| |
L.
| |
[Laak. (Maria van der)]
LAAK. (Maria van der) Pieter Terwesten meldt, in zijn Ms., betreklijk deze kunstenares het volgende: ‘Zoo als ter Confrerie-kamer, te 's Hage, aangeteekent staat, is deze eene historie-schilderesse geweest, wyl Ao. 1663 ook eene door haar geschilderde Diana of Jagt-Nimph met een boog en pylen in de hand, ter gemelde Kamer bekend is geweest, en welk stukje, mits derzelver overlyden, door Regenten den 7. April, 1664, op verzoek van en aan haar moeder weder is teruggegeven; dus schynt gemelde maria van der laak reeds in 't begin van 't gemelde jaar 1664 overleden te zyn.’ - In 1656 vind ik haar, als historie-schilderes, in de Confreriekamer van Pictura, te 's Hage, ingeschreven.
| |
[Laan, of Lanen. Zie bij Immerzeel en bij mij op Lanen. (Christoffel en Jacob van der)]
LAAN, of LANEN. Zie bij Immerzeel en bij mij op LANEN. (Christoffel en Jacob van der)
| |
[Laan. (A. van)]
LAAN. (A. van) Deze teekenaar en graveur schijnt weder een ander van dien naam te zijn, blijkens eene Boekprent, in gr. 4o., Afbeelding van de kleeding der Siammers, door hem inv. et fecit. - Naar mijne meening, kan de lettergraveur wel de fout hebben begaan, door het woordje der weg te laten, en in dat geval, zou zij tot het werk van een der van der laans behooren.
| |
[Laan. (Adolf van der)]
LAAN. (Adolf van der) Deze naam staat duidelijk op eene groote prent, zijnde eene Tooneelvoorstelling, De gestoffeerde kamer, met meer andere van die soort, betreffende den Amsterdamschen Schouwburg, in het koper gebragt; zij is verdienstlijk gesneden, naar de teekening van hendrik de leth. - Naar de prent en de voorstelling van het oude tooneel te oordeelen, kan hij een broeder, of wel een aanverwant zijn geweest van adriaan van der laan. Hoe het zij, ik heb den voornaam van den laatstgemelde - ook bij Immerzeel vermeld - nooit voluit beteekend gezien; wel dien van adolf, alleen op de prent hier boven vermeld. Zou nu, naar aanleiding der gelijkluidende initialen a.v.d. laan een-en dezelfde persoon, en dus adolf de ware voornaam wezen? Dit is welligt mogelijk, doch moeilijk te beslissen; want, naar de gravuren te oordeelen, blijkt het duidelijk, dat de kleine voorwerpen oneindig veel beter zijn dan de groote, zoo als de portretten enz., en zou dit er dus toe kunnen leiden, om het eene aan dezen en het andere aan genen toe te kennen. - Later kwam ik in het bezit van eene zeer groote plaat, in twee bladen, voorstellende Platte-gronden van het Oude-zijds Huiszitten-huis en Huis-zittend Vrouwenhof, benevens deszelfs Opstallen (te Amsterdam), waarop, bovendien, zes gezigten met stoffagie, en, boven aan, zinspelende voorstellingen met groote figuren enz. voorkomen, Geordineerd, geteekend en in 't koper gebragt, door a.v.d. laan, 1735. Dit is zeker wel van zijn voor- | |
| |
naamste werk, en mag onder de goede kunst van dien aard worden geteld. Vooral is het Gezigt van de Joden Groenmarkt, langs het huis naar den Binnen-Amstel er zeer bevallig op voorgesteld.
| |
[Laan. (Adriaan van der)]
LAAN. (Adriaan van der) Ik voeg bij het artikel, door Immerzeel gegeven, dat hij, volgens Basan, in 1684, en volgens Heller (L.), in 1690, te Utrecht zou geboren zijn; in 1742 was hij nog in leven, en het jaar van zijn overlijden is niet bekend. - Hij heeft ook eenige prenten vervaardigd naar den bataljeschilder van der meulen. - Zie nog op adolf van der laan; - voorts in het 8o. Werk Afbeeldingen en Levensbeschryvingen van eenige voorname personen, waaronder eenige der eerste Hervormers enz. Met 23 Portretten door den beroemdem Plaatsnyder a. van der laan, Leeuwarden, A. Ferwerda, 1755. in 8o.; daarvoor ook een sierlijke titel. Deze portretten zijn voor een ander Werk vervaardigd, want de uitgever zegt, in zijne Voorrede: ‘Sedert eenige tyd door Inkoop magtig geworden zynde de Afbeeldingen van verscheide beroemde en geleerde mannen enz.’ zoodat ze reeds vroeger door van der laan werden gesneden, waarschijnlijk, voor Jac. Hayman, te Amsterdam, waar die platen zonder tekst zijn verschenen - en naar dien titel te oordeelen, zou hij, in 1755, nog in leven zijn geweest, want anders had er, dunkt mij, bij gestaan door wijlen a. van der laan; doch om dit als zeker te stellen, komt mij gewaagd voor. - Nog bezit ik een Boekje in gr. 4o., bevattende 12 platen, voorstellende alle soort van zeevisscherij, met den titel: Groot Vissery door a. van der laan fecit, s.v.d. meulen delineavit. By Petrus Schenk, in de Warmoesstraat: opt hoekje van de Vissteeg, in Visschers-Atlas, tot Amsterdam. - Onder de prenten, door hem inv. et fecit, is wel de titel van het Werk Petri D'Orvilli, Juris-Consulti, Poemata, in 4o. de voornaamste. - Nagler zegt, dat hij zich langen tijd te Parijs heeft opgehouden, en noemt nog onder zijne voornaamste werken Veertig stuks landschappen, zoo in Italië, als in Duitschland na 't Leeven geteekent, door den wytberoemden kunstschilder j. clauber, en geëtst door a.v.d. laan. Hierbij zijn er twee naar j. van huysum, en één naar l.p. du bourg, gr. fol. - De groote Walvisch- en Haringvangst, naar v.d. meulen, in 2 pl. gr. fo. - Zeeland en Stroomlust, bestaande in verscheide gezigten.... Naar 't Leeven geteekent van verscheide liefhebbers enz., 21 bladen; met Franschen en Engelschen titel. fo. - De Dwergenjagt op burleske wyze gehouden, gr. fol.
| |
[Laan, of Laen (Dirk van der)]
LAAN, of LAEN (Dirk van der) was, volgens de mededeeling van Van Mander, van Haarlem, een leerling van frans floris, ‘welke zeer fraai in het klein schilderde.’ - Nagler zegt, dat hij bij m. van cleef en frans floris leerde, en dat hij naar Spanje ging, waar zijne werken gewild waren; hij stelt zijn bloeitijd omstreeks 1560. Dewijl marten van cleef zelf een leerling van f. floris is geweest, en, als zoodanig, 1551, in het St. Lucas-gild werd ingeschreven, kan deze bezwaarlijk de meester geweest zijn van een kunstenaar, die toen bloeide: het komt mij voor, dat Van Mander, die hier de bron moet zijn, en deze personen heeft gekend, zulk eene bijzonderheid toch wel zou vermeld hebben.
| |
[Laar, of Laer. (J.O. van)]
LAAR, of LAER. (J.O. van) Zooals Descamps heeft opgegeven, is deze de jongste broeder van pieter en roeland van laer geweest, en bij hen in Italië zijnde, zou hij, op een ezel rijdende, met het beest, dat struikelde, van een houten brug, in eene diepte gestort en in den stroom verdronken zijn. - Immerzeel zegt: ‘hij werd te Nijmegen geboren, en schilderde portretten.’ - Dit staat nergens vermeld, en behoort al weder tot de middelen, om dwaling te scheppen en voort te planten; want Füssli berigt, dat hij een portretschilder was, die zich,
| |
| |
in 1646, te Nijmegen, heeft opgehouden, doch hij rept geen woord van zijne geboorteplaats. Bovendien vindt men dit alles goed bij Van Eynden en Van der Willigen vermeld, aan wie zulks ook is gebleken, ‘onder anderen, uit het ongemeen natuurlijk geschilderd afbeeldsel eener bekende overleden vrouw uit den deftigen burgerstand, welk afbeeldsel, voor weinige jaren, nog in Nijmegen gevonden werd.’
| |
[Laar, of Laer. (Pieter van)]
LAAR, of LAER. (Pieter van) Ik moet hier openlijk optreden, om de opgegeven geboorteplaats van pieter van laer, - als ook van zijn broeder roeland - die gezegd wordt, te Laren, bij Naarden, te zijn geweest, te weêrspreken, en Haarlem, als hun geboortegrond, die eer te geven. Een tijd- en stadgenoot van hem, Theodorus Schrevelius, zegt, in zijne Beschryving van Haerlem, Ibid, 1648, in 4o. bl. 384, het volgende: ‘jakob pynas is wel te Haerlem niet gheboren, maer heeft syn fondamenten van de konst hier gheleydt; voorwaer gheen ghemeen schilder, daer hy voor vermaert is geweest. Maer petrus a laer ende syn broeder roelant hebben niemant van de voorghenoemde konstenaers gheweecken in handelingh ende wetenschap. Dit zyn van een bedde ghebroeders gheweest, te Haerlem ghewonnen ende gheboren, ende van kindtsbeen af in de schilderkonst wel gheoeffent, die in Italien eenige jaren geleeft hebben, van welke de outste in 't fleur van syn leven overleden is te Genua, in Italien. De jonger broer pieter a laer, t'huys gekomen synde, heeft hem eene wyltydts te Haerlem onthouden, maer konde Italien niet vergeten, die altyt een voedster is geweest van de doorluchtige schilders; derhalven is hy te rade geworden, wederom op nieuw te reysen; soo heeft hy van de vrienden syn afscheyt genomen, dat men nog niet weet waer hy voleyndt is, dat Empedocles voor hadde. Dese beyde waren ghewent bosschen te schilderen, bergen en dalen, ossen en schapen, wagen en paerden, uytghespannen voor de herberge, die gevoert worden met hoy ende haver, in welcke de voornaemste schilders betuyghen dat sulcke konst en frayicheyt te sien is, dat alle die dat sien door verwonderingh opgetrocken zijn, en branden van liefde tot die konst. Veel haerder wercken zyn noch in wesen, soo te Haerlem als t' Amsterdam, en elders, die altyt in groote waerde gehouden zijn tot desen huydigen dagh toe.’ - Nu mag ik vragen, kan men voor de echtheid der geschiedenis méér verlangen, en hoe komt het, dat Houbraken - die de bron en aanleiding tot die dwaling heeft geopend, zoodat alle auteurs, en met regt, hem in zijn berigt aangaande de geboorteplaats Laren, bij Naarden, hebben gevolgd, zonder bewijzen of eenige gronden daarvoor op te geven, - Haarlem geschrapt en Laren in de plaats heeft gesteld? Verder is het vreemd, dewijl hij zelfs Joachim Sandrart, Teutsche Academie u.s.w. voor zijn Artikel heeft gebruikt, dat hij niet wakker is geworden, om dezen alsdan tegen te spreken, daar toch Sandrart van laar als een Haarlemmer beschrijft, en in het Register op zijn Werk zegt, ‘de laar van Haarlem;’ deze heeft, welligt, (zonder Schrevelius te kennen) dit van hemzelven vernomen, dewijl hij, te Rome zijnde, zeer met hem bevriend was, en Sandrart toen te Amsterdam woonde. Deze verklaart, dat het, voornamelijk, op zijn schrijven is geschied, dat van laar, in 1639, uit Italië naar Holland terugkeerde. Zijne familie, zoowel ouders als broeders, hadden hem reeds lang daartoe aangezocht, en woonden allen te Haarlem. Bij zijne terugkomst, heeft hij bij zijn broeder, die daar een voorname schoolmeester was, zijn intrek genomen. - Uit het een en ander blijkt mij, dat hij, destijds, in eene zwaarmoedige stemming verkeerde, waarom de familie hem liefst bij zich had; uit de woorden van Schrevelius, dat hij weder op aanraden naar Italië is vertrokken en zulks met een treurig vaarwel geschiedde, om misschien die stemming te overwinnen;
| |
| |
dit toch is uit de woorden van Schrevelius: ‘dat Empedocles voor hadde,’ op te maken. - Nog meer moet het bevreemden, dat Houbraken, het artikel roelant van laar schrijvende, dezen ook te Laren, in 1610, doet geboren worden, en er zelfs het aangehaalde door mij uit Schrevelius bijvoegt, zonder een woord over diens, met hem strijdig berigt te reppen. Eene onvergeeflijke slordigheid! - Men moet dus in het artikel bij Immerzeel, lezen: geboren te Haarlem, in plaatst van te Laren. - Verder vond ik bij Fiorillo, in eene Noot, op het artikel peter van laar, vermeld, ‘dat johan del campo, als zijn meester wordt genoemd,’ en dit werd ook door Nagler gevolgd; echter is het verkeerd, dewijl het niet del campo, maar jan van campen van Haarlem - Zie aldaar. - kan zijn, - bij hem niet bekend; - del campo was van Kameryk, en behoort te Antwerpen te huis. - Dezelfde auteur geeft aldaar nog in eene Noot, genomen uit Meusel's Museum, Band III, St. 16, S. 288, die een brief aanhaalt van pieter van laar, in antwoord aan mich. (melchior?) hondekoeter, van 1. Mei, 1666, uit Haarlem gedagteekend; doch hij laat dit en de vorige berigten voor rekening dier auteurs, en ook ik, voor mij, ga schoorvoetend tot het aannemen van zulke meêdeelingen over: want dan had hij voor de tweedemaal uit Italië, naar Haarlem, moeten terugkomen, dewijl zijn tweede vertrek naar Rome, boven vermeld, zeker is. Het is aanneemlijker, dat zijne kunst, - en hij heeft veel gearbeid, (daar zijn overlijden eerst in 1674 gesteld, en uit zijn werk opgemaakt wordt) - bijna geheel in Italië vervaardigd, en voorstellingen uit dat land bevattende, voor zoover die in ons land van hem was en nog zeer schaarsch gevonden wordt, grootendoels reeds in zijn tijd, en zelfs na zijn dood, uit speculatie, naar ons land is overgebragt, daar in de meeste berigten wordt opgegeven, dat dit eene goede rekening gaf. - Passeri zegt nopens zijne tafereelen, dat men eerder meent, het voorgestelde door een venster te zien, dan dat het op een doek is geschilderd, en hij roemt zijne kleur en schildertrant, tot een voorbeeld der Italianen, die goed Bambochades willen schilderen. Deze schildersoort vond zooveel tegenstand aldaar, dat Salvator Rosa, Sat. III., p. 79 seq. er openlijk tegen opkwam, en niet alleen de kunstenaars vermaande, maar de rijken berispte, die aan zulke voorstellingen eene plaats in hunne galerijen schonken. Zie den Abt Lanzi. - Fiorillo zegt nog, dat er, vroeger, in Holland, drie zijner voornaamste stukken in de Kunstverzameling van Gerard Reynst waren, die, waarschijnlijk, naar Engeland zijn gevoerd, en geeft aan dat Kabinet den volgenden titel, dien ik voor de geschiedenis hier laat volgen: Variarum Imaginum a celeberrimis artificibus Pictarum caelaturae elegantissimis Tabulis repraesentatae. Ipsae Picturae partim extant apud viduam Gerardi Reynst, quondam hujus urbis Senatoris ac Scabini, parlim Carolo II. Britaniarum Regi a Potentissimis Hollandiae West-frisiaeque ordinibus dono missae sunt. Amstelodami. - Zijn Portret wordt bewaard in de Galerij te Florence, onder de 321 afbeeldingen der beroemdste kunstenaars. - In verscheiden levensbeschrijvingen komt zijne afbeelding voor; doch ik bezit een paar zeldzaam voorkomende portretten, beiden voorgesteld, daar hij voor zijn ezel zit te schilderen, in 8o. Het eerste is geëtst door cornelis van den berg, 1765, welke kunstliefhebber de dwaasheid heeft gehad, eene bron van tijdsverwarring er onder te plaatsen, te weten: pieter van laar, geb. te Haarlem, 13 Julij, 1582, aldaar overl. 30 Junij, 1642. Indien dit zoo ware, dan zou door Van Mander zijne opleiding en genie niet onopgemerkt gebleven zijn, daar deze zich, in 1583, te Haarlem vestigde, en aldaar in 1606 overleden is. En hoe kon dan Schrevelius, in 1648, het hierboven aangevoerde, betreklijk zijne stadgenooten, mededeelen? - Het tweede is eene idem gravure, door caspar philips jacobsz.; -
| |
| |
beiden zijn genomen naar de bekende voorstelling, met zijn geestige knevels, bonnet met vederen enz., waarvan bij zijn levensberigt, door Immerzeel, eene aardige houtsnede gevoegd is. - Ook m. francia heeft zijn portret gegraveerd. - Op mijne kunstreizen, heb ik weinig werken van dezen waarlijk grooten meester gezien. Te Parijs, in de Louvre, zag ik slechts twee kleine stukjes; - doch te Dresden, vier stukken, als: eene Italiaansche Bambochade; - Eene idem; - Eenige geestelijken, voor de kloosterdeur spijs uitdeelende aan een troep bedelaars, hetgeen mij voorkwam, als van jan miel te zijn; en Eenige mannen, met een wit paard bezig zijnde, bij een boerenhut. - In het Museum, te Berlijn, is niets van hem, - en in de Pinakotheek, te Munchen, Een groep doode en gewonde soldaten op een slagveld, die door eenige ruiters worden geplunderd. - In de Galerij, te Weenen, vindt men vermeld Eene Italiaansche kermis, met dansende landlieden, en Een gezigt in Italië. Men ziet eene herberg, in het midden van een groot gebouw, ten halve als ruïne; een grijsaard staat er voor, zijn paard vasthoudende, en wien een jongeling drinken aanbiedt. - Nog moet ik hier, ten slotte, tot inlichting meêdeelen, dat Giov. Batista Passeri, Vita dei Pittori enz., over onzen van laar schrijvende, hem onder den naam van peter wander doet verschijnen, dat beteekent, zegt Fiorillo, III., bl. 30, in eene Noot, peter van laar, genaamd Bamboccio. - Verder meldt Nagler, dat b. stopendael, c. visscher, j. suyderhoef, p.c. canot, j. ossenbeck, j. van noordt en anderen, naar zijne werken hebben gegraveerd. - Zijne bekende etsen bestaan uit 20 stuks; 1-7 Verscheiden dieren, h. 4 dm. 5-6 str., br. 6 dm. 3-4 str. Par. 1. Een stier, koe, paard en ezel bij eene Fontein; dit is de opdragtsprent aan Dom Ferdinand van Napels, 1636; - 2. De drie paarden, links een zittende boer; - 3. De drie ossen, regts de herder, onder de struiken; - 4. De drie varkens, bij de spinster; - 5. De bok, twee geiten en drie schapen bij de haspelaarster; - 6. Zeven honden en een jager; - 7. De Muilezel, bij een stal. - De naast bijkomende kopijen hiernaar zijn h. 4 dm., 4-6 str, br. 6 dm. 2 str. Zij zijn weinig bedrieglijk door m. schmidt, kunstschilder, voorheen Bewaarder van het Prent-kabinet, te Munchen, gekopiëerd. Zie Supplements au Peintre-Graveur d' Adam Bartsch, par B. Weigel, Tom I., Leipzig, bij Idem, 1843, in 12o. bl. 1, waar tevens vermeld wordt, dat van de hiervolgende tweede Serie, latere drukken, zelfs op chineesch papier, in omloop zijn, en dat de koperen platen nog in Engeland bestaan. - 8-14. Vervolg van Paarden. p.d. laer fe. p.d.l. sc. h. 3 dm. 1-2 str., br. 3 dm. 7-8 str. - 1. De boer met het paard; - 2. Het paard bij de bron; - 3. Het pissende paard; - 4. Het paard aan den boom; - 5. De twee paarden in de weide; - 6. De twee doode paarden; van 3, 4 en 5 bestaan kopijen van gelijke grootte, doch andersom; de initialen en de namen zijn iets grooter dan die der originelen. - 15. De Familie, of de Hoefsmid; de man met den hamer knielt voor de spinster; in de verte twee boeren en eene vrouw; links, een ezel, en op den achtergrond eene ruïne, p.v. laer f., met groote zorg bewerkt, h. 3 dm. 2 str., br. 2 dm. 11 str. Gemelde Heer zegt, dat deze prent meer dan twijfelachtig is, en hem voorkomt, niet anders dan eene kopij te zijn, naar de prent van t. wyck (Bartsch, Nr. 6), welke hij gegraveerd heeft naar eene schilderij van p. de laer. - 16. Een zittende en een staande boer; op den middengrond een karpaard; op den achtergrond, regts, een heuvel, waar een man zijn lastpaard voedert; links, onder aan, het monogram; h. 3 dm. 2 str., br. 3 dm. 6 str. - 17. Twee ruiters, in gevecht met pistolen; h. 1 dm. 1 str., br. 2 dm. 10 str. - 18. Een landschap, regts, een water; h. 1 dm. 3 str., br. 1 dm. 10 str. - 19. De oude met den stok, zittende, links gewend; ruitvormig, 1 dm. 8 str., van hoek tot hoek. - 20. Een rijder in galop, naar de linkerzijde
| |
| |
gewend; h. 1 dm. 3 str., br. 1 dm. 4 str. Hierbij telt men gewoonlijk eene prent welke j. van noordt, naar de teekening van van laer, gegraveerd heeft, zijnde Een veehoeder, petrus van laer inv. j.v.n. fecit, 1644; h. 5 dm. 10 str., br. 8 dm. Zeldzaam.
| |
[Laar, of Laer. (Roeland van)]
LAAR, of LAER. (Roeland van) Tot teregtwijzing dient, dat hij niet te Laren, bij Naarden - volgens de algemeene berigten, door Immerzeel overgenomen - maar te Haarlem werd geboren. - Zie op zijn broeder LAAR. (Pieter van)
| |
[Laar. (Jan Hendrik van de)]
LAAR. (Jan Hendrik van de) Immerzeel heeft het levensberigt en eenige voortbrengselen van zijn talent, naar waarde, beschreven. Ik zal een en ander hier verder voortzetten. De Heer van de laar heeft zich, na den dood zijner echtgenoot, met zijne éénige dochter, van 's Hage naar zijne geboortestad Rotterdam begeven, vanwaar hij, na er eenigen tijd vertoefd te hebben, zoo tot verstrooijing, als tot verdere volmaking zijner studiën, weder naar Antwerpen vertrok, waar hij twee jaren verbleef, en, onder andere tafereelen, eene schilderij vervaardigde, voorstellende De terugkomst in het ouderlijk huis, die thans in het partikuliere kabinet van den Koning van Beijeren berust; naar deze schilderij gaat eene groote gelithographiëerde prent uit. Daarna heeft hij zich weder te Rotterdam gevestigd, en had het genoegen, dat hem dadelijk door H.H. Bestuurders van het Schilderkundig Genootschap het onderwijs der hoogste klasse in het handteekenen, bij die Inrigting, werd opgedragen. In 1842 werd hij tot medebestuurder benoomd. Deze beide betrekkingen heeft hij onafgebroken met lof waargenomen, totdat de Academie van Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen, tot wier oprigting hij een der ijverigste medewerkers was, aldaar werd gevestigd. Op nieuw droeg men hem de vereerende betrekking van Hoofdonderwijzer in het handteekenen op; ook werd hij weder tot medebestuurder dezer schoone en nuttige Instelling benoemd, en vervult deze beide betrekkingen nog met den gewenschten ijver. - In de groote teekenzaal aldaar, hangt het portret van den beroemden Rotterdamschen kunstenaar w.h. schmidt, dat, na diens overlijden, in 1849, door den Heer van de laar, vriend en gezel zijner jeugd, naar het origineel van schmidt-zelven, gekopiëerd, en er tot een blijvend aandenken door hem ten geschenke gegeven is. - Het bekende Genootschap Arti Sacrum, vroeger reeds met dat, onder den naam van Hierdoor tot hooger, ineengesmolten en in de genoemde Academie opgenomen, - zijnde dus alleen in naam overleden, - is zijne oprigting insgelijks aan onzen ijverigen kunstenaar, die er eere-lid en medebestuurder van was, verschuldigd. Aan deze gewezen Inrigting hebben de Tentoonstellingen, die te Rotterdam plaats hebben, haren oorsprong te danken. - De Heer van de laar heeft eene gelukkige keuze, om, in het vak van huislijke tafereelen, meestal historische personen of feiten voor te stellen, die de belangstelling in hooge mate gaande maken. Zoo kent men van zijn gevierd penseel, salvator rosa, bezig zijnde, het portret van een jong meisje te teekenen, waarbij eenige roovers staan, welk stuk door wijlen den grooten kunstbeschermer, Koning Willem II. werd aangekocht. - Eene Huwelijks-plegtigheid, in het midden der XVII. eeuw; - benvenuto cellini, in zijne werkplaats; - jacob van campen en de Waarzegster, naar de legende van Houbraken; - rembrandts voorspoedige reis, naar een gedicht van Immerzeel; - adriaan van ostade, naar de Natuur teekenende; - De jeugd van adriaan brouwer; - erasmus, in zijn studeervertrek; zijnde alle keurige kabinetstukken, die, bij bevoegde kunstkenners, onverdeelden lof, op verscheiden Tentoonstellingen, mogten verwerven. - Zijne schilderijen op historisch terrein zijn van grooter omvang, als: De terugtogt der Waldensen, eene zamenstelling van ongeveer twintig figuren; - Eene protestantsche godsdienst- | |
| |
oefening, in het midden der XVII. eeuw, die op de Tentoonstelling te Londen zeer de aandacht trok, en door een kunstliefhebber, te Birmingham, voor een goeden prijs, werd aangekocht. - Ook naar aanleiding van Tollens' Gedichten, vervaardigde hij schilderachtige voorvallen, als, uit De Echtscheiding, het tooneel in de Regtszaal; - Uit de Nova Zembla, Heemskerk, zijn togt overpeinzende; - De viering van den Zondag; - en Het oogenblik, waarop de eerste lichtstraal in de hut doordringt, benevens andere onderwerpen, aan gemelden Dichter ontleend. - Voorts heeft hij voel voorstellingen uit het Italiaansche rooversleven ontworpen, die meest in Engeland geplaatst zijn. - Op de Tentoonstelling in Arti et Amicitiae, te Amsterdam, zag men een schoon tafereel, van een anderen aard, te weten, Landverhuizers gereed tot hun vertrek. Het hoofdpunt is een groep van acht beelden, op een schip enz. Teregt, werd deze schilderij door de Maatschappij ter bevordering van Beeldende Kunsten, te Amsterdam, aangekocht. - In het historiële vak gaf hij nog eene proeve op de Tentoonstelling aldaar, namelijk, De vaderlandslievende vrouwen te Delft, anno 1573, volgens Hooft, Ned. Historie; - voor de R.K. kerk, te Aarlanderveen, heeft hij een Altaarstuk, De opstanding van Christus, levensgroot, geschilderd. - In historisch-allegorischen zin, prijkte bij het rembrandt's feest, te Amsterdam, 27 Mei, 1852, in de feestzaal, van zijne hand: De Graveerkunst, fraai en meesterlijk uitgevoerd. - Twee kolossale tafereelen, h. 5 el, br. 7 el Ned., met Allegoriën op de Toonkunst, voorstellende Rotterdam, 1829, en Nederland, 1854, die de feestzaal, ter gelegenheid van het XXV jarig Muzijkfeest, in 1854, te Rotterdam, gehouden, versierden, trokken aller aandacht, wegens de schoone vormen, gedachten en uitvoering, te meer, dewijl ze door hem in slechts tien dagen, en geheel kosteloos, ten beste van het feest, vervaardigd waren. De afbeeldingen daarvan zijn door a.a. nunnink fraai gelithographiëerd, en in de Kunstkronijk, 1855, geplaatst. Thans is de Heer van de laar aan eene belangrijke schilderij werkzaam, die, zeker, zoo ik vertrouw, voleindigd zijnde, zijn gevestigden roem nog zal verhoogen, namelijk benvenuto cellini en de Hertog Cosmo de Medicis, te zamen antieke beeldjes herstellende, naar aanleiding van dit feit, ontleend uit het leven van den wereldberoemden kunstdrijver in metaal. - De Heer van de laar werd, in 1852, tot Lid der Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten, te Amsterdam, benoemd. - Zijn portret, door hem-zelven del. s.t. voorn boers Lith. in fo. is uitgegeven te Rotterdam.
| |
[La Cave. Zie Cave. (F.M. la)]
LA CAVE. Zie CAVE. (F.M. la)
| |
[Lacterius]
LACTERIUS was een Hollandsche bloemschilder, wiens levensberigten onbekend zijn, zegt Nagler; zijne werken waren gewild; doch hij werd later bierbrouwer.
| |
[L'admiral (J(acob?)]
L'ADMIRAL (J(acob?) de Jonge. Op het Werk Europische Vlinders, bij Houttuyn, te Amsterdam, in 1744, verschenen, en door jacob l'admiral zoo keurig geëtst, - bij Immerzeel vermeld - moet ik doen opmerken, dat er daarin voorkomen, die beteekend zijn j.l.' a. Jun. en blijkbaar van eene andere en minder bekwame hand, dan de overige zijn geëtst. Waarschijnlijk, is hij een zoon van den bekenden jacob geweest, die alsnog niet vermeld werd.
| |
[L'admiral (Joannes)]
L'ADMIRAL (Joannes) staat reeds bij Immerzeel geboekt. Ik moet er bijvoegen, dat zijn portret voorkomt: het is in eene ovale lijst gevat, waarbij voorwerpen voor de bewerking der etskunst enz. zijn geplaatst, en een opengeslagen boek, getiteld: Ico duramatris a joanne ladmiral; verder op een epitaaf: Effigies joann. ladmiral, se ipse pinx. et incis. in 8o. Klaarblijklijk heeft hij deze prent vervaardigd, om haar, bij de 8o.-editie van Van Mander, waarvoor hij al de portretten heeft vervaardigd, meê uit te geven. Wat mag de reden zijn, dat dit
| |
| |
niet heeft plaats gehad? Immerzeel zegt van de genoemde portretten, dat ze ‘ruw en oppervlakkig bewerkt zijn,’ doch ik kan mij met dat oordeel niet vereenigen: ze zijn niet met de burin, zoo als die in Houbraken, Van Gool enz. bewerkt, maar alle toch fiks, en velen zeer verdienstlijk geëtst. Als men de proefprenten kent, zoo als ik er een aantal, met vele daarop voorkomende voorwerpen, die later veranderd zijn, bezit, moet men wel eene betere gedachte van het werk van dezen verdienstlijken plaatsnijder krijgen: want, in waarheid, de prent, die in Van Mander, onder de letters d.d., voorkomt en welke geëtste plaat hij bij zijn eigen portret, heeft aangebragt, mag men fraai noemen.
| |
[Laegh, (W. van der)]
LAEGH, (W. van der) een kunstgraveur, dien ik nergens vermeld heb gevonden, dan enkel op een zijner werken, zijnde het portret van Rdus. Dnus. Mr. Antonius Schellingwouw; Natus Amstelr. Ao. MDCII. Denatus ibidem Ao. MDCLI. XXVI. Aug., met vierregelig Hollandsch vers. Boven in den grond, zijne zinspreuk: Medela et pietate, b. breenbergh pinxit, w. van der laegh fecit et exc. in 4o., borststuk, van voren, op een stoel gezeten, met toga aan en calot op het hoofd. Het is met zorg bewerkt, het hoofd geëtst, en van middelmatige verdienste. - Hij moet reeds in 1660, te Amsterdam, werkzaam zijn geweest: immers, de bekende afbeelding van den R.C. Pastoor J. Banningh Wuytiers, op zijn dood-praalbed, door matham gegraveerd, in gr. fo., werd van een afzonderlijk blad vergezeld, waarop een vers van J. van Vondel, door hem gegraveerd. - Later zag ik, dat hij voorkomt ni het Werk: Geschichte der Kupferstichsammlung in Copenhagen, van Rumohr und Thiele, en dat hij zich daar ter stede lang schijnt te hebben opgehouden, welligt om de haelwegh's behulpzaam te zijn. Verder vond ik nog de volgende gravuren van zijn werk vermeld, als: Koning Christiaan V., in krooningsgewaad, naar l. van hawen (welligt van haven), 1674, in fo. - Johan Caspar de Cibignan Dom. de Oberampach, Colonel et Gubern. Bergenis. - M. Hier Buck, K. Hauptprediger in Copenhagen, naar h. ditmaers, 1674. Zie Nagler.
| |
[Lageman (Hendrik)]
LAGEMAN (Hendrik) is bij Immerzeel vermeld. Zijn portret komt voor in het bekende prentwerk van j.e. marcus, het eerste van de vier portretten, op de plaat, beteekend 1811.
| |
[Lagerman, (J.M.)]
LAGERMAN, (J.M.) welligt de vader van, of verwant aan hendrik lagerman, bij Immerzeel vermeld. - Van zijne gegraveerde penningen vindt men de volgende reeds in 1770 beschreven, zijnde een vriendschaps-medaljetje, met het opschrift: Een Heilig pandt is vriendschapsband (Morte et invidiâ amicitia major); - en nog een idem, van 1803, met een Amicitia-beeld en het bijschrift: Bant van Eendragt, alles evenwel middelmatig werk. - In 1781 vervaardigde hij eene Medalje op het Zeegevecht bij Doggersbank, een gebrekkige arbeid, voorzien van een kreupelrijm van hetzelfde allooi; - nog eene Eeuwfeest-penning voor het Diaconie- Oude-Vrouwen- en Mannen-huis, te Amsterdam, in 1783, - en, in 1792, eene medalje op het (van 7 tot 15 Junij), te Amsterdam, toedienen van het Sacrament des Vormsels, door den Aartsbisschop van Nisibi, Graaf Cesar Brancadoro. Zie Dr. Wap, Astrea, 4 Jaarg., Utrecht, 1855, bl. 459.
| |
[Lagoor. (C. van)]
LAGOOR. (C. van) ‘Een ver uitgestrekt Landschap, verbeeldende de omstreken van de ruïne van Brederode; zeer natuurlijk, voorgesteld, en meesterlijk geschilderd, door c. van lagoor, h. 1 el 3 pm. 9 dm., br. 1 el 5 pm. 5 dm.’ Deze schilderij komt aldus beschreven voor in den Catalogus der kunstveiling van C.H. Schultz, gehouden te Amsterdam, 1826, Nr. 58. - Meer is mij van dien kunstenaar niet voorgekomen. - Dat j.p. lagoer, kunstgraveur, en welligt ook schilder, zooals Nagler vermeldt, van hetzelfde geslacht is, zou ik wel vermoeden, te meer, dewijl
| |
| |
de aard zijner werken, als in de manier van w van bemme behandeld, wordt aangeduid.
| |
[Laignel. (...)]
LAIGNEL. (...) Dezen naam vond ik als dien van een graveur vermeld op een 8o.-titel voor een Boekwerk, genaamd Hollands Vryheid, en vrijwel gesneden, naar de teekening van arnold houbraken. Daar ik dien kunstenaar nergens geboekt zag, zoo geef ik hem hier eene plaats, omdat hij zeker in Holland heeft gewerkt, en welligt een Nederlander is. - Dat het werk van den Maastrichtschen pieter lyonet, of lyonnet zou kunnen zijn, en de lettergraveur den naam er verkeerd op geplaatst heeft, mag, mijns inziens, niet wel worden aangenomen, omdat de verdienste van deze gravure niet kan halen bij die, aan den genoemden lyonet toegekend.
| |
[Lairesse, (Abraham de)]
LAIRESSE, (Abraham de) zoon van gerard, den Oude, heeft ook de kunst beoefend. - Er is mij te weinig van hem voorgekomen, om een oordeel over zijne bekwaamheden te vellen, welke hij uit zulk eene leerschool als die van zijn vader heeft kunnen trekken; slechts eene titelprent voor het Werk De Zegepralende Vecht, gesichten van Lustplaatsen enz., beginnende van Utrecht en met Muyden besluytende; Amsterdam, by de Wed. Nicolaas Visscher enz. 1719, in fo., heeft mij daartoe in de gelegenheid gesteld. Zij bestaat in eene allegorische voorstelling, uitgedrukt in de welvaart van handel en landbouw, als voedsters der schoone kunsten enz., en Een landgezigt, waarin, van Utrecht af, de Vecht naar het dorp Zuylen stroomt; in het midden een Gedenkzuil enz. Het geheel is middelmatig geteekend, volkomen systematisch, droog, en zonder geest of leven in de figuren, zaamgesteld, en door a. van der laan in het koper gebragt. - Later is mij nog uit autentieke bescheiden gebleken, dat hij de kunst, wel zeer zeker, als zijn bedrijf heeft uitgeoefend; namelijk, uit de Huwelyken van beroemde personen, te Amsterdam, staat aangeteekend: ‘27 November 1693. abraham lairesse, van Amsterdam, fynschilder, oud 27 jaren, woont op d' O.Z. Agterburgwal, geadsisteerd met zijn moeder Maria Salme, ter eenre, en Johanna van Bevere, van Amsterdam, out 24 jaren, woont in de Sents (?), geadsisteerd met haar moeder Petronella Keetelaar, ter andere zyde.’ Hieruit blijkt, dat hij in 1666 is geboren, en tevens wie zijne moeder was. Zie De Navorscher, VII. Jaarg., bl. 198.
| |
[Lairesse (Ernest de)]
LAIRESSE (Ernest de) werd, te Luik, in 1635, geboren, zoodat hij, 40 jaren oud geworden zijnde, in 1675, is overleden. Dit kan tot bijvoegsel op het artikel van Immerzeel strekken. - F. Bogaerts spreekt ook van een ernest de lairesse, als neef van den beroemden gerard, te Luik, in 1678 geboren, en daar, in 1718, overleden. Zulks heeft hij zeker bij Balkema gelezen, die het genoemde geboortejaar ook opgeeft; doch Bryan-Stanley wederlegt dit, als zijnde eene grove fout, door Balkema begaan, dewijl alle auteurs getuigen, dat de bekende ernest de oudste broeder is van gerard; ook ik, voor mij, beaam dit gevoelen volkomen.
| |
[Lairesse. (Frans de)]
LAIRESSE. (Frans de) Nagler noemt hem, even als de anderen van dien naam, alleen lairesse, van wiens werk de Keizerlijke Galerij, te St. Petersburg, eene schilderij, De Liefdadigheid voorstellende, zou bezitten. - Deze meester is onbekend, zoo hij niet de kleinzoon van gerard is, over wien Fiorillo spreekt, en van wien men weet, zegt genoemde auteur, dat hij een leerling van gerard geweest is, - Dan is het zeker gerard de Oude, die hier bedoeld wordt.
| |
[Lairesse, (Gerard de)]
LAIRESSE, (Gerard de) dien ik, omdat er een zoon van dezen naam bestaat, hier den Oude zal noemen, en die den vereerenden bijnaam van den Noordschen Poussin verworven heeft. - Immerzeel verdedigt, met warmte, 's mans levensgedrag tegen de even booze, als domme auteurs, die goed vonden, zoogenaamde anecdoten of lasterlijke aanvallen, hem betreffende, tot vermaak hunner lezers,
| |
| |
bij hun geschrijf in te lasschen, en waardoor niet zelden de braafste mannen in de algemeene achting worden gekrenkt. Een er van is Descamps, wiens Werk in Europa nog al gezag heeft verkregen, zoodat andere vreemde auteurs hem als eene bron bezigen, gelijk nog onlangs Alfred Michiels, in zijne Histoire de la Peinture Flamande et Hollandaise etc., Bruxelles, 1845-1849, in 8o. die leugens heeft overgenomen, doch waartegen Bryan-Stanley, op het artikel lairesse, met verontwaardiging, te velde trok, hem, Michiels, uitdagende, om de echte bron te noemen, of anders in den herdruk van zijn Werk dat Artikel te herroepen. Indien hij echter Immerzeels artikel met aandacht had gelezen, zou hij reeds voldaan zijn geweest. Genoemde auteur heeft slechts met een paar woorden van lairesse's Werken, over de Schilderkunst geschreven, melding gemaakt, zonder eenige verdere aanduiding, of zonder de waarde daarvan voor de geschiedenis te bepalen. Ongetwijfeld bezat lairesse, bij zijn talent, de beste theorie over de kunst, in zijn tijd, en zijn huis was, tot aan zijn blinden staat toe, een waar brandpunt, om de lessen over alle deelen der kunst bij te wonen. Hij heeft ze, met behulp zijner zonen, voor de pers gereed gemaakt, en in het licht doen verschijnen, terwijl die Werken van zulk eene nuttige strekking werden bevonden, dat men mag zeggen, dat ze in bijna alle meest gebezigde Europesche talen zijn overgezet en uitgegeven, hetwelk wij als Nederlanders niet onopgemerkt mogen laten voorbijgaan, wegens het door ons genomen deel in den voortgang der kunst, en waardoor wij wederom op het algemeen gunstig voor haar werkten. De beroemde Hagedorn zegt daarom, teregt en naïf, nopens het volgonde Werk: ‘lairesse geeft, om zoo te spreken, den schilders het palet in de hand, plaatst zich naast hen en leidt hen de praktijk en de waarheid in.’ De titel is: Groot Schilderboek, waarin de Schilderkonst in al haar deelen grondig word onderweezen, ook door Redeneeringen en Prentverbeeldingen verklaard. Met voorbeelden uyt de beste konststukken der oude en nieuwe puyk-schilderen bevestigd: en derzelver wel- en misstand aangeweezen. Door gerard de lairesse, Konst-schilder. Tot Amsterdam, by David Mortier, Boekverkoper. MDCCXIV. Twee deelen in 4o, en de Tweede Druk, vermeerderd met des Schryvers Levensbeschryving. Te Haarlem, by Johannes Marshoorn, enz. 1740. Beide uitgaven zijn in mijn bezit, en het is mij gebleken, dat ze de Eerste en Tweede zijn. Ik vond echter in den Catalogus van Van Hulthem, Nr. 9207, hetzelfde Werk, Amsterdam, 1707, en bij Fiorillo eene uitgave, Amsterdam, by Hendrick de Shordes (?) 1712, waarvan ik, met het oog op den gemelden Haarlemschen tweeden druk, geen begrip heb. Hetzelfde Werk is, in het Hoogduitsch vertaald, verschenen te Nürnberg, in 1728, 3 Bände; in het Engelsch, London, 1738 en 1784, en in het Fransch, Paris, 1787. - Hij heeft ook geschreven: Grondlegginge der Teekenkonst, Amsterdam, 1701, in 4o.; hetzelfde Werk. Ibid. 1727, in 4o.; in het Fransch vertaald, Ibid. 1719; en Ibid. 1729, in fo.; in het Hoogduitsch, Berlin, 1705, in 4o. en Leipzig, 1745, in fo. - Nog vindt men vermeld: 1.) gerh. de lairesse, Leodiensis Pictoris Opus elegantissimum, Amstelodami, ipsa manu, tam aeri incisum, quam inventum, et per Nicolaum Visscher, c. privilegio Ord. Gen. Belg. Foederati, editum. - 2.) Godefridi Bidloo, M.D. et Chirurg. Anatomia humani corporis, centum et quinque tabulis per artificiossiss. g. de lairesse ad vivum delineatis etc.; Amstelodami, 1685, fo. - 3.) Tafereelen, geschilderd door gerard de lairesse in de Raadkamer van de Hoven van Justitie van Holland, Zeeland en Westuriesland; volgens de Afteekeningen van nicolaas verkolje, door de beste graveurs in 't koper gebragt enz. Te Amsterdam, voor nicolaas verkolje, 1737, in gr. fo. De platen zijn door p. tanje en een er van door claudius duflos gegraveerd. Uit deze afbeeldingen kan men zien,
| |
| |
dat hij in het historiële vak, in onze school, den hoogsten graad in de ordonnantie bereikt heeft. - 4.) Q. Horatius Flaccus Dichtkunst op onze tyden en zeden toegepast, door A. Pels, in fo. Hierin komen bij uitstek fraaije platen van hem voor. - In de Galerij, te Florence, berust zijn portret, bij de 321 stuks afbeeldingen der voornaamste Europesche kunstenaars. - Voorts gaan er verscheiden afbeeldingen van hem uit, waaronder die in fo., door petrus schenck, in mezzo-tint, gegraveerd, en door hem-zelven geschilderd, wel de schoonste is. Op den achtergrond staat, in een cirkel, het opschrift: Spectavimus olim sordet quicque, waarschijnlijk, zijn zinspreuk, en in 1707 nog eene idem, buste in een ovaal gevat, door denzelfden. Na zijn dood heeft arent van halen (aquila) hetzelfde portret, in 4o., met ander bijwerk, in het licht gegeven, en daaronder een versje geplaatst: laires was eerst Apel, daarna wierd hy Homeer, - Ligt krygt den Amstel in geen eeuw zoo'n Fenix weer. - Dit vers doelt geheel op 's mans leven: eerst werd hij bij Apelles, en later, (blind zijnde, toen hij de kunst bezong) - want men ving, als het ware, zijne woorden op, - bij Homerus vergeleken. - Van der Aa, in zijn Aanhangsel op Witsen Geysbeek, heeft het niet zoo begrepen, daar hij zegt, op het artikel lairesse: ‘te oordeelen uit het volgende versje onder een zijner portretten te vinden, moet hij ook de Dichtkunst beoefend hebben. lairesse was eerst Apol, daarna word hy Homeer, - Ligt krygt den Amstel in geen eeuw zoo'n Fenix weer. Wij hebben echter te vergeefs getracht, iets van hem op te sporen.’ De lezer behoeft slechts de twee afschriften te vergelijken, en hij zal met mij instemmen, dat in het vers geen zweem van die vooronderstelde meening ligt opgesloten. Drukfouten zijn het niet, maar de redenering is gegrond op het onjuiste afschrift. - j.c. philips heeft ook zijn portret gegraveerd, en van gunst een idem, in eene omsluiting, door Geniussen gedragen: Vivitur ingenio etc. Deze prent, in groot formaat, is even voortreflijk als die van schenck. - Hij is gehuwd geweest met Maria Salme. Zie daarover aan het slot van het artikel LAIRESSE. (Abranam de) - Ik vond nog vermeld (hoewel zonder eenig bewijs), dat hij drie broeders, alle schilders, gehad zou hebben. Zie Observations sur quelques grands peintres etc. par Taillasson; Paris, 1800, in 8o., p. 348. - In het Bulletin de l'Académie Royale de Belgique etc. Nr. 9, Tom. XXII, Bruxelles, 1855, in 8o., p. 468, heeft de Heer Ed. Fétis, directeur der Afdeeling Schoone Kunsten, eene mededeeling geplaatst, onder den titel van: Artistes belges à l'étranger: gerard de lairesse. Dit is eene bloemlezing uit D. Argensville, Descamps en Alfred Michiels, met de gewone uitweiding, die moet strekken, om dezen grooten schilder van de Hollandsche school tot de Belgische over te brengen; voor het overige bevat zij geen het minste spoor ten aanzien van het leven en de werken diens kunstenaars, veel minder nog nopens zijn geslacht, en mist overigens alles, wat ik hier heb meêgedeeld. - Bij Nagler, die met grooten lof over hem spreekt, vindt men 87 Nommers zijner graveerwerken vermeld, waaronder de Verzameling antieke statuen, uit het Kabinet van Reynst, welke hij, en met regt, betwijfelt, geteld wordt. Ik, voor mij, geloof, dat er slechts eenige door hem, en de overige welligt onder zijn oog, vervaardigd zijn. Le Blanc heeft ze alle gerangschikt en genommerd, waardoor er bij hem 310 stuks vermeld staan. - Een aantal buitenlandsche graveurs hebben naar zijn werk schoone prenten gesneden, als: de Intrede van Alexander in Babylon, in 12 platen. - Het schoone schilderwerk en camayeu, door hem in het Keurvorstlijk Slot te Manheim vervaardigd, is door d. rosetti, p.a. passi, c. faucci, f. polanzani en g.d. campiglia, in plaat gebragt, fo. Dit werk is zeldzaam, dewijl de Keurvorst die platen heeft laten vergulden; het is niet in den handel
| |
| |
verschenen, en enkele exemplaren zijn slechts als geschenken vereerd. - Het is minder bekend, dat hij ook in mezzo-tinto heeft gewerkt, waarvan ik de volgende proeven voor mij heb liggen, als: Eene vrouw in buste, beschouwende een Isisbeeldje, hetwelk zij in de regterhand heeft; in de linker houdt zij een palet; daarbij is een kindje te zien, met een schilderstok, in 8o., bijna vierkant, niet beteekend. - Een zittende, jeugdige Sater, houdende een brandende fakkel, die hem verlicht, 12o., idem; - en Een knielend kindje, in treurige houding, in 24o., idem. - In de meeste Museën van Europa worden zijne werken bewaard; in dat van Amsterdam zijn zes fraaije schilderijen aanwezig. Eene der schoonste en uitvoerigste is, zeker, daar Christus aan het volk vertoond wordt, die vroeger in de Kunstverzameling van Mevrouw Hogguer, te Amsterdam, berustte, doch in 1817, voor ƒ515, aan den kunsthandelaar Cocler werd verkocht.
| |
[Lairesse, (Gerard de)]
LAIRESSE, (Gerard de) de Jonge, wordt door G. Hoet op zijne lijst gesteld, als een bekwaam kunstenaar, die door J. van Gool in zijn Werk over het leven en de werken der kunstenaars is overgeslagen. - Hij moet alzoo de derde zoon van den beroemden gerard zijn, en is in de geschiedenis niet bekend. Dit kan als zeker worden aangenomen, dewijl hoet, van gool en gerard de lairesse, de Jonge, te gelijk geleefd hebben, en Hoets kritische lijst alles behalve aangenaam was voor Van Gools verschenen Werk.
| |
[Lairesse. (Jacob, of Jaques, en Jan de)]
LAIRESSE. (Jacob, of Jaques, en Jan de) Van deze twee is geen geboorteof sterftijd vermeld, echter maakt F. Bogaerts dezelfde fout, als welke hij op ernest heeft begaan, - Zie aldaar. - namelijk, om van den eerste te zeggen, geboren te Luik, in 1671, en overleden, te Amsterdam, in 1709, en van jan, Idem, 1674, en overleden te Idem, 1724. - Het is bekend, dat de drie broeders van gerard, den Oude, hem van Luik naar Amsterdam gevolgd zijn, en dat deze twee in het begin der XVII. eeuw nog in leven waren. Dit laatste waar zijnde, dan werden ze niet geboren in 1671 en 1674, dewijl renier, de vader, omstreeks 1596 geboren, en in 1667 overleden is. Geen andere kunstenaars met die doopnamen zijn in de geschiedenis bekend, dan drie, abraham, jan en gerard, de Jonge, zonen van gerard, den Oude. - Houbraken zegt wel, dat jaques een zoon heeft gehad, die in de kunst met lof bekend was, maar noemt zijn doopnaam niet. - In F. Muller's Catalogus van Portretten komt, onder Nr. 3076, het portret voor van jan de lairesse, ten halven lijve, links, blootshoofds, met lang haar, en mantel, keurige teekening, in zwart krijt, zonder naam, 4o.
| |
[Lairesse (Renier de)]
LAIRESSE (Renier de) is reeds door Immerzeel geboekt, doch, dewijl er vele buitenlandsche auteurs zijn, die dit geslacht zeer verwarren, zoo geef ik hier, voor zoo verre het in de kunstwereld voorkomt, en om alle verdere misvattingen te voorkomen, daarvan de volgende tabel:
Alhoewel gerard, de vader, van slechts twee zonen spreekt in de Voorrede van zijn beroemd Groot Schilderboek, die hem in veel zaken daartoe behulpzaam zijn geweest, zoo blijkt hieruit in geenen deele, dat hij niet méér zonen gehad heeft; ook geven de daarin aangevoerde redenen geen grond, om er slechts twee aan te nemen. - Het is mij alleen bekend, dat naar een zijner schilderijen, De dood van Seneca, door m. pool werd gegraveerd.
| |
[Lambert Jacobsz.]
