verlost. - Eenige Portretten en Schetsen van zijne hand zijn in bezit van den vermelden Jonkh. van maldeghem, die mij dit berigt ook heeft meêgedeeld.
| |
[Mioen (B.)]
MIOEN (B.) is als een Vlaamsch historieschilder, dewijl hij toen te Roulers was gevestigd, bij Immerzeel, vermeld. Kort daarna las ik het droevig uiteinde van dezen zeer geachten kunstenaar, te weten, dat hij, bij het nemen van proeven met vernissen en chemische preparaten, welke hij om te schilderen wilde bezigen, zich deerlijk brandde, en aan de gevolgen, in Januarij, 1851, overleden is.
| |
[Miricenys. (Peter) Zie Martini. (Peter)]
MIRICENYS. (Peter) Zie MARTINI. (Peter)
| |
[Miricinus. (Peter) Zie Martini. (Peter)]
MIRICINUS. (Peter) Zie MARTINI. (Peter)
| |
[Moelaert. (Jacob)]
MOELAERT. (Jacob) Bij het berigt van Immerzeel, die zijn overlijden niet opgeeft, voeg ik, wat Nagler zegt, dat dit in 1727 heeft plaats gehad. - Verder, dat er van hem een gegraveerd Portret bestaat, staande voor eene nis, waarin eenige opgeslagen kunstboeken; waarin hij bladert; achter hem zijn schildervertrek, met eene menigte studiën enz.; in een plint, onder de nis, een vers van Jacob Zeeus; Dus stelt sig moelaert in syn const-vertrek ten toon enz.; a. houdbraken inv., n. verkolje fecit, in mezzotinto, in fo., zeldzaam.
| |
[Moelen. (.... van der)]
MOELEN. (.... van der) Nagler vermeldt dezen als een onbekend Hollandsch kunstenaar, die dood wild schilderde, en zegt, dat hij te Rome werkzaam was.
| |
[Moelingen. (G. van)]
MOELINGEN. (G. van) Onder een zeer groot wapen, met tenanten, van het geslacht Bruno van der Does, voorkomende op de groote kaart van het Hoogheemraadschap van Zuidholland, staat g. van moelingen fecit, waaruit blijkt, dat hij de graveerkunst, zoo wat omstreeks het midden der jongst-verloopen eeuw, beoefend heeft. Zijn hoofdbedrijf schijnt het stempelsnijden geweest te zijn, want in het Archief der Munt, te Utrecht, staat zijne beëediging als stempelsnijder der Geldersche Munt, onder dagteekening van 15 Augustus, 1760, vermeld. - In het Vervolg op Van Loon, vindt men onder Nr. 334, 343 en 391, de volgende Medaljes vermeld, als: Medalje op het bezoek van Princes Anna, met de beide vorstelyke spruiten by hunne grootmoeder Princes Maria Louisa, (wier borstbeeld de penning vertoont) in Friesland, op het Oranjewoud, 1754; - Idem op het Eeuwfeest der Stichting van het Gereformeerde Diaconie- Weeshuis, te Amsterdam, 1757; - en, Idem op de Inhuldiging van Prins Willem V, als Algemeen Erfstadhouder 1766. - Zie Dr. Wap, Astrea, 1854, blz. 214.
| |
[Moens, (Fr.)]
MOENS, (Fr.) een kunstschilder van Middelburg, in Zeeland, die, in gezelschap van abraham genoels, naar Rome trok, en aldaar den 3. Januarij, 1674, in de Bent werd aangenomen, waarin hij den bijnaam van De Vlucht bekwam. Zie Houbraken, III, bl. 100.
| |
[Moens, of Moons (Gaspar)]
MOENS, of MOONS (Gaspar) werd, in 1698, te Antwerpen geboren, als zoon van
| |
| |
Antoni, en van Elisabeth Tijck, gegoede burgers aldaar. Voor de beeldhouwkunst bestemd, genoot hij het onderwijs van n. veeremans, en later dat van van baurscheit, den Jonge, met welken meester hij mede heeft gewerkt aan de heilige kapel, in de hoofdkerk, aldaar, waarvan de eerste steen den 2. Januarij, 1750, gelegd werd. In de St. Andreas-kerk, is het beeld van den H. Cornelius, vastgehecht aan een der pilaren van de groote beuk, naast het noorden, van zijne hand. laatste werk is de Predikstoel, en, het O.L.V. Altaar in de kerk te Hoboken: want het altaar aldaar gesteld hebbende, en vermoeid naar de stad komende, werd hij door eene ziekte overvallen, die hem binnen weinige weken naar het graf sleepte. Hij werd plegtig begraven in de kerk van het klooster der Lieve-Vrouwebroederschap, in de kruisbeuk, voor het beeld van den H. Joseph, met het grafschrift: ‘d.o.m. Antoni Moens sterf 14 Julius 1715 - Elisabeth Tijck - syn huisvrauw sterf - 28 Junius 1734 - ende - Hunlieden oudsten sone - gaspar moens - Meester beeldsnyder - sterf 22 Xber 1762 aet. 64 - Deken en Busmeester - van S. Lucas kamer - Wyckmeester en - directeur der koninckl. Academie - b.v.d.s.’ - Hij is niet gehuwd geweest. - Zijne erfgenamen schrijven den stamnaam Moons, en hebben dien veranderd op de zerk. Zie bl. 264 van het Jaerboek der Gilde van Sint-Lucas binnen de Stad Antwerpen enz., Ibid., 1855. - De bekende schilder louis adrien françois moons - Zie aldaar.- zal wel tot zijn geslacht behooren.
| |
[Moerkercke, (....)]
MOERKERCKE, (....) een onvermeld kunstenaar, nopens wien ik de volgende beschrijving van eene zijner schilderijen vond: De Afbeelding van de Maagd Maria, in eene nis, door bloemen en vruchten omgeven; op doek; h. 25, br. 19 dm. Gentsche maat. Zie Catalogus van Jaques Clemens, Kanonik van St. Bavo, te Gent, bl. 30, Nr. 177, en aldaar verkocht in Junij, 1779.
| |
[Moerman (Albert)]
MOERMAN (Albert) is reeds, naar verdienste, bij Immerzeel vermeld. Wat ik daarop moet doen volgen, behoort onder de treurige berigten, welke ik in het Gentsche Blad, de Eendragt, van 1 Februarij, 1857 las: ‘De Gentsche schilderschool heeft een gevoelig verlies ondergaen. Onze gunstig gekende landschapschilder, de Heer moerman, is deze nacht (27-28 Januarij) bezweken, na eene kortstondige, doch pijnlijke ziekte. Nog in de volle kracht des levens, slechts 49 jaren oud, is die verdienstelijke kunstenaer ons ontrukt geworden. Het is hier onnoodig, den roem van moerman's talent uit een te zetten: zijn naem is verheerlijkt door zijne gewrochten, door zijne keurige en natuurlijke Winterzichten, welke men schier in alle merkwaerdige Kabinetten, en bij talrijke bijzondere kunstminnaers, zoowel hier als buiten 's lands sints jaren reeds aentreft.’
| |
[Moermans, (Jacob)]
MOERMANS, (Jacob) een onvermeld kunstenaar, die, in de eerste helft der XVI. eeuw, te Antwerpen, bloeide. Het is aanmerkenswaardig, dat hij de éénige van al de leerlingen van rubens was, die, in de Registers van de Confrerie van St. Lucas, te Antwerpen, is ingeschreven: ‘jacob moermans ontfangen als discipel by petrus paulus rubens, 1622; wierd meester 1630, en stierf den 21 October 1653.’ Dit heeft velen tot de vraag geleid, of meer algemeen bekende schilders dan geen leerlingen van hem zijn geweest? Hieruit is de gevolgtrekking gemaakt, dat van dyck, jordaens enz. alleen als meesters bij rubens, en wel tegen geldelijke belooning, in zijne werkplaats, aan zijne groote ondernemingen behulpzaam waren, en tevens het geluk hadden, om onder zijn oog hunne studiën te kunnen volmaken. Deze bedenking is ook die van den meermalen genoemden Raadsheer Mols geweest; ik heb dit, met nog veel meer, in der tijd, aan den Heer Immerzeel meêgedeeld, die er in zijn artikel rubens, in eene Noot,
| |
| |
gebruik van maakte. Echter is later, door ijverige nasporingen, ontdekt, dat, toen rubens, bij Lettres patentes du 23 Septembre, 1609, tot Hofschilder en Kamerheer der Hertogen Albert en Isabella was aangesteld, waarin hem alle mogelijke vereeringen en vrijdommen werden toegekend, er boven dit alles nog is bijgevoegd: ‘qu'il jouisse dans tous les lieux de leur obéissance, des droits, honneurs, libertés, exemptions et franchises appartenant aux serviteurs de leur hôtel, et qu'il puisse enseigner son art à qu'il voudra, sans être assujetté aux réglements des corps de metiers.’ Zie Particularités et Documents inédits sur rubens, par Gachard, in de Trésor national; Bruxelles, Wouters etc. I. p. 163. - Hieruit blijkt duidelijk, dat de leerlingen zijner School van de verpligtingen, aan het St. Lucasgild verbonden, ontheven waren, en zij er, stellig, eene eer in stelden, daarin toch te mogen deelen. Doch waarom heeft zich onze moermans dan nog in 1622 doen inschrijven? Welligt had hij bijzondere reden, om aan de regten van het Gild te willen voldoen, en rubens heeft dit, stellig, niet euvel opgenomen, dewijl hij hem onder zijne bijzondere kunstvrienden telde, blijkens zijn testament van 27 Mei, 1640, waarin hij, over den verkoop zijner kunstzaken sprekende, gelast, dat die ‘met advies van Sr. françois snyders, jan wildens en den voorzeiden jacob moermans’ enz. zal moeten geschieden. - Verder vond ik nog, dat zekere jacob moermans in de XVI. eeuw kunsthandel dreef, zoo hij niet zelf graveur was, zegt Nagler, want zijn naam komt voor op eene prent, voorstellende Eene Jagt, naar rubens. Misschien is hij wel dezelfde persoon.
| |
[Moiron. (... van der)]
MOIRON. (... van der) In de Kunstgalerij, te Dresden, berusten twee landschappen, die onder de Vlaamsche school gerangschikt zijn, als: Een bergachtig Landschap, waarin een Legerkamp, in vredestijd, is voorgesteld, en, Eene Kermis, met een hansworst, op zijn theater.
| |
[Mol (Woutherus)]
MOL (Woutherus) is door Immerzeel, naar waarde, beschreven, die ten slotte zegt: ‘en blijft nog steeds de kunst met succes beoefenen.’ Ik geloof niet, dat dit in 1843 het geval meer was, want zijn stadgenoot Van der Willigen zegt, in zijn Aanhangsel: ‘sedert eenigen tijd, grievende onaangenaamheden gehad hebbende, verviel hij in eene sombere lusteloosheid; zijn roem blijft echter gevestigd; vooral door het Doodbed van Prins Willem I.’ - Met deze schilderij opende mol zijne loopbaan, op de Amsterdamsche Tentoonstelling, in 1818; hij had dit stuk, of welligt de uitvoerige schets, uit Parys, waar hij voor zijne studie lang vertoefd had, medegebragt. Elk was verbaasd over dit zoo gelukkig tafereel, en ik-zelf toog vandaar naar Haarlem, om den man-zelven te zien en te begroeten. Doch spoedig verspreidde zich het gerucht, dat hij dit stuk niet alléén vervaardigd had. De proef op de som was dus, het vervolg van zijn penseelwerk te zien, en in 1820 zag men van hem Jacoba van Beyeren, die Franck van Borselen bezoekt, dat in geenen deele zijn eerste werk kon evenaaren. Reeds van dien tijd af had hij met de publieke opinie te kampen, en vele Haarlemsche vrienden spanden alles in, om hem op te beuren, door hem werk te bestellen enz.; doch hij heeft zich nimmer weder op de gewenschte hoogte kunnen verheffen. Van lieverlede is zijn kwijnende staat toegenomen, en hij tot last van zijne familie geworden, ja, zelfs in hulpbehoevenden toestand geraakt, zoodat hij, door vereenigde bijdragen van kunstliefhebbers en beoefenaars, omstreeks 1846, te Haarlem, in het R.C. Weeshuis besteed, en op het einde van 1858 overleden is.
| |
[Mol (Henri de)]
MOL (Henri de) was een der bekwaamste bouwmeesters van zijnen tijd, die mede den bouw der St. Gudule-kerk, te Brussel, heeft bestuurd. In de Registers der pachten en renten van de Brusselsche domeinen, leest men de namen dier bouwmeesters, als: gilles joes, henri de mol, jan van ruysbroek, en jan van
| |
| |
der eycken, ‘meester werckman van Sinte-Goedelen-kercke.’ - Hij heeft ook den naam van cooman gevoerd, was raad der gemeente van 1448 tot 1461, en in 1468 Burgemeester van Brussel. Zie Le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne etc., Tom II, 2 partie; Paris, 1851, in 8o., Introduction, pag. XLII - Hij kan wel een zoon van den schilder gillis le mol - Zie aldaar. - geweest zijn.
| |
[Mol, (Robertus de)]
MOL, (Robertus de) een onvermeld kunstgraveur en plaatetser, waarschijnlijk, verwant aan pieter van mol, die, in 1650, te Parys, is overleden, waardoor robertus, zijn zoon, welligt, aldaar is gebleven, en het voorzetsel van, natuurlijk in de veranderd werd. - Ik heb van zijn werk slechts eenmaal melding gemaakt gevonden, namelijk, in den Catalogue d'Estampes et de Dessins etc. de feu M. Pierre Wouters, Chanoine de S. Gomer, à Lierre etc. Bruxelles, 1797, in 8o., p. 32, Nr. 341. Twaalf bladen van verschillende vorm en grootte, naar p. de cortone, waarbij De triomph van Alexander den Groote op Darius, met de Latijnsche Opdragt aan Urbano Sacchetto etc., plaat in de breedte, geëtst door rob. de mol. - Later zag ik deze plaat in de Verzameling van onbeschreven prenten, bij den Heer J. Ph. van der Kellen, te Utrecht, zoodat ik het talent van den etser kon beoordeelen, dat vrij gunstig moet uitvallen, als in alles het kenmerk dragende van een goed en vlug teekenaar, die con amore dit schilderachtig onderwerp, en welligt voor uitspanning, in plaat heeft gebragt; h. 278, br. 495 str. Ned., met de marge; beteekend Eques petrus berretinus corton, pinxit. robertus de mol d.d. (dono dedit) et fecit.
| |
[Mol. (Gillis le)]
MOL. (Gillis le) In de Archiven van Rijssel, vindt men in de oude grafelijke Rekenkamer der Hertogen van Bourgondië, op het jaar 1386-87, het volgende aangeteekend: ‘A. Guyot, lesquel il avoit payé à gillis le mol, painctre, pour paindre L banierettes pour les mettre à plusieurs pignons du Chastel de Ruppelmonde, à l'hostel de Bruges.’ Zie Le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne etc. Tom I. sec. partie; Paris, 1849, in 8o., p. 10. - Hij kan wel de vader van henri de mol - Zie aldaar. - den bouwmeester der St. Gudule-kerk, te Brussel, geweest zijn.
| |
[Mol. (Pieter van)]
MOL. (Pieter van) Bij het Artikel van Immerzeel, voeg ik nog, dat hij niet in 1580, maar den 17. November, 1599, in de O.L.V. kerk, te Antwerpen, gedoopt is. Zie Catalogue du Musée d'Anvers, 1857. - In het Gildeboek van St. Lucas, te Antwerpen, komt hij voor aangenomen als meester, in 1622-1623, als meesterszoone. - Hij heeft ook portretten geschilderd, onder anderen, dat van david teniers, den Oude, hetgeen voorkomt in De Bie's Gulden Cabinet enz. door p.v. leysebetten sculp. in 4o.; alsmede het Portret van Anna van Oostenrijk, gemalin van Lodewijk XIII, koning van Frankrijk, zooals de 4o. plaat aanduidt, gesneden door p. de jode, en voorkomende in het Theatrum Pontificum, Imperatorum etc., Antwerpen, by Peter de Jode, 1652, in 4o.
| |
[Mold. (Johannes van)]
MOLD. (Johannes van) Deze kunstenaar werd in Vlaanderen geboren, en ging vroeg naar Sevilla, in Spanje, waar hij leerling werd van ignacio iriarte; doch, zegt Nagler, ofschoon daardoor tot de Spaansche School behoorende, kan hij om der wille van zijne geboorte eehter onder de Nederlandsche schilders gerangschikt worden. Hij schilderde, in den trant van zijn meester, landschappen, die, in Spanje, bij de liefhebbers zeer worden geacht, en is er ook, in 1706, overleden.
| |
[Molenaar. (Cornelis)]
MOLENAAR. (Cornelis) Deze zonderlinge kunstenaar, die zijn bedrijf als daglooner uitoefende, is bij Immerzeel vermeld. Van Mander, I, blz. 305, zegt nog, dat hij in de wandeling Scheele Neel werd genoemd, zoodat deze nelis zeker scheel heeft gezien.
| |
| |
| |
[Molenaer, (Nicolaes, Jan, en Jan Miense)]
MOLENAER, (Nicolaes, Jan, en Jan Miense) zijn reeds bij Immerzeel vermeld; ik voeg er nog bij (dewijl van geen dezer de geboorteplaats is opgegeven), dat er een van de drie stellig te Haarlem werd geboren, en, voor de kunst opgeleid, aldaar gehuwd is geweest met judith leister, schilderes, - Zie aldaar. - en in 1647, te Amsterdam, gewoond heeft. Zie Th. Schrevelius, Beschryving van Haerlem, Ibid., 1648, in 4o., blz, 884. - Bartsch beschrijft van molenaer slechts ééne geëtste prent, die niet kunstig, doch zeer zeldzaam is, voorstellende Een Kroeg, waarin een oude, met een glas in de hand, een drinklied schijnt te zingen; links een jong mensch, die op de viool speelt, en naar den oude ziet, terwijl ondertusschen een kleine meid hem zijn beurs ontfutselt; Op den achtergrond, links, een man, die een vrouw kust; in het midden speelt er een op de lier, en regts staat de waardin, die de rekening opmaakt; h. 5 dm. met zes str. rand, br. 6 dm. 10 str. Par. - De Hollandsche kunstliefhebbers, zegt Nagler, schrijven deze prent aan jan steen toe. Op latere drukken leest men j. molenaer fecit; somtijds ook wel het woord Excudit er bij. In Sternberg's en Stengel's Verzameling, waren zulke drukken, die Bartsch niet gekend heeft. Verder noemt Nagler nog De Koekebakster met hare kinderen; een, te harer zijde; links in de prent ziet men zes andere, vijf aan de tafel, waarvan er verscheiden koeken eten; het kleine meisje, op den grond, deelt er de kat, die op haren schoot springt, van mede; beteekend johannes molenaer, 1641, h. 3 dm. 3 str., br. 3 dm. - Nog gaat er een Boekje uit, onder den volgenden titel: Eenige boeren, uitgegeven door Justus Danckerts, met Privilegie, j. molenaer inv. c. dankerts fecit; smalle prenten in 4o.
| |
[Molkenboer, (Johannes Hermanus)]
MOLKENBOER, (Johannes Hermanus) bij Van Eynden en Van der Willigen reeds vermeld, een ijverig en kundig Verzamelaar, van zeer uitmuntende en allezins belangrijke gekleurde en ongekleurde teekeningen der meest-beroemde meesters van de Oud-Hollandsche School, alsmede van eenige fraaije prenfen, die, na zijn overlijden, den 2. April, 1825, in het Huis met de Hoofden, te Amsterdam verkocht zijn. Hij werd, in genoemde stad, den 5. Mei, 1773, geboren, was lid van het Kon. Nederl. Instituut, en van den Raad van Bestuur der Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten, te Amsterdam.
| |
[Moll. (J.)]
MOLL. (J.) Nagler noemt hem, ingevolge De Bast, een historie- en portretschilder, die, in 1821, met roem in Holland werkzaam was, doch kan, waarschijnlijk, met den bekenden woutherus mol, van Haarlem, niet een-en-dezelfde persoon wezen, want dan zou hij j. woutherus mol moeten heeten. - Er bestaat geen twijfel, of De Bast heeft zich vergist, waardoor ook Nagler misleid is; want in Holland was destijds geen ander kunstenaar van erkende verdienste, dan de genoemde woutherus mol.
| |
[Molijn (C.)]
MOLIJN (C.) was, volgens Nagler, een teekenaar, wiens levensloop onbekend is. c.(p.) nolpe graveerde, naar zijne teekening, Een openbaren Optogt, zooals de Amsterdamsche burgers dien, in 1638, hielden. - Noch c. nolpe, noch c. molijn is mij bekend. Het zou mij niets verwonderen, dat Nagler deze prent niet heeft gezien, die welligt p.n. sc. c.m. del. beteekend is, en het een medegedeeld berigt zal wezen, dat op pieter nolpe, naar claes moyaert moet uitloopen.
| |
[Molijn, (Peter de)]
MOLIJN, (Peter de) de Oude, is, naar verdienste, door Immerzeel vermeld. Ik voeg er hierbij de beschrijving van vier zeer zeldzame etsen van zijne hand, voorstellende Landschappen, met figuren, h. 5 dm. 6 str., br. 6 dm. 9 str. 1) Drie Boeren en eene Vrouw, met elkaêr in gesprek; links, een boom bij eene hut; pieter de molijn fecit et excudit. Anno 1626. - 2) Een Boerin met een korf, staande op eene kleine helling, met haar jongen, voor eene op den grond zittende oude
| |
| |
vrouw; in de verte, vier mannen te paard. - 3) Eene Vrouw, met een mand in haren arm, in gesprek met een boer; op den grond zit een vrouw met kinderen; verder op eene vervallen hut. - 4) Een Soldaat, die de bevelen van den overste mededeelt; op den grond, voor de deur van eene herberg, zitten twee mannen te drinken; links een boer, zittende op een groote korf.
| |
[Molijn. (Petrus Marius)]
MOLIJN. (Petrus Marius) Deze jeugdige Rotterdamsche kunstenaar is reeds bij Immerzeel beschreven. Weinige jaren daarna, las men in eene Antwerpsche Courant, (Le Précurseur) van den 29. April, 1849: ‘De schilder molijn, wiens werken zeer gezocht waren, is gisteren morgen, in de kracht des levens (oud dertig jaren), na eene korte en hevige ziekte, overleden. Dat verlies zal diep betreurd worden door allen, die den Heer molijn hebben gekend, en de snelle vorderingen toejuichten, welke hij maekte en welke hem in de rei der goede schilders van onzen tijd hadden geplaetst.’ Dat dit berigt waarheid bevat, getuigt de achting, die hem na zijn dood werd bewezen, want in Mei, 1850, las ik nog het volgende: ‘Te Antwerpen is het Gedenkteeken voor den jeugdigen Rotterdamschen schilder pieter molijn onthuldigd, in tegenwoordigheid van een aantal daartoe bijeengekomen kunstvrienden.’ Handelsblad, 4 Mei, 1850. - Van zijne fraaije etsen heb ik er eene voor mij liggen, voorstellende Een oude vrouw zit bij eene tafel aandachtig in een bijbel te lezen; nevens haar een kat; voorts een zeer groote schoorsteen, en het verder huisraad van een gering woonvertrek, eigenaardig bewerkt, en beteekend p.m. molijn; h. 150, br. 117 str. Ned.; heeft geen marge.
| |
[Mommers (Hendrik)]
MOMMERS (Hendrik) is bij Immerzeel vermeld. Ik moet hier doen opmerken, dat sommige vreemde auteurs, en tot mijne verwondering ook Nagler, hem te 's Gravenhage doen geboren worden en sterven, daar er toch, hoegenaamd, geene reden bestaat, om dit aan Haarlem te betwisten. - Balkema noemt een kunstenaar van dienzelfden naam, die ook in Italië geweest is, dezelfde onderwerpen heeft geschilderd, en, zooals gezegd wordt, een leerling van karel du jardin was. Hij zegt, dat die, in 1650, te Haarlem werd geboren, en in 1708 overleden is. - Er bestaat geen twijfel, of het is één-en-dezelfde schilder, zegt Bryan-Stanley.
| |
[Momper (Bartholomeus de)]
MOMPER (Bartholomeus de) was, waarschijnlijk, een zoon van jodocus de momper, van Brugge, - Zie aldaar. - en vader van den meer bekenden schilder van dien naam, bij Immerzeel vermeld. Hij werd, vermoedelijk, te Brugge geboren en tot de kunst opgeleid, en heeft zich later, als schilder, te Antwerpen gevestigd, dewijl hij als zoodanig in het Gildeboek van St. Lucas staat ingeschreven: ‘bartholomeus de momper, schilder, ontfangen 15.., Deken 1580-81, den 18, October.’ Ook komt daarin voor, door hem-zelf ingeschreven: ‘joeys de momper, mynen soone,’ en staat bij het huwelijk van dien zoon, in 1590, nog als getuige. Verder: ‘bartholomeus de momper, schilder (zoon van jodocus) wierd meester 1682, maer verliet de stad om des oorlogswille;’ en nog: ‘bartholomeus de momper, werd meester 1698.’ - Zijne kunstwerken schijnen weinig bekend; één kan ik er aanwijzen, onder de graveerwerken van pieter van der borcht. - Zie aldaar. - voorstellende Een vlaamsch Feest, naar bartholomeus de momper, 1560; h. 362 str., br. 502 str. Par.. Of dit nu werk van den eersten of den tweeden is, kan ik niet beslissen.
| |
[Momper (Jodocus, of Judocus de)]
MOMPER (Jodocus, of Judocus de) was, waarschijnlijk, van Brugge. Ik vond in het Gildeboek van St. Lucas, te Antwerpen, vermeld: ‘jodocus de momper, ontfangen 1530 als meester.’ Hieruit blijkt, dat hij zijne opleiding in de kunst niet te Antwerpen, maar elders heeft genoten; doch dat hij bij zijne vestiging aldaar
| |
| |
aan de wet had voldaan en zich heeft laten inschrijven. Het komt mij voor, dat hij zich later weêr naar Brugge, als welligt de plaats zijner herkomst, heeft begeven, want in de Galerie d'Artistes Brugeois, van Octave Delepierre, vindt men vermeldt, dat jodocus de momper in het Register der Schildersbroederschap aldaar, als leerling van adriaen braem, in 1512, ingeschreven werd. - Ik beschouw bartholomeus de momper, te Brugge geboren, als zijn zoon, dewijl die weder een zoon had, jodocus genoemd, en deze wederkeerig aan zijn zoon den naam van bartholomeus gaf. - In het gemelde Gildeboek, komen nog een aantal de momper's voor, waaronder een jodocus, in 1635, wiens zoon jodocus, aldaar, in 1641 werd ontvangen, zoodat alleen voor deze beide laatste de bijvoeging van den Oude, of den Jonge zou vereischt worden, en het dus overbodig is, om die onderscheiding bij den bekenden jodocus de momper, door Immerzeel vermeld, te voegen, zooals in den Catalogue du Musée d'Anvers, 1857, opzetlijk is geschied, als gevende immers stellig te kennen, dat zijn vader jodocus heette, en hij bepaaldelijk bartholomeus was.
| |
[Momper, (Jodocus de)]
MOMPER, (Jodocus de) zoon van bartholomeus de momper, wordt bij Immerzeel opgegeven, als geboren te Brugge, bij Bryan, te Antwerpen, bij Nagler, te Amsterdam, enz., in 1580, terwijl Immerzeel en Bryan zijn overlijden stellen op 1638. - Hij heeft, waarschijnlijk, de kunst bij zijn vader te Brugge geleerd, en zich met dezen, omstreeks 1560, naar Antwerpen begeven, want ik vond in het Register van St. Lucas-gild aldaar vermeld: ‘jodocus de momper, zoon van bartholomeus, schilder, ontfangen als meester 1581. Deken 1611-12, den 18. October’. Natuurlijk, vervalt dus het gestelde geboortejaar 1580, en dit kan gereedelijk op 1559 worden gesteld, zooals blijkt uit het naauwkeurig onderzoek, in den Catalogue du Musée d'Anvers, 1857, meêgedeeld. Daaruit verneemt men ook, dat hij in de hoofdkerk, te Antwerpen, op den 4. December, 1590, huwde met Elisabeth Gobyn; de getuigen waren bartholomeus de momper, en de schilder gaspard van hoolvelt. Zijne vrouw overleed 1622, of 1623, en hij, in 1634, of 1635. - In het gemelde Gildeboek komt voor, dat hij een zoon heeft nagelaten, die schilder was: ‘bartholomeus de momper (zoon van jodocus, die Deken was in 1611-1612) wierd meester 1682, maer verliet de stad om des oorlogs wille; schilder.’ - Hij heeft, te Rome, den bentnaam van Eervrucht, bij de Schilders-broederschap, verkregen. - In het Museum, te Antwerpen, berust eene zijner schilderijen, zijnde Een rotsachtig Landschap met figuren, door françois francken, waarin is afgebeeld een hagchelijk voorval uit het leven van den Aartshertog Maximiliaan van Oostenrijk. - Zijn Portret is fraai door a. van dyck fecit aquâ forti, in fo. - Hetzelfde door lucas vorsterman, den Oude, gegraveerd in fo. - Het oudste Portret is door s. frisius sc. in 4o., H. Hondius exc.
| |
[Monanu. (P.)]