LAMBERT JACOBSZ. is door Immerzeel vermeld. Ik voeg er bij, dat Vondel op zijn huwelijk met Mejuffer Aechtje Antonis, in 1620, een gedicht heeft gemaakt. -
| |
| |
Dat hij de eerste meester van govert flinck was, is bekend, doch de aanleiding daarvoor lag in een toeval: als hij eens te Kleef voor zijne geloofsgenooten kwam prediken, zoo bevonden zich de ouders van flinck, die volstrekt geen schilder van hun zoon govert wilden maken, onder zijn gehoor, en werden zoodanig door hem gesticht, dat zij van gedachten veranderden, terwijl zij nu door den vromen jacobsz. leerden inzien, dat men een schilder en tevens een braaf man kan zijn. Bij gevolg werd hun zoon, in Leeuwarden, ten zijnen huize besteld.
| |
[Lambert. (Josse)]
LAMBERT. (Josse) Zie over dezen kunstenaar A. Voisin, Notice littéraire et bibliographique sur les travaux de josse lambert, grammairien, poëte, imprimeur et graveur Gantois du XVI. siècle, in den Messager des Sciences &c.; Gand, 1842, bl. 36-65.
| |
[Lambert van Amsterdam]
LAMBERT VAN AMSTERDAM wordt door Guicciardin, Beschryving der Nederlanden enz., Arnhem, 1617, bl. 125, opgegeven als een voornaam schilder, te Amsterdam, en telt deze hem onder de oude school; dit komt mij voor, zeer wel te stroken met het berigt, hetwelk Vasari geeft over frederigo di lamberto, - Zie aldaar. - namelijk, dat hij de zoon is van lambertus van amsterdam. - Hij heeft gedurende eenige jaren te Venetië gewoond en den Italiaanschen schildertrant zeer goed nagevolgd. - Het is mij gebleken, dat dit artikel moet worden afgescheiden van dat van fredrik sustris of suster, bij Immerzeel vermeld, als behoorende geheel te huis op sustris (lamberto), of suterman, (lambertus) van Luik. - Zie aldaar.
| |
[Lambert, (Jean)]
LAMBERT, (Jean) een Luikenaar, die, omstreeks 1427, te Luik, bloeide, en door Immerzeel genoemd wordt. Hij was een ervaren kunstschilder, en, hoewel zijne werken weinig bekend zijn, zoo weet men echter, dat hij door zijn talent eenige vermaardheid in zijn vaderland heeft verworven. Zie le Comte de Becdelièvre, Biographie Liégeoise etc. Liége, 1837, op anno 1427.
| |
[Lamberto, (Federigo di)]
LAMBERTO, (Federigo di) bijgenaamd padouano, of padoano, zoon van lambert, van amsterdam, aldaar geboren, in 1526, en overleden te Munchen (?), in 1599. - Indien hij nu de kunst bij jan schwarz, van Ingolstadt - dit zal moeten zijn jan swart, van Groningen, die in 1522 bloeide, - heeft geleerd, zoo als door Fiorillo wordt opgegeven, (die verder zegt, dat hij in 1550 werd geboren, en in 1594 is overleden) dan kan bezwaarlijk worden aangenomen, wat Vasari van hem getuigt, en reeds, in 1550, door den druk heeft bekend gemaakt, te weten, dat hij wegens zijne uitstekende talenten aan de voornaamste werken in Italië heeft gearbeid. Ziehier door hem de beschrijving eener schilderij, voorkomende bij het levensberigt van michel angelo buonarotti. ‘In de tweede schilderij, regts over den hoofdingang, in de kerk (van St. Laurentius), ziet men michel angelo, op eene vereerende wijze, na het beleg van Florence, door Clemens VII., onthaald. Het volk geloofde, dat de Paus vertoornd was op den kunstenaar, die, onbeschroomd, zoodanig zich in strijd had gesteld met den Heiligen Stoel; maar Clemens VII. bewees hem, tegen de algemeene verwachting, zijne hoogachting, en vertrouwde hem de werken der Sacristij en der Bibliotheek van St. Laurentius toe. Een Vlaamsch schilder, federigo, gezegd padoano, is de maker van deze schilderij.’ - Vasari noemt hem somtijds ook lamberto fiamingo, doch zegt uitdruklijk, dat hij een schoonzoon was van padoano, onder welken naam hij in Italië veelal was bekend. - Het lijdt geen twijfel, of al deze namen hebben bij de schrijvers eene verwarring te weeg gebragt, die bijna niet is op te lossen, dewijl zij zich-zelven op andere plaatsen wederom tegenspreken. Zoo hebben de Commentators op Vasari gedwaald, - dewijl deze duidelijk zegt ‘lambert van amsterdam was de vader van federigo lamberto enz.’ - door in eene Noot daarbij
| |
| |
te voegen: ‘Dat is te zeggen lambert sustris of susterman;’ terwijl zij in het Register schrijven: ‘zustris of suterman, of suster, (lambert) gezegd lamberto lombardo (?) of tedesco, of suave of suavius, schilder, architect en graveur; geboren te Luik, 1506, bloeide 1550.’ Nu mag men vragen, wat men bij zulke schrijvers moet gelooven? Zij hebben alles door een geward: 't zijn verschillende personen, niet alleen bij Vasari als zoodanig vermeld, maar die bij den abt Lanzi naauwkeuriger beschreven, en door mij, met veel moeite en overweging, vooral voor Nederland, afzonderlijk behandeld zijn; ik heb daarover een aantal auteurs moeten raadplegen, en bevonden, dat ze zich in de algemeene verwarring hebben laten meêslepen. - Ik voeg er nog bij, dat frederik, waarschijnlijk, de eerste gronden der kunst bij zijn vader heeft geleerd, en verder bij den beroemden jan swart, van Groningen, waardoor de fout omtrent den genoemden schwarz, bij de vreemde auteurs, is ontstaan, daar toch deze nimmer in Nederland is geweest, en de eerstgenoemde in 1522 reeds bloeide. - Hij heeft zijne studiën al vroeg in Italië voortgezet, is daar gehuwd, en, waarschijnlijk, ook wel overleden; ik grond mijn gevoelen hierop, dat hij een der voornaamste leden van het bestuur der Academie van Florence geweest is. - Het artikel fredrik sustris, of suster, bij Immerzeel, - Zie aldaar en ook bij mij - moet op dien naam vervallen, dewijl het daar aangevoerde nagenoeg voor federigo de lamberto geldende is, en ook abusivelijk, zoowel bij genoemden auteur als bij anderen, op sustris staat geboekt. - In de Pinakotheek, te Munchen, berust, op den naam fredrik sustris, zijn eigen portret, door hem-zelven geschilderd, onder de gedaante van St. Lucas voor een schilders-ezel; h. 3 vt. 3 dm., br. 2 vt. 10 dm. Rhijnl., en hetgeen bijgevolg dat van onzen federigo wezen zal.
| |
[Lamberts. (Gerrit)]
LAMBERTS. (Gerrit) Deze ijverige kunstenaar, bij Immerzeel vermeld, is op den 16. April, 1850, te Amsterdam, overleden. Hij heeft zijne laatste levensdagen in een smartlijk lijden moeten doorbrengen, en dit gaf voor hem en zijne vrienden, die hem in het Trippenhuis, - waar hij, als eerste Opzigter van 's Rijks Museum, sedert eenigen tijd woonde, - bezochten, altijd eene treurige ontmoeting. Tevens was hij voor het Prentkabinet aldaar, door zijne veeljarige ondervinding, om menige inlichting te geven, met betrekking tot de geschiedenis der kunst, vooral der Graveerkunst, zeer nuttig. Ook lette hij zeer naauwkeurig op alles, wat hem in afbeeldingen, betreffende de vaderlandsche geschiedenis, voorkwam, waaruit hij, hoofdzaaklijk, wat Amsterdam betrof, voor zich behield, en de verdere verzamelaars daarmede bekend maakte, ten gevolge waarvan ik menig zeldzame afbeelding ben magtig geworden. - Zijne verzameling is na zijn dood verkocht, en een groot gedeelte der Portretten door den Heer Frederik Muller aangekocht, die ze bij zijne Verzameling van meer dan 7000 Portretten van Nederlanders en daarop betrekking hebbende personen, heeft beschreven. - Ziehier, om de eigenaardige zeldzaamheid, de hoofdonderwerpen, waarin zijne Collectie verdeeld was, en die onder de volgende titels op eene bij hem voorhanden gedrukte lijst voorkwamen: Korte lijst der onderscheiden Kunstverzamelingen van g. lamberts, 1846. - 1. Amsterdam. - 2. Wandelingen door Amsterdam. Zes omslagen met de wandelingen van de Westermarkt naar den Dam, zonder steenen sluizen over te gaan. - Twee dito met die van het Koningsplein naar den Heiligenweg, onder dezelfde bepaling. - Twee dito met de wandeling van de Nieuwe markt tot den Dam. - Een dito van den Dam naar de Haarlemmerpoort, met een uitstap naar de Zaan. Deze ironisch- comische verzameling heeft hij als een echt Amsterdammer beschreven, en met een aantal afbeeldingen opgehelderd, om tot voorlezingen in de Societeits-zaal van Felix Meritis, te dienen, door hem bij onderscheiden gelegenheden gedaan, en waarvan
| |
| |
de bedoeling was, om zijne stadgenooten te toetsen of zij met de wegen zóó bekend waren, en ze met de genoemde bepalingen wel konden bewandelen, hetgeen echter nagenoeg bij niemand het geval was, en dus de vrolijke luim onder dat gezellig vriendschaplijk verkeer in den hoogsten graad gaande maakte, door, namelijk, wegen te bezoeken, welke niemand ooit had gezien of daarop gelet. - 3. Koninklijk Nederl. Instituut. - 4. Doorluchtige School van Amsterdam. - 5 Betreklijk 's Rijks Museum, te Amsterdam. - 6. De Stads Schouwburg, te Amsterdam. - 7. Felix Meritis, te Amsterdam. - 8. Godsdienstige gezindheden, te Amsterdam. - 9. Betreklijk de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. - 10. Betreklijk den Zeeheld J.C.J. van Speyk, en verder tot Nr. 14 meestal portretten, monumenten, hoog bejaarde lieden, (Centenarissen) op de Nederlanden betrekking hebbende enz. - Hij heeft ook eenige prentjes geëtst, die met de twee staten, overdrukken en originele teekeningen hier volgen, en in mijn bezit zijn, als: Eene Rivier, die op den voorgrond uitloopt; aan den linkerkant boomen, gebouwen, schuttingen enz., waarbij een man in een schuitje zit te visschen; op een huis beteekend g.l. 1810, h. 134, br. 189 str. Ned., met de marge. In den eersten staat is de lucht wit, in den tweeden meer afgewerkt. - Een houten steiger, met een trap tegen de helling, aan een dijk, bij een waterkant gelegen; op den dijk is eene vrouw te zien, die eene mand draagt, alsmede de top van een gevel enz.; de eerste staat niet, de tweede, meer afgewerkt, wel beteekend; h. 102, br. 136 str. idem. Van beide staten bestaan overdrukken en de originele teekening. - Aan eene wetering, waarover een zeer oude houten brug, waarop een jongen, die over de leuning in het water kijkt, zijn regts een aantal woningen en schuren gelegen; op den voorgrond een zittende man, tegen wien een hond blaft; vooraan eene schuit enz., h. 90, br. 136 str. idem. De eerste staat links beteekend, de tweede meer bewerkt en de g.l. bijna verloren geraakt. - Een water, waarop een zeilschuit; regts twee zeer bouwvallige huizen en een zeilschuit op de helling, die gekalefaterd wordt; op den voorgrond paalwerken enz., links beteekend; h. 100, br. 134 str. idem. Hiervan een overdruk en de teekening. - Op een heuvel bij een boom een steenen gebouwtje met pannen dak, met een groote, halfronde opening of raam; daarbij staat een koperen melkkan enz., niet beteekend; h. 96, br. 101 str. idem; heeft geen marge. Hiervan een overdruk. - Een vrouwtje in profiel, en tegen den rug te zien, met blooten hals, het haar op de kruin te zaam gebonden; dit is in het bijten geheel mislukt, en daardoor de tronie en de schaduw zeer zwart; niet beteekend; h. 95, br. 70 str. idem. Hiervan een overdruk. - Hetzelfde vrouwtje op eene andere plaat beter gelukt, waarbij gevoegd zijn drie hoofdstudiën; niet beteekend; h. 82, br. 106 str. idem. Hiervan een overdruk. - Een man, van voren te zien, zit op een portefeuille, bezig met op zijne kniën te teekenen; hij heeft hooge laarzen aan de voeten, die op een voetbankje rusten; een blad papier ligt op den grond; zeer krachtig, met een slagschaduw op den muur, bewerkt; niet beteekend; h. 94, br. 70 str. idem. Hiervan een overdruk. - Hetzelfde onderwerp, op eene andere, meer heldere wijze behandeld; de muur en vloer met papieren er op enz. bijgewerkt; niet beteekend; h. 107, br. 84 str., met de marge. Hiervan heb ik mede een overdruk. - Verder nog eene kopij door hem naar a.v. velde, 1830, 5 Julij. - Eene herberg aan den weg, waar veel rook uit den schoorsteen komt, en voor de herberg een wagen; daar tegenover eene schuur, die op eene helling op palen staat enz. De naam van a.v. velde in de lucht; h. 50, br. 84 str. Deze heeft hij voor een Engelschman vervaardigd, en is beteekend j.s., raar; in het bezit van den Heer J. Ph. van der Kellen, te Utrecht. - In 1845 heeft hij in het licht gegeven: De Brand der
| |
| |
Nieuwe kerk te Amsterdam, den 11, Januarij, 1645, historisch herdacht door g. lamberts; Amsterdam, in 8o. - Zijn portret, op gevorderden leeftijd, borstbeeld, regts door hemzelven geteekend, in 4o., staat in den Catalogus van Portretten van F. Muller, Nr. 3078, beschreven.
| |
[Lambertsz., (Thomas)]
LAMBERTSZ., (Thomas) een onvermeld glasschilder, die, in het midden der XVII. eeuw, te Utrecht, bloeide, blijkens de volgende aanteekening: ‘item thomas lambertsz. glasschryver, voor een glas met Stadtswapen, vereert Arent van Wynbergen, raedt der stadt Amersfoort, in syn speelhuis, buyten Amersfoort getimmert.’ Kameraarsrekening, 1648, bij Dodt, Archief, III. deel.
| |
[Lamen. (Christoffel van der) Zie op Lanen. (Christoffel en Jacob van der)]
LAMEN. (Christoffel van der) Zie op LANEN. (Christoffel en Jacob van der)
| |
[Lamme. (...)]
LAMME. (...) In de Thesauriers-rekeningen der stad Haarlem, bl. 30, vindt men aangeteekend: ‘Ao. 1445. lamme de schilder, schildert een patroon of model van Stadswapen, om te dienen voor een glas, hetwelk de stad Haarlem aan haren waard, te Dordrecht, in zijne woning geschonken had.’ Zie de aangehaalde bron op HEYNRICZOEN. (Pietér) - Zoo als het hier voorkomt, zou lamme het glas niet zelf hebben geschilderd, en bijgevolg, als teekenaar, slechts een model daarvoor geleverd hebben, hetwelk de glasbrander met kleuren, of welligt in het graauw, daarnaar vervaardigd heeft; in ieder geval blijkt hieruit duidelijk, dat in het midden der XV. eeuw de Glasschilderkunst te Haarlem reeds beoefend werd.
| |
[Lamme (Arie).]
LAMME (Arie). Het heeft mij verwonderd, dat Immerzeel, zelf dichter zijnde, in de biographie van arie lamme, niet heeft medegedeeld, dat hij ook verzen maakte. Van der Aa, Vervolg op Witsen Geysbeek, zegt van hem: ‘Als dichter schijnt hij zich het meest op het Blijspel te hebben toegelegd, althans wij vinden hem vermeld als dichter van Het Arabisch poeder, Advokaat Patelijn, De stem der Natuur enz. (Schotel, Kerkelijk Dordrecht, d. II., bl. 189), en bezitten van hem De vaderlandsche boer, blijspel in een bedrijf; In den Hage, bij J.J. Stuerman, 1800; waarin, zooals men wel begrijpen kan, de patriotsche gevoelens van die dagen, scheering en inslag zijn.’ enz.
| |
[Lamme (Arie Johannes)]
LAMME (Arie Johannes) is door Immerzeel, met kennis van zaken, als een hoogst bekwaam talent, naar waarde, beschreven. Het is thans mijne taak, datgene voor de geschiedenis te boeken, wat hij in zijn verder ijverig en werkzaam leven, tot den bloei der schoone kunsten, heeft bijgedragen. In 1845 was er op de Tentoonstelling, te Parijs, van zijn penseel, Een Oud-Hollandsch binnenhuis, dat door de Jury waardig werd geacht, met de gouden medalje te worden bekroond. In het historiële vak is van hem aanwezig: De overrompeling der Spaansche wacht, door de Nederlanders, te Oudewater; - De Watergeuzen te Dordrecht op den 25. Junij, 1572; - Prins Willem als Stadhouder uitgeroepen; - en Maximiliaan van Egmond, schoonvader van Willem I., in de laatste oogenblikken zijns levens, afscheid van de zijnen nemende, in de rijke verzameling van den Heer h. de kat van Oost- en West-Barendrecht, te Dordrecht, waar tevens van zijn gevierd penseel de afbeelding, naar de natuur genomen, van De groote en kleine Schilderkamer, waarin arie scheffer, te Parijs, zijne onnavolgbare kunstgewrochten schiep, benevens diens portret, de wanden versiert. - In 1853 vervaardigde hij eene echt Dordtsche geschiedenis, te weten: De Ruwaard Cornelis de Wit te bed liggende, wordt door de Prinsgezinden te Dordrecht gedwongen tot het teekenen der acte tot vernietiging van het Eeuwig Edikt, wegens de smeekingen zijner huisvrouw en kinderen, daartoe overhaald. Dit stuk werd door de kunstenaars zeer geroemd en is voor het Museum van moderne schilderijen, te Dordrecht, aangekocht. - In 1854 heeft hij eene schilderij voltooid, hem opgedragen door Z.M. den koning, voorstellende: De voetval van de gemalin van Montigny voor Anna van Oostenrijk,
| |
| |
bruid van Philips II, smeekende, haar het leven van haren man teschenken. Het oogenblik is gekozen, waarop de vorstin met haar gevolg de kerk te Nymegen verlaat. De compositie en uitdrukking dezer schilderij werd zeer geroemd. - Het Museum, te Rotterdam, onder den naam des schenkers, boymans, - Zie aldaar. - bekend, is door den Heer lamme geheel gerangschikt en in orde gebragt; daarna werd hij, in 1852, tot Directeur er van benoemd. Het lijdt geen twijfel, of hij zal, met volhardenden ijver, bij zijne kunstbeoefening, zich langen tijd - zoo ik hoop - ten gerieve en ten nutte van het algemeen, daarin bewegen. - Er bestaat slechts ééne etsproef van hem, voorstellende: Een man, zittende bij eene tafel, in eene zeer oude studeerkamer, met invallend zonlicht door een kruisraam; de schoorsteen is gedeeltelijk zigtbaar; op den voorgrond een globe en eenige boeken; fraai geëtst; h. 178, br. 125 str. Ned. De eerste drukken zijn niet beteekend, en daarom wordt dit prentje door velen voor werk van j.b. scheffer gehouden; ik bezit er een, alsmede een exemplaar, mij door den Heer lamme geschonken en beteekend a.j. lamme. - Na den dood van den beroemden arie scheffer, heeft de Heer lamme zich bereid verklaard, om de Tentoonstelling, die te Parijs van al de werken van zijn onvergetelijken neef en meester arie scheffer zal gegeven worden, te regelen. Daarbij zal ook gevoegd zijn het Portret van zijn vader a. lamme en dat van drie zijner kinderen, door scheffer, tijdens zijn bezoek in Holland, in 1849, uitmuntend geschilderd.
| |
[Lamme. (Arnoldus)]
LAMME. (Arnoldus) Bij het levensberigt van dien kunstenaar, door Immerzeel, naar waarde, vermeld, moet ik alleen voegen, dat deze achtenswaardige man den 7. Maart, 1856, te Rotterdam, is overleden, zeer betreurd door de zijnen, die echter het geluk mogen smaken van zijne afbeelding, in 1849, hoogst-voortreflijk door zijn zusters zoon, arie scheffer, geschilderd, te bezitten.
| |
[Lammen (J.)]
LAMMEN (J.) heeft kunstwerken in albast vervaardigd, waarvan op de Tentoonstelling, te Amsterdam, in 1824, aanwezig was, De Graftombe van Z.D.H. Willem V., Prins van Oranje, - en Drie mansportretten. Destijds was hij daar woonachtig.
| |
[Lampins, of Lampin (Jacob).]
LAMPINS, of LAMPIN (Jacob). In de Rekeningen van het O.L.V. Hospitaal, te Audenaerde, vindt men, op het jaar 1469-70, aangeteekend: ‘Item jacob lampins, van Den Boodschap, staende up 't poortael in't Ziechuus vooren, mitsghaders Roeland (van Coppinhole) van der vogen (balustrades) ende Mehus Ka) van der moleuler al ant zelve; van al 't zamen LVIJ sch. Par.’ - Zie over het berigt dezer Rekeningen op HOEN. (Jacop) en voor het volgende op DELAHAYE. (Pierard) - ‘Item betaelt aen jacob lampin, beeldemakere, van mynder vrouwen verdecten waghene te verveerwene, ende de wapenen weder nieu ande bossen te stellene; ende al te vernieuwene IIJ lib. XIJ sch. - Item jacob lampin betaelt van tween daghen, dat hy de beelgen ende vogen stelde an de coudsen in 't ziechuus, ende ooc de scildekins verwapende van de inghels ande slostene in de pant voor de rekencamer. - Item jacob lampin van de IIIJ beelgen upt portael boven, metg. den tween reprysen hanghende ant dresschoer LIIIJ sch.’
| |
[Lampsonius, of Lampson (Dominicus)]
LAMPSONIUS, of LAMPSON (Dominicus) is reeds bij Immerzeel vermeld, die hem alleen noemt als kunstenaar en geheimschrijver van drie opvolgende bissepohpen van Luik. Er is méér voor de geschiedenis noodig te vermelden, en ik voeg er daarom het volgende bij. lampsonius is een leerling geweest van lambert lombardus, te Luik; hij was zeer bevriend met zijn meester, wien, waarschijnlijk, door zijn invloed in het bisschoplijk paleis, en door de reeds vroeger genoten onderscheiding van bisschop Everard van der Marck, gedurig kunstarbeid werd opgedragen, dat echter op meer gevorderden leeftijd schijnt
| |
| |
gestaakt te zijn. Zie op LOMBARDUS. (Lambert) - lampsonius heeft het leven van zijn vriend, onder den volgenden titel, beschreven: Lamberti Lombardi apud Eburones pictoris celeberrimi vita. Brugis-Flandr.; Hub. Goltzius, 1565, in 8o. Dit werk was, tijdens Karel van Mander (1604), reeds zóó zeldzaam, dat deze zich beklaagt, het niet te hebben kunnen bekomen, om voor zijn Werk te gebruiken, even als Sandrart, die, later, dezelfde klagten heeft gedaan. Thans zijn er twee exemplaren uit de Bibliotheek van Van Hulthem, te Gent, in die van de Koninklijke Bibliotheek, te Brussel, aanwezig. Zie blz. 30, Nr. 22822-23, van het IV. deel van den Catalogue de Van Hulthem etc.; Gand, 1836, in 8o. - jeronimus cock, graveur en kunsthandelaar, te Antwerpen, heeft eene Reeks afbeeldingen van de beroemdste Nederlandsche kunstenaars, met zorg, in 't koper gesneden; onder elk portret heeft lampsonius een eerevers in het Latijn gesteld, en zij is toen onder den volgenden titel verschenen: Pictorum aliquot celebrium Germaniae inferioris effigies; una cum doctis. dom. lampsonii hujus artis peritissimi elogiis. Antv. sub intersigno quatuor ventorum, 1572, in kl. fo. De Jongh, in zijne uitgave van Van Mander, deel I., bl. 28, in de Noot, noemt dit Werk, doch er is daar eene fout ingeslopen, die aanleiding tot verwarring geven kan; hij zegt, namelijk: ‘Lofdichten op de beeldtenissen der vermaarde Nederl. Schilders, gedrukt te Antwerpen, in 1512, by Krook in 4o.’ De auteur is geboren 1532, en cock in 1520, dus springt de fout van zelf in het oog, te meer, dewijl hij elders kock schrijft, dat ligtelijk krook kan worden. - Er is nog te zijnen tijde eene tweede en vermeerderde uitgave verschenen, doch met dezelfde platen van de eerste uitgave - en daarom zonder jaartal, - waaronder er zijn door wierix gesneden, als het portret van hubert van eyck, doch dat van lampsonius wordt er niet meer in gevonden. Er is eene derde uitgave, te Amsterdam, bij Johannes Janssoon, ter perse gelegd, met den titel: Theatrum honoris, in quo nostri Apelles saeculi, seu Pictorum, qui patrum nostrorum memoria vixerunt celebriorum, praecipue quos Belgium tulit, verae et ad vivum expressae imagines in ces incisae exhibentur. Amst., apud Joh. Janssonium, 1618, in kl. fo. Deze bestaat uit 68 portretten, en alzoo zijn er eenigen bijgevoegd; overigens zijn ze allen gekopiëerd door hendrik hondius, den Oude, - Zie aldaar. - en dus van veel minder waarde dan de vorige uitgaven. Ze zijn goed te onderscheiden, dewijl de laatste allen, in den achtergrond, met voor elk kunstenaar passend bijwerk, zijn voorzien. Al deze uitgaven komen zeldzaam kompleet voor; ik bezit ze allen los, door ze van tijd tot tijd te hebben verzameld. Men zie verder een zeer goed artikel over deze uitgaven, door Szwykowski, in het Archiv für die zeichnenden Kunst, II. Jahrg. S. 13-63. - Voorts is het hier de plaats, om eene onzekerkeid toe te lichten, namelijk, dat vele in de meening verkeeren, dat de genoemde portretten bij de 4o.-uitgave van Van Mander behooren, omdat hij veelal de verzen van lampsonius, die er onder staan, aanhaalt. Dit is echter zoo niet: wanneer die portretten er in worden gevonden, dan zijn ze er door den een of ander ingevoegd. Vroeger heb ik verscheiden 4o.-uitgaven aangekocht, als er bij vermeld stond met portretten, doch ik heb mij steeds te leur gesteld gevonden, dewijl er slechts enkele waren ingevoegd; evenwel door dit alles bekwam ik een exemplaar met een gedrukten hoofdtitel, Amsterdam, 1617, op de keerzijde bedrukt met ‘T' Saemspraeck tusschen Adam van Mander en karel van mander, zynen broeder,’ die, in de uitgave van 1618, achter de titelprent, niet wordt gevonden, maar wel achter den titel: Het Leven der oude Antycke Schilders enz., als ook, te zelfder plaatse, in de uitgave van 1604. - In de genoemde Bibliotheek, te Brussel, is nog eene zeldzaamheid voorhanden, namelijk: G. Vasari, le Vite dei piu excellenti architetti, pillori e scultori Italiani;
| |
| |
Firenze, 1550, Tom. III, zijnde de eerste uitgave bij den beroemden drukker Lorenzo Torrentino verschenen, en deze wordt als eene van de grootste zeldzaamheden der Italiaansche Bibliotheken beschouwd. Dit exemplaar is in het bezit geweest van lampsonius, die aan het hoofd 26 verzen, ter eere van Vasari, met zijn eigen hand geschreven en met zijn eigen naam geteekend heeft. - Nog heeft hij in het Latijn de zeven Boetpsalmen in leerdicht overgebragt, die door zekeren Jan Lernuts zijn uitgegeven, met den titel: Psalmi septem poenitentiales lyricis versibus redditi. Voorts In Tabulam Cebetis Carmen; Ode ad Ernest Bavarum. - De meeste zijner Werken zijn verzameld en te Luik verschenen, in 1626, met eenige dichtstukken van Nicolaes Lampsonius. - In den Messager des Sciences etc. Gand, 1858, p. 170, vond ik door den ijverigen en geleerden Heer Alex. Pinchart iets over lampsonius vermeld. - Uit het Werk Carteggio inedito d'artisti, door M. Gaye, Florence, 1840, Tom. III., bl. 242 blijkt, dat onze lampsonius in briefwisling stond met tiziano vecelli, waaronder een Brief, gedagteekend uit Luik, den 13. Maart, 1567, voorkomt, waarin over de prenten gehandeld wordt, welke cornelis cort naar dien beroemden kunstenaar heeft gegraveerd, en die de bewondering van den bisschop Gerard van Groesbeek en lampsonius wegdroegen. Die brief is in meer dan een opzigt belangrijk, dewijl de Bruggenaar zich beklaagt over de belemmeringen, welke de politieke toestand van het land hem veroorzaakt. Deze omstandigheden, zegt hij, hebben de prelaat, zijn meester, belet, aan tiziano-zelven te schrijven, om hem het genoegen te kennen te geven, hetwelk hij heeft gehad bij het bezigtigen der prenten van cort; en verder nog, dat lampsonius, in 1587, te Antwerpen voor Ernest van Beijeren een Kunstboek kocht van albrecht durer, voor 54 florijnen, waarvan de Rekeningen 1586-1587, fo. 234, ter kamer van Financie, in de Archiven van Staat, te Luik, te vinden zijn. - Volgens Nagler berust bij den Deken Veith, te Schafhausen, de afbeelding van p. breughel, ten halve lijve, met langen baard en een baret op, in rood en zwart krijt, door lampsonius geteekend. Dit portret schijnt mij toe, hetzelfde te zijn, in profiel, dat onder de bekende portretten van wierix en hondius met de verzen van Lampsonius voorkomt. - Hij is, in 1599, in den ouderdom van 67 jaren, overleden, en in de kerk van St. Denys, te Luik, begraven, en het volgende tijdvers op hem gemaakt: siC erat hoC Late notVs LaMpsonIVs Anno, - Ipsa DefVnCtVs qVa sanCtVs aLeXIVs hora, dat wil zeggen: lampsonius, wien elk verdienden lof moest geven, - Liet t' eener uur en jaar met Sint Alexis 't leven. - Ten slotte, zegt de groote Lipsius, dat ‘lampsonius was een geestig vernuft, en een sieraad van Vlaenderen.’ - Zijne afbeelding, in Van Mander, in 8o., I. deel, bl. 298, pl. L., Nr. 3, is genomen naar eene fraaije gravure, niet beteekend, en in denzelfden vorm als de schildersportretten met zijne verzen, waaronder staat: dominicus lampsonius, Philologus et Pictor, benevens een zesregelig Latijnsch vers door Hub. Audeiantius. Boven het portret staat: Communem viam inijt Leodici-Eburonum, ciɔ.iɔ.xcix.
| |
[Lamrinck (Jan)]
LAMRINCK (Jan) vond ik als een kunstenaar vermeld in den Atlas der Vereenigde Nederl. Provinciën enz., in 82 deelen, van Mr. Brouerius van Nidek, Amst., 1747, Vriesland, blz. 1. Vriesland tusschen de Lauwers en 't Vlie, door jan lamrinck, 1622. Deze Verzameling van den bekenden schrijver der Nederlandsche en Kleefsche Oudheden, met de keurige prentjes van a. rademaker, in 6 deelen, 4o., is toen in eens verkocht aan den Heer Willem Hengskes, voor ƒ5000. Het aantal kostbare teekeningen, etsen en prenten, die daarin voorkwamen, zou thans deze som zeker wel driemaal doen verkoogen.
| |
[Lamsveld, of Lamsvelt (Jan)]
LAMSVELD, of LAMSVELT (Jan) is reeds door Immerzeel vermeld; ik voeg
| |
| |
er bij, dat hij, volgens Bryan-Stanley, in 1660, te Utrecht, werd geboren. Bij sommige schrijvers vindt men hem met zekeren jan de leeuw - Zie aldaar bij Immerzeel. - verward, waarschijnlijk, dewijl ze tijdgenooten waren, die gezamelijk veel werken hebben uitgegeven, b.v. al de portretten voor de Histoire de Louis XIII., par Levasseur, Amsterdam, 1701, 18 vol. in 12o. - Hij heeft ook zelf geordonnanceerd, zooals den Titel van een zeldzaam boekje, in 4o.: De konst om koningen te vermoorden enz. Gedrukt na de copy van Londen. Anno 1696, 62 blz. Zijne bekwaamheid daarin was middelmatig. Hierop heeft hij zelf gesneden j. lansvelt inv. fe. en abusivelijk een n voor een m gezet. Van zijne hand zijn al de prenten, voorkomende in het Werk: Het kabinet der Statuen enz. door wibrandus de geest, schilder; t' Amsterdam, by Jan Lamsvelt, Boekverkooper en Plaatsnyder, in de Jan-Roonpoorts-Tooren-steeg, Anno 1702, in 8o. Het is opmerklijk, dat hij voor de eene helft dezer platen zijn naam met eene t, en voor de andere helft met ene d sluit. Meer is er niet noodig, om met zekerkeid te bewijzen, dat men destijds daarop geen acht sloeg. Het heeft mij, zoodoende, dikwijls ongelooflijk veel moeite veroorzaakt, om dergelijke verwarringen te vereffenen of op te helderen. Hier is het één persoon, dewijl op den titel duidelijk wordt gezegd: ‘alle hare afbeeldingen, door jan lamsvelt versiert.’ - Ook heeft hij eenige portretten van beroemde Nederlandsche en Engelsche mannen in 4o. gegraveerd.
| |
[Lamsweerde (Simon Antonie van)]
LAMSWEERDE (Simon Antonie van) wordt verkeerdelijk bij Nagler, Brulliot en andere auteurs, ook bij Immerzeel, aldus genaamd. Zie op LAMZWEERDE. (Steven van)
| |
[Lamzweerde, (Steven van)]
LAMZWEERDE, (Steven van) bij Immerzeel simon antonie van lamsweerde genoemd. - Ik heb bevonden, dat de letters s.a., die op de meeste prenten vóór zijn naam staan, verkeerd zijn, want nu eens staat er s. a, dan weder s.a., zooals men zien kan uit een zeldzaam Werk, in mijn bezit, getiteld: Effigies et Vitae Professorum Academiae Groningae et Omlandiae. Cum historia fundatoris ejusdem Acad. Apud Johannem Nicolai, Groningae, 1654, in fo. p. 129, en welke portretten meest alle door hem zijn geteekend en gegraveerd. Eenige zijn van crispyn van de pas en anderen; doch op een portret van grooter omvang, dat weinig voorkomt, en in mijn bezit is, voorstellende Carolus de Maets, professor aan de Akademie te Utrecht, in 1651, door hendrik bloemaert geteekend, en door st. van lamzweerde gegraveerd en uitgegeven door Harman Specht, in 1659, in gr. fo. staat de naam, zoo als ik dien hier aan het hoofd heb geplaatst, op grond, dat deze prent geheel Utrechtsch is, daar de vier genoemde personen allen te Utrecht tehuis behooren en men dus hier de minste fouten kan vooronderstellen. Ook gaat nog van hem uit het portret van Anna Maria Schurman, op dezelfde grootte, als in het bovengemelde Boekwerk. - Voorts Gysbertus Voetius, 1683, ovaal. - Cyprian Regnier Regtsgeleerde, naar g. duffeit, gr. fo. - Hendrik Alting, Prof. Theol. in 4o. - Franciscus Gomarus, Prof. Theol. in 4o. - Het voornaamste van al zijne werken, dat zeer zeldzaam voorkomt, en waarvan ik een exemplaar bezit, is eene zeer groote plaat, met een bijstrook, om die nog te vergrooten, voorstellende de Domsofte St. Martens-kerck en Tooren, binnen Utrecht ao. MDCLX, met het gezigt op het Bisschopshof, Poelenburgsteegje, - thans Voetius-steegje - waarbij op den hoek, oostzijde, de woning van Jufvrouw Schurman, vol gewoel, met beeldjes enz. - Deze plaat is opgedragen aan D. Joannes de Reede, D. de Renswoude etc. door Harmanus Specht, st. van lamzweerde fecit aqua forti. Hugo Allardt excudit, en behoort in deze soort tot de beste, die destijds van dergelijke onderwerpen werden gevonden. De mijne is een schoon en gaaf exemplaar van den
| |
| |
eersten druk, afkomstig van wijlen den oudheidkundige P. van Musschenbroek, raadsheer in het Provinciaal Hof van Utrecht.
| |
[Lanchorst, of Lankhorst, (...)]
LANCHORST, of LANKHORST, (...) zoo als bij Immerzeel staat vermeld. Van dezen meester is mij Beeldhouwwerk voorgekomen in den Catalogus der Rariteiten van P. Locquet, te Amsterdam, 1783, onder Nr. 58: Een Basrelief, verbeeldende Joseph, Maria en het Kindje, kunstig gebeiteld door lanchorst; door Hope gekocht voor ƒ32. - Idem in den Catalogus van Ploos van Amstel, 1800, Beeldwerken. Nr. 8. Een Basrelief, zijnde eene Heilige Familie, door lankhorst, h. 4½ br. 3 dm. - Dat hij te Amsterdam, als zilversmid woonde, heb ik geleerd uit een berigt in oude aanteekeningen, luidende als volgt: ‘lankhorst, zilversmid, te Amsterdam; van hem wordt gevonden bij j.a.b. een in yvoor bewerkt stukje, verbeeldende een Heilige Familie, naar een Italiaansch meester, zeer fraai.’ - Zie Van Eynden en Van der Willigen, enz. Aanhangsel, Haarlem, 1840, in 8o. blz. 132.
| |
[Lande, (Willem van)]
LANDE, (Willem van) een bij ons onvermeld kunstenaar en etser, die, zoo als Heller (L.) opgeeft, omstreeks 1620 geboren werd, en omstreeks 1650, te Amsterdam, werkzaam was. Zijn etswerk is zeer fraai en gezocht, en bestaat meestal uit afbeeldingen van krijgsbedrijven; ik bezit er eenige, zijnde schermutselingen tusschen Spaansche en Hollandsche ruiterij, waarop moorddadige gevechten, vol effect en met kennis van zaken zijn voorgesteld, in 8o. in de breedte, met de etsnaald beteekend w. van lande fecit, terwijl het monogram van Claes Jansz. Visscher excudit, er later met de burin is opgesneden. Dit laatste doet mij vermoeden, dat zijn geboortejaar vroeger dan 1620 moet worden gesteld, aangezien genoemde Visscher, zooals vermeld wordt, in 1640 is overleden, en het alsdan bij gevolg werk van een jongeling van 20 jaren zou wezen. - Sommige zijner etsen zijn zwaar opgewerkt, en geenzins van de fraaiste, vooral niet de prent in fo. oblong, Mozes met zijn gevolg, aan het strand der Roode zee, het verdrinken van Pharao en zijn gevolg, met vreugde aanschouwende. In zulke geschiedkundige onderwerpen was hij niet te huis, want vreemdsoortiger kleeding en tooisel, waarmede mannen en vrouwen, als aanzienlijke personen zijn voorgesteld, is niet denkbaar; zelfs is een dikke persoon volkomen als een Poolsch vorst uitgedost; Mozes heeft hij met een poolsche jas, gordel, mantel en lange broek gekleed; beteekend w.v. lande fe. - Van zijn schilderwerk is mij niets voorgekomen.
| |
[Landtsheer (J. de)]
LANDTSHEER (J. de) is, waarschijnlijk, de vader, of een aanverwant geweest van den bij Immerzeel vermelden Genreschilder jan baptist de landtsheer. Hoewel ik hem nergens heb beschreven gevonden, is 't mij toch gebleken, dat ik hem hier als kunstenaar eene plaats moet geven. Ik bezit eene fraaije gravure, zijnde het Portret van P.J. van Bavegem, Antverpiensis civitatis necnon regionis Teneramundanae Chirurg. etc. j. de landtsheer delin., a. cardon sculp. in 4o. Dewijl door het bijwerk wordt aangeduid, dat hij medaljes heeft behaald, onder de regering van Maria Theresia, zoo heeft hij dit portret, ruim in de tweede helft der XVIII. eeuw, geteekend, daar toch de afbeelding op middelbaren leeftijd genomen is. - Uit alles op te maken, heeft hij een goed portret geschilderd, doch meer is mij niet van hem bekend.
| |
[Lanen, (Christoffel en Jacob van der)]
LANEN, (Christoffel en Jacob van der) bij Immerzeel laan of lanen genoemd. Ik kan met zekerkeid zeggen, dat het lanen moet zijn; ook betwijfel ik of de eerste wel een leerling van françois franken, den Jonge, is geweest, aangezien dit in het Gildeboek van St. Lucas, te Antwerpen, niet vermeld staat. Uit de volgende aanteekeningen blijkt, dat christoffel de zoon was van jacob: ‘jacob van der lamen, of lanen, ontfangen 1605, schilder. - christoffel
| |
| |
jacobsz. van der lanen, ontfangen by ... 1637, meesterszoone, schilder. - van der lanen, ontfangen 16 ... sterft 1652. De laatste moet dus een van de twee bier genoemde wezen. Wanneer er bij staat meesterszoone, dan was de vader tevens schilder, en alzoo ontheven van de betaling, bij de inschrijving in het Gilde vereischt. - Van christoffel gaat een portret uit, voorkomende in de Kunstkamer van a. van dyck, door petr. clouet gegraveerd; daaronder staat lamen, doch die naam is welligt, in later tijd, bij een anderen uitgever, òf verminkt, òf misschien verbeterd. - Later vond ik vermeld, dat vóór 1839, in de kunstnalatenschap van den Ridder F.C. Bugge, te Koppenhagen, aanwezig was, eene schoone afbeelding van Een in het zwart gekleed man, in eene zaal gezeten, waaruit men, door een venster, een landgezigt heeft. Op dit stuk stond lamen. Zie Nagler, die tevens verkeerdelijk zijn leeftijd tusschen 1570-1620 vermeldt. - s.à. bolswert heeft naar hem, eene prent gegraveerd, bekend onder den naam van Het gezelschap. Twee mannen en twee vrouwen zitten in eene kamer, waar een knecht de tafel bedient.
| |
[Lange. (Johannes Philippus)]
LANGE. (Johannes Philippus) Deze onvermoeide, en altijd naar volkomenheid in de kunst strevende vermaarde kunstgraveur, reeds door Immerzeel vermeld, is, in October, 1849, te Amsterdam, in den ouderdom van slechts 39 jaren, overleden. - Behalve een aantal portretten en keurige boekprenten, naar de teekeningen der voornaamste meesters, heeft hij het portret van onzen grooten Vondel, naar philip de koning bewerkt, als eene bijzondere proef zijner bekwaamheid geleverd. De Vereeniging tot Bevordering der Beeldende Kunsten, te Amsterdam, had dit met een dubbel oogmerk aan hem opgedragen, en de keurige afdrukken zijn, in 1847, aan de leden uitgereikt. Ik bewaar het, als een testament van zijn werk in mijn Atlas, als een gedenkstuk van hem, die zooveel tot herstel van den vroegeren luister der Hollandsche Graveerschool heeft bijgedragen, en waarvan zijne voortreflijke gravure, de afbeelding van Prins Willem I., kniestuk, staande bij eene tafel, m. mierevelt pinx., c. hamburger del., almede een sprekend bewijs blijven zal.
| |
[Lange. (F.J. de)]
LANGE. (F.J. de) Deze bekwame kunstenaar wordt, voor zoover ik weet, nergens vermeld gevonden. - Eene fraaije gravure, door bernard picart, in 1705 gesneden, - toen deze zich reeds te Amsterdam gevestigd had - is naar eene teekening van genoemden de lange vervaardigd, voorstellende St. Eusebius Episc. Versellensis et Mart. in 8o. - Ik vermeen hem hier eene plaats te moeten inruimen, dewijl uit alles blijkt, dat hij een Nederlander is geweest.
| |
[Lange, (Jan)]
LANGE, (Jan) Van Mander noemt hem onder de leerlingen van kornelis korneliszen, en zegt, dat hij van Delft was, en in de wandeling genoemd werd lange jan; ‘deze maakte een goed begin, maar is vroeg gestorven.’
| |
[Langele. (Martinus)]
LANGELE. (Martinus) Bij het artikel van Immerzeel voeg ik nog, dat j. matham, in 1654, een fraai portret van Caspar Streso, naar zijne schilderij, gegraveerd heeft. Zie Nagler.
| |
[Langendyk. (...)]
LANGENDYK. (...) In een Catalogus van Schilderyen bij Gerard Hoet, I, bl. 603, Nr. 65, vond ik de volgende schilderij: ‘Eene zeer ruime Catholyke kerk, waarin de Mis gecelebreerd wordt, door langendyk, ƒ71. - Dewijl deze Verkooping, in 1739, te Amsterdam plaats had, kon het werk van pieter langendyk zijn. Het zou mij zeer verwonderen, dat zijn schilderwerk, zoo weinig bekend, met de genoemde som betaald werd; om deze reden heb ik dien langendyk hier afzonderlijk geboekt, om welligt later daarover voor goed te kunnen doen beslissen.
| |
[Langendyk (Dirk)]
LANGENDYK (Dirk) is door Immerzeel, naar verdienste, beschreven. Ik voeg er bij, dat het afbeeldsel van dezen hoogst-verdienstlijken Rotterdammer, thans
| |
| |
in het Museum-Boymans, te Rotterdam, wordt bewaard, als zijnde, in 1850, door den beroemden Nederlandschen kunstenaar ary scheffer, te Parijs, ten geschenke gegeven, en door zijn vader jan baptist scheffer, die een vriend van langendyk was, geschilderd, dat, volgens het berigt van Van Eynden en Van der Willigen, in 1812, dus zeven jaren na zijn overlijden, is geschied. Gemelde auteurs deelen tevens het zesregelig vers mede, door Gerard van Nijmegen, ter eere van dien grooten teekenaar, gemaakt. Naar dat portret gaat eene gravure uit, door j. bemme, in ovaal, waarbij een palet en ontrolde teekening, op een epitaafsteen liggende, is gevoegd, en waarvan ik een fraaijen druk, vóór de letter bezit. Hiervan bestaat eene proef, enkel het hoofd begonnen, op eene 4o. plaat. Nog heeft bemme, op eene kl.-8o. plaat, hetzelfde hoofd, doch andersom gewend, met een bonten muts op, in 1803, fraai geëtst. - De afbeelding, bij Van der Willigen voorkomende, is naar het eerstgenoemde genomen. - In het Prent-kabinet van de Akademie, te Leyden, berusten twee van elkander verschillende, min bekende portretten van dirk langendyk, door den Heer J. Susanne geschonken. Of dit wederom anderen zijn, kan ik niet beslissen. - Onder de door hem geëtste prentjes, zijn de volgende zeer zeldzaam: Een heuvelachtig landschap met geboomte, waar op den weg een soldaat loopt, van achter te zien; van de hoogte rijdt een man te paard, die nog een idem leidt; zeer uitvoerig, doch niet beteekend, en bij de eerste beschouwing veel gelijkend op een prentje van j. bemme az., die veel naar zijne teekeningen heeft geëtst en gegraveerd; h. 120, br. 97 str. Ned., zonder de marge. - Een studie-proefblad; in het midden een omziende paardenkop en twee beenen, verder een manshoofd met knevels, een fragment van een ruitergevecht, een paard, daar boven een mans- en paardenkop, boomstruik enz., niet beteekend; h. 75, br. 198 idem; heeft geen marge. - Een klein, geestig geëtst prentje, voorstellende De uiterste voorposten van vijandelijke legers; op den voorgrond een ruiter, met nog twee losse paarden, waar van het een alleen de kop nog op de prent zigtbaar is, en waarbij een krijgsman staat, die met hem aan de barrière in gesprek schijnt te zijn; een dergelijke groep ziet men bij eene barrière op den achtergrond enz., beteekend 1777, h. 35, br. 47 str., zonder de marge. - Voorts de Inscheping der Engelschen en Russen aan den Helder, in 1799, in fo. oblong, zijnde eene rijke compositie, zeer uitvoerig geëtst, waarvan ik een exemplaar vóór alle letter bezit, en waarin twee à drie soldaten aan de linkerzijde der prent onafgewerkt zijn gebleven. - Nagler zegt, dat hij eenige bladen met zijn vriend hendrik kobell heeft vervaardigd, en noemt nog Een ruiter bij eene herberg aan het zeestrand, door langendyk en kobell, 1777. - Een landschap met figuren en dieren, 1777. - De bedelaar van Amsterdam, naar p. barbiers, en de door mij genoemde Inscheping. - Dewijl deze prent door allen wordt opgegeven (en wel om de zee en de schepen, die er op voorkomen), als door hendrik kobell jr. te zijn vervaardigd, zoo moet ik toch vragen, hoe heeft kobell, die in 1782 overleden is, eene gebeurtenis van 1799 kunnen helpen afbeelden? Het is mij voorgekomen, dat er geen reden kan hebben bestaan, om ook andere kleine prentjes te zamen te vervaardigen, of ze moeten door beiden beteekend zijn. - Later kwam mij nog een fraai, fiks bewerkt etsje ter hand, Fragment eener schermutseling van Kurassiers; op een heuvel op den voorgrond een kurassier in galop, naar de linkerzijde snellende, vóór hem een gesneuvelde enz. ovaal, h. 80, br. 103 str., met de marge, en daarop beteekend d. langendyk 1769. Dit hoogstzeldzame prentje berust in de verzameling van den Heer J. Ph. van der Kellen, te Utrecht. - Zijn groote beschermer in de kunst was de Heer van lokhorst, te Rotterdam bij wiens zoon ik een schat zijner beste en kapi- | |
| |
taalste werken met bewondering heb beschouwd, die voor zijn vader vervaardigd waren, doch na zijn overlijden zijn verkocht.
| |
[Langendyk (Jan Antonie)]
LANGENDYK (Jan Antonie) is door Immerzeel vermeld, die er ten slotte bijvoegt: ‘hij heeft ook belangrijke etsen geleverd.’ - Wat men daardoor te verstaan heeft, is moeilijk te bepalen, want ik verklaar die niet te kennen, tenzij men de eerste omtrekken op de etstplaat, om die daarna in aqua tinta op te werken, daaronder verstaan moet, doch die mag men er niet voor houden. Nagler en Heller (L.) zijn door dat berigt van Immerzeel misleid, die hem op dien grond een plaatetser noemen. - Het zouden de volgende prenten zijn: De slag van Waterloo aan den Prins van Oranje opgedragen, 1817, in kleuren gedrukt, en de onafgewerkte Opstijging eener Luchtbalon, bij Rotterdam, 1804, die als zijn etswerk genoemd worden. - Ik ken graveerwerk van hem in aqua-tint-manier vervaardigd, dat zeer slecht is uitgevoerd, en geen de minste kennis in dat vak verraadt. Tot bewijs flaarvan, heb ik voor mij liggen De Hemelvaart van Christus, met de elf Apostelen. j.a. langendyk sculp. Uitgegeven bij J.C. Hagedoorn, Amsterdam, plano formaat; - en, in idem formaat, 'T Doorbreken van de Lingedijk bij Redichem, op den 30. Januarij, 1809. j.a. langendyk dz. ad viv. delin. et aqua tinta, 1809. Uitgegeven bij N. van Kamphoff, in de Noorderstraat, Nr. 22, te Amsterdam. - Beter zijn zijne teekeningen van historischen aard, als: De komst der Franschen in 1794; - Het landen en vertrek der Engelschen in 1799 enz. door c. brouwer en h. roosing sc. in plano.
| |
[Langendyk, (Pieter)]
LANGENDYK, (Pieter) de zoon van Arent Kort, die zijn geslachtsnaam met dien zijner geboorteplaats, Langendyk, bij Alkmaar, verwisselde, en metselaar te Haarlem was, waar onze pieter, den 25. Julij, 1683, - en dus niet te Amsterdam, zooals Van Kampen verkeerdelijk opgeeft, - geboren werd. Tot dusverre Witsen Geysbeek, Biogr., Ant. Crit Woordenboek. - Ik moet daar bijvoegen, dat, hoewel hij als dichter is bekend - vooral door zijn Werk De Graven van Holland, in Jaardichten beschreven enz., Haarlem, 1745, 2 deelen, 4o., welke hij als Factoor der Rederijkerskamer, Trouw moet blijken, jaarlijks heeft voorgedragen, en door De stad Haarlem en hare geschiedenisse enz. door Van Oosten de Bruyn, (doch grootendeels door hem bewerkt) te Haarlem, 1765, in fo. uitgegeven, en bij het eerste deel gebleven, - hij ook de kunst heeft beoefend, blijkens de prentjes, door hem geëtst, voor zijn geestig Blijspel Donquichot op de Bruiloft van Camacho, in 1712, te Amsterdam, in 8o. gedrukt. Van Eynden en Van der Willigen, hebben hem reeds in hun Werk, II. dl., blz. 364, als kunstenaar vermeld; hij is te Haarlem, den 18. Julij, 1756, overleden. - Later kwamen mij zes stuks prentjes ter hand, h. 135, br. 115 str. Ned., met de marge, zijnde Volkstypen, als: gebrekkige bedelaars, zotten, schoenpoetsers enz., waaronder een vierregelig toepaslijk vers, beteekend p. barbiers (den Oude) inv. et del. p. langendyk sculp.; deze prentjes zijn fiks en geestig behandeld. Somtijds vindt men ze in Catalogussen vermeld, als uit 12 stuks bestaande. Misschien zijn daaronder de 6 stuks begrepen door a. smit, - Zie aldaar. - ook naar genoemden barbiers geëtst, zijnde dezelfde soort van onderwerpen, met gelijke verzen; hoewel de plaatjes wat kleiner zijn, zijn echter de figuren van dezelfde grootte. - Op 's Rijks Museum, te Amsterdam, vindt men nog onder de onbeschreven prenten 6 stuks landschappen, geëtst door p. langendyk. - Op de titels van onderscheiden Tooneelspelen, als, onder anderen, opdat van Amosis, Treurspel door J. Nomsz, Amst. 1767, in kl. 8o., komt een vignet, het bekende zinnebeeld der Bijenkorf voor weduwen en weezen, voor, door hem sculp. 1767, hetgeen fiiks geteekend en geëtst is. - Ik bezit zijn uitmuntend gegraveerd portret, door
| |
| |
j. houbraren naar de teekening ad vivum delin. van corneles pronk, in 4o., met een vers van D. Smits; borststuk, van voren te zien, met een groot boek, hetwelk hij met de linkerhand vast houdt; boven in staat gesneden: Geboren te Haarlem, den 25. Julij, 1683. - Een idem, in ovaal gevat enz., waaronder een vers van E. Visscher, j. houbraken sculp.; hierop is hij veel jeugdiger voorgesteld. - In den Catalogus van Portretten van F. Muller, vind ik, onder Nr. 3098, een idem, door toorenburg fraai in kleuren geteekend; - Nr. 3101, een idem, zonder boek, met potlood geteekend door c. pronk, en Nr. 3102, een idem, borstbeeld, kopy van het voorgaande, in houtsnede, met zijn naam. Welligt door c. van noorde.
| |
[Lange Pier. Zie op Aartsens. (Pieter) en Arnoudszoon. (Pieter)]
LANGE PIER. Zie op AARTSENS. (Pieter) en ARNOUDSZOON. (Pieter) - Zijn portret is door frisius sc. H. Hondius exc., en bij Van Mander in 8o. op plaat U, onder Nr. 3, te vinden.
| |
[Langeren, Langren, of Langelaer, (Arnoldus Floris van)]
LANGEREN, LANGREN, of LANGELAER, (Arnoldus Floris van) oudste zoon van jacobus floris van langeren, - Zie aldaar. - heeft hetzelfde vak als zijn vader beoefend, en de graveerkunst alzoo gehanteerd. - Behalve de reeds met zijn vader volvoerde werken, heeft hij geographische kaarten vervaardigd, onder anderen, de Oceanus Aethiopicus, in de Beschryving van de Gantsche Custe van Guinea (door Linschoten?) enz. Amsterdam, bij Cornelis Claes, 1596, fo. uitgegeven.
| |
[Langeren, Langren, of Langelaer (Jacobus Floris van)]
LANGEREN, LANGREN, of LANGELAER (Jacobus Floris van) staat aan het hoofd van verscheiden bekwame mannen van dien naam, die, als cosmographen en mathematici, tevens de graveerkunst beoefend, en zich een Europeschen naam verworven hebben. - De naam van langeranus en a. langren, die, als kaartsnijder, in de XVI. en XVII. eeuw in de Nederlanden voorkomt, werd veelal afgeleid van Langres, in Frankrijk, en daarom gezegd, dat dit geslacht uit genoemde stad afkomstig was; doch uit latere toevallige ontdekkingen is met grond gemeend, dat dit geslacht uit het gehucht Langelaar, nabij Grave, of van het dorp Langeraar, bij Alphen, thans Langelaer genoemd, afkomstig is. - Puteanus, echter, noemt ‘michael florentius langeranus, koninklyk Mathematicus, uit een oud en beroemd geslacht, te Arnhem geboren,’ en, hierdoor voorgelicht, kunnen de mededeelingen door onderscheiden geleerden in den Algem. Konst- en Letterbode, voor 1840, over de van langeren's geleverd, nader worden aangevuld en verbeterd. - Reeds de oudheidkundige en geleerde G. van Hasselt heeft in zijn Geldersch Maandwerk voor 1807, 6. stuk, medegedeeld, dat jacobus en zijn oudste zoon arnoldus floris van langeren, onbetwistbaar de eerste kunstenaars waren, die Globen, te weten Wereldkaarten, die de beide halfronden voorstellen, vervaardigd hebben. Zulk een platte wereldkaart zonden zij, in 1580, aan de meeste Regeringsleden en Staatscollegiën, hetgeen blijkt uit een rekwest ‘Aen de edele, erentfeste, hoochgeleerde, wyse, voorsienige, seer discrete Heeren raeden des Forstendoms Gelre ende Graefschap Zutphen, zyne gebiedende raeden,’ en luidende als volgt: ‘Verthoont met alle eerbiedinge UEdele dienaar arnold floris van langelaer, dat hy suppliant ende zyn vader jacob floris van langelaer, d' eerste zyn geweest, die de globes tot directie van de Seevaert t' hoeren grooten costen ende merckelicken dienste van deese landen hebben geinventeert gehad; gelyck hy nu oick met veele moeyten, extraordinaris costen ende arbeyt geinventeert, gemaeckt ende van nieuws in 't licht gebracht heeft, een seer correcte ende schone Globum terrestrum, van de grootste forme, waervan hy eenige aen verscheide collegiën ende aen de Heeren van dien in 't byzonder gepraesenteert ende vereert heeft, als namelyck aen Syn Excellentie, die deselve (met vooroordeel van Mr. Sthevijn) seer behaghelyck ende in goeden
| |
| |
dancke hebben ontfangen enz.; volgende het welcke hy suppliant insgelyks aen UwE. (als aen zyn competente overheeden doer dien hy suppliant van vader ende moeders wegen deeser stads afkomstigh is,) is doende, roerende denzelven Globus met waepen ende inscriptie UwEdele toegeschreven ende vereert’ enz. Het opschrift op deze Globe begint aldus: In descriptione hujus Globi etc. aan het slot: Vale et fruere. jacobus florentius sculptor, auctor arnoldus florentius Amstelredami Ao. Dni. 1580. Voor gemelden Globum terrestrum had hij in 1592 octrooi verkregen, terwijl later, in 1597, aan jodocus hondius - Zie aldaar. - insgelijks octrooi op een dito Globe verleend werd, waarover zich jacob floris van langeren met zijne beide zonen, arnold en hendrik, bij de Staten-Generaal beklaagden. - Wat nu verder den geslachtsnaam betreft, zoo ben ik van gevoelen, dat die floris is, want in verscheiden stukken, en ook op de laatsgenoemde kaart, is van langeren weggelaten, dus eene duidelijke aanwijzing, dat zij zich floris noemden; ook bragt het gebruik van die dagen mede, dat arnold en hendrik zich jacobszoon moesten schrijven, en, om zich van een legio Jacob Floriszonen te onderscheiden, de benaming hunner geboorteplaats er hebben bijgevoegd, even als de bekende Dirk Pietersz. destijds de Pers, zijnde zijn uithangbord, achter zijn naam voegde, en thans alleen onder den naam van Dirk Pietersz. Pers bekend is.
| |
[Langeren, Langren, of Langelaer, (Hendrik Floris van)]
LANGEREN, LANGREN, of LANGELAER, (Hendrik Floris van) tweede zoon van jacob floris van langeren, - Zie aldaar. - was in het kunstvak van zijn vader zeer bedreven. Zijne gegraveerde kaarten, zoo als die van 1594, zijn, wat de gravure betreft, zeer aanbevelenswaardig, zegt Mr. J.T. Bodel Nyenhuis, in den Alg. Konst- en letterbode, 1840, blz. 268, en vermeldt Eene kaart van Holland, waarbij ook Utrecht, en het westelijk deel van Vriesland, (Westergoo) is afgebeeld, in fo. Daarop noemt hij zich Sculptor, dus kaartsnijder, doch was, wat deze kaart betreft, geenzins teekenaar, dewijl hij anderen voor die kaart heeft gevolgd.
| |
[Langeren, Langren, of Langelaer. (Michael Floris van)]
LANGEREN, LANGREN, of LANGELAER. (Michael Floris van) Het schijnt wel, dat hij een zoon was van arnoldus floris, of van hendrik floris van langeren. - Zie over den geslachtsnaam op LANGEREN. (Jacobus Floris van) - Zeker is het intusschen, dat hij te Arnhem geboren werd, want Puteanus, over het kanon met drie ladingen sprekende, zegt, dat de uitvinder daarvan was ‘michael florentius langeranus, koninklyk mathematicus, uit een oud en beroemd geslacht, te Arnhem, geboren.’ - Dewijl hij meest in België heeft gewoond, - want men vindt hem daar reeds in 1622 vermeld, en hij was van 1627 tot 1661, waarschijnlijk, te Brussel gevestigd, - zoo hebben eenige schrijvers Antwerpen daarvoor opgegeven, gelijk Weidler, in zijn Hist. Astronomiae, Witemb., 1741, hem Antverpiensis noemt; ware dit het geval, dan zou hij bij Diercxsens vermeld zijn. Dit het geval niet zijnde, zoo mag men vooronderstellen, dat Weidler uit de drukplaats van van langeren's hoofdwerk De verâ Longitudine, Antverpiae, 1644, een verkeerd besluit getrokken heeft. Wat Weidler verder meêdeelt, is slechts eene korte opgave, uit Riccioli ontleend. Het is met dezen vermaarden Italiaanschen Wiskundige, dat onze michael in briefwisling stond, terwijl hij loflijk over hem uitweidt. Het was Riccioli, die door de uitvinding van michael bepaalde, dat men de parallaxis der zon veel moest verminderen, en den naam van van langeren gaf aan eene der aanmerklijkste vlakken van de maan, de westelijkste van allen, en de laatste, die verduisterd wordt. Zie Alg. Konst- en Letterbode, 1840, blz. 267, in de Noot. - Hij heeft, door naauwkeurige waarnemingen, de afbeelding van de volle maan uitgegeven, en noemde dit plaatwerk Selenographia Langreniana, sive lumine austriacae Philippica, Brux. 1645; althans zoo
| |
| |
getuigt Riccioli, op meer dan eene plaats, en na hem Weidler en De Lalande; doch Foppens, Bibl. Belg., die daarvan geen gewag maakt, spreekt wel van een Planisphaerium Lunae, waaronder, naar 't schijnt, dezelfde afbeelding moet verstaan worden, zijnde vermoedelijk een paar jaren later op nieuw uitgegeven; daar de Planisphaerium Lunae, gelijk Foppens zegt, aan den Aartshertog Leopold Willem, die eerst in 1647 gouverneur der Spaansche Nederlanden werd, is opgedragen; hoe het zij, eene eerste maanteekening, onder den titel van Selenographia, kwam stellig, in 1645, te Brussel, in het licht. Ten gevolge dier afbeelding, stelde langrenus zich voor, nog een dertigtal maankaarten, door hem-zelven in het koper gebragt, te doen drukken, maar, ofschoon hij reeds eenige jaren den eertitel van Koninklijk Mathematicus en Geograaf voerde, hem door Philips IV. geschonken, bleef hij echter zonder wezenlijke beschermers. Leopold Willem wilde hem, spottender wijze, Gouverneur maken van al de ontdekte maanlanden, waarin langrenus bewilligde, mits men hem reisgeld gaf. Even weinig heeft hij genoten voor zijn Middel om, met indycking van land, de zeehaven van Oostende te verbeteren, zonder plaats van druk, 1650, in 4o., en later onder den titel van Briève Description de la ville et havre d'Ostende, et de ce que michael florencio van langeren, Cosm. et Math. de S.M. a représenté des l'an 1627, pour rendre la dite ville plus forte, et le havre plus commode, pour y pouvoir loger les navires allant sur mer etc. veue et approuveé par S.E.D. Franc. De Mello etc. Bruxelles, 1659, 8 pag., in fo. verschenen; waarin hij, deels in het Fransch, deels in het Spaansch, en door toevoeging van drie gekleurde kaartjes, deze zaak heeft opgehelderd. Dit door De Mello goedgekeurd Werk, is met de getuigenis van andere wisen waterbouwkundigen, zoowel in België, als in de Nederlanden, versterkt, waaronder ook Constantyn Huygens behoorde, met wien hij in briefwisseling stond, en die hem den 10. Maart, 1660, schreef: ‘Vos propositions nous ont tant pleu, que ne cessons de vous plaindre, de ce que vous estes tombé entre les mains d'un monde qui ne peut, ou ne veut pas vous entendre.’ Dit zegt nog al iets in den mond van den Heer van Zuylichem. Zie blz. 270, van den genoemde Letterbode. De schoonste beloften van belooning bleven onvervuld; daarbij kwam, dat van langeren een zwaar huishouden had, en in moeilijke omstandigheden geraakte, waardoor zijn Werk onvolledig bleef liggen. - Niet slechts kaarten en mappe mondes, maar ook eigenlijk gezegde Globen, of bolronde afbeeldingen van den aardkloot zijn er van m.f. van langren aanwezig; immers, De Lalande, bl. 349 de Globen beschrijvende, die zich in het paviljoen op den huize Marly bevonden, vermeldt ook nog verscheiden andere en soortgelijke kunststukken, als een van van langren omstreeks 1630, 19½ dm. diameter, en een van Blaeu, omstreeks 1640, 25½ dm. idem. - Zijne uitvinding van het kanon met drie ladingen, door Puteanus beschreven, schijnt spoedig vergeten te zijn. Ofschoon michael floris er niet weder op terug kwam, is het toch opmerkelijk, dat van toen af onderscheiden vuurwapenen, met meer dan ééne lading in gebruik zijn gekomen, en daarom zegt Cats, in zijn gedicht op het boek van Mr. Willem Teelingh, getiteld; Nootwendig vertoogh enz. ‘Men vinter in den Haech, die kleine stucken gieten, - En des al niet te min een grooten koghel schieten. - Men vinter die een roer soo smeden op te maet - Dat daaruit menich loot met eens te laden gaat.’ - Ik vond, dat er, in het begin der XVII. eeuw, te Venetië, een stuk geschut aanwezig was, met drie trompen, en waaruit men drie kogels te gelijk schoot. Er stonden deze woorden op: Cerberus evomitat triplici de gutture flammas. Dat is, zegt Baudartius, blz. 153, II. deel van zijne Gedenckweerdighe leerzame Spreucken enz., Arnhem, 1619, in 4o. ‘Cerberus, de Hell-hond, kon vier
| |
| |
spouwen uyt drie kelen; - Mach ick oock niet dien naem voeren, ick kan 't hem seer fraey na spelen.’ Dit geschut is zeker aan van langeren bekend geweest, want hij had veel gereisd en ook Spanje bezocht. Welligt heeft hij de uitwerking dezer drie trompen, op één gewoon stuk geschut, door zijne vinding, willen toepassen. In onzen tijd kan men het best over de waarde van uitvindingen van dien tijd oordeelen, nu alles tot eene zoo groote volkomenheid is gebragt.
| |
[Langeveld (H.)]
LANGEVELD (H.) heeft portretten in miniatuur en pastel vervaardigd, onder anderen dat van Kemper, van Van Styrum en van Van Brienen, op ééne prent, in 8o. met zinnebeeldig bijwerk voorgesteld, als personen, die met eenige andere aanzienlijken des lands, bij de omwenteling van 1813, het voorloopig bewind, tot de komst van Prins Willem VI. (later Koning Willem I.), in handen hadden genomen. Door w. van senus gegraveerd. - Ik bezit nog Een portret, schetsachtig met rood en zwart krijt door hem geteekend, naar g.j. van rooyen, en zeker zal er wel meer werk van hem bestaan. - Nagler zegt, dat er portretten zijn, die het jaarmerk 1820 voeren. - Zijn portret komt als kunstenaar voor in het bekende prentwerk van jacob ernst marcus.
| |
[Langevelt (Rutger van)]
LANGEVELT (Rutger van) is bij Immerzeel vermeld; ik voeg er bij, dat op het Stadhuis, in zijne geboortestad, Nijmegen, eene schilderij van hem aanwezig is, voorstellende eene gebeurtenis uit de Geldersche geschiedenis. - Hij heeft een zoon, willem, nagelaten, die teekenaar, portretschilder en kastelein der Academie te Berlijn was. Zie Nagler.
| |
[Langhe. (E. de)]
LANGHE. (E. de) Een onvermeld kunstenaar; doch, dewijl mij op eene openbare verkooping, te Utrecht, in 1850, eene schilderij is voorgekomen, door hem geschilderd, zoo heb ik hem hier eenige regelen gewijd. Het stuk was groot circa 6 bij 7 palmen, en stelde De opwekking van Lazarus voor, met verscheiden beelden enz.; het geheel was middelmatig van verdienste; echter scheen het als in rembrandts spheer te zijn vervaardigd, door iemand, die in het spoor der kunst is blijven steken, of wel door een Belg, die kopijen enz. naar de genoemde school vervaardigde, en in dat waas van schilderen is vervallen. Hij kan wel een voorvader zijn geweest van den thans levenden vermaarden Brusselschen portretschilder a.j. de langhe.
| |
[Langjan, (Remi)]
LANGJAN, (Remi) schilder van Brussel, die bij antonie van dyck de kunst heeft geleerd. Hij strekte zijn meester tot eer, doch kon het niet tot bevallige fijnheid van teekening brengen; als kolorist verdient hij lof. Hij schilderde meest groote decoratiestukken, zoo als men te Leuven, Brussel, en Dusseldorp ziet. Hij is in 1670, of 1671 overleden. - r. earlom graveerde naar hem eene Jaarmarkt, waarop langjan de beelden, en snyders de vruchten geschilderd had. Zie Nagler.
| |
[Langkamp (Nicolaas)]
LANGKAMP (Nicolaas) was een Hagenaar van geboorte, en een goed beeldhouwer, die, te 's Hage, in 1695, bloeide, en overleden is. Uit P. Terwesten Ms.
| |
[Langmans (François)]
LANGMANS (François) was een bekwaam Belgisch beeldhouwer, die omstreeks 1720-1730 bloeide, en een leerling is geweest van lucas fayd-herbe, volgens Felix Bogaerts. - Bij gevolg is hij, op het laatst der XVII. eeuw, waarschijnlijk te Mechelen geboren, dewijl zijn meester daar gevestigd was, en ook in 1694 overleden is.
| |
[Langnouwer. (J.)]
LANGNOUWER. (J.) Een fraai portret, door d. van bremden sculp. et ex., voorkomende in een Theologisch werk van Ds. W. Teelinck, Utrecht, 1659 is door hem geschilderd. De plaat is in fo. en het Werk in 4o., waarschijnlijk, voor eene fo.-uitgave vervaardigd. Dewijl de genoemde leeraar een Zeeuw was, en te Middelburg, in 1629, of 1630, overleed, zou ik daaruit afleiden, dat de ge- | |
| |
noemde kunstenaar in Zeeland kon hebben gebloeid, en wel in het begin der XVII. eeuw, daar zijn portret op vijftigjarigen leeftijd is voorgesteld. Levensberigten van kunstenaars uit die streken, heb ik altijd schraal, of in het geheel niet aangetroffen.
| |
[Lanscroon. (...)]
LANSCROON. (...) Fiorillo geeft dezen kunstenaar op als met zijn Utrechtschen tijdgenoot n. scheffer in dienst geweest te zijn bij den Napelschen antonio verrio, die hofschilder was van Karel II., koning van Engeland, om aan de menigte van werken meê te helpen, welke deze Vorst voor alle paleizen deed vervaardigen. - verrio overleed in 1707.
| |
[Lantheere, (N.)]
LANTHEERE, (N.) een kunstschilder, die, omstreeks de tweede helft der XVIII. eeuw, bij andreas cornelis lens, te Brussel, de kunst leerde, Hij vervaardigde, volgens Nagler, historiële onderwerpen, met naakte figuren.
| |
[Lap (Jan)]
LAP (Jan) was een bekwaam kunstenaar, die, in het midden der XVII. eeuw bloeide. Hij schilderde landschappen met ruïnen, met eenige beelden, in de manier van jan both, maar die echter zeldzaam voorkomen. Slechts één vond ik er beschreven in den Catalogus van Stephanus Rietmulder, 's Gravenhage, 1779, blz. 8, Nr. 38: ‘Een plaisant bergachtig Land- en Watergezigtje, door jan lap, fraai gestoffeerd door a. van der velde, op paneel, h. 9, br. 9½ dm.’ - Zijne teekeningen zijn minder zeldzaam, en worden bij de liefhebbers bewaard. Levensberigten zijn mij, tot nog toe, niet van hem bekend. Welligt was hij een Haarlemmer.
| |
[Lapis. (Girolamo)]
LAPIS. (Girolamo) Hoewel een Italiaan van geboorte, zoo heeft hij toch het grootste gedeelte van zijn leven, te Rotterdam, Delft, en 's Gravenhage doorgebragt; in de laatstgenoemde stad beoefende hij, in 1785, niet alleen het historiële vak, maar vervaardigde ook landschappen, portretten en moderne gezelschapstukken. Uit P. Terwesten, Ms., die hem reeds in het jaar 1760 op de lijst der leden van de Confrerie-kamer Pictura stelt. - Dat h. lapis, de miniatuurschilder, een zoon van hem was, laat zich wel gissen, doch niet bevestigen. - Zie aldaar. - Dewijl hij, gelijk zooveel anderen, als het ware, een burger van Nederland is geworden, en als kunstenaar nergens vermeld staat, zoo heb ik gemeend, hem in mijn Werk te moeten opnemen, teneinde, dus doende, nadere inlichtingen uit te lokken.
| |
[Lapis (H.)]
LAPIS (H.) is een verdienstlijk miniatuurschilder geweest, die, voor zoover mij bekend, nergens geboekt staat. - Het portret van Carel Baron van Boetzelaer, Luit. Generaal, Gouverneur van de Willemstad, is door hem geschilderd, en door jerm. snoek gegraveerd. Door den laatste is zijn werk zeker niet gebeterd. Deze lapis kan wel een zoon van girolamo lapis geweest zijn. - Zie aldaar.
| |
[Laquy (Willem Joseph)]
LAQUY (Willem Joseph) is naar waarde bij Immerzeel vermeld. Ik voeg er alleen bij, dat onder de fraaije teekeningen, welke hij naar stukken uit het beroemde Kabinet van Braamcamp vervaardigd heeft, ook die behooren naar de schilderijen, voor Rusland aangekocht, maar die op zee vergingen, en dat dus daardoor de ware voorstellingen daarvan zijn bewaard gebleven, als: de zoogenaamde Kraamkamer, van g. dou, - Zie aldaar. - De Ossendrift van p. potter, en De Wenteltrap van a. koedyck, waarvan de eerste, zoo ik het wèl heb, in het Kabinet, onder de papieren-kunst van den Heer de kat van Barendrecht, te Dordrecht, bewaard wordt. - laquy heeft ook portretten vervaardigd, als dat van den dichter Lucas Pater, door j. houbraken sculp.
| |
[Larmenius. (Mattheus)]
LARMENIUS. (Mattheus) Deze beeldhouwer heeft te 's Hage, in 1683, het Meesterschap dier Afdeeling van de Confrerie-kamer bekomen. Uit P. Terwesten, Ms.
| |
| |
| |
[Laroon. (Marcellus)]
LAROON. (Marcellus) Bij het berigt van Immerzeel moet ik voegen de opgave der door hem vervaardjgde etsen, als: Verscheiden beoefenaars der schermkunst; - De krooning van koning Willem (III?); - Een kapitein te paard en een soldaat te voet, in 4o. oblong; - Eene vrouw geeft een man, die op een stoel zit, eten, in 4o., zeer zeldzaam; - Twee boeren, de een links, houdt eene pot vast, de andere, regts, rookt zijn pijp, in 4o. oblong, zeldzaam. Een reeks van 10 stuks, voorstellende Bambochades, in 4o., zeer raar. Deze laatste staan bij Weigel op 18 Thlr. genoteerd. Zie Le Blanc. - Het genoemde prentje, Een kapitein te paard enz., dat bij Weigel, onder Nr., 14519, als genoegzáam onbekend vermeld staat, heb ik voor mij liggen. Daarop staat duidelijk m. louron f., h. 75, br. 85 str. Ned., zonder de marge. Op datzelfde blad papier is een etsje er naast gedrukt, zijnde Een landschap; op den voorgrond komt van een heuvel eene kar, met twee voor elkander bespannen paarden, afrijden, waarop een man tegen den rug te zien; een man met een langen stok is op een heuvel gezeten; op den tweeden grond staan twee boomen enz., niet beteekend; h. 93, br. 120 str., idem. Doch alles schijnt het werk van denzelfden meester te zijn.
| |
[Larsen. (George)]
LARSEN. (George) Nagler noemt hem een Hollandsch beeldhouwer, die eenigen tijd in Engeland werkzaam was. In 1654 ging hij naar Berlijn, om de modellen voor Kindergroepen, ten behoeve der parken van het koninklijk slot te vervaardigen.
| |
[Larson. (Johan)]
LARSON. (Johan) Hoewel hij te 's Hage bekend was, is het onzeker, of hij aldaar wel geboren werd. Zijne contributie, als statuaris, of steenbeeldhouwer, staat vermeld in de jaarlijksche rekening van 1660, als voldaan, en hij is, in 1663, met w. doudyns en j. westerbaan, tot hoofdman der Confrerie-kamer benoemd, doch reeds het daaraanvolgende jaar overleden. Uit de aanteekeningen van P. Terwesten, Ms.
| |
[Larue, (...)]
LARUE, (...) een kunstgraveur, die, op het einde der XVIII. eeuw, te Brussel, gevestigd was, en in den Catalogue van Borluut de Noortdonck etc., Gand, 1858, onder de Vlaamsche en Hollandsche school gerangschikt staat. Ik vond van hem twaalf stuks Portraits des Syndics des Nations de Bruxelles, pl. en haut, vermeld. - Welligt is het dezelfde, die bij Immerzeel aangehaald, en ook wel verstraten genoemd wordt.
| |
[Las, (N.)]
LAS, (N.) is nicolaes pieterszoon lastman. - Zie aldaar. - Door dezen graveur is de fraaije titel en het portret gesneden vóór de uitgave in 4o. van het Werk van Van Mander, van 1618. Op den titel staat enkel n. las, dewijl er geen plaats meer was, om den naam voluit te zetten. Dit komt nergens anders meer voor. Om die reden heb ik het hier, ter voorkoming van verdere dwaling, geboekt.
| |
[Lastman, (Nicolaes Pieterszoon)]
LASTMAN, (Nicolaes Pieterszoon) ook wel onder den naam van nicolaes petri, of petersz. bekend. Deze bekwame kunstenaar was een zoon van pieter lastman, van Haarlem, en, waarschijnlijk, aldaar in 1609 geboren, zooals door Bryan-Stanley wordt opgegeven; genoemde auteurs voegen er bij, dat Balkema en Nagler dit op 1619 stellen. Deze stellingen zullen, bij nadere overweging, eene wijziging moeten ondergaan. Immerzeel noemt het geboortejaar van den vader niet, hoewel Houbraken dit, zonder eenig bewijs, op 1562 stelt, en er tevens bijvoegt, dat Van Mander onder de discipelen van cornelis cornelisz. van haarlem noemt: ‘pieter lastman, daer goede hoop toe is, wesende nu in Italiën.’ Van Mander schreef dit in 1604, en woonde destyds te Haarlem; doch, dewijl hij zijn geboortejaar niet opgeeft, schijnt hij dienaangaande in het onzekere verkeerd te hebben. Als ik nu den Titel en het Portret vóór de 4o. uitgave, 1618, van Van Mander beschouw, die het werk van een zeer bekwaam graveur zijn, dan laat het zich moeilijk denken, dat zulks, volgens Bryan-Stanley, door een
| |
| |
jongeling van negen jaren zou verrigt zijn, en, bijgevolg, komt het door hem aangehaalde jaartal 1609 geheel te vervallen. Hieruit moet ik besluiten, dat er, naar den gewonen regel, eene halve eeuw van de geboorte des vaders tot den zoon vereischt wordt, om zulk graveerwerk te leveren, als hierboven is vermeld, en men dus de geboorte van den zoon op 1590, of 1595, moet stellen. Omtrent het jaar van zijn overlijden bestaat eene gelijke onzekerheid, dewijl het oudste jaarmerk, dat op de gravure Christus in den hof van Gethsemane, naar pieter lastman, voorkomt, 1648 is, hoewel Brulliot zegt, dat die prent reeds in 1608 vervaardigd werd; dit is, zeker, eene vergissing, dewijl ook Heller (L.) vooronderstelt, dat hij van 1602 tot 1648 werkzaam was. - Diezelfde auteur berigt tevens, dat hij ook in kleuren gedrukte prenten zou gemaakt hebben. - Nog zijn van hem bekend: Petrus uit de gevangenis verlost; - De Marteldood van Petrus, en, wat tot de minder bekende behoort, De barmhartige Samaritaan, in een landschap, naar zijn eigen teekening, die in een aangenamen stijl bewerkt is, gemerkt nicol. lastman, inv. et scul. - Hij heeft ook eenige platen gesneden voor Thibault, l'Académie de l'Epée etc., in groot-atlas-formaat. - Zie over dat Werk op BOLSWERT, (Scheltus à) - die met sierlijk letterschrift zijn beteekend: nicols. lastman sculpt. Amstel. - Le Blanc heeft verkeerdelijk lasman gelezen, en is daardoor op dien naam in een-afzonderlijk Artikel vervallen, dat tot verwarring leidt.
| |
[Lastman. (Pieter)]
LASTMAN. (Pieter) Zie over zijn geboortejaar op nicolaes pieterszoon lastman. - Verder voeg ik er bij, dat vreemde auteurs dit nog later stellen, zooals Bryan, die, volgens Balkema, het jaar 1581 opgeeft, en hem in 1649 doet sterven. Hoe die schrijvers aan al deze autentieke bescheiden zijn gekomen, zal wel een raadsel blijven; ik, voor mij, neem ze maar schoorvoetend aan, en, zoo ik ze gebruik, geef ik de bron er bij op. - Immerzeel zegt, dat hij, te Haarlem, in 1648, is overleden, doch vermeldt zijn geboortejaar niet, dat door Houbraken op 1562 gesteld wordt. Ware dit zoo, dan zou hij den ouderdom van 86 jaren hebben bereikt. Om dezen ouderdom, die niet door zijne werken bewezen kan worden, aanneemlijk te maken, doet Balkema hem in 1581 geboren worden, en zoo brengt de een den ander van den weg. Het was, mijns inziens, beter, zoo men iets niet stellig weet, of de auteur, dien men gebruikt, niet vertrouwt, te zwijgen. - Nagler meldt, dat hij, in 1626, de kunst heeft uitgevonden, om de gravuren te illumineren (met kleuren te drukken), hetwelk Heller (L.) aan zijn zoon nicolaes toeschrijft, en dat later door e. leblond, uit Frankfort a.M., tot meerdere volkomenheid gebragt is. Dit zal moeten doelen, op jacob christoffel leblon. - Zie aldaar. - Naar onderscheiden zijner schilderijen zijn gravuren vervaardigd, als: Abraham met den Engel, door j.v. somer, in mezzo-tinto. - Een landschap, met den jongen Tobias, door s. frisius. - Een landschap met ruïnen, door j.v. noort, 1645 enz. - De zeldzame en bekende etsjes, door hem-zelven vervaardigd, zijn: Judith en Thamar in een landschap, in rembrandts manier, en in mijn bezit; beteekend p.l., h. 7 dm. 11 str., br. 6 dm. 6 str. Par. De eerste afdrukken zijn zonder monogram en zeer zeldzaam. - Eene vrouw, onder een gewelf gezeten, wier hoofd met een sluijer bedekt is, en die de handen voor zich heeft. - Een Duitsch burgemeester, die een op den voorgrond staanden knaap een aalmoes geeft enz., met het monogram m.s. dat m. sorg zou beteekenen, zegt Nagler. - Zijn schilderwerk komt weinig voor, en behoort tot de zeldzaamheden. Ik bezit van hem twee schilderijen, voorstellende De opwekking van Lazarus, vol beelden, uitmuntend geschilderd en van zijn besten tijd, waaruit duidelijk de nieuwe wijze van schilderen, door rembrandt, als zijn leerling, aangenomen, tot zelfs in de teekening te zien is. Dit kan men ook van jan livens zeggen, die insgelijks een zijner discipelen was, en waaruit men kan
| |
| |
afleiden, dat lastman eene vrije wijze van schilderen, ontdaan van alle heerschende kunstregelen uit zijnen tijd, en enkel met het oog op de natuur, bij zijne lessen heeft aangebragt en voorgestaan. Het stuk is gemerkt, op den rand eener zerk, p. lastman 1633, h. 63, br. 93 dm. Ned. - Voorts, De vlugt uit Egypte, gemerkt p.l. aaneengehecht, 1608, h. 28, br. 25 dm. Uit deze schilderij is duidelijk het werk eener vroegere school te zien, als nette omtrekken, stijve schildering enz., welke hij echter later heeft losgelaten en verwisseld voor eene meer malsche en vlugtige schildering, waarvan de gemelde Opwekking tot bewijs verstrekt, en die tot grondslag der beginselen en van de school heeft geleid, welke rembrandt, door zijn oorspronklijk gevoel voor de betooverende effectlichten, tot eene wereldberoemde hoogte heeft opgevoerd.
| |
[Later (Jacob de)]
LATER (Jacob de) wordt, kortweg, bij Immerzeel als graveur opgegeven, die aan hoet's Bijbelplaten mede heeft gewerkt. Maar waarom de verdiensten van dezen kunstenaar niet, naar waarde, vermeld? Hij heeft immers uitmuntend werk, in mezzo-tint geleverd, zooals ik van hem een zeer fraai portret in fo. van Willem III. Koning van Engeland heb gezien, dat wedijverde, om in den tweeden rang van dergelijk werk gerangschikt te worden, en dien Vorst voorstelt in rijke dagelijksche kleeding, met een hoed op, staande voor eene overdekte balustrade, en waaronder voluit te lezen is: jacob de later fecit. Zeldzaam. Ik durf niet bepalen, of hij het afbeeldsel naar dien Vorst-zelven, of wel naar eene schilderij vervaardigd heeft; meestal drukt het woord fecit uit, alles vervaardigd, en in dat geval zou hij ook de teekening hebben gemaakt, welke hij, waarschijnlijk, naar de originele schilderij heeft genomen. - Hij heeft ook het penseel gehanteerd, want ik vond eene schilderij, op eene Verkooping, te Rotterdam gehouden, in 1756, onder Nr. 46 van den Catalogus: Een extra fraai landschap, zeer uitvoerig, door de later, naar adr. van de velden, h. 1 vt. ½ dm., br. 1 vt. 2½ dm. en dat met ƒ36. betaald werd. Het origineel berustte destijds in het uitmuntende kabinet van den burgemeester Van der Marck, te Leyden. - Bij Heller (L.) vindt men nog de volgende prenten, in zwarte kunst door hem vervaardigd, als: Het inwendige van eene herberg, met onderscheiden figuren, waarin ter zijde een paar, dat elkander kust, kl. fo. - De twee boeren, naar ostade. - De sterke Forschheid. - Een jonge boer, met glas en pijp, onder een boom zittende, enz. naar van penen. - Nog bestaat van hem eene groote plaat, De Pauselijke zeehaven van Civita Vecchia, met het wapenhuis en kasteel, j.d. later fecit. stout gesneden. - Ook gaan er eenige portretten, door hem gegraveerd, uit, als: W. Sewel, naar rademaker. - E. Rumpf, behoorende bij diens Werk Thesaurus imaginum Piscium testaceorum, Leydae, 1711. - Zie daarover op RUMPHIUS. (P.A.)
| |
[Latombe (Nicolaas)]
LATOMBE (Nicolaas) staat, zonder voornaam, bij Immerzeel vermeld; ik voeg nog daarbij, dat hij, behalve zijne Italiaansche landschappen, naar dien volksaard gestoffeerd, bij zijne terugkomst in zijne geboortestad, Amsterdam, zich veel met het vervaardigen van portretten heeft bezig gehouden. - Dewijl hij zeer sterk rookte, verkreeg hij te Rome den bijnaam van Stoppertje of den Stopper. - Fiorillo zegt, dat zijn vriend rembrandt zijn portret heeft geëtst. (?)
| |
[Latombe (Philippus)]
LATOMBE (Philippus) wordt als kunstschilder vermeld, en staat in het St. Lucasgild, te Antwerpen, in 1696 als leerling van jaspar jacob van opstal ingeschreven. Hij werd meester in 1705.
| |
[Laufers. (...)]
LAUFERS. (...) Een Vlaamsch kunstschilder, zegt Nagler, die zich, omstreeks 1836, te Parijs ophield. Hij schilderde landschappen, die veel bijval mogten verwerven.
| |
[Laurens (N.)]
LAURENS (N.) was, volgens de kritiek van gerard hoet, den Jonge, een
| |
| |
historieschilder, die in het Werk van Van Gool, Schouburg der Nederl. Schilders enz. had behooren te zijn opgenomen en vermeld.
| |
[Laurent, (Franz)]
LAURENT, (Franz) beeldhouwer van Mechelen, welligt de zoon van zekeren laurent, die bij den, in 1721 overleden g. gibbons, de beeldhouwkunst leerde. Onze laurent was in 1812 nog werkzaam, want toen werd van hem een steenen Standbeeld van Bacchus, als uitmuntend, vermeld; ook zijn H. Franciscus, die den Heiland aan het kruis aanbidt, werd geroemd. - Verder kennen wij dezen f. laurent niet, zegt Nagler. - pieter joseph laurent - Zie aldaar, bij Immerzeel. - kan ook wel tot zijn geslacht behooren.
| |
[Lauters (Paul)]
LAUTERS (Paul) staat reeds bij Immerzeel als kunstschilder, teekenaar, etser en ook als lithograaf vermeld. Ik voeg er bij eene verkorte opgave zijner geëtste prenten, gevolgd naar de beschrijving van den Heer Adolphe Siret, Les graveurs Belges, geplaatst in de Annales de l'Académie d'Archéologie de Belgique, Anvers, 1856, Tom XIII, p. 96, als: 1. Een Hollandsche schildwacht; links in de plaat, zijn monogram; links onder de lijn, Noordstar, regts, 1842; in het midden Nooit tevreden; h. 140, br. 88 str. Ned. - 2. Een landschap; een boerenhut aan een bladerloozen boom enz.; links in de hoogte der prent, zijn monogram. Het exemplaar van dit lieve prentje, hetwelk ik gezien heb, zegt de Heer Siret, was niet afgewerkt, en ik denk dat het nòg zoo bestaat; h. 07, (?) br. 107 str. - 3. Een landschap; eene boerenhut bij eene waterplas enzv., onder aan regts, in de prent beteekend p.l., verkeerd gesteld, en links, 25 Janvier 1850; h. 134, br. 152 str. - 4. Omstreken van Brussel; boven aan, links in de prent, zijn monogram; op de deur der hut heeft de kunstenaar een kruis gegraveerd, met de letters c.l.; h. 163, br. 237 str. - 5. De toren aan den rand eener beek; boven aan, regts in de prent, zijn monogram; h. 110, br. 74 str. - 6. Een landschap, bij den ingang van een park; links, boven in de prent, zijn monogram, h. 59, br. 95 str. - 7. Een landschap; links, boven in de prent, zijn monogram; h. 49, br. 95 str. - 8. Eene hut, met wilgenboomen, aan den kant eener waterplas; links, boven in de prent, zijn monogram; h. 78, br. 114 str. - 9. Een landschap bij den ingang van een bosch, waarbij rotsen, gebergten enz. Deze schoone prent heeft in den wedstrijd der Société royale des Beaux-Arts de Gand, in 1852 geopend, den prijs behaald; h. 236, br. 352 str.
| |
[Lauw. (Pieter) Zie Louw. (Pieter)]
LAUW. (Pieter) Zie LOUW. (Pieter)
| |
[Lauwers, (Balthazar)]
LAUWERS, (Balthazar) van Antwerpen, schilderde in de manier van paulus bril, volgens de opgave van F. Bogaerts, die zijn bloeitijd op de helft der XVII. eeuw stelt. Echter is het niemand anders dan balthazar lauri, bij Immerzeel en alle andere auteurs reeds op den naam van lauri vermeld. - Hij is de stamvader van een aantal Italiaansche kunstenaars van dien naam, die, dewijl balthazar reeds in zijne jeugd naar Rome is vertrokken, en dáár, door zijn landgenoot, paulus bril, tot het vak van landschapschilderen werd opgeleid, naderhand te Rome bleef wonen, en onder de Italiaansche kunstenaars als zoodanig beschreven staat.
| |
[Lauwers, of Lawers, (Coenraed)]
LAUWERS, of LAWERS, (Coenraed) werd, volgens Heller (L.), in 1623, te Leuze, in Henegouwen, geboren, en heeft, als kunstgraveur, het meest te Antwerpen vertoefd. Hij was de jongste broeder van nicolaes lauwers. - Bij Le Blanc vindt men 33 stuks zijner graveerwerken, zoowel uit de gewijde als ongewijde geschiedenis, beschreven, benevens een aantal portretten vermeld, waaronder er zijn, die in het Gulden Cabinet van De Bie voorkomen. De onder Nr. 12 vermelde St. Thomas a Villa-Nova enz. in gr. fo., zegt Le Blanc, dat naar j. bapt de wael gesneden is, - op mijn exemplaar staat alleen f. clauweau delin. c. lawers
| |
| |
sculp. in de prent-zelve gesneden, - is te Parijs, ter drukkerij van Herman Weyen, uitgegeven. Zou lauwers dit onderwerp dan tweemaal hebben gegraveerd?
| |
[Laveeg (Jacob)]
LAVEEG (Jacob) wordt bij vreemde auteurs, gelijk ook bij Nagler, aldus verkeerd genoemd. Het moet jacob lavecq zijn. - Zie aldaar, bij Immerzeel.
| |
[Laviron]
LAVIRON, een beeldhouwer van Antwerpen, die, omstreeks 1695, in Frankrijk, werkzaam was. Om een begrip zijner kunst te erlangen, zegt Nagler, zie men het Werk van Thomassin, over Versailles, en daarin de afbeelding van zijn Ganymedes.
| |
[Layens (Matheus de)]
LAYENS (Matheus de) was meester metselaar, schepen der stad Leuven en bouwmeester van het stadhuis aldaar. De eerste steen werd gelegd, 29 Maart, 1448, en de kosten voor het geheele gebouw, dat in 1463 voltooid was, beliepen 32,986 florins, 10 sols. Voor de voltooijing werd hem eene toelage van stadswege geschonken, bedragende vijf guldens, vijf peters, tien stuivers. Hoewel dit, als het ware, geene belooning schijnt te zijn, zoo was het eene gift boven en behalve zijn gewoon traktement. - In de Archiven der stad Leuven vindt men, dat hij den 21. Mei, 1445, als stads-metselaar is aangesteld, in plaats van jean keldermans, - Zie aldaar. - en als zoodanig gedurende dertien jaren het truweel heeft gevoerd, tegen vier stuivers daags, bij zomertijd, en 's winters op een daggeld van drie stuivers. Nadat hij het plan voor het gemelde stadhuis had vervaardigd, heeft hij het aan het oordeel van gilles pauwels, bouwmeester in dienst van Philips den Goede, hertog van Bourgondië, onderworpen. In hoeverre daarin door den genoemden bouwmeester wijzigingen zijn gebragt, staat niet vermeld, maar wel dat layens, in 1482 en 1483, - waarschijnlijk, tengevolge van verzwakten of zieklijken toestand - door Goswin van der Voeren, meester steenhouwer, zijn tractement liet ontvangen, en dat hij, na kersmis, 1484, in zijne betrekking van meester der stads-metselwerken door jean de mesmaker werd vervangen, waardoor het einde van zijn loopbaan hier van-zelf wordt bepaald. Het vermelde ben ik aan de ijverige nasporingen van den Heer M.J. Thijs, in zijne betrekking aan het gemelde Archief, verschuldigd.
| |
[Leblon. (Christoffel) Zie Leblon. (Jacob Christoffel)]
LEBLON. (Christoffel) Zie LEBLON. (Jacob Christoffel)
| |
[Leblon (Jacob Christoffel)]
LEBLON (Jacob Christoffel) is door Immerzeel verkeerdelijk alleen christoffel leblon genoemd. Hij werd te Frankfort a.d.M., in 1670, geboren. Descamps spreekt, in het leven van philippus roos, alsof leblon, in 1696, te Rome was, en in het levensberigt van leblon-zelven, doet hij hem in 1716 en 1717 in dienst staan van den keizerlijken gezant te Rome, graaf Martinetz, waarvoor Van Gool 1696 en 1697 heeft gesteld. Ook weten wij door Descamps, in het leven van overbeek, dat deze hem bij zijn terugkeer naar Holland, uit Rome met zich nam. Fiorillo voert daarop aan, dat Uffenbach, in het III. deel zijner Reizen, bl. 534, over leblon sprekende, zegt, hem den 11. Februarij, 1711, te Amsterdam, een bezoek te hebben gebragt. leblon kon dus in 1716 en 1717 niet te Rome zijn, dewijl wij weten, dat hij niet weder naar Italië is teruggekeerd; gevolglijk moet men de jaren 1716 en 1717 veranderen. - Door het verzwakken van zijn gezigt, ging hij in het groot schilderen, en had eene belangrijke onderneming in den zin, namelijk, om schilderijen, door middel van olieverf te drukken; doch hij kon in 's Hage, waar hij zich, in 1715, had neêrgezet, geen deelnemers daartoe vinden, en stak later naar Londen over, waar hij over deze nieuwe uitvinding een Werk, onder den volgenden titel, in het licht gaf: Il Colorito, or the Harmony of Colouring in Painting reduced te mechanical Practice, under easy Precepts and infallible Rules, London, 1722; - ik vond ook eene Engelsche uitgave van 1730; - hetwelk hij aan den kunstbeschermer Lord Rob. Walpole heeft opgedragen, doch de deelnemers werden schriklijk te leurgesteld, dewijl deze onderneming geheel mislukte
| |
| |
Hij is, zooals reeds bij Immerzeel staat vermeld, berooid weder naar 's Hage, en vandaar naar Parijs vertrokken, waar hij den 16. Mei, 1741, overleed. - In 1756 is het genoemde boekwerk, te Parijs, in het licht verschenen, onder den titel van: j.c. leblon, l'Art d'imprimer les tableaux, par Gautier de Montdorge; en andermaal, met het jaartal 1768. - Hij had een al te vluggen geest, en wilde op eens zaken tot volkomenheid brengen, waartoe jaren tijds noodig zijn, zoodat ze dus meestal mislukken en de deelnemers worden afgeschrikt. - Ik voeg hierbij de opgave van eenige drukken, die, geheel of gedeeltelijk, volgens zijne uitvinding, met kleuren gedrukt, door hem uitgegeven zijn, en ontegenzeglijk groote verdiensten hebben, als: portretten: George II., koning van Engeland.- Prins Eugenius van Savoye. - Kardinaal de Fleury. - De kinderen van Karel I. - p.p. rubens. - ant. van dyck. - Cardinal Fleury, naar hiac. rigaud. - Le dauphin, fils de Louis XV. gr. fo. - Will. Shakespear, naar jac. robusti, in fo. - verschillende onderwerpen: St. Agnes, naar domenichino. - St. Cecilia, naar denzelfden. - De Rust in Egypte, naar titiaan. - Venus, naar denzelfden. - De triumph van Galathea, naar c. maratti. - Cupido herstelt zijn boog, naar correggio, of parmegiano. - Josefs kuischheid, naar c. cignani. - Christus op den Berg. - De graflegging van Christus, naar titiaan. - Maria Magdalena. - St. Maria van Egypte. - St. Jan, het kind Jezus omhelzende, naar van dyck. - Van zijn schilderwerk vindt men het volgende stuk in den Catalogus van Hoet, I, bl. 442, Nr. 6: Een kabinetstukje, door c. leblon, Christus aan 't kruis, heel uitvoerig, het alderbeste, dat er van hem bekend is ƒ995. - Deze som kan met regt pleiten voor zijne kunstverdienste, dewijl de Verkooping plaats vond in 1735, - die laauwe kunsttijd! - toen hij pas naar Parijs was vertrokken, en dat voor hem grievend zal zijn geweest, dewijl hij, in behoeftige omstandigheden verkeerende, zijn toevlugt elders zoeken moest. - Er zijn naar zijne geschilderde portretten eenigen in 't koper gebragt, als dat van J. Houbakker, door j. houbraken in 4o., dat uitmuntend is; - bonaventuur van overbeek, door c. vermeulen gegraveerd, in gr. fo.
| |
[Lebret (T.)]