MONANU. (P.) ‘Te Rome is overleden de Belgische schilder p. monanu; hij was, sedert 1835, te Rome gevestigd, en had den ouderdom van slechts 42 jaren bereikt.’ - Dit is het eenige, dat mij van hem bekend is geworden, door het Handelsblad van 19 Januarij, 1857.
| |
[Monchy. (... de)]
MONCHY. (... de) In den Catalogus eener Kunstverkooping, gehouden te Leeuwarden, in April, 1846, komt, onder Nr. 2, voor: ‘de monchy. Een Jongeling, die bezig is met jonge musschen uit een pot te halen, en te plaatsen in een ledige vogelkooi, die naast hem staat; eene vrouw, achter hem, gluurt over zijne schouders, om dit werk aan te zien.’ - Dit stuk niet gezien hebbende, zoo kam ik over de kunstwaarde niet oordeelen, en weet ook niet, of het tot de oude of nieuwe School behoort. - De naam van dien kunstenaar is mij nergens elders voorgekomer, en om die reden heb ik hem hier geboekt. Ik moet er echter bij- | |
| |
voegen, dat, naar mijne meening, het gemelde stuk, uit alles af te leiden, tot het werk van louis de moni zal behooren, en daarvoor de monchy gelezen is.
| |
[Mondotige. (...) Zie Haverman. (Margaretha)]
MONDOTIGE. (...) Zie HAVERMAN. (Margaretha)
| |
[Mone. (Jehan)]
MONE. (Jehan) Deze hoogst-verdienstlijke beeldhouwer is, tot op onzen tijd, als het ware, onvermeld gebleven. In de kerk te Halle, is het fraaije Altaar, een pronkstuk van beeldhouw- en snijwerk uit de XVI. eeuw, in 1533, door jehan mone vervaardigd, blijkens een opschrift in een cartouche aangebragt, en dat nog niet was vermeld. Van Hasselt heeft het ons in zijn Splendeur de l'art en Belgique etc. (1850.) op p. 261 mêegedeeld: ‘L'an de grâce 1533, posé fus, officiant de Bailli en ceste ville de Haulx messir Balthazar de Toberg. jehan mone maistre-artiste de l'empereur, à fait cest dits retable.’
| |
[Moni. (Louis de)]
MONI. (Louis de) Bij het artikel van Immerzeel voeg ik nog, dat er, behalve zijn Portret, hetgeen in Van Gool voorkomt, nog drie verschillende Idem, zeer fraai geteekend, in mijn bezit zijn. Een er van voert het jaarmerk 1735, en is hij dus hier op jonger leeftijd dan op het bovengemelde voorgesteld. In de Kunstverzameling van Mr. Johan van der Marck, te Leyden, verkocht te Amsterdam, in 1773, kwam, onder Nr. 434 van den Catalogus, voor: ‘Portret van louis de monie. Deze konstschilder ziet men door een nis, rustende met zyn regterhand op een stuk schildery, hebbende in de linker een palet met penseelen; op den kant der nis ligt een pleisterhoofd, een opgerolde teekening, en eene andere; staande achter hem een schildersezel, en voor de nis een groen gordyn; door hem-zelf, zeer fraai en uitvoerig geschilderd op paneel; h. 12, br. 10½ dm.’ - In de buitenlandsche Museën komt bijna geen werk van hem voor; alleen in dat te Weenen is één kabinetstukje aanwezig, zijnde ‘Eene jonge Keukenmeid, die voor een open venster bezig is met oesters open te maken; op de vensterbank ligt een doode haan, en staat een bak met uijen, een oude lantaarn en ander keukengereedschap; op dat stuk leest men: l. van moni f. h. 1 vt. 2 dm., br. 11 dm. - Het woordje de is zeker in van, en dat nog wel voor den Franschen Catalogus van dat Museum vertaald!
| |
[Moniks, of Monix. (J.)]
MONIKS, of MONIX. (J.) Als werk van een kunstenaar van dien naam, vond ik vermeld Een Krans, met verschillende soorten van bloemen, door j. moniks, - Een Vogel, door denzelven. Zie Catalogus van C. Buys, Amsterdam, 1828, blz. 16. - Of hij verwant was aan den reeds gemelden moni, - dat wel denkelijk is - kan ik niet beslissen, dewijl die naam bij alle auteurs wonderlijk in spelling is ontaard. - Op de Verkooping van Barchman Wuytiers, te Utrecht, 1792, kwam, op bl. 40 van den Catalogus, onder de Teekeningen, voor: ‘De overblijfsels van een Tempel, waarbij andere gebouwen, op een besloten plein met geboomte. Deze te Rome naar het leven vervaardigd, en dunnetjes met sapverwen behandeld, heeft eene fraaije en natuurlijke uitwerking; h. 8½ br. 14⅞ dm. door j. monix.’ - Mijns inziens, is deze teekening, meer dan waarschijnlijk, van pieter mooninx. - Zie aldaar. - Füssli spreekt van zekeren moninx, die planten en insekten schilderde. Deze zou dus onze j. moniks kunnen wezen, doch Nagler zegt, teregt, dat hij toch niet met den gezelschapschilder monnix (dat is cornelis) een-en-dezelfde persoon kan zijn.
| |
[Monnaville, of Monaville, (Frans)]
MONNAVILLE, of MONAVILLE, (Frans) van Brussel, schilderde portretten en historiën, en was te Rome, onder meer anderen, voor Prins Livio Odescalchi werkzaam. Hij werd aldaar onder de leden van St. Lucas aangenomen. Men vindt van hem, zegt Nagler, teekeningen met de pen, met wit gehoogd. - Houbraken, III, blz. 101, meldt, dat hij, bij de opneming van abraham genoels in de Roomsche Schilderbent, in 1674, als een der getuigen, den Bentbrief heeft
| |
| |
onderteekens: ‘monnaville, gebentnaamt de Jeught, Schilder van Brussel.’ Doch in het II. deel, bl. 350, de lijst der namen van de Schilderbent beschrijvende, zegt hij: ‘monnaville, historieschilder, van Antwerpen.’ Wàt is nu waar?
| |
[Mont. (Hans, of Jan)]
MONT. (Hans, of Jan) Immerzeel zegt, dat hij geen andere bescheiden nopens dezen Gentschen beeldhouwer kent, dan dat hij een leerling van den vermaarden jan de bologne was. - Bij Van Mander vond ik, in het levensberigt van bartholomeus spranger, die in bijzondere vriendschap met de bologne te Rome verkeerde, dat deze door keizer Maximiliaan werd aangeschreven, om zijne Majesteit te beschikken twee jongelingen, een schilder en een beeldhouwer, die bekwaam waren om te dienen in groote werken en gebouwen; waarom bologne spranger voorstelde, ‘en den uitmuntend-kunstigen jongman hans mont, geboren te Gent, in Vlaanderen, een van de edelste vernuften der wereld, die wel inzonderheid oorzaak was, dat spranger bewilligde, daar heen te gaan’. - Dit vertrek uit Rome naar Weenen had plaats in 't jubeljaar 1575, het jaar der krooning van 's keizers zoon, Rudolf II, tot Roomsch-koning, te Regensburg. Spoedig daarop, na's keizers terugkomst te Weenen, werd aan hans mont opgedragen, om eenige modellen van was en potaarde te maken. Verder heeft hij voor een groot nieuw gebouw eenige groote beelden in pleister gemaakt, ter hoogte van omtrent acht voet. Na den dood van hunnen beschermheer, den Keizer, in 1576, werd de betaalmeester te Weenen aangeschreven, om vooral zorg te dragen, dat de schilder en beeldhouwer, dien men van Rome had doen komen, niet vertrokken, vóór de komst van den nieuwen keizer te Weenen, ‘dat men hen wel onthaalde, en maandelyks stipt op de betaling pastte.’ Zes maanden daarna, had de blijde inkomst te Weenen plaats, en spranger, en hans mont, als ervaren in de bouwkunde, en daartoe regt bekwaam, maakte, op last der Stedelijke regering, een grobten praalboog, met veel levensgroote beelden, zoowel zinspelende op Maximiliaan, als op Rudolf-zelven, en waarbij een Neptunusbeeld was, uitnemend en van eene ongemeen schoone en levendige houding, zegt Van Mander, die daaraan zelf, op verzoek van spranger, als in de nabijheid zijnde, de hand voor het schilderwerk heeft gereikt. Rudolf scheen de kunst niet zeer toegedaan. Het Hof naar Praag vertrekkende, was er bevel gegeven, dat een der beide kunstenaars het zou volgen. hans mont volgde, en men had er hem reeds ‘eenige maanden op den tuil gehouden, en als by den neus geleid ziende, gelyk men (by manier van spreken) den buffel doet, zonder dat men ten zynen opzichte tot eenig besluit kwam, verloor hy al zyn geduld, en vertrok zonder verlof te vragen of reden te zeggen, en vergat weder te keeren. Het jongste, dat men van hem hoorde, was, dat hy by den Turk, of wel Turksch geworden zou zyn; voorwaar een groot jammer, zoo voor de kunst, als voor zyn, uitmuntenden geest en grootsche schoone handeling, die overal in deszelfs werken doorstraalde, want deze alzins blyken gaven, dat hy voor geen beeldhouwer van ouden of nieuwen tijd had behoeven te wyken, zoo hem slechts de gelegenheid ware gegeven zich te oefenen in ongemeene werken. Van der jeugd of was hy myn bekende vriend, - zegt Van Mander - zeer goedaardig en vernuftig, maar ook een vyand van ouheusche behandeling, en somtyds geen geduld genoeg hebbende, om zulks te kunnen verduuren; daar zy, die zich aan 't Hof bevinden, wel een zak vol geduld in voorraad noodig hebben.’
| |
[Mont (Gilles de, of du)]
MONT (Gilles de, of du) was een kunstenaar van Antwerpen, die, in het midden der XVII. eeuw, zijne studiën, te Rome, voortzette. Ik vond hem, toen abraham genoels, in 1674, in de Schilderbent aldaar werd aangenomen, onder een aantal getuigen vermeld, die den Bentbrief hebben geteekend: ‘Gillis de
| |
| |
mont gebentnaamt Brybergh, schilder van Antwerpen.’ Zie Houbraken, II, bl. 101 en III, bl. 350, waar hij hem du mont noemt. Wat is nu goed? - Nagler noemt hem alleen aegid. mont.
| |
[Mont. (Deodatus del) Zie bij Immerzeel op Delmont. (Deodatus)]
MONT. (Deodatus del) Zie bij Immerzeel op DELMONT. (Deodatus)
| |
[Montagna. (Rinaldo de la)]
MONTAGNA. (Rinaldo de la) Hoewel hoofdzaaklijk in Italië te huis behoorende, heeft de Abt Lanzi hem echter een Hollander genoemd, en ik geef hem dus hier eene plaats. Onder het aantal voorname Hollandsche zeeschilders, die, om het eens zoo uit te drukken, landschapschilders in Italië zijn, heeft ook de la montagna uitgemunt. Vele zijner kunstwerken zijn in Italië gebleven, voornamelijk, te Florence en te Rome, waar ze menigmaal, zoowel in Galerijen, als op Verkoopingen, voor stukken van tempesta zijn aangezien en verkocht; maar montagna, zegt Lanzi, voor zoover ik er over kon oordeelen, heeft meer ruimte in zijne luchten, en is somberder in de wijze der werking van het water. Eene groote schilderij, De algemeene Zondvloed voorstellende, die te Bergamo, in de St. Maria-magiore-kerk te zien is, (waarin zij, in 1668, werd geplaatst, en waarvan de figuren door den ridder liberi zijn geschilderd) wordt als een stuk van montagna opgegeven, voor wat het water betreft; maar dit is eene dwaling: deze montagna, door Filibien, montagna van Venetië genaamd, is onwedersprekelijk te Padua gestorven. In een Handschrift van een zijner tijdgenooten, waarin hij als een bekwaam zeeschilder voorkomt, wordt gezegd, dat hij in 1644 overleden is. Ik geloof, dat hij dezelfde is, dien Malvasia Mons. rinaldo della montagna noemt, zeggende, dat hij, om zijne zeestukken, bij guido zeer in achting was. Door Filibien wordt nòg een zeeschilder, onder den naam van nicolo di plata montagna opgevoerd, die omstreeks 1665 is overleden. Vroeger heb ik gezegd, dat deze dezelfde kan zijn, die zich, in Italië, door eene menigte stukken, eene algemeene bekendheid heeft verworven; thans moet ik, zegt Lanzi, dit gezegde herroepen. Teregt is dit ook het geval, want de door Filibien genoemde is mattheus van plattenberg, van Antwerpen, - Zie aldaar. - die zich eerst plattemontagne, en later weder montagne heeft genoemd.
| |
[Montagne. (M.) Zie Plattenberg. (Mattheus van)]
MONTAGNE. (M.) Zie PLATTENBERG. (Mattheus van)
| |
[Montfoort, (Anthonie van)]
MONTFOORT, (Anthonie van) gezegd Van Blocklant. Uit autentieke stukken is mij gebleken, dat het geslacht Van Blocklant was verwant aan het aanzienlijk Utrechtsch geslacht Mor, of Moro van Dashorst; - Zie aldaar. - want ik lees in een Schepenbrief van 1555 - in het Hypotheken-Archief, te Utrecht - ‘Dirck Mor van Dashorst, Elisabeth zyn weduwe, en haerlieder dochter Elisabeth, huysfrou van Jan Cornelisz. van Blocklant.’ In een Idem, van 26 Januarij, 1558: ‘Elisabeth Dirck Mor van Dashorst weduwe, ende haeron zwager Jan van Blocklant.’ Verder in een Transportbrief van 1559: ‘Jan van Blocklant ende Cornelia Dirck Mor van Dashorst dochter, zyn huysfrou, geven over, met consent van Jan Botter enz. een plechte van 10 Carolus guldens, haerl. comparanten in 1557 gepasseert by Gysbert Pietersz.;’ en in een Idem van 1572, komt onze anthonie zelve voor: ‘Mr. anthonis van blocklant, met Geertruydt Cornelisz. dochter, zyn huysfrou, maken met gesamenderhant Jan van Blocklant, haeren broeder, een huysinge ende erve met zyn toebehoren, staende ende gelegen binnen der stede van Delft, op ten noorthoeck van de Doelstraet etc. in aller voege, gelyck zy comparanten de voorn. huysinge ende erve met syn toebehoren gecocht hebben van Mr. hendrick sweusz. - Zie aldaar. - schilder, om deselve goederen terstont na den overlyden van den voorn. sweusz. te hebben, te bezitten ende te gebruycken. Ende dit uit broederlycke liefde ende andere oirsake, de voors. comparanten daertoe moverende.’ Schepenbrief, in hetzelfde Archief. - Het is meer dan waarschijnlijk, dat de naam
| |
| |
van Blocklant, die van hun geslacht is gebleven, en dat de naam Van Montfoort tot onderscheiding, alsof het van de Burggraven van Montfoort afstamde, er in de wandeling werd bijgevoegd, en hij zich dus Van Blocklant, gezegd Van Montfoort, heeft genoemd, hetgeen uit de stukken, hier boven vermeld, duidelijk het geval blijkt te zijn geweest. - Bij Immerzeel vindt men het groote altaarstuk met deuren vermeld - zeker het kapitaalste werk, door hem geschilderd - dat, in 1820, te 's Gravenhage, publiek werd verkocht, en, zoo als genoemde auteur zegt, uit den boedel van paulus potter afkomstig was. Ik, voor mij, geloof, dat dit op een sprookje berust, waartoe aanleiding gegeven heeft het Portret van paulus potter, thans op het Museum, te 's Gravenhage, en de bekende Beerenjagt, door denzelfden, thans te Amsterdam, welke beide stukken mede in dien boedel voorhanden waren. Het volgende is mij er van bekend. In 1818, te 's Gravenhage zijnde, werd mij aangeraden, om, als eene curiositeit, te gaan zien een deftig oud woonhuis, waarin de inboedel, kleederen enz., zoo als die bijna twee eeuwen verleden in zwang waren, werden bewaard, en welke de laatst-overleden eigenaar geheel als fideicommis had gelegateerd, die in 1820, bij den genoemden verkoop geëindigd was. Er woonde een bewaarder in dit huis, die mij zeide, dat de boedel aan de familie Van der Goes enz. behoord had. Ik zag er al de meubelen en andere vreemdsoortige zaken van vroegeren tijd. Het bovenhuis was zeer hoog van verdieping, en dáár bevond zich het genoemde altaarstuk, met allerhande soort van toestel, zeer goed, in en aan de muren vastgebouwd. Het was, gesloten zijnde, groot 11 vt. 7 dm., bij 11 vt. Rijnl. en is niet in dit huis kunnen gebragt worden, dan op dezelfde wijze als het er uitgehaald is, namelijk, door het wegbreken van een gedeelte van den gevel, zooals dit dan ook werklijk, na den verkoop, in 1820, heeft plaats gehad. Nu is het stellig waar, dat de gevel, zoo als ik dien heb gekend, van veel vroeger tijd dagteekent, dan zelfs de vader van potter; ook is het niet bekend, dat potter te 's Gravenhage gewoond heeft, die, immers, in 1625, te Enkhuizen, werd geboren, of dat hij zulk eene verzameling meubelen, van vóór zijnen tijd, gebruikt, en op die wijze bij legaat vermaakt heeft. Altemaal sprookjes. Houbraken, die briefwisling met de weduwe van paulus potter, voor zijne levensberigten, gehouden heeft, zou dit, als een tijdgenoot, wel hebben geweten en vermeld; doch noch bij hem, noch ergens elders, is mij deze historie zoo opgedischt, als enkel bij Immerzeel. De gemelde schilderij heeft, in 1820, ƒ6100 opgebragt, en werd door handelaars gekocht, die er lang mede hebben gemarkt, eer zij hunne beoogde winsten, waarop zij wegens de voortreflijkheid van het stuk hoopten, hebben verkregen, totdat het, eindelijk, na welligt nog in andere handen geweest te zijn, in 1846, aan den Hertog van Nassau is verkocht en naar dit Hertogdom vervoerd werd. - Naar deze schilderij is, in 1739, door p.c. la fargue, eene luchtige, doch fiksche gravure gemaakt, in drie groote fo.-plano-platen, waaronder, op de midden-prent staat: p.c. la fargue delineavit et aere incidit, jussu et impensis J.J. van Reenen Hagensis, Fabula plus seculi dimidio possessoris. Ano. 1759, waarvan ik een fraai exemplaar bezit. - Van Mander geeft de volgende beschrijving van een Altaarstuk, in het Leven van blocklant: ‘Nog ziet men te Utrecht eenige tafereelen en outer-deuren van blokland, en, onder anderen, by Jufvrouw Van Honthorst, achter den Dom (1604), een heerlyk stuk, met twee deuren, in dewelke de Hemelvaart van Maria, en op de deuren van binnen de Kersnacht en een andere gebeurtenis, maar van buiten de Boodschap van Maria verbeeld zyn.’ Deze beschrijving komt overeen met de voorstelling van het genoemde Altaarstuk - doch de Boodschap is van binnen - zoodat
| |
| |
het, waarschijnlijk, te Utrecht geschilderd en daarna vervoerd is. De andere voorstellingen op de deuren zijn: De Schenker, geknield voor zijn bidlezenaar, met zijn wapen op het dekkleed, en daaronder a.b. aan een gehecht, en 1579;. naast hem St. Bartholomeus, en achter hem de Aartsengel Michaël, die het monster vertreedt, en Maria met het kind Jezus op de wolken enz. - Te Berlijn, zag ik slechts ééne schilderij van hem, Maria en Joseph; nevens hen acht jonge en oude Herders, die het pasgeboren Kind aanbidden, onder een gewelf, met een uitzigt op een landschap; h. 2 vt. 4 dm., br. 3 vt. 6 dm. - Onder de uitgebreide werken, door hem vervaardigd, behooren ook De twaalf Sibyllen, zeer kunstig in hare karakters geordonnanceerd en onder edele vormen voorgesteld, die door phillippus galle zijn gegraveerd, in fo. - Tot de voorname portretten, door hem geschilderd, die in de Nederlandsche geschiedenis voorkomen, behoort dat van Jacob Muys van Holy, uit de Ridderschap van Dordrecht, gedeputeerde in de Groote Vergadering onder den Hertog van Alva, dat zeer fraai schijnt te zijn, af te leiden uit de gravure van samuel van hoogstraeten, welke prent voorkomt in M. Balen, Beschryving van Dordrecht, I, bl. 124, in 4o. - De afbeelding van dezen montfoort wordt gevonden in de reeks van Schildersportretten, derde uitgave, van hendrik hondius, met de verzen van Lampsonius. - Dat in Van Mander in 8o. is daarnaar genomen.
| |
[Montfoort. (Pieter Gerritsz.)]
MONTFOORT. (Pieter Gerritsz.) Van Mander spreekt met nadruk van dezen kunstenaar in het Leven van michiel janszen miereveld, als diens leerling, die te Delft werd geboren; ‘oud omtrent 25 jaren (1604), die by michiel op zyn 17. jaar kwam, en maar een half jaar leerde; deeze bezit een geest die tot verwondering strekt, zynde ook zeer haauwlettend in de kunst en uitnemend wel schilderende, schoon hy die enkel uit liefhebberij en niet om gewin oefent.’ - Zou deze kunstenaar niet verwant zijn aan den beroemden anthonis van montfoort, - Zie aldaar. - daar hij een broeder Jan, te Delft had wonen? - Waarom zijn toch zulke duidelijke aanwijzingen door Immerzeel en anderen overgeslagen? - Het voegt een geschiedschrijver niet, om naar eigen opvatting alleen de waarde der kunstenaars te bepalen.
| |
[Montfort, (....)]
MONTFORT, (....) van Brussel, is een nog levend kunstenaar, zegt Nagler, (1840), die in zijn vaderland de kunst geleerd heeft, daarna Parijs bezocht, en vervolgens naar de Levant ging, waar hij eenigen tijd schetsen en teekeningen voor zijne schilderijen verzamelde. Verscheiden zijner stukken herinneren aan de landstreken en bewoners dier gewesten.
| |
[Montfort (Jean de)]
MONTFORT (Jean de) was een der voornaamste stempelsnijders en metaalgieters der XVII. eeuw, zijnde hij van 1595 tot 1649 te Brussel werkzaam geweest. In de St. Gudule-kerk, aldaar, ziet men Een koper vergulden Leeuw, het Praalgraf der Hertogen van Brabant, Jan II en Anthonie van Bourgondië, versieren, en die door jean de monfort, in 1610, gegoten is. Zie Messager des Sciences etc., Gand, 1858, p. 411. - Bij Van Loon, Beschryving der Ned. Hist. Penningen, II., bl. 154, vindt men een Huwelijks-penning, door hem in 1623 vervaardigd, voorstellende de afbeelding van Karel Alexander van Croy enz., en op bl. 188, een Idem, in 1629 gemaakt, van Joachim Aarssens, Abt van St. Pieter, te Gent, eerste stickter van de kerk dier Abdij, ten tijde van Karel den Kale, die op de keerzijde wordt vertoond.
| |
[Montmorancy (B.)]
MONTMORANCY (B.) is een portretschilder geweest, die in het midden der vorige eeuw bloeide en van wien ik nergens eenige melding vond gemaakt. Hij werd mij bekend door het portret van Mr. Johan Pieter Recxstoot, Raadpensionaris van Zeeland, door hem, in 1742, geschilderd, naar welke schilderij
| |
| |
h. pothoven de teekening maakte, waarnaar j. houbraken de gravure vervaardigd heeft voor de Bijprenten van Wagenaar's Vaderlandsche Historie. - Of hij een Nederlander is geweest, kan ik niet beslissen; evenwel geef ik hem hier eene plaats, totdat nadere bescheiden dit zullen bevestigen of weêrleggen.
| |
[Mooninx. (Cornelis)]
MOONINX. (Cornelis) Houbraken geeft dezen naam goed op, doch zonder voornaam, en Immerzeel noemt hem monix. - Fiorillo en Nagler hebben mede een fout begaan, door hem monnix te schrijven, en hem te 's Hertogenbosch te doen geboren worden, zonder Houbraken te weêrleggen, die zegt, dat hij te 's Gravenhage geboren werd; ook zij geven zijn voornaam niet op. - De door mij vermelde mooninx is dezelfde persoon, en zoo heeft hij zijn naam ook geschreven, gelijk die voorkomt in het Gildeboek der Haagsche Confrerie van Pictura, in 1656, te 's Gravenhage, opgerigt, door zeven-en-veertig aldaar wonende kunstenaars, daar hij, volgens P. Terwesten, Ms., bij tegenwoordig is geweest, en die ook verzekert, dat hij te 's Hage, in 1606, geboren, en, na zijne terugkomst van Rome, in 1686, of 1687, overleden is, alsmede dat hij een broeder pieter gehad heeft, die hier volgt.
| |
[Mooninx, (Pieter)]
MOONINX, (Pieter) geboren te 's Gravenhage, broeder van den reeds gemelden cornelis mooninx, is in de levensberigten der kunstenaars niet bekend. P. Terwesten, Ms., meldt, dat de naam van mooninx, door gerard hoet, den Jonge, op zijne lijst der overgeslagen kunstenaars door Van Gool, voorkomt, hoewel hij geen voornaam opgeeft, en altijd een ander bedoeld heeft, dewijl cornelis mooninx bij Houbraken vermeld is, zoodat, volgens Terwesten, deze de bedoelde pieter moet zijn. Hij wordt als landschap en gebouwenschilder van den Paus opgegeven, en heeft, waarschijnlijk, met zijn broeder te Rome gewoond, waar hij, na het vertrek van cornelis naar 's Hage, welligt in dienst van den Paus gebleven, en ook aldaar gestorven is. Hierdoor moet, wat men dienaangaande bij andere auteurs leest, op onzen pieter doelen. - Van zijn schilderwerk is tot nog toe bij ons niets voorgekomen, en dit moet dus, met dat van zijn brooder, te Rome aanwezig zijn. Slechts ééne teekening door hem, vond ik vermeld in den Catalogus van C. Buys, Amsterdam, 1828, bl. 16: Een Boer met een dansenden hond, door p. moniks. - Hij was gelijktijdig met zijn broeder, in 1656, medeoprigter der Haagsche Confrerie van Pictura. - Het zou mij niet verwonderen, dat de fraaije teekening, De Overblijfselen van een Tempel enz., in den Catalogus, op j. moniks vermeld, ook aan onzen pieter moet worden toegekend, daar welligt de p. met een j. (dat zoo ligt met oud schrift gebeurt) verward is, en te meer nog, dewijl de eerstgenoemde onderwerpen van geheel anderen aard zijn.
| |
[Moons, (E.)]