LEBRET (T.) is een bekwaam kunstenaar, die het vak van landschap beoefent, en te Dordrecht woont. Op de Tentoonstelling aldaar van 1840, waren van hem aanwezig, onder Nr. 287 en 288: Een gezigt op Dongen, in Noordbrabant, en Een gezigt in het Ahrdal, bij Altenah, welke schilderijen de opmerking der kenners verdienden.
| |
[Lebroussart. (Mejufvrouw Jenny)]
LEBROUSSART. (Mejufvrouw Jenny) In het Koninklijk Kabinet te 's Hage, vond ik van deze schilderes, van Brussel, vermeld: Een kleine Savoyaar, met zijn marmot.
| |
[Lecharpentier, (Jac.) of Charpentier, (Jac. le)]
LECHARPENTIER, (Jac.) of CHARPENTIER, (Jac. le) een kunstgraveur, die in dat vak van zijne bekwaamheden heeft doen blijken door een Gezigt van den Leydschen Dam, van den Haag afkomende, te zien, hetwelk hij, in 1761, naar de teekening van la fargue in plaat gebragt heeft in plano formaat, en dat zeer goed is gesneden, in den stijl van le bas. - Of hij een Nederlander was, kan ik nog niet verzekeren, dewijl ik hem nergens vermeld heb gevonden. Welligt is hij een leerling van le bas geweest.
| |
[Leckerbetjen, (Vincent)]
LECKERBETJEN, (Vincent) schilder van Antwerpen, genaamd Manciol, dewijl bij zich, om te kunnen werken, van zijne linkerhand bedienen moest. Hij heeft lang te Rome gewoond, waar zijne landschappen en bataljestukken algemeenen bijval vonden. Ook schilderde hij in Frankrijk, als voor het kasteel van Vincennes vier friesen, de Geschiedenis van Alexander den Groote voorstellende. - Zie Nagler.
| |
| |
| |
[Lecreux. (N.A.J.)]
LECREUX. (N.A.J.) Hoewel te Valençiennes geboren, is hij echter zeer jong te Doornik opgevoed, door gillis, directeur der Akademie, aldaar. - Reeds op zijn 22. jaar, had hij, als beeldhouwer, een uitmuntenden preêkstoel voor de kerk te Harlebeke gebeiteld, en verder vele kerken in dien omtrek met schoon marmer beeldhouwwerk versierd. - Hij is op het einde der XVIII. eeuw overleden. - Een levensberigt, door een zijner stadgenooten geschreven, is geplaatst in den Messager des Sciences et des Arts; Gand, 1837, p. 237.
| |
[Ledeboer. (Izaak)]
LEDEBOER. (Izaak) Bij dit artikel van Immerzeel voeg ik nog, dat ik twee portretten bezit, in 4o., man en vrouw, door hem geteekend en gegraveerd, voorstellende Ernst Jan Ledeboer en Maria Vogelaar, met eereverzen er onder, op zijne vrome Brieven en hare vrouwlijke Deugden. Deze zijn, waarschijnlijk, zijne aanverwanten, of misschien wel zijne ouders geweest, dat, naar kleeding en tijd te oordeelen, vrijwel uitkomt. - In het Vervolg op Flavius Josephus, door J. Basnage enz., Amsterdam, 1726, deel I., is diens portret door hem del. et fecit. - Er wordt een zeldzaam portret van jan maurits quinckhard, dat zonder eenige naamteekening voorkomt, in fo. ook aan zijn burin toegekend. Ik ken dat portret niet; is het quinckhard, met het palet voor den ezel, wijzende op een portret, p. tanje voorstellende, dan is dat door quinckhard pinx. en p. tanje sculp. Er bestaan afdrukken van vóór de letter, doch dit graveerwerk is aan geen twijfel onderhevig, want zóó heeft ledeboer het nimmer gekend.
| |
[Ledelin (Mevrouw de)]
LEDELIN (Mevrouw de) was eene schilderes, te Brussel, zegt Nagler, welke wij het eerst in 1830 vermeld vonden. Zij schilderde historiële en gezelschapsstukken.
| |
[Le Ducq (Johan)]
LE DUCQ (Johan) is reeds op DUCQ (Johan le) vermeld. Ik voeg er nog bij de beschrijving zijner zeldzaam voorkomende etsen, als: Een wolf, die vervolgd wordt; h. 178, br. 115 str. Ned. - Een staande hond, voor een hond, die slaapt; regts, j. le ducq f., h. 129, br. 151 str. zeldzaam; bij Rigal met 225 fr. betaald. - Een reeks van 8 stuks Onderscheiden honden; h. 135, br. 167 à 175 str. 1.) De titel, 1661; - 2.) Een hond in rust; - 3.) Hond en teef; - 4.) Idem idem; - 5.) De twist om het vleesch; - 6.) De nijdige honden; - 7.) De bijtende honden; - 8.) De drinkende hond; allen beteekend j. le ducq sc. 1661. Zie Le Blanc.
| |
[Lee. (A. van)]
LEE. (A. van) Nagler noemt hem een kunstschilder, te Amsterdam, die, in 1839, daar woonde. Hij schilderde Stillevens in olieverf, en er komen teekeningen in waterverf van hem voor. Ook schijnt hij de etskunst beproefd te hebben, als: Een gedeelte van een liggende geit, met één voorpoot, en den kop naar voren gewend, h. 50, br. 37 str. Ned., niet beteekend, en bij de liefhebbers op zijn naam bewaard.
| |
[Leemans (A.)]
LEEMANS (A.) is bij Immerzeel, zonder voornaam, en als vermoedelijk een Hagenaar vermeld. In het Gildeboek der Confrerie-kamer van Pictura te 's Hage, staat hij niet opgeteekend; bijgevolg heeft hij zijn kunstvak niet aldaar uitgeoefend. Zijne werken komen zelden voor, en gingen, waarschijnlijk, als zijnde meest vaste behangselvakken, verloren. - In de beroemde Verzameling van J. van der Linden van Slingelandt, te Dordrecht, was ‘Een stuk, zynde allerhande jagttuig, op een bord tegen den wand hangende, zeer natuurlyk door a. leemans, h. 51 dm., br. 65 dm. Dordsche maat.’ Zie Catalogus van Hoet, II., bl. 499. - Ik heb een zeer groot stuk gezien, ten huize van den Heer N.G.F. van Romondt, over de Oude Gracht, bij het Stadhuis te Utrecht, met eene dergelijke voorstelling, geheel op natuurlijke grootte, en bevattende zeker alles, wat tot de jagt en vogelvangst behoort, beteekend, met groote letters, a. leemans F. 1662.
| |
| |
Eene zoodanige schilderij is eene historische bijdrage voor de gebruiken van dien tijd. Onder anderen komt er een valkenkap, met al haar toebehooren, op voor, welke men zelden zóó naauwkeurig vindt afgebeeld. - Ik kan niet nalaten, hier te melden, dat er ten huize van gemelden Heer eene zeer groote oude kamer bestaat, die, als het ware, tot een model kan verstrekken van een aanzienlijk vertrek uit de XVII. eeuw, waarin alles, wat de meubelering - als schilderijen, huisraad en andere vaderlandsche voorwerpen - betreft, is bijeengebragt, en waaronder ik niet mag verzwijgen een Ebbenhouten, met ivoor bewerkte kas, of kabinet, doch hetwelk ik eerder een garde trésor d'un boudoir zou noemen, als zijnde in goeden architectonischen geest, zoowel wat vorm en rijkdom, als wat smaak betreft, bewerkt, en dat den maker alle eer aandoet; het zou moeilijk zijn, elders een weêrga van dit gehalte aan te wijzen. Dit stuk is, door erfenis, uit het oude stichtsche geslacht Bylevelt afkomstig. - Van a. leemans bestaat een portret met de pen getrokken door t.h. jelgersma, op de wijze, zoo als c. mellan de Zweetdoek van Veronica heeft gegraveerd, zijnde van uit het middenpunt van den neus, met één trek, steeds cirkelvormig, het geheel voleindigd. Achter op staat de naam van leemans, en onder aan het portret: ‘Uitmuntend schilder van Jagttuig enz.’ - Zie Van Eynden en Van der Willigen, in het Aanhangsel.
| |
[Leemput, of Lemput, (Remi van)]
LEEMPUT, of LEMPUT, (Remi van) een schilder van Antwerpen, die, omstreeks het midden der XVII. eeuw, in Engeland werkzaam was. Hij kopiëerde, op eene gemaklijke wijze, de werken van a. van dyck en andere meesters; als naar holbein de afbeeldingen van Hendrik VII. en VIII., op één paneel; naar van dyck, dat van den Graaf van Bedford; naar raphael, de Galathea enz. - Tijdens de beroerten in Engeland, kocht hij in Hanover de afbeelding van Karel I. te paard, door van dyck, doch geraakte daardoor in een kostbaar proces, dat hem, bij geregtlijke uitspraak, die schilderij deed verliezen, terwijl hij bovendien de geregtskosten betalen moest. Hij overleed in 1675. - Zie Nagler.
| |
[Leemputte, (....)]
LEEMPUTTE, (....) paintre de la Clef, werd, met andere Utrechtsche burgers, door den Hertog van Alva veroordeeld. Zie J. Marcus, Sententiën en Indagingen van den Hertog van Alba, Amsterdam, 1735, in 8o.
| |
[Leeuw, (Antonie de)]
LEEUW, (Antonie de) een onvermeld glasschilder, die, in het midden der XVII. eeuw, te Utrecht bloeide, blijkens de volgende betaling aan hem gedaan: ‘Item aen anto. de leeuw, voor een glas aen Jo. van der Meer, achter den Dom, 20 gulden.’ Kameraars-rekening, 1644, bij Dodt, Archief, III. deel.
| |
[Leeuw. (Jan de)]
LEEUW. (Jan de) Behalve de door Immerzeel aangewezen portretten, heeft hij er nog eenige vervaardigd voor Brandt's Historie der Reformatie, waaronder dat van Karolus Niellius tot de goede behoort. - Le Blanc noemt hem van der leeuw; welligt heeft hij het woordje de in van der overgezet, iets wat ik meermalen bij hem ontmoette.
| |
[Leeuw. (Willem de, of van der)]
LEEUW. (Willem de, of van der) Deze voorname kunstgraveur is door Immerzeel opgegeven als geboren te Antwerpen, in 1610, hoewel bij verscheiden schrijvers daarvoor de jaren 1600, 1602, 1603 en 1610 worden gesteld. Uit de jaarmerken, op zijne prenten voorkomende, leidt men af, dat hij omstreeks 1665 moet overleden zijn. Ik heb eene prent in fo. van hem gezien, voorstellende Tobias in zijne woning, met nog eene figuur er bij, geheel in den geest van rembrandt gedacht, en die, als kunstwerk, een goed aanzien had. De behandeling was half geëtst en half met de burin gesneden, beteekend w d l, aan elkander gehecht, en eeuw daaraan sluitend. Zijn monogram is bij Immerzeel te zien. - Bij Nagler vindt men van hem 21, en bij Le Blanc 23 stuks gravuren beschreven.
| |
| |
| |
[Leeuw (Gabriel van der)]
LEEUW (Gabriel van der) staat reeds bij Immerzeel vermeld. Ik moet er het volgende, betreklijk zijn etswerk, nog bijvoegen. Hij heeft eenige prenten met beesten, in den stijl van castiglione en h. roos, geëtst, waarvan ik er eenige gezien heb. Alhoewel goed geordonnanceerd, zoo laat de uitvoering, wat de geestige behandeling der Hollandsche etsnaald, in het vak van stalvee, betreft, toch veel te wenschen over. Toen hij in Italië was, teekende hij g. leone, zijnde dit dezelfde beteekenis van leeuw in het Nederduitsch. Zulks heeft aanleiding tot misvatting gegeven, alsof die prenten, dus beteekend, van een guillaume of william leone waren, en de Italianen beschrijven hem dan ook als zoodanig, geboren te Parma, in het jaar 1664. Wij hebben, zegt Brulliot, reden, om dit voor eene grove fout te houden, en aan te nemen, dat hij, zoolang hij in Italië vertoefde, zijne werken met den naam leone beteekend heeft. Het is in strijd met de waarschijnlijkheid, dat twee kunstenaars van denzelfden naam, volstrekt in één en denzelfden aard van kunst en uitvoering zouden hebben gewerkt. - Bij Nagler en Le Blanc vindt men 25 stuks zijner gravuren vermeld.
| |
[Leeuw (Sebastiaen van der)]
LEEUW (Sebastiaen van der) was een leerling van jacob gerritse cuyp; hij schilderde dierenstukken, die bijval vonden. Later verliet hij de kunst, dewijl hij over de brouwerijen der stad Dordrecht werd aangesteld. gabriel en peter waren zijne zonen en leerlingen.
| |
[Leeuwen (J. van)]
LEEUWEN (J. van) vond ik onder de teekenaars-rekwestranten, die in 1610 aan de Magistraat der stad Leyden verzochten, om een Schilders- of St. Lucas-gild te mogen oprigten, en aan hun bedrijf in de schilderkunst dezelfde voorregten te zien verzekeren, als in meest alle steden van Holland geschiedde. - Zie over deze belangrijke stukken, bij mij op ELSEVIER. (Aernout)
| |
[Lefebre. (Willaume) Zie Febre. (Willaume le)]
LEFEBRE. (Willaume) Zie FEBRE. (Willaume le)
| |
[Legi, (Johannes)]
LEGI, (Johannes) een Vlaamsch kunstenaar, die zich te Genua, bij zijn landgenoot, m. johannes rosa (roos?), heeft gevestigd, en onder diens voortreflijke kunstleiding werkte; kort na het overlijden van roos, in 1638, zou ook legi gestorven zijn, dewijl de abt Lanzi berigt, dat hij nog zeer jong was, en zijn overlijden omstreeks 1640 moet hebben plaats gehad. - Er bestaan van hem schilderijen met gedierten, die aanbevelenswaardig zijn, alsmede bloem- en fruitstukken enz., doch die zeer schaars voorkomen. Nagler noemt hem jacob legi, en zegt, dat hij een neef was van j. roos, en dieren schilderde.
| |
[Lehman, (G.A.)]
LEHMAN, (G.A.) een kunstgraveur, die, op het einde der XVIII. eeuw, te Amsterdam, bloeide, zoo als mij is gebleken uit een zijner werken, voorstellende, in een klein ovaal, het Portret van Washington, in profiel, waaronder wrocht pinx. g.a. lehman sculp. Amsterdam, 1791. Het bezit slechts middelmatige kunstverdienste.
| |
[Leickert. (Charles)]
LEICKERT. (Charles) Deze hoogst-verdienstlijke kunstenaar, reeds bij Immerzeel naar waarde beschreven, en steeds op dat voetspoor vol ijver voortgaande, heeft zich door zijne stads- en strandgezigten, fiks van toon en behandeling, op de meeste Tentoonstellingen onderscheiden, hetgeen de aandacht der Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten te Amsterdam niet ontgaan is, die hem, in 1856, tot Lid heeft benoemd. Toen was de Heer leickert aldaar met der woon gevestigd.
| |
[Lein (.... de) Zie Delin. (Joannes Josephus)]
LEIN (.... de) Zie DELIN. (Joannes Josephus)
| |
[Lelie (Jan Adriaan Antonie de)]
LELIE (Jan Adriaan Antonie de) is reeds bij Immerzeel vermeld, die hem alleen jan heeft genoemd, terwijl in den Kunstspiegel, 1844-45, bl. 252, gezegd wordt, dat hij jan adriaan antonie heette, waarop ik meer vertrouwen stel, en waar ook het berigt van zijn dood is opgenomen, als, te Amsterdam, 25 April, 1845, voorgevallen. - In het laatste gedeelte van zijn leven, was zijne voor- | |
| |
naamste bezigheid het herstellen van en handel drijven in schilderijen; de kunstzelve heeft hij toen niet verder beoefend. - Hij werd algemeen geacht, en genoot het volle vertrouwen van aanzienlijke kunstverzamelaars. - Zijne kunstnalatenschap enz. is den 29. Julij, 1845, in het Huis met de Hoofden, te Amsterdam, verkocht.
| |
[Lelienberg. (C.)]
LELIENBERG. (C.) Deze schilder van vogels, jagttuig enz., in de manier van weeninx, wordt vermoed, te 's Hage gewoond te hebben. Ik kan dit stellig verzekeren, dewijl ik hem op de lijst der zeven-en-veertig kunstenaars vond vermeld, die, in 1656, eene Nieuwe Kamer van Pictura te 's Hage hebben opgerigt. - Het jaarmerk 1663 wordt op eenige zijner stukken gevonden. - In het Koninklijk Museum, te Berlijn, zag ik er, in 1851, een, dat beteekend was 1625, voorstellende: op eene tafel, voor een gedeelte met een tapijt bedekt, liggen twee sneppen, drie kleine vogels en drie kwee-appelen, waarbij eenige uijen; in een daarnevens staanden emmer liggen een paar artichokken en een doode vogel; de achtergrond donker; h. 2 vt. 6 dm., br. 2 vt. Zijn monogram is een l., waaraan de stok eener kleine c is gehecht, in oud-duitsche letters. - Deze meester heeft lang vóór j.b. weeninx geleefd, die in 1621 werd geboren, zoodat men eigenlijk niet kan zeggen, dat lelienberg in diens manier schilderde, gelijk de meeste auteurs melden, of men moest den aard van zijn werk, op die wijze, door meer algemeen bekende kunst, willen aanduiden. - Nagler noemt hem c. lilienberg.
| |
[Lelonge. (Robert) Zie Longe. (Robert la)]
LELONGE. (Robert) Zie LONGE. (Robert la)
| |
[Lely. (Pieter) Zie bij mij op Faes. (Pieter van der)]
LELY. (Pieter) Zie bij mij op FAES. (Pieter van der)
| |
[Lely, (....van der)]
LELY, (.... van der) een onvermeld kunstenaar, die, in de eerste helft der XVIII. eeuw, waarschijnlijk, te Delft, bloeide. Ik heb gevonden, dat hij stadsgezigten en andere dergelijke onderwerpen heeft geteekend, die door de lief hebbers worden bewaard, en waarvan er een aantal voorkomen, alle gezigten in de stad Delft voorstellende. Zie den Catalogus van den beroemden Atlas der Vereenigde Nederlandsche Provinciën enz. in 82 deelen, verzameld door Mr. Mattheus Brouërius van Nidek, verkocht te Amsterdam, 1743, bl. 21. - Deze verzameling is toen niet verspreid geworden, dewijl ze in haar geheel door Willem Hengskes, voor ƒ5000, werd gekocht.
| |
[Lely. (Pieter van der) Zie Faes. (Pieter van der)]
LELY. (Pieter van der) Zie FAES. (Pieter van der)
| |
[Lemke. (L.)]
LEMKE. (L.) Dezen verdienstlijken kunstenaar vond ik nergens beschreven, doch wel een zijner stukken vermeld, in den Catalogus van Hoet, namelijk, Een bataille, door lemke; h. 2 vt. 10 dm., br. 3 vt. 10 dm., en in dien flaauwen kunsttijd, 1752, met ƒ20. betaald. Het werk heeft, zeker, verdienste gehad, af te leiden naar eene teekening in fo., welke ik van hem bezit, voorstellende een Romeinsch gevecht in een bergachtig landschap, l. lemke fecit; de paarden en figuren zijn fiks en meesterlijk met de pen geteekend. Zij gelijkt wel als ontwerp eener schilderij, of welligt tot eene gravure, voor een boekwerk, vervaardigd.
| |
[Lenartsz, (Jacob)]
LENARTSZ, (Jacob) een beroemd glasschilder, van Amsterdam, die in de tweede helft der XVI. eeuw bloeide. Zijn vader was een zeevaarder van Sandvoort. Van Mander zegt, dat hij ‘een goed schilder en uitmuntend glasschryver was, verwonderlyk vaardig en aardig van handeling, zoodat men in zyn tyd naauw zyns gelyken zou hebben weten te vinden.’ Hij was de eerste leermeester van den toenmaals zoo beroemden gerrit pieterszen, en heeft bij het algemeen groote achting door zijne kunst verworven, welke hij het geluk van zijn leven achtte, zoodat hij dikwijls zeide, ‘liever schilder dan Prins te willen zijn.’ Noch het jaar van zijn overlijden, noch dat van zijne geboorte wordt vermeld.
| |
[Lens (Andreas)]
LENS (Andreas) is, naar waarde, bij Immerzeel beschreven, doch ik moet er
| |
| |
de opmerking bijvoegen, dat hij hem als andreas cornelis lens - Zie aldaar en bij mij. - heeft geboekt, hetwelk ik moet betwijfelen, op grond van eenige boekwerken, onder den, door mij aan het hoofd geplaatsten naam uitgegeven, waarvan ik, om der geschiedenis wil, de titels hieronder laat volgen. De fout zal hierin gelegen zijn, dat hij, om zich van anderen te onderscheiden, andreas cornelisz. lens heeft geschreven, dewijl zijn vader, cornelis lens, een bloemschilder was, en hij bij den doop als zoon van cornelis, dus corneliszoon geboekt is. Na den dood zijns vaders behoefde hij dien toenaam niet meer te voeren, zooals bij velen gebruiklijk was. - Ziehier de titels zijner Werken, waardoor hij, zoowel in het theoretische als practische, een wèl-verdienden roem heeft verworven: andré lens, Essai sur les habillements et les usages de plusieurs peuples de l'Antiquité; Liège, 1776, gr. in 4o. Pig. - 51 goede platen. - Hetzelfde Werk, Nouvelle édition, corrigée et considérablement augmentée par G.H. Martini, avec 57 estamp.; Dresde, 1785, in 4o.; - en andré lens, du bon gout, ou de la beauté de la peinture. Bruxelles, 1811, in 8o., avec une fig. - In het Museum, te Antwerpen, zijn van hem aanwezig De Aankondiging van den Engel Gabriël aan Maria, afkomstig uit de Abdij van Tongerloo, en het Portret van pieter franciscus martenasie, dijstuk, levensgroot, bezig zijnde de plaat te graveren, voorstellende de Sabijnsche Maagdenroof, naar de schilderij van rubens, door hem met het jaartal 1762 beteekend.
| |
[Lens. (Andreas Cornelis)]
LENS. (Andreas Cornelis) Aldus zijn de doopnamen door Immerzeel opgegeven. Ik vraag, hoe deze aan dien van cornelis is gekomen, als hij geene opgave bekomen heeft waar andreas cornelisz. stond? of hij heeft den vader, cornelis lens, den bloemschilder, te gelijker tijd daardoor willen aanduiden, en zal dit welligt, bij vergissing, zonder de z. er bij te voegen, hebben afgeschreven; zoo iets dunkt mij, moet er ingeslopen zijn, want, op de titels van zijne uitgegeven Boekwerken, bij Immerzeel vermeld, en in mijn bezit, staat alleen andré lens. - Zie aldaar. - Nog moet ik er bijvoegen, dat ik zeer betwijfel, of hij wel onderwijs van pieter eyckens, den Jonge, kan hebben genoten; - Zie aldaar. - misschien heeft hij dit, voor de eerste beginselen, van een anderen eyckens gehad, welligt van karel eyckens, zooals in den Catalogue du Musée d'Anvers op lens wordt gezegd, want spoedig daarna is hij bij balthazar beschey ter leering gegaan. De voornaam van dien eyckens staat niet vermeld, en zal, meer dan waarschrijnlijk, EYCKENS (Jan Peer) - Zie aldaar. - geweest zijn. - Zijn portret, met de ridderorde, is naar j.j. eeckhout Lith. in 4o., alsmede in medaljon, op eene zinnebeeldige tombe, Lith. van Burggraaf, te Brussel.
| |
[Lens, (Bernard)]
LENS, (Bernard) de zoon van een schilder van dienzelfden naam, doch van weinig bekendheid. Hij was graveur in mezzo-tinto, en heeft ook in de etskunst eenige prenten vervaardigd, die tamelijk wel zijn uitgevoerd. Onder anderen, komen van hem voor: David met het hoofd van Goliath, naar dom. fetti; - Het oordeel van Paris, naar pieter lely; - Bacchus, Venus en Ceres, naar f. badens; - Drie landschappen, met figuren en vee, naar n. berchem; - Rinaldo en Armida, naar j. van der vaart (?), en meer anderen, bij Nagler vermeld. - Zonder eenige zekerheid, of hij een Nederlander is geweest, heb ik hem hier volgens Bryan, eene plaats gegeven, op grond, dat niemand, bij mijn weten, hem een ander vaderland toekent, en zulks door nadere bescheiden ook nog moet bevestigd worden. - Zijn portret komt voor bij Walpole, en een idem, naar zijn eigen schilderij, is, in 1824, in pointeer-manier, zonder naam van graveur, in 4o. verschenen. Of dit laatste soms van zijn zoon, die volgt, kan wezen, durf ik niet beslissen.
| |
| |
| |
[Lens, (Bernard)]
LENS, (Bernard) de Jonge, zoon van den voorgaanden kunstenaar, die een beroemden naam heeft verworven, wegens zijne schoone kopijen in waterverf, naar rubens, van dyck, en andere meesters. Hij was een uitstekend miniatuarschilder en teekenmeester, door welke bekwaamheden hij de eer heeft genoten, den Hertog van Cumberland daarin onderwijs te geven. Ook heeft hij eenige portretten geëtst, en twee of drie model-teekenboeken met landschappen en andere gezigten, ter dienste zijner leerlingen, uitgegeven, en is te Knightsbridge, in 1741, overleden. Voor hoeverre men hem als een Nederlander kan beschouwen, verwijs ik naar het Artikel over zijn vader. Zie ook over zijn portret, op den laatstvoorgaanden lens.
| |
[Leonart (Johannes Fredrik, of Franciscus)]
LEONART (Johannes Fredrik, of Franciscus) is een zeer bekwaam Vlaamsch graveur geweest, die, volgens sommige auteurs, te Duinkerken, in 1633, geboren werd. Hij heeft langen tijd in België en ook te Neurenberg gearbeid, totdat de Keurvorst hem naar Berlijn riep, waar hij, volgens Heller (L.), in 1680, doch naar Bryan-Stanley's meening, in 1687, overleden is. - Bij Heller (L.) vindt men de volgende portretten aangewezen, als door hem gegraveerd, te weten: Abraham Grass, beeldhouwer, 1668; - Caspar Pusch, 1669; - Marquard Pfinzing, 1670; - Justus de Merstraten, naar a. van dyck; - Nicolaus Willings, naar n. willings; - Nicolaus Weinsteen, 1641; - Joh. Adam Faber; - Isabella van Assche, naar van dyck. - Zijn werk, in zwarte kunst, is bij uitstek fraai: zoo bezit ik onder anderen, een portret in 8o. van bernhard vaillant, naar j. vaillant, met de eene hand op de borst, en dat tot proeve van zijn talent kan strekken. - Nog een idem, van Hubertus Loyens, naar ph. champagne, in kl. 4o.; en eene gravure au burin, V.P. Dominici etc. generaal der Carmeliten, dat wel netjes en met zorg bewerkt is, maar stijf, en in geenen deele dien schilderachtigen graveertrant toont, dien hij in zijne mezzo-tinto gravuren heeft weten uit te drukken.
| |
[Leone. (G.) Zie Leeuw. (Gabriel van der)]
LEONE. (G.) Zie LEEUW. (Gabriel van der)
| |
[Lepelaer (A.)]
LEPELAER (A.) was een kunstenaar van Gouda, die, in de tweede helft der XVII. eeuw, aldaar bloeide. Ik heb bij het beschrijven der Goudsche kerkglazen ontdekt, dat hij voor HH. kerkmeesteren, met christoffel pierson en j.c. boëthius, 1673-1676, de teekeningen in het klein van de Kerkglazen, circa een Ned. el hoog, heeft vervaardigd, die in de kerkekamer nog bewaard worden. - Ik bezit eene plaat in plano-formaat, voorstellende de Afbeelding der prachtige en om deszelfs deftige konstglasen alom beruchte Janskerk der stad Gouda, zoo als die zich vertoont van binnen. a. lepelaer ad vivum delineavit, j. goereé sculp. Deze voorstelling is zeer goed geteekend, en mag wel onder de fraaije prenten van dien stempel gerangschikt worden. - Zie bl. 25 van mijn bovengemeld Werk, te Gouda, bij Van Goor, 1853, in 8o.
| |
[Lerberghe (Jan van)]
LERBERGHE (Jan van) werd, omtrent 1755, te Kameryk, geboren. Hij was een goudsmid en uitmuntend kunstdrijver, die zich te Gent vestigde, waar hij, in 1790, de graveerkunst voor uitspanning beoefende. Hij heeft Een boekje met zes landschappen, in de breedte, naar dat van callot, vervaardigd, beteekend j.v.l. Deze kleine etsjes, die niet anders dan proeven zijn, doen 't zeer bejammeren, dat de kunstenaar er zich niet méér mede onledig gehouden heeft. Hij is, zegt Nagler, omstreeks 1810 overleden.
| |
[Lermans, (Pieter)]
LERMANS, (Pieter) leerling van den Ouden frans van mieris. Omstreeks 1670 schilderde hij in diens trant, doch minder kunstig, dan zijn meester. Zijne werken zijn, over het geheel genomen, goed uitgevoerd; doch het schijnt hem niet gelukt te zijn, zulke schoone hoofden als van mieris te schilderen. Sommigen houden hem voor een leerling van gerard dou. - Zie Nagler.
| |
| |
| |
[Leroy. Zie Roy, (Le)]
LEROY. Zie ROY, (Le) bij Immerzeel.
| |
[Leroy. (Etienne) Zie Roy. (Etienne le)]
LEROY. (Etienne) Zie ROY. (Etienne le)
| |
[Les (Jan van)]
LES (Jan van) vond ik bij Nagler als een teekenaar, en welligt ook als een schilder, vermeld, doch van wien geene levensbijzonderheden bekend zijn. In het Kabinet-Paignon-Dyonval, blz. 108, is van hem eene teekening, met de pen, beschreven, voorstellende, hoe de Heer den dienstknecht berispt, die zijn talent heeft begraven. Die ordonnantie is in den trant van ferdinand bol uitgevoerd. - Ik vermoed, dat deze onbekende van les zal moeten wezen jas lis, - Zie aldaar. - dien Nagler niet heeft vermeld.
| |
[Lesire. (P.)]
LESIRE. (P.) Van dezen bekwamen kunstenaar vond ik niets geboekt, en echter heeft hij zeer goede proeven geleverd van zijn talent, zooals men zien kan in het zeldzame boekwerk: Joh. van Beverwyck, van de Wtnementheyt des Vrouwelicken geslachts enz., tot Dordrecht, 1643, in 8o., namelijk, het uitslaande prentje achter de Voorrede geplaatst, voorstellende Eene maagd als beheerscheres der wereld op een troon gezeten, aan wie door alle aardsche standen eerbiedige hulde wordt gebragt. Bij een dezer personen staat ook een schilder, welligt de afbeelding van lesire-zelven, even als Beverwyck, Cats, keizer Karel V, en Prins Maurits er op voorkomen. Onder die prent staat p. lesire invent., zonder naam van graveur. Ik vermoed, dat de overige prentjes, van dezelfde soort, ook door hem zullen zijn geteekend. - Vermoedelijk is hij een Dortenaar geweest, die de kunst, uit liefhebberij, beoefend, en als teekenaar tot eene prijslijke hoogte gebragt heeft.
| |
[Lestens, (Guillame)]
LESTENS, (Guillame) vond ik bij F. Bogaerts onder de Belgische kunstenaars opgegeven, als in 1642 geboren.
| |
[Lesy. (Désiré)]
LESY. (Désiré) Deze kunstenaar, geboren te Brugge, en te Gent gevestigd, is bij Immerzeel vermeld. Ik moet daarop doen volgen, dat hij aldaar, den 5. Januarij, 1859, in 53jarigen ouderdom, overleden is. - In het Journal des Beaux-arts, Anvers, 1859, Nr. 3, staat, geboren te Brugge, 1804, dit moet zijn 1806. - De Redactie der Beurzen-Courant heeft het volgende in haar Blad opgenomen: ‘lesy was, hetgeen men noemt het kind zijner eigene werken. Eenvoudig lijstenen barometermaker, zegde hij op een zekeren dag, met corregio: “ook ik ben schilder.” Hy telde toen 35 jaren, en gaf zich over aen het schilderen naer de natuer, zonder leidsman en zonder meester, en toch gelukte het hem, zich eenen naem aen te schaffen. Onze driejaerlijksche Tentoonstellingen, alsmede die van Antwerpen en Brussel hebben meermalen de vrucht van zijn penseel gehad. Als eenige steun van een talrijk gezin, had lesy aenhoudend te kampen met het harde lot; zijn karakter verbitterde daerdoor, en in de oogen zijner kunstgezellen ging hij door als een menschenhater. Wijlen de baron senator D'Hane, over eenige weken alhier gestorven, was hem in den tijd een Mecenas geweest, en had hem een kunstreis laten doen in de Ardenne. De studiën, welke hij gedurende die reis deed, dienden tot zamenstelling van zijne schoonste stukken, die thans menig groot kabinet versieren. Had de man zoo wat gerucht weten te maken, voorzeker, ware hy meer gekend geweest; voorzeker, zou zijn naem van eenigen roem, zijne woonplaats van eenigen glans omringd geweest zijn. Maer lesy minde de eenzame studie, en de bestellingen, welke hij niet te gemoet liep, kwamen hem niet vinden. Vooral in onzen tijd, treft men zelden dergelijke bescheidenheid aen: 't is in den tegenovergestelden zin, dat de buitensporigheden zich voordoen en wel in grooten getale. lesy laet eene weduwe en verscheidene jeugdige kinderen achter, die het verlies huns vaders diep zullen gevoelen. De man zal ook sterk betreurd worden door die vrienden,
| |
| |
welke zijne regtzinnigheid, zijn teêrgevoelend karakter hebben leeren waerderen. Zijne werken zullen hem overleven, en de stad Gent, die voor den kunstenaer niets gedaen heeft, zal eens fier wezen, zijn talent te hebben zien geboren worden en ontwikkelen in haren schoot.’ Zie De Eendragt, Gent, 1859, Nr. 17.
| |
[Leumont. (Thieri of Dirck)]
LEUMONT. (Thieri of Dirck) In de Rekeningen der Staats-archieven, te Luik vond ik dezen als een glasschilder aldaar, vermeld: ‘27 Januarij 1595. Betaling van 16 Florynen aen den glasschryver thieri leumont, voor twee glasramen, die in de schepenkamer, by de Gallery van het paleis, geplaetst zyn.’ Zie Messager des Sciences historiques etc., Gand, 1858, bl. 342. - Het is meer dan waarschijnlijk, dat de bij Immerzeel genoemde dirk van leumont dezelfde persoon is, doch hij voert dezen op, in het midden der XV. eeuw, als een glasschilder, die te Luik bloeide. Dat de aanteekening omtrent thieri op het genoemde jaar goed is, blijkt uit de volgorde der uitgaven, die vóór en na 1595, in de bedoelde Rekeningen, voorkomen.
| |
[Leupenius of Leupen. (J.)]
LEUPENIUS of LEUPEN. (J.) Deze weinig bekende kunstenaar wordt ter loops bij Immerzeel vermeld; ik voeg daarbij de beschrijving van eene zijner fraaije teekeningen, namelijk: ‘Een wijd uitgestrekt landgezigt; op den voorgrond zijn eenige lieden in eene wetering bezig met een zegen te trekken, zeer natuurlijk.’ Zie Catalogus van G. Muller, verkocht te Amsterdam, 3. April, 1827, Kunstboek A. Nr. 17. - Ik bezit van hem eene idem teekening, Het kasteel Nyenroden aan de Vecht, bij Breukelen, bij winter voorgesteld, beteekend j. leupenius, 1666, waaruit men zijn bloeitijd zou kunnen afleiden. - Later is mij nog gebleken, dat hij ook goed de etsnaald heeft gehanteerd, dewijl ik in het bezit eener ets ben gekomen, door hem fraai in de manier van rogman bewerkt, voorstellende 't Huys te Weeresteyn, j. leupenius f. 1660, in klein fo. oblong, en die zeer zeldzaam is. - Hij schijnt zich veel in het sticht van Utrecht te hebben opgehouden, dewijl het kasteel Nyenrode, als ook dat van Loendersloot enz., mede door hem geëtst is en gemerkt 1668. - Nog zijn de volgende etsen van hem bekend: Een gezigt op Amsterdam, met eigenhandig inschrift; - 't Molentje; - Den Amstel; - Oude Hollandsche Sloten, met figuren enz. - Zekere Petrus Leupenius of Lupenius was, in 1652, predikant der gereformeerde gemeente, te Amsterdam, hetgeen mij is gebleken uit de opdragt van een Werk, in mijn bezit, getiteld: Tractaet ofte Handelinge van de Kerck enz., door P. de Mornay, vertaald door Lucas de Heere enz., Amsterdam, 1652, in 12o. aan al de zeventien predikanten aldaar, en van welke hij de zevende was, opgedragen. Dit jaartal in aanmerking genomen, zou Petrus Leupenius al op zekeren leeftijd zijn geweest, zoodat j. leupenius wel een zoon van dezen predikant kon zijn; zullende de naam leupen in leupenius gelatiniseerd wezen, dat in die dagen bijna een vaste regel voor den getabberden stand geworden was. Zie daarover Le Navorscher, VII. bl. 333.
| |
[Leus (P.)]
LEUS (P.) wordt in den Catalogus van Ploos van Amstel, Amsterdam, 1800, bl. 28, Nr. 39, onder de Nederlandsche kunstenaars opgegeven: ‘Gezigt van een Markt of plein binnen Rome, met diverse gebouwen gestoffeerd, met verscheiden beeldjes, met de pen en dun gecouleurd door p. leus.’
| |
[Leuven. (Dierick van)]
LEUVEN. (Dierick van) Door Guicciardin wordt, in zijne Beschryving der Nederlanden, Arnhem, 1617, bl. 125, eene reeks van Nederlandsche kunstenaars uit de oude olieverw-schilderschool opgenoemd, waaronder ook deze, als een van hen, die de school der Gebroeders van eyck hebben voortgezet, voorkomt, als hij zegt: Ten eersten ‘dierick van leuven, een seer groot constenaer. - Zie LEUVEN. (quintyn van) Naar mijn oordeel, is hij waarschijnlijk dezelfde als
| |
| |
dirk van haarlem, ook wel diederick stuerbout genaamd. - Zie op beiden. - Vasari, die ook een diric da lovanio vermeldt, was een lettervriend van Guicciardin, wiens Beschryving der Nederlanden hij geraadpleegd heeft.
| |
[Leuven. (Lodewyk van)]
LEUVEN. (Lodewyk van) Bij Vasari vindt men een aantal Nederlandsche schilders vermeld, die tot de eerste school der olieverw-schilderkunst behooren; onder deze noemt hij ook lodovico da lovanio, doch Fiorillo betwijfelt het bestaan van dien kunstenaar, op grond, dat hij geen andere narigten omtrent hem heeft gevonden, dan bij Füssli, en welke hij voor valsch verklaart. Het blijft een in het duister rondtasten, zoo de één de stellingen van den ander, zonder gronden daarvoor aan te wijzen, verwerpt, terwijl het mij is voorgekomen, dat er ook een quintin van leuven - Zie aldaar. - moet bestaan hebben, dien ik bij Guicciardin, ter loops, even als een lodewyc van leuven, opvolger van de Gebroeders van eyck, vond aangehaald. Ik ben door echte bescheiden ten volle overtuigd geworden, dat het genoemde berigt op goede gronden ter neêr geschreven is. Evenzoo zal het gelegen zijn met het berigt van Vasari, die, hoewel hij de namen dikwijls, als vreemdeling in onze taal, misvormt, toch in aanmerking moet doen nemen, dat het destijds (1550) het gebruik was, om, in andere landen, de vreemdelingen naar het land of de stad hunner herkomst te noemen, te meer nog, dewijl er weinig waren, die een geslachtsnaam voerden. Hij was, zeker, een der kunstenaars, die in den loop eener eeuw (1450-1550) den bloei der kunst meê hebben bevorderd. Het was echter destijds geen doorgaand gebruik, dat de kunstenaars hunne stukken met hunnen naam teekenden, zoo als na dien tijd geschiedde, en daardoor is menige aanduiding, om daaruit den kunstenaar te kunnen leeren kennen, verloren gegaan. Die onbeteekende stukken zijn thans nog legio, en zullen vóór den beeldenstorm niet minder talrijk geweest zijn. De handel heeft daar voordeel meê gedaan, door de namen van stukken, die maar eenigzins naar beteekend werk van groote meesters zweemden, weg te doen nemen, om ze zoodoende voor werk van beroemde penselen te slijten; in onzen tijd, nu men meer tot geschiedkundige nasporingen genegen is, zijn er reeds niet weinig tot den oorspronklijken maker teruggebragt, waartoe Duitsche kunstnavorschers, als Dr. Waagen, Passavant, F. Kugler, Schnaase en anderen, door opzetlijke studie, de bronnen hebben aangewezen, en die thans nog onvermoeid daarmeê voortgaan.
| |
[Leuven. (Quintyn van)]
LEUVEN. (Quintyn van) Een voor de kunstgeschiedenis, als het ware, verloren naam, die mij alleen bij Guicciardin, Beschryving der Nederlanden enz., Arnhem, 1617, bl. 125, is voorgekomen, doch bij velen als eene fout, door hem begaan, beschouwd wordt. Zie op QUINTIN. (Jan) - Genoemde auteur vermeldt meer schilders van dergelijke namen, welke ik eerst niet zoo gaaf aannam, doch uit autentieke stukken, welke ik nu hier laat volgen, schijnt de gegrondheid er van te blijken. Nadat Guicciardin de vroegste kunstenaars der Nederlandsche school heeft opgenoemd, gaat hij voort: ‘Hierby sullen wy veel overledene al t' samen overhoop brenghen, die voorwaer seer vermaert ende treffelyck zyn geweest: Ten eersten dierick van leuven, uitnemend groot meester van figuren te maken, waerof onder andere de overschoone tafel van onsen Heere, in onse Vrouwenkerk, hier t' Antwerpen, gezien werd;’ en op de keerzijde van blz. 125 laat hij volgen: ‘jan quintin des voorverhaelden quintins van leuven sone.’ - In de Fransche uitgave, ibid, bl. 124, heeft de vertaler, naar zijne meening, den tekst toegelicht, als hij zegt: ‘dirick de louvain, très-excellent ouvrier: quintin, natif du mesme lieu de Louvain etc.’ Hieruit zou men kunnen besluiten, dat Guicciardin, die zooveel jaren te Antwerpen gewoond heeft, zich
| |
| |
met den beroemden quintyn metsys van Antwerpen wel niet zal vergist hebben. - Ik ben in de gelegenheid gesteld, een stuk, door hem geschilderd, hier te vermelden, waaraan de bezitter hooge waarde hechtte, namelijk: in het Testament, Ms., van Jacob Buyck, kanonnik van St. Maartenskerk, te Emmerik, benevens in een Codicil, 1599, wordt melding gemaakt van eenige zijner meubelschilderijen, en door wie die geschilderd zijn; ik lees daar: ‘Item legatere den eerwaerdigen pater Hasius, rector van de Jesuiten, twaelff maldenen rogs. Item enz. ende 't Beelde door quintin van leuven geschildert, wezende die Heylige Koningen ende 't Beelde, door lucas van leyden geschildert, wesende St. Johannes Baptist enz.’ Hier zal nu wel geen twijfel bestaan, of de vermogende bezitter, die al deze stukken zelf legateert, zal ook wel geweten hebben, wie de vervaardigers er van waren; welligt heeft hij ze van zijn aanzienlijk geslaacht geërfd, en kunnen ze door zijne naastbestaanden van de makers-zelve wel gekocht zijn. Deze Jacob Buyck was een zoon van Cornelis Buyck, en kleinzoon van Joost Buyck, - die als burgemeester van Amsterdam, in 1549, Philips II. den eed als graaf van Holland afnam - en achter-kleinzoon van Sybrant Buyck; zijn oudoom Cornelis Sybrantsz. Buyck is mede burgemeester van Amsterdam geweest (1536); eveneens zijn oom Sybrant Joostensz. Buyck (1575). Dit aanzienlijk geslacht, de kern van de Amsterdamsche regering vormende, heeft bij de Reformatie, in 1578, de stad moeten verlaten, en zich elders gevestigd. - Gemeld Testament berust onder de familiepapieren van Mr. J.J. Graaf Nahuys, te Utrecht, wiens moeder, Schevelius, verwant was aan eene der dochters uit het geslacht van Buyck. - Edward van Even, in zijne mededeelingen uit het Werk van J. Molanus, Nederlandsche Kunstenaers, vermeld in de onuitgegeven geschiedenis van Leuven, tracht te bewijzen, dat quintyn metsys niet te Antwerpen, maar te Leuven geboren is; na eerst hetgeen bij Guicciardin in den Italiaanschen, en daarna in den Franschen tekst gevonden wordt, te hebben aangehaald, gaat hij aldus voort: ‘En lager: quintin fils de quintyn de louvain. 's Mans getuigenis, welke vroeger door Opmeer, Opus chronographicum orbis universi; Ant. 1611, in fo. blz. 448 bekrachtigd en thands door Molanus gestaefd wordt, heeft de beweringen van Fr. Fickaert en Alex. van Fornenberg, die gepoogd hebben, Antwerpen voor de bakermat van den smid-schilder te doen doorgaen, à néant gesteld.’ Ik lees in mijn exemplaar van Guicciardin, blz. 126: ‘jean quintin, fils de quintin de louvain (allegué cy dessus’); dus is er hier sprake van eenen jan quintynszoon van Leuven, en de naam van metsys bij alle opgaven nog niet genoemd, zoodat ik dit nog in het midden moet laten, dewijl er hier alleen maar doopnamen geldend zijn, met bijvoeging van de plaats der geboorte, zoo als toen gebruiklijk was. Ik blijf vooreerst nog betere bewijzen inwachten, of quintyn metsys en quintyn van leuven een-en-dezelfde persoon is; de getuigenis van Opmeer is in dit geval geen specialiteit en geen bron, om het Werk van Guicciardin te bevestigen, zonder daarbij autentieke stukken aan te voeren; bovendien wordt Opmeer's Opus voor onnaauwkeurig gehouden. Doch, moet ik vragen, bestond er, tijdens Guicciardin, wel reden, om eene algemeen bekende zaak, zonder verschil, toe te lichten? Welligt niet, en zeker is het, zoo metsys te Leuven geboren was, dat hij daar geen quintyn van leuven, maar quintyn metsys of metsyssoon genoemd zou wezen, met welken naam hij schilderstukken beteekend heeft. - Was hij naar Antwerpen vertrokken, en als poorter ingeschreven, dan bragt het gebruik mede, dat in de Registers gesteld werd: quintyn matsys van Leuven, en hij alzoo, om van vele Quintyns onderscheiden te worden, den naam van quintyn van Leuven bekwam. Zulke gevallen komen in de geschiedenis menigvuldig
| |
| |
menigte voor, en had nog een anderen grond bij geboren poorters, om daardoor aan te duiden, dat een zoodanige persoon in die eer nog niet deelen kon. - Zie daarover op KEYSER. (Huybert de) - Men vindt hierin het bewijs, dat velen, die dit poortersregt gekocht hadden, in den loop des tijds, hetzij door verdiensten, of wel door diensten, aan de stad bewezen, met het burgerregt werden vereerd, waarin ook somtijds vorstlijke personen gedeeld hebben. - In den Catalogue du Museé d'Anvers, vindt men de aanvallen tegen de geboorteplaats van matsys met warmte verdedigd, doch, mijns inziens, zijn er nog geen afdoende bewijzen gevonden, om voor goed te kunnen staven, dat hij te Antwerpen geboren is. Zie verder daarover bij mij op METSYS. (Quintin)
| |
[Leux. (Frans)]
LEUX. (Frans) Over dezen verdienstlijken kunstenaar vond ik het volgende vermeld: frans leux van Antwerpen wordt bij vele verkeerdelijk luyks genaamd; hij was een leerling van rubens, reisde naar Italië, en kwam daarna in dienst van keizer Ferdinand II. Hij vervaardigde voor dien Vorst een groot aantal schilderstukken, en bekwam het ambt van Hofdirecteur der keizerlijke Galerij. Hij had twee zonen, die ook kunstenaars waren. - Ik voeg nog hierbij, dat in de Galerij, te Weenen, zes stuks schilderijen van hem aanwezig zijn, alle van allegorischen aard, als: La Vanité et la Fragilité des choses humaines, representées allégoriquement etc. - Les Cinq Sens, representés allégoriquement par une quantité de figures et d'attributs. Zie Catalogue de la Galerie de Vienne etc., par C. Mechel, Bâle, 1784, in 8o. Genoemde auteur voegt er bij: ‘francois leux, né à Anvers, environ l'an 1640, mort à Vienne au service de l'empereur Ferdinand II., était peintre de la cour et directeur de la Galerie impériale.’ Bedoelde Mechel was ook aan die Galerij verbonden, waardoor dit berigt gezag haeft verkregen, en hieruit zou men zijn geboortetijd kunnen afleiden; doch Nagler zegt, dat in het doopboek der Maltheser Parochie-kerk, te Praag, op het jaar 1652, staat aangeteekend: ‘Dominus franciscus leux de Leuxenstein, camerae pictor,’ en hij laat er verder op volgen: leux schijnt alzoo bij Ferdinand III. kamerschilder geweest te zijn. Hij schilderde vele stukken, die in het bezit des keizers kwamen, op eene stoute wijze en sierlijk van kleur. - Ziedaar weder eene proeve van onkunde en verwarring. Hoe kan leux, in 1640 geboren, in dienst van Ferdinand II. zijn geweest, die in 1578 werd geboren en in 1637 overleden is? Evenmin bij Ferdinand III., geboren 1608 en in 1657 overleden, dewijl hij toen slechts zeventien jaren telde? Aangenomen, dat het eerste bewijs van Nagler goed is. dan leefde hij nog onder Ferdinand III., en bijgevolg is het geboortejaar bij Mechel valsch, en mag men gerust 1600 stellen. - Fiorillo, die hem ook vermeldt, noemt geen jaartallen, doch telt hem, in chronologische opvolging, onder de leerlingen van rubens, achter johannes van hoeck, die in 1600 werd geboren, en zegt alleen, dat leux in dienst van Ferdinand II. is geweest.
| |
[Leven (Van)]
LEVEN (Van) was, volgens de opgave van Van Spaen, in zijne Beschryving van Rotterdam, een voornaam Beeldhouwer aldaar.
| |
[Levinum. (Pieter Simon)]
LEVINUM. (Pieter Simon) Deze was, volgens Gerard Hoet, de Jonge, een bekwaam miniatuurschilder, die in het Werk van Van Gool, Schouwburg der Kunstschilders enz., had behooren te zijn opgenomen, zooals dit in zijne Aanmerkingen op gemeld Werk voorkomt.
| |
[Lewengrun En Bareyt. Zie Hollar. (Wenzeslaus)]
LEWENGRUN EN BAREYT. Zie HOLLAR. (Wenzeslaus)
| |
[Leybos. (P. of G.)]