MOONS, (E.) historieschilder, te Antwerpen, en een kunstenaar onzer eeuw, zegt Nagler, die met bijval vermeld wordt; echter is het onzeker, of het niet de volgende persoon, of welligt een zoon van hem moet wezen.
| |
[Moons (Gaspar Melchior)]
MOONS (Gaspar Melchior) vond ik, als beeldsnijder, onder de hoofdmannen van St. Lucas-Gild, te Antwerpen, op het jaar 1736, in het Jaerboek der Gilde van St. Lucas enz. Antwerpen, 1855, bl. 232, vermeld.
| |
[Moons, of Moens, (Louis Adrien François)]
MOONS, of MOENS, (Louis Adrien François) wiens levensloop en voornaamste werken als historie- en portretschilder, door Immerzeel, naar waarde zijn beschreven. Kort na het sluiten van diens Werk, is hij, den 25. September, 1844, in zijne geboortestad, Antwerpen, overleden. - Zie verder over hem den Antwerpschen Précurseur van 2 October, 1845. - Zijn Portret vindt men in de bekende Collection de Portraits des Artistes etc. van j.j. eeckhout, in fo. - Het is meer dan waarschijnlijk, dat hij tot de Familie Moens behoort, want ook deze naam is eigentlijk Moons. - Zie op MOENS. (Gaspar)
| |
| |
| |
[Moor. (Karel de)]
MOOR. (Karel de) Bij het artikel, door Immerzeel gegeven, voeg ik nog eene Genealogie van zijn geslacht, waarin de noodige ophelderingen omtrent hem en zijn zoon, voorkomen. ‘Karel de Moor, gehuwd met Anna de Vineron, liet twee kinderen na: 1.) Gerard de Moor, gehuwd, doch zonder kinderen overleden. 2.) Karel de Moor, gehuwd met Anneke Robbaerts, laat na drie kinderen: 1) Maria de Moor, gehuwd met Jeremias Le Febre; 2) Jan Baptist de Moor, gehuwd, laat na één kind; 3) Karel de Moor, geboren te Leyden, in 1624, trouwt Magdalena de Ridder, dochter van Jaques de Ridder, schipper op Zeeland, en van Anna Sasier, of Casier. Hij was een schrijnwerker te Leyden; had uit dat huwelijk tien kinderen, van welke er zeven jong overleden zijn. Uit dit huwelijk is gesproten de schilder karel de moor, die tweemalen is gehuwd geweest: 1. met Hildegonda de Wael; 2. met Johanna Louisa Molenschot. Uit het eerste huwelijk had die schilder zes kinderen, te weten: 1. Anna Magdalena; 2. karel isaak; 3. Maria Magdalena; 4. Magdalena Hildegonda; 5. Sara; 6. Magdalena. En uit zijn tweede huweli]k Anna de Moor, gehuwd met Jan van Soest.’ Zie De Navorscher, V. bl. 317. - Hij heeft ook geëtst, als: Het portret van johannes a goyen, naar eene schilderij, die in de verzameling van Van der Marck, te Leyden, 1773, aanwezig was. - Idem denzelven Natione Batavus etc. c. de moor. gr. 4o. - g. dow Pictor Lugd. Batav., borstbeeld in ovaal; g. schalken delin., fraai geëtst, en wordt door sommigen aan de moor toegekend; h. 6 dm. 1 str., br. 4 dm. 7 str. Par. - franciscus a mieris; in 4o.; zeldzaam. - Eene Dame, die aan eene tafel een brief zit te schrijven; carel de moor p. et fecit; in den trant van zwarte kunst; in 4o. - De H. Magdalena; niet beteekend. Dit blad wordt onder de werken van de moor gevoegd. - Een rookende Jongman, ten halven lijve, naar schalken; op den eersten, onafgewerkten druk, staat c.d.m.g.s. pinx.; op den afgewerkten c.d.m. fecit acc. de. - Buste van een Jongman, drie-vierde links gewend, met een gevederden hoed op; ter halver hoogte van het ovaal staat c.d.m. - Buste eener Vrouw, drie-vierde links gewend; regts, boven, de letters c.d.m., en links dezelfde letters averegts. Zie Nagler. - Op de Kunstverkooping van den Graaf Van Fries waren 14 stuks; of zij allen echt waren, weet ik niet. - In het Museum van Prenten, te Amsterdam, berust de volledigste verzameling zijner etsen. - Het groote Portret van den bekenden Do. Salomon van Til, te Dordrecht, door hem pinx., en door p. van gunst sculp., is door carolus de moor aan Johannes de Witt, Secretaris van Dordrecht, opgedragen. (1690). - Zijn Portret, door hem-zelven geschilderd, was in de Verzameling van j. van der marck, te Leyden, 1773, onder Nr. 430 van den Catalogus, aldus vermeld: ‘In dit stuk heeft de overvlieger in de schilderkunst zich-zelven verbeeld, levensgroot, hebbende eene Medailje in de hand.’ - Hiernaar is door Houbraken het Portret gegraveerd, dat in het Werk van Van Gool voorkomt. Of dit nu hetzelfde is, dat in de Galerij, te Florence, gevonden wordt, kan ik niet beslissen. Nog bezit ik een Idem, in mezzo-tinto, c. de moor pinxit. aet. 22, j. de groot Fe., in 4o. - Een eigenhandige brief, die in bezit was van A. van der Willigen, onze bekende Auteur, is onderteekend carolo de moor.
| |
[Moor (Karel Isaak de)]
MOOR (Karel Isaak de) was de zoon van karel de moor, en van Hildegonda de Wael. - Zie zijne Genealogie, op zijn Vader. - Hij is in de kunstwereld bijna onbekend en toch een bekwaam portretschilder geweest, zooals het Portret van den beroemden B.S. Albinus, door j. houbraken zoo fraai gegraveerd in fo., getuigt. Daaronder staat car. de moor Car. Fil. - Het schrjnt, dat hij ook geëtst heeft, zegt Nagler, want in Frenzel's beschrijving van het Prentkabinet des graven Von Sternberg-Manderscheid, vindt men twee bladen, waarschijn- | |
| |
lijk, door den Jongen de moor (als zeer van die zijns vaders etsen verschillende) vervaardigd, als: Buste, half-figuur, van een Meisje met ontbloote borst, houdende in de linkerhand een geldstuk; onder aan, in den rand der plaat, staat met oud schrift geschreven: j. baker pinx. c.d. moor, C. Fil. fec. in aqua forti; zij is in eigendomlijken trant geëtst, en met de drooge naald afgewerkt; h. 6 dm. 8 str., br. 5 dm. 8 str. Par. - Een Kwakzalver; half-figuur; hij houdt met de linkerhand den regterarm aan den mond; idem, als boven; niet beteekend; beide bladen zijn zeer zeldzaam. Deze twee etsen worden door Nagler in zijn nieuw Werk Die Monogrammisten u.s.w., Munchen, 1858, herhaald op de moor, den Jonge, zoodat het geschrevene op die prenten dus gezag bekomen heeft. Doch in het Prent-Museum, te Amsterdam, worden de beide exemplaren bewaard, waarop met eene oude hand geschreven is n. six fec. - Zie aldaar. - Dit verkrijgt meer gezag, omdat men van dezen weet, dat hij geëtst heeft. - Nog zegt Nagler, in zijn laatstgenoemd Werk, dat hij langen tijd te Parijs zou hebben gearbeid, en noemt Een Titelblad voor het Werk Traduction de Perse et de Juvenal, par Père Tarleton; Paris, 1737, als door hem geëtst, doch alleen beteekend c.; dus niet zeker. - Zijn Portret was in de Kunstverzameling van J. van der Marck, te Leyden, onder Nr. 431 van den Catalogus, aldus beschreven: ‘k.j. de moor, zoon van karel de moor, Ridder, Portret- en modern Kabinetschilder, geboren te Leyden. Dit stuk is een borststuk, door den Ridder gedoodverft; zeer natuurlyk en fraai, op doek, h. 17½ br. 14½ dm. Rhynl.’ Hieruit blijkt, dewijl de genoemde Verzamelaar hem heeft gekend, dat hij de schilder was. - Van Gool, die in het II. deel, blz. 434, hem als zoodanig gedenkt, met het oogmerk, om zijn levensberigt later op te nemen, heeft daaraan geen gevolg kunnen geven, dewijl hem de noodige berigten voor die biographie geweigerd zijn.
| |
[Moorrees, (Mr. Christiaan Willem)]
MOORREES, (Mr. Christiaan Willem) Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, Kommandeur der Orde van de Eikenkroon, en Griffier der Staten van Utrecht, werd, den 5. Junij, 1801, te Nijmegen geboren, en vervolgens voor de Balie opgeleid. Hij genoot tevens onderwijs in de Kunst door den Heer h.f. wiertz, aldaar. Te Amersfoort gevestigd zijnde, heeft hij, nog vóór zijn vertrek naar Utrechts Hoogeschool, alleen gedurende het jaar 1817, onderwijs van den aldaar woonachtigen kunstenaar jordanus hoorn gehad, en sedert dien tijd, tot heden, enkel door eigen oefening de kunst voor uitspanning gekweekt. Zijn geliefkoosd vak heeft zich bijna uitsluitend tot dat van paarden-schilderen bepaald, waarin hij dan ook bijzonder, zoo door juiste teekening, als door kennis van het karakter van ruiter en landman, uitmunt. - Het ligt in den aard der zaak, dat de Heer moorrees slechts zijne snipperuren daaraan kan wijden; maar het zijn dan ook deze, die hem als verpoozing van de veel omvattende werkzaamheden, aan zijne betrekking verbonden, een waar genot bezorgen. Langs dien weg heeft hij een aantal studiën naar de natuur, en veel compositiën, zoowel het krijgs- als landmansleven betreffende, vervaardigd. Zijne schilderijen zijn van kleinen omvang, met smaak gekozen, met beduidende voorvallen bezield, goed geteekend, uitvoerig en malsch van penseelsbehandeling, en, als werk van een beminnaar der Beeldende Kunsten, de beschouwing overwaardig; echter heeft hij, als overtuigd van de onvolkomenheid van zijn arbeid, nimmer iets tentoongesteld. - De Heer moorrees, die vlug en gemaklijk teekent, voert ook, met zeer gelukkig gevolg, de etsnaald, en heeft, sedert het begin zijner proefneming, in 1857, daarvan reeds de beste uitkomsten verkregen, welke hij met onophoudelijke zorg en ijver steeds voortzet, en waardoor hij, van lieverlede, eene aanzienlijke hoogte en de meest-gewenschte volkomenheid in zijne voortbrengselen verkrijgen zal. Ik ben in de
| |
| |
gelegenheid, zijne etsen, welke ik van den Heer moorrees voor mijn Atlas ten geschenke heb ontvangen, hier te beschrijven; ze zijn, naar zijne eigen ontworpen teekeningen, vervaardigd, en dragen, in den volsten zin, het kenmerk van ware verdienste, waaronder vooral zijne paarden wel tot de fraaije en zeldzame etswerken van onzen tijd behooren. Zij zijn alle met w.m., doch de twee stuks liggende hondjes, alleen met m. beteekend. Vijf studiehoofden: Een kindje; een Idem, met een muts op; een Meisje; een Man, met eene kraag om; een Idem, met een helm op; en, een Idem, met een hoed met veeren; eene proefplaat, waarop vijf verschillende inbijtingen genomen zijn; genummerd 1-5; h. 92, br. 71 str. Ned. - Een Krijgsman, met borstharnas, zittende bij eene tafel, waarop hij met de regterhand leunt, houdende in de linker een pallas; h. 155, br. 112 str., mislukte prent, waarop slechts twee proeven getrokken zijn, even als van de volgende, zijnde Dezelfde voorstelling, doch alleen dijstuk, en geheel geharnast; h. 97, br. 84 str. - Een zittend gebaarde Grijsaard houdt een naakt kindje met zijn linkerarm omvat, terwijl hij een voor hem staanden jongeling, de regterhand op den schouder legt, en in een vermanend onderhoud schijnt te zijn; vooraan een hondenkop, waarvan het vervolg, als ook van de figuren, niet is aangeduid; h. 133, br. 88 str. - Een Heer, met een schotsche broek aan, en een rotting onder den arm, beziet een voorwerp, dat een nevens hem staande Jood hem aangeboden heeft; h. 88, br. 42 str.; mislukt, als boven. - Hetzelfde onderwerp, vergroot; h. 99, br. 84 str. - Op een leuning, aan een waterkant, zit een Jongen, met een pet op, waarbij een andere staat, die met zijn linker-elleboog er op rust; h. 122, br. 77 str.; de 1. staat, de lucht wit; de 2. de lucht bewerkt, en schepen op het water. - Voor eene vervallen Boerenwoning zit eene oude vrouw te spinnen, waarbij eene vrouw, met haar zuigeling op den arm, en een meisje in den doorgang staat; een jager, met zijn hond, op den voorgrond, zijn pijp in eene tonderdoos aanstekende enz.; h. 169, br. 139 str. - Bij eene houten pomp, staat eene Vrouw met een emmer, voorts eene geknielde vrouw bezig bij een pot; op een hoogen muur zit eene kat enz.; h. 88, br. 69 str. - Eene Vrouw, met een bos hout onder haar arm, en een kind aan de regterhand, gaande in een landschap; h. 78, br. 42 str. - In een Landschap, bij eene Boerewoning, liggen eenige vrouwen, aan eene beek, linnen te spoelen; een vlonder, met leuning, geleidt naar den voorgrond; in de lucht beteekend, te Beek; h. 134, br. 149 str. - Bij een muur ligt een Engelsch hondje, regts gewend, rustende met den kop op de regter-voorpooten; h. 83, br. 95 str. - Hetzelfde Hondje, als boven, enz. links gewend, rustende met den kop op de beide voorpooten; h. 77, br. 88 str. - Een zittende Hond aan een ketting, bij een hondenhok; hij is regts en de kop naar voor gewend; h. 78, br. 65 str. - Twee oud-hollandsche geborstharnaste Ruiters, te paard, staande op eene hoogte, als in den wind; zij schijnen naar de linkerzijde eene verkenning te doen; in het verschiet eene stad enz.; h. 107, br. 151 str. - Een Trekpaard, met haam, hoofdstel mét bel enz., links gewend, staat, bij een vervallen huis, aan een voêrbak te eten; daarbij een man, die tegen een hond schijnt te spreken; verder een omliggende emmer; op den tweeden grond eene rivier en verder verschiet; h. 128, br. 155 str. - Een Paard met halster staat, regts gewend, voor eene open staldeur; voor de deur, een etende haan en eene hen; verder in den muur eene duiventil, waarop eene duif staat, en naast haar nog twee duiven enz.; h. 129, br. 160 str. - In eene weide, op den tweeden grond, twee spelende Paarden, waarnaar een staand paard, regts gewend, op een heuvelachtigen grond, met door den wind golvende staart en manen, uitziet; h. 133, br. 150 str. - In een Geldersch landschap, rijdt een
| |
| |
paard, met beladen kar, regts van eene brug af; op de kar zit eene vrouw, met een mand op haar schoot; links, daar nevens, gaat een man, met een zweep in de hand, en regts een hond; in het verschiet de rivier de Rijn en eene stad; h. 161, br. 198 str. - Een Paard, regts gewend, pas van een ontladen kar, die er achter staat, losgespannen, wordt door een kleinen jongen geleid, die tevens met zijn dartel hondje speelt; achter een muur met een beer, ziet men het dak van een schuur, op wier nok een ooijevaar, op zijn nest, staat; bij de kar twee boomen, verder twee kippen en een haan, op den voorgrond; h. 184, br. 245 str. - Een heiachtig Landschap; op een heuvel bij den voorgrond een groote boom; op den tweeden grond is, bij houtgewas, het dak van een woning te zien; eerste staat. Bij den tweeden, is een bergachtig verschiet gevoegd; h. 125, br. 163 str. - De Heer moorees is, in 1824, in den echt getreden met Jonkvrouw W.J.A.J. Barones van Broeckhuisen, uit een oud-adelijk uitgestorven Geldersch geslacht, en bekleedde toen het ambt van Griffier bij de Regtbank te Amersfoort. Hij trok, in 1830, als 1. Luitenant bij het 5. Bataljon Utrechtsche Schutterij, mede te velde. Na het eindigen van dien veldtogt teruggekeerd, werd hij, in 1846, door de Staten dezer Provincie tot hunnen Griffier benoemd, en heeft zich sedert te Utrecht gevestigd. - In zijne Kunstverzameling bevindt zich een getal van ongeveer 150 stuks fraaije gravuren naar philip en pieter wouwerman, welke men, dus vereenigd, eene zeldzaamheid noemen mag.
| |
[Moortal, of Moortel. (Jan) Zie Mortel, (Jan) bij Immerzeel.]
MOORTAL, of MOORTEL. (Jan) Zie MORTEL, (Jan) bij Immerzeel.
| |
[Moortele (Gheerolf van den)]
MOORTELE (Gheerolf van den) vond ik als een kunstschilder, die, in de tweede helft der XV. eeuw, in Vlaanderen bloeide. In de Schepenen-Registers der Stad Gent komt hij menigmaal voor, als: op den 28. Augustus, 1461, wegens een Altaarstuk door hem en lieven van den bossche fs. Triestrams, voor de kerkmeesters van St. Christoffel, in de Parochiekerk van Everghem, gemaakt. Zie Messager des Sciences, etc. Gand, 1859. p. 195.
| |
[Mooy. (Cornelis de)]
MOOY. (Cornelis de) Van dezen kunstenaar vond ik, onder Nr. 57 van den Catalogus der Kunstverzameling van Mevrouw Hogguer, te Amsterdam, aldaar verkocht in 1817: ‘Een kabbelend water, aan een hoofd, gestoffeerd met zeilende oorlog- en andere schepen. In het graauw;’ h. 13, br. 15 dm. Amst. Zulk soort vindt men ook van den Ouden willem van de velde, en van anderen, en schijnt dit het eerste studiewerk te zijn van hen, die zich op het naauwkeurig afbeelden van schepen toeleggen. Het paneel is wit, en alles, als met de pen, keurig geteekend. - In de Vestibule van het Huis met de Hoofden, te Amsterdam, ziet men kapitale stukken, in dien trant bewerkt. Men vindt hem bij Van Eynden en Van der Willigen reeds vermeld.
| |
[Morck (...)]
MORCK (...) In den Catalogus van C.H. Schultz, verkocht te Amsterdam, in 1826, komt, onder Nr. 338, voor: ‘Bij eenige Vruchten ziet men een Sperwer en eene Duif, door morck.’ Méér heb ik op dezen naam niet aangetroffen.
| |
[More (P. de)]
MORE (P. de) was een graveur, die met robert muys verscheiden prenten heeft gesneden voor Prof. Sandifort's Museum Anatomicum Academiae Lugd. Bat., 1793, 2 vol. fo.
| |
[Moreels. (Jacob) Zie op Morel, of Marrel. (Jacob)]
MOREELS. (Jacob) Zie op MOREL, of MARREL. (Jacob)
| |
[Moreelse. (Paulus)]
MOREELSE. (Paulus) Dezen beroemden portretschilder en bouwmeester vindt men bij Immerzeel geboekt. Ik heb, door onophoudelijke nasporingen in veel autentieke stukken, een aantal leden van het geslacht Moreelse gevonden, en ook, wie zijne ouders geweest zijn, als voorkomende in een Transportbrief, in het Hypotheken-Archief, te Utrecht, voorhanden, van 7 Maart, 1594, luidende: ‘Marten Moreelse ende Cornelia syn huysfrou, ende Frederick Cornelisz van Beeck, ende
| |
| |
Henrick Gysbertsz., als voechden ende mombers over Pauwels ende Jan, zoonen van Jan Moreelse, ende hebben in die qualiteyt gerenuncieert ten behoeve van Jan Willemsz. ende Ryckgen zyn huysfrou, te voren weduwe van Jan Moreelse van alle goets, erfrente ende versterfenisse, als haerlieden aengecomen ende aenbestorven is, overmits doode ende overlyden van Jan Moreelse ende Jannichgen Maertens dochter, haerl. vader ende moeder enz.’ - In een vroegeren Transportbrief, van 8 Mei, 1582, vind ik vermeld: ‘Jan Moreelsz. borger t' Utrecht, als man ende voocht van zyn huysfrou, daer hy etc. transporteerde enz. Conraed Meynsz. etc. die alinge huysinge ende hofstede in de Hooch Massegast etc. stellende voor de vryinge der voors. huysinge, de beterschap van de huysinge, daer de comparant inne woont, genaempt den Aep, enz.’ - Dit huis de Aap, vond ik in een Idem brief van 7 Maart, 1594, en in een Idem van 15 Maart, deszelfden jaars, aangeduid, als gelegen ‘in de Snippevlugt, daer den Aep wthanckt’ en verder, ‘de huysinge aen de westzyde van de Snippevlucht, genaemt de Aep.’ De Snippevlugt was eene straat, van de Stadhuisbrug af tot aan de Bezembrug, hebbende eene rei huizen aan den waterkant, die later weggebroken is, om het vaarwater voor het draaijen der schepen te vergrooten. Het huis de Aap moet echter nog in de daar bestaande rij huizen aanwezig zijn, welligt op den hoek der Massegast, dewijl er van eene bijgelegen hofstede, en het huis achter den Aap gelegen, gesproken wordt, dus in de rigting naar den Steenweg. - Het bedrijf van Jan was kuiper, zooals in een Transportbrief van 18 Augustus, 1578, vermeld staat: ‘Joffrou Cornelia, Dirc Ruysch weduwe, met haers voochts hant, transporteert Jan Moreelse, cuyper, ende zyn erfgenamen alle alsulcke jaerlyksche losrenten enz.’ - In een Protocol van den Notaris Zwaardekroon, te Utrecht, komt de naam zijner echtgenoot voor: ‘pauwels moreelse ende Antonia van Wyntershoven, echte lieden ende Marten Moreelse enz.’ terwijl zijn dood in het Register van Borgtogten, den 8. December, 1638, wordt vermeld: ‘Mr. Johannes Portengen, constitueert hem borg voor Antonia van Wyntershoven, weduwe van pauwels moreelse, in zijn leven raedt in de Vroedschap.’ - Hij heeft vijf kinderen, twee zonen en drie dochters, nagelaten, zoo als mij uit onderscheiden stukken is gebleken, onder anderen, uit een Transportbrief van 15 Augustus, 1651: ‘Mr. Johannes Portengen, advocaet, als man van Joffer Anna Moreelse ende als gemachticht van Mr. Hendrick Moreelse, professor etc., ende van Joffer Catharina ende Gysberta Moreelse t'samen erffgenamen van Benjamin Moreelse, haerlieder overleden broeder, ende met hem te samen kinderen van den Heer pauwels moreelse, raedt, ende Joffer Antonia van Wintershoven, enz.’ - Het eenige voorwerp van zijne bouwkunst, dat te Utrecht, tot op onzen tijd, bewaard is gebleven, was de St. Catharynepoort, geheel gebouwd in den stijl van dien tijd, zoo als vreedeman de vries ons de modellen daarvan in plaatdruk heeft nagelaten. Deze fraaije poort is men in 1845 beginnen te sloopen, en was in 1846 niet meer. Er komen van die poort wel kleine afbeeldingen in prent voor, doch ze zijn niet juist genoeg, om den nakomelingen een goed denkbeeld te geven van 's meesters bouwkundig talent. Om hierin te voorzien, heb ik, bij tijds, als Directeur der Academie van Bouwkunde, alhier, aan de Regering voorgesteld, eene Prijsvraag te doen uitgaan, teneinde eene juiste bouwkundige afbeelding er van te verkrijgen, dienende te gelijkertijd tot verdere oefening der leerlingen aan genoemde School, en welk voorstel met belangstelling werd goedgekeurd. Alzoo is er op eene ruime schaal vervaardigd: Een Platte grond; een Opstand van de Stadszijde, en een Idem van de Buitenzijde, van welke plannen er één met de zilveren, en één met de bronzen Medalje werd bekroond. Deze waarli]k kundig opgemeten en
| |
| |
fraai bewerkte teekeningen worden in het Stedelijk Museum, ten Stadhuize, bewaard, bij zoo vele anderen, als van de in 1853 gesloopte Wittevrouwen-poort, welke ik op gelijke wijze en met gelijke belooning, met zooveel andere merkwaardige Kunstvoorwerpen, in de stad aanwezig, heb laten vervaardigen. Deze wedstrijd is afgescheiden van die door het Rijk jaarlijks met Medaljes aangemoedigd wordt. - Onder de penseel-werken van moreelse, die gelukkig eene vaste bestemming verkregen, behooren vermeld te worden, die zich op het Stadhuis - thans Paleis - te Amsterdam, bevonden hebben, of aldaar in andere Stedelijke Gebouwen nog aanwezig zijn. In het van ouds genoemde vertrek der Schepenen-Extraordinaris, tegen over de vensters, is Eene schilderij (Nr. 104), bevattende de afbeelding van vier en twintig Schutters. ‘Naar mijn oordeel,’ zegt Jan van Dyk, Beschryving van het Stadhuis van Amsterdam enz. Ibid., 1790, in 8o., op bl. 139. ‘is 't van paulus moreelse, doch van zyn eerste tyd, maar dan zou het veel ouder moeten weezen als 't voorige (een idem van n. elias, in 1639 geschilderd), omdat dezelve reeds in 't jaar 1638 gestorven was.’ - Het kan wel zijn, dat de stukken, reeds vervaardigd vóór den bouw van het genoemde Stadhuis, bij de voltooijing daarin geplaatst zijn. - Verder zegt Van Dyk, op bl. 143: ‘Boven den ingang naar de kamer van de Diemermeer, hangt een Schutterstuk, Nr. 114, geschilderd door paulus moreelse, omtrent het jaar 1600, met zeven en twintig Schutters. Tegenover dit stuk is nog een, Nr. 117, van denzelven meester geschilderd, 1603, daarin zyn een en twintig personen.’ - Bij Jan Fokke, Beschrijving van het Stadhuis te Amsterdam, Ibid., 1808, in 8o., vind ik het eerstgemelde stuk niet vermeld, en onder Nr. 26, op bl. 56, een Schoorsteenstuk van moreelse, dat in de kleine Krijgsraadkamer aanwezig is, waarin ‘eenige Opper- en Onderofficieren zijn afgebeeld.’ - Van Dyk meldt verder, dat er nog twee stukken in de Kolveniers-Doelen, boven den ingang van de zaal, aanwezig zijn, waarop zijn naam geschreven staat, en die tot bewijs strekken, dat de op het Stadhuis aanwezige van denzelfden maker zijn. Hoe het zij, het komt mij voor, dat zich moreelse, toen hij al die stukken schilderde, lang in Amsterdam moet hebben opgehouden, en alzoo in die stad zijn eerste loopbaan in het uitoefenen der kunst begonnen is. - In het Museum-Boymans, te Rotterdam, berusten zes stuks Portretten, waaronder dat van Johan van Oldenbarneveld; - Twee Herderinnen, zijn geliefdkoosd onderwerp; - de H. Maagd met het kind Jezus, - en, Jozef en Maria, met het kind Jezus. - De Verzamelaar, als te Utrecht wonende, was daardoor in de gelegenheid, veel van het penseelwerk van moreelse te kunnen bekomen. - In buitenlandsche Kunstgalerijen komt weinig van zijn werk voor; alleen zag ik te Berlijn een levensgroot portret, borststuk van Eene jeugdige Vrouw, in het zwart gekleed, met witte muts en halskraag; in de regterhand een zwarte vederbos houdende; moreelse pinx. 1626. Dit stuk is fijn van kleur en fiks geschilderd. - Descamps, in zijne Voyage pittoresque etc., p. 117, zegt, dat in de St. Catharina-kerk, te Mechelen, een Altaarstuk, De Aanbidding der Wijzen voorstellende, aanwezig is, dat, vóór het schoongemaakt werd, een zeer schoon stuk was, doch daarna verdonkerd en moeilijk meer te onderscheiden is. - Bij Immerzeel, werd reeds vermeld zijn meesterstuk, afkomstig van den R.K. pastoor Ocke, te Leyden, thans in 's Rijks-Museum, te Amsterdam. Hiernaar heeft j.a. dawaille eene fraaije lithographie vervaardigd. - Ik voeg er nog bij, dat ik op dezen oogenblik (1860) eene idem schilderij, nagenoeg op dezelfde wijze voorgesteld, onder handen heb, om schoon te maken, waarop zijn naam en het jaarmerk 1625 staat. Dit stuk is uitmuntend van kleur, doch niet zoo bevallig en van zulk eene malsche penseelsbehandeling, als de eerstgenoemde
| |
| |
Herderin zijn. - Hoe dergelijke onderwerpen, als het voornaamste van zijn penseel, in zijn tijd reeds geacht werden, blijkt hieruit, dat Gedeputeerde Staten 's Lands van Utrecht, bij Resolutie van 6 April, 1627, ‘Een Herder en Herderin, gemaakt by Mr. paulus moreelse,’ aan Mev. de Princesse van Oranje, te 's Hage, ten geschenke hebben aangeboden. Zie daarover op POELENBURG. (Cornelis) - In den Catalogus eener Kunstverkooping, te Amsterdam, in 1738, gehouden, was, onder Nr. 93: ‘Een Venus, die uit hare borsten de melk op twee duiven spuit, door p. moreelse; h. 3 vt., br. 2 vt. 4 dm., en bragt ƒ58. op. - In het historiële vak heeft hij weinig nagelaten; echter bezit ik eene groote fraaije gravure, door j. saenredam, p. moreelse inv., voorstellende Een bad van Diana, waar de onkuische Nymph Dictinna voor haar wordt gebragt, in een landschap, zeer goed geteekend en geordonnanceerd. - Le Comte, II, blz. 604, stelt hem ook op de lijst der plaatsnijders, onder de schilders, die veel stukken van verscheiden meesters gesneden hebben. Doch dit schijnt eene vergissing te zijn. Wel worden er twee houtsneden van zijne hand genoemd, als: Lucretia van een stoel zich den doodsteek gevende, valt in het bijzijn eener oude vrouw; p. moreelse in. 1612; h. 9 dm. 7 str., br. 12 dm. 2 str. Par.; zwart en wit, met drie platen gedrukt. - Amor, tusschen twee jonge vrouwen, in antiek costuum, die ze dansende bij de handen onwoert; p. moreelse 1612; nagenoeg de weêrgâ, en beiden zeer zeldzaam; zwart en wit, met twee platen gedrukt; doch hier staat niet bij fecit. - Zijn Portret, door hem-zelven geschilderd, levensgroot, dijstuk, vertoonende een blad papier, een meesterstuk van kunst, berust bij den Heer J. Baron van Heeckeren van Brandsenburg, op zijn buitenverblijf, aan de Cingelvaart, te Utrecht. Ik voed de hoop, dat deze belangrijke afbeelding eenmaal in het Stedelijk Museum, aldaar, zal mogen overgaan. Het is naar dit portret, dat de gravure in de 8o.-uitgave van Van Mander genomen is. - Er schijnt nog een ander, minder bekend, te bestaan. In de Portretten-Catalogus van Frederik Muller komt, onder Nr. 3723, het volgende voor: ‘Borstbeeld, links, met zwaren baard, gepunte opstaande halskraag, en geborduurd kleed; in ovaal, zonder eenig randwerk en zonder naam des graveurs of eenige letter, waarschijnlijk, épreuve d'artiste van eene onafgewerkte plaat, daar het overige duidelijk te kennen geeft, dat er randwerk om behoort; in 4o., fraaije gravure.’
| |
[Moreelse. (Pieter)]
MOREELSE. (Pieter) ‘Een oud deftig Heer en eene Dame, in rijke kleeding, en Twee deftige Personen met potlood geteekend’, waren, op dien naam, onder Nr. 188 en 392 van den Catalogus van Verstolk van Soelen, Amsterdam, 1847. - Nimmer is mij een pieter moreelse voorgekomen, en ik vraag of dit niet eens vergissing is, en het niet paulus zal moeten zijn?
| |
[Moreelse, (Willem)]
MOREELSE, (Willem) Deze kunstschilder behoort tot het geslacht van den beroemden paulus moreelse, zijnde mij dit gebleken uit een aantal autentieke stukken, die familie betreffende, onder anderen, uit eene Acte van 2 Februarij, 1653, voorkomende in het Protocol van den Notaris Houtman, te Utrecht, luidende: ‘Christo Del Corne, weduwenaer van Margareta de Milanen, vader ende voocht van zyn kint by haer verweckt, zynde deze Margareta erffgenaem van Anna de Milanen, huysfrou van Octavo Del Ponte, haer oude moeye etc. wilhelm moreelse, man van Geertruida de Milanen, zwager van Octave Del Corne enz.’ - Den 12. Augustus, 1667, was hij reeds overleden, want in een Register van de Momberkamer, mede te Utrecht, lees ik: ‘Geertruyt van Milaen, weduwe van willem moreelse, constschilder.’
| |
[Morel. (J. Vaarzon)]
MOREL. (J. Vaarzon) Op het berigt van Immerzeel moet ik doen volgen, dat hij, in 1854, te Gorinchem, is overleden.
| |
| |
| |
[Morel, of Marrel, (Jacob)]
MOREL, of MARREL, (Jacob) vind ik, bij Nagler, als jacob moreels, schilder van Utrecht vermeld, die een leerling van g. flegel, te Frankfort, was, en zijn meester in het schilderen van bloemen en vruchten overtrof. Hij huwde, te Frankfort, met de weduwe van merian, den Oude, en stierf, zegt hij, volgens Sandrart, in 1683, oud 55 jaren. Doch Hüsgen, daarentegen, geeft 1614 voor zijn geboorte- en 1685 voor zijn sterfjaar op; ook moet, waarschijnlijk, zijn geboortejaar vroeger gesteld worden, dewijl flegel in 1638 overleed. Ook zegt Hüsgen, dat die kunstenaar eigenlijk j. marrel heette, en men hem ten onregte soms moreels, mukel en morelli, van Venetië, noemt. - Al het aangevoerde is tamelijk onzeker, en ik zal, door autentieke stukken, aantoonen, dat hij jacob morel moet heeten; dat het juist andersom, en hij van Franfort was, en te Utrecht zijne studiën verder voltrok, zoo als Sandrart zegt, dat hij aldaar is gehuwd met Catharina Elect. Ziehier het afschrift van een Transportbrief, ten behoeve van hem, en zijne kinderen, als erfgenamen zijner overleden vrouw, gepasseerd: ‘Peter van Vollenhove, gemachticht van Beatrix Hendriksz., weduwe, ende boedelharster van Daniel Houwert, ende bekende, dat Beatrix Hendriks enz. schuldich was jacob morel, van Franckfort, Schilder, geprocreert by Catharina Elect, de somme van 800 gulden enz. In margine staat: Compareerde Abraham Agnes, Coopman alhier, gemachticht van jacob morel, Constschilder tot Francfort, als vader ende voocht van syn kinderen, verweckt by wylen Catharina Elect, ende bekende ontfangen te hebben deze 800 gulden, uyt handen van Frederick Elect, waerdyn van de Munte van de heeren Staten dezer Provintie. Actum 31 Augustus, 1666.’ Transportbrief, 21 Januarij, 1652, in het Hypotheken-Archief, te Utrecht. - Verder moet ik er nog bijvoegen, dat bij Sandrart goen woord van een huwelijk van morel wordt gevonden, en dat, bovendien, de vrouw van merian, den Oude, eene dochter was van den graveur th. de bry. - morel heeft een Werk nagelaten, onder den volgenden titel: Artiges und kunstreiches Reisebüchlein für die ankommende Jugend zu lehren, insonderheit für Mahler u.s.w. durch jacob marrel, Burger und Mahler, in Frankfort; Ao. 1661. - Ook heeft hij, op een groote vliegende Adelaar, het afbeeldsel van Keizer Leopold, met de zeven Keurvorsten, in medaljons geëtst; een gezigt op den Römerberg, er onder geplaatst, is door a. grav gegraveerd. Zie Nagler.
| |
[Morel. (Miquiel)]
MOREL. (Miquiel) In de Archiven van Rijssel, vindt men, in de oude graaflijke Rekenkamer der Hertogen van Bourgondië, op het jaar 1424-25, het volgende aangeteekend: ‘A miquiel morel, painctre, demourant en la ville de Lille, pour les étoffes et façons de XXVIII escuchons, tant grans comme petit, des armes de feu Jehan de Bavière, pour mettre sur la représentation de son corps et autour des dits grans torches et chierges, par accord faict à lui, LX sols. - A michiel morel, paintre à Lille, pour avoir paint hastivement VIIJ escus, pour aucuns de Mss. de l'Ordre de la Thoison d'or.’ Zie Le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne etc. Tom I, Seconde partie; Paris, 1849, in 8o., p. 201 en 262.
| |
[Morel. (Nicolaas)]
MOREL. (Nicolaas) In het berigt, door Immerzeel gegeven, wordt niet het jaar van zijn overlijden vermeld, dat, door Bryan-Stanley, op 1732, te Brussel, wordt gesteld. Anderen geven Antwerpen als zijne geboorteplaats op.
| |
[Morelli (Paul)]
MORELLI (Paul) is een-en-dezelfde persoon, als paul moreelse. - Zie aldaar.
| |
[Moris (R.)]
MORIS (R.) is reeds bij Immerzeel genoemd. Zijn werk is hoogst zeldzaam, en ik geef hier de beschrijving van de éénige, mij voorgekomen schilderij, die in de uitmuntende Verzameling was van Seger Tierens, Advokaat voor het Hof van Justitie, verkocht, te 's Hage, Julij, 1743, onder Nr. 166 van den Catalogus: ‘Een oud Mannetje, met een uil op de hand, door r. moris, voornaam Discipel van
| |
| |
g. schalken, zijnde vroeg gestorven, en daarom weinig bekend; h. 1 vt. 5/4; dm., br. 10¼ dm. ƒ75.’
| |
[Moritz, (Anna)]
MORITZ, (Anna) geb. reyerman. Deze kunstenares wordt als de echtgenoot van louis moritz, in diens levensberigt, door Immerzeel aangevoerd. Ik voeg hierbij, wat Van Eynden en Van der Willigen over haar berigten. Zij heeft zich, onder anderen, op verscheiden openbare Tentoonstellingen, als eene verdienstlijke schilderes van bloemen en vruchten doen kennen, zoo als de Lijsten der Amsterdamsche Tentoonstellingen, gehouden in 1813, 1814, 1816 en 1818 bevestigen. In 1817 werd haar, door de Maatschappij Feliae Meritis, plegtig een Eereprijs, wegens een bloem- en fruitstuk, aangeboden.
| |
[Moritz. (Louis)]
MORITZ. (Louis) Bij het door Immerzeel gegeven levensberigt van dezen hoogst-bekwamen kunstenaar, die toen nog ijverig werkzaam was, moet ik nog dat van zijn overlijden voegen, zooals het Handelsblad van 26 November, 1850, ons dit heeft meêgedeeld: ‘Amsterdam, den 22. November, 1850. Heden overleed alhier, de verdienstelijke historie- en portretschilder louis moritz, in den ouderdom van 77 jaren.’ - Deze mare drong ook in België door; want kort daarop, schreef de Heer J.L. Kesteloot, professor in de Geneeskunde, te Gent, als vriend van moritz, eene levensschets, die vooral belangrijk is wegens de vereering, onzen kunstenaar in België te beurt gevallen. - Zie verder den Konsten Letterbode, 1851, Nr. 1, bl. 2. - In de Kunstnalatenschap van den Heer J. Kleynenberg, verkocht te Leyden, in 1841, waren niet minder dan 23 Stuks Schilderijen van moritz penseel, meest voorwerpen uit het moderne leven, als Markten, Kermissen enz. - Van de door hem vervaardigde Portretten gaat dat van Professor C.W. de Roer uit, door l. portman fraai gegraveerd in fo. - Zijn voornaamste historie-tafereel, De Slag bij Nieuwpoort, dat te Nieuwpoort, ter herinnering van dit feit, wordt bewaard, is door c. normand in omtrek gegraveerd, in 8o. - Ook de Berouwhebbende Petrus is, in 1820, door den plaatsnijder forsell in koper gebragt, zijnde dit stuk destijds in het bezit van den Heer Oosthuizen, te 's Gravenhage. - Nagler meldt, dat een zijner marmeren beelden te Munchen aanwezig is. - In den Catalogus der Portretten van F. Muller, Amsterdam, 1853, vindt men een geteekend Portret van hem vermeld.
| |
[Moro, of Mor, (Antonis)]
MORO, of MOR, (Antonis) van Dashorst. Bij het artikel, door Immerzeel gegeven, voeg ik eenige verbeteringen en bijlagen, welke ik reeds in een levensberigt van antonis moro, in den Utrechtschen Volksalmanak voor 1848, meêdeelde. De vreemde auteurs hebben in verschillende dwalingen verkeerd, wegens het sterfjaar van moro; Fiorillo zegt, geboren 1512, overleden 1588; dus zou hij 76 jaren oud geworden zijn, dat niet zoo is, dewijl Van Mander, in zijn eigen Naschrift op zijn Werk (1604), nog schrijft: ‘antonis moro starf t' Antwerpen, oud 56 jaren, een jaer vóór de Fransche Furie.’ Die viel voor in 1582: dus is hij in 1581 overleden, en daarom wordt door Immerzeel zijn geboortejaar op 1525 gesteld. - Pilkington doet hem in 1512 geboren worden, en in 1568 sterven, en geeft hem alzoo een ouderdom van 56 jaren. Ik heb de meeste auteurs met die dwaling behebt gevonden, hetgeen bij de vreemden omtrent Nederlandsche personen legio is. Al het bovenstaande heb ik, in het belang der Kunstgeschiedenis vereffend, dewijl anders vele zaken, de geschiedenis zijner kunst betreffende, met zich-zelve in tegenspraak zouden zijn. Was moro in 1525 geboren, dan kon hij niet reeds jaren lang hofschilder van den kardinaal Granvelle, en daarna van Karel V. zijn geweest, door wien hij naar Portugal werd gezonden, in het begin van 1543, om het Portret van Prinses Catharina, dochter van den koning van Portugal, de bruid van zijn zoon Philips II. te vervaardigen, want dan zou
| |
| |
hij toen slechts den ouderdom van 18 jaren hebben gehad. Hier nu nog van afgetrokken zijn leertijd bij jan schoorl, zijn studietijd in Italië enz., en wat méér zegt, de begiftiging met een kanonikaat van Oudmunster, te Utrecht, aan zijn zoon philips moro, - Zie aldaar. - door zijnen invloed bij Philips II. reeds vóór 1559 verkregen, dan zal die misstelling duidelijk genoeg in het oog vallen. De slotsom nu is, dat hij, in 1512, te Utrecht, werd geboren, en in 1581, te Antwerpen, overleden is; dat Van Mander zijn sterfjaar juist heeft meêgedeeld; dat dit eveneens met zijn geboortejaar bij Fiorillo en Pilkington het geval is, en dat het jaar 1525, bij Immerzeel opgegeven, tot 1512 moet worden teruggebragt. - Ik zal hier, uit autentieke stukken, - Schepenbrieven in het Hypotheken-Archief, te Utrecht - meêdeelen, wat een bepaald licht over zijn levensloop verspreidt. De naam van antonis mor en Metgen zijn wijf, ontmoette ik voor het eerst in de Utrechtsche Registers, den 4. Januarij, 1554, bij gelegenheid, dat hij van zekeren Gysbert Damen, een huis in eigendom ontving, gelegen op den hoek van de Twijstraat, bij de Volderbrug, daar toen de Stad Keulen uithing. Vier jaren daarna, den 26. October, blijkt hij eene hofstede op zekeren Paul van Escheren te hebben getransporteerd, en was hij dus weêr persoonlijk te Utrecht. In 1559 vond ik hem weder in die stad aanwezig, blijkens eene aanteekening van Julij van dat jaar, en toen voor het eerst met den bijnaam Van Dashorst, in het Protocol van Oudmunster, waaruit blijkt, dat antonis met zijn zoon philips ter vergadering present was, teneinde te verzoeken, dat deze, studiorum causâ, naar Spanje vertrekken, en hem te dien einde de gewone onderstand verleend worden mogt, waarin men hem genoegen gaf, dummodo in Italiam non decedat - zoo hij zich slechts niet naar Itaië zou begeven. - Het was ook bij die gelegenheid, dat antonis, door de kapittelheeren aan eene kort te voren gedane belofte herinnerd werd. In 1564 komt hij weder in de volgende Acte voor: ‘anthonis mor van Dashorst gaf voor hem ende Joffrou Metgen, zyn huysfrou, daer hy enz., over, Peter Jansz. Stamproy ende Marigje, Gabrielsz. dochter zyner huysvrou, den eygendomsbrief van een huysinge, genaemt Cuelen, zoo hy dezelve van Gysbert Damen ontvangen bad, 4 January, 1554.’ - Zijne ouders worden niet genoemd. - In eene Acte van procuratie, van 1517, leeren wij zekeren Dirck Mor, te Utrecht, kennen, die magtig maakte Philips Mor, zijn broeder, en roelof pietersz, schilder, zijn zwager. Dat deze personen tot de maagschap van onzen antonis behoorden, mag naauwelijks worden betwijfeld, want deze Dirk, of een neef van hem, komt in 1555 voor als Dirk Mor van Dashorst, en in een Transportbrief van 1559, wordt antonis mede mor van dashorst genoemd, met welken toenaam, waarschijnlijk, naar eene Ridderhofstad, zijn zoon philips - Zie aldaar. - en ook zijne dochter Catharina, worden genoemd. Ik zou de meening durven opperen, dat Philips, broeder van Dirk, de vader van onzen antonis is geweest, dewijl hij wederkeerig zijn zoon den naam zijns vaders heeft gegeven, een gebruik, dat in dien tijd bijna een regel was. - Verder blijkt, dat antonis moro verwant is geweest aan den eveneens grooten kunstenaar blocklant, - Zie aldaar. - wiens broeder, Jan van Blocklant, de dochter of kleindochter van den bovengenoemden Dirk Mor in huwelijk had. Deze allen noemden zich Mor van Dashorst, denkelijk tot onderscheiding van eene andere familie mor, toen ter tijd te Utrecht bloeijende, die den bijnaam van Amersfoort droeg. Om der geschiedenis wil, voeg ik hier nog bij eene uiterste wilsbeschikking van zijne dochter, Catharina: ‘Op huyden compareerde Catharina, Mr. anthonis mor dochter, nagelaten weduwe van Johan Casetta, cranck te bedde liggende, ende heeft genomineert etc. Jonkheer Frederick Schenk van Touten- | |
| |
borch, Thomas Fredericz. van Breen ende Huyg van Enschede, om, na haren doot alle hare goederen, soo in dese als in andere quartieren gelegen, te regeren, redderen ende administreren, ende deselve oock in bewaerderhant te houden, ter tyt alsulcke saken ende swaricheden, als zy den voorn. geconstitueerdens geopenbaert ende te kennen gegeven heeft, ende oock andere onbekende affgedaen ende gesuivert sullen zyn, willende dat hare susters ende erffgenamen nyet eer haere goederen sullen genieten. Voorts wil zy comparante, dat die legaten by haer voor Huych van Enschede voors. opten 29 Juny verleden, gemaeckt, haer effect sullen sorteren, casserende oock hiermede alsulcke akte als zy comparante opten 19 July lestleden voor Ja. Claesz. van Leerdam gepasseert mach hebben enz. Aldus gedaen t'Utrecht ter woonplaetse van haer, comparante, 22 Juny 1589.’ Protocol van den Notaris Hamersfelt. - Het is deze dochter, van wie Van Mander het volgende zegt: ‘De Hertog van Alba op een zekeren tyd moro naar zyne kinderen vragende, antwoordde hy, dat hy eene dochter had, wier man zeer geleerd en bekwaam was, waarop de Hertog dezen het ontfangerschap van West-Vlaandre schonk, welk ampt hem jaarlyks veel geld opbragt, zulks hy, die somtyds te Brussel kwam, een deftigen staat en veele paarden hield.’ - Het is hier de plaats, om een kunstgewrocht van hem te vermelden, dat geheel Nederlandsch, en bepaaldelijk Utrechtsch is, namelijk, de afbeelding van twee kanonikken van den Dom te Utrecht, Cornelis van Horn en Antonis Taets van Amerongen, hetgeen door Fiorillo op moro wordt medegedeeld, en welk schilderstuk, in 1817, bij den Graaf von Brabeck, op Soder, bij Hildesheim, in diens Verzameling, berustte. Fiorillo verklaart, nooit schooner portretten van moro's werk te hebben gezien; zij hadden een diepen indruk op hem gemaakt. Zij zijn op één paneel, het hoofd van den eersten in profiel, dat van den anderen, drie-vierde gewend, zijnde twee bejaarde, goedhartige mannen, in priestergewaad, met palmtakken in de hand; - dus beêvaartgangers; - de wezenstrekken zijn niet gevormd in den stijl van dien tijd, maar zoo bijzonder natuurlijk, dat men, ze van nabij beschouwende, er door verbaasd wordt. De kunstbehandeling is eenig in hare soort, namelijk, alles met het kleine penseel uitvoerig behandeld. Onder deze afbeeldingen is eene open plaats, waarop geschilderd staat een rood kruis, met vier kleinere in de hoeken, - het Ridderteeken van het Heilige graf van Jerusalem, - en aan beide zijden de wapens der afgebeelde geestelijken. Het opschrift is: antonis mor fecit, 1544, en het onderschrift, dat door den tijd zeer heeft geleden, en hier en daar wat onleesbaar is, heeft Fiorillo, met veel moeite, afgeschreven, twijfelende echter aan de juistheid eeniger woorden, doch die door ons wel zijn te verstaan: Meester Cornelis van Horn, Doctor uet weest-vrieslant gheboren - Canonick in den dom thutrect was the - iherusalem in de heilichge stee - Domen screut mychte (toen men schrijven mogt) Vyfhondert en tuyntich (1520) so gy mocht hore - .... haer naemael den ewyghe Vree. - Herr Anthonis Taeff (Taets) von Ameronghen wel becant - gheboren van Vtrecht canonick in den Dom - is gheweest the iherusalem in dat heylich lant - The Romen seent Jacops ende al om endom.’ - Ik zie, dat dit stuk in 1859 nog aldaar aanwezig was, doch door den bezitter, den Graaf André van Stolberg, den 31. October, van dat jaar, te Hannover, in het openbaar, met de geheele Verzameling, bestaande uit 365 stuks schilderijen, verkocht is. - Verder vond ik nog het volgende vermeld: ‘Johan van Renesse, deken van St. Jan te Utrecht, maakt by testament van 12 September, 1618, aan het kapittel van St. Jan, twee schilderyen, beduydende d' Afneminge des Heeren van den cruyse, by Maria Magdalena, gedaen by Zal. anthonis mor; item De Begroetenisse van den Engel aen Maria.’ Zie Dodt,
| |
| |
Archief, II. bl. 78. - moro heeft ook het portret van zijn meester, den kanonik jan schoorl in 1558, geschilderd, met het volgende onderschrift: Addidit hic arti decus, huic ars ipsa decorum, Quo moriente mori est haec quoque visa sibi. Zie Rathgeber, in fo., S. 188. - Wederkeerig heeft schoorl het portret van moro vervaardigd, zoo als dit was in het Kabinet van Van der Marck, te Leyden, verkocht te Amsterdam, in 1773, onder Nr. 433 van den Catalogus: ‘anth. morus, Schilder van den Koning van Spanje. Dit is een borststuk, zynde de kunstenaar gekleed in een rok met bont, krachtig en fraai geschilderd door jan schorel, op paneel, rond formaat, over zyn diameter 22 dm.’ - In het koninklijk Museum, te Berlijn, zag ik drie door hem geschilderde portretten, waarvan er een bijzonder uitmunt, en onder Nr. 644 van den Catalogus aldus beschreven staat: ‘Een Canonnik op gevorderden leeftijd, waarschijnlijk jan schoorl’ enz. Ik was niet weinig verwonderd, dat de zoo kundige Dr. Waagen, Directeur dezer Galerij, dit hoofd voor dat van schoorl had kunnen aanzien, daar diens afbeelding immers genoeg bekend is, en er geen de minste overeenkomst meê heeft. Ik beschouwde het zeer van nabij, en wel om den open brief, met een adres er op geschreven, die de afgebeelde persoon in zijne hand heeft, te lezen, luidende: ‘Sy gegheven aen den Erentfesten discreten Cornelis Arendsz., Secretaris tot Delft,’ en dus niet schoorl, maar Mr. Cornelis Arentsz. van der Dussen, die, in 1550 Schepen en Secretaris der Stad Delft was. Zie Beschryving der Stad Delft enz.; Ibid., 1729, in fo., bl. 126. Deze teregtwijzing was noodig, dewijl verscheiden kunstlitteratoren, als Rathgheber en anderen, de beschrijving van dat portret door Dr. Waagen, te goeder trouw, hebben overgenomen. - Ik heb nog een dergelijken misslag ontdekt, betreffende het Portret van Hugo Grotius, in de van ouds bekende Galery van Orleans bewaard, opgegeven als door antonis moro geschilderd, en dat in prent voorkomt in het beroemde Plaatwerk van dien naam, in drie deelen fo., gegraveerd door marcret. Het zal genoeg zijn, alleen te zeggen, dat De Groot in 1583 werd geboren, dus twee jaren na den dood van moro. Het portret, dat een ander voorstelt, kan wel door hem zijn geschilderd; doch het derde, dat op zijn naam voorkomt, is onmogelijk van hem, namelijk, Philips III., Koning van Spanje, geboren 1578, dus in 1581, het sterfjaar van moro, drie jaren oud; hij is als gekroond vorst voorgesteld, terwijl hij eerst in 1598, Koning van Spanje werd, en zoo als hij voorkomt in het bekende Prachtwerk, getiteld: Principes Hollandiae et Westfrisiae etc. AEri omnes incisi, ac fideliter descripti, auspiciis Petri Scriverii. Diuulgabat p. soutman, 1650. Atlas in plano; het genoemde Portret is door c. visscher gesneden, en er staat onder: a. moro Pinx. Het blijkt duidelijk, dat deze kop door rubens werd geschilderd, tijdens zijne zending voor den Hertog van Mantua, naar Spanje, en waar hij ook, later, het Portret van Philips IV, vervaardigd heeft. - Verder is het hoog noodig, eene onlangs opgeworpen meening te weêrleggen, als zijnde zeer onbedacht ter neêr geschreven, naar aanleiding van het Werk: Papiers d'Etat du Cardinal de Granvelle etc. par Ch. Weiss., Paris, 1843, tom. IV; in 4o. Daarin komt, op blz. 144, een Brief van Granvelle aan den Ambassadeur Benard, te Londen, voor, van 13 November, 1553, den oogenblik, dat twee minnaars naar de hand van Maria de Catholijke dongen, namelijk Polus en Courtnay, terwijl, zeer geheim, voor Philips II., als een derde, werd gekuipt. Zie De Larrey, Geschiedenis van Engeland, II. bl. 266. - Alles was in beweging, om Maria haar Spaanschen minnaar te doen zien, doch men bevond zich in groote verlegenheid, om het portret te kunnen vertoonen, zooals Philips er op dien oogenblik uitzag, want, schrijft Granvelle, ‘le pourtrait de Monseigneur notre prince, que
| |
| |
lucas a entre ses mains, est sur bois et grand, et ce pourterait mal aysément, encoires qu'il n'aye que la teste; mais je suis auprès, afin que la Rayne en envoye ung, qu'elle a de la main de titiano, que j'espère sera par le premier corrier, et fouldra bien que faites entendre à la dicte Dame, que, comme la paincture est ja vielle, elle n'aura si bonne couleur que la nature, oultre ce que pour maintenant il sera plus formé et barbu, que lorsque la pourtraicture se fit etc.’ Hierop zegt Weiss, in eene Noot: ‘lucas cranach, célèbre peintre allemand et ami de Luther, mort à Weimar, le 16. Octobre 1535.’ (1553) - Volgens dit, toen nog onbekend berigt, werd door den bekenden geschiedvorscher Dodt, in de Vergadering van het Historisch Gezelschap, te Utrecht, den 1. Augustus, 1856, eene mededeeling gedaan: lucas cranach schildert Karel V en Philips II. Ik stond verwonderd, zulke tegen de geschiedenis aandruischende regelen te lezen, en heb toen, om dit met grond te weêrleggen, den geheelen levensloop dier beide kunstenaars afzonderlijk nagegaan, behandeld en bij mijne kleine geschriften gevoegd, teneinde er later gebruik van te maken. Om kort te gaan, de slotsom is deze: dat Granvelle zijn lieveling moro, die reeds bij zijn vader Nicolaas Perenot, Heer van Granvelle, (oppersten raad van Keizer Karel V., overleden 1550) in de hoogste achting gestaan had, als den eersten kunstenaar en hoflijksten man van zijn tijd beschouwde, en niemand anders dan hem, als de lucas van dien tijd, bedoelde, toen hij hem, in vereerenden en gemeenzamen schrijfstijl, bij den patroon der schilders vergeleek. Dewijl Granvelle, even als moro, Anthonie heette, en de naam moro in Spanje hatelijk is, kan dit wel de reden geweest zijn, waarom hij hem, vleijende, een bedekten naam in den brief gegeven heeft. Het zal voldoende zijn, alleen te herinneren, dat Koning Philips zich wel zal gewacht hebben, ooit onder den adem van het klaverblad der Hervormers Luther, Melanchton en cranach te komen, om nog, bovendien, zulk een portret, indien het eens voltooid ware geweest, aan de katholijke Maria te zenden! Dit is niet denkbaar. Het was moro, die het portret van Philips II, een kapitaal stuk, in 1553, onder handen had; want het volgende jaar zond keizer Karel V. hem naar Engeland, teneinde dat van de genoemde Vorstin te vervaardigen. cranach heeft den genoemden Keizer, als Prins, 8 jaren oud, geschilderd. Hij heeft nimmer de zijde van Frederik den Wijze en van Johan Frederik den Grootmoedige, Hertog van Saxen, willen verlaten, en was zóó onbekend bij Karel V., in 1552, dat, toen hij voor zijn gevangen Vorst, met wien hij reeds vijf jaren de gevangenis deelde, de vrijheid verzocht, en zich bekend maakte, als de man, die de eer had genoten, den Prins, 8 jaren oud, te Gent, te schilderen, de keizer zich dit herinnerde, en, opgetogen over zijn smeekingen om de vrijheid van zijn heer, uitriep: ‘Ik ken geen gelukkiger Prins dan die Saxer: hij bezit tot op het laatst een trouwen vriend.’ Den 18. Mei, 1552, werd die Vorst uit zijne gevangenis, te Inspruck, tot algemeene vreugde, ontslagen, en cranach zette zich weder verheugd op den burgemeesterlijken zetel dier stad neder; hij schilderde dus niet Philips II. van Spanje, en ik vertrouw, dat deze ondoordachte regelen, die reeds in Europa zijn verspreid, thans genoegzaam weêrlegd zullen wezen. - In 1757 was, op de Verkooping van Kertschmar, te Amsterdam, onder Nr. 13 van den Catalogus: ‘Het portret van antonio moro, zynde een kniestuk, met twee handen, levensgroot, en door hem-zelven geschilderd, h. 44, br. 34 dm.,’ en dat ƒ150 heeft opgebragt. In de gewezen Galerij van Orleans, berustte mede een Afbeeldsel van hem, dat op de verkooping dier Verzameling, te Londen, in 1792, met 15 Guinjes werd betaald. Welligt is dit hetzelfde portret, waarvan de Heer W. Burger, in zijn Trésors d'Art, exposés à Manchester, en 1857, etc., Paris, 1857, blz. 173 alsmede van
| |
| |
de overige aldaar aanwezige werken van moro zegt: ‘Mais voici, le capo d'opera, le portrait du peintre, par lui-même! antonio moro s'est campé debout, de trois quarts à droite, en costume espagnol, avec la chaine d'or au cou, et l'épée au côté, la main droite appuyée sur la banche, la gauche sur la tête d'un dogue espagnol. Grandeur naturelle, jusqu'aux genoux. La toile à 4 pieds de haut, sur 3 de large.’ Verder zegt hij, dat dit portret in kunstverhouding staat met die van sebastiaan del piombo, als ook met die van titiaan en van tintoret, doch eenvoudiger, en nog meer ongedwongen voorgesteld. - Onder de bekende uitgave der Schildersportretten van H. Hondius, met de verzen van Lampsonius, in 8o., komt ook dat van moro voor, staande voor een schilders-ezel te werken aan het portret van Keizer Karel V.; achter hem een gezigt op zijne geboorteplaats, Utrecht, in het verschiet. - In de Verzameling van Van der Marck, te Leyden, verkocht te Amsterdam, 1773, was onder de Teekeningen, Nr. 1854, het Portret van antonio morus, met rood en zwart krijt, door carel van mander geteekend. Dat in diens Werk, is naar dat met het vers van Lampsonius genomen. - Het is ook waarschijnlijk, dat de afbeelding op de Medalje, te zijner eere geslagen, op de eene zijde voorkomende met het omschrift: antonius mor. tra. pictor, dat is: antonis moro, schilder van utrecht, daarnaar is genomen; op de keerzijde - zonder randschrift - eene staande vrouw, verbeeldende de Schilderkunst, met het palet in de eene, en penseelen in de andere hand, bezig zijnde te schilderen; rondom haar zijn eenige beelden, vaten en andere werktuigen, tot de kunst dienende, afgebeeld. Zie Van Mieris, Historie der Nederl. Vorsten enz.; 's Gravenhage, 1735, in fo., III, bl. 348. Deze afbeelding heb ik ook gebruikt voor het afzonderlijk Levensberigt, door mij in den Utrechtschen Volksalmanak, 1848, geplaatst. - Bij Rathgeber vindt men eene opgave van al zijne, hem bekende werken, en waar die zich bevinden, ten getale van 41 stuks waaronder veel portretten van vorstlijke personen; doch ik zie, dat hij geen opgave doet van die, in het Koninklijk Museum, te Madrid aanwezig, waar nog dertien Portretten voorkomen, van Spaansche Vorsten en Edelen, die, zeker, wel tot de beste zijner werken zullen behooren; en denkelijk zullen er in het Escuriaa, en andere paleizen in Spanje nog wel meer bestaan. - In het Paleis, te Hampton-court, in Engeland, zag ik overschoon werk van zijn penseel, als: het Portret van Maria de Katholijke, half-figuur, levensgroot, met een brief met Spaansch adres in de hand; zeker, een aanbevelingsbrief van haar gemaal, Philips II., om zich door den bij hem zoo hooggeschatten moro voor hem te laten afbeelden; alles is treffend, uitvoerig, helder van toon, de schaduwpartijen zijn meesterlijk, de handen fijn enz. Hier is ook, door hem, het Portret van Karel V., en dat van den Hertog van Alba. - In de Verzameling van Karel I, was het Portret van Philips II., een geschenk van den Graaf van Arundel aan zijn Vorst; dat van de gemelde Maria, en van de Grootouders van den Hertog van Savoye. - Op het Kasteel Howard is nog eene Maria de Katholijke door hem, in staatsie-kleeding, een holbein waardig, zegt Dr. Waagen; in de rijke stoffen is nog goud aangebragt. - Verder nog, die in het geslacht der Graven Despinoy hebben bestaan, te Versailles, zijn verkocht, in 1850, en in den Catalogus worden opgegeven, als: Karel V. - Eleonore van Oostenrijk. - Maria van Engeland. - Philips II. - Dona Maria van Portugal. - Dona Elisabeth. - De Hertog van Alba. - De Infante van Spanje, en een Belgische Dame, allen door ant. moro geschilderd. - Ten slotte, zij nog gezegd, dat hij in bijzondere vriendschapsbetrekking stond met hubert goltzius, den geleerden kunstenaar en beroemden penningkundige van zijn tijd.