LEYBOS. (P. of G.) In Vander Aa, Reizen enz., Leyden, 1706-1708, komen prentjes voor, waaronder staat p. of g. leybos delin., en die vrij-wel geteekend zijn.
| |
[Leye. (Jan van der)]
LEYE. (Jan van der) In de Archiven der stad Brugge, vindt men, in de Rekeningen, het volgende aangeteekend, hetgeen tevens eene bijdrage is ter be- | |
| |
vestiging, dat het gebruik der olieverw destijds, en dus lang vóór de gebroeders van eyck, reeds meer in gebruik was: ‘1351-52. jan van der leye, den scildere van der Capelle te stoffeerne ten Damme, in der stedenhuus van Brugge, van goude, van zelver, en allen manieren van olye vaerwe diertoe behoorde, ende eenen waircman van CXXV dach wercken up syn selve cost, CIJ pont.’
| |
[Leyden. (Aartgen van) Zie bij Immerzeel en bij mij op Klaaszoon. (Aart)]
LEYDEN. (Aartgen van) Zie bij Immerzeel en bij mij op KLAASZOON. (Aart)
| |
[Leyden, (Gerard van)]
LEYDEN, (Gerard van) ook gerardus leydanus genoemd. Hoewel er weinig over dezen kunstenaar is geschreven, worden er toch zeer schoone werken aan hem toegekend; vermoedelijk ligt de oorzaak daarvan hierin, dat zijn werk veel overeenkomst heeft met dat van geertgen van st. jans of van haarlem, waarop in vroeger tijd weinig acht werd geslagen, om dit voor de kunstgeschiedenis naauwkeurig te boeken; ook zijn vele werken, die niet beteekend waren, zwervende gebleven. - In de K.K. Ambras-Verzameling, te Weenen, is een zeer schoon stuk, welligt van gerard van leyden, voorstellende De Heilige Georgius (St. Joris), de lintworm en de door hem bevrijde Heilige Margaretha. Dit stuk wordt bij Rathgeber, in de bovengenoemde vooronderstelling, onder de werken van geertgen van st. jans opgegeven. Onder de graveerwerken van theodorus matham vindt men ook vermeld: Eene Aflating van het kruis, met de H. Maagd, St. Jan en St. Joseph van Arimathea, naar gerardus leydanus, doch die door anderen weêr aan geertgen van st. jans - Zie aldaar. - wordt toegekend.
| |
[Leyden. (J. van)]
LEYDEN. (J. van) Van dezen meester zag ik eene zeer goede schilderij, voorstellende Een zeegezigt, met een havenhoofd, beteekend j. van leyden fecit, 1661. - Het is mij meermalen vreemd voorgekomen, van sommige meesters goed schilderwerk te zien, waarvan zeer zeldzaam méér werd gevonden. Hoe is het mogelijk, dat de kunst op eenige paneelen tot die hoogte is gebragt? Is het werklijk zoo, dan moeten zij grootere geniën zijn geweest, dan die bij ons onder de benaming van talenten bekend zijn, en wier studiegang in vele werken duidelijk te zien is. Ik, voor mij, los deze zaak dus op: dat er destijds, zoowel als tegenwoordig, veel liefhebbers geweest zijn, die van bekwame kunstenaars onderwijs hebben gehad, en nog al dikwijls de les door de meesters-zelven op hun werk deden plaatsen, hetgeen ook door mij menigmaal bij het onderwijs in de kunst gedaan is; daardoor, dunkt mij, kan dit raadsel wel eenigzins verklaard worden.
| |
[Leyden (Lucas van)]
LEYDEN (Lucas van) behoort tot de schitterende talenten, die den roem der Hollandsche Schilderschool van de XVI. eeuw tot eene, met geheel Europa wedijverende hoogte hebben gebragt, weshalve hij, te regt, door de vreemden den Patriarch der Hollandsche School genoemd wordt. Hij was de zoon van hugo of huyg jacobsz., werd te Leyden in 1494 geboren, en is aldaar, in 1533, overleden. lucas zal wel, meer dan men vermoedt, van zijn vader geleerd hebben, daar deze mede een goed schilder geweest is. - Zie daarover op HUGO. (Jacobsz.) - Over het leven en de werken van lucas van leyden bestaat geen verschil, en dit is bij een aantal schrijvers reeds voor goed te boek gesteld. Ik wil er echter eenige bijzonderheden, welke ik hier en daar verspreid heb gevonden, bijvoegen. - Een verslag, of mededeeling over zijne werken, staat in den Messager des Sciences, Gand, 1841, p. 329, en eene opgave van al zijne bekende en zeldzame, zoowel schilder- als graveerwerken vindt men geboekt in de Annalen der Niederländischen Mahlerei, Formschneider-und Kupferstecherkunst u.s.w. von Dr. George Rathgeber, Gotha, 1844, in fo., bl. 209, 226 en 439. - Men leest bij Van Mander, dat hij, omtrent 33 jaren bereikt hebbende, lust kreeg, om eene kunstreis door Zeeland en België te doen, en dat hij, als een bemiddeld man, goede cier
| |
| |
gemaakt heeft. Het wordt ook nader bevestigd, dat hij te Middelburg, Mechelen, Gent en Antwerpen aan zijne kunstbroeders een maaltijd gaf, die hem wel ƒ60 kostte; doch dit gebeurde in 1520, en toen was hij eerst 26 jaren oud, terwijl albrecht durer, destijds te Antwerpen zijnde, mede genoodigd werd. Het was ook alleen dáár, dat lucas hem ontmoette, en niet te Leyden, zoo als sommigen melden, want durer is, voor zoo ver ik weet, nooit te Leyden geweest. Van dezen maaltijd spreekt albrecht durer in het Dagverhaal van zijne Nederlandsche Reizen enz., Amsterdam, 1780, op blz. 60, aldus: ‘My heeft te gast genood Meester lucas, die in koper snydt, is een klein manneken, en van Leiden in Holland geboortig, die was te Antwerpen.’ Vreemd is het, dat hij lucas hier geen schilder noemt, welligt omdat lucas destijds reeds meer roem met zijn graveerstift, dan door zijn penseel, behaald had, en zijne graveerwerken zeer gewild en moeilijk te verkrijgen waren. Verder zegt durer, op bl. 61: ‘Ik heb meester lucas van Leiden met het stift geconterfeit;’ en op bl. 62: ‘Ik gaf voor lucas geheelen gestoken druk, van myne kunst voor acht gulden;’ dus hebben zij elkander over en weêr met prenten van hun eigen werk betaald. - Van zijne prenten heeft, waarschijnlijk, de schoonste en volledigste verzameling te Utrecht, bestaan, zoo als ik vond aangehaald bij F. Halma, Tooneel der Nederlanden, op lucas van leyden, waar hij zegt: ‘Te Utrecht zijn twee bekende Heeren geweest, wijlen de Raadsheer Hurnius, - van 1639 tot 1669, en toen overleden - en de heer Gabri, die beide, onder 't geheele werk dezes kunstenaars, ook de bovengemelde stukken, Uylespiegel schoon en bruin van druk, bezaten; welke kunstprenten, nevens 't weêrgâloos Kunstboek van den laatstgenoemde Heere, waarin alle de volle werken der oude en nieuwe vermaarde meesters bewaart wierden, den Franschen in 't jaar 1672, ten roof gevallen zyn.’ - Hieruit ziet men, hoe gemaklijk somtijds groote Vorsten fraaije verzamelingen kunnen bekomen; en welligt is dat van onzen lucas, in het Museum Royal, te Parijs aanwezig, hetzelfde, door Halma bedoeld. Hoe uiterst-zeldzaam de genoemde Uylespiegel is, blijkt uit eene kopij, door hondius daarnaar gemaakt, en waaronder dit vers staat: Dees eerste vorm is wech, men vint er geen voor ons, - Want een papiere druck gelt vijftich Dueatons. - hondius excudit, 1644. - Halma voegt er nog bij: ‘Van lucas is ook t' Utrecht, by wyle den Heere Everhard van Harskamp, secretaris dier stad, - 1704 - in eigendom geweest, en zal waarschijnlijk noch onder d' Erven berusten, een uitmuntend stuk schildery, in de lengte, met oliverf geschildert, van eene tamelyke grootte, geheel gaaf en krachtig in de verwen, daar Saulus, blindt geworden van het Hemelsche gezichte, naar Damaskus woordt geleid, vergezeld van een hoop ruiteryen en voetknechten, waarin de borduursels der kleederen, en sommige schitterende wapenen van 't krygsvolk, met gout zijn aangeleit en gehoogt, zonder de minste styfheit of overschreeuwingen, als de kunstenaars spreeken, der andere verwen; ook is er eene zeer fraaye houding in van 't verschiet, daar men de stad Damaskus van verre in een zacht verdwynend landschap ziet leggen, zeer wel naar den hedendaagsen trant van schilderen in 't koloryt zweemende.’ - Ik heb dit in zijn geheel overgenomen dewijl men niet genoeg de geschiedenis der kunstwerken voor de toekomst kan bewaren, wanneer die uit goede bronnen is geput. - Nog kan men bij Orlers, Beschryving van Leyden, en bij Van Mander, over zijne werken lezen. - Verder vond ik in den Catalogus der verkooping van de kunstnalatenschap van Louis Metayer, Amsterdam, 1799, bl. 136: Omslag Z. Memoriaal teekenboek van lucas van leyden, bestaande in ruim honderd stuks, op twee en vyftig bladen, allen door hemzelve konstig met de pen geteekend; die in één hoop verkocht zullen
| |
| |
worden.’ Waar is die schat gebleven? Waarschijnlijk, naar elders vervoerd, vooral daarom, dewijl destijds de goede oude kunst hier gemaklijk was te bekomen, en hoe zou zulk een werk door de thans bestaande prentdrukkunst niet in ieders handen kunnen zijn! Zoo was een jaar daarna, in 1800, op de beroemde kunstverkooping van Ploos van Amstel, bl. 312 van het I. deel van den Catalogus, eene dergelijke kunstreliek, namelijk: Kunstboek XXX. Teekeningen van alb. durer. Honderd een en twintig stuks schetsen met de pen, sommige gewasschen en gecouleurd, zynde de studiën, uit het zakboekje, dat alb. durer, tot schetsen van dingen, by zich heeft gedragen; zynde dit een zeldzaam stuk der oudheid. Het is ongelooflijk, wat er in ons land niet al voorhanden geweest, doch door verkoopingen in Europa verspreid geworden is. - lucas heeft ook prenten voor boekwerken gemaakt, zoo als voor Die Cronycke van Holland, Zeeland ende Westvriesland, beghinnende van Adams tiden tot de geboorte ons Heeren Jhesu, voertgaende tot den jare 1517. Geprent tot Antwerpen, bi mi Jan van Doesborch, 1530, in fo. De eerste druk is, onder denzelfden titel, verschenen Tot Leyden, bi Jan Seversz. den XVIII dach in Oestmaent ano. 1517, in fo. met houtsneden van lucas van leyden. In het exemplaar van Ch. van Hulthem, zijnde Nr. 28325 van den Catalogus, staan aan het hoofd van het eerste blad, waarop twee fraaije gravuren voorkomen, voorstellende God de Vader en de H. Maagd, in zeer oud schrift, de woorden: In deze Cronycke syn vele prenten van lucas van leyden, die zeer raer syn; dese twee prenten syn oock van hem. - Al de andere prenten, die in dit Werk voorkomen, zijn op gelijke wijze aangeduid, en dus zouden de liefhebbers, die zulk eene Cronyck van 1530, bezitten, er de bovenstaande aanteekening in hun exemplaar kunnen bijvoegen, en uit het verschil van meening geraken, dat desaangaande nog bij de lief hebbers en kenners bestaat, als zijnde dit volgens Van Hulthem door een tijdgenoot, of iemand, die er gemeenzaam mede bekend was, geschreven, teneinde te kunnen onderscheiden, of de platen al dan niet van lucas van leyden zijn. Voorts voor het volgende Boexken om die Aflaten te Jherusalem te verdienen, oft men selver daer gheweest waer, opghestelt door een devoet priester, gheheeten Bethleem. Aan het einde: Delf, Cornelis Henricz.; 1520, kl. 8o.; met 28 houtsneden, door hem. Zie Puy de Montbrun, p. 90. - Zijn meesterstuk, Het laatste Oordeel, dat voor het hoog-altaar, in de St. Pieterskerk, te Leyden heeft gestaan, is gelukkig, door bij tijds geborgen te worden, de woede der beeldstormers ontsnapt, alsmede een schoone doopvont, waarvan geen weêrgâ in Holland bekend was, de Twaalf Apostelen, uit marmer gebeiteld, met eene daarbij behoorende schilderij, door Graaf Willem II, daarna Roomsch-koning, ten geschenke gegeven. Ms. Chron. van Leyden. Zie Van Mieris, Beschryving van Leyden, I. bl. 29. Later is de eerste schilderij verkocht, en in de Burgemeesters-kamer, op het Stadhuis aldaar, beland. Keizer Rudolphus II., zoo als verhaald wordt, een groot liefhebber van schoone schilderijen, heeft door een afzonderlijken gezant bij den Magistraat dier stad pogingen aangewend, om het Laatste oordeel magtig te worden, onder aanbod, om het stuk, hoe groot ook, met gouden ducaten te bedekken, doch welke aanbieding beleefdelijk werd afgewezen. Ziehier de autentieke resolutie, genomen op de gevraagde tusschenkomst tot verkoop, bij de Staten-Generaal gedaan: ‘Ontfangen een brief van den heer Grave Van der Lippe, daarby hy versoeckt, dat de heeren Staten souden gelieven te bemiddelen by den Magistraet van Leyden, dat sy hem onder goede betalinge souden laten volgen een stuck schildery, in de Raetcamer aldaer berustende, Van het uiterste oordeel; is goetgevonden, dat men copie van den brief sal senden aen den voornoemden magistraet van Leyden, ende deselve versoecken, dat sy onbeswaert willen syn, den welgemelde Grave in 't voors. syn
| |
| |
versoeck te believen.’ Resolutie der Staten-Generaal, 1602, Mei 30, bij Dodt, Archief, IV. deel. - Op deze schilderij werd het volgende eerevers gemaakt: Dit 's Konst van lucas hand, de wereld waag' er van, - Wie 't Oordeel ziet, die staat verbaast, en bidt het an; - Rudolf bad zelfs om 't stuk, en wouw 't met goud bedekken; - Maar neen: de Keizer kon dit pand van hier niet trekken. - Bralt Leyden niet met recht op 't Burgers konstpenseel. - Dees kamer glinstert door de gloet van dit juweel.’ Zie Van Mieris, II., bl. 370. - Naar deze schilderij heeft pieter de mare eene gravure gemaakt, in omtrek, op 3 bladen, in gr. fo.; zeer zeldzaam. - Zoo als bekend is, heeft hij ook de glasschilderkunst beoefend, en, waarschijnlijk, ook glazen voor de St. Janskerk te Gouda, vóór den kerkbrand van 1552, vervaardigd. Immers, in de kerkekamer worden teekeningen van lucas van leyden bewaard, zijnde de kartons, die duidelijk bewijzen, dat zij voor glazen dier kerk gediend hebben. Zie C. Kramm, Beschrijving der Goudsche kerkglazen enz.; Gouda, 1853, bl. 28. - Immerzeel heeft geen melding gemaakt, dat hij uit zijn huwelijk met de jonkvrouw van Boschhuyzen eene-éénige dochter gehad heeft, die nog bij zijn leven gehuwd, en negen dagen vóór zijn dood van een zoon bevallen is. ‘Toen men met den jong-gebooren van den doop terugkwam, vraagde hy naar den naam van het kind; als men hem antwoordde, dat na hem noch een lucas van leyden stond overig te blijven, nam hij zulks zeer euvel, meenende, dat men naar zijn dood verlangde. Deze zijn dochters-zoon heeten lucas damissen, overleed te Utrecht, in den jare 1604, oud een-en-zeventig jaren, en was een tamelyk goed schilder, gelyk ook noch is joan de hooy (jan de hoey), deszelfs broeder, schilder by den koning van Frankrijk.’ Zie Van Mander. - Onder de gravuren, welke ik van hem bezit, is eene fantasie: Het wandelende jeugdige paar, in 12o., waar ik tevens de originele teekening bij bezit, door hem-zelven, met de pen en gewasschen, de troniën en handen een weinig gekleurd, en het landschap slechts een weinig aangeduid, welk een en ander in de gravure meer is afgewerkt. Lang had ik haar in eigendom, zonder mij verzekerd te durven houden, dat ze echt was; doch, in den zomer van 1845, ontving ik een bezoek van Dr. G.F. Waagen, uit Berlijn, om met mij over de archeologie der beeldende kunst te spreken. Ik liet hem die teekening zien, met verzoek, mij zijn oordeel daarover te zeggen; dadelijk zeide hij: ‘zonder twijfel, van de beste soort; ik heb er vele gezien, die juist zoo waren bewerkt; het was lucas eigen, dit voor zijne gravuren zoo te teekenen;’ zoodat ik die teekening nu als eene kunstreliek in mijn Atlas bewaar. - Onder de prent-teekeningen, door ploos van amstel vervaardigd, vindt men Salomons eerste regt, in gr. fo., waaruit men goed den aard van lucas teekenen met de pen en van zijn opwasschen zien kan. - In openbare Museën, Paleizen en bijzondere Kunstverzamelingen zijn thans nog, van die edele hand, de volgende werken aanwezig. In de Galerij, te Weenen, twee voorname stukken: Een Ecce Homo, en het Portret van keizer Maximiliaan, in hoogen ouderdom, met grijze haren. - In die te Berlijn, vond ik bij Nagler vermeld: Een St. Hiëronymus in boetvaardigheid, voor een crucifix; bij hem een leeuw, met het jaartal 1530; - en het Portret van lucas-zelven, dat zeer geroemd wordt. Deze stukken heb ik daar in 1851 niet gezien, en zij staan ook niet in den Catalogus dezer Galerij vermeld; het eerste komt voor in dien van 1832; zij zijn, waarschijnlijk, vandaar in het paleis verplaatst. - In het Escuriaal, te Madrid, worden tien schilderijen van hem bewaard, als: 1. Eene heilige familie; - 2. Een priester, de mis lezende; - 3. Eene rust, op de vlugt naar Egypte; - 4. Hetzelfde onderwerp, met weinig onderscheid; - 5. Eene verzoeking van St. Antonius; - 6. De zittende Maagd,
| |
| |
met het Kind; - 7. De Maagd met het Kind, helwelk zij de borst canbiedt; een der uitstekendste kunstwerken. De Spaansche paters geloofden volstrekt niet, dat ‘die barbaarsche Nederlanders een zoo godlijk en demoedig aangezigt geschilderd konden hebben’; zie Nagler. - 8. De Aanbidding der Wijzen, met zeer veel figuren, zijnde een stuk met deuren; - 9. De H. Antonius van Padua verdedigt de tegenwoordigheid van Christus in het H. Sacrament, - en 10. De Aanbidding der Wijzen, met zeer kleine figuren, in een rijk tabernakel, van gothischen stijl. - In de Louvre, te Parijs: Eene Aflating van het kruis; - De begroeting van den Engel; - en Eene H. familie. - In de Pinakotheek, te Munchen: De H. Maagd, in een vertrek gezeten, geeft het kind Jezus de borst; - De H. Christina en de H. Jacobus de Mindere; - De H. Agnes en de H. Cecilia, met den H. Bartholomeus; - De H. Johannes, de Evangelist, en Margaretha; - Maria, in eene open zaal, met het kind Jezus op haren schoot, ter zijde Magdalena, en vóór haar een biddend man, die voor de Afbeelding van den schilder gehouden wordt; - en De Besnijdenis van Jezus. - In de Galerij, te Dresden: De Verzoeking van den H. Antonius, eene der kostbaarste schilderijen dezer verzameling. Nagler noemt nog Eene Aanbidding der Wijzen, doch deze wordt door Dr. Waagen enkel onder de aan hem toegekende werken vermeld; doch, in waarheid, zij is zoo schoon, dat velen, met mij, bij het beschouwen daarvan, zich er niet aan zullen wagen, om dit verschil voor goed te beslechten. - In Engeland, in Devonshire-House: een Arts, die een boer een tand trekt, van dezelfde grootte, als de bekende prent, maar, volgens Dr. Waagen, een zijner minste werken. - Bij graaf Pembroke: Mannen en vrouwen aan eene speeltafel. - Te Corsham-House, De Aanbidding der herders, aan albrecht durer toegeschreven; Dr. Waagen herkent er echter slechts eene eenigzins zwakke schilderij van lucas in. - In het Liverpool-Institut: het Portret van een jong ridder; op den achtergrond, de H. Hubertus en het hert, met het crucifix; voortreflijk, als het fijnste miniatuurwerk, geschilderd; h. 3 vt. 1 dm., br. 2 vt. 6 dm. Par. Deze schilderij houdt Dr. Waagen voor den Vleugel van een groot Altaarstuk, en voor een der meest-voltooide werken van dezen meester; vroeger was zij in het bezit van den griffier Fagel, te 's Hage. - In de verzameling van Karel I. waren eenige schilderijen, uit de Legenden der Heiligen, als: St. Sebastiaan; - St. Hiëronymus, met het doodshoofd; en Joseph, voor den regter gebragt; - verder: Een Schaakspeler, half levensgroot; - Een stervende, waarbij een staande en knielende figuur, welligt het zegenen van Joseph voorstellende; de tegenwoordige bezitters dezer stukken schijnen niet bekend te wezen. - In het Museum, te Antwerpen, Afdeeling-Ertborn: Een bejaard man steekt een ring aan de hand eener jonge dochter; - St. Lucas; - St. Marcus; - St. Mattheus; - De Aanbidding der Wijzen; - Een tripticon, hoofdpaneel, De Aanbidding der Wijzen; op de regterdeur, St. Joris, op de linker De Afbeelding van den schenker dezer schilderij, geknield, in biddende houding; St. Margaretha van Antiochië staat achter hem enz. - Als eene bijzonderheid, in onze dagen, moet ik nog melden, dat er twee schilderijen van lucas in de fraaije verzameling van J. Moyet, te Amsterdam, aanwezig waren, die in April, 1859, werden verkocht, zijnde de eene Nr. 68 van den Catalogus: ‘Een grijsaard en eene oude vrouw, spelende op de viool en mandoline;’ - de andere: ‘Een Chirurgijn in zijne werkplaats, van eene schoone uitvoering;’ h. 14, br. 10 dm. Ned. - Bij Nagler en Le Blanc vindt men 200 stuks zijner graveerwerken beschreven, waaronder drie geëtste zijn: De Maagd, met het Kind Jezus; 1528; - Borstbeeld van den Zaligmaker, en de H. Maagd, beteekend l; - en De bruidsring, idem l, die in de manier van lucas zijn geëtst. - Voorts zijn er onder begrepen 20 stuks houtgravuren, doch
| |
| |
Bartsch, Rumohr en anderen willen niet toegeven, zegt Nagler, dat hij die zelf zou gesneden hebben; op het hoogst genomen, zou hij de teekening op de vormplaat hebben overgebragt, die daarnaar door de vormsnijders werd voltooid. - Vreemde graveurs hebben weinig naar zijne werken gesneden; saenredam, De Overwinning van David; - en Judith. - ploos van amstel, Salomons eerste regt; - h. goltzius, de H. Familie; - j. matham, eene Afneming van het kruis; - p. maes, De Besnijdenis van Christus; - n. de bruyn, St. Jan in de Woestijn, en De Wonderen van St. Jacob; - b. dolendo, De vrouw met de fluit; - c. de pas, De vier Evangelisten; - j. suyderhoef, het Portret van keizer Maximiliaan. - Zijn portret is in de Galerij, te Florence, door hem-zelven geschilderd. Hiernaar heeft g.b. cecchi eene gravure gemaakt. - Een idem, te Berlijn, boven genoemd. - Een idem, door hem zeer uitvoerig met zwart krijt geteekend, h. 10, br. 13 dm. Rijnl. vond ik in den Catalogus van Van der Marck, Amsterdam, 1773, op blz. 226 vermeld. - Onder zijne gravuren vindt men zijn eigen Portret, borststuk, met een hoed op, geestig geëtst, in 1525, en daaronder Effigies lucae leidensis, propria manu incid. h. 5 dm. 6 str., br. 5 dm. 3 str. Par., en nog een, zoo gezegd wordt, dat van Een jongman, dijstuk met gevederden hoed, die op een doodshoofd, aan zijne borst wijst; doch het zijn niet zijne wezenstrekken, en het haar is ook anders; het schijnt in 1519 te zijn gegraveerd. Men houdt het, zegt Nagler, voor dat van een kunstenaar; zijn naam staat onder deze prent, door h. hondius naar hem fecit, met het vers van D. Lampsonius; het wordt ook door Van Mander genoemd. Ik bezit nog een idem, met de bekende baret op, in ovaal gevat, l. de leyda pinx. and. stokius fecit, in 4o. h.h. (ondius) excudit. Op een ontrold lint, staat: Effigies lucae de leyda Pictoris et sculptoris Incomparabilis, dum esset annor (sic) XV ad ectypum propria ipsius manu depictum. Obyt Lugd. Batav. anno MDXXXIII. Aetat. suoe XXXIX. Dit is zijne meest bekende afbeelding; die in gewone boekwerken voorkomt, werd daarnaar genomen. Er gaan meer andere afbeeldingen van hem uit, als: een door den vermaarden mauzaisse, te Parijs, in 1826, op steen geteekend in fo., ook met de baret op; in de linkerhand heeft hij een schilderstok, dien hij op de borst tusschen zijn overkleed steekt; dit laatste schijnt mij toe, er bijgevoegd te zijn; ook is dit nimmer onze lucas van leyden geweest, wiens grove wipneus toch wel in geen fijnen haviksneus kon veranderen. Het zou het eerste portret niet zijn, dat in die Galerie des Peintres, par Chabert et Franquinet, Paris, 1822, in fo., gelijk in andere werken van dien aard, als eene valsche afbeelding geleverd is. Zie daarover op DULLAERT (Heyman) en RUYSDAAL. (Jacob)
| |
[Leyden. (Hugo van der) Zie Hugo, (Jacobsz.)]
LEYDEN. (Hugo van der) Zie HUGO, (Jacobsz.)
| |
[Leyen (Anthonio van)]
LEYEN (Anthonio van) was, zeker, een der warmste liefhebbers en kunstverzamelaars, die, in het midden der XVII. eeuw, te Antwerpen, bloeide. Immers Cornelis de Bie, te Lier, heeft hem, bij voorkeur, zijn bekend Werk Het Gulden-Cabinet van de edel vry Schilderconst enz., den 10. Februarij, 1662, opgedragen. Daarbij vindt men zijn Portret, e. quellinus pinxit, en door richard collin, in 1661, fraai gegraveerd.
| |
[Leygebe, (P.C.)]
LEYGEBE, (P.C.) een zeer bekwaam teekenaar, dien ik nergens vermeld vond, dan in den Catalogus van Goll van Franckensteyn, Amsterdam, 1833, bl. 131, waar men leest: ‘Omslag O.O. inhoudende Afbeeldingen van het beleg en de overgave der stad Namen, in 1695, zijnde eene verzameling van 23 stuks kapitale Teekeningen van de stad, het kasteel, beleg, aanval, verdediging, overgave, plans enz., fraai met kleuren geteekend, door p.c. leygebe.’ - Welligt heeft deze kunstenaar de geschiedenis der daden van Koning Willem III. naar de natuur bewerkt, en
| |
| |
voor Holland bestemd, of, volgens de gewoonte dier dagen, het leger als teekenaar vergezeld, om de merkwaardigste voorvallen af te beelden. Hoe het zij, in de genoemde collectie werd een en ander als van kunstwaarde beschouwd, en ik geef hem hier eene plaats, totdat door betere bescheiden zal worden aangetoond, dat hij niet onder de Nederlandsche School behoort gerangschikt te worden.
| |
[Leyniers]
LEYNIERS was een Belgisch tapijtwerker à la Gobelin, die, naar de teekeningen van janssens, De Inhuldiging van Philippus den Goede; - Den afstand van keizer Karel V., en De inhuldiging van Karel VI. heeft vervaardigd, die in de Raadzaal op het Stadhuis, te Brussel, aanwezig zijn. Hoewel sommigen meenen, dat genoemde tapijten door van der borgt zouden zijn gemaakt, heeft leyniers toch den meesten roem in dat vak behaald wegens de schoone kleuren, waarmede hij al dergelijk werk overtrof. Zie Splendeur de l'Art en Belgique, p. 216.
| |
[Leys. (Hendrik)]
LEYS. (Hendrik) Toen Immerzeel zijn Werk eindigde, was het opkomend licht van dezen kunstenaar reeds zoo hoog gerezen, dat zijne kunstgewrochten wijd en zijd, gretig geplaatst werden, en hij, in 1840, door Z.M. den Koning der Belgen, tot Ridder der Leopolds-Orde werd benoemd. Het is mijne taak, sedert dien tijd, de ontwikkeling van dat oorspronklijk kunsttalent, hetgeen zich thans in een zoo schittrenden luister vertoont, te vervolgen, en de gapingen, die er in het voorgaande levensberigt nog zijn overgebleven, hier aan te vullen. - hendrik leys, de zoon van Hendrik Josef Martinus Leys, en van Maria Theresia Craen, werd den 18. Februarij, 1815, te Antwerpen, geboren. Hij is, 1841, in het huwelijk getreden met Mejufvrouw Adelaide van Haren, en heeft daarbij drie kinderen één zoon en twee dochters, verwekt. - De Heer leys behoort tot de zeldzame talenten, die, behalve door kunstgewrochten, in een oorspronklijken stijl volvoerd, ook steeds blijk geven grondige geschiedkennis te bezitten, en daardoor ons de feiten, met alle voorvaderlijke huislijke gebruiken, zeden en deugden, zoo getrouw mogelijk, teruggeven. Wie onzer gevoelt zich niet geheel bevredigd bij het zien van zooveel schoone tafereelen, als die van leys door gansch Europa zijn verspreid? - Frankrijk huldigde zijn talent, door hem in 1847 tot Ridder van het Legioen van Eer te benoemen, terwijl in 1850 Z.M. de Koning van Beijeren hem de St. Michiels-orde vereerde. De Vorst van zijn eigen vaderland sloeg zijne hooge kunstvlugt op de Tentoonstelling, te Brussel, in 1851, gade, en verhoogde de reeds verworven Riddereer tot die van Officier der Leopolds-orde. - Het was in het jaar 1855, dat de Heer leys, op de meest-roemvolle wijze, de Belgische kunstschool, als Antwerpenaar, op de Wereldtentoonstelling, te Parijs, door zijn alles overtreffend meesterstuk, Barthel de Haze, vertegenwoordigde, en het gevolg daarvan was, dat, - dewijl door de internationale Jury, in dit geval, slechts de Europeesch-erkende geniale werken met goud konden worden bekroond, - er slechts weinige groote Eermedaljes toegekend werden, als: aan horace vernet, eugene delacroix, ingres, decamps, leys, cornelius, meissonier en dupont, den laatste als graveur. Hoe Antwerpen, bij de mare van dien uitslag, in vreugde en dankbare erkentenis verkeerde, toen de bakermat der Vlaamsche School, door den onsterflijken rubens tot zoo hooge eerc opgevoerd, na twee eeuwen weder door een stadgenoot zoo luisterrijk gehandhaafd werd, blijkt uit de algemeene deelneming van het kunstlievend Antwerpen, voor de ontvangst van hun bekroonden kunstheld bestemd. Ik wil de historische berigten, zoo als die algemeen verspreid zijn, bij voorkeur die uit Brussel, hier tezamen brengen. Een openbaar berigt, uit Antwerpen, van den 3. November, 1855, luidde dienaangaande als volgt: ‘Te Antwerpen heeft zich eene Commissie gevormd, om bijdragen in te zamelen, teneinde aan den Schilder leys, die op de Tentoon- | |
| |
stelling, te Parijs, eene Eermedalje heeft verworven, namens de burgers der stad zijner inwoning, een gouden lauwerkrans aan te bieden. Al de inwoners van Antwerpen zijn tot deelneming aan die inschrijving uitgenoodigd. De krans zal den schilder worden aangeboden, onmiddelijk na de uitreiking der prijzen te Parijs. De meeste leden der Commissie zijn schilders.’ En reeds den 7. daaraan-volgende lazen wij, uit Brussel: ‘Te Brussel, en in andere steden, heeft zich een comité gevormd, om, behalve den Gouden Lauwerkrans door Antwerpen aan den schilder leys te schenken, hem ook eene Gouden Medailie aan te bieden. Bovendien zullen in Antwerpen, te zijner eere, groote feesten worden gegeven. Men zegt, dat de Koning ook voornemens is, den uitstekenden kunstenaar eene bijzondere onderscheiding toe te kennen.’ - en den 8. dito, uit idem: ‘De Heer h. leys is van Parijs te Brussel aangekomen. De gemeenteraad van Antwerpen heeft besloten, te zijner eere een groot gastmaal te geven.’ - Den 14. November, 1855, las men, uit Brussel: ‘De Heer leys zal, behalve de groote Eermedaille, die hem is toegekend, ook nog tot Officier van het Legioen van Eer worden bevorderd.’ Het volgende berigt bevestigde het bovenstaande: ‘Gisteren, (Zaturdag, 24 November, 1855) heeft het gastmaal plaats gehad, door den Gemeenteraad den Heer leys aangeboden. De Maatschappij tot aanmoediging van Schoone Kunsten heeft den gevierden kunstenaar een adres van gelukwensching toegebragt.’ Den volgenden dag werd er eene serenade bij fakkellicht aan den Heer leys gegeven, en waren al de huizen in de straat zijner inwoning verlicht. - Een kort verslag van hetgeen, te zijner eere, op den zoo zeldzamen feestdag, (den dag daaraanvolgende) plaats had, laat ik, zooals zulks in de Dagbladen gevonden werd, hier in zijn geheel volgen: Brussel, Dingsdag, 27 November, 1855. ‘De Antwerpsche bladen zijn opgevuld met bijzonderheden omtrent het feest, dat gisteren aldaar plaats had, ter eere van den Heer leys. De Minister van Binnenlandsche Zaken, de Plaatselijke en Gemeentelijke autoriteiten, gedelegeerden uit onderscheiden steden des lands, leden der kamer van afgevaardigden enz., waren ter plegtigheid opgekomen. In optogt werd de Heer leys van zijne woning afgehaald en naar het gebouw der akademie geleid. Overal op zijnen weg werd hij door het luide gejuich der menigte begroet; verscheiden aanspraken werden gehouden; de burgemeester bood den gevierden schilder een kostbaar fluweelen Album met het Wapen der Stad aan, waarin het adres van gelukwensching van den gemeenteraad. Daarna zette de Minister van Binnenlandsche Zaken den Heer leys den gouden lauwerkrans op het hoofd. Deze krans is van gouden lauwerbladen, waardoor een groen geëmailleerd lint loopt, dat van achter gestrikt is; vóór aan de kroon, die in Romaanschen stijl is, zijn het Wapen der Stad en de zinnebeelden der kunst aangebragt, waar boven de ster van het genie prijkt; fijne paarlen stellen het vruchtbare zaad van den lauwer voor. Op het lint zijn de volgende woorden in het Vlaamsch geëmailleerd; Antwerpen kroont henri leys. Wereldtentoonstelling, 1855. Daarna hebben al de Genootschappen, die bij het feest vertegenwoordigd waren, voor den Heer leys gedefileerd, en werden hem diploma's, gedichten enz., aangeboden. De Heer leys heeft in eenige welsprekende woorden zijnen dank betuigd; de hem gebragte hulde nam hij aan, niet voor hem persoonlijk, maar voor de geheele School. Hij dankte derhalve in naam der Kunst. In denzelfden optogt is leys, na afloop der plegtigheid, naar zijne woning geleid; des middags had het diner plaats, hem door den Gemeenteraad aengeboden; ook daarbij ontbrak het aan geene toespraken en toasten, ter eere van den held van het feest. Des avonds had er weder te zijner eere een Concert plaats in den Cercle Artistique, waarbij verzen en liederen tot zijn lof werden
| |
| |
voorgedragen. In zijne aanspraak, bij het overhandigen van den lauwerkrans, zeide de Minister van Binnenlandsche Zaken, dat nog eene onderscheiding den Heer leys wachtte (hij doelde op de bevordering tot Kommandeur der Leopolds-orde), die hem, bij een ophanden zijnde feest, uit 's Konings hand, zou geworden. Daags te voren was er reeds eene serenade bij fakkellicht, aan den Heer leys gebragt, en al de huizen van de straat zijner inwoning waren verlicht.’ - Talrijk zijn de tafereelen, door zijne hand vervaardigd, en ik wil alleen eenige der voornaamste vermelden, die eene vaste bestemming hebben bekomen, als: in den jare 1842, Cour d'Hôtellerie, in het Museum, te Francfort a.M.; - in 1845, Eene preek in de XVI. eeuw, in het Museum, te Brussel; - in 1853, Erasmus in zijn studeervertrek, - en in 1855, Barthel de Haze, in het kabinet van den Baron Goethals, te Brussel; - in 1854, Faust en Wagner, (Paaschdag) bij den Hertog van Braband; - in 1854, De katholyke vrouwe, bij Z.E. den Heer van Praet, Minister des Konings, te Brussel; - in 1855, Nieuwjaarsdag, bij den Heer Fould, te Parijs; en in datzelfde jaar, Albrecht Durer, ziende den grooten omgang, te Anwerpen, zijnde het eigendom van den Heer Drake, te Parijs. - in 1856, Grietje, uit den Faust, in het kabinet van den Heer Belmont, te New-York, in Amerika; - in 1856, het door Antwerpen zoo geliefde en beroemde tafereel, Plantyn, op den oogenblik, dat hij zich, met zijn gezin en den geleerden A. Montanus, ter kerk wil begeven. Op den achtergrond ziet men, door eene half-geopende deur, de werkplaats der drukkerij; de wezenstrekken der personen zijn wonder-wèl gelijkende aan de oude portretten, welke men er nog van bezit. Dit schoone stuk heeft de plaats verkregen zijner bestemming, namelijk, om een der zalen van het kasteel Mariemont, van den Heer Warocque, in de provincie Henegouwen te versieren. - In 1857, De Hervormden in den Pelikanengang, te Antwerpen. Deze geschiedkundige voorstelling, zoo getrouw wedergegeven, dat de strengste oudheidkenners (gelijk men meent) er niets op zouden weten af te dingen, berust bij den Heer Perrot, te Brussel. - In 1858, was zijn tafereel, Maria van Bourgondië, aalmoezen uitdeelende aan de armen van Brugge, in de zaal van het Kunstgenootschap, te Gent, ter bezigtiging geplaatst, en werd door alle deskundigen een meesterstuk genoemd, zoo ten opzigte van schepping enzamenstelling, als met betrekking tot de uitvoering, de teekening en het koloriet. Het is vandaar naar de plaats zijner bestemming, bij den Heer Uzielli, te Londen, vervoerd. - In datzelfde jaar werd zijne schilderij, De preek van Van Haemstede, bij den Heer Gambart, te Londen, alsmede Luthers kinderjaren, bij den Heer Rodoconacky, te St. Petersburg enz. geplaatst. - Veel-omvattend zijn zijne werkzaamheden, en ook tracht men, op de eene of andere wijze, zijn oorspronklijk talent tot monumentale versieringen aan te wenden. Zoo las ik uit Brussel, den 16. Maart, 1858, een berigt, dat Z.K.H. de Hertog van Brabant, in zijn paleis aldaar, eene groote zaal doet bouwen, waarin De Geschiedenis van het Guldenvlies, door middel van penseelvoortbrengselen, zal worden afgebeeld. Den vermaarden schilder hendrik leys, te Antwerpen, is reeds in last opgedragen, om eene groote schilderij, voorstellende de Instelling der Orde, te vervaardigen. Het is te wenschen, dat de verheven verbeeldingskracht en bestendige gezondheid den edelen ridder bijblijven, om den roem der Vlaamsche School te bestendigen. Ook in dien geest heeft de Heer leys, in 1855, een nieuw huis doen bouwen in de Statiestraat, te Antwerpen, en zal dit voor het nageslacht, even als dat van quintyn matsys, frans floris, rubens, jordaens, en gerard segers een dierbaar aandenken voor den Antwerpenaar blijven. Het is in een der zalen, dat hij, boven het bekleedsel met sierlijk houtwerk, op een fries, het gelief koosde tijdvak der
| |
| |
XVI. eeuw, in hare volksgebruiken, eenvoud, feestvieringen enz., natuurlijk heeft voorgesteld. - De kunstminnende letteroefenaar P. Genard, te Antwerpen, heeft van de woning van den Heer h. leys eene beschrijving gegeven in de Vlaemsche School, V. Jaargang, blz. 81, waarbij eene afbeelding van genoemd fries is gevoegd. Hij zegt, ten slotte: ‘Deze muurschildering is, inderdaad, zoo wij ons niet bedriegen, de grootste schepping, tot nu toe, door leys ondernomen, en wij achten ons derhalve gelukkig, in ons midden een werk te bezitten, dat later, wanneer de tafereelen van onzen schilder wijd en zijd zullen verspreid zijn, onzen landgenooten den bijval zal verklaren, dien leys in ons tijdvak heeft gevonden. Onze kunstenaar heeft dus niet voor zich-zelven gearbeid, maar ook voor de nakomelingschap.’ - Bij Immerzeel wordt, met een paar woorden, gezegd, dat hij zich ook door enkele etsen voordeelig heeft doen kennen. Ik ben in de gelegenheid, voor zoover die van den Heer leys bekend zijn, ze hier in het kort te kunnen vermelden, door de beschrijving van den Heer Adolphe Siret, Les Graveurs belgiques, te vinden in de Annales de l'Académie d'Archéologie de Belgique, Anvers, 1856, t. XIII. p. 98, en luidende als volgt: 1.) Een binnenhuis. Regts, van onder, beteekend h.l. aan elkaêr gehecht: Eene slapende vrouw is regts op een stoel gezeten; twee personen zien door een rond vensterraam, dat in den achtermuur staat. Zeer raar, h. 84, br. 75 str. (Ned.) - 2.) Een veroordeelde, op weg naar de geregts-plaats; beteekend links, op een derde der hoogte van de prent, h. leys f. 1840. Het tafereel is voorgesteld in de XV. eeuw; de veroordeelde van een trap afgaande, die voor een gothisch portaal ligt, wordt door een geestelijke, die hem een kruis aanbiedt, ondersteund; de leuningen van dezen trap zijn rijk gebeeldhouwd; de scherpregter, met een bijl op den schouder, gaat voor den veroordeelde uit, aan wiens linkerzijde een geharnast soldaat gaat, met een hellebaard gewapend; achter hem een drom van volk enz.; aan den voet van den trap zijn twee treurende vrouwen gezeten; voor haar staan twee mannen, twee magistraatspersonen enz.; in de verte het schavot, waar zich geestelijken bij vertoonen enz., h. 282, br. 198 str. - 3.) Een man, die op de viool speelt; onder aan, regts, beteekend h. leys f.; een. man met een langen baard en eene baret op, zit op een bank; voor hem staat eene bierkan; hij leunt met zijn rug tegen een huis, spelende met de linker-hand op eene viool. Van deze prent zijn vijf verschillende staten bekend; h. 105, br. 80 str. - 4.) Een binnenhuis; de trap van het waterhuis te Antwerpen; onder aan, links, beteekend h. leys; h. 127, br. 86 str. - 5.) Een binnenhuis; onder aan, links, beteekend h. leys f. 1840. - 6.) Eene kamer, door een vierkant glasvenster verlicht; ter linkerzijde staat een fraai ledikant; regts, eene vrouw, die eene kas opent; bij haar zit een kat; verder rijk huisraad enz.; boven in de plaat bespeurt men den omtrek van een hoofd, met een buitengewoon grooten neus, die, toevallig, van een vorig werk niet goed uit de plaat is weggeschuurd; h. 192, br. 135 str., zijnde de maat der gravure. - Zijn portret, kniestuk, is, in 1838, door c. baugniet, fraai in fo., gelithographiëerd.
| |
[Leysebet. (Pieter van) Zie Lisebetten, of Leysebetten. (Pieter van)]
LEYSEBET. (Pieter van) Zie LISEBETTEN, of LEYSEBETTEN. (Pieter van)
| |
[Leyster, of Leister. (Judith)]
LEYSTER, of LEISTER. (Judith) Ik vond bij Theod. Schrevelius, Beschryving van Haerlem, Ibid., 1648, in 4o., op bl. 384, met lof het volgende vermeld: ‘Daer zyn ook veel vrouwen gheweest in de schilderkonst wel ervaren, die voornamelyck by onse tydt noch vermaert zyn, die met de mans haer souden kunnen versetten in de mael-konst, van welcke een insonderheydt uytmunt, judith leister, weleer genaemt, de rechte Leyster in de konst, daer sy oock de naem van draeght, de huysvrouw van meulenaer, die oock een vermaert schilder is, van Haerlem geboren, tot Amsterdam wel bekent.’ - S. Ampzing, Beschryving
| |
| |
van Haerlem, Ibid., 1628, bl. 370, noemt haar judith leyster. - Hieruit is afte leiden, dat zij gehuwd is geweest met een der drie schilders molenaer, nicolaes, jan of jan miense. Ik vond ook nog eenen pieter meulenaar, als Belgisch schilder vermeld, - Zie aldaar. - wiens geboortejaar op 1670 wordt opgegeven; deze kan het dus niet zijn.
| |
[Liasen, (Jean jaques)]
LIASEN, (Jean jaques) genaamd jans. Nagler noemt hem een beroemd tapijtwerker en haute lisse, van Brugge, en zegt, dat hij de eerste was, die tapijten en haute et basse lisse vervaardigde, die uit de werkplaats der Gobelins, te Parijs, kwamen. Hij bragt het met le feuvre in deze kunst zóó ver, dat hunne schoone tapijten door alle Souvereinen gezocht werden. Zie Lenoir, in het Journal des Artistes, 1831.
| |
[Libermé, of Limbermé, (Jaques de, of Jaques)]
LIBERMÉ, of LIMBERMÉ, (Jaques de, of Jaques) van Luik, die, omstreeks 1427, aldaar bloeide. Hij was een ervaren kunstschilder, wiens werken echter zelden voorkomen. Men weet van hem, dat hij door zijn talent in zijn vaderland eenige vermaardheid heeft verworven. Zie le Comte de Becdelièvre, Biographie Liégeoise etc., anno 1427. - Hij wordt ook door Immerzeel genoemd.
| |
[Lichtenberch. (Machteld van)]
LICHTENBERCH. (Machteld van) Bij Joh. van Beverwyck, Van de Wtnement-heyt des Vrouwelicken Geslachts enz.; Dordrecht, 1643, in 8o., lees ik, op bl. 198, nopens deze kunstenares het volgende: ‘machteld van lichtenberch, van den voornaemsten adel uyt het Sticht van Utrecht, huysvrouwe van Jonckhr. Egbert van Boecop, uyt Overijssel, heeft vele stukken seer geestig geschildert, onder andere oock haer man ende haer selven. Haer dochter cornelia van boecop verstond haer mede op de selvige konst, en die leefde noch, seer oudt synde, in 't jaer 1629.’
| |
[Lieffrinck, (Mr. Cornelis)]
LIEFFRINCK, (Mr. Cornelis) een onvermeld kunstenaar, die, in het begin der XVII. eeuw, te Leyden, bloeide, doch van wien mij alleen het volgende is voorgekomen: ‘Schilderyen des boedels (van aernout elsevier. - Zie aldaar. -). gepryseert bij Mr. cornelis lieffrinck en johan van goyen, beyde schilders alhier.’ - Dit had plaats in 1626. - Hij was, waarschijnlijk, verwant aan hans liefring, - Zie aldaar. - al is de naam verschillend geschreven, en misschien een kleinzoon van hem, want die bevond zich, of woonde weder te Leyden, in 1587. - Het verschil van ééne f in denzelfden naam is hier aanneemlijk.