| |
| |
| |
[Moro, of Mor (Philips)]
MORO, of MOR (Philips) van Dashorst, was de zoon van antonis moro van Dashorst. Uit oorspronklijke bewijsstukken is mij gebleken, dat hij schilder is geweest. Het was mij alleen bekend, dat hij, door gunstige beschikking van Philips II. van Spanje, ten gevalle van zijn beminden vader, tot kanonik van Oudmunster, te Utrecht, werd benoerad; doch in het Protocol van St. Salvator, (of Oudmunster) vond ik, op den 11. Mei, 1568, vermeld: ‘Hebben de heeren den schilder van den Capittele, Mr. philips mor, hun medebroeder, commissie gegeven, om te schryven aan zyn vader Mr. anthonis mor, te Antwerpen, dat hy beschikken sal een patroon, daarnaer men 't heylich Cruys sal laten setten.’ Dit Crucifix was bij den brand, die de kapel van St. Salvator, in 1348, geheel vernielde, ongeschonden gebleven. Zie Blondeel, Beschryving van Utrecht, Ibid., 1757, bl. 277. - Reeds in 1559, had hij verlof gevraagd, om zich voor zijne studie uitlandig te mogen begeven: ‘philips mor, Canonnik, verzoekt om afwezig te mogen zyn, om zyne studiën naer Spanje, en ondersteuning; hem wordt zulks bewilligd, waar heen by maar wil, dummodo in Italiam non decedat, - doch niet naar Italië, - met het gewone subsidie. Daarbij was tegenwoordig philips vader, anthonio mor: hij werd herinnerd aan zijne kort te voren gedane belofte, dat hij zou trachten, langs welken weg dan ook, een koninklijk placet te verkrijgen, omtrent seker indult, hem toegestaan, volgens de belofte, door hem gedaan, en dat hij ondertusschen zou voldoen aan Peter van Aelst, omtrent de beloofde renumeratie, hetgeen anthonio mor, beloofde, te willen doen.’ Protocol van St. Salvator, 28 Julij, 1559. - Verder schijnt het, dat er voor den vorm van zijn verkregen Kanonikaat legale bewijzen ontbraken, welke zijn vader beloofd had, te zullen leveren, doch wat tot dusverre niet was geschied, en dat hij die nu te Madrid moest trachten te bekomen; want, uit de volgende aanteekening blijkt, dat hij de voordeelen, aan zijne prebende verbonden, nog niet genoot: ‘philips mor, Canonik, geeft te kennen, hoe hy reeds voor vier jaren tot de possessio prebendae was toegelaten, en verzoekt derhalve de vruchten te genieten.’ 6 Maart, 1563. - Aan dit verzoek schijnt toen gevolg gegeven te zijn, doch hij moest, als naar gewoonte, borg stellen, dewijl hij kort bij kas was, en meer verteerde, dan hem paste. ‘Werd my opgedragen philips mor, Canonnik, te insinueren, dat hy op den volgenden capittelsdach aen de capittelheeren de koopcedule van zyn huis zou vertoonen.’ 28 April, 1564. - Drie jaren daarna, liepen zijne zaken geheel in de war, want, ‘de heeren besloten, aen philips mor een curator te stellen uit de capittelheeren, die zyn staat opmaakt en disponeert, zooals hem dienstig denken zal, met dien verstande, dat hy na Paeschen geen familie houden, en dat deze resolutie aen de candelaer der kerk, naar gewoonte, hangen zal. Is besloten ep instantie van mor, dat dit voor ditmaal niet geschieden sal, mits dat, soo voor 't vervolg bleeke, dat hy zonder consent en autoriteit van syn curator, eenige schulden gemaakt hebbe, hoe gering dan oock, dat deze resolutie dan aen de candelaer, naer gewoonte, zou gehangen worden, waar mor in toe stemde.’ 28 Februarij, 1567. - Drie jaren heeft hij onder die onaangename voogdij gestaan: ‘want de kapittelheeren gehoord hebbende het relaas der Heeren Cuynretorf en Ruysch, in de zake van de curatele van den heer mor, en dat deszelfs schulden genoechsaem afbetaeld zyn, hebben besloten, hem van die curatele te moeten ontslaen.’ 17 Februarij, 1570. - In 1576 benoemde hij gemagtigden, om, tijdens zijne afwezigheid, zijne zaken te besturen, luidende deze procuratie aldus: ‘Op huyden compareerde Mr. philips mor van Dashorst, canonnik tot Oudemunster t'Utrecht, ende heeft machtich gemaeckt den eersamen Henrick Pietersz., in den Gulden Eyckel, borger t'Utrecht, ende Cornelis Henrickez.,
| |
| |
zyn soon, residerende althans tot Antwerpen, om uit zyn naem, als erfgenaem ende leenvolger van Mr. anthonis mor van Dashorst, zyn comparants vader, int aenveerden des boedels en nagelaten goeden, na zyn overlyden, alles te doen, 'tgeen daertoe eenichsins van node sal syn etc. Aldus etc.’ Protocol van den Notaris Hamersfeldt. - Hieruit blijkt, dat zijn vader toen nog leefde. - In hetzelfde Protocol komt hij nog eens, op den 25 November, 1576, als oudste leenvolger van Mr. antonis mor van Dashorst voor, waaruit is af te leiden, dat hij het voornemen, om zich buiten lands te begeven, opgevat, en orde op zijne, en toekomstige zaken, gesteld had. Dienaangaande lees ik in de Beschryving van het Utrechtsche Bisdom, door Van Heussen en Van Rijn, in 8o., I, blz. 561:’ filippus morus is in 't jaar 1568 dood gebleven in Africa, in 't gezelschap van Sebastianus, koning van Poortegal, met de welke veele wiskonstenaers, onder den naem van Historie-schryvers op reis gegaan waren.’ Hier is eene teregtwijzing noodig, namelijk, dat het 1578 moet zijn, in welk jaar Sebastianus, met zijn geheele leger, bij Tanger, in Afrika, den 4. Augustus, verslagen werd, en bijgevolg onze moro in het gevolg van den koning, met hem, gevallen is. Deze nederlaag werd spoedig in Europa bekend, want reeds den 1. October daaraanvolgende wist men het te Utrecht, blijkens de volgende aanteekening van 1 October, 1578, in het Protocol van St. Salvator: ‘De heer Gerart Ram, canonnik van St. Salvator en St. Marie, geeft te kennen, hoe weleer tusschen hem en de capittelheeren eene overeenkomst getroffen was etc. en dat nu het gerucht zich sterk verspreide, dat philips mor, canonnik dezer kerk, in Portugal overleden was, hy zich voor dat canonicaat wenschte te hebben aanbevolen.’ - Er werd tot de toelating van Ram besloten, ‘mits hy bezorgde cautie voor de restitutie, in geval bleeke, dat gezegde mor nog in leven ware, en tot de prebende kunnen terugkeeren.’ 17 November, 1578. In hetzelfde Protocol. - Om der geschiedenis wil, voeg ik er hier nog den volgenden brief bij: ‘Ik verzoek Frater mor, dat hij, mij ten gevalle, bij den Deken Van Amerongen wil te wege brengen, dat deze in zijne bescherming neme een honesta puella, - eerzame dochter, - en hare zaak, die in billijkheid gegrond is, welke door hare rijke erfgenamen verongelijkt wordt, dewijl zij hunne handelwijze, door een schrijven van den Paus, bemantelen. Verder verzoek ik u, mij bij den scholaster van St. Pieter, Uten-Eng, aan te bevelen, even als bij den raad Johannes van Lent. Ik zend u hiernevens mijn Carmen in haliculos, dat mij, in uw bijzijn, op den maaltijd, by onzen gemeenschappelijken vriend Douza eene koorts had berokkend: Nuper Antwerpiae patrem tuum convenissem.’ - Brief van Hadrianus Junius, 1569, aan fr. moro, in de Epistola van Gabbema, p. 639 seq. - Hij is, blijkens een Schepenbrief van 1566, in het Hypotheken-archief, te Utrecht, ook gehuwd geweest: ‘Peter Petersz. van Leemputten, bekende schuldich te wezen voor hem ende Beertgen Everts dochter, zyn huysvrou etc. Frederick Goertsz. van Breen ende Elisabeth, philips mor van Dashorst dochter, zyn huysfrou, eene jaarlyksche losrente van 10 Carolus gulden,’ etc. - philips moro heeft ook de dicht- en wiskunst beoefend, en verscheiden Latijnsche gedichten gemaakt, die door velen gelezen worden. Onder anderen, schreef hij Triumphus Pecuniae, of De zegepraal van het Geld, zijnde een lied, 'twelk hij den kinderen, jaarlijks, op St. Maartensdag, te zingen gaf. ‘Dit gedicht is zeker wel geschaafd en geleerd, en de maker heeft er eer aan verdiend,’ zeggen gemelde Van Heussen en Van Rijn; het is in 1577, te Utrecht, in 4o. gedrukt. - Naboth, een treur-bly-eind-spel, zijnde genomen uit het XXI. hoofdstuk van het III. Boek der Koningen, te Utrecht, in 1571, openlijk gespeeld, berustte vroeger bij den regtsgeleerde Arnoldus Buchelius. - Zie verder over zijn geslacht op MORO. (Antonis)
| |
| |
| |
[Mortel. (P.)]
MORTEL. (P.) Dezen vond ik met de voorletter p., ter onderscheiding van jan mortel, vermeld in den Catalogus eener Verkooping, in 1826, te Amsterdam, gehouden, onder Nr. 60: ‘p. mortel. Op eene steenen tafel liggen verschillende soorten van vruchten; zeer natuurlijk en delicaat gepenseeld;’ welke schilderij met ƒ116 werd betaald. - Ik zou veronderstellen, dat het eene drukfout is; doch zoo niet, dan is er nog een andere dan jan mortel, de bloem- en fruitschilder geweest. Dewijl die Catalogus onder de oogen van de voornaamste Makelaars is gekomen, zoo durf ik, in dit geval, nog niet beslissen.
| |
[Morteleque, (Ferdinand Henri)]
MORTELEQUE, (Ferdinand Henri) een schilder van Doornik, in 1775 geboren. Men kent zijn meester niet, en welligt heeft hij zich door eigen oefening tot kunstenaar gevormd. Hij heeft de kunst uitgevonden, om op Lava van Auvergne en Volvic te schilderen, en deze uitvinding heeft hij ook op glas, porcelein enzv. aangewend. Voor der Hertog van Berry schilderde hij op die wijze Het inwendige eener kerk, op glas; - voor Koning Karel X, Een Evangelist en, Een Zeestuk, insgelijks op glas. - Deze schildertrant is ook door andere kunstenaars gevolgd, en hem voor die uitvinding eene medalje ten deel gevallen. Zie Nagler.
| |
[Moses genaamd Kleine Moses. - Zie Uytenbroeck. (Mozes van)]
MOSES genaamd KLEINE MOSES. - Zie UYTENBROECK. (Mozes van)
| |
[Mosscher (Jacques de)]
MOSSCHER (Jacques de) wordt door Carel van Mander als een Delfsch kunstschilder opgegeven, ‘wel geschikt tot, en ervaren in alle deelen der kunst.’ - Zijn Portret komt ook voor in de 8o.-uitgave van genoemd Werk, genomen naar een zeer fraai, in mezzo-tint, door j. stolker fec. et excud. in fo., naar de schilderij door j. van ravestein pinx. - Nog een Idem, s. cruys Excud.; hij is afgebeeld staande, met een grooten hoed op, en een gestulpte kraag, met den regterarm op eene tafel leunende.
| |
[Mostart (Frans en Gillis)]
MOSTART (Frans en Gillis) waren tweelingbroeders, waarvan gillis, de Oude moet genoemd worden. Bij het artikel van Immerzeel wil Ik doen opmerken, dat, hoewel hij hunnen naam anders dan dien van den Ouden jan mostert van Haarlem heeft geschreven, deze tweeling broeders, te Hulst, in Vlaanderen, geboren, en met hun vader, die een gewoon schilder was, te Antwerpen wonende, toch uit Holland afkomstig, ‘en zij nabestaanden van den Ouden jan mostart van Haarlem waren,’ zoo als Van Mander ons in zijne uitgave van 1604 meêdeelt, en den naam opgeeft, gelijk ik dien hier aan het hoofd heb geschreven, doch die door De Jongh, in zijne 8o.-uitgave, in mostaart is veranderd, niettegenstaande hij zijn vader op den naam mostert heeft geboekt, waardoor alle auteurs misleid zijn, en hen als van een verschillend geslacht hebben beschouwd. Dewijl Van Mander bepaaldelijk zegt, dat gillis, in hoogen ouderdom, den 28. December, 1598, is overleden, mag men de geboorte dezer tweelingen wel tusschen 1520 en 1525 stellen. Hij schijnt een zoon van dienzelfden naam gehad te hebben, die in het Gildeboek van St. Lucas, te Antwerpen, in 1612, als ‘Meesters-zoone’ ingeschreven staat. - In de Kunstgalerij, te Weenen, berust een portret van Christophe Baumgartner, waar op een blad papier te lezen staat: Christofferus Baumgartner filius Sebaldi, aetatis 29. Ao. 1543. - Zie mijne bedenkingen over dit portret, op MOSTART. (Jan) - Nog is daar van frans Een zeer uitgebreid bergachtig Landschap, met eene menigte gebouwen en eene rivier; op den voorgrond de Engel, Hagar eene fontein aanwijzende, die uit de rots ontspringt; h. 1 vt. 1 dm., br. 1 vt. 4 dm.; - en nog twee kleine Ronde landschapjes; Gezigt op eene Stad, op een bergachtigen grond gelegen, die van een rivier doorsneden wordt, en, Eene Zeehaven bij maanlicht, waarbij visschers bezig zijn, hunne netten op den oever te trekken. - Fiorillo zegt, dat de landschappen van frans zeer schoon zijn. - Van gillis wordt in den Catalogus der genoemde Galerij, als daar aan- | |
| |
wezig, opgegeven: Een Portret van een jongman, met laurieren gekroond, houdende in zijne regterhand een papierrol; in het verschiet de overblijfsels van eenige antieke gebouwen, in een bergachtig landschap, met eene rivier; h. 2 vt. 2 dm., br. 1 vt. 10 dm., dat, mijns inziens, van jan mostart - Zie aldaar. - zal moeten zijn. - In het Museum, te Antwerpen, is het volgende stuk, door gillis geschilderd: In het midden van acht Portretten, waarvan er zeven in het zwart, met geplooide halskragen, en het achtste in misgewaad is gekleed, bevindt zich in een afzonderlijk lijstje, een schilderijtje voorstellende, waarop Christus aan het kruis, de H. Maagd, en, St. Jan geknield; de portretten zijn levensgroot. - Ik heb eene kleine schilderij met deuren - Triptikon - gezien, waarop als hoofdtafereel zijn voorgesteld De Vrouwen bij het ledige graf van Christus, met de twee Engelen; op de regtervleugel-deur, Jezus als Wijngaardenier, en op de andere De Voetwassching; buiten op de deuren, op ieder, Een Titelblad van een boek geschilderd, als met ouwels er op gehecht, en betrekking hebbende op de Rederijkerskamer De Nardusbloem, te Goes; de hoofdschilderij is beteekend aegidius me fecit 1555. Onder aan een epitaaf, waarop drie coupletten, elk van een zevenregelig vers, waarvan de aanvangs-letteren van iederen regel te zamen den naam van Matthys van der Straeten uitmaken. Deze was een aanzienlijke Zeeuw, te Goes, in 1552, overleden, en welligt is door de gemelde Kamer, waarvan hij lid was, de genoemde schilderij in de groote kerk, aldaar, te zijner eere opgehangen. Bij den beeldenstorm, in 1578, heeft de familie haar behouden terug ontvangen, en is zij altijd als een familiestuk bewaard gebleven, dat thans nog in bezit is van Jonkhr. C.A. Rethaan Macaré, van Middelburg, doch thans, te Utrecht gevestigd, die in de regte vrouwlijke lijn van gemelden Matthys van der Straten afstamt. Dit stuk is bij de bezitters steeds als werk van gillis mostart bekend geweest. In dit geval, moet het van zijn eersten tijd zijn. Het heeft nog al herstellingen ondergaan, doch blijft, wegens de oudheid, altijd eene merkwaardige schilderij. - Ik bezit eene gravure door h. hondius, naar eene schilderij van g. mostart, voorstellende De landing van Paulus te Damaskus; de stoffagie is hier bijzaak, en het schijnt mij toe, dat deze schilderij tot hetzelfde werk van frans behoort als het bovengemelde Landschap met Hagar. - Nog bestaat er door denzelfden hondius, naar hem, Johannes in de Woestijn. - Door julius goltzius, 12 stuks schoone Nederlandsche Landschappen, met veel stoffagie, in 4o., welligt naar frans. - Door p. de jode, de Afbeelding van Philips den Schoone, koning van Spanje, en verder hebben jan en raphael sadeler, als ook h. wierix, naar hem gegraveerd. - frans mostart zou de prent De H. Maagd op de wolken, door een Engel gekroond, naar aug. caracci zelf hebben gegraveerd, in gr. fo. Zie Nagler. - Het Portret van gillis mostart komt voor onder die met de verzen van Lampsonius, door s. frisius sculp., H. Hondius exc., waarnaar dat in de 8o.-uitgave van Van Mander is genomen.
| |
[Mostart (Jan)]
MOSTART (Jan) wordt, bij Nagler en andere auteurs, als de meester van albert simonsz. afzonderlijk vermeld; doch deze jan is de beroemde jan mostart, van Haarlem, - Zie aldaar. - die bij Van Mander, in het levensberigt van albert van ouwater, wordt aangehaald; hij komt dus hier als een tweede kunstenaar van dien naam te vervallen.