| |
[Liefrinck. (Hans, of Jan) Zie Liefring. (Hans, of Jan) - Zie Liefring. (Hans, of Jan)]
LIEFRINCK. (Hans, of Jan) - Zie LIEFRING. (Hans, of Jan)
| |
[Liefring, of Liefrinck, (Hans, of Jan)]
LIEFRING, of LIEFRINCK, (Hans, of Jan) staat alleen als kunstgraveur vermeld. Immerzeel zegt, dat hij van Vlaanderen was, en, omstreeks 1540, te Antwerpen, bloeide. Dit is gezegd naar aanleiding zijner prenten, destijds aldaar verschenen; doch Heller (L.) zegt, bepaaldelijk, en heeft daar zeker goede gronden voor gehad, (die ook door het hieronder volgende kunnen gestaafd worden) dat hij te Leyden geboren is, - Zie op LIEFFRINCK, (Mr. Cornelis) - en, van 1539 tot 1580, te Antwerpen, leefde. - Ik vond dit nader bevestigd in het Jaerboek der Gilde van St. Lucas enz., door J.B. van der Straeten, Antwerpen, 1855, in 8o., bl. 56, waar ik lees, dat hans liefrinck, als ouderman van het St. Lucasgild, voorkomt in een request, aan den Magistraat der stad, tot verbetering van het Gild, den 24. Februarij, 1561, aangeboden. Dit zou geheel overeenkomen met een geschiedkundig feit, namelijk, het voornemen van de Regering van Leyden, die in 1584 besloot, een tapijtwerk te laten vervaardigen, voorstellende het Ontzet van Leyden, Ao. 1574, en waarover men in de Gerechtsdagboeken dier stad, fo. A, bl. 524, op den 24. Februarij, 1587, het volgende aangeteekend vindt: ‘Zyn Claes Adriaensz. burgemeester, Mr. Ysaec Claesz. schepen, ende Jan van Hout, gecommitteerd van die Gerechte dezer Stede, onder 't behagen van de voors. Gerechte
| |
| |
overeengekomen ende verdragen met Mr. joost van lanckeert, bascouter (bascoutier?) tapytsier, wonende te Delft, alsdat de voors. Mr. joost op ende volgens 't patroon 'twelc by hans liefring is geteekent ende hy Burgemeesteren ende Gerechte vertoont heeft, ende zulx 't selve tot costen en lasten van der Stadt zal worden gemaect ende vergroot, zoo van 't principaal werc als van lysten, voor de Stadt van Leyden zal werken een stuc tapyt, inhoudende de geschiedenis van 't ontset deser Stede, ende dat hy 't zelve zal werken van fyn sayet gaern volgens 't monster 't welc hy Borgemeesteren heeft vertoont, ende daervan hy een streng op 't raedthuys der stadt Leyden zal laten, ende zal alle de vlammen ende 't vuyr in 't voors tapyt connen werken van goudt, ende dat vierkante elle zoo wel van de lysten als van 't princepael werc, om twaelf gulden, van veertig groten, wel verstaende dat de voors. Mr. joost, alvorens 't principael werc te beginnen, tot een prouve zal wercken een stuc van een elle in 't vierkant, daerinne comen zal volgens 't patroon, de schermutselingen aen den Leydschen dam, de slach aen den Voorwech, ende houc van de Zoetermeerse meer, ende deselve proeve afgewrocht hebbende, zal hy die Borgemeesteren leveren, om jegens het patroon gevisiteert te werden, twaelf gulden enz.’ Zie verder over dit belangrijk berigt, door den Archivaris der stad Leyden, Jonkh. Elsevier medegedeeld, De Navorscher, VII. blz. 66. - Hieruit blijkt, duidelijk, dat hans liefring, op dien tijd te Leyden zijnde, bij voorkeur voor dit werk werd gebezigd; bijgevolg kon hij goed teekenen en de zaken ordonnanceren, zoo als de geschiedenis die aanwees, en ze bij zijne tijdgenooten hadden plaats gehad. Het komt mij voor, dat hij, welligt, te Antwerpen, zijn fortuin had gemaakt, en zich, op gevorderden leeftijd, in de stad zijner geboorte neêrzette, en, als Leydsch burger, deze teekeningen, zonder eenig voordeel, gemaakt heeft; tenminste, er komt geen woord van eenige kosten, zijn persoon betreffende, in het gemelde kontrakt voor. - De volgende gravuren vindt men van hem beschreven: Het doode ligchaam van Christus enz., naar raphael sanzio, hans liefring exc.; - Het leven van St. Jan Baptist, naar j. floris, 10 stuks; - Velerhande aerlyke comportementen enz. naar f. floris, 1554, in 8o. oblong; - Verscheiden friesen, die jachten, vogels, kinderen en lofwerk voorstellen, met zijn naam en ook met zijn monogram h.l. beteekend; - De vrouwelyke deugden, 8 stuks, in 8o. - De schaarslyper, met den bogchel enz., houtsnede; - Het portret van Maximiliaan, graef van Bueren, 1543, in fo.; - Henri II, roy de France, 1554, in fo.; - Philippus de Lalaing, graef van Hoogstraeten, 1554, in fo. - Zie Nagler en Le Blanc. - Ik voeg er nog bij: Het portret van Keizer Karel V., door hem te Antwerpen gegraveerd, in 1550, eene ingevoegde, zeldzame prent in een Boekwerk; zie Nr. 3631 van den Catalogue etc. de Borluut de Noortdonck; Gand, 1858, tom II. - Het is wel vermoedelijk, dat de bekende graveurs cornelis en willem liefrinck, de eerste ouder dan hans, tot zijn geslacht behooren, even als ik geloof, dat dit met cornelis lieffrinck. - Zie aldaar. - hetzelfde geval zal zijn.
| |
[Liège. (Hennequin de)]
LIÈGE. (Hennequin de) Zie HENNEQUIN DE LIÈGE.
| |
[Lienard (Jean Baptist)]
LIENARD (Jean Baptist) wordt door Nagler als een kunstgraveur vermeld, die, in 1750, te Rijssel, in Vlaanderen, werd geboren, en jaques philip le bas onder zijne beste leerlingen telt. Zijn hoofdwerk bestaat in landschappen, waarvan men proeven vindt in het Werk van Saint-Non, Voyage de la Sicile et Naples, in de Voyage pittoresque de la Suisse, en in de Voyage pittoresque de la Grèce, par Choiseul-Grouffier. - Verder beschrijft Nagler 13 stuks afzonderlijke bladen, waaronder historiële onderwerpen en portretten voorkomen.
| |
[Liender (Paul, of Paulus van)]
LIENDER (Paul, of Paulus van) is door Immerzeel, naar verdienste, vermeld; ik meen er nog bij te moeten voegen, dat hij niet alleen het uitwendige, als
| |
| |
stads-, land- en dorpsgezigten, maar ook het inwendige van gebouwen heeft geteekend, gegraveerd, geëtst enz., waarvan ik hoofdzakelijk, om de belangrijkheid der zaak, hier tot proeve aanwijs de afbeelding van De groote zaal van 't Stadhuis, naar de Schepenskamer te zien; met het uitgaan der Heeren Schout en Schepenen, tot het doen der eigenpandingen. paulus van liender ad vivum delin. et fecit, 1765, voorkomende in Wagenaars Beschryving van Amsterdam, ibid. 1765, in fo., II. deel, bl. 12. Deze groote prent, in plano-formaat, is verdienstelijk geteekend en gegraveerd, en behoort wel tot de moeilijkste afteekeningen, dewijl alles sierlijke architectuur bevat, en goed in perspectief voorgesteld en eigenaardig gestoffeerd is. - Er zijn er meer door hem voor dat Werk vervaardigd, naar teekeningen van anderen, doch die op bl. 110 is weder geheel door hem gemaakt, in 1766, te weten, een Gezigt op het genoemde Stadhuis, langs de noordzijde en van achteren op den onvolbouwden toren der Nieuwe kerk. - Ook bestaan er afzonderlijke prenten, als: Gezigten in Amsterdam, door hem naar j. de beyer, in 1760, gegraveerd, in fo., waaronder een Gezicht van den Jan-Rooden-poorts-toren, bij P. Fouquet, Junior, uitgegeven, die, wat de voorstelling, in verband met de geschiedenis der stad, betreft, van wezenlijke verdienste is. - Bij Le Blanc vind ik Oudheden en Gezichten in het land van Cleef, naar j. de beyer, 1792, 100 pl. in 4o, - Op zijne eigen teekeningen, waarvan ik er vele bezit, staat altijd paul van liender.
| |
[Liender. (Pieter van)]
LIENDER. (Pieter van) Ik voeg bij het artikel van Immerzeel, alleen, dat hij ook heeft geëtst, doch zijne etsen komen weinig voor; ik bezit Een landschap bij winter; links eene boerenstelling, waarvoor eene schuit half in het ijs gezonken ligt; verder eene kerk en toren achter houtgewas; op den voorgrond hooge boomen, die het stuk uitloopen, waarbij vier figuren met eene ijsslede aan den waterkant, h. 126, br. 128 str. Ned. met de marge; beteekend p.v.l. f. Uit de behandeling der etsnaald blijkt mij, dat het geen werk van paul wezen kan.
| |
[Lier, (Abraham van)]
LIER, (Abraham van) een in de kunstgeschiedenis onvermeld teekenaar en graveur, aan wien ik kennis heb gekregen door de aanhaling eener Noot in het hieronder volgende Werk, in mijn bezit: Siet de Vaentkens. - Vlagjes. - Anno 1606 gedruckt ende in coper ghesneden door abr. van lier, op bl. 16 van het vervolg van de Gulden Legende van de Roomsche Kercke: Mitsgaders hare Heyligh-dommen ende Aflaten, aen den Toetsteen der waerheyd beproeft, door Simeon Ruytinck enz. Tot Londen, by Thomas Snoham, 1612, in 4o. Zeer zeldzaam.
| |
[Liernur (Alexander)]
LIERNUR (Alexander) is reeds door Immerzeel, zijn tijdgenoot, beschreven, die ook melding maakt van zijne 30 stuks teekeningen in waterverw, naar beroemde meesters in het Museum, te Parijs, in 1801-1802, door hem aldaar vervaardigd, en in de voornaamste steden van ons land ten toon gesteld, om ze te laten verloten, waarvan een Beredeneerde Catalogus door hem uitgegeven is. Verder zegt Immerzeel, dat onder die allen uitmunt de Stier van potter - door zijne prent daarnaar bekend - en, De dood van Maria, naar michel angelo, - wel te verstaan michel angelo de caravaggio. - Om der kunstgeschiedenis wille, zal ik hier het register afschrijven van genoemden Catalogus. De titel is: Catalogue raisonné de 30 Dessins coloriés, dessinés d'après de tableaux choisis du Museé de Paris, et mis en exposition par a. liernur en 1803. - Groot 105 blz.- Table: Nr. 1. La Sainte Famille, peinte par raphael; - 2. La Calomnie d'Appelles, par raphael; - 3. Un portrait, par raphael; - 4. Le Saint Jêrome, par corrège; - 5. Le Christ mort, par ann. carache; - 6. Le Silence, par ann. carache; - 7. La Communion de St. Jeróme, par dominiquin; - 10. Le Fratricide de Cain, par guide; - 11. Une tête de Christ, par guide; - 12. L'inerédulité de St.
| |
| |
Thomas, par guerchin; - 13. Le Christ au tombeau, par schidone; - 14. La mort de la vierge, par caravage; - 15. Le portrait de Vignancourt, par caravage; - 16. La Vierge tenant l'enfant Jesus, par l. de vinci; - 17. Le Sommeil de Jésus, par le brun; - 18. La Madeleine convertie, par le brun; - 19. Le denier du César, par valentin; - 20. Le Chananéenne, par drouais; - 21. Le tombeau de drouais, par michallon; - 22. Trait sublime de maternité, par monsiau; - 23. Le Christ mort, par champagne; - 24. L'incrédulité de Saint Thomas, par rubens; - 25. Le portrait de Nicolas Rockox, par rubens; - 26. Le portrait d'un homme, par van dyck; - 27. Le portrait d'une dame, par van dyck; - 28. Le portrait d'un homme, par de moor; - 29. Le portrait de Rembrandt, par rembrandt; - en Nr. 30 Un paysage, - De stier - par potter.
| |
[Lies. (Joseph Henri Hubert)]
LIES. (Joseph Henri Hubert) Sedert Immerzeel dezen jeugdigen Antwerpschen kunstenaar vermeldde, heeft hij, door de ontwikkeling van zijn talent, met het beste gevolg, aan de nopens hem gekoesterde verwachting geheel beantwoord. Op de meeste Tentoonstellingen, te Antwerpen en Brussel, zag men zijne zoo gewilde tafereelen, als, onder anderen, in 1851, Jeanne d'Arc, in de gevangenis ondervraagd; - De erfgenamen van een Alchimist; - in 1854, Het Hof van Margaretha van Oostenrijk, berustende bij den Heer Huybrechts, te Antwerpen; - in 1855, Albrecht Durer met zijne familie, in eene schuit, den Rijn afvarende, in het kabinet van den Heer Drake, te Parijs; - in 1857, De vijand nadert; naar Rusland vervoerd; - in 1858, De rampen van den Oorlog, berustende te Weenen. Verder bevinden zich de meeste zijner tafereelen in Duitschland en Rusland. - Ook heeft hij schoone portretten enz. vervaardigd, waaronder een van Mevrouw A. Leys, geboren Van Haren, dat met onverdeelden lof, de woning van haren echtgenoot, den beroemden hendrik leys, te Antwerpen, versiert. - In 1848 en 1854 behaalde hij te Brussel, de Vergulde en Gouden Medalje, en bij gelegenheid der Tentoonstelling van 1858, te Antwerpen, was de hooge regering zoodanig overtuigd van het uitmuntend talent van den Heer lies, dat hij, den 25. October van dat jaar, tot Ridder der Leopolds-orde werd benoemd. - Hij heeft ook met goed gevolg de etsnaald gevoerd, blijkens, onder anderen, twee zeer belangrijke prenten, Een verhaal in het wachthuis, en, Erasmus en Holbein, naar zijne eigen schilderij. - De Heer lies is de zoon van Henri Lies, en Marie van Grimbergen, beiden van Antwerpen, en werd aldaar, den 13. Junij, 1821, geboren. Hij heeft herhaalde malen Frankrijk, Holland en gansch Duitschland bezocht, en is tegenwoordig ongehuwd in zijne geboortestad gevestigd.
| |
[Lieste. (Cornelis)]
LIESTE. (Cornelis) Sedert het sluiten van Immerzeels Werk, heeft deze kunstenaar zich in hooge mate, in zijn geliefkoosd vak van Geldersche landschappen, ontwikkeld, waarvan hij op de Tentoonstellingen verscheiden malen sprekende bewijzen heeft geleverd, onder anderen, op die van 1857, te 's Gravenhage: Een Geldersch landschap, heide, bij Wolfhezen; - en Een idem, idem, bij ondergaande zon, waarvan door deskundigen gezegd werd, ‘dat de Heer c. lieste, te Haarlem, zich in zijne Geldersche landschappen (Nr. 388 en 389 van den Catalogus) een schilder van groot talent heeft getoond.’
| |
[Liets, (Abraham)]
LIETS, (Abraham) een portretschilder, van wien weinig bekend is; ik ontdekte hem uit de afbeelding van Pieter Florisz., Vice-Admiraal van Holland enz., gesneden door p. holsteyn, in atlas-formaat, waaronder een vers van Jan Vos, en beteekend abraham liets pinxit. - Welligt heeft deze kunstenaar te Hoorn gewoond, en bloeide hij op de helft der XVII. eeuw, blijkens het genoemde portret, dat omstreeks dien tijd - 1653-1658 - moet zijn gemaakt van den Vice-Admiraal van het Noorderkwartier, zoo als verder onder de prent staat vermeld.
| |
| |
| |
[Ligne, (Charles Prince de)]
LIGNE, (Charles Prince de) een afstammeling van het aloude vorstlijke geslacht, in België gevestigd, was een kunstliefhebber, die eene uitgebreide verzameling teekeningen en prentkunst bezat. Omstreeks 1786, vervaardigde hij, tot uitspanning, onder de leiding van Bartsch, den auteur van het beroemde Werk: le Peintre-Graveur, een stel van zes geëtste bladen, onder den titel: Recueil de six Paysages, premier essai d'un amateur, kl. fo. oblong, waarop, als monogram, in sierlijke trekletters c.l. dooreen geslingerd en in. et fec. staat. Zie Brulliot, I. Nr. 1372a. Behalve deze heeft hij nog 14 stuks geëtst. Zie Annuaire de la Bibliothèque royale; Première année. Daaronder zullen begrepen zijn, die op blz. 171 van den Catalogue etc. de Borluut de Noortdonck, Gand, 1858, T.III, voorkomen, als: S. Marc, en Buste de femme en charge; er staat bijgevoegd, dat de Prins, omstreeks 1750, te Brussel, werd geboren, als ook dat zijne prenten nimmer in den handel verschenen, en zeldzaam zijn. - Om de zeldzaamheid zijner werken wat meer van nabij te doen kennen, geef ik hier de beschrijving van die in Weigels Kunstlager-Catalog, Nr. 11837 tot 11852, vermeld staan, als: Een landschap, dedié à la comtesse de Clary, met den naam, en 1786, fo. - De reeds genoemde zes stuks Landschappen, doch hier staat bij: dedié à mon fils de six semaines; - Ook heeft hij in de manier van prent-teekening gegraveerd, en de volgende fraaije prenten zijn allen naar originele teekeningen, in de beroemde verzameling van dezen geestrijken Vorst aanwezig, gevolgd, en allen met de gemelde letters beteekend: De Maagd met het kind, naar fr. parmeggiano, dedié a Monseigneur le Nonce, in 8o.; - Eene studie van een Heilige, met eene lelie, naar guercino, in 4o.; - Een vrouwenhoofd, naar l. pasinelli, in 4o.; - Een manshoofd, naar l. caracci. in 4o.; - Een idem, naar guido reni, in 4o.; - Eene studie van twee figuren, naar guercino, in 4o.; - Een vrouwenhoofd, naar l. da vinci, dedié à ma femme, in 8o.; - Twee antieke hoofden, naar h. caracci, in 4o.; - Een dorpsgezigt, naar d. teniers, dedié à ma femme, in 4o.; - Een Apostel, naar l. da vinci, in 4o.; - Eene Madona met het kind, en een Heilige, naar guercino, in fo.; - Een veldslag, naar d. passignano. in fo.; - Een landschap, met historische figuren, naar guercino, in fo.; - Een idem, met badende figuren, naar denzelfden, in fo.; - Zijn portret, borstbeeld, in medaljon, is door ad. bartsch del. et sc. 1789.
| |
[Liliënberg. (C.) Zie Leliënberg. (C.)]
LILIËNBERG. (C.) Zie LELIËNBERG. (C.)
| |
[Limborch, of Limburch (Hendrik van)]
LIMBORCH, of LIMBURCH (Hendrik van) is reeds bij Immerzeel vermeld. Nagler zegt, dat d'Argensville hem in het levensberigt van adriaan van der werff, julius van limburg, en ergens anders, even verkeerd, franz limbouche noemt; - doch dit zijn ingeslopen fouten, die, teregt, als zoodanig begrepen, en in de Hoogduitsche uitgave van Leipzig, 1768, hersteld zijn; bijgevolg kan er hier geen spraak wezen van een julius, of franz. - In Winkler's Catalog wordt aan hem een groot blad, Herkules en Liche, toegeschreven. Dat is zoo: ik heb die prent voor mij; zij is vrij goed bewerkt en beteekend h.v. limburch inv. et fecit. 1706, in plano, met den Latijnschen tekst uit Ovid. Metam. IX., in de marge. - In de Gedichten van A. Bogaert, Amsterdam, 1723, vindt men een eerevers op hem, zijnde eene Verklaring van h. van limborchs Tekening, ter gedachtenisse van Juffrou joanna koerten, 1721. - Zijne nagelaten kunst is op de Kunstschilders Confrerie-kamer, te 's Gravenhage, den 17. September, 1759, verkocht. Er waren 94 nommers, en daaronder niet minder dan 52 schilderijen van zijne hand, meest mythologische en zinnebeeldige onderwerpen, als Een bad van Diana enz., dat toen den aanzienlijken prijs van ƒ525 gelden mogt. - Zijn portret komt voor in Van Gool.
| |
| |
| |
[Limburg (M.)]
LIMBURG (M.) is bekend als een schilder, die uitmuntende portretten van zeer aanzienlijke personen heeft vervaardigd, als dat van Hendrik Dirksen Spiegel, Burgemeester van Amsterdam, in 1663, waarnaar de prent in fo., het meesterstuk der graveerkunst van j. munnickhuysen, in 1685, zoo kunstig is gesneden; houbraken heeft het genoemde portret in 8o., daarnaar gegraveerd. - Hoe is het mogelijk, dat men dezen limburg zoo heeft vergeten? Welligt is er altijd aan hendrik van limborch gedacht, die eerst in 1680 geboren werd, en wiens naam ook anders is.
| |
[Limmen. (J. van)]
LIMMEN. (J. van) Een woelend water was van dezen kunstbeoefenaar, in 1822 en 1826 op de Tenstoonstelling, te Amsterdam, waar hij toen woonde.
| |
[Lin. (Johannes Josephus de) Zie Delin. (Jannes Josephus)]
LIN. (Johannes Josephus de) Zie DELIN. (Jannes Josephus)
| |
[Lin, (Herman van)]
LIN, (Herman van) een onvermeld kunstschilder, dien ik uit de hiervolgende Acten heb leeren kennen, en die, meer dan waarschijnlijk, verwant is aan den bij Immerzeel vermelden jan van lin, waarvoor het tweede stuk pleit, waarin wel de ouders van herman en jan kunnen voorkomen. ‘Op huyden den 10. October 1668, compareerde Sr. herman van lin, constschilder, deser stadts borger, binnen Utrecht woonachtig, ende verclaerde by desen te constitueren etc. Sr. johannes van der meer, constryk schilder, omme van de erfgenamen van Sr. jonas jonasz, in zyn leven mede constryk schilder, als baillu overleden tot Schiedam, te innen etc. zoodanige 44 gulden, als hem comparant van denselven Sr. jonas jonasz. zyn competeerende, ter cause van een modelstuck voor zyn Ed. geschildert ende aen denselven gelevert etc. Aldus gedaen t' Utrecht, ter presentie van Sr. joh. wyckerslooth, insgelycx constryck schilder, en Gerrit van Benschop, clercq etc. (get.) hermano van lin, j. wyckerslooth, G. van Benschop.’ - Protocol van den Notaris Van Zuylen. - ‘Op huyden 12 Augustus 1634, compareerde cornelis jacob van lin, borger deser stadt, als man van Metgen Hermans Liestermans, en dirck jacobsz. van lin, als man van Annichen Hermans Liestermans, omme etc.’ - Protocol van den Notaris Van Waey.
| |
[Linde. (Jan van der) Zie op Linden. (Jan van)]
LINDE. (Jan van der) Zie op LINDEN. (Jan van)
| |
[Linden. (Jan van)]
LINDEN. (Jan van) Op dezen naam is een artikel bij Immerzeel geplaatst, dat, zoo als het dáár staat, geheel moet vervallen, dewijl het onwaar is, dat ‘hij de ordonnantie en teekening voor den bekenden schoonen marmeren predikstoel in de Groote kerk, te Dordrecht, in 1765 vervaardigd heeft.’ Al wat zekere jan van der linde, - want zoo is de naam - fabriek en Mr. timmerman te Dordrecht, er aan gedaan heeft, was het werk van zijn beroep, namelijk, het zamenstellen van ‘de marmeren treden, met derzelver plinten, zeer vast en naar de kunst gesloten op en in slapers, by uitnemendheid kunstig uit hout t' zaamgesteld,’ en het verdere beheer, aan zijn vak eigen. Dit heb ik gevonden in de Maandelijkse Uittreksels, of Boekzaal der Geleerde wereld enz., waarin ook eene afbeelding van den genoemden predikstoel voorkomt, en waarvan ik veranderde drukken bezit. - Dit berigt is uit dien tijd-zelven en voor geene wederlegging vatbaar. Zie over den ontwerper van bedoelden predikstoel op cressant (jacob), en over den uitvoerder op a. frauen, bij Immmerzeel - De naam van jan van linden is wel bekend als beeldhouwer, zoodat de aan het hoofd gestelde moet blijven, en ik geef hier een nieuw artikel over dezen kunstenaar, dewijl, waarschijnlijk, de genoemde stoel aanleiding heeft gegeven, om dit als werk van zijn talent op te geven. Ik zag van hem een buste van Bacchus on van Silenus, uit wit marmer, op een arduinsteenen voetstuk staande op de buitenplaats Sterreschans, aan de Vecht, bij Nieuwersluis, den Heer Troostwyk toebehoorende. Ze zijn voorteflijk van uitdrukking, schoon van vorm, en zeer goed en uitvoerig bewerkt, doch in het bosch, tot zekeren
| |
| |
opschik, en alzoo niet naar waarde geplaatst, met groote letters beteekend J.V.L., zonder jaartal. - Ik bezit een kleine groep kindertjes, als gratiën dooreengestrengeld, en die met de attributen De vier Jaargetijden vormen; dit boetseersel heeft, zeker, tot model gediend voor een grooter marmergroep, en is vol smaak, en goed gevormd, bewerkt; gemerkt j.v.l. 1735, of 1775, dewijl er een cijfer, door het bakken van 't boetseersel, onduidelijk is geworden.
| |
[Linden (Mauritz van der)]
LINDEN (Mauritz van der) ‘was een Hagenaar van geboorte, doch onbekent in wat jaar; was een discipel van gaspar netscher, in wiens manier hy ook fraaye portretjes schilderde, en zekerlyk zig meer en meer daardoor beroemd gemaakt zou hebben, waar 't niet, dat hy als Ingenieur in staate dienst was overgegaan, waarin hy ook zoo excelleerde, dat hy nog als 2de Directeur der forteficatiën in een goeden ouderdom overleden is.’ Pieter Terwesten, Ms., die hem op het jaar 1670 heeft geboekt, dat zijn bloeitijd aanwijst.
| |
[Lindenberg. (J.)]
LINDENBERG. (J.) De naam van dezen kunstenaar is mij nimmer voorgekomen, dan op een uitmuntend gegraveerd portret in fo., voorstellende Joh. Trip, Heer van Berkenrode, met fraai bijwerk door hem inv. Het schijnt, dat hij het portret naar de schilderij, en het bijwerk alleen heeft geteekend en geordonnanceerd voor de gravure, want ik heb nog een idem, idem gezien, met een anderen zinnebeeldigen rand, door hem inven. et excudit, 1715; beide zijn zonder naam van graveur.
| |
[Linde van Dyk (Philip van de)]
LINDE VAN DYK (Philip van de) wordt door Gerard Hoet, de Jonge, als een portretschilder, te 's Gravenhage, opgegeven die door Van Gool, in zijn Werk, had behooren te zijn vermeld.
| |
[Linge (Abraham van)]
LINGE (Abraham van) wordt, even als bernard van linge, door den vlijtigen Engelschen navorscher Vertue met stilzwijgen voorbijgegaan. Hij was een geboren Vlaming, en, waarschijnlijk, een zoon of broeder van den genoemden bernard. Zijne werken zijn in Engeland zeer talrijk en meestal van groote afmeting; onder de beroemdste zijn: Jonas; - De ondergang van Sodom en Gomorrha; - en, Christus onder de Schriftgeleerden, in de Christ-church, te Oxford; deze glazen voeren de jaartallen 1631, 1634 en 1640. - Philippus, en De Besnijdenis, te Balliol, met het jaarmerk 1637. - Een glasraam, te Hatfield, en een idem, te Wroxton; ook De glasschilderij van Lord Guilford, in Oxford-shire; - De Opstanding des Heilands, in Queens-College, met het jaartal 1635, - en De glasvensters in het University-College, en in Lincolns-Inn-Chapel, met het jaartal 1641.- Eindelijk, Een glasraam, in Peter-house, te Cambridge. - Hij moet, naar het aantal zijner werken af te leiden, langen tijd in Engeland gewoond, en onder Karel I. gebloeid hebben, die, zooals bekend is, hem een vrijbrief heeft geschonken. Nadat hij Engeland verlaten had en gestorven was, is de glasschilderkunst zóó vervallen, dat men niemand kon vinden, die de bekwaamheid bezat, om gebroken glazen te herstellen, dan later eenen henry giles van York. Zie Fiorillo, Geschichte der Mahlerey in Grossbritannien u.s.w.; Gottingen, 1808, in 8o., S. 289, en M.A. Gessert, Geschichte der Glasmalerei u.s.w.; Stuttgart, 1839, in 8o., S. 230.
| |
[Linge. (Bernard van)]
LINGE. (Bernard van) In het midden der regering van Jacobus I, heeft zich de Vlaamsche glasschilder, bernard van linge, in Engeland gevestigd. Men kan hem beschouwen als den vader der nieuwe glasschilderkunst, en als den stichter eener nieuwe school, die zich bijna onafgebroken, tot op onzen tijd, in dat Rijk heeft staande gehouden. Het oudste werk van dezen meester, door Dallaway ontdekt, is met zijn naam en het jaartal 1622 beteekend, voorstellende De geschiedenis van den Verlosser, en bevindt zich in Wadham-College, met dit opschrift: Haec fenestra ornata est sumptibus Domini Johannis Strangwayes, militis, unius ex cohaeredibus fundatoris. bernard van ling fecit 1622, en zou,
| |
| |
volgens de overlevering, die welligt wat overdreven zal zijn, den schenker 1500 pd. st. gekost hebben. Misschien behooren er eenige andere stukken bij, die daar ook worden aangewezen, en het jaartal 1616 voeren. Naar mijn oordeel, heeft de aard van het schilderwerk dier stukken veel overeenkomst met dat van genoemde Geschiedenis des Verlossers gehad, doch ik vond alles, bij mijne beschouwing, op de plaats-zelve gedaan, ver beneden de kunst van de beroemde gebroeders crabeth. - Vertue heeft van dezen meester geene melding gemaakt, en ook kunnen wij met geene zekerheid bepalen, of hij werklijk in Engeland is geweest, doch het is, op eenigen grond, niet onwaarschijnlijk, dat de Zeven glasramen, in Lincolns-College, welke men voorgeeft, uit Italië te zijn gebragt, en die door den aartsbisschop Williams zijn geschonken, en de jaartallen 1629, 1630 en 1631 voeren, tot de werken van dezen meester behooren. Zie Fiorillo, Geschichte der Mahlerey in Grossbritannien u.s.w.; Göttingen, 1808, in 8o., S. 288; en M.A. Gessert, Geschichte der Glasmalerei u.s.w.; Stuttgart, 1839, in 8o., S. 230.
| |
[Lingelbach. (Johannes)]
LINGELBACH. (Johannes) Bij het levensberigt door Immerzeel moet ik nog voegen, dat hij, volgens Descamps, in 1687, te Amsterdam, zou zijn overleden. - Het is hier de plaats, om, uit een geschiedkundig oogpunt, een zijner beroemdste schilderstukken te beschrijven, zoo als dat in den Catalogus van Schilderyen enz. van Mr. Pieter Cornelis Hasselaar, verkocht te Amsterdam, in 1797, op bl. 4, onder Nr. 6, voorkomt: ‘Dit capitaale stuk vertoont Een gezicht te Amsterdam, ziende van de Kalverstraat op den Dam naar het Nieuw gebouwde Stadhuis, 't welk ten tyde der schildering van dit stuk, nog onvolbouwt zynde, hier met deszelfs stygers en tot de tweede lyst slechts gevorderd, vertoont werd; verder op, de Nieuwe kerk en het Ellendige kerkhof, ter dier tydt in weezen zynde; voorts naar den Nieuwendyk, Stadswaag, het Damrak, tot de Zeevischmarkt; ryk gestoffeert met meer dan twee honderd, zoo groote als kleine beelden, van onderscheiden ouderdom, rang en staat; men ontmoet in dit bestek alles, 't geen eene woelige koopstad dagelyks oplevert, als reizigers, arbeidslieden, persoonen, van uitheemsche landaart, als Spaansche, Persische of Armenische kooplieden, Jooden en andere, alle in hunne eigenaardige carakters, standen en kleedingen afgebeeld. Dit heerlyk tafereel door den beroemden Meester in de kracht zyns tyds geschilderd, en waarin zyn uiterste kunstvermogen uitblinkt, munt niet minder uit door zyne houding, kracht en tevens ongemeene helderheid, zoowel als penseel, juiste teekening en ordonnantie, en verdient in de cabinetten van den eersten rang eene plaats te bekleden.’ H. 47½, br. 79 dm. (Amsterdsche maat) Doek, door johannes lingelbach. Ao. 1656. Dit stuk werd aldaar gekocht door Van de Vuurst, voor de som van ƒ1560. In 1789, werd aldaar, op de verkooping van N. Doekscheer, voor datzelfde schilderij, door den Makelaar Jan Yver, ƒ2500 betaald, doch waar het thans berust, is mij niet gebleken; op de plaats, waar ik het wenschte te zien - in het Trippenhuis - is het niet aanwezig. - In het Koninklijk Museum, te 's Gravenhage, zegt de Heer W. Burger, Musées de la Hollande, etc. Paris, 1858, p. 269 berusten werken van zijne hand, ‘die goed zijn, om te bestuderen, namelijk, vier stukken, in aard van onderwerp en uitvoering verschillend geschilderd, als: Eene Italiaansche zeehaven, met groote figuren, die vrij slecht zijn; beteekend j. lingelbach, 1670; van hetzelfde jaar, is de Hooimarkt, te Rome (Nr. 270 van den Catalogue du Louvre te Parijs); een dubbele datum, die, in het voorbijgaan, bewijst (?), dat lingelbach zich destijds, in gevorderden ouderdom, te Rome heeft opgehouden, nadat hij in zijne jeugd aldaar zijne studiën had volbragt. - Het vertrek van Karel II., uit Scheveningen naar Engeland, in 1660, eene zeer rijk geordonnan- | |
| |
ceerde, fiksche en heldere schilderij. - Een landschap, met een hooiwagen, in den trant van philip wouwerman; - en, Eene Paardenmarkt, waarop de kleine figuren voortreflijk zijn, en geen navolging van eenig ander meester verraden. Onder anderen, heeft lingelbach landschappen van philip koninck, moucheron en wynants met beelden gestoffeerd.’ - Over de enkele etsen, welke hij gemaakt heeft, heerscht verschil van meening. Sommigen, zegt Nagler, kennen hem, ten onregte, toe de geëtste landschappen van l. brasser, naar aanleiding van een uit de letters l.b. bestaand monogram, als: 1. Een landschap met een man, die naar eene ruïne teekent; - 2. Een idem, met Tobias en den Engel; - 3. Een idem, met de vinding van Mozes, - en 4. Een idem, met ruïnen en eene kolom. - Het exemplaar, Eene Italiaansche zeehaven, zeldzaam, als bij Bartsch niet beschreven - dat op de verkooping bij den Graaf van Fries met ƒ12 werd betaald, zooals Immerzeel meldt, - zal meer tot het werk van a. stork behooren, zegt Nagler, en is bij Bartsch, onder Nr. 5, Le rivage genoemd. - In het Werk Geschichte der Kupferstechsammlung zu Copenhagen, von Rumohr und Thiele, S. 8, worden als eigenhandige etsen van onze kunstenaar beschreven: Een Havenhoofd, met veel paalwerk, welke prent Rumohr in de rijke verzameling van den Prins - mederegent, Frederik van Saksen, heeft gezien; - en, Een strandgezigt, met een toren en vergezigt op zee, met schepen; op den voorgrond een vrachtwagen, die door twee mannen beladen wordt, terwijl twee anderen balen uit een schip hijschen; alles zeer licht aangeduid. Zie verder Nagler. - Eenige zijner schilderijen en teekeningen gaan in gravure uit; onder anderen, bezit ik een boekje, met 12 platen, onder den titel: Aliqui Portus, j. lingelbach inv., j. gronsvelt fecit et ex. Ze zijn wel geestig, doch laten, wat de uitvoering aangaat, veel te wenschen over. - Zijn portret was in de Kunstverzameling van Van der Marck, te Leyden, verkocht te Amsterdam, 1773, onder Nr. 422 van den Catalogus. ‘johannes lingelbach enz. Dit stuk is fraai door swartsz geschilderd, op paneel, van boven rond, h. 7, br. 5 5/4 duim, Rijnl. maat, zijnde dit het stuk naar 't welk b. vaillant de zwarte konstprent in fo. geschraapt heeft.’
| |
[Linnig (Egidius)]
[LINNIG (Egidius) is de jongste der drie vermaarde kunstenaars van dien naam, en zoon van petrus josephus linnig, 1777, geboren te Aschbach, in het Hertogdom Nassau. Deze vestigde zich, in 1808, als meubelraaker, te Antwerpen, alwaar hij, in 1810, huwde met J. Catharina Leys, geboren 1781, te Belzele, in Vlaanderen. egidius werd, den 25. Augustus, 1821, te Antwerpen geboren. In 1836 is zijne moeder, en in 1840 zijn vader, te Antwerpen, overleden. Zeer vroeg bezocht hij de Teekenakademie zijner geboortestad, en zette vele jaren zijne studiën, aldaar, onder dcn Directeur, m. van bree, voort, die dan ook de eenige meester is geweest, wien hij de eerste leiding in de kunst te danken heeft. Verder heeft hij alleen de natuur en de beste oude schilderwerken, als leidslieden, gevolgd. Tot dat einde begaf hij zich, in 1844, met zijn broeder, willem, naar 's Hage en Amsterdam, waar hij langen tijd de oude kunst bestudeerde. Verder bezocht hij de Hollandsche, Belgische, en voornamelijk de Engelsche zeekusten; doch keerde altijd tot de keus der Nederlandsche gezigten terug. Ook maakte hij vele togten met visschers, zoowel op zee, als op de Schelde, en bepaaldelijk werd de Zeeuwsche natuur, zoo rijk voor kunstenaars, niet onbezocht gelaten; aldaar vervaardigde hij zijne meeste studiën, zoowel voor zee- als landschapstukken. - Op vele Tentoonstellingen waren er van zijne gewilde kunstwerken aanwezig, die een onverdeelden lof mogten verwerven, zoo als in de Kunstkronijk, 1846, blz. 46, van Een Scheldegezigt, dat toen te Mechelen was ten toon gesteld, gezegd wordt, dat het ‘de aandacht der kenners onvermijdelijk tot zich trok.’ Vreemd is het, dat
| |
| |
aldaar de naam als linny geschreven staat. - In 1851, was, te 's Gravenhage, De overwintering van Barends en Heemskerk op Nova Zembla, getrokken uit het gedicht van Tollens, en te Brussel, Eene zee, en Een idem gezigt op Tholen aanwezig; - in 1855, te Ibid., een Gezigt van het IJ, te Amsterdam, bij kalm weder; - Het vertrek der visschers, bij maanlicht; - De bemanning van de Amerikaansche brik Northwinth, landt aan de kust van het eiland Aeroë, in het Cattegat, en op meer andere. - Zijne schilderstukken zijn meestal, met veel bijval, buiten 's lands geplaatst, als in Engeland, de Vereenigde Staten, Duitschland enz.; verder versieren zij het kabinet van den Koning van Wurtemberg, dat van Prins Carel van Hessen, van Z.M. Leopold, Koning van België enz. - De Heer linnig hanteert ook, op zeer verdienstlijke wijze, de etsnaald, waarvan reeds 32 stuks het licht zien. Ik zal er hier, als proeve van zijn talent, eenige vermelden, welke ik, tot dat einde, op mijn verzoek, en vorder voor mijn Atlas ten geschenke heb ontvangen, en waarbij ook zijn portret is, door hem-zelven goed gelijkend geëtst: Eene markt, met een hooge fontein, waarop de H. Maagd met het Kind enz., is geplaatst; verder eene poort, met gebouwen; beteekend egid. linnig, f.1841, h. 78, br. 138 str. Ned. - Eene stoomboot, bij donker weder, in de branding, bij eene rots; idem e.l. aan elkaêr gehecht, 1844, h. 91, br. 135 str. - Eenige schepen bij een havenhoofd, door saluutschoten begroet; op den voorgrond visschers-pinken, en twee visschers, bij eene fuik, idem, Idem, f. 1845. Antwerpen, h. 120, br. 177 str. - Afbeelding van de stoomboot Le British Queen; idem, Idem, 1845, h. 195, br. 260 str. - Een riviergezigt bij winter, links een molen en woningen, bij geboomte gelegen, waarbij twee schepen; regts, op den tweeden grond, eene scheepstimmerwerf; verder eene tent, schaatsenrijders, enz., schilder-achtig uitgevoerd; idem, Idem inv. et f., Antwerpen, 1849, h. 214, br. 362 str. - Een riviergezigt, met eenige schepen, bij een dorp gelegen; op den voorgrond eene boot, waarin vier visschers, die met een meisje in gesprek zijn; idem, Idem, 1853, h. 124, br. 188 str. - Een riviergezigt, met twee zeilende schepen; vooraan eene boot, waarin twee visschers, met eene fuik; links een dorp, met een molen, enz.; idem, Idem, 1853, h. 88, br. 138 str. - Een zeegezigt; op den tweeden grond een driemastschip, met volle zeilen, en eene zeilboot, die regts de haven binnenloopt; idem, Idem, 1853, h. 85, br. 137 str. - Een zeestrand, bij een dorp; bij eene boot zit een visscher, bezig zijnde, om, met een jongen, vischtuig te herstellen; daarbij staat een man, die rookt; idem, Idem, 1853, h. 103, pr. 143 str. - Een riviergezigt bij wintertijd; regts een dorp; op den voorgrond een man, die op den kant eener boot zit, in gesprek met een ander man, met een jongen naast hem, idem, Idem, 1853, h. 98, br. 143 str. Een fraai prentje. - Een watergezigt; links een hoek gronds, met twee wilgenboomen, waarbij eene schuit ligt, half te zien; een man zit op eene ton, bij een half gezonken vischkaar te visschen. Een schoon fragment uit de eenvoudige natuur, in den geest van h. van avercamp gedacht; en een geestig geëtst prentje; idem, Idem, 1853, h. 94, br. 147 str. - Een rivier-gezigt bij eene stad; daarvoor liggen eenige schepen; op den voorgrond hangt een vischnet op palen; idem, Idem, h. 147 br. 200 str. - Een riviergezigt; in eene boot zijn visschers bezig, om manden met visch in een schip over te laden, enz. idem, Idem, 1854, h. 105, br. 144 str. - Eene onstuimige zee; regts rotsen, waarbij een schip in de branding schijnt vast te zitten; idem, Idem, 1854, h. 82, br. 125 str. - Portret van egidius linnig, borststuk, bijna van voren te zien; het hoofdhaar naar eene zijde gescheiden, en korte baard, met zware knevels, h. 130, br. 104 str. terugwaarts beteekend, egide linnig, 1859. - Ik moet hier nog bijvoegen, dat hij zich veel met de beoefening van den scheeps- | |
| |
bouw heeft bezig gehouden, en modellen vervaardigd, van eene boot af, tot een volledig driemastschip toe, die nog bij hem voorhanden zijn. - De Heer linnig is gehuwd met Jufvrouw Hortensia Frederica Praet, dochter van Joseph Praet, geboren te Doornik, ambtenaar aan het geregtshof, te Antwerpen, bij wie hij twee zonen verwekt heeft, Hendrik en Joseph, waarvan hij de hoop koestert, dat zij in de kunst zijne voetstappen zullen volgen.
| |
[Linnig. (Jan Theodoor Joseph)]
LINNIG. (Jan Theodoor Joseph) Deze vermaarde kunstgraveur en plaatetser werd, in 1815, te Antwerpen, geboren, en is de oudste der drie broeders van dien naam. - Zie op zijn jongsten broeder, LINNIG. (Egidius) - De beroemde Teeken-akademie, te Antwerpen, was de poort, om hem tot het onderwijs in te leiden. In 1842, heeft hij van Prof. j.b. de jonghe eenige lessen genoten in het landschapschilderen, waarmede hij nog steeds voortgaat, en zich verder aan het vak der graveerkunst gewijd, waarin hij met het beste gevolg slaagt. Voor een groot gedeelte heeft hy de platen gegraveerd voor de Geschiedenis van Antwerpen, door H. Mertens en Torfs. Thans houdt de heer linnig zich onledig met het in plaat brengen van 50 oude, schilderachtige Antwerpsche stadsgezigten, waarvan de 1. Aflevering spoedig zal verschijnen; een gelukkig denkbeeld, dat, èn de kunst, èn de geschiedenis zeer bevorderlijk is. - Op veel Tentoonstellingen, in België en elders, zijn van zijne geestige kunstwerken verschenen, die een onverdeelden bijval mogten vinden, onder anderen, in 1851, te Brussel, drie stuks gravuren als: De O.L.V. kerk, te Antwerpen; - Gezigt der grenslijn van het oude Marquisaat van Antwerpen; - Gezigt van de Leg-uyt te Antwerpen. - In 1855, te Antwerpen, vier stuks etsen, in éene Lijst, bevattende verscheiden gezigten uit Antwerjpen, als: De oude botergracht; - De aalbrug; - De pomp op de oude vischmarkt; - Een houten huis op de Place-verte. - In 1857, waren te Brussel, drie schilderijen van zijne hand, als: Een watergezigt in Zeeland; - De waadbare plaats eener rivier; - Eene vlaamsche inscheping. - Dewijl ik eenige etsproeven van hem, even als van zijn broeder egidius, heb verkregen, zoo ben ik in staat gesteld, die hier, onder veel anderen, te beschrijven, als: Een Landschap, waarin eene boerenwoning, mot omheining en geboomte, aan een water, dat op den voorgrond uitloopt; drie personen halen zich in eene schuit met een lijn over. j. linnig, f. 1841, h. 118, br. 153 str. Ned.; in den trant van a. waterloo bewerkt. - Een idem, waarin twee woningen, bij geboomte, aan een water gelegen, dat op den voorgrond uitloopt, waar een man bij staat; links eene schuit met visschers, die een net ophalen; in de verte een molen, bij gebouwen, enz. Idem, Idem, 1842, h. 198, br. 142 str. - Een heuvelachtig landschap; links, een zware boom; op een weg gaan twee mannen, met een hond. t.j. linnig f. 1843, h. 90, br. 73 str., fraai geëtst. - Midden in een landschap, twee hooge zware boomen; daaronder een bidhuisje, waarbij een man, eene geknielde vrouw en een meisje hun gebed doen; op den tweeden grond een man en vrouw in gesprek; boomrijk verschiet en eene woning. j. linnig f. 1850, h. 183, br. 134 str., fraai van toon. - Een heuvelachtig landschap, waarin, op den tweeden grond, een kerktoren en huizen te zien zijn; op den voorgrond, bij een water, vier vrouwen, bezig zijnde met wasschen; één dezer staat in het water, en maakt de hoofdzaak der voorstelling uit; zij zijn geestig geteekend; op den tweeden grond, eene visschersschuit, waarbij twee mannen; idem, Idem, fecit. 1852; Antwerpen; h. 128, br. 188 str. - Een gezigt aan de Sambre. Deze kapitale prent stelt voor een schilderachtig landgezigt, waar do rivier op den voorgrond stroomt; daarin een man te paard, en een ander paard, dat uit de rivier drinkt, waarbij een man en een hond, die aldaar de rivier zullen doorwaden. In het
| |
| |
midden zwaar geboomte, waar langs, links, een weg met woningen ligt, en waarbij een man te paard, bij twee figuren, enz.; regts, een schoon heuvelachtig vergezigt, op den tweeden grond, weidende schapen, figuren, enz.; in het verschiet een bespannen hooiwagen. Mijn present-exemplaar is niet beteekend, doch door hemzelven staat er op geschreven: j. linnig pinx. et fecit, h. 312, br. 388 str., zonder de marge. Deze zoo zeer uitmuntende ets is, te regt, naar verdienste, bij gelegenheid der Tentoonstelling te Gent, bekroond geworden. Men moet hulde doen aan den Heer linnig die den overgang der lucht-perspectief, door de behandeling zijner etsnaald in zachtheid en flinke behandeling, zoo juist heeft weten uit te drukken, even als het water, dat niets te wenschen overlaat. De boomen zijn een ruisdael en waterloo waardig; de prent is, in één woord, eene gelukkige bijdrage tot de handhaving van den roem der etskunst voor de Oud-Nederlandsche School.
| |
[Linnig, (Willem)]
LINNIG, (Willem) eén vermaard kunstschilder, te Antwerpen, de tweede der drie gebroeders van dien naam, en aldaar, in 1819, geboren. - Zie op zijn jongsten broeder LINNIG. (Egidius) - Even als zijne broeders, genoot hij het akademisch onderwijs in zijne geboortestad, tot eerste opleiding in de kunst, en verder dat van den Heer hendrik leys. Hij heeft zich geheel aan het vak van huislijke tafereelen, en wat daarbij behoort, gewijd. Zijne gewilde kunstwerken vinden meestal buiten 's lands, en zelfs in vorstlijke kabinetten, eene plaats, als: in dat van den Koning van Wurtemberg, van Prins Karel van Hessen, en van Z.M. Leopold, Koning der Belgen enz. - Op vele Tentoonstellingen zag men, van zijn vruchtbaar penseel, fraaije tafereelen, die door kunstkenners naar waarde werden geschat. Het zal genoeg zijn, om er slechts eenige te noemen, als, te Amsterdam, in 1848, De kaartspelers. - Te 's Gravenhage, in 1851, De dienstmaagd uit eene herberg, en De voorlezing. - Te Brussel, in 1851, Kaartspelers in een wachthuis. - Te Antwerpen, in 1855, Een wapensmid uit de XVII. eeuw, berustende bij den Heer Muscar. - Een ridder met zijne dame, in eene straat, te Antwerpen. - Het inwendige eener stal, berustende bij den Heer Ellerman, Consul van Hanover, - en eene ets, door hem, naar zijne eigen schilderij. - Te Amsterdam; in 1856, De Muzijkles. - Te, Brussel, in 1857, Een wapensmid uit de XVII. eeuw. - Eene keuken van binnen te zien. - Te 's Gravenhage, in 1857, Eene waarzegster voorspelt de toekomst aan een jong Spaansch soldaat. - Ook voert hij op eene verdienstlijke wijze de etsnaald, waarvan reeds 37 stuks zijn verschenen; daaronder, Een binnenhuis, dat op de Tentoonstelling, te Gent, in 1856, is bekroond. - De Heer linnig is gehuwd met Mejufvrouw Pauline Praet zuster van den echtgenoot zijns broeders, egidius linnig, - Zie aldaar. - waarbij hij zes kinderen, drie zonen en drie dochters verwekt heeft. Meer dan waarschijnlijk zullen er weêr onder zijn, die den naam van linnig in de kunstwereld, met roem, zullen handhaven.
| |
[Linschoten (Adriaen van)]
LINSCHOTEN (Adriaen van) is bij Immerzeel reeds vermeld; ik voeg er bij, wat Nagler zegt, namelijk, dat hij een leerling van spagnoletto is geweest, en Bryan meldt, dat hij zich te Rome geheel vereenigde met michel angelo de caravaggio, en getracht heeft, diens schildertrant te volgen, in welken overdreven stijl hij met eenig gevolg is geslaagd. Hij was, zoo als Immerzeel zegt, op zijn 87. jaar, in den Haag, waar hij zich gevestigd had, nog werkzaam. - Bryan stelt zijn dood op 1678, dat met het geboortejaar 1590, volgens Descamps en Immerzeel, wel strookt, dewijl hij in het Register van Borgtogten, te Utrecht, op het jaar 1646 voorkomt, oud zijnde 56 jaren. Bryan zegt verder, dat er te 's Hage twee schilderijen van zijn penseel aanwezig zijn, voorstellende De verloochening van
| |
| |
Petrus, en Het berouw van genoemden Apostel. Wáár die stukken berusten, heb ik niet kunnen ontdekken. - Ik heb eene zwarte kunstprent gezien, door n. verkolje, in kl. fo., verbeeldende een St. Paulus, naar a.v. linschoten. - Hij schijnt zich zeer aan de strenge regelen der kunst, zoowel in theorie, als in praktijk, te hebben gehouden; immers, bij zijn tijd- en kunstgenoot samuel van hoogstraeten, in diens Inleyding tot de Hoogeschoole der Schilderkonst enz.; Rotterdam, 1678, in 4o., bl. 234, lees ik, dat hij zijne aanmerking op gerard hondhorst's werk, - als ook des auteurs meening zijnde, - in zijn Werk heeft opgenomen, en verhaalt verder het volgende geval: ‘hondhorst, gelukkig Haegs hofschilder, had in zyn bloeyende tydt een wakker penseel gevoert; maer, 't zy om de juffers te behagen, of dat hem de winst in slaep wiegde, hy verviel tot een styve gladdigheyt, waerover hem linschoten, die gewoon was zyn werk dapper aen te tasten, beschimpte, zeggende: dat hy, hondhorst, thans niet een brave streek meer toonen kon. Ik doe nochtans dagelyks beter streken dan gy, hernam den ander, en zal der u een toonen, die gy my niet kunt nadoen; dit zeggende haelde hy een hand vol ducaten uit zyn beurs, en dezelve op een tafel geschoten hebbende, streek ze teffens nae zich, willende te kennen geven, dat hy met schilderen, het waer dan hoe 't wilde, wel gelt wist te winnen, daer linschoten met zyn groot penseel maer een arme bloet bleef.’ Ofschoon dergelijke sprookjes nog wel eens meer voorkomen, zoo kan men echter van dit verhaal verzekerd zijn, dewijl de deftige en achtenswaardige hoogstraeten het tot leering heeft geboekt.
| |
[Linschoten. (Jan Huygen van)]
LINSCHOTEN. (Jan Huygen van) Deze beroemde zeereiziger heeft al de afbeeldingen, die in zijne Werken voorkomen, zelf geteekend; ze zijn gemerkt met de aan elkaêr gehechte letters h.v.l., of h.l.inschoten, zonder delin.; trouwens, in de Voorrede van het hieronder te melden Werk, schrijft hij: ‘Ick bekenne geerne 't selve te geringh te zyn om zoo heerlycke ende uytmuntende namen voor te wenden; dan vertrouwen wy, wat aen de const en sierlyckheyd ontbreeckt, in de welcke ick niet geoeffent ben, dat 't selve bevonden sal werden met gewisse ervarentheyts aenwysingen verbetert te syn, moghende in goede ghewisheyt versekeren, daer niet bygevoegt te hebben enz.’ - Hieruit ziet men, en ook uit de prenten-zelve, dat hij geen aanspraak op kunstverdienste maakte; niet te min, is het een bewijs zijner hooge beschaving, dewijl hij vooral - in die dagen - reeds de bekwaamheid bezat, om het merkwaardige, dat hem op zijne reizen voorkwam, zelf af te teekenen. Hoe velen zijn er in onze dagen, te midden eener overvloedige gelegenheid van onderwijs, die dit niet kunnen doen. - De reden, dat ik hem hier als teekenaar eene plaats inruim, dient, hoofdzakelijk, om de meening van Heller (M.) volgens Christ te bevestigen, die hem als zoodanig vermeldt en het genoemde monogram aan hem toekent, er bijvoegende, dat anderen dit aan adriaen van linschoten toeschrijven; doch hun leeftijd maakt hier een aanmerkelijk verschil. Toen jan huygen, in 1596, een jaar na de terugkomst van zijne reizen, zijn Itinerarium uitgaf, waarvan het octrooi door c. aerssens is geteekend, was adriaen een kind van zes jaar, en zal dus ook de reizen niet hebben mede gemaakt; bovendien zou dan het monogram a.v.l. moeten zijn, en hij er delin. bijgevoegd hebben. Wanneer de kunstbeoordeelaars zulke zaken niet over het hoofd zagen, zouden zij vrij wat meer kunstverdienste in deze prenten erkennen. De titel van het bedoelde Werk is: Itinerarium ofte Schipvaert naer Oost- ofte Portugaels-Indien, inhoudende een Beschryvinghe dier landen enz. Hier zyn bygevoeght de conterfeytsels van de habyten, drachten, so van de Portugesen aldaer residerende, als van de ingeboren Indianen enz. Alles beschreven door
| |
| |
jan huygen van linschoten; Amsterdam, enz., anno 1612, in fo. Vooraan staat zijn portret, oud zijnde 32 jaren, met zijn wapen, regts, in ovaal, en zijne zinspreuk: Soufrir, pour parvenir. Eoum nobis heîc dat Lynscotius Orbem, - Lynscotum, artifici sculpta tabella manu. - Hij werd, te Haarlem, in 1563, geboren, en is den 8. Februarij, 1611, te Enkhuizen, overleden, waar hij in groot aanzien stond, en verscheiden jaren thesaurier is geweest. - Nog een idem, als voren, links in ovaal, met randwerk en randschrift, in 4o. uit Boissardus.
| |
[Lint (Jan van)]
LINT (Jan van) is een-en-dezelfde persoon als jas van lin. Zie bij Immerzeel. Hij wordt ook hans genoemd, en als zoodanig vindt men zijne werken beteekend met h.v.l.
| |
[Lint, (Pieter van)]
LINT, (Pieter van) dien ik den Oude moet noemen, is reeds bij Immerzeel vermeld; ik voeg er verder bij, dat hij niet in 1668, te Antwerpen, overleden is, zoo als die auteur zegt, maar dat hij den 25. September, 1690, in de O.L.V. kerk aldaar werd begraven. Zie Catalogue du Musée d'Anvers, 1857. - Reeds op zijn tiende jaar, begaf hij zich aan de kunst; want in 1619 werd hij in de werkplaats van roland jacobs aangenomen. Dit komt overeen met het bijschrift onder zijn portret, dat bij zijn leven is verschenen, en in het Werk van De Bie voorkomt, door hem pinx. en door p. de jode sc.
| |
[Lint, (Pieter van) de Jonge]
LINT, (Pieter van) de Jonge, een zoon van den voorgaanden van dien naam, die de schilderkunst beoefende, en zich te Rome heeft gevestigd, nadat hij het ouderlijk huis, in het Tapissiers-pand, te Antwerpen, in 1712, verkocht. Dit berigt schijnt eenigen grond te hebben, dewijl er, nog niet lang verleden, zegt de Heer Th. van Lerius, aanverwanten van van lint in Italië bestonden. Zie Catalogue du Musée d'Anvers, 1857.
| |
[Lion. (A.)]
LION. (A.) Slechts met een paar regels wordt deze oude kunstenaar bij Immerzeel herdacht. - In het Stadhuis, te Amsterdam, - thans het Paleis - is een schutterstuk door hem geschilderd, hetwelk Jan van Dyk, in zijne Beschryving van het Stadhuis van Amsterdam, ibid., 1790, in 8o., bl. 143, aldus vermeldt: ‘Nr. 114. Het schildery boven den ingang na de kamer van de Diemermeer, is geschildert door a. lion, met vyf en dertig schutters. De Capitein en Luitenant hebben ieder een kort geweer, en elk een half of borstharnas, en blaauwe cherpen; de vaandrich heeft een gestreept vaandel, van wit, blaauw en geel, op den schouder; hierin zyn drie zwaarddragers; een van hun heeft een rondas, met zilver lofwerk ingelegt; op de gallery, achter, staat een, met een commando-staf, met orange, wit en blaauw omslingerd, en vier met snaphaanen.’ In het Register der Schilderijen, voor in het genoemde Werk geplaatst, staat duidelijk a. lion, en in de gegeven Beschrijving alion, welke naam weder is veranderd in allion, door Jan Fokke, Beschrijving van het Stadhuis enz. Amsterdam, 1808., in 8o., bl. 16, waar hij nog eens verklaart: ‘van allion heb ik nergens berigt kunnen vinden.’ - Verder geeft Van Dyk nog de beschrijving der volgende stukken, op bl. 25: ‘Nr. 16. Geschilderd door a. lion, 1628, met negentien schutters. Dit is reeds van een geheel anderen schildertrant: men kan alhier capitein, luitenant, vaandrich en adelborsten van de gemeene onderscheyden, staende allen tot de kniejen toe in de volle wapen-rusting, met de hoedon op 't hoofd, maar geen namen bekent; het is zeer uitvoerig geschilderd, de inlegging der yzere harnassen, als met zilver ingelegde loofwerken en derzelver arseringen is hier zoo net en zuiver aangetoond, dat men zich verwonderen moet, hoe een man, die een zoo vlugtig penseel gevoert heeft, het geduld heeft kunnen hebben, om de arseringen in die als ingegraveerde schaduwing, zoo net uit te voeren; een loop van een snaphaan is met geel koper lofwerk en paarlemoere plaatjes, zoo verwonderlyk natuurlyk geschilderd, dat het de natuur
| |
| |
evenaart. Dit stuk is ook in de houding veel krygskundiger geordineert, dan een van de vorige (andere meesters van dien tijd). In het verschiet ziet men 't Schildery Nr. 3. (een idem stuk van dirck barentz. - Zie aldaar. -) als aan de muur opgehangen, afgebeeld, 't geen een bewys is, dat het de opvolgers zyn van de schutters, die in dat stuk zyn afgeheeld, of zoo men nu spreekt, de schutters van een en dezelfde wyk, want het zyn gebeel andere personen, dewyl zy ten minste veertig jaren tyd verschillen. Men ziet niet alleen een groot onderscheid ten opzigte van de kunst, maar ook in de kleeding der personagien als anderzints, want in het stuk Nr. 3. zitten dezelve als slampampende cellebroers, maar in dit staan dezelve als manmoedige helden; de oude gelyken niet kwalyk naar vetgemeste monnikken, die in hun refectorium, dat is eetplaats, zitten te smullen, maar hier staan dezelve als moedige soldaten met het geweer in de hand, in hunne wapenen bescheiden; dit stuk en het vorige bevestigd de waarheid, dat Prins Willem de Eerste, de Zwyger genaamt, aanstonds na de reformatie der stad Amsterdam, de boogschutters afgeschaft, en de burgery in ordenlyke compangniën onder hunne capiteins, luitenants en vaandrichs enz. heeft ingestelt. - Naast dat stuk, op de linkerhand, hangt een, Nr. 17, van denzelven Meester geschilderd, met vyf en twintig schutters, niet minder dan het vorige, maar van een andere ordonnantie; want dit zyn kniestukken, en achter de voorste staan nog eene rei schutters, als op een gallery, alle goed geteekent, en stuk voor stuk wel geschildert; maar, indien de houding beter was waargenomen, zou het stuk een ongemeen grooter aanzien hebben, waaruit schynt te blyken, dat ook de goede meesters van dien tyd, in onze stad, zoo niet in alle deelen der kunst zyn ervaren geweest als anderen, die na hun gekomen zyn.’
| |
[Lion (Alexander)]
LION (Alexander) was een veelbelovend kunstenaar, die, in den bloei van zijn leven, te Brussel, is overleden. Hij was geboortig van Antwerpen, en een leerling van den Heer eugenius frans de block. Op de Tentoonstelling, te Brussel, in 1851, bevond zich van hem eene schilderij, voorstellende eene Réunion d'une Confrèrie au Franc de Bruges, die door het Bestuur werd aangekocht. - Het is bekend, dat hij twee prentjes heeft geëtst. - Medegedeeld berigt.
| |
[Lion. (J.)]
LION. (J.) ‘In den nacht tusschen den 11. en 12. December, 1857, overleed, te Antwerpen, na eene langdurige ziekte, de jonge, maer reeds verdienstlijke kunstschilder j. lion. De kunstliefhebbers, die met de werken van den overledene bekend zijn, betreuren in hem een talentvol jongeling, die, hadde hij blijven leven, een nieuwe perel aen Antwerpens kunstkroon zou hebben gehecht.’ - Zie De Eendragt, van Gent, Nr. 3. Januarij, 1858.
| |
[Liotard. (Jean Etienne)]
LIOTARD. (Jean Etienne) Deze door zijne werken bij ons algemeen bekende kunstenaar werd, in 1702, te Geneve geboren, en heeft zijne studiën, te Parijs en in Italië, voortgezet. Hij schilderde zeer uitvoerig portretten, ook veel in email, en moderne stukjes, maar, waar hij den meesten naam mede maakte, waren zijne uitvoerige crayon-portretten. Het is om deze, dat ik hem hier gedenk, dewijl hij, tot tweemaal toe, zich, eenige jaren, te 's Gravenhage, en elders, opgehouden, en een aantal aanzienlijke personen afgebeeld heeft, als Prins Willem V. op zijn negende jaar, - en den Hertog van Wolfenbuttel, van welke de prenten in 8o., door j. houbraken gegraveerd, en door a. schouman geteekend, uitgaan. Ik moet hierbij op eene fout de aandacht vestigen, namelijk deze, dat er op sommige afdrukken j.f. liotard staat; dit is hersteld in j.e., want ik bezit de originele teekeningen, (als ook van al de portretten van het Huis van Oranje, door schouman geteekend,) waar zeer duidelijk j.e. liotard op staat; bijgevolg ligt die eerste fout aan den lettergraveur. - Voorts Do. Charles Chais, die, in 1756, te 's Hage, ge- | |
| |
portretteerd, en door houbraken fraai gesneden is. - Toen hij, in 1756, in Holland kwam, na een veeljarig verblijf te Konstantinopel, ging by nog gekleed in Turksch gewaad, met een langen baard, en een tulband op het hoofd, maar offerde deze kleederdragt op aan de liefde, daar hij zekere Jufvrouw Maria Fargues, dochter van een Amsterdamsch koopman, die bij haar oom, Fransch Predikant, te Delft, woonde, huwde. - Daarna is hij naar zijne geboorteplaats vertrokken, doch kwam, in 1771, weder te 's Hage, op hoop van er zijn vorige fortuin terug te vinden, hetgeen hem echter niet volkomen gelukte, zoo min als om zijn schilderijen-kabinet aan den man te brengen. Na een tweejarig verblijf aldaar, vertrok hij naar Londen, en in 1775 weder naar Geneve, waar hij, in den ouderdom van ruim 70 jaren, overleden is. Hij verstond het schilderen in email, waarvan stukken, een vierkanten voet groot, bekend zijn. - Gedeeltelijk uit P. Terwesten, Ms., en uit Fiorillo. - Nagler zegt, dat hij omstreeks 1790 overleden zou zijn, en meldt tevens, dat hij ook portretten heeft gegraveerd, waarvan de hoofden door hem, en het overige door j. camerata volvoerd werd. - Zijn portret, door hem-zelven geschilderd, is door c. gregori sculp. in fo. Zie Museum Florentinum; en een idem, door hem sculp., in 4o., waar onder staat: Effet clair obscur sans sacrifice; hij zit op een stoel, zijne linkerhand onder de kin houdende, zijnde links belicht; het is op een vreemde manier bewerkt, alsof er verschillende weefsels van lijnwaad voor den greingrond toe gebezigd waren.
| |
[Lis. (Jan)]
LIS. (Jan) Immerzeel heeft voor zijn Artikel Houbraken en anderen gevolgd, en zegt, dat hij ‘ofschoon een Oldenburger van geboorte, nogtans tot de Hollandsche school wordt gebragt.’ Hieruit blijkt alweêr, dat Houbraken, alleen op Sandrart afgaande (die hem johannes lys noemt), weinig geschiedkundige nasporingen gedaan, en zich vergenoegd heeft met hetgeen hem bij monde, of door berigten aangaande de kunstenaars, is gemeld geworden; immers, de Kronyk van Hoorn, door Feyken Ryp, in 1706, aldaar, in 8o., uitgegeven, heldert alle bedenkingen, onzen kunstenaar betreffende, volkomen op, dewijl op bl. 318 het volgende te lezen staat: ‘Behalve mannen van letteren, soo heeft onse stad ook deftige konstenaars voortgebragt: de beroemde schilder jan lis, is een derselver. Deze uyt brave borgeren gesproten, wierd tot Haarlem besteld om de beginselen der konst by een vermaard meester te leeren; hier kweet hy zich zoo braaf, dat toe hy, in Italiën komende, van die landaard met verbaasdheid is aangesien geweest. De Cardinaelen Axetino en Pamphilio hadden voor hem een uitmuntende achting; ook is hy, gedurende zyn verblyf aldaar, meest in dienst deser heeren geweest en heeft verschyden brave stukken, met ongemeene pragt en penceelstreeken, voor hun gemaakt. Meest heeft hy uitgemunt in snelle tekeningen en vaste omtrek; jammer is het, dat syn meeste kunst over de Alpen gebleven is, echter kan Holland zich beroemen van eenige blyken syner wêergaloose penseelswieren te bewaren, en ik meen wel bewust te syn, dat de Heer Schepers, tot Rotterdam, een groot stuk werks bezit, verbeeldende eenige vrolyke Courtisanen, levensgrootte. In de kunstvertrekken der Heeren Deflines, De Vries, Six, De Wolf en anderen zyn ook nog eenige kleynder stukken te sien. By den Heer Fiscaal Hooft is een Phaëton, ses voet groot, dat ook in 't Paleys der Pamphiliën door hem nog grooter geschilderd is. - De verschyning van allerley dieren in de lugt aan den Apostel, om de vryheid van alles te eeten, is uit het Cabinet van den Heer Renst, aan Koning Karel II. door de Heeren Staten geschonken. Deze en weynige andere voorhanden zynde puykwerken zyn blyken, wat wêergadeloos penseel onsen Ingebooren gevoert heeft.’ - Het zal overbodig zijn, nog eenige bedenkingen hier tegen in te brengen, en genoeg zijn, te zeggen, dat Feyken Ryp vóór Houbraken heeft ge- | |
| |
schreven, en hij alzoo de dwalingen van Houbraken niet kon weêrleggen, hetwelk deze op zijne beurt had behooren te doen. Ryp, die de Cronyk van Hoorn, door Velius, volgde, heeft veel aangevuld, wat nog niet ter kennis van Velius was gekomen, en al het aangehaalde uit Ryp kan als eene goede geschiedkundige bijdrage tot het leven en de werken van jan lis worden beschouwd. Jammer is het, dat hij de bron zijner Italiaansche berigten niet opgeeft, als waarin zaken vermeld worden, welke men bij anderen niet vindt. - Pilkington en Fiorillo zeggen, even als de overige auteurs, dat hij van Oldenburg was, en de laatste voegt er bij: geboren in 1570. Hij had, volgens Houbraken, den Roomschen Bentnaam van Pan. Zie nog op LES. (Jan van)
| |
[Lis, Lisse, of Lys. (Johannes van der) Zie bij Immerzeel op Lys. (Jan van der)]
LIS, LISSE, of LYS. (Johannes van der) Zie bij Immerzeel op LYS. (Jan van der) Tot teregtwijzing voeg ik er bij, dat de werken van hem en van jan lis door elkaêr geward zijn, zoo als in de Catalogussen van Hoet, Terwesten en anderen wordt opgegeven. De historie-stukken, met groote beelden, zijn van jan lis. - Zie aldaar. -
| |
[Lisebetten, of Leysebetten (Pieter van)]
LISEBETTEN, of LEYSEBETTEN (Pieter van) en niet leysebet, zoo als Immerzeel meldt, evenmin als dat ‘zijn werk smaakloos en onnaauwkeurig van teekening is.’ Wanneer ik de kunstvoorwerpen-zelve niet heb gezien, wacht ik mij wel, een zoodanig oordeel te vellen, tenzij dit gedaan is door een kenner van gezag in de kunst, zoo als Nagler, die hem onder de middelmatige kunstenaars telt, en 55 zijner prenten beschrijft. Om dit voorbarig oordeel te weêrleggen, zal het genoeg zijn, het portret te zien van david teniers, den Oude, naar p. van mol, en dat in De Bie's Gulden-Cabinet voorkomt: dit behoort tot de goede graveerwerken, en is niet een van de minsten, die in dat Werk voorkomen, waarin er zelfs door peter de jode en anderen beroemde meesters geleverd zijn. - Ik bezit een portret van Lodewijk Bourbon, prins van Condé, door hem gegraveerd in fo., naar de schilderij van david teniers, gevat in een ovalen palmtak, met een kroon van laurieren getooid, waar achter een batalje; eene fraaije en zeldzame prent. Nog gaan van hem de volgende gravuren uit, als: Jupiter en Danaë, naar titiaan; - Het huwelijk van St. Catharina, naar p. veronese; - De groetenis der H. Maagd, bij St. Elisabeth, naar palma; - De H. Maagd met het kind Jezus en St. Jan, naar palma; - Cupido biedt Venus vruchten aan, naar paris bordone; - Diana en Endymion, naar denzelfden. - Ook door het buitenland werd zijn graveerstift gebezigd: zoo deed de Keulsche boekhandelaar Johan Busäus, door hem, te Antwerpen, naar eene teekening van hendricus herregoudts, den titel graveren, die het eerste deel van het volgende, door hem uitgegeven Werk versiert: Coelum empyreum in festa et gesta Sanctorum, per Henricum Engelgrave. MDCLXVI. - De meeste zijner gravuren komen voor in het Werk Cabinet de l'Archiduc Léopold, onder toezigt van d. teniers verschenen, en die door Le Blanc afzonderlijk zijn vermeld, waardoor hij een getal van 57, door hem vervaardigde gravuren bekomen heeft.
| |
[Lisiewska. (Madame)]
LISIEWSKA. (Madame) Deze, in Saxen geboren kunstenares, wordt onder dien naam door Pieter Terwesten, Ms., opgegeven; zij was gehuwd met zekeren De Sasc, en oefende, in 1767, te 's Gravenhage, waar zij lang vertoefde, de portretschilderkunst uit. Vele aanzienlijke personen heeft zij afgebeeld, en, onder anderen, Een kapitaal Familiestuk, voor zekeren Baron von Saase, aldaar, vervaar-digd. Vervolgens is zij weder naar Berlijn, hare woonplaats, vertrokken. Zij had de kunst bij haren vader geleerd, die een beroemd meester geweest is. Ik vond haar in de Kamer van Pictura, te 's Hage, op het jaar 1767, als schilderes van portretten ingeschreven.
| |
| |
| |
[Lissant (Jonker Nicolaas)]
LISSANT (Jonker Nicolaas) werd geboren te 's Hage, en schilderde zeer fraai in miniatuur, zoowel portretten als landschappen. Hij is medelid geweest der Confrerie-kamer van Pictura, te 's Hage, en kwam aldaar, volgens Pieter Terwesten, Ms., - die het jaar 1688 als zijn bloeitijd opgeeft, - te overlijden.
| |
[Lisse of Lis. (Dirk van der)]
LISSE of LIS. (Dirk van der) Pieter Terwesten, Ms., berigt ons aangaande dezen kunstenaar het volgende: ‘dat hy een der drie voornaamste contribuanten en een der twee eerste gedeputeerden tot de erectie der Confrerie-kamer van Pictura, te 's Hage, is geweest, in 1626 tot stand gebragt; dat hy anno 1655 Vroedschap, 1656 Schepen, en 1660 Burgemeester van 's Hage was, en dus denkelyk een Hagenaar van geboorte. Ofschoon van zyne schilderkunst thans niets meer bekend is, blykt het echter, dat dezelve een kunstschilder geweest is, dewyl hy op den 26. October, 1657, ter Confrerie-kamer heeft doen brengen een door hem geschilderd stuk, verbeeldende Loth met zyne twee dochters in een grot, en dat hetzelve stuk, met kennisse der Regenten, vandaar weder teruggehaald zynde, hy den 29. October, 1662, wederom een ander door hem geschilderd stukje vertoonde: Een landschap met rotsen, enz. in plaats bezorgd heeft, welk stukje door zyn erfgenamen, in Juny 1674, is geredimeert met de som van ƒ28-4, en dus ook vandaar weder teruggehaald. Doch of dezelve nu ook een nabestaande geweest is van den tot Breda geboren kunstschilder johan van der lis, - Zie aldaar. - dien Houbraken beschryft, als een der beste leerlingen van cornelis poelenburg, enz., zulks is zoo onzeker en onbekendt, als onbekendt is wie de meester van gemelde dirk van der lisse geweest is; intusschen is het blykbaar en zeker, dezelve Heer dirk van der lisse een kunstschilder geweest is (schoon hy in geen Levensbeschryvingen van Schilders als zoodanig voorkomt, noch beschreven is geworden,) en zeer veel tot de erectie en voortgang der Kunst-Confrerie-kamer gecontribueerd heeft, en altoos een groot Mecenas derzelve geweest is) tot 1669, wanneer hy als regeerend burgemeester alhier - te 's Hage - is overleden.’ - Het tweeledige der naamspelling, hier aan het hoofd geplaatst, en de vraag, of hij van het geslacht van van der lis zou zijn geweest, is overbodig, aangezien zijn naam op de Lijsten der Regering van 's Hage, te vinden bij De Riemer, Beschryving dier Stad, duidelijk voorkomt als dirk, of diederik van der lisse. - Ik heb echter de beschrijving van eene zijne schilderijen gevonden in den Catalogus van Jan Pekstok, Amsterdam, 1792, onder Nr. 66,: ‘In een bergachtig landschap, op den voorgrond by eenige ruïnen, ziet men op een heuvel rustende en musicerende nymphen, waarby een sater en eenig vee, terwyl een boksvoet zich met dansen vermaakt; ter regterzyde, by een helder beekje, vertoont zich allerlei vee en gebergte, waarop gebouwen, geboomten en verscheide reizigers, alles helder en zeer uitvoerig gepenseeld.’ Hoog 52, br. 30 dm., door d. lisse. - Ongetwijfeld is zij van denzelfden kunstenaar, als die hier aan het hoofd staat vermeld.
| |
[Listingh (Nicolaas)]
LISTINGH (Nicolaas) is mij als een ervaren bouwkundige voorgekomen, blijkens een berigt bij Wagenaar, Beschryving van Amsterdam, II. bl. 95, in fo. Over de oude kerk sprekende, zegt hij: ‘In de St. Jeroens-kapel, staat nog tegenwoordig (1765) het houten model eener Coupel-kerk, omtrent het jaar 1700, door nicolaas listing, gemaakt, om op de Botermarkt gesticht te worden.’ - Zij is er tot heden toe niet gekomen, en het komt my voor, dat er heel wat gaande is geweest, om dit plan door te drijven. - Het is niet alleen bij dit model gebleven, maar daarvan zijn groote en volledige bouwkundige platen voor het publiek verschenen, welke ik bezit, en waaruit mij is gebleken, dat er drie onderscheiden koepel-kerken, op verschillende tijden, zijn ontworpen, om op de Botermarkt te worden geplaatst. Men heeft toen alles op het touw gezet, even als nu (1855), op dezelfde
| |
| |
plaats met een Schouwburg wordt gedaan, zonder, voor wat den grond betreft, van de toestemming der Regering, vooraf zeker te zijn. - Ziehier den titel van een dier Werken, omstreeks 1700 verschenen: Nieuw desseyn tot een seer groote, stercke, en om te hooren heel bequame Coupelkerck met een Hooge tooren enz., te plaatsen op de Botermarkt enz., tot glorie en roem van de Eedele Groot Achtb. Burgemeesteren enz. de selve te doen bouwen. Alles met onvermoeyden yver en langdurigen arbeid uytgevonden en daartoe in staat gebragt, door Mr. nicolaas listingh, Advt., bevattende 14 plano-platen. - Daarna is, in 1736, een ander ontwerp tot hetzelfde einde verschenen, in 4 idem platen, waarvoor dezelfde titel is geplaatst, met weglating van al het bovenvermelde, wat listingh betreft; op die platen staat: Geteekend door Dirk Truer, Mr. Metselaar; - en, eindelijk, een derde ontwerp, bevattende vijf idem platen, zonder naam van vervaardiger; onder aan de voetmaat staat: Amsterdamsche voeten naar het bestek van 't dessyn der Coupelkerk, te plaatsen op de Botermarkt; en boven den opstand van het gebouw: De Coupel met syn Vleugels of Muyren, so die komen voor de halve omgang, op den Cingel aan te sien. - En hiermede is, mijns erachtens, het geheele raadsel opgelost. Zie De Navorscher, VI. en VII. Deel, dewijl dit ontwerp, zijnde de Nieuwe Luthersche kerk, op de laatstgenoemde plaats, in stede van op de Botermarkt, in 1668, is voltrokken. Dat plan is dan ook in beteren stijl, dan de twee eerstgemelde, door den bouwmeester adriaan dorsman, ontworpen. De regering, wèl overtuigd zijnde van de noodzakelijkheid, dat er, door de toenemende bevolking van Lutherschen, weder eene kerk noodig was, zal bij de aanvrage, om haar op de Botermarkt te mogen bouwen, gemotiveerde redenen gehad hebben, waardoor dit verzoek voor die plek van de hand moest worden gewezen, terwijl de gemeente, na zes jaren sukkelens, eene plaats op den Singel tot haar doel bekomen heeft. Hieruit volgt dat bij een vernieuwd verzoek, in 1700 en 1736, door de Hervormde gemeente gedaan, om op de Botermarkt eene kerk te mogen bouwen, dit om de vroeger aangevoerde redenen insgelijks moest afgewezen worden.
| |
[Livens, of Lievens, (Jan)]
LIVENS, of LIEVENS, (Jan) ook wel de Oude genaamd, is reeds bij Immerzeel vermeld, die echter het jaar van zijn overlijden niet opgeeft, hetgeen, volgens Pilkington, in het jaar 1663, te Antwerpen, zou hebben plaats gehad, en door Nagler, Le Blanc en anderen als zoodanig werd overgenomen. Dit is zeker, dat hij zich, in 1661, te 's Gravenhage heeft opgehouden, dewijl ik hem in de Kamer van Pictura, aldaar, vond ingeschreven: ‘Ao. 1661. johan lievens, Portret- en Historieschilder.’ - Ik moet voor de geschiedenis er bijvoegen, dat het uitmuntendste kabinetstuk, dat van hem bekend is, in de Galerij te Salzthalen (1776) aanwezig was, voorstellende het oogenblik, waarop Abraham met zijn zoon, Isaäk, dien hij omarmt, vol dankbaarheid en vreugde, na de offerande, voor God nederknielt; het coloriet en de uitdrukking maken de onvergelijklijke schoonheid van dit kunststuk uit. Fiorillo voegt er bij: ‘waar de lezer nog meer belang in zal stellen, is, dat mij de verzekering werd gegeven, dat deze schilderij niet in handen van den Heer Denon gekomen is.’ - Te Berlijn, in het Museum, zag ik van hem drie stukken, als: De blinde Isaäk zegent Jacob, waarbij Ezau en Rebecca, in een aangenamen toon behandeld, zilverachtig en krachtig van kleur.- Een portret van een jongeling van 11 jaren (1642), in Spaansche kleederdragt, met een hoed in de hand, bij eene tafel, waarop eenige boeken liggen, in den stijl van rembrandt; - en Een landschap, bij zonnigen avondstond, waarvan de gloed, door het houtgewas heen, in het water spiegelt; verder wegen, waarop reizigers enz. - In de Galerij, te Dresden, zijn twee Portretten, als ook twee in de Pinacotheek, te Munchen. - Te Weenen, is slechts één Vrouweportret. - In Engeland komt zijne kunst in de openbare Verzame- | |
| |
lingen weinig voor. De hoogste prijs, dien, volgens Burtin, zijne stukken hebben opgebragt, is 9000 francs. - Zijne teekeningen zijn ook zeer gewild: op de Verkooping van Verstolk van Soelen, Amsterdam, 1847, was, onder Nr. 40 van den Catalogus, het Portret van Johan Wtenbogaerd, met zwart krijt, dat voor ƒ320, door den makelaar Brondgeest, werd gekocht. - Idem van jaques matham, ƒ300, door idem Idem, en dat van jacob van campen ƒ42, door idem J. de Vries gekocht. - In 1850, was, op de Kunstverkooping van den Graaf Despinoy, te Versailles, het Portret van Alid Bikker, dijstuk, h. 181, br. 81 dm. Ned., in den Catalogus de echtgenoot van een Resident van Zweden genoemd; zij was, wegens hare geestvermogens, zeer vermaard. - Een der schoonste portretten, door lievens geschilderd, is welligt dat van Nicoläo L'Anier. In aula Serenissimi Caroli Magnae Brittaniae Regis Musicae Artis Director admodum insignis Pictor, etc., door l. vorsterman voortreflijk gegraveerd, in fo., M. van den Enden exc., waarvan ik een uitmuntenden afdruk bezit. - Als eene bijzonderheid, vindt men bij F. van Mieris, in zijne Beschryving der stad Leyden, enz., op bl. 375 a, de ruime, aan-moedigende belooning, in die dagen, aan onzen kunstenaar geschonken, vermeld. ‘In des Thesauriers rekening van den jaare 1641 en 1642, aan den konstschilder jan lievensz, op den 19. November betaald voor het schildery op de Vroedschapskamer, verbeeldende Scipio Africanus met de bruid van Carthago, ƒ1500, en koste hetzelve stuk van Antwerpen, daar die Meester toen woonde, naar Leyden over te brengen ƒ150. Hier en boven was de gemelde kunstenaar lievensz. door Burgemeesteren van Leyden, volgens verdrag, nog beschonken met eene gouden Medaille, ter waarde van ƒ99-17.’ - De juiste tijd van zijn vertrek uit Engeland naar Antwerpen, zou af te leiden zijn uit het Gildeboek van St. Lucas, aldaar: ‘1635. jan lievens, ontvangen als Meester schilder.’ - Bartsch heeft 66 stuks zijner geëtste prenten beschreven, waaronder echter 6 twijfelachtig zijn. - Le Blanc noemt er slechts 13, doch bij Nagler vindt men er 39 vermeld, die tevens zegt, dat een latere Catalogue des Estampes de rembrandt, de f. bol, de j. livens etc., par Robert Dumesnil, Paris, 1835, verschenen, is. - Hij heeft houtsneden vervaardigd, als: Borstbeeld van een Man, met lang krullend haar, dat op de schouders afhangt, hebbende een rok aan, met drie knoopen op de borst; gr. 4o.; zeer zeldzaam, - Een landschap met drie boomen, die de geheele prent beslaan; de grond helder, aan de linkerzijde eenige heuvels, in fo., schoon en zeldzaam, - Op de Kunstverkooping van Mr. H. van Cranenburgh, te Amsterdam, 26 October, 1858, gehouden, werd eene teekening met krijt, Portret van C.D. Cool, met ƒ125 betaald. - Hij wordt ook wel de Oude genoemd, waaruit men zou moeten afleiden, dat hij een zoon, jan, heeft gehad, die de kunst beoefende. Zie op LIVENS, of LIEVENS. (Jan André)
| |
[Livens, of Lievens, (Jan)]
LIVENS, of LIEVENS, (Jan) welligt de Jonge van dien naam. Zie op LIVENS, of LIEVENS. (Jan André)
| |
[Livens, of Lievens. (Jan André)]
LIVENS, of LIEVENS. (Jan André) Deze kunstschilder is noch door zijne werken bekend, noch ergens beschreven, en ik heb hem slechts ontdekt door een fraai portret in fo., gegraveerd door abraham blooteling, naar eene schilderij, voorstellende het portret van den Leydschen Theologiae Professor Abraham Heidanus, - den vriend van Cartesius, - in eene toesprekende houding afgebeeld. - Füssli noemt, behalve den beroemden jan livens, zonder verdere aanduiding, nog een anderen jan livens, die, in 1680, plaat-etser was, te Parijs. Nu blijkt duidelijk uit het genoemde portret, dat men dezen jan andré livens wel degelijk moet onderscheiden van jan livens, hierboven vermeld, weshalve ik daardoor tot het besluit kan komen, dat zij beiden, waarschijnlijk, zonen van den Ouden jan livens geweest zijn.
| |
| |
Men kan dit wel als zeker aannemen, dewijl blooteling, - die een tijdgenoot van den beroemden jan is geweest, (in 1634 geboren, en in 1685 nog in leven) - zeer goed wist, dat de genoemde jan alleen jan livens de Jonge heette, en, bijgevolg, op de gemelde plaat jan andré livens pinx. gesneden heeft. Op de prentzelve staat het jaar 1672, dat mij voorkomt, er later op te zijn gezet, want Heidanus schijnt hier veel jonger te zijn, dan in een tijd, toen hij reeds 79 jaren oud was: zij zal, in 1672, bij de hevige woelingen der Voetianen en Coccejanen (zijnde hij een ijverig verdediger van de laatste partij), op nieuw in den handel verschenen, en, tot herinnering zijner daden, Ao. 1672 er op geplaatst zijn. Waarschijnlijk, is jan andré livens, te Leyden, zijne geboortestad, blijven wonen, en zal hij, als zich alleen met portretschilderen onledig houdende, zijn werk zelden met zijn naam beteekend en 't ook niet onder de uitgelezen kunst gebragt hebben; of welligt is hij tot de graveerkunst overgegaan, en heeft hij zich te Parijs opgehouden, of gevestigd, zoo als boven is aangevoerd; doch dan zou er toch wel van zijn werk voorkomen, al ware het dan ook met den naam van jan livens beteekend; en, in dat geval, kon jan andré een zoon van jan den Jonge zijn. - Uit alles evenwel af te leiden, behoort, mijns inziens, het portret van Heidanus niet aan den Ouden jan te worden toegekend; want, hoewel het met zorg bewerkt is, mist het geheel toch den geest en de bekwaamheid van dien meester, en het verlies van kunstwaarde, dat gewoonlijk door het graveren ontstaat, kan men aan blooteling niet ten laste leggen, dewijl hij, integendeel, het oorspronklijk talent op eene meesterlijke wijze wist over te brengen, ja, by gemis daarvan, zelfs wist te vergoeden.
| |
[Livieno, of Lievino D'anversa. Zie bij mij op Anversa. (Livieno da)]
LIVIENO, of LIEVINO D'ANVERSA. Zie bij mij op ANVERSA. (Livieno da)
| |
[Livius. Zie op Livens, of Lievens, (Jan)]
LIVIUS. Zie op LIVENS, of LIEVENS, (Jan) bij Immerzeel en bij mij.
| |
[Lobbeike (C.F.)]
LOBBEIKE (C.F.) was (volgens medegedeeld berigt) een kunstliefhebber, die te 's Gravenhage woonde, en aldaar, in 1856, overleden is. Hij heeft, op verdienstlijke wijze, de etskunst beoefend. Onder andere proeven, heb ik er eene voor mij liggen, voorstellende: Een copijtje, naar één der zes bekende prentjes van jacob cats; regts eene boeren-herberg, waarvoor eene schutting en een oprid, die vóór den weg is, en op den voorgrond uitloopt, waarop een hond en een rustend man, met een knapzak, op eene helling gezeten. Over de heining, bij het huis, geboomte, waarvan het dak nog zigtbaar is enz. j. cats inv. et fec. 1768, h. 82, br. 82 str. Ned., zonder de marge; - en de kopij, idem idem, doch, met de marge, h. 86, br. 110 str., niet met zijn naam beteekend, maar wel j. cats inv. 1758, met weglating van et fec.
| |
[Lobregt. (...)]
LOBREGT. (...) Slechts eenmaal is mij eene beschrijving van zijn werk voorgekomen, en nergens heb ik iets, zijn persoon betreffende, gevonden dan bij Nagler, die hem alleen als een Nederlandsch landschapschilder, in de manier van h. saft-leven vermeldt, zoodat ik hem voor een Nederlandsch liefhebber moet houden, die, tot uitspanning, de kunst beoefende, en wiens werk eene plaats waardig was in de beroemde Verzameling van Pieter Locquet. Onder Nr. 204 van diens Catalogus, Amsterdam, 1783, komt voor: ‘Een bevallig boomryk landschap; op den voorgrond ter regterzyde zit een landman by eene staande vrouw; verder op een heuvel, een veehoeder met schapen, daar nevens een reiskoets; verder hoog gebergte, zonachtig en natuurlyk behandeld, h. 26½, br. 37½ duim.’
| |
[Lochem (B. van)]
LOCHEM (B. van) was een kunstgraveur, die, omstreeks 1650, in Nederland bloeide. Bryan zegt, wij bezitten een stel prenten, Ornamenten voor Goudsmeden, naar tangen, welke hij, gezamelijk met h. janssen, in een netten stijl heeft gegraveerd; ook een stel kleine prentjes, verschillende Jagten voorstellende, en, naar
| |
| |
den vorm te oordeelen, voor waaijers bestemd, is op gelijke wijze vervaardigd. - Ik heb een soortgelijk stel der laatstgenoemde prentjes voor mij liggen, acht stuks, en genommerd; de onderkanten segmentsgewijs, zoodat zij, te zamengevoegd, een cirkel van 18 duim Ned. middellijn uitmaken, en de bovenomtrekken een achtkantigen, puntvormigen omtrek geven, waarin acht tafereelen uit het dagelijksch leven, en landschappen, in gecartoucheerde lijsten gevat, zijn afgebeeld. Ze zijn zeer net en uitvoerig bewerkt, en blijkbaar tot modellen voor drijfwerk in metalen, en hier voor tafelborden of schalen vervaardigd; alle met sierlijke letters beteekend b.v. lochem fecit. Dewijl de eerste drie letters kunstmatig door elkaêr gevlochten zijn, is het op het eerste gezigt zeer moeilijk, er eene b of p van te maken, en, bij het zien van slechts één prentje, er nog eene v in te vinden. Ik heb ze met alle aandacht, daar er toch eene zekere vrijheid van schrijven in voorkomt, bekeken, en er uit opgemaakt, dat het b.v.l. moet zijn, zoo als Bryan hem dan ook teregt op dien naam opvoert; doch Brulliot en Heller (M.), die denzelfden persoon bedoelen, noemen hem p. lochon. Ik geloof niet, dat deze beide auteurs in de gelegenheid zijn geweest, zijne werken te zien, waardoor de eerstgenoemde dan ook verklaart, geene duidelijke aanwijzing omtrent hem gevonden te hebben. - Eindelijk, wil ik nog in bedenking geven, of de bekwame Fransche graveur rené lochon, die omstreeks dienzelfden tijd bloeide, en michiel, die ook te Parijs werkzaam is geweest, niet tot hetzelfde geslacht van van lochem kunnen behooren, want welke verwarring de naamsveranderingen al veroorzaken, zal men uit het volgende (en dit nog wel in onzen tijd) duidelijk zien kunnen. In den Catalogue raisonné de Dessins et d'Estampes etc. de Ch. van Hulthem etc., Gand, 1846, in 8o., staat op bl. 323: ‘b. locrom graveur, sur lequel on n'a pas de renseignements. Nr. 1917. Des Chasses. Suite de quatre pièces numerotées b. locrom fecit. Visscher excu. - Oiseaux. Huit pièces numerotées jansen inv. lochom sculp.’
| |
[Lochom (Hans van)]
LOCHOM (Hans van) is, waarschijnlijk, de vader geweest van michiel van lochom, bij Immerzeel vermeld. - Brulliot zegt, dat men meent, dat hij, naar crispin van den broeck, onder anderen, het Nachtmaal zou hebben gegraveerd, dat met het monogram h.v.l. beteekend is, doch door anderen voor werk van hans, of jan van luyk wordt gehouden. Dit schijnt echter wederlegd te zijn, dewijl deze de letters h.v.l., aan elkaêr gehecht, als monogram heeft gebezigd. Heller (M.); die hem, even als alle graveurs van dien naam, locon noemt, zegt, dat hij een Nederlandsch graveur is geweest, omstreeks 1550 geboren. Nagler geeft Antwerpen als zijne geboorteplaats op. - Ik bezit eene prent in fo., voorstellende Joannes den Dooper in de woestijn, staande bij een boom, waarbij een lam ligt. Zij is, hoewel het bijwerk er wat droog uitziet, met zorg en zuiver gesneden; beteekend h.v.l. en, F. de Wit exc.; het laatste, als ook de veel grootere letters a.c.f. zijn er blijkbaar later opgesneden, eene handelspeculatie, om de prent voor het meer gezochte werk van annibale carracci te doen doorgaan. Zie over deze kunstenarijen, Brulliot, Seconde partie, Nr. 36. - Bij Le Blanc, die zijne geboorte, te Antwerpen, in 1550, opgeeft, vindt men het gemelde Nachtmaal vermeld, naar c. van den broeck, gelijk verder De Opstanding, naar m. de vos, en de Boetvaardige Petrus, naar denzelfden.
| |
[Lochom (Michiel van)]
LOCHOM (Michiel van) is reeds bij Immerzeel vermeld; ik voeg er bij, dat Bryan zegt, dat hij zich, reeds in 1635, te Parijs gevestigd had. - Volgens Basan heeft hij eenige prenten voor crispin de passe vervaardigd, wiens graveerstijl hij, doch met weinig gevolg, getracht heeft, na te bootsen. Een zijner beste gravuren is de titelprent vóór La vie de Louis XIII, waarop de afbeelding van
| |
| |
dien monarch te paard, met eenige kleine figuren, voorkomt. - Hij heeft mede eenige portretten gesneden voor Les OEuvres de Hippocrate, in 1639, te Parijs uitgegeven. - Ook gaan er van hem uit Mode en kleederdragten der Vrouwen van onderscheiden volkeren, waaronder vierregelige Fransche verzen, in ovalen, 36 stuks, op 13 dubbele bladen. - Van de werken, welke hij, nog in Vlaanderen wonende, heeft gemaakt, bezit ik Het leven der H.H. Maeghden, van Christus tyden tot deze eeuwen enz., door Heribertus Rosweydus, t' Antwerpen, 1626 in 8o., waarin 80 stuks afbeeldingen, kniestukken, met handen, en de teekenen van haar martelaarschap zijn afgebeeld. Deze plaatjes behooren tot de beste boekprenten van dien tijd, en zijn als uit de school van wierix of galle gesneden. Zij zijn allen beteekend petrus de jode figuravit, J. van Mechelen exc. Cum privil.; op slechts ééne prent heeft hij zijn bekend monogram geplaatst, te weten op die van de H. Tanche, tegenover blz. 451, en wel in de prent-zelve, zoodat het niet als een gewoon adres voorkomt, en welligt daardoor ook minder bekend werd, dat deze boekprenten tot zijn vroegste werk behooren. - Later zag ik bij Brulliot, dat dit indedaad het geval is, dewijl hij zegt, ‘dat het monogram m.l.f. aan elkaêr gehecht, door Malpé (T. II., p. 28) aan hem toegekend, nog niet door hem op zijne werken is gevonden,’ zijnde dit het teeken, dat op de genoemde prent der H. Tanche voorkomt. - Bij Nagler vindt men 25 Nommers zijner werken vermeld; bij Le Blanc 126, waaronder de bovengenoemde Mode en kleederdragten; - de 50 stoks van het Werk: Sommaire des Vies des Fondateurs el des Reformateurs des Ordres Religieux, par le R.P. Louis Beurier; Paris, 1635, in 4o. - Zes bladen Goudsmidswerken, - en 25 stuks uit den Spiegel der Princen, in 4o.
| |
[Lochteren (Henric van)]
LOCHTEREN (Henric van) is een bouwmeester geweest, die in het midden der XVII. eeuw bloeide. Het volgende inschrift werd op den toren van het Stadhuis, te Zutphen, gelezen: Anno 1660. Timmermeesteren jacob van winshem ende henric van lochteren. Medegedeeld berigt.
| |
[Lodewycks (Hendrick)]
LODEWYCKS (Hendrick) trof ik aan als een middelmatig graveur, door zijn werk, voorstellende Ware ende Eygentlycke Afbeeldinghe van de hooch-aensienlycke Vergadering, gehouden in 't jaer 1530, den 25. Juny, op de Bisschoppelicke sael binnen de stadt Augsborch, alwaer de Confessie der Evangelischen Protesterenden Vorsten ende Steden, voorgelesen ende aen de Keyserlycke Maj. Carolus V. is overgegeven worden. Wit geloofwaerdigen Historien ende Conterfeytinghe naer 't leven so veel moogelyck by een gebracht ende in coper gestelt; waaronder de namen der voornaamste personen op dien rijksdag tegenwoordig, en hendrick lodewycks fecit. 1634, in plano-formaat.
| |
[Loeff. (Hillebrand Dirk)]
LOEFF. (Hillebrand Dirk) Deze portretschilder enz., bij Immerzeel vermeld, is, aan een verval van krachten, den 17. Maart, 1845, in den ouderdom van 71 jaren, te 's Gravenhage, overleden.
| |
[Loemans (Arnold)]
LOEMANS (Arnold) staat reeds, als graveur, bij Immerzeel vermeld; ik voeg er bij, dat men van zijn werk kan zien in de Zinnebeelden, getrokken uit Horatius Flaccus, naar de geestige vindingen van den geleerden otto van veen enz., door Antoni Jansen van ter Goes; Amsterdam, by Justus Dancherts, 1683, in 4o. - Verder heeft men van hem De Hemelvaart van Maria, naar p.p. rubens; - S. Monica, P.P. Augustinus, S. Nicolaus Tollentinas, naar a. van dyck, 1642, in fo., M. van den Enden exc.; - De Zinnebeelden von Ph. van Zesen; - Karel, Hertog van Bourbon, naar tiz. vecelli; - Jacques Callot, naar m. lasne. Uit De Bie, blz. 523. - Zie verder Le Blanc.
| |
[Lof. (J. de)]
LOF. (J. de) Van dezen kunstenaar is mij alleen voorgekomen eene ordon- | |
| |
nantie, door hem geteekend, voor de fo.-prent, verbeeldende P. Gonsalvus Sylveira, Jezuit, wordt voor het gheloof verworght, door de Mooren van Monomotapa, voorkomende in het Werk van P. Hazart, Kerkelyke en Wereldlyke Geschiedenis van de geheele Wereld enz.; Antwerpen, 1668, II deel, blz. 106, in fo., die voor soortgelijk werk veel verdienste heeft. De Titel van het tweede deel is door hem geheel, in den trant van a. diepenbeek, ontworpen en geteekend.
| |
[Lofvers. (J.)]