| |
[Mostart, (Jan)]
MOSTART, (Jan) of wel, volgens Schrevelius, Beschryving van Haarlem, Ibid., 1648, in 4o., bl. 363, johan sinapius, dat alsdan de geslachtsnaam zou zijn die in Mostart veranderd is. - Over zijn geboortejaar bestaat bij de meeste auteurs een groot verschil, zoodat Bryan-Stanley zelfs met verwondering vraagt, waarom Immerzeel en Balkema, als de eenigste, zijn geboortejaar op 1474 stellen, daar
| |
| |
alle andere auteurs dit op 1499 hebben geboekt. - Het is waar, dat ik een legio van dusdanig loszinnig schrijven bij vele auteurs heb aangetroffen, die, of geene geschiedkundige kennis hebben gehad, of slechts bij het ontmoeten van anachronismen wakker werden, als waardoor alleen de zaken op een althans mogelijk tijdperk zijn te stellen. Immerzeel heeft de Noot op mostart in de 8o.-uitgave van Van Mander gevolgd, waar duidelijk staat; ‘Hy is geboren te Haarlem in den jare 1474, en dus ten minsten 81 jaren oud geworden.’ - Dit komt goed met de geschiedenis overeen, omdat ‘hy - zoo als Van Mander zelf schrijft - niet alleen een kunstig meester, maar ook edelaartig van zeden, vriendelyk van omgang, fraai van leest, welsprekend, mild en beleefd was, werd by den adel des lands, ja by groot en klein hoog geacht, in waarde gehouden, ontzien en bemind, en geraakte als schilder in dienst van de Landvoogdesse vrouwe Margareta, zuster van den Hertog Philips de Eerste van dien naam, koning van Spanje en vader van den keyzer Karel den V. In dien dienst agtien jaren volhardende, en zich bevindende alomme, waar die Princesse haar hof hield, schilderde hy verscheidene stukken en portretteerde veel groote heeren en vrouwen, want hy de gelykenisse zoo natuurlyk trof, dat de uitgebeelde personen levendig en tegenwoordig schenen te zyn.’ - Nu is het duidelijk, dat hier bedoeld wordt de Princes Margareta, geboren 1480, verloofd aan Karel VIII. Koning van Frankrijk, 1483, verstoten 1493, gehuwd met Johannes, zoon van Ferdinandus den Katholijke, 1497, die datzelfde jaar, in 19 jarigen ouderdom, stierf; hertrouwd met Philibertus II. Hertog van Savoije, in 1501, die in 1504 overleed; werd Landvoogdes der Nederlanden in 1507, en stierf in 1530, dus 50 jaren oud. Wanneer men nu aanneemt, dat hij volkomen toegerust en in zijnen tijd in bekwaamheden zóó schitterende was, gelijk Van Mander ons dit meldt, dan mag men hem minstens wel daarvoor den ouderdom van ongeveer vijf-en-twintig jaren toekennen; en daar er duidelijk vermeldt wordt, dat hij die princes overal vergezelde, waar zij haar hof hield, zoo mag men hieruit afleiden, dat daarmede haar eerste zwervend leven wordt bedoeld, hetgeen tot 1507 heeft aangehouden; hebbende zij van af dien tijd tot aan haren dood als Landvoogdes een vast verblijf in de Nederlanden gehad. Als hij dus in 1499 was geboren, zoo zou hij geen 18 jaren als hofschilder bij Margareta kunnen geweest zijn; aangenomen, op zijn twintigste jaar, dan was het nog maar 10 jaren, want zij stierf in 1530; bijgevolg vervalt 1499, en 1474 is dus meer natuurlijk en aanneemlijk. Naar mijne meening, kan Margareta, toen zij in de Nederlanden was, en van Vlissingen met een talrijke vloot naar Burgos vertrok, in den jare 1497, (om naar haren bruidegom Johannes te stevenen, met wien zij reeds in 1495 was ondertrouwd) mostart reeds bij haar gevolg hebben aangesteld, om, als naar de gewoonte van dien tijd, haren hofschilder, en wel een Nederlandschen, bij zich te hebben, en het zou kunnen zijn, dat hij, toen drie-en-twintig jaren bereikt hebbende, in hare dienst trad. Hij heeft, na deze dienst te hebben verlaten, zijne kunst steeds te Haarlem uitgeoefend, alwaar hij, omstreeks 1555, is overleden. Dit komt ook geheel overeen met het verhaal van Van Mander, in het leven van albert van ouwater, dat ‘albert simonsz., te Haarlem getuigt, waarachtig te wezen, dat hy nu (in den jare 1604) zestig jaren verleden, discipel was van den Haarlemschen jan mostart, een man, toen oud omtrent 70 jaren; weshalve tusschen het geboortejaar van gemelde mostart tot nu toe, ongeveer 130 jaren zyn.’ - Zeer weinig werken zijn er meer van hem bekend; trouwens Van Mander berigt ons, ‘dat in den grooten brand van Haarlem veele der werken van mostart verlooren zyn gegaan, want zyn huis, met al, wat er van hem in overig gebleven was, door de vlammen
| |
| |
verteerde.’ Van de stukken, welke Van Mander in zijn tijd nog kende, zijn er nog eenige aanwezig, als: het afbeeldsel van Jacoba van Beijeren en van Franck van Borselen, h. 0.61, br. 0.46 el Ned. op paneel, die in het Museum te Antwerpen, nu voor goed worden bewaard, waaraan deze twee, benevens nog een derde stuk van jan mostart, zijn vermaakt, met de gansche Collectie der oud-Nederlandsche School, door Florent, Ridder van Ertborn, oud-burgemeester dier stad, en laatst gouverneur van en te Utrecht, in wiens bijzondere vriendschap ik, als Architect dier Provincie, eenige aangename jaren heb doorgebragt, en alzoo in de gelegenheid was, deze zeldzame Verzameling dagelijks te zien. Daar nu die bekende portretten, vooral door de gravuren van jacob folkema, in 1753, tijdens deze stukken in het bezit waren van Enschedé, te Haarlem, een gezag van echtheid hebben verkregen, en zeker dezelfde zijn, die door Van Mander worden genoemd, en daarvoor doorgaan, zoo moet ik mijne bedenkingen, welke ik ook reeds op de Vraag betreklijk die afbeeldingen, in De Navorscher heb beantwoord, met eenige woorden hier inlasschen. jan mostart heeft deze beide personen niet naar het leven kunnen schilderen, want Jacoba stierf in 1436, en Frank in 1470, en onze schilder werd eerst in 1474 geboren. Zijn nu deze stukken door hem geschilderd naar het leven, - Frank is er als een jeugdig man voorgesteld - dan zijn het andere personen; zoo niet, dan heeft hij naar de originelen kopijen gemaakt, dat ook zijn kan; maar het blijft vreemd, dat beide deze afbeeldingen zoo zeer afwijken van de bekende geschilderde, die nog al voorkomen, als op 's Rijks Museum, te Amsterdam; en twee gelijke stellen daarvan, alhoewel van weinig kunstwaarde en bepaald kopijen, zijn op het kasteel Zuilen, te Zuilen, aanwezig, die door het adelijk geslacht Tuyl van Serooskerken, uit Zeeland derwaarts zijn vervoerd, alwaar zelfs nog een levensgroot Portret van Frank aanwezig is, dat een gansch ander man voorstelt. Nog moet ik hier bijvoegen, wat Professor De Laet, de steller van den Catalogus van genoemd Antwerpsch Museum - in 1850, daarvan gemaakt - zegt, te weten, dat, waarschijnlijk, op de gemelde portretten, de wapens er later zijn bijgevoegd, eene opmerking, die reeds door mij vroeger gedaan was. De afbeeldingen, zoo als die van Jacoba, onder de Graven en Gravinnen van Holland voorkomende in de prenten, gevoegd in de geschiedenis, en, voornamelijk, in de groote borstbeelden, daarvan door Pieter Scriverius uitgegeven, zijn ook anders dan het gedachte portret, en stroken met die, op Zuilen bewaard, die echter mede in later tijd geschilderd zijn; zoo heeft dit Portret ook geen de minste overeenkomst met de afbeelding van Jacoba, zoo als die op het stadhuis te Haarlem voorkomt, en, met al de Graven en Gravinnen van Holland enz., wordt bewaard, zijnde de éénige echte oude overgebleven afbeeldingen, uit het Carmeliten klooster, aldaar, afkomstig. Zie De Graven van Holland enz. door P. Langendyk, Haarlem 1745, in 4o., I. deel, Voorberigt, en vooral Van Wyn, Hist. Avondstonden, II, bl. 116. Ik heb het bovenstaande in het midden gebragt, om deze bedenkingen aan verder oordeel over te laten, in hoeverre zij gegrond zijn, al of niet, teneinde, langs dien weg, deze bij zoovele eveneens verkeerde en gezag verkregen hebbende historiële onderwerpen, gelijk er in dit Werk voorkomen, voor de geschiedenis teregt te brengen, en voeg hierbij, dat de éénig zekere, naar de natuur vervaardigde afbeelding van Jacoba, bij mij bekend, is verloren gegaan, en waarnaar er welligt meer zijn vervaardigd, die misschien tot leiding voor die, door mostart geschilderd, hebben gediend. Zie hierover op PRESTINIEN. (Jehan de) - In de Begijnen-kerk, te Antwerpen, is even zulk een portret als het genoemde van Van Ertborn aanwezig. Nog moet ik hier bijvoegen, dat op het Stedelijk-Archief, te Utrecht, vier statuetten
| |
| |
in steen, verguld en gekleurd, en de gelijken, in hout, op het Stadhuis, te Amsterdam worden bewaard, waarbij Jacoba even zoo en in gelijk tooisel, als die op Zuilen en de algemeen bekende zijn, is afgebeeld. De eerstgenoemde zijn afkomstig uit de gesloopte Maria-kerk, te Utrecht, en hebben door mijne tusschenkomst, aldaar eene gewenschte plaats verkregen. Deze zijn, stellig, tijdens Jacoba's regering vervaardigd. - Verder is het derde stuk in het genoemde Museum, Een tafereel, door gelofte, ter eere Gods, geschonken: Maria het Kind-Jezus dragende, staande in een zonneglans, door Engelen omringd, die in de lucht zweven. In het ondergedeelte zijn twee jonge Vrouwen, en een Man, ten halven lijve, voorgesteld; een oud vrouwenhoofd en een van een bejaard man zijn geplaatst in de ruimte, die er tusschen de hoofdgroepen bestaat; op een ontrolde baan, om de vijf personen geslingerd, zijn onderscheiden bijbel-teksten geschreven, die aanduiden, dat de gelofte is gedaan door eene jonge moeder, waarschijnlijk, door den persoon, die in den linkerhock is afgebeeld: jam. nova. progenies. celo. demittitur. alto. Een gedeelte van het 14. vers. Cap. VII. van Jesaja: ecce. virgo. concipiet. et. pariet. filium. en, gremium. virginis. erit. salus. populi. enz. Dit stuk is h. 1.31, br. 1.08 El Ned., op paneel. Deze schilderij heeft voorheen behoord aan de kerk der Recolletten, te Antwerpen, en is vandaar verdwaald geraakt, totdat Van Ertborn haar, in 1826, bij een kuiper, in de Nattestraat, aldaar, heeft gekocht. - Door de ijverige nasporingen van den Oudheidkundige Hendrich Otte, Pastor in Fröhden, vond ik in zijn Handbuch der kirchlichen Kunst-Archëologie des deutschen Mittelalters, Leipzig, 1854, in 8o., S. 214, nòg eene schilderij vermeld van jan mostart, zijnde een Altaarstuk, met deuren, waarin, op het hoofdtafereel, de Aanbidding der Wijzen wordt voorgesteld, en die thans in de Maria-kerk, te Lubeck, aanwezig is. - In de Kunst-galerij, te Weenen, is een Portret van Christophe Baumgartner, patriciër van Neurenburg, geschilderd in 1543, dat bij Rathgeber nu eens als van gillis, en dan weder als door jan mostart te zijn geschilderd, is beschreven. Fiorillo en anderen noemen daarvan gillis als den maker. Het is vreemd, en dus voor mij ook niet te beslissen, dat in den grooten Catalogus der Weener-galerij, door den kunstkundigen C. de Mechel, in 1784, uitgegeven, het genoemde Portret in het Register op jan voorkomt, doch ter aangewezen plaatse op den naam van gillis als maker er van vermeld staat. Wat is nu fout? Naar mijn oordeel, is het werk van gillis, omdat er nog een op naam van gillis wordt gevonden, zijnde een Mansportret, met laurieren gekroond, houdende in de regterhand eene papierrol, dat onder de oudste kunststukken is geplaatst, en dus werk van jan zal moeten zijn, hetgeen in het genoemde Register niet verbeterd is. - In het Koninklijk Museum, te Berlijn, heb ik, in 1851, twee fraaije stukken van onzen jan gezien, als: Maria voor een tapijten behangsel gezeten, houdende het Kind op haren schoot, dat in het Gebedenboek der Moeder bladert; in de lucht twee zwevende Engelen, die eene kroon boven het hoofd van Maria houden; h. 1 vt., br. 7 dm.; - en, Eene rust op de vlugt naar Egypte; in een uitgestrekt landschap met verder verschiet, zit Maria, onder een kastanjeboom, en biedt het Kind de borst; meer achterwaarts Joseph, op den ezel gezeten; h. 6, br. 5 dm. - Er is mij geen portret van jan mostart bekend, dat voor de geschiedenis van dit sieraad der XV. eeuw wel te bejammeren is, te meer daar het heeft bestaan, zooals Van Mander ons daarvan de beschrijving heeft nagelaten, als hij bij de opgave van des Schilders werken zegt: ‘voorts zyn eigen, door hem-zelven geschilderd, zeer natuurlyk en wel-gelykend portret, schier zyn laatste werk, waarin hy zich genoegzaam van vooren met gevouwen handen verbeeld heeft. Voor hem ligt een paternoster, en achter hem ziet men een natuurlyk landschap;
| |
| |
boven wordt Christus, als Rechter, op de wolken zittende, vertoond, en mostart naakt voor hem geknield liggende, terwijl aan de eene zijde de duivel uit een rol (schrift) hem beschuldigt, en aan de andere zijde een geknield liggende Engel voor hem bidt.’ - Zie over den naam mostart, op MOSTART. (Frans en Gillis)
| |
[Mostaert. (Michel)]
MOSTAERT. (Michel) Ik heb, zegt de Heer Alex. Pinchart, bij Doctor Stevens, te Antwerpen, een lief klein gebeeldhouwd statuëtje van ivoor gezien, voorstellende de H. Maagd, afkomstig uit een godsdienstig vrouwengesticht, waarvan het wapen, op het voetstuk, mede van ivoor, is afgebeeld. In het binnenste der kroon, welke zij op het hoofd draagt, wordt de naam van den kunstenaar, benevens het jaartal 1671, gelezen. Zie Messager des Sciences, etc. Gand, 1858, p. 99.
| |
[Mosyn. (Michiel) Zie bij Immerzeel op Mozyn, (Michiel) en Masyn. (M.)]
MOSYN. (Michiel) Zie bij Immerzeel op MOZYN, (Michiel) en MASYN. (M.) Deze auteur heeft van dien naam twee verschillende graveurs opgegeven, hoewel het slechts één persoon, michiel mosyn, moet zijn. Bij de vreemde auteurs is hij, ook al verkeerdelijk, als mouzyn, mosin, moseyn, geboekt. - Hij werd, omstreeks 1630, te Amsterdam, geboren. - Zijne graveerwerken, die weinig voorkomen, zijn bij de liefhebbers van prentkunst zeer gezocht. Ziehier de opgave zijner bekende prenten, als: Het Drie-koningen-feest, gelijk dat in Holland wordt gevierd, naar j. van de velde, in fo. - St. Fiacre, Belijder, in 4o.; P. Mariette exc. - St. Thomas de Villeneuve, aalmaoesen uitreikende, in 4o.; idem, idem. - Eene. slapende Venus; naar j.a. (?) backer, in fo.-oblong. - Venus, op de wateren, door de Liefde vergezeld; naar denzelfden; in fo. idem. - Ariadne zit verlaten op eene rots, op het eiland Naxos; naar j. de backer, in fo. idem. - Een groep Saters en Bacchanten; regts een Sater, die trossen druiven vasthoudt; naar c. holsteyn; gr. in fo. idem. - Eene Saters-familie, in een bosch; naar denzelfden; gr. in fo.; de voornaamste prent, van den graveur, naar de voornaamste schilderij van dezen schilder. Raar. - Twee Nymfen, aan den kant eener rivier gezeten, waarin zij zich willen baden; naar corn. poelenburg; kl. 8o.-blong. - Zes stuks Kindergroepen; naar g. van den eeckhout; in 8o. - De vier Hoofdstoffen, door groepen kinderen voorgesteld; naar c. holsteyn; gr. in fo., 4 stuks. - De Vergoding van den Vice-admiraal Marten Harpertsz. Tromp; daaronder een zeeslag, die aan r. nooms, genaamd zeeman, wordt toegekend; onderaan, in den linkerhoek, het teeken z.m.; gr. in fo. - Portret van J. Cats; naar mooninx; in fo. - J. Cats, door geniussen gedragen; naar a. van der venne; in ovaal; Titelplaat voor zijn Werk, te Amsterdam, bij Schippers, 1654, in fo. - Johannes Ever (Jan Evertsen Luit.-Admiraal); naar h. van alde(wereld;) in fo. - Philippus, Prins van Frankrijk, te paard; gr. in fo. - Jan van Galen, vice-admiraal; in ovaal, naar h. van alde(wereld;) in fo. - Dezelfde; kniestuk, met historisch bijwerk, naar j. livens; in fo. - M.A. de Ruyter; naar h. van alde(wereld;) in fo. Deze prent werd op de Kunstverkooping van Verstolk van Soelen, te Amsterdam, in 1847, met ƒ35 betaald. - Dezelfde; naar g. van den eeckhout; gr. in fo. - Dezelfde; naar Rembrandt; in fo. - Cornelis Tromp, Vice-admiraal; naar g. van den eeckhout; in fo. - Jacob van Wassenaar, Vice-admiraal; in fo. - Jan en Cornelis de Witt; naar h. van alde(wereld;) in fo. Zie Nagler en Le Blanc. - De portretten van M.H. en C. Tromp, Jan Evertsen, en Jan van Galen zijn pendanten.
| |
[Mouche (....)]
MOUCHE (....) was een teekenaar en schilder van Amsterdam, zegt Nagler, van wien, naar het schijnt, geene levensberigten bekend zijn. In het kabinet-Paignon-Dyonval, was eene teekening met de pen, voorstollende Een Schilder,
| |
| |
met palet, op een ezel gezeten, die hem, als de Dwaasheld, naar den tempel der Verbeelding voert; achter hem een Schrijver, door figuren omgeven; onder aan staat: Le triomphe du vengeur d'Homère; h. 14, br. 20 dm. Par. - Zou het niet de verkorte naam van één der moucheron's kunnen zijn, die dit werk uit spot, als eene stekende Vlieg, op een zijner tijdgenooten maakte?
| |
[Moucheron. (Frederik de)]
MOUCHERON. (Frederik de) Immerzeel heeft een breedvoerig artikel over dien kunstenaar gegeven, waarin, tot mijne verwondering, gemeld wordt, dat f. (de) moucheron, in 1633, te Edam werd geboren, en, in 1686, te Antwerpen, overleden is. Bij geen gezaghebbend auteur vindt men dit geboekt, maar wel, dat hij te Embden, in het genoemde jaar, geboren, en te Amsterdam overleden is; dat hij, na eenige jaren in Frankrij te hebben vertoefd, naar Antwerpen kwam, om zijn fortuin te beproeven, doch zich, kort daarna, te Amsterdam vestigde, waar ook zijn zoon, isaäc, in 1670, geboren werd. Dat de moucheron's wel uit Antwerpen herkomstig waren, en zich welligt vandaar naar Embden hebben begeven, is mij gebleken uit de lijst der door den Hertog van Alva ingedaagde en veroordeelde personen van Antwerpen, als waarop voorkomt: ‘Pierre Moucheron (enterré à la Hugnotte),’ die naar Embden schijnt te zijn uitgeweken, en dus de vader van onzen frederik zal zijn geweest. Zie Archief voor kerkelijke Geschiedenis door Prof. Kist en Royaards; Leyden, 1844, in 8o., IV., bl. 162. - Behalve de genoemde Pierre Moucheron, schijnen er destijds meer van dezen naam, die tot den gegoeden stand behoorden, de Spaansche geweldenarij te zijn ontvlugt: immers, Balthazar Moucheron was in Zeeland gevestigd, en een der voornaamste kooplieden van zijn tijd, zoo als ik lees in de Inleiding tot de Oost-Indische Voyagien: ‘Om het werck van de Oost-Indische vaert dan by der handt te nemen, den Spanjaert en Portugesen soo veel te schouwen, als eenichsints mogelijk was, hebben eenige derselviger, waervan de voornaemste waeren de Heeren Jacob Valck, thesaurier, ende Christoffel Roelitus, pensionaris der Heeren Staten van Zeelandt, nevens veel coopluyden, als den vermaerden veersoekende Coopman Balthazar Moucheron enz.,’ die alzoo het eerst wordt genoemd. Zie Begin en Voortgangh van de Oost-Indische Compagnie enz. Gedrukt in den jare 1646, 1. deel, en aldaar ook de Eerste Reyse van Joris Spilbergen, bl. 12, waar eene afbeelding voorkomt van Anabon, waarbij het wapen van den genoemden Balthazar Moucheron is geplaatst, hetgeen wel dat van dit geslacht en bij gevolg ook van onzen kunstenaar kan wezen, zijnde het schild écartelé; 1 en 4 l'ecu en bordure, twee halve leliën parti, waartusschen een wassende halve maan; - 2 en 3 een chevron, waar rondom drie mispelbloemen, (?) 2 en 1 geplaatst; de helm gewend; tot helmteeken, de wassende halve maan, uit het wapen. - Later werd mij door den oudheidkundigen Jonkh. C.A. Rethaan Macaré, te Utrecht, een extract uit de Genealogie van De Moucheron, betreklijk frederik en isaäc, medegedeeld, waaruit nader blijkt, dat onze kunstenaar tot het beroemde oude geslacht van Pierre de Moucheron behoorde, en hetwelk ik hier letterlijk volgen laat: ‘Pierre de Moucheron, zoon van Jean de Moucheron, Vrijheer van Boulai, Moucheron, Corbu en Limière, gelegen in het land en voormalig Gouvernement van Isle de France, en van Margaretha de Cononos, werd geboren in Normandië, Ao. 1508; hij vestigde zich te Middelburg, en huwde aldaar, in 1534, met Isabeau de Gerbier, dochter van Antoine de Gerbier, mede geboren te Middelburg, 1518. Zij schijnen zich van Middelburg naar Antwerpen verplaatst te hebben, en stierven beiden aldaar, hij vóór 1567, (Zie de Lijst bij Kist en Roijaards) zij in 1568; zij verwekten 18 kinderen, waaronder:
| |
| |
1.) | Pierre de Moucheron, die behoorde tot het Gezantschap naar Engeland, in 1589, had vier vrouwen, bij de derde, Catharina Legillom, |
2.) | Balthasar, ook genaamd Bernard de Moucheron, voornaam koopman, te Middelburg en te Veere, medeoprigter der O.I. Compagnie, van wien, onder anderen, afstammen, in Engeland, de Hertogen van Dorset, graven van Middlessex enz. |
Balthasar de Moucheron, geb. te. Arnemuiden, 1587, trouwde den 3. April, 1619, te Amsterdam, Cornelia van Broekhove, of van Broekhoven, en won bij haar zes kinderen, waaronder frederik de moucheron, die volgt:
frederik de moucheron (waarschijnlijk de Schilder) trouwde, te Amsterdam, 1659, met Maria Joudreville, en won bij haar elf kinderen, Isaäc, Catharina, Maria, Cornelia, Susanna, Catharina, Balthasar, Catharina, Isabella, Dirk en Elisabeth, van welke alleen isaäc en Balthazar tot den huwelijken staat zijn gekomen.
1.) | isaäc (ook waarschijnlijk schilder) trouwde te Amsterdam, 1713, Anna van Bockum, van Amsterdam. Kinderen zijn niet vermeld. |
2.) | Balthasar trouwde te Amsterdam, 1701, met Helena de Moulin, van Amsterdam, en won bij haar zes kinderen, Frederick, Johan Balthasar, Maria Magdalena, Margaretha, Isabella, en Helena, de Moucheron. |
| |
[Moucheron. (Isaäc de)]
MOUCHERON. (Isaäc de) Zie, over zijne vermoedelijke afkomst, op zijn vader, frederik de Moucheron, en ik voeg bij het berigt van Immerzeel nog, dat hij met de ets- en graveernaald vele zeer goede kunstwerken heeft gemaakt. Als zoodanig bezit ik een fraai Werk in 4o., met den titel: Verscheyde schoone en vermaakelijke Gezigten van Heemstede, gelegen in de Provincie van Utrecht, door isaäc moucheron; uitgegeven by de Weduwe Visscher (Amsterdam). - Voorts Eenige Landschappen, door g. poussin geschilderd, en door hem in 't koper gebragt; 10 stuks, in fo. - Een stel van vier stuks Zaalstukken, in het huis van den Heer D.B. Mezquita enz. - Tuingezigten, met gebouwen, en figuren, in fo., en Idem, idem, idem, in fo. oblong. - Gezigt te Amsterdam met de opgerigte Eluminatiën by de ontvangst der Moscovitische gezanten, in den jare 1697, met eene menigte beelden; gr. fo. - Nagler noemt nog Een landschap met eene groote slak in het midden, dat door Basan als een zeldzaam blad van dezen meester staat vermeld. - Er gaat een Portret van hem uit, in 4o. zwarte kunst; ten halven lijve, van voren en regts, staande onder een toog, in de regterhand een even opgeslagen rol houdende; achter hem een tuin, met beeldwerk; zonder naam van schilder of graveur (a. van halen). Naar dit Portret, is dat, wat bij Van Gool en Descamps voorkomt, genomen. - Zijn Portret was ook in de beroemde Kunstverzameling van Jokan van der Marck, te Leyden, verkocht te Amsterdam, in 1773, onder Nr. 434 van den Catalogus: ‘isaak de moucheron. Denzelve ziet men verbeeld met eene teekening in de hand; zeer fraai geschilderd door j.m. quinchard; h. 9 5/4, br. 8¼ dm.’
| |
[Moulin. (....)]
MOULIN. (....)Een Belgisch beeldhouwer, van wien ik vond aangeteekend, dat, bij de herstelling der Abdij van Nivelles, in Brabant, in 1776, een tabernakel van kristal, afkomstig uit de St. Jacobs-kerk, te Nivelles, daarin werd geplaatst, ‘ainsi que deux adorateurs, faits à Escaussines, par sieur moulin, sculpteur.’ Zie Messager des Sciences etc. Gand, 1858, p. 384.
| |
[Mourot. (Jean François Michel)]
MOUROT. (Jean François Michel) Als een vervolg op het Artikel van Immerzeel, moet ik er hier bijvoegen, dat hij zich te 's Hertogenbosch gevestigd, en daar eene Steendrukkerij opgerigt heeft, teneinde zich langs dien weg een vast bestaan te verschaffen; doch zijne denkwijze was in die stad niet gewild, waardoor dit plan weêr spoedig in duigen viel, en hij den Bosch verliet, om zich
| |
| |
te 's Gravenhage, als teekenaar, te vestigen; later landde hij te Amsterdam, en eindelijk te Utrecht aan, waar hij, den 25. December, 1844, in het huwelijk trad met Mejufvrouw A. van de Weijer, die aldaar een prentenwinkel had, en schilderen teekenbehoeften verkocht. Niet lang heeft deze echtverbindtenis geduurd, want reeds den 27. Junij, 1847, rukte de dood hem weg, zijnde hij den 30. daaraanvolgende op het R.K. kerkhof begraven, zonder kinderen te hebben nagelaten. Hij was bemind bij zijne kunstbroeders, zijnde, als een luchtig Frauschman, goedhartig en opregt, maar die het hoofd van groote, doch onbekookte plannen, steeds vol had. Hij was een zeer geestig en vlug teekenaar, en werkte veel tot opluistering van Boekwerken. Ook schilderde hij heel wèl, doch langzaam; zeker, het beste, wat hij heeft gemaakt, is mijn Portret, zittende, met veel bijwerk, de bouw- en schilderkunst betreffende, welk een en ander zeer goed van behandeling is.
| |
[Mouweryn. (....)]
MOUWERYN. (....) In de Thesauriers-rekeningen der Stad Haarlem, blz. 154, vindt men het volgende aangeteekend: ‘Ao. 1428. mouweryn, de Goutsmyt, heeft het zegel voor de Stad gesneden of gegraveerd.’ Zie over de Goudsmeden van dien tijd op HEYNRICZOEN, (Pieter) waar tevens de bron is opgegeven.
| |
[Moyaert, of Moojaert. (Nicolaes)]
MOYAERT, of MOOJAERT. (Nicolaes) Dus heet hij, die bij Immerzeel voor twee kunstenaars van dien naam is opgegeven, als: christiaan lodewyk, en nicolaes mojaert, doch zijnde één-en-dezelfde persoon. Hij heeft gewoonlijk eene l, met eene c aan den stok gehecht, voor zijn monogram gebruikt, dat eenvoudig claas wil zeggen: want op zijne etsen, in mijn bezit, en dus met zijn eigen hand, zie ik weêr duidelijk de c als hoofdletter, met een zeer lange l er door heen getrokken. De letters c.l. hebben bij de auteurs een tweeden persoon doen ontstaan, aan wien alleen graveer- en teekenwerk wordt toegekend; zelfs heeft Füssli van die letters nog een cornelis, en Basan een claude moyaert gemaakt. - Op Portretten, zooals dat van leonardus marius, door th. matham gegraveerd, in fo., staat duidelijk n. moyaert pinx., en dit zou dus werk van nicolaas zijn. - Het is ook bekend, dat de platen, voorkomende in De blyde Inkomste van Maria de Medicis, te Amsterdam, enz. door claas geteekend en door pieter nolpe gesneden zijn, allen met de letters c.l. boven vermeld, en moyaert beteekend. Zie over dit Werk op NOLPE. (Pieter) - Zijn schilderwerk komt weinig voor. In de Galerij, te Dresden, zag ik één stuk, Silenus, op een bok gezeten, door oude en jonge Saters en Faunen van beiderlei kunne omgeven, waarvan er een hem druivensap in den mond drupt, en waarbij nog meer figuren met den wijnoogst bezig zijn; in den achtergrond ruïnen en een landschap, waarin dansende en in boomen klimmende Saters; h. 1 vt. 5 dm., hr. 2 vt. 6 dm. - Zijne geëtste bijbelsche landschappen, 6 stuks, zijn in den trant van rembrandt behandeld, als: Hagar wordt door Abraham weggezonden. - De Offerande van Izaäk; de Engel verschijnt links. - Hetzelfde onderwerp, Abraham, houdt den ram vast. - Tobias verlaat het ouderlijk huis. - Tobias vindt den visch. - Tobias keert naar zijne ouders terug; h. 4 dm., br. 7 dm. Par. - Nagler vermeldt 15 stuks zijner etswerken.
| |
[Moyet. (C. en J.)]
MOYET. (C. en J.) De eerste is reeds, als een voorstander der Kunst, door Immerzeel vermeld; de tweede is zijn broeder, die het uitmuntende Kabinet van schilderijen, teekeningen en zeldzaamheden van hem erfde. De Heer Mr. j. moyet heeft steeds met ijver deze Verzameling vermeerderd, en hem is het Vaderland er dank voor verschuldigd, dat de afteekening van den beroemden Schuttersmaaltijd, van b. van der helst, door het onvergeetlijk talent van h.w. couwenburg ondernomen en voltooid, ter dienste der gravure, door j.w. kaiser. - Zie aldaar. - uitgevoerd, belangloos is afgestaan. - Kort daarop is deze vaderlandsche-kunst- | |
| |
vriend, te Amsterdam, overleden, en zijne geheele Verzameling werd in April, 1859, in het Huis met de Hoofden, te Amsterdam, geveild. De gemelde teekening is voor ƒ1630 voor Teylers-Genootschap, te Haarlem, aangekocht.
| |
[Mozyn. (Michiel) Zie bij Immerzeel aldaar, en bij mij op Mosyn. (Michiel)]
MOZYN. (Michiel) Zie bij Immerzeel aldaar, en bij mij op MOSYN. (Michiel)
| |
[Mozzo D'anversa. Zie Leckerbetjen. (Vincent)]
MOZZO D'ANVERSA. Zie LECKERBETJEN. (Vincent)
| |
[Mulder. (Mevrouw Cecilia) Zie Vinkeles. (Cecilia)]
MULDER. (Mevrouw Cecilia) Zie VINKELES. (Cecilia)
| |
[Mulder. (J.)]
MULDER. (J.) Van dezen kunstenaar zag ik eene gravure naar jan steen die vrij wèl behandeld was. Meer is mij noch van hem, noch van zijne werken voorgekomen. Naar de gravure te oordeelen, zou hij op het laatst der vorige, en in het begin dezer eeuw hebben gebloeid.
| |
[Mulder. (Joseph)]
MULDER. (Joseph) Immerzeel zegt, dat deze kunstenaar alleen Boekplaten heeft gesneden; ik voeg er bij, dat hij ook teekenaar was, blijkens het volgende Prentwerkje, bestaande uit 16 stuks Afbeeldingen, in 4o., en waarvan de titel luidt: Veues de Gunterstein. Dediées à Madame de Gunterstein et de Tienhoven; à Amsterdam, par Nicolas Visscher etc.; j. mulder ad vivum del. et fecit. Dit Werkje is in zijn soort fraai, en vooral wegens de afbeelding van zaken, de geschiedenis betreffende, belangrijk. Ik bezit eene menigte van dien aard, die zeer nuttig en doelmatig zijn, dewijl hier alle kunstvrijheden ter zijde werden gesteld, en de voorwerpen, zoo als ze in de daad waren, zijn teruggegeven.
| |
[Mulhe, (Julius)]
MULHE, (Julius) een onvermeld kunstenaar, dien ik vond, dat in het midden der XVII. eeuw, waarschijnlijk, te Amsterdam bloeide. Op den Titel van het Werk: 'T vierde deel der wyse Jaer beschryver, of wonderlycke Genees- en Heelkonst, enz. door d' overledenen Heer j.c., te Amsterdam, by Cornelis Jansz. 1663, in 4o., ziet men, op de helft, eene zeer aardig en geestig geëtste en bijgegraveerde voorstelling van een ziekbed, waar een patient gelaten wordt, met veel figuren, en een laboratorium op den achtergrond; beteekend julius mulhe fecit.
| |
[Muller. (Christiaan)]
MULLER. (Christiaan) Het Portret van Joan Gotl. Heineccius, Janss. Waesbergii excud., door hem vrij goed geschilderd, en door j. houbraken gegraveerd, in fo., doct mij vermoeden, dat hij, hoewel misschien geen Nederlander geweest zijnde, echter hier te lande de kunst beoefend heeft.
| |
[Muller, (Gerrit)]
MULLER, (Gerrit) de bekende kunstliefhebber, te Amsterdam, wiens uitmuntende Verzameling, na zijn overlijden, den 3. April, 1827, aldaar verkocht is, wordt door Nagler onder de landschapschilders, die met eere moeten genoemd worden, vermeld. Ik heb hem, met zijne oude vrienden, dikwijls bezocht, maar nimmer gehoord, dat hij de kunst in die mate beoefend heeft.
| |
[Muller (Herman)]
MULLER (Herman) is bij Immerzeel vermeld. Ik ben van meening, dat hij een broeder van jan, en een zoon van harman janszoon muller, - Zie aldaar. - geweest is. - Nagler vermeldt 30 stuks zijner gravuren, meest allen onderwerpen, uit de gewijde en ongewijde geschiedenis, waaronder eene Allegorie op de aankomst der Aartshertogin Anna van Oostenrijk, te Antwerpen, 1570, naar c. van den broeck; herm. muller fec., in fo. Onder zijne Portretten zag ik een zeer fraai van Cornelius Schonaeus, Goudanus, aetat. 55, Anno 1596, met zesregelig Latijnsch vers, in ovaal; herman muller sculp., in 8o. Dit portret wordt door Frederik Muller, Catalogus van Portretten, Nr. 4810, zoo ik meen, bij vergissing, als dat van Chr. Schonaeus opgegeven.
| |
[Muller, (Harman Janszoon)]
MULLER, (Harman Janszoon) een houtgraveur, die, in het begin, of de eerste helft der XVI. eeuw, te Amsterdam, bloeide. Van zijn werk is mij eene zeer goede houtsnede voorgekomen, versierd met de Lijdensteekenen, waarbij een weenende Christus, in Die Passie ons Heere Jhesu Christi, alsoo Nycodemus ende die vier Evangelisten ons beschryven; op de laatste blz.: Ghedruckt tol Am-
| |
| |
sterdam, aen die oude side, in die Warmoestraet, by my harman janszoon muller, Figuersnyder, in den vergulden Passer, kl. 8o., zonder jaartal; met Gothische letters gedrukt. De houtsneden beslaan een vierde gedeelte van den druk, en bevatten 33 stuks. - De bij Immerzeel vermelde harman muller zou wel tot zijn geslacht kunnen behooren, doch, naar de platen te oordeelen, is de hier beschreven harman veel ouder, en, zeker, geen leerling van goltzius geweest. Welligt was hij de vader van harman en jan, waarvoor de doopnamen zeer pleiten.
| |
[Muller. (Hendrik Leonard)]
MULLER. (Hendrik Leonard) Deze voorname kunstliefhebber, reeds bij Immerzeel vermeld, heeft nog van zijn schilderwerk doen zien op de Tentoonstelling, te Amsterdam, in 1840, onder Nr. 325 van den Catalogus: Een Kluizenaar, die de goedkeuring der kenners mogt wegdragen. Dit zal wel tot zijn laatste werk behooren, dewijl hij kort daarna overleden is.
| |
[Muller, (J.)]
MULLER, (J.) een onvermeld kunstenaar, van wien ik voor mij heb eene schilderij, geheel in de manier van de heus geordonnanceerd, voorstellende Een bergachtig, boomrijk Landschap; op den voorgrond een heer, op een wit paard, in gesprek met een jager, waarbij eenige honden, verder eene gedoode ree, enz.; tusschen de heuvelen, eene dame te paard, en op den achtergrond, eene groote jagtbedrijvigheid, beteekend j. muller pinx.; h. 1 el 8 dm., br. 1 el 47 dm. Ned. Naar alles te oordeelen, behoort dit werk in ons land te huis, en zal in het begin der voorgaande eeuw, waarschijnlijk, door een liefhebber, vervaardigd zijn; het is bevallig geschilderd; vooral de beelden verhoogen den gunstigen blik op dit fraaije tafereel.
| |
[Muller (Jac.)]
MULLER (Jac.) vond ik in de Archiven van het Geregt te Utrecht, namelijk, in het Protocol van den Notaris Houtman, als een Utrechtsch kunstenaar vermeld: ‘jac. muller, constschilder, en Elisabeth van Doorn, syn huysvrouw, Robert Muller syn vader, en Carel van Doorn, Elisabeths vader,’ enz. Acte, in genoemd Protocol, van 20 November, 1655.
| |
[Muller (Jan)]
MULLER (Jan) is zeer kort bij Immerzeel vermeld, hetgeen echter wel met wat meer omschrijving had mogen geschieden, teneinde de verdienste van dezen, in zijn tijd, alom met roem bekenden kunstgraveur wat algemeener bij ons bekend te doen worden. Ik zou kunnen aannemen, dat hij een broeder van jan, en een zoon van harman janszoon muller - Zie aldaar. - is geweest. - Immerzeel heeft, teregt, zijn geboortetijd omtrent het jaar 1570 gesteld, doch dit niet stellig bepaald, zooals de vreemde auteurs zulks hebben gedaan, want onder het aantal gravuren van dien meester, in mijn bezit, is ook De Schepping in zes dagen, met den Titel, in rond formaat, in fo., naar de teekeningen van hendrik goltzius; onder den Titel, een Latijnsch vers van F. Eskius, en met het jaarmerk 1589 beteekend. Deze prenten zijn zóó fraai gesneden, dat er bijna niet aan te denken valt, dat zij het werk van een jongeling van negentien jaren zouden zijn. Ik ben dus van oordeel, dat zijn geboortejaar vroeger moet worden gesteld, en, dat hij de kunst wel eerst bij coornhert zal hebben geleerd, want goltzius was maar twaalf jaren ouder dan muller, zoo men diens geboortejaar 1570 aanneemt; bovendien, Van Mander, die zoo lang te Haarlem heeft gewoond, die tijdgenoot en vriend van goltzius was, en in diens levensberigt zijne voornaamste discipelen opgeeft, zegt niets van jan muller, dien hij echter zoo menigmaal als een beroemd plaatsnijder aanhaalt, en persoonlijk kende: dit alles geeft mij de overtuiging, dat hij geen leerling van goltzius was, te minder, omdat al zijne kunstwerken steeds rijzende zijn, en boven die van goltzius in stoutheid van behandeling gesteld worden. - Brulliot zegt, volgens de heerschende meening, dat hij, naar alle waarschijnlijkheid, een leerling van goltzius is geweest, en
| |
| |
bepaalt zijn bloeitijd tusschen de jaarmerken 1589-1625, die op zijne prenten voorkomen. - Bartsch geeft een Catalogus zijner prenten, die de beschrijving van 87 stuks bevat, en tot heden, (1832) zegt Brulliot, hebben wij nog geene andere gevonden. - Rathgeber zegt, dat hij een leerling van goltzius was, doch heeft dit uit Baldinucci geput, dus zonder gezag. - Van zijn graveerwerk, wordt zijn eigen Portret het hoogste geschat. - Hoe destijds door de hooge Regering aanzienlijke belooningen voor de uitvoering van goed werk werden gegeven, kan uit het volgende besluit blijken: ‘Is Mr. johan muller, plaetsnyder, tot Amsterdam, toegeleyt 100 gulden eens, voordat hy de Heeren Staten vereert heeft met het Contrefeytsel van syne Excie, by hem in 't koper gesneden, nae de teykeninge, by meester michiel van mierevelt, schilder tot Delft, naer het leven geteyckent.’ Resolutie der Staten-Generaal, 9 Junij, 1608, bij Dodt, Archief, V. deel.
| |
[Muller. (J.F.)]
MULLER. (J.F.) Van dezen teekenaar is mij de volgende prent voorgekomen: Gezigt van het op strand jagen der Vlaardinger vishoeker, door drie Engelsche kapers, by het dorp Scheveningen, op den 7. Januarij, 1781; j.f. muller inv. et delin; a. fokke wilms. sculp. - Het geheel heeft weinig kunstwaarde.
| |
[Muller (O.)]
MULLER (O.) is reeds, zonder voornaam, als een bekwaam drijver in metaal, die eenige gedenkpenningen heeft vervaardigd, bij Immerzeel vermeld. - Ik kan er hier bijvoegen, dat men bij Jan Vos het volgende vindt: ‘Den Eed. Gestr. Heer M.H. Tromp, L. Admiraal etc. op een zilveren penning. Waarom doet muller Tromp, door kunst, in zilver leven? - Omdat hy d' yzer' eeuw door krygsdeugd heeft verdreeven.’ - Zie zijne Gedichten, Amsterdam, 1726, I, blz. 497. - De afbeelding er van staat bij Van Loon, Nederl. Historie-penningen enz., II. blz. 374, Nr. 3, waar er bij gevoegd is: 10 Augustus, 1653, doelende op den dood van Tromp. Dit zou dus tot zijn eerst bekende werk kunnen behooren, want het laatste wordt gezegd, van 1688 te zijn. - Zeventien stuks Gedenkpenningen, door hem vervaardigd, vindt men beschreven in de tweede Serie van het III. deel (p. 52-62) der Revue de la Numismatique Belge. Als eene bijzonderheid staat daarbij aangeteekend, dat de opschriften van al de Medaljes, door muller gegraveerd, in plat-Hollandsche verzen - waarschijnlijk van eigen maaksel - vervat zijn, eene bijzonderheid, die zoo uitsluitend bij geen andere Medaljeurs voorkomt. - Zie verder Dr. Wap, Astrea, 1854, blz. 65.
| |
[Munck (C.H.D.)]
MUNCK (C.H.D.) wordt in de Kunstverzameling van Ploos van Amstel, Amsterdam, 1800, onder de Nederlandsche kunstenaars opgegeven, bl. 30, Nr. 56 van den Catalogus: ‘Een capitaale ordonnantie, verbeeldende Een aanval van krijgslieden op eenige legerwagens, over een brug rijdende; in de rivier ziet men zwemmende paarden en lieden; meesterlijk met de pen en dun met sapverwen, door c.h.d. munck, 1645,’ welke teekening aldaar met ƒ50 werd betaald. - De bij Nagler genoemde johannes munck is blijkbaar dezelfde persoon, dewijl hij de gemelde teekening als diens werk vermeldt.
| |
[Munniks (Hendrik)]
MUNNIKS (Hendrik) vond ik in het St. Lucasgild, te Utrecht, op het jaar 1627, als kunstschilder, ingeschreven. - Volgens Nagler, was hij nog in 1638 werkzaam, als hebbende omstreeks dien tijd Een aandachtig Manshoofd geschilderd.
| |
[Munnickhuysen. (Johan van)]
MUNNICKHUYSEN. (Johan van) Slechts een paar flaauwe regels zijn ons door Immerzeel over dezen voortreflijken kunstenaar en zijne werken meêgedeeld. Het is echter voor de geschiedenis der Nederlandsche graveerkunst noodig, te weten, welke waarde in het buitenland aan de werken van dezen meester wordt gehecht. Hij was, zeker, een der voornaamste portretgraveurs, die in zijne eeuw bekend waren. Is j. houbraken in dat vak de roem van zijn tijd geworden, en noch vóór, noch na hem door iemand van gelijke verdienste, wat het menschenhoofd betreft, ooit
| |
| |
Overtroffen, munnickhuysen heeft hem niet tot leiddraad kunnen nemen, maar was zijn voorganger, en, al heeft hij het niet tot de volmaaktheid van houbraken gebragt, zoo wint hij het echter verre door 't kunstgevoel, hetwelk hij met zijn burin, in de harmonie der kleuren, duidelijk zigtbaar, wist uit te drukken, even als zich daardoor de beroemde Fransche graveur jean george wille een onsterflijken naam verworven heeft; men zie slechts zijn Concert de Famille, naar g. schalken; terwijl men deze kunst, reeds eene eeuw vroeger, zal terugvinden in het Portret van Hendrick Dirksen Spiegel, Burgemeester van Amsterdam, een meesterstuk van graveerkunst, door onzen munnickhuysen, in 1685, gesneden in fo., naar de schilderij van m. limburg. - Nog gaan de volgende gravuren van hem uit, als: de Portretten van Franciscus Burman, Theol. Prof., naar c. maes; - De Admiraal Cornelis Tromp, naar d. van der plas; in fo. - Anna Maria Schurman, naar denzelfden; in 4o.; - Abraham Jan Ouffeler, idem, idem, in 8o.; - Hendrik van der Graft, in fo.; - Pieter van Staveren, van Amsterdam, naar w. van mieris, dat in helderheid en tevens in kracht uitmunt, en tweemaal door hem gesneden is, in fo.; - Daniel Gravius, Pastor te Middelburg, naar blyhooft; 1685; - Petrus Zurendonck, naar d. van der plas; in fo.; - Abraham Heyseus, naar a. stegh; in fo.; - Gysb. Voetius, naar maes; in gr. fo.; - G. Brandt, de Jonge, naar musscher; 1685, in 4o.; - F. Episcopius, ovaal, kl. 4o.; - J. van Neercassel, in fo. enz. - Hij heeft ook in zwarte kunst gewerkt, zooals blijkt uit den Catalogus der Kunstverkooping van Moyet, te Amsterdam, in 1859, waaronder Nr. 434, drie stuks voorkomen, doch slechts twee van hem, namelijk, het Portret van Jacobus II. en nog een ander.
| |
[Muntendam. (....)]
MUNTENDAM. (....) Van dezen landschapschilder zijn mij slecht voorgekomen twee schilderijen, in de nalatenschap van gerard hoet, den Jonge, verkocht te 's Gravenhage, 25 Augustus, 1760, onder Nr. 166 van den Catalogus: Twee Landschapjes, met beestjes, door muntendam; h. 15, br. 19 dm., en met ƒ30 betaald.
| |
[Muntinck. (Gerard)]
MUNTINCK. (Gerard) Deze kunstgraveur is door Immerzeel genoemd. Ik moet er hier bijvoegen, wat Brulliot zegt, namelijk, dat zijn monogram g.m. door Christ aan een voornaam graveur, te Bremen, omstreeks 1629, wordt toegekend, doch dat Füssli berigt, dat dit monogram gerard muntinck, van Groningen, beteekent, die, in 1626, te Bremen, voor het depôt van Wessel gewerkt moet hebben, en dat hij, nog in 1660, te Londen was.
| |
[Muntz (J.H.)]
MUNTZ (J.H.) was een zeer bekwaam teekenaar, die, in de eerste helft der XVIII. eeuw bloeide. Van hem kwamen teekeningen van landschappen en boschgezigten, fiks met O.I. inkt geteekend, voor op de Verkooping der nagelaten kunst van Ploos van Amstel, in 1800, te Amsterdam, gehouden; bl. 315 van den Catalogus der Teekeningen: ‘Een omslag, waarin zijn liggende 34 stuks Teekeningen, met roet en de pen, verbeeldende Hebreeuwsche en Egyptische urné's, vazen en kruiken enz., met eene naauwkeurige afbeelding van hunne proportionele lijnen, en beschrijving door j.h. muntz;’ en op blz. 316: ‘Een omslag, waarin 65 stuks Teekeningen van Kerken, Abdijen, Lusthoven, Tempelsieraden, prachtige Gebouwen, meetkundige Grondberekeningen enz., met de pen en sapverwen geteekend, en meetkundig uitgevoerd, door j.h. muntz..’ - Op eene Idem van J. de Bosch, Ibid., 1785, waren, onder Nr. 508 van den Catalogus, Twee Boschgezigten, met O.I. inkt. - Op eene Idem van J. Stinstra, Ibid., 1823, bl. 20, van den Catalogus, Twee stuks Landschappen, met sapverwen, en een Italiaansch Landschap, met O.I. inkt; - en, op eene Idem van Barchman Wuytiers, te Utrecht, in 1792, gehouden, bl. 40 van den Catalogus, Twee stuks fraaije Landen Watergezigten, die zeer werden geroemd, en bij den naam het jaartal 1760 voeren.
| |
| |
| |
[Muscules, of Musculus, (F.W.)]
MUSCULES, of MUSCULUS, (F.W.) een voornaam kunstgraveur, van wien niet wordt opgegeven, waar hij te huis behoort; intusschen is als zeker bekend, dat zijne meeste prenten bij Fouquet, te Amsterdam, zijn uitgegeven, hetgeen alzoo in de tweede helft der XVII. eeuw heeft plaats gehad. - Zijne prenten naar jan wynands, landschappen met jagers enz. voorstellende, zijn goed gegraveerd en met de etsnaald bewerkt. Hij heeft er ook eenige naar teniers en ostade gemaakt. - Brulliot zegt, dat hij alleen weet, dat hij mede in Engeland heeft gewerkt, en noemt ook de werken naar genoemde meesters; verder voegt hij er bij, dat hij ook eenige prenten naar Engelsch werk heeft gegraveerd.
| |
[Museum, te Amsterdam, (Het Rijks-)]
MUSEUM, te Amsterdam, (Het Rijks-) De hoofdzaak dezer vorstlijke Verzameling is door Immerzeel beschreven. Ik kan er bijvoegen, dat ‘de zoogenaamde moderne schilderijen, in 1838, naar het Paviljoen- Welgelegen, te Haarlem, zijn overgebragt, eerst die der toen levende meesters, en later, in 1848, (om die Verzameling te vermeerderen, dewijl het Rijk niet of weinig aankocht) ook eenige van andere, kortelings overledenen, welke men moderne noemde,’ waardoor die stukken in den Catalogus van dien tijd komen te vervallen. - Verder moet ik vermelden, dat door den Raad van Bestuur van dit Museum, de Heeren P.E.H. Pretorius, Voorzitter, J. de Vos J Bz., P.L. Dubourcq, en N. Pieneman, Secretaris, werd besloten, om een nieuwen Catalogus er van tot stand te brengen, en wel op een gedaan voorstel van genoemd Lid Dubourcq, in voege, zooals die in 1858, bij Buffa en Zoon, te Amsterdam, verschenen is. Deze moeilijke arbeid werd door het laatstgemelde lid met ijver en zorg volbragt, en bij de bronnen, die voor de historische toelichting in het Museum-zelf voorhanden waren, werden nog andere bescheiden, bij hem bekend, aan het werk van elken meester toegevoegd. Voorts zijn de Monogrammen of Naamteekeningen, zooals die op de schilderijen voorkomen, getrouw in den Catalogus wedergegeven. De Heer Dubourcq was overtuigd, dat die arbeid, hoewel van beperkten omvang, voor wat de geschiedenis betreft, te groote zwarigheden met zich voerde, om volkomen daarin te voorzien, en heeft hierom, in de Inleiding tot dien Catalogus, het publiek verzocht, om alle verdere toelichtingen of verbeteringen, die aan dit werk kunnen worden toegebragt, aan het Museum kenbaar te willen maken, teneinde, bij een herdruk, daarvan een dankbaar gebruik te kunnen maken.
| |
[Museum, te Antwerpen, (Het)]
MUSEUM, te Antwerpen, (Het) is door Immerzeel vermeld, die ook het vorstlijk geschenk door den Ridder van ertborn, namelijk, zijn Kabinet van zeer oude Schilderijen, bij testament aan de Stad Antwerpen vermaakt, gedenkt. - In 1849, is, op last van den Raad van Bestuur der Academie, aldaar, een nieuwe Catalogus van dit Museum, door professor Johan Alf. de Laet, te Gent, vervaardigd, die door het genoemde Bestuur goedgekeurd en in de Fransche taal in druk verschenen is. In hoeverre daarin alles met de geschiedenis strookte, valt moeilijk te bepalen; doch dit is echter zeker, dat men spoedig heeft ingezien, dat, bij den tegenwoordigen ijver in het opsporen van oorspronklijke bescheiden tot toelichting der geschiedenis, die Catalogus veel te wenschen overliet. Dientengevolge, hebben eenige geletterde Heeren, als Theod. van Lerius, Pierre Génard, Léon de Burbure, Moons van der Straelen, en P. Visscher, op nieuw hunne historische nasporingen aan de geschiedenis der kunstenaars, in den Catalogus voorkomende, dienstbaar gemaakt, waardoor eene aanzienlijke uitbreiding aan dit Werk werd gegeven, en reeds in 1857, eene deuxième édition van dien Catalogus verscheen. Ik kan niet nalaten, voor zoover mijne bevoegdheid strekt, hier de verklaring af te leggen, dat deze Catalogus mij voorkomt, de eerste te wezen, die tevens als een historisch handboek voor de daar aanwezige kunstwerken, en voor
| |
| |
de levensberigten dier kunstenaars, strekt, en tot een model voor alle nog te drukken of te herdrukken Catalogassen van openbare Kunstverzamelingen dienen kan. - Bij Immerzeel, als ook in den Catalogus van De Laet, wordt van ertborn genaamd, de Ridder van ertborn, en Chevalier florent van ertborn; dit is voor de geschiedenis niet goed uitgedrukt: - Zie daarover op ERTBORN. (Florentius Josephus, Ridder van) - want zijn titel van adeldom is niet ontstaan door eenige Ridderorde, zoo als die van Malta, van do Gouden Spoor, van het Legioen van Eer, van den Nederlandschen Leeuw, en van eene voormalige Zwitsersche decoratie, waarvan mij de naam is ontgaan, met welke allen hij versierd was, en welke ik allen bij hem heb gezien. - Nog moet ik hier eene opmerking maken aangaande het Portret van Jan Frobenius, (Nr. 67 van den Catalogus van 1849): dit Portret behoort onder de ware afbeeldingen van desiderius erasmus. - Zie bij mij aldaar. - Deze dwaling is in den Catalogus van 1857, Nr. 86, weder begaan.
| |
[Musscher. (Michiel van)]
MUSSCHER. (Michiel van) Bij het Artikel, door Immerzeel, over dezen vermaarden portret- en gezelschapsschilder gegeven, moet ik nog voegen, dat hij ook de graveerkunst met goed gevolg beoefend heeft, hetgeen, onder anderen, blijkt uit zijn eigen Portret, door hem in zwarte kunst vervaardigd, ten halven lijve, regts, met palet en schilderstok in de linkerhand, in randwerk; aan de eene zijde, de Dood met zijne zeis, en aan de andere het Leven, een Engel, met zeepbellen; met vierregelig Hollandsch vers; beteekend m. van musscher fecit, Ao. 1685, in fo., zijnde hij op veertigjarigen leeftijd voorgesteld. - Een bejaard Manshoofd, met knevels, drie-vierde regts gewend, met callot op, en daar weder schuin een fluweelen muts, met witten omslag, op, in den trant als de bekende advokaat van jan steen; - Een idem - hetgeen voor dat van den dichter Vondel, in jeugdigen leeftijd, wordt gehouden, - met callot op, liggende kraag, met afhangende koordjes enz.; de figuur van voren te zien; beiden niet beteekend; h. 128, br. 102 str. Ned.; heeft geen marge. - In het Koninklijk Kabinet, te 's Gravenhage, berust zijn geschilderd Portret, met zijne vrouw en zijn zoon; beteekend ml. v. mussher pinxit Ao. 1681, in Amsterdam. - Op de Tentoonstelling, te Manchester, in 1857, was ook zijn Portret, en dat van zijne vrouw, in zijne schilderkamer, behoorende aan Sir Humphrey de Trafford. - Een Idem, dijstuk, met halskraag en hoed, jan stolker sculp., zwarte kunst, naar j. van ravesteyn pinx. - Nog komt een Idem in het Museum Florentinum voor.
| |
[Muyden, (C.C. van)]
MUYDEN, (C.C. van) Ik bezit eenige met de pen geteekende figuren, geheel als met de etsnaald in het koper bewerkt, zijnde, zeker, de bedoeling geweest, ze als etsdrukken te doen voorkomen, dewijl ze met een koperen plaat door de drukpers zijn gehaald. Een daarvan stelt een antiek beeld voor, Alexander in ludo in hortis Burghesianis, gekopieërd uit het bekende Plaatwerk van franciscus perrier, Nr. 39, en is bij de behandeling vrij wel gevolgd, doch de teekening laat veel te wenschen over; beteekend c.c. van muyden d. 8 April 1749. - Meer is mij van dezen teekenaar niet bekend. - Zie over het genoemde Werk op DALEN, (Cornelis van) den Oude en den Jonge.
| |
[Muyken, of Muykens. (J.B.)]
MUYKEN, of MUYKENS. (J.B.) Bij Heller (L.) vond ik dezen plaat-etser vermeld, als geboren in de Nederlanden, omstreeks 1606; hij noemt de volgende door hem vervaardigde werken: Abraham buigt voor de drie Engelen. - Eene knielende Magdalena in een grot, - en, Venus en Amor, slapende in een grot, waarbij een Sater, 1637.
| |
[Muys. (J.) Zie bij Immerzeel op Mays (J.)]
MUYS. (J.) Zie bij Immerzeel op MAYS (J.), dat muys moet zijn.
| |
[Muys, of Muis. (Robert)]
MUYS, of MUIS. (Robert) Deze bekwame kunstgraveur is bij Immerzeel ver- | |
| |
meld, die echter den tijd van zijn overlijden niet opgeeft, in zijne geboorteplaats, Rotterdam, den 19. December, 1825, in den hoogen ouderdom van 83 jaren, voorgevallen. - Hij was een zoon van willem, en broeder van nicolaas, welligt ook van cornelis muys, en, tot het einde zijns levens toe, steeds werkzaam. - De vermelding, dat zijne graveerwerken, die uit figuren bestaan, niet alle fraai zijn, begrijp ik niet regt, want in zijn eersten tijd, en reeds op zijn 19. jaar, in 1761, (Nagler zegt, bij vergissing, 1751) heeft hij Een Zeegezigt gesneden naar w. van de velde, in fo., met het onderschrift: Le salut du vaisseau, dat onder de goede graveerwerken kan worden gesteld, en vrij wat beter is dan zijne portretten. Wanneer ik nu daarmeê vier Gezigten op de stad Dordrecht, naar de teekeningen van jan arends, door hem, in 1766-68, in groot formaat, gegraveerd, en bij Blussé uitgegeven, (die ver van goed te zijn) vergelijk, dan houd ik het er voor, dat de eerstgemelde tot zijn studiewerk behooren, en onder het oog en met de hand zijns meesters vervaardigd zijn. - Ik bezit ook van hem Een Jongeling, die, met een geopend ei in de handen, vrolijk naar den aanschouwer ziet, in kl. 4o, naar g. schalken pinx. r. muys sculp. 1765; hard, en zonder de kunst magtig te zijn, gesneden. - Hij heeft ook ordonnantiën voor eenige prenten gemaakt, en tevens gegraveerd, als: den Titel voor het Werk Natuurlijke Historie voor kinderen enz., waarop kindertjes zich vermaken. - Verder het Portret van gasper netscher, en van zijne vrouw, Maria Godin, naar netscher. - Louis Marie van Welderen, in 4o, enz.
| |
[Muys, of Muis (Willem)]
MUYS, of MUIS (Willem) werd, in 1712, te Schiedam, geboren, en is te Rotterdam, waar hij zich gevestigd had, in 1763, overleden. Hij was zeer bekwaam in het vervaardigen van historiële onderwerpen, die gewoonlijk van grooten omvang waren, en voor zaalstukken dienden, alsmede in het maken van portretten. - Hij heeft eenige uitvoerige Kabinetstukjes geschilderd, waarvan de onderwerpen in den trant van de van mierissen en van pieter van der werf genomen zijn. - nicolaas, robert, ook welligt cornelis muys, allen bij Immerzeel vermeld, waren zijne zonen.
| |
[Myer. (M.D.)]
MYER. (M.D.) In de Kunstnalatenschap van Mr. H. Bosch, te 's Gravenhage, verkocht, 24 September, 1760, was, onder No. 7 van den Catalogus, Katwijk-op-Zee, vol figuren, door m.d. myer. Dit is het eenige, wat mij van hem is bekend.
| |
[Myin. (Maria Jacoba)]
MYIN. (Maria Jacoba) Deze landschap- en dieren-schilderes is reeds, met een enkel woord, op het Artikel h.a. myin, - die hetzelfde vak heeft beoefend - bij Immerzeel vermeld, en ik zou dit voor voldoende achten, zoo ik niet een berigt omtrent haar bij Bryan-Stanley vond aangeteekend, op BAESTEN, (Maria) wier geboortenaam Ommeganck was, en die landschappen met vee schilderde. Zij was, in 1784, lid der Antwerpsche Akademie. - Hoe nu de zuster van den laatstgenoemde en de vrouw van myin aan den naam van baesten kwam, is mij niet gebleken, en dit wordt ook door Stanley niet gezegd. - Toen Immerzeel, in 1842, schreef, was zij nog de werkende echtgenoot van myin; is deze nu haar tweede geweest, of is sedert dien tijd baesten haar tweede man geworden? Ik stel op dat Artikel baesten weinig vertrouwen, te minder, omdat Stanley Immerzeel's Werk gebruikt heeft. Is nu het Portret van maria baesten, geboren Ommeganck, in het Werk van j.j. eeckhout voorkomende, dat van eene andere Maria?
| |
[Myling, of Meyling. (H.L.)]
MYLING, of MEYLING. (H.L.) Immerzeel zegt, dat hem alle bijzonderheden omtrent dezen graveur ten eenemale ontbreken. Ik kan er hier alleen bijvoegen, dat hij in de laatste helft der XVIII. eeuw heeft gebloeid. Zijn graveerwerk is met zorg behandeld en mag fraai genoemd worden, zoo als dit tot versiering van Boekwerken voorkomt. - Voorts is mij ook gebleken, dat hij een goed
| |
| |
teekenaar was, uit een 8o.-prent, voorstellende een Gezigt op Porto Grande, te St. Vincent, door hem delin. en door j. de jongh sculp. - Hij was, waarschijnlijk, een zoon van j. myling, die hetzelfde vak beoefende. - Zie aldaar. -
| |
[Myling, of Meyling. (J.)]
MYLING, of MEYLING. (J.) Dezen graveur heb ik nergens vermeld gevonden. Hij heeft in het midden der XVIII. eeuw gebloeid, en is, waarschijnlijk, de vader geweest van h.l. myling, - Zie aldaar. - die hetzelfde kunstvak beoefende. - Ik bezit, door hem gegraveerd, Amsteldam van de buiten-Amstel af te zien, zoo als het zich vertoonde in den jaare 1650, den 29 July; j. verstegen delin., naar eene originele teekening van dien tyd; daaronder staat j. meyling sculp. in fo.; - als ook nog Afbeelding van den Gouden Kop, aan den Heer C. de Witt vereerd; a. schouman del. beteekend, waarschijnlijk, door hem-zelven j. myling sculp. Uit een en ander blijkt, dat hij deze kunst slechts tot eene middelmatige hoogte heeft gebragt.
| |
[Myn (Andreas van der)]
MYN (Andreas van der) was, volgens Bryan, een Nederlandsch graveur, die zich eenigen tijd te Londen vestigde. Van hem gaat in gravure uit het Portret van Richard Leveridge. Hij kan wel een der acht kinderen van herman van der myn geweest zijn; ten minste Nagler zegt, dat hij herman's zoon was, die, in 1714, te Amsterdam, werd geboren; dat hij ook portretten schilderde, en in zwarte kunst graveerde; hij noemt The Miser, een ouden woekeraar, die geld telt, naar g. van der myn, in kl. fo.
| |
[Myn (Agatha van der)]
MYN (Agatha van der) was eene zuster van herman van der myn, die, volgens een berigt van Lord Oxford (Walpole), met hem naar Engeland overstak, en vruchten, bloemen en dood wild schilderde. - Zie Bryan. - Haar werk is bij ons niet bekend; zij zal wel met hare familie in Engeland gebleven, en daar ook overleden zijn. - Hare kunst wordt in den hoogdravenden Parnas van Willem van Swaanenburg enz., Amsterdam, 1724, in 4o., op blz. 119, met niet weinig ophef bezongen, onder den titel van ‘Mei-zang op den 18. verjaardag van de Kunst- en Bloemschilderesse agatha van der myn,’ waarin, onder andere loftuitingen, voorkomt: ‘O zoete Toveres, Godin der schilderbloemen, - Sprak hy, ik moet uw kunst ver boven Flora roemen. - 'k Verlaat myn eigen vrouw, en geef aan u myn hart; - Een hart, helaas! te diep in uw penseel verwart.’
| |
[Myn. (Francis van der)]
MYN. (Francis van der) Bij het Artikel, over dezen kunstenaar, reeds door Immerzeel gegeven, voeg ik nog, dat zijn Portret, onder Nr. 435 van den Catalogus der rijke Kunstnalatenschap van Johan van der Marck, te Leyden, verkocht te Amsterdam, in 1773, voorkomt: ‘Dit portret is zeer fraai, uitvoerig door hem zelf geschilderd, op paneel, h. 14½, br. 10 dm.’
| |
[Myn. (George van der)]
MYN. (George van der) Bij het Artikel over dezen historie- en portretschilder, door Immerzeel gegeven, voeg ik, dat zijne Afbeelding, levensgroot, door f.v.d. myn geschilderd, en een Idem op grijs papier, met zwart en wit krijt geteekend, zijn in mijn bezit, en er, voor zoo ver mij bekend, geen Portret van hem in prent uitgaat.
| |
[Myn (Herman van der)]
MYN (Herman van der) werd reeds door Immerzeel vermeld; ik voeg er bij, dat hij gehuwd was met Susanna Bloemendaal, zoo als mij gebleken is uit een eerevers, op haren verjaardag gemaakt door den beruchten poëet en schilder Willem van Swaanenburg; zie zijn Parnas enz., Amsterdam, 1724, in 4o., bl. 123. Zij was moeder en weduwe van acht kinderen, waarvan zes zonen, en eene dochter, agatha - Zie aldaar. - de kunst beoefend hebben. - Hij heeft ook in zwarte kunst gegraveerd, als, naar zijne eigen schilderij, Een oude woekeraar, die geld telt, half figuur. From ampl Bays the Miser etc. in fo. Zie Nagler, die ditzelfde onderwerp door zijn zoon andreas gegraveerd, ook noemt. - Zijn Portret komt voor bij Descamps.
| |
| |
| |
[Myn (N. van der)]
MYN (N. van der) was, waarschijnlijk, een zoon van herman van der myn, en wordt door J. Campo Weyerman, IV, blz. 353, opgegeven als een bloem- en portretschilder, die, in 1716, een der hofschilders was van den Keurvorst Johan Wilhelm, te Dusseldorp, en dat hij, na diens overlijden, zich te Antwerpen vestigde. In die stad heeft de gemelde auteur van zijne werken gezien Twee levensgroote Portretten, zijnde Een Antwerpsche Lakenkooper en zijne Huisvrouw, die hem een druiventros aanbiedt enz. Hij zegt daarvan, op zijne gewone ironische wijze, dat: ‘beide konterfytzels waren lieflyk gekoloreerd, doch de vleeschkoleur munte te veel op rype persikken, welk koloriet hem was by gebleven van zyn voorige beroep, het schilderen van fruyten.’ Ook de Portretten van den kunstschilder horemans, benevens zijne vrouw, in het klein, die hem minder voldeden, vooral de ‘schaduw-partyen, die met beenzwart waren gediept;’ als nog een bloem- en fruitstuk, ‘dat vrolyk gecouleurd en fiks behandeld was.’ - Van der myn vertrok van Antwerpen naar Parijs, om daar zijn fortuin in het groot te beproeven, doch zijne kunst vond aan het Hof geen bijval, zoodat hij zijn plan te Londen doorzette, waar hij het zoo ver bragt, om het Portret van Z.M. den Koning te schilderen, waarvan Weyerman zegt: ‘Hy cierde dat koninglyk konterfytsel met een zilver-lakensche rok, geborduurd met goude druiven en bloemen, tot een bewys van het spreekwoord: “dat de stoffe week voor den arbeit.”’ ‘Helaas! het zilver-laken wierd gekeurd voor blik, en allo die met het penseel geborduurde lente- en herfstschatten veroordeelt als wanstaltige cieraden. Het konterfytzel bleef berusten in zyn schilderkamer.’ - Hij vertrok, omstreeks 1737, naar de Nederlanden, en begaf zich naar 't Loo, waar hij de Portretten van den Prins en de Princes van Oranje vervaardigde; later heeft hij zich te Leeuwarden gevestigd, doch de tijd van zijn overlijden is niet bekend. - Voorheen hingen er van hem Portretten der familie de Latour en Taxis in de sacristij der kerk du Sablon, te Brussel.
| |
[Myn, (Robert van der)]
MYN, (Robert van der) broeder van francis, en zoon van herman van der myn, werd in 1724 geboren. - Hij heeft een groot aantal portretten, landschappen en bloemen geschilderd, die, in alle soorten, te Londen voorkomen, en met meerdere van denzelfden tijd, door onderscheiden schilders van dien naam, en tot zijne familie behoorende, zijn vervaardigd. - Naar alle waarschijnlijkheid, moet n. van der myn, - Zie aldaar. - door Weijerman opgegeven, niet dezelfde persoon als deze zijn; te minder, omdat hij zoo menigmaal de letter n als voorletter heeft gebruikt, wanneer de doopnaam hem onbekend was.
| |
[Mynsheere. (Jan)]
MYNSHEERE. (Jan) Dit Artikel is bij Immerzeel fout, en moet zijn jan de heere, als zijnde een-en-dezelfde persoon. - Zie aldaar en bij mij op deze Artikels.
| |
[Myringinus. (Peter) Zie Martini. (Peter)]
MYRINGINUS. (Peter) Zie MARTINI. (Peter)
| |
[Mytens, (Aart, of Arnold)]
MYTENS, (Aart, of Arnold) de Oude, in Italië onder den naam van Renaldo bekend. Hij werd, in 1541, te Brussel geboren, en is, nadat hij zich goede gronden in de kunst had eigen gemaakt, hoewel nog jong zijnde, naar Italië gegaan, waar hij zijn intrek te Rome nam en zijne studiën bij den Nederlandschen graveur anthoni santvoort, in de wandeling den groenen Anthoni geheeten, vervorderde, veel omgang hebbende met hans speeckaart. Vandaar ging hij naar Napels, en studeerde toen weder voort bij een Nederlander, kornelis pyp, huwde daar, en begon zijn werk te maken, om altaarstukken, historiën en portretten te schilderen, die fiks van behandeling zijn. ‘Hiermede voer hy ettelyke jaren voort, maakte verscheiden zyner leerlingen tot meesters, en had het genoegen, dat al, wat van zijne hand kwam, in vele kerken van Napels, en door het gansche koningryk, als ook in andere landen, alom gewild en getrokken was.’
| |
| |
Dit berigt ons zijn tijdgenoot Van Mander, die met den meesten lof over de groote bekwaamheden voor het historiële vak, in den meesten omvang, over hem uitweidt. - Vervolgens is hij weêr naar Rome gegaan, waar hem een groot stuk schilderwerk voor St. Pieter werd opgedragen, en ‘waaraan hy toonen wilde, wat een Nederlander in de kunst vermogt.’ - Hij is daar, in 1602, overleden, zijnde tweemaal gebuwd geweest; zijne weduwe was vroeger de weduwe van zijn leermeester kornelis pyp, van welke hij zich reeds vroeger gescheiden, en met zijne vier kinderen uit het eerste huwelijk, en zijne discipelen, een tijd lang, ‘te Aquila, in 't Abruzzo, opgehouden had.’ - mytens ging, na den dood van zijne eerste vrouw, ‘zijne vrienden te Brussel en zijn broeder in 's Hage bezoeken;’ - waarschijnlijk, daniel den Oude. - Van Mander verhaalt eene anecdote, die in zijn studietijd bij zijns vaders leven is geschied, namelijk, dat hij zoo leergierig was, om de Anatomie van 't menschlijk ligchaam goed te kennen, dat hij met een mede-leerling een lijk van de galg stal, om tot onderzoek te dienen. Zijn vader, over deze stoutheid verbaasd, heeft dit misdrijf, hetwelk aart er niet in zag, bij zijn vriend, die burgemeester was, weten te verbloemen. - Salvator Rosa heeft in zijne Satyre op de Schilderkunst daarop gezinspeeld. - Zijn Portret komt voor onder de schilders-portretten, met de verzen van D. Lampsonius, als ook de kopij daarnaar door h. hondius, in kl.-fo., staande met palet en penseelen voor een schilders-ezel; en naar dit is de afbeelding, voorkomende in de 8o.-uitgave van Van Mander, doch verkleind, genomen.
| |
[Mytens, (Aart, of Arnold)]
MYTENS, (Aart, of Arnold) dien ik den Jonge moet noemen, ter onderscheiding van aart mytens, den Oude, is, meer dan waarschijnlijk, een zoon van daniel mytens, den Oude, die een broeder zal geweest zijn van den genoemden aart, den Oude. - Zie aldaar. - Van Eynden en Van der Willigen, die hem gedenken, meenen, met grond, dat hij ‘in het tijdvak van omtrent 1612 tot 1660, in Den Haag heeft geleefd.’ Hiertegen heb ik echter ééne bedenking, te weten, dat hij niet als lid der Confrerie-kamer van Pictura, te 's Hage, opgerigt in 1656, toen die van St. Lucas zich afscheidde, voorkomt, maar wel daniel, johan, en isaäc mytens. Hoe kon hij dan zijn bedrijf uitoefenen, als aan de wet der Kamer niet was voldaan? - Dat hij schilderstukken heeft vervaardigd, die geheel te 's Hage t' huis behooren, pleit voor zijn verblijf in die stad, als: ‘De Raadpensionaris Jacob Cats, met Mevrouw Havius, (zijne huishoudster) op deszelfs hofstede, genaamd Sorgvliet, Extra fraai, door a. mytens; h. 2 vt. 7½ dm., br, 3 vt. 7½ dm. Rijnl. ƒ34.’ - Zie Nr. 25 van den Catalogus van C. van Heemskerck, te 's Gravenhage, 1765; - en, De Huwelijksplegtigheid van den keurvorst van Brandenburg, met de dochter van Frederik Hendrik, Prins van Oranje, op de groote zaal van het Oude Hof, te 's Hage, die voor het Schilderijen-kabinet van Z.D.H. den Prins van Oranje, uit de Verzameling van Lormier, in, 1763, voor ƒ580 werd aangekocht. Waar zij thans berust, is mij onbekend.
| |
[Mytens, (Daniel)]
MYTENS, (Daniel) de Oude genaamd, wordt door Houbraken en De Bie slechts ter loops aangehaald, en toch was deze een der beroemdste portretschilders van zijn tijd. - Hij werd geboren te 's Gravenhage, op het laatst der XVI. eeuw. - Bij wien hij de kunst heeft geleerd, wordt niet gemeld, doch wel, dat hij zich, waarschijnlijk, naar de werken van rubens heeft gevormd, en dat hij naar Engeland toog, alwaar hij, onder de regering van Jacobus I. en Karel I., tot een hoog aanzien gestegen is. Hij schilderde zijne portretten zóó voortreflijk schoon, dat die voor werken van vak dyck zijn gehouden. - Uit verscheiden rekeningen, welke Walpole aanvoert, blijkt het, dat mytens, als koninklijk schilder, een jaarwedde van 20 £, en 125 £ (ƒ1740) voor meerder schilderwerk, in de jaren
| |
| |
1625 en 1626 van de gemelde Vorsten had ontvangen. Dit is, waarschijnlijk, dan nog van Koning Jacobus, kort vóórdat hij is overleden, en van Karel, die hem in 1625 is opgevolgd, doch, zeker, alleen voor eenige werken, welke hij heeft verrigt, vóórdat hij was aangesteld als Hofschilder, hetgeen in datzelfde jaar plaatsgreep, dewijl het bekend is, dat daaraan een aanzienlijk jaarwedde en woonverblijf was verbonden. In den jare 1618, was hij reeds voor den Koning en de Edelen van het hof druk werkzaam. Een oorspronklijke brief van daniel mytens aan Sir Dudley Carleton, die in het koninklijk archief in Engeland wordt bewaard, is uit het Engelsch door L. Hymas vertaald, en luidt aldus: ‘Londres, ce 18 Aout, 1618. Très-bon et très honorable Lord. Je viens vous présenter mes respects, et vous souhaite santé et bonheur. Ces quelques lignes sont pour vous avertir que je vous envoie, par le porteur, Les portraits de Lord Arundel et de sa Dame, executés dans des proportions assez petites, et roulés dans une petite caise. J'ai fait mon possible pour déterminer sa Seigneurie à vous offrir les grands portraits qu'elle possède; mais elle n'aimerait pas de s'en séparer, à cause de leur extrême ressemblance, et compte pour cette raison les garder. Elle a alors commandé ceux-ci, sur une échelle moins grande, et j'espère. Monseigneur, que vous les accepterez, et les estimerez comme un léger présent de son Excellence Lord Arundel, en considérant aussi les peines et le soin que j'ai pris pour les executer. Quant à leur appréciation, Monseigneur, je m'en rapporte à votre tact et votre sagesse. - J'ai ete à Sharckney (sic) pour chercher à saisir l'occasion de faire le portrait de S.A.R., mais le prince étant à la chasse, et dans la nécessité de quitter immédiatement après, je suis retourné à Londres, et devrai attendre à son retour, un moment pius favorable. Voilà pour aujourd'hui, Monseigneur, le contenu de ma lettre, que je vous prie d'accepter de votre pauvre et indigne serviteur; il sera toujours prêt à vous rendre ses foibles services, aussi souvent que vous voudrez en faire usage; en attendant; Monseigneur, je prie le ciel de vous conserver et vous garder la santé et bonheur, et vous accorder une gloire éternelle. Tout à vous, Monseigneur, daniel mytens.’ - Te Hamptoncourt, bevinden zich eenige portretten, ten voete uit, der Prinsen en Princessen uit het Huis van Brunswyk-Lunenburg, en een portret van Carel Howard, Graaf van Nottingham, van zijne hand. - Te Knowle bewondert men het levensgroote afbeeldsel van Lionel Cranfield, Graaf van Middlessex, en Lord Schatmeester, met den witten staf, en een kleine bel op de tafel, beteekend d.m. f. 1623. - Somtijds plaatste hij de namen der voorgestelde personen op een strook papier, in zijn tafereel aangebragt. - Te Kensington wordt zijn eigen Portret, door hem geschilderd, aangewezen. - In 1808 was in bezit van Lady Elisabeth Germain, te Drayton, de schoone voorstelling van het Portret des Graven Henry Rich van Holland, levensgroot, in gestreepte kleeding, met een wandelstok in de hand. - Ook te St. James bevinden zich eenige schoone werken van hem, als: het Portret van Koningin Maria van Schotland, waarschijnlijk, eene kopij door hem, en de beroemde Dwerg Jeffery Hudson, die zijn hond aan een band leidt, in een landschap, dat door de stoute teekening en warmen toon zeer wordt gewaardeerd. mytens heeft dezen Dwerg ook in zijne groote schilderij zijnde de afbeeldingen van Karel I. en van zijne Gemalin, aangebragt, doch niet zoo goed, als in het eerstgemelde stuk; dit was voormaals in bezit van den Graaf van Dunmore. - In 1827 heb ik in het British Institution van hem gezien het Portret van Koning Karel I, van Koningin Henriette-Maria, en van den Infant Prins Karel, waarachter stond Karel de II., en dat uitmuntend mag worden genoemd. - Hij had in Engeland eene groote vermaardheid, tot op de
| |
| |
komst van antonie van dyck; zoodra deze tot eersten Hofschilder was benoemd, verzocht hij, mismoedig, zijn ontslag, om naar zijn vaderland terug te keeren, doch werd door den Koning zoo vleijend behandeld, dat hij, eindelijk, besloot, te blijven. Daar de Koning voor beiden, langen tijd, werk genoeg zou vinden, hield hij zijne belofte, en, wat nog meer is, zoo werd mytens van zijn mededinger de vriend. - Van dyck schilderde zijn Portret, en deze afbeelding is, onwedersprekelijk, eene der volmaaktste, welke zijn penseel immer heeft voortgebragt. Of de ijverzucht bij hem gaande was over den opgang van van dyck, of wel dat de oproerige bewegingen in dat Rijk hem bedenkelijk zijn voorgekomen, òf dat vermindering van werk er bij kwam, genoeg is het, dat hij daarna niet lang meer in Engeland vertoefde, en moet hij reeds in den jare 1630 zijn vertrokken, daar er gemeld wordt, dat er na dien tijd geene werken van hem aldaar voorkomen. - Hij is, waarschijnlijk, weder te 's Hage beland, waar zijn zoon johannes de kunst met roem beoefende, en het is deze daniël, die door Houbraken, op gezag van De Bie, een Hollander wordt genoemd, ‘die vele aanzienlyke lieden met roem heeft geschilderd, aangezien hy een vleezige en vleyende wyze van schilderen had.’ - Doch, wat Fiorillo, op voorgang van Walpole, meldt, dat hij in het Stadhuis, te 's Hage, eene afbeelding van een zolderstuk heeft geschilderd, (voorstellende de Waarheid, die de geschiedenis op den rug des Roems schrijft) en welk werk in den jare 1656 door mytens zou zijn geschilderd, hetgeen uit een berigt van Houbraken wordt ontleend, is onjuist, want Houbraken meldt van deze zaak geen woord; maar men zal dit in Van Gool hebben gelezen, die daniël mytens, kleinzoon van onzen daniël, aldaar beschrijft, en moet er het zolderstuk, dat op de Haagsche Schilderkamer door den Jongen daniël geschilderd is, door verstaan worden. - Het Portret van den Ouden daniël mytens, door a. van dyck geschilderd, is uitmuntend gesneden door paul pontius, en komt voor in de bekende Konstkamer van van dyck. - Daar moet op eenige der eerste drukken verkeerdelijk staan isaac, in plaats van daniël, en hierdoor is tot menige gissing aanleiding gegeven. Immerzeel vermeldt ook verkeerdelijk dit Portret op den kleinzoon van dien naam, alsof het dien zou voorstellen.
| |
[Mytens, (Daniël)]
MYTENS, (Daniël) de Jonge, zoon en leerling van den Haagschen schilder johannes mytens, in 1636, te 's Gravenhage, geboren. - Weyerman zegt, 1647, doch Van Gool verdient, als Hagenaar, meer geloof. - Hij was alzoo de kleinzoon, en niet de zoon van daniël, den Oude, van dien naam, zooals Bryan en anderen hem vermelden. - Hij is, in 1688, te 's Hage, overleden, na aldaar verscheiden malen in het Bestuur der Kamer van Pictura te zijn geweest. Uit P. Terwesten, Ms. - Deze mytens is bij Van Gool beschreven, en de meeste auteurs, die aan den Ouden denken, meenen, dat hij zich in de jaren heeft vergist; doch dit is het geval niet. - Zie Van Gool, I, bl. 71. - Waarschijnlijk, is hij, met w. doudyns en d. van der schuur, te Rome geweest, waar hij braaf studeerde, vrolijk leefde, en den bentnaam van Bonte kraai verkreeg. - Tijdens Van Gool, was er een fraai zolderstuk op de Haagsche Schilderkamer, dat ‘vóór hy er de laatste hand aansloeg, beter was als naderhand, - zegt hij - schoon het noch geen der minste kunsttafereelen is, daar deze Kamer mede prykt.’ - Hij heeft ook Portretten geschilderd.
| |
[Mytens (Isaäc)]
MYTENS (Isaäc) is, volgens Terwesten, Ms., geweest ‘de broeder van de voorgemelde eerste Hoofdman johannes mytens, en dus praesumtief meede een Hagenaar van geboorte, en ook een leerling van deszelfs vader, daniel mytens; was meede een groot portretschilder - bedoeld in levens groote - zynde den 23. October, 1657, ook ter Confreriekamer van hem bekend geweest een vrouwe- | |
| |
portret, dat na dato, met kennisse der Regenten, weder teruggehaalt en gegeven is. Echter wordt hy mede nergens in de levensbeschryvingen der schilders gevonden, en, ook niet in de Regering der Confreriekamer geweest zynde, is dus ook niet bekend, waar of wanneer dezelve is overleden; alleen consteert, dezelve Ao. 1665 nog confrater der Confrerie te zyn geweest, en dus na dien tyd moet overleden zyn.’ - Hij was een der drie voornaamste contribuanten, en een der eerste twee gedeputeerden tot de oprigting der Confreriekamer-Pictura te 's Hage, die zich, in 1656, van St. Lucas afgescheiden en de bedoelde Kamer ook tot stand gebragt hebben.
| |
[Mytens (Johannes)]
MYTENS (Johannes) werd, volgens het Ms. van P. Terwesten, ‘,geboren te 's Hage, alwaar zyn vader, daniel mytens (de Oude), een braaf portretschilder was, en heeft dus praesumtief de kunst by denzelve geleert; was mede een wakker Portret - en Historieschilder, en is na deze nog meermalen Hoofdman, en van 28 October, 1669, tot 27 October, 1671, Deken der Confrerie van Pictura in 's Hage geweest; doch na dien tyd niet meer genomineert bevonden wordende, is, denkelyk, Ao. 1671, of 1672 overleden.’ - Hij heeft een zoon, daniel - Zie aldaar. - nagelaten, en was, in 1656, een der mede-oprigters van het Schildersgild Pictura, te 's Hage, wordende hij toen tot een der drie hoofdmannen verkozen. - Het toeval heeft gewild, dat ik eene schilderij, door hem vervaardigd, schoongemaakt en verder hersteld heb, zijnde het Portret van een Jongeling van drie jaren, als een jager gekleed, met zwarte baret, door een groene veer en paarlen versierd, op het hoofd, houdende een polsstok op zijn schouder, waaraan een haas hangt; met een hond bij zich, alles levensgroot, ten voeten uit, in een landschap; op de schilderij staat jan mytens pinx. 1649. Dit stuk berust op het Kasteel-Zuilen, te Zuilen, bij Utrecht. - In 's Rijks-Museum, te Amsterdam, is het Portret van den Luit. Admiraal Cornelis Tromp, en dat van zijne Echtgenoot; doch men heeft zich in den nieuwen Catalogus, van 1858, zeer vergist, door onzen Haagschen johannes mytens, als een Brusselaar, geboren te Brussel, 1612, en leerling van a. van opstal en n. van der horst, op te geven. Dit alles moet doelen op joannes meyssens. - Zie bij mij aldaar, waar men zal vinden, hoe Immerzeel de Hollandsche mytens'en en de Belgische meyssens'en heeft door elkaêr geward.
| |
[Mytens (Johannes en Cornelis)]
MYTENS (Johannes en Cornelis) zijn bij Immerzeel onder de mytens opgenomen. Dit is eene grove fout, dewijl ze meyssens heeten. - Zie aldaar.
| |
[Mytens. (Martinus)]
MYTENS. (Martinus) Deze uitnemende portretschilder werd, in 1639, of 1640, te 's Gravenhage, geboren, en heeft de kunst bij zijn vader, isaac mytens, geleerd. Vervolgens werd hij als hofschilder naar Zweden geroepen, en is daar ook overleden. Uit P. Terwesten, Ms. - Hij heeft een zoon nagelaten, die te Stokholm, in 1698, werd geboren, en als hofschilder van Keizer Franciscus, in 1770 te Weenen, overleden is. Hij was de roem van zijn tijd, en aan bijna alle Europesche hoven, zoo om zijne kunst, als om zijn persoon bemind. Keizer Frans I., wiens Portret door hem geschilderd, en door p. tanje, in 1752, fraai in fo. gegraveerd werd, schatte hem zeer hoog, en overlaadde hem met rijkdom en eer. - Het gemelde sterfjaar is door Fiorillo opgegeven, doch ik geloof, dat dit eene vergissing is, dewijl zekere Köremons zijn Werk, Natur und Kunst in Gemälde etc., Leipzig und Wien, 1770, 2 Bände, in 8o, An den erlauchten, gelehrten und ruhmvollen Herrn martin von maytens (?) ihro Kaiserl. Königl. Apostol. Majestät ersten Kammer- und Kabinetsmaler etc., heeft opgedragen, hetgeen dan ook, toevallig, het jaar van zijn overlijden zou zijn geweest.
| |
[Mijts. (G.)]
MIJTS. (G.) Twee stadsgezigten, door g. mijts; vind ik vermeld in den Catalogus van J. Stinstra enz., Amsterdam, 1823. bl. 3, Nr. 32.
|
|