LOFVERS. (J.) Behalve de reeds bij Immerzeel beschreven pieter en hendrik van dien naam, is mij deze nog voorgekomen in den Catalogus der Kunstverkooping van C.H. Schultz, gehouden te Amsterdam, in 1826, onder Nr. 65: ‘Twee stuks Landschappen met reizigers en vee, door j. lofvers, h. 5 p., br. 6 p. 3 dm.’ - Waarschijnlijk, is hij dezelfde, die bij Van Eynden en Van der Willigen als een zoon van hendrik lofvers, doch zonder doopnaam wordt genoemd, en, in 1814, omtrent 46 jaren oud, is overleden. Hij zal dus wel te Groningen te huis behooren.
| |
[Loggan (D.)]
LOGGAN (D.) is mij als teekenaar en graveur voorgekomen, op verscheiden boekprenten, en heeft zich, waarschijnlijk, te Utrecht opgehouden, of er gewoond, omdat hij voor den beruchten poëet en schrijver, Jonkhr. Everard Meyster, de teekening heeft gemaakt van den ironischen Titel, geplaatst voor zijne Poetice Policy, van de staetkundige Aeloutheyt der Romeynen, 1656, 8o. - Nog zijn de ordonnantiën door hem geteekend en gegraveerd voor de 20 platen in Het verlost Jerusalem van Tasso, vertaald door H. Dullaert, Rotterdam, 1658, in 8o. Sommige prenten zijn alleen beteekend d. log en d.l. - Onder het aantal portretten, meest van Engelsche vorsten, welke hij in Engeland vervaardigd heeft, komen er zelden van particuliere personen voor, en echter heeft hij er toch één, voor zoo ver mij is voorgekomen, naar de schilderij van n. ebbius gegraveerd, zijnde dat van den R.C. pastoor Arn. Louffius, te Weesp, aldaar, in 1656, in den ouderdom van 59 jaren, overleden. - Alhoewel hij te Dantzig, in 1630, werd geboren, - (en er verder verhaald wordt, dat hij, in Denemarken, bij simon van de pas de graveerkunst leerde, vandaar naar Holland, is gekomen, en onder hondius zijne kunst heeft voortgezet en beoefend; dat hij vóór de restauratie in Engeland, derwaarts is vertrokken, waartoe hem de weg door de hondiussen zeer gemaklijk zal zijn gemaakt, dewijl jodocus en hendrik, de Jonge, aldaar, om zoo te zeggen, burgers waren) - heb ik hem hier toch eene plaats ingeruimd, daar hij zijne opleiding in de kunst, òf van een uitlandigen Hollander, òf in ons land genoten, en ook hier veel werken vervaardigd heeft. - Het eerste, wat hem in Engeland ter uitvoering werd opgodragen, waren Gezigten van de publieke gebouwen der Universiteit te Oxford, zijnde eene Verzameling van 40 platen, en onder den titel van Oxonia illustrata, in 1675, verschenen; en in 1688, een soortgelijk werk, bestaande uit 30 platen, Cantabrigia illustrata. Deze beide werken zijn onder denzelfden, en ook onder een Hollandschen titel: Het Verheerlijkt Oxford, en Verheerlykt Cambridge enz., te Amsterdam, bij Gerrit Tielenburg enz., in fo.-oblong uitgegeven, en in mijn bezit, schijnende het mij toe, dat er een nieuwe titel voor de oorspronklijke gravuren is geplaatst, en de platen, welligt het eigendom van loggan, alhier beland zijn. Geen dezer prenten is beteekend; ze zijn zeer net en stelselmatig gesneden, en, in waarheid, getrouwe afbeeldingen, zoo als ik over eenige gezigten kan oordeelen, welke ik te Oxford aangetroffen heb. - Zijn portret, borstbeeld, in medaljon, met potlood op perkament geteekend, vond ik vermeld in Weigels Kunst-Catalog, 1856, Nr. 1827.
| |
[Logteren, of Lochteren, (Ignatius van)]
LOGTEREN, of LOCHTEREN, (Ignatius van) is bij Immerzeel j. van luchteren genoemd. - Als werk van dezen beeldhouwer wordt in den Catalogus van
| |
| |
J. de Bosch, Amsterdam, 1825, bl. 38, Nr. 42, opgegeven: ‘Twee staande mansbeelden, het een voorstellende een lootsman, het andere een schieman, in eigenaardige kleeding; zeer goed bewerkt; ieder h. 2 p. 2 d.’ - en in een Idem, te Idem, 1798, van J.O. Hulstly, blz. 59, Nr. 8: Eene staande Diana, verzeld van een jagthond, door j. van logteren; dit stuk, afkomstig uit het Kabinet van Pieter Locquet, verkocht te Amsterdam, 1783, is zeer fraai van palmhout vervaardigd. - Nog vond ik in een Idem, te Idem, 1785, van Joannes de Bosch, onder Nr. 9, blz. 124, Een kindje, verbeeldende de Bouwkunst, houdende een Colom in de handen; - Nr. 10. Een basrelief, verbeeldende Een Bachanaal, waarbij een Sileen, eene vrouw en kinderen; - Nr. 11. Drie stuks Termen, verbeeldende Boschgoden. - Nr. 12. Twee borstbeelden, een Faunus, en Eene vrouw op een piedestal. - Nr. 13. Twee rustende Sphinxen.
| |
[Lois, of Loys, (Jacob)]
LOIS, of LOYS, (Jacob) was, in het midden der XVII. eeuw, een hoogstbekwaam bouwmeester, te Rotterdam, welke stad, meer dan waarschijnlijk, die zijner geboorte was. In de Cronycke der Stad Rotterdam enz., door S. Lois, 's Gravenhage en Delft, 1746, in 4o., lees ik, op blz. 159, het volgende: ‘1662. In de maend van Augusty, heeft men de fondamenten van het Nieuwe Gemeenelands-Huys beginnen te graven, en in September beginnen te heyen op de Magere Varckemarkt, by de Koolse Wegpoort enz., en op den 31 October, tusschen 9 en 10 uren, soo is den eersten steen geleyt van Heer Daniel Hoogendorp, Dyckgraaf van Schielant, Ridder, Heer van Moer Capelle en Wildeveene, aen de Zuyd-oosthoek van de voorgevel aan den dyck van dit gebouw: den Boumeester van dit heele gebouw was jacob lois, die dit heele werck van buiten en van binnen heeft geordineert, en alles heeft voltrokken totten eynde toe.’ - Dit gebouw is thans een Kunstmuseum, onder den naam van den Utrechtschen legataris, als Boymans-Museum, bekend. - In het jaar 1661, meldt de genoemde Cronycke, bl. 158 verder: Soo is aen de westzijde van de Leuvehave, op het Nieuwe Hooft, de fondamenten van een Nieuwe Poort beginnen te heyen; het werck wert geheyt, met lange greyne masten tot op het welsant, dat daer omtrent 72 voeten diep leyt; op dit heywerck heeft men sware fondamenten gemetselt, gelyx de gront, en doen is voort van witten arduynsteen een heerlyke poort opgemaeckt en in het jaer 1662 voltrokken.’ - Hierbij staat niet vermeld, dat hij er de bouwmeester van was, en echter is uit alles wel te vermoeden, dat zulks het geval is geweest, dewijl ik in het Werk: Historische en Natuurkundige Lentereis door Zuid- en Noordholland, en een gedeelte van het Sticht van Utrecht, gedaan door een viertal vrienden enz.; Amsterdam, by J. Loveringh, 1768, in 8o., op blz. 317, waar over de bolwerken en poorten aan de Maaskant gesproken wordt, het volgende aangeteekend vond: ‘Meest allen deftig gebouwd, doch de Wester nieuwe Hoofdpoort is de aanzienlykste van allen en door den vermaarden bouwkundigen jacob loys ontworpen.’ - Het is hier de plaats, om nog te melden, wat tot de voltooijing van het bovengenoemde Gemeenelandshuis behoort.: ‘Onder het balkon is een gesmeedt yzere tralywerck, 'twelke soo fraay met kindertjes, allerhande slag van bloemen, vrugten, gedraayde pylaaren en andere verwonderenswaardige fraayigheden is uitgewrogt, dat er de aanschouwers over verbaast moeten staan. Dit weêrgaloose meesterstuck is binnen den tydt van tusschen de ses en seven jaaren voltooyt, door den konstigen Meester Smidt Jacob Toorn.’ Zie Kabinet van Nederl. en Kleefsche Oudheden enz., door J. le Long, en met Prent-tafereelen van A. Rademaker enz., Amsterdam, 1732, in 4o., III., bl. 315.
| |
[Lombardus, of Lombard. (Lambert)]
LOMBARDUS, of LOMBARD. (Lambert) Ik voeg bij het schrale artikel, door Immerzeel nopens dezen merkwaardigen kunstenaar gegeven, nog het volgende,
| |
| |
dewijl genoemde auteur het groote verschil van dezen naam, die met dien van andere kunstenaars, bij meest alle vreemde schrijvers, aan een- en denzelfden persoon gegeven, en zeer door elkaêr verward, niet aanvoert. Ik geef hier alleen eene proeve uit het Register op Vasari, (Paris, 1842) door zijn Commentators op het artikel lamberto lombarbo gemaakt: zustris, suterman, sustermans of suster, (lambert), gezegd lamberto lombardo of tedesco, suave of suavius, geboren te Luyk, 1506, bloeide 1550, schilder, architect en graveur. - Hier zijn stellig drie verschillende personen onder, door mij op hunne plaats vermeld. Ook Sandrart heeft hem met lambert suavius vereenigd, niettegenstaande Van Mander deze beiden als twee onderscheiden kunstenaars opgeeft. - Immerzeel zegt, dat hij eene geleerde opvooding heeft genoten, alsof hij van een gegoed en aanzienlijk geslacht afkomstig was. - Dit heeft hij, waarschijnlijk, afgeleid uit de bekende bekwaamheden van lombardus; doch het is zoo niet, want in het levensberigt, door zijn boezemvriend dominicus lampsonius, in 1565 - een boek, reeds door Van Mander, en later door Sandrart, om de echte bron te hebben, te vergeefs gezocht, doch thans bekend, - vindt men vermeld, dat hij, in 1506, te Luik, werd geboren; dat zijne ouders zeer behoeftig waren, en hem het noodige schoolonderwijs niet konden laten geven. Toen hij begon op te wassen, plaatsten zij hem bij een schilder, niet met het vooruitzigt om een kunstenaar van hem te kunnen maken, maar om hem eene broodwinning te verschaffen. Wanneer, en op welke wijze hij tot het onderwijs van joost de beer en van jas gossart (mabuse) is gekomen, wordt niet gemeld. Eerst in den ouderdom van 32 jaren, reisde hij naar Italië, in het gevolg van den kardinaal Polus, hetgeen geschiedde op aanbeveling van Everard van der Marck, Bisschop van Luik. Toen hij zich daar, eenigen tijd, in alle deelen der kunst geoefend had, waarschijnlijk, door de zorg en ten koste van genoemden Bisschop, die als een kunstbeschermer bekend staat, werd hij, door diens overlijden, in 1538, verpligt, Italië te verlaten, en naar Luik terug te keeren, waar hij in de gunst is gebleven van drie opvolgende Bisschoppen, doch die hem, zoo het schijnt, geen voordeel hebben aangebragt. - Hij is, zeker, een der uitmuntendste mannen van zijn tijd geweest, zoo als uit het levensberigt, door lampsonius gegeven, blijkt. Het baart echter bevreemding, dat die schrijver al de bijzonderheden van zijn vroeger leven zoo naauwkeurig medegedeeld, en noch die van zijne laatste dagen, noch zijn sterftijd vermeld heeft. Misschien heeft hij het onaangenaam verhaal, namelijk, dat hij op het laatst van zijn leven een toevlugtsoord in het gasthuis Mont-Cornillo, te Luik, moest nemen, niet willen aanroeren, gelijk dit bij een geschiedschrijver dier stad wordt gevonden, in het bovenbedoelde Boekwerk, bij hubert goltzius, leerling van lombardus, beroemd kunstenaar en geleerde, te Brugge, in 1565 gedrukt, die, zeker, met al de bijzonderheden van zijn leven, en misschien wel van zijn dood zal zijn bekend geweest, weshalve het bezwaarlijk valt, aan te nemen, dat zulk eene hoofdzaak, bij een levensberigt, zou zijn verzuimd geworden. Dit zou de vooronderstelling van Zani versterken, die zegt, dat hij in 1565 nog leefde. Naar mijn oordeel, kan dit wel het geval geweest zijn, want het opschrift van het portret van lombardus, bij de uitgave van het genoemde Werk van Lampsonius gevoegd, zonder naam van graveur - vermoedelijk door lambert suavius, zijn schoonbroeder, gesneden - lambertus lombardus pictor Eburonensis, anno aet. XLV. MDLI., komt volkomen overeen met het geboortejaar 1506, door Lampsonius opgegeven. Is nu dit reeds lang bestaande portret eerst in 1565, zeker, voor het Levensberigt, bij goltzius verschenen, gesneden, en werd zijn ouderdom er bijgevoegd, dan is het geenszins denkbaar, dat men niet te gelijkertijd het jaar van zijn overlijden (zoo hij werklijk
| |
| |
overleden was) er bij zou hebben gesteld. Het komt mij voor, dat hij, in een vergeten staat zijne levensdagen eindigende, op het kunsttooneel in het vergeetboek is geraakt, en men later, naar gissing, zijn sterftijd omstreeks 1560 heeft bepaald, zoo als op een portret, door theodorus galle, te Antwerpen uitgegeven, vermeld staat; dit kan, als genoegzaam 40 jaren later verschenen zijnde, hier niet beslissen, dewijl galle het levensberigt, door goltzius uitgegeven, zeker, niet heeft gekend. Het genoemde portret, door vele schrijvers tot bewijs aangevoerd, dat hij in 1560 zou zijn overleden, heeft mij genoopt, een en ander wat breedvoeriger uit een te zetten, teneinde gelegenheid te geven, om te onderzoeken, in hoe verre mijne overwegingen al dan niet gegrond zijn. - De beroemde boekverzamelaar Van Hulthem bezat, in zijne rijke Bibliotheek, twee exemplaren van het Werk van lampsonius en heeft daarop eene aanteekening gemaakt, zie Nr. 22822 van den Catalogus, loopende over de hooge zeldzaamheid van dit boek, als ook over de twee vermelde portretten - dat van galle is er stellig ingevoegd - die, zoo als hij zegt, zijn geboorte- en sterftijd beslissen, doch waarmeê ik mij, om bovengenoemde redenen, nog niet vereenigen kan. Beide exemplaren berusten thans in de Koninklijke Bibliotheek, te Brussel. - Welligt zal eenmaal de sluijer, die de laatste levensdagen van dezen grooten man bedekt, worden opgeheven, en het zou mij niet verwonderen, dat hij zich wegens de woelingen, door de Reformatie veroorzaakt, bij tijds afgezonderd heeft. - Zijn werk komt zeldzaam voor. Wijle de onvergeetlijke kunstmecenas, Koning Willem II., bezat van hem drie stukken, als: 1.) Een droombeeld. Op een vlak huisdak, is een heilig persoon, in diepen slaap voorgesteld; in het volgende gezigt verschijnt hem de Aartsengel Michaël, in een rijk krijgsmans-gewaad gedost, omgeven door drie andere gewapende engelen, waarvan er een, het zwaard der Godlijke geregtigheid draagt; men ziet van het huisdak in een tuin; en in de verte eene rivier met een brug; dit landschap geeft het stuk een aangenaam en schilderachtig geheel. - 2.) Eene voorstelling van de Roode Zee, verbeeldende Mozes, omringd van de lsraëliten, na den doortogt der Roode Zee, en Pharao met zijne legermagt op het punt, om door de golven verzwolgen te worden; dat stuk, de weêrga van het voorgaande, vereenigt, even als het eerste, alles in zich, wat men in de werken dier kunsteeuw wenscht te vinden: frischheid van kleur, schoone zamenstelling en juiste teekening. - 3.) De tuchtroede Gods; deze schilderij bestaat uit twee afdeelingen, en paart vele uitmuntende hoedanigheden te zamen; op het linker-gedeelte is Eene schipbreuk voorgesteld, met verschillende eigenaardigheden; de regter-afdeeling stelt eene stad voor, die door de pest geteisterd woordt: overal ziet men lijken, doodkisten en begrafenistoestellen. Twee engelen, waarvan er een boven eene processie zweeft, en de andere zich op een toren, die in de verte staat, bevindt, schijnen door hunne tegenwoordigheid aan te duiden, dat de toorn Gods bedaard is; tlit stuk is volkomen bewaard gebleven. - Bij den verkoop, te 's Hage, in 1850, heeft het eerste ƒ1900, het tweede ƒ1450 en het derde ƒ1850 opgebragt; zij zijn door de Makelaars Roos en Brondgeest gekocht. - Uit deze, en nog enkele stukken, in sommige Galerijen aanwezig, is moeijelijk het hooge standpunt te beoordeelen door hem in de kunst bereikt, want bijna al zijn voornaamste werken, te Luik voorhanden, werden door Hendrik Maximiliaan van Beijeren naar Bonn overgebragt, om er zijn Paleis meê te versieren, en waar ze, bij het bombardement dier stad, in 1703, door Menno Coehoorn, die in drie dagen Bonn bemagtigde, een prooi der vlammen werden. Dit laatste berigt wordt ons door Bryan-Stanley medegedeeld; ik voeg er bij, dat de genoemde Hendrik Maximiliaan, zal moeten zijn Maximiliaan Hendrik van Beijeren,
| |
| |
keurvorst van Keulen, Bisschop van Luik en Hildesheim, geboren 1621, overleden 1688 (of 1693), en die in 1650, beide deze mijters had aanvaard, zoodat het vervoer der schilderijen in den loop zijner 38 jarige regering plaats vond. - In het Museum, te Berlijn, zijn twee schilderijen van hem aanwezig, als: Eene zitiende Maria, houdende op de beide armen het in linnen doeken slapende kind, h. 2 vt. 6 dm., br. 2 vt. 1 dm., Rijnl.; - en, De opwekking van Lazarus, h. 8¼ dm., br. 1 vt., 2½ dm. - In de Galerij, te Weenen, De aanbidding der herders, h. 3 vt. 6 dm., br. 4 vt. 10 dm., Weener maat, of 316 str. Ned. - In het Museum-Ertborn, te Antwerpen, Een mansportret, borststuk, aetatis 19; h. 46, br. 33 dm. Ned. - Voor het stedelijk Museum te Luik, is in dit jaar, 1859, eene schilderij van lombardus aangekocht, van Doctor Lombard afkomstig. Zie Journal des Beaux-arts etc. Bruxelles, 1859, Nr. 4. - Bij Nagler staan 40 stuks prenten, meest door lambertus suavius, naar zijne werken, gegraveerd, beschreven, en waaronder er zijn, zoo als Nr. 1. De 12 Apostelen, waarvan er eenige met l.l. en andere weêr met l. suavius inv. - onder anderen, Nr. 10 in mijn bezit - zijn beteekend, en waardoor sommige auteurs meenen, dat lombard er ook eenige gegraveerd heeft; doch dit is het geval niet; ze zijn door ééne hand uitmuntend bewerkt, en behooren tot de beste graveerkunst van dien tijd. lombard was een stout teekenaar, hetgeen mij gebleken is uit een studie-blad, in mijn bezit, voorstellende Twee beelden ten voeten uit, als Apostelen gekleed, die in gesprek zijn, met de pen en opgewasschen, beteekend 1552, lamb. lombart. Op al de prenten, mij voorgekomen, als ook die door c. cort, staat l. lombardus, doch nimmer heb ik iets met den naam van susterman, als zijn werk, beteekend gezien. - Behalve de reeds hier bovengenoemde portretten, bestaat er nog een door h. wierix, en de kopij daarvan door h. hondius, waarnaar dat, wat in Van Mander en andere auteurs voorkomt, is genomen.
| |
[Lombeque. (Jehan van)]
LOMBEQUE. (Jehan van) In de Archiven van Rijssel, vindt men, in de oude graaflijke Rekenkamer der Hertogen van Bourgondië, op het jaar 1466-67, het volgende aangeteekend: ‘a jehan van lombeque, graveur de scaulx, demourant à Bruxelles, pour ses paines et sallaire d'avoir gravé de nouvel la circonscription du scel de l'ordre de la Thoison d'or de MdS. LXX S.’ - Zie Le Comte de Laborde, Les Ducs de Bourgogne etc., Tom. 1., Seconde partie, p. 498; Paris, 1849, in 8o.
| |
[Lommelin (Adriaen)]
LOMMELIN (Adriaen) is, volgens Félix Bogaerts, een Belgisch graveur geweest; Heller (L.) zegt, geboren te Amiëns, in 1636. - Zeker is het, intusschen, dat hij zich in België gevormd heeft, en aldaar steeds is werkzaam geweest. - Men kent van hem in gravure het marmeren Grafmonument van den kanonik Jan Gevaerts, door artus quellinus vervaardigd, naar de teekening van rubens, dat voorheen in de hoofdkerk van Antwerpen stond. - De Aanbidding der Wijzen, naar rubens, 1644. - De Triumph der Christlijke liefde, naar den-zelfden. - De doop van Christus, naar denzelfden. - R.P. Joannes Baptista e Soc. Jesu, naar a. van dyck. - Joannes Carolus della Faille, Antwerp. Societate Jesu in Academia Madrid. Professor etc., naar denzelfden. - Hij heeft ook prenten voor boekwerken gemaakt, onder anderen, de voornaamste platen in fo, naar de teekeningen van a. diepenbeek voor het Werk van P. Hazart, Kerkel. Gesch. van de geheele Wereld, enz. Antwerpen, 1668, 4 deelen in fo., alsmede voor het plaatwerk Theatrum Imperatorum etc., Antwerp., by P. de Jode, 1652, in 4o.
| |
[Londerseel (Assuerus en Jan van)]
LONDERSEEL (Assuerus en Jan van) zijn beiden bij Immerzeel beschreven; ik voeg ze hier bij elkander, om aan te wijzen, dat jan, waarschijnlijk, de zoon was van assuerus, hoewel er vermeld staat, dat jan in 1582, te Brugge ge- | |
| |
boren is. Dit kan ook wel zijn, dewijl de vader veel in België heeft gewerkt aan platen voor Boekwerken enz., die aldaar zijn uitgegeven, en zich zeker met zijn gezin in het toen nog bloeijende Brugge heeft opgehouden, en er misschien wel overleden is. Zij hebben te zamen een werk volvoerd, bestaande uit dertig stuks keurige gravuren in fo.-oblong, naar maarten de vos, eerst uitgegeven door Claes Jansz. Visscher, te Amsterdam, en later nog eens, bij Joannes Covens en Cornelis Mortier, aldaar, zijnde voorstellingen uit Het leven der H. Heremieten enz. Hieruit zou men kunnen besluiten, dat het vader en zoon is, of dat zij ten minste, zeker, aan elkander verwant waren, want, dat twee verschillende personen, van een-en-denzelfden naam, één plaatwerk zouden gesneden hebben, is, mijn bedunkens, niet aanneemlijk. - Verder 12 stuks, Officieren en Soldaten van een regiment Hollandsche Infanterie, door h. goltzius zijnde kopiën naar j. de gheyn. - Een altaar, waarboven het Hoogwaardige verheven is; rondom zijn alle Heiligen vergaderd, naar p. van der borcht, 8 pl., in 4o. en 8o., behoorende in een Missaal; de keerzijde is met den tekst bedrukt. - Immerzeel zegt, dat het graveerwerk van jan ‘vrij stijf en hard is,’ doch ik vertrouw, dat hij weinig van zijne kunst heeft gezien, en bij gevolg te ligtvaardig oordeelt. Als bewijs voor het tegendeel, voer ik aan het Portret van d.v. coornhert, in kl. 4o., misschien naar de groote plaat van hendrik goltzius genomen, waaruit men zien kan, met welk eene stoute en vaste hand, fiks en naar den aard der kunst bewerkt, hij ons eene voortreflijke plaat heeft nagelaten. Mijn exemplaar is in den grond links beteekend j.v.l., alwaar ook staat c.c. (cornelis cornelisz. van Haarlem) zijnde de schilder van het oorspronklijke portret. Ik bezit nog een exemplaar, zonder naam, denkelijk eene kopij naar jan van londerseel, - of misschien j. muller - door een ander, ook naar dat van goltzius gesneden, doch dat niet zoo vrij en los met de burin is behandeld als het eerste. - assuerus heeft nog de prenten, zijnde zeer fijne hout-gravuren, gesneden naar de teekeningen van p. van der borcht, voor het Werk: De Schipvaert ende Reysen gedaen in 't landt van Turckyen, deur N. de Nicolay Dalphinois, heere van Arfeville... met eenentsestich figuren naer t leven ghedaen, soo wel van Mans als van Vrouwen, na de diversiteyt van de Natien, hun dragten, habyten, wetten, religie ende manier van leven, soo wel in tyden van Peys als van Oirloyhe. T Antwerpen, by Willem Silvius, 1576, in 4o., 60 pl. In het volgende jaar, is, bij denzelfden uitgever, weder een druk, in 4o. verschenen. Zie Catalogus van Borluut de Noortdonk, 1858, Nr. 2708. - Bij Nagler vindt men van assuerus graveerwerken 29, en van jan (die naar de 100 stuks loopen) 33 nommers vermeld.
| |
[Longe (Robert la, of le)]
LONGE (Robert la, of le) werd te Brussel geboren, en is een van dat aantal schilders, die in Italië den bijnaam van fiamingo - Zie aldaar. - hebben bekomen. Hij heeft, waarschijnlijk, zijne akademische studiën te Bonisoli vervolgd, en zich den schildertrant van massarotti eigen gemaakt; doch, hetzij hij zich naar deze akademie, of naar die van Piacenza vormde, hij nam onderscheiden manieren aan, welke hij te zamen op eene verdienstlijke wijze malsch, harmonisch, en door zijne schitterende kleuren, tot een schoon geheel wist te brengen. Te Cremona heeft hij het Leven der H. Theresia geschilderd; te Piacenza dat van St. Anthonius, waar tevens van hem in de hoofdkerk berust het beroemde altaarstuk, voorstellende den H. Xaverius, die, door engelen ondersteund, uit deze tot eene andere wereld overgaat. Hij was wegens zijne fraaije portretten zeer vermaard, en stierf, te Piacenza, in 1709. - In den Guida di Piacenza wordt hij. da longe genoemd. Zie l'abbé Lanzi.
| |
| |
| |
[Longueil. (Joseph de)]
LONGUEIL. (Joseph de) Deze kunstgraveur wordt door Nagler vermeld, als, in 1736, geboren te Rijssel, in Vlaanderen, en, in 1790, overleden, te Parijs. Hij heeft een aantal gravuren voor prachtige Fransch-litterarische werken enz. vervaardigd.
| |
[Longus. (Petrus Petri) Zie op Pietersz. (Pieter)]
LONGUS. (Petrus Petri) Zie op PIETERSZ. (Pieter)
| |
[Lons. (Dirk Eversen)]
LONS. (Dirk Eversen) Immerzeel zegt, dat er van dezen graveur alleen eenige landschapjes, met groote windmolens, voorkomen; ik voeg er bij, dat die uit 4 stuks in 4o. bestaan, en in de manier van j. van de velde zijn bewerkt. - Verder is nog van hem bekend: Eene H. Familie, met St. Elisabeth en St. Jan, naar a. van nieulandt, geestig uitgevoerd, doch gebrekkig van teekening. - Nagler vermeldt nog de H. Maagd, met het Kind aan de borst, onder een boom gezeten, naar a. bloemaert, waaronder staat: Blanda Dei genitrix etc., beteekend d.e.l. (ons) in fo. - Vervolg van 8 bladen, in 8o. Hollandsche kleederdragten, dirk eversen lons fecit et ex., - Gezigt op de stad Neurenberg, met het portret van albrecht durer, 1666, in fo. - oblong. - Zie Le Blanc.
| |
[Lonsing (F.J.)]
LONSING (F.J.) Immerzeel eindigt diens levensberigt daarmeê, dat hij zich, in den jare 1783, te Bourdeaux gevestigd had. Hierop laat ik volgen, dat hij aldaar, in 1799, is overleden. Nog even vóór zijnen dood, werd hem, door een rijken handelaar dier stad, het beschilderen van eenige zalen zijner woning opgedragen. De hoogachting, die hem, eene reeks van jaren, daarna, nog werd toegedragen, is gebleken uit zijn Portret, door Goethals, te Gent, uitgegeven, en opgedragen aan de Société des Beaux-arts à Gand, in 1833. Zie Messager des Sciences etc., Gand, 1833, I, p. 62. - Behalve de platen, door hem gegraveerd voor het Werk Schola Italica Picturae etc., Romae, 1773, in fo., noemt Le Blanc nog De Graflegging van Jezus, naar raphael sanzio; en Meleagar en Atalante, naar giul. pippi, gr. in fo.-oblong.
| |
[Loo (Johannes van)]
LOO (Johannes van) is de stamvader geweest van een uitgebreid kunstenaars-geslacht, waarschijnlijk, afstammende van het oud-aanzienlijk Haarlemsch geslacht Van Loo. Theodorus Schrevelius, in zijne Beschryving van Haerlem, bl. 277, van de geslachten sprekende, die bij den bekenden togt der Haarlemmers, tijdens de belegering van Damiate, in 1219, hunnen roem hebben gehandhaafd, en de wapenschilden aanwijzende, die nog door vele dier geslachten werden gevoerd, als van dien tijd dagteekenende, zegt: ‘Eyndelyck de witte en zilvere Leeu, in een blaeu velt, beduyt 't geslacht Van Loo, die Jacob van Loo een luyster ghegeven heeft in de tocht van Damiaten: en de namen van die van Van Loo zijn niet vervallen door d' outheyt van tyden.’ enz. - Verder: ‘Alsoo is het geslacht Van Loo voortgeteelt door een vruchtbare generatie, tot op dezen huydighen dagh, in welke nog overigh is de late posteriteyt van der voorvaderen deugden, de Hr. Joh, van Loo, Burgemeester, met syn soon, Licentiaet in de Rechten, die nog secretaris van schepens, en in goeden aenzien is.’ Dit zegt hij in 1647 van hen, die nog in Haarlem in de regering waren, waaruit ik zou afleiden, dat de vruchtbare generatie ook elders verspreid, en de hier-bedoelde johannes van loo, te Sluis, in Vlaanderen, gevestigd was, dewijl jacob - bij Immerzeel geboekt - omstreeks het midden der XVII, eeuw, aldaar geboren werd, en pieter, óók bij hem vermeld, te Haarlem, in 1731, ter wereld kwam. Dit is echter zeker, dat het aantal kunstenaars van dien naam, in Frankrijk met roem bekend, allen uit onzen johannes zijn voortgesproten, waarvan het sieraad der Fransche kunstschool, en de hoveling der Vorsten, charles andré van loo, wegens zijne uitstekende hoedanigheden, met de Orde van den H. Geest werd versierd, en in 1765 overleden is. - Ziehier eene kleine genealogische tafel, gelijk Fiorillo ons die in zijne Geschichte der Mahlerey in Frankreich heeft opgemaakt:
| |
| |
Bij de vreemde Auteurs wordt deze naam vanloo geschreven.
| |
[Looimans (...)]
LOOIMANS (...) Bij Weyerman lees ik het volgende: ‘looimans was geen gemeen historieschilder, een Antwerpenaar van geboorte, die een aardige, vrolyke, losse knaap had tot zoon, onzen byzonderen vriend ruym vyf-en-twintig jaren geleden, (1700) die des vaders styl volgde, en nu en dan eens ging reyzen na Vrankryk of na Duytslant; doch, waar hy eyndelyk is vervaaren, kunnen wy den lezer niet zeggen.’
| |
[Loon (Theodorus van)]
LOON (Theodorus van) is bij Immerzeel, doch zonder tijdsbepaling, beschreven. Fiorillo zegt, dat hij omstreeks 1629 geboren werd, en Nagler voegt er bij, te Brussel. Dit alles berust echter op losse gronden, en waarom Houbraken, die Leuven als zijne geboorteplaats opgeeft, dan niet wederlegd? Dit is echter thans als stellig bevestigd, dewijl hij, als een der voorname mannen van Leuven, onder de 18 Standbeelden, die den gevel van het stadhuis aldaar versieren, en waarvan de modellen in 1857 werden geplaatst, is opgenomen. Het opschrift van zijn Standbeeld luidt: ‘theodoor van loon, schilder, te Leuven geboren, in 1595.’ - Teneinde dezen kunstenaar meer van nabij te doen kennen, voeg ik er de volgende uittreksels uit de Brieven van Puteanus bij. In een er van, prijst hij theodorus van loon (Bruxellensis) ‘wegens zijn talent als schilder, en als fijn-beschaafd man, die te leven weet, sprekende, alsof hij in de school der wijsheid ware groot gebragt, die, van het schilderen vermoeid, zich met de letteren kan vermaken enz.’ In een anderen Brief zegt hij: ‘Zoo moet in het Theatrum Miraculorum het scheppend penseel van mijn vriend en landgenoot theodorus van loon bezig gehouden worden, opdat de kunst zegeviere, en de beelden-zelve door liunne schoonheid niet dan als wonderen gezien worden.’ - In een derden: ‘Onze theodorus, opregt als treffelijk in de kunst, is Zaturdag bij mij geweest; ik bedrieg mij of hij zal blijven.’ - Eindelijk, in een vierden, schrijft hij: ‘Mijn verzoek is, mij eenig beeld te willen suppediteren, met de stralen der zon omgeven, dat door de hand van den snijder weldra in hout gebragt worde; want dat heb ik liever dan koper, en voegt beter in den druk. Die Pegasus, weleer door u geteekend, hoe gespierd en gevleugeld ook, heeft kunnen moede worden, en bij zijne muse uitrusten.’ Zie Epistolae Er. Puteani; Coloniae, 1681, in 8o., 11 Dec., 1612, Junij, October en December, 1623. - Zijn portret komt voor in de bekende Konstkamer van a. van dyck, paul pontius sculp., in fo.
| |
[Loos. (De)]
LOOS. (De) Deze kunstenaar zou, volgens Descamps, in Mechelen, gearbeid hebben; hij vermeldt van hem Een Altaarstuk, met de voorstelling van den H. Xaverius, dat in de Jesuiten-kerk, aldaar, aanwezig is; er wordt geen leeftijd opgegeven.
| |
[Loosbroek, (J.P.)]
LOOSBROEK, (J.P.) woonachtig te Rotterdam, beoefent, als liefhebber, tot uitspanning, het vak van bloem- en fruitschilderen, en heeft aldaar, op de in 1840 gehouden Tentoonstelling, zulk een tafereel geleverd, dat veel verdienste had.
| |
| |
| |
[Loose. (Basile de)]
LOOSE. (Basile de) Van de hoogst-verdienstlijke kunstwerken, door den Heer de loose, sedert het sluiten van Immerzeels Werk, vervaardigd, wil ik er hier eenige voor de geschiedenis aanwijzen. Hij slaagt er bij uitnemendheid in, om, in terburg's manier, satijnen kleeding voor te stellen, en mogt voor zulk een tafereel, de Koninklijke Medalje, op de Tentoonstelling van 1842, te Brussel, behalen. - Eene uitmuntend-bewerkte schilderij, rijk van zamenstelling, verbeeldende Een Kinderfeest, in eene school, bekleedt eene plaats in het Museum, te Leipzig. - In dat van Bergen, in Henegouwen, bevindt zich een tafereel als het eerstgenoemde. - In het Kabinet van den Heer Wagner, Consul van Z.M. den Koning van Zweden, te Berlijn, prijken twee zijner huislijke tafereelen. - Voor den Heer Bingham, secretaris van den gezant van H.M. de koningin van Engeland, te Turin, heeft hij drie rijke tafereelen, uitmuntend, geschilderd. - in 1858, heeft hij een fraai genrestuk, op de Tentoonstelling te Hamburg, geleverd, dat voor 2500 fr. werd verkocht. - Deze ijverige kunstenaar heeft veel stukken vervaardigd, die in Rusland, Duitschland, de Nederlanden, en andere streken van Europa, zijn talent vertegenwoordigen, en is nog steeds onvermoeid werkzaam, om zijne werken meer en meer te volmaken. De Heer de loose heeft, behalve dat alles, vele goed-gelijkende portretten, zoowel levensgroot, als in het klein, vervaardigd. - Eenige zijner kabinetstukken zijn gelithographiëerd in het licht verschenen.
| |
[Loose. (Joannes Josephus de)]
LOOSE. (Joannes Josephus de) Bij het berigt van Immerzeel, voeg ik nog, dat zijn portret voorkomt in de Collection de Portraits des Artistes modernes etc. door j.j. eeckhout, Bruxelles, 1822, in fo., en dat hij den 4. Februarij, 1849, te St. Nicolaes, in den ouderdom van 79 jaren overleden is.
| |
[Lorit. (J.)]
LORIT. (J.) Van dezen kunstenaar is mij voorgekomen een schilderijtje, voorstellende Een Nis, waarin een oud man, met een porcelijnen bierkan in de hand, in de manier van a. van ostade; of het eene kopij naar diens werk is, kan ik niet beslissen. Het stukje was goed van kleur, maar de schildering had weinig verdienste, en droeg het jaartal 1688. - Meer is mij noch van zijn persoon, noch van zijne werken bekend; hij zal, waarschijnlijk, als liefhebber, voor uitspanning hebben geschilderd.
| |
[Lorme (A(nton) de)]
LORME (A(nton) de) is bij Immerzeel vermeld, doch zonder de minste tijdsbepaling te geven, wanneer hij heeft gebloeid. - In de Pinacotheek, te Munchen, is één stuk van hem, door het licht van een kerkkroon, wordt het inwendige eener kerk, in oud Dorischen stijl gebouwd, verlicht, met veel figuren; op dit stuk staat: a. de lorme, 1642. In den Catalogus dier Verzameling is hij anton genaamd, en er wordt bij gezegd, dat hij omstreeks 1660 nog in leven was. Dewijl zijne stukken schaars gevonden worden, zoo vermeld ik, die mij zijn voorgekomen. Dus berust er nog één in de Graaflijk-Schönbornsche Galerij, op het slot Pommersfelden, bij Bamberg, in den trant van pieter neefs, uitvoerig geschilderd, voorstellende het inwendige eener rijk gebouwde kerk, met figuren, en van eene krachtige uitwerking. - Er wordt nog gemeld, dat sommige zijner schilderijen door gerard terburg zijn gestoffeerd. - In de beroemde Dordtsche Kunstverzameling van den Heer Herman de Kat van Barendrecht, bevindt zich een schoon stuk van onzen de lorme, verbeeldende Eene kerk van binnen, bij avondstond.
| |
[Lossenbruy (J.)]
LOSSENBRUY (J.) staat vermeld in den Catalogus van J. de Bosch, Amsterdam, 1785, Nr. 475: Twee landschappen, door j. lossenbruy. Dit is immers de bentnaam van adriaan honing, - Zie aldaar. - zoodat de voorletter j. wel eene fout zal zijn.
| |
| |
| |
[Loten, of Looten (Jan)]
LOTEN, of LOOTEN (Jan) staat reeds bij Immerzeel beschreven; ik voeg er bij, dat er ook landschappen, door hem geschilderd, voorkomen, die door nicolaas berchem zijn gestoffeerd. Zie den Catalogus der Verkooping van den Heer L., te Rotterdam, 1816, Nr. 85. - Bij sommige auteurs vindt men hem als jacob loten en als loaten, in de Beschrijving der Schilderijen van Karel II, Koning van Engeland, geboekt; doch dit is eene fout, even als Bryan-Stanley zonder eenigen grond zegt, dat het onzeker is, of hij een Zwitser, of een Hollander geweest is. - Zijn overlijden wordt gesteld in 1681. - Zijn werk zweemt zeer naar dat van everdingen, zoo als in het Koninklijk Museum, te Berlijn, een stuk te zien is, met het jaartal 1659, en den naam jan looten. - In dat te Brussel, berust een boschrijk landschap, waarin een weg leidt naar een oud slot, dat door het geboomte bespeurd wordt; h. 157, br. 175 duim Ned.
| |
[Lotin. (Jooris)]
LOTIN. (Jooris) In de Ms. Rekeningen van het O.L.V. Hospitaal, te Audenaerde, vindt men, op het jaar 1508-9 aangeteekend: ‘Item betaelt jooris lotin, van een beelde van JHS, in den merckele (Fronton) van der nieuwer poorte vooren, ende denzelven merckele III lib. Par.’ - Zie over het berigt dezer Rekeningen op HOEN. (Jacop)
| |
[Lotijn, (Johannes)]
LOTIJN, (Johannes) ‘geboortig van Brussel, was een fraay Bloemschilder, en kwam in dienst van de Koninginne Maria van Engeland, dog na de dood van die vorstin, 1695, Castelein op t Princenhof, te Brussel, geworden zynde, is eyndelyk ook aldaer overleeden.’ Uit Pieter Terwesten, Ms., die zijn bloeitijd in het jaar 1686 stelt.
| |
[Lovano. (Lodovico da) Zie Leuven. (Lodewyck van)]
LOVANO. (Lodovico da) Zie LEUVEN. (Lodewyck van)
| |
[Louis. (Daniel)]
LOUIS. (Daniel) Deze beroemde glasschilder wordt bij Immerzeel gezegd, in de XVI. eeuw gebloeid te hebben; ik vind het noodig, er bij te voegen, dat wij weten, dat hij reeds in het begin dier eeuw bloeide, en dus in de tweede helft der XV. eeuw geboren werd. In den Messager des Sciences et des Arts etc., Gand, 1883, I, p. 14, vindt men oorspronklijke rekeningen van hem vermeld; ook in dien van 1836, p. 328, komt hij voor. - Immerzeel zegt verder, dat het monogram van zijn zoon lieven louis, die mede een voornaam glasschilder was, achter zijn Werk geplaatst staat, doch het is er niet te vinden; wel dat van den veel later bekenden graveur jan louis. - Dat van daniel wordt in den bovengemelden Messager meêgedeeld. - Brulliot, die het gehistorieerde monogram van lieven louis geeft, zegt, dat hij hetzelfde teeken ook als handteekening onder kwitantiën plaatste.
| |
[Louis. (Jac.)]
LOUIS. (Jac.) Aldus vind ik zijn naam onder twee prenten in fo. in de hoogte, naar de schilderij van a. van ostade pinx., de eene voorstellende Een hooge schuur, waarin eene vrouw een ketel schuurt; achter in zijn er twee bezig, bij een geladen wagen; fraai gesneden. - De andere, naar w. kalf, in. 4o., beide beteekend jac. louis sculpsit. Is deze nu een andere persoon dan de bekende jan louys, of loys, zoo zou de fout weder aan den lettergraveur liggen, en behoorden die prenten tot het werk van jan. Zie aan het slot aldaar.
| |
[Louis. (Leonard François)]
LOUIS. (Leonard François) Deze bekwame Haagsche portretschilder is bij Van Gool en Immerzeel vermeld, doch zonder zijn sterftijd op te geven. Pieter Terwesten meldt in zijn Ms., dat hij in 1786, 84 jaren oud, te 's Hage overleden is.
| |
[Louis. (Lieven) Zie op Louis. (Daniel)]
LOUIS. (Lieven) Zie op LOUIS. (Daniel)
| |
[Louron, Lauron, of Laurun. (M.) Zie op Laroon. (Marcellus)]
LOURON, LAURON, of LAURUN. (M.) Zie op LAROON. (Marcellus)
| |
[Louw, of Lauw (Pieter)]
LOUW, of LAUW (Pieter) is bij Immerzeel, als kunstschilder, vermeld, doch deze heeft geen melding gemaakt, dat hij ook de graveerkunst beoefende. Ik
| |
| |
bezit, onder meer anderen, een groote plaat in fo., zwarte kunst, door hem gegraveerd, die van zijne bedrevenheid in dat vak getuigt, voorstellende eene zittende vrouw in peinzende houding, met een Bijbel op haren schoot, naar rembrandt; onder aan staat: 't Origineel is in 't Cabinet van den Heer H. de Winter, door p. lauw fec., en bij P. Fouquet, Junior, te Amsterdam, uitgegeven. - Op eene teekening, in mijn bezit, verbeeldende: Een groep kindertjes, staat, door hem-zelven geschreven, p. louw. Wat is nu goed? - Er moet meer werk van hem bestaan, dat, welligt, zonder zijn naam is verschenen, want in eens zulke degelijke kunst voort te brengen, behoort niet tot den gewonen regel; alles heeft zijn begin en voortgang, bij den een wel wat vlugger, dan bij den ander; doch met den zoogenaamden Franschen slag kan men er nimmer komen. - Later zag ik, dat hij het portret van den vermaarden hendrik busserus, van Amsterdam, Zie aldaar. - in gemelde kunst fraai heeft bewerkt, en vooral een gebaard jeugdig man, met een bonten muts op, in buste, van voren te zien; beteekend rembrandt p., p. louw f., h. 140, br. 105 str. Ned., en dat insgelijks fraai te noemen is. - De Vaandeldrager, naar rembrandt pinx, p. louw fec., in gr. fo. - Zijn eigen portret. - Portret van Do. Hageman; p. louw pinx. et fecit, in kl. fo. - Een borstbeeld van een man in Oostersche kleeding, - en, een idem, beiden naar rembrandt. - Hij was, gedurende een aantal jaren, een der Bestuurders van de Amsterdamsche Teeken-akademie; reeds in 1743, telde men hem onder de leden, en, in 1768, in het Bestuur. - In 1794 was hij nog in leven, zeggen van Eynden en van der Willigen, en Nagler voegt er bij: ‘eerst tegen 1800 stierf deze kunstenaar.’ - Zijn portret, borstbeeld, links, met open hals, en een bonnet op, is in zwarte kunst, zonder naam, in kl. 4o., door hem fecit.
| |
[Louys, of Loys (Jan)]
LOUYS, of LOYS (Jan) staat reeds bij Immerzeel geboekt. Ik laat hier volgen de door hem vervaardigde gravuren, bij Nagler vermeld, als: De Opwekking van Lazarus, naar jan livens met de opdragt aan Deckies, door p. soutman, in fo.; de eerste druk met het adres van C. de Jonghe; eene schoone prent, en zeldzaam. - Eene rust op een Diana-jagt, naar rubens, in fo. Deze schilderij is in de Pinacotheek, te Munchen. - St. Anthonius, naar de prent van a. durer, van 1519. - Een Boerenbinnenhuis, naar a. van ostade, in fo. - Een Boerengezelschap, naar both, in fo. - Een Hollandsche keuken, naar w. kalf, in fo. - De Kastanjeverkooper, naar both, in fo. - Philips de Goede, hertog van Bourgondië, naar soutman, in gr. fo. - Lodewyk XIII., koning van Frankrijk, naar rubens; idem - Anna van Oostenrijk, naar denzelfden, weêrgâ. - Philips IV., van Spanje, naar rubens, in gr. fo. - Elisabeth van Bourbon, zijn gemalin, weêrga, idem. - Frans Thomas van Savoye, Prins van Carignan, naar van dyck, in gr.-fo. - Het schijnt mij toe, dat de prenten, op jac. louis vermeld, - Zie aldaar. - onder de hiergenoemde ook voorkomen; even als bij Le Blanc, die prenten naar a. both, tot 16 stuks toe, op jacob louis beschrijft, en zelfs op zijn artikel jan, naar jacob louis verwijst. Welk eene verwarring! De vraag is maar, heeft er een jacob bestaan? Over een jan is, bij geen mij bekend auteur, twijfel of verschil van meening.
| |
[Lover (Pieter)]
LOVER (Pieter) was een wapen-glasschilder, - paneau héraldique - die, volgens van Spaen, Beschryving van Rotterdam, aldaar, in de XVII. eeuw, bloeide.
| |
[Loy. (Godfried van der)]
LOY. (Godfried van der) ‘Dr. Godfried Stryroye, prior van het klooster der Predikheeren, aenvaerde in zyn huis, rond 1530, eenige beeldhouwers tot het uitvoeren van een nieuw gestoelte voor het koor zyner kerk, op voorwaerde, dat zy niets meer dan de kost zouden genieten. Onder deze bevond
| |
| |
zich godfried van der loy, die, aengezet door de opwekking van den Prior, en door het voorbeeld van een heilig leven, zich als kloosterling liet aenvaerden. Hy werkte, gedurende drie jaren, aan het gestoelte, en ontsliep den 18. Juny, 1550. Het gestoelte bestaat nog, doch het werd, in 1803, door het opvoegen van nieuwe beeldhouwwerken bedorven. De oorspronkelyke deelen er van zyn zeer keurig uitgevoerd.’ Zie Nederlandsche Kunstenaers, vermeld in de onuitgegeven Geschiedenis van Leuven, van J. Molanus, † 1585, door Edward van Even.
| |
[Loyen (M. van)]
LOYEN (M. van) is een graveur geweest, die in het begin dezer eeuw heeft gebloeid. Ik bezit onder de portretten der Vorsten van Oranje, een van Willem, als Souvereine Vorst der Nederlanden, in kl.-fo., ovaal, door hem in aquatint, stellig naar eene betere uitgave, vervaardigd; zij behoort tot de gelegenheids-prenten, die een ieder, naar zijn vermogen, in een tijd als de Herstelling van Nederland in 1813 was, gelegenheid geven, om zich het portret van den Souverein aan to schaffen.
| |
[Loyer. (Nicolaas)]
LOYER. (Nicolaas) Bij het artikel van Immerzeel moet ik nog voegen, dat deze Historieschilder, volgens Nagler, in 1625, te Antwerpen, geboren werd, en het jaar van zijn overlijden niet bekend is. F. Bogaerts meldt, dat zulks in 1681 heeft plaats gehad.
| |
[Loyet. (Gerrart)]
LOYET. (Gerrart) In de Archiven van Rijssel vindt men, in de oude graaflijke rekeninigen der Hertogen van Bourgondië, op het jaar 1477-78, het volgende aangeteekend: ‘Primo a gerrart loyet, jadiz valet de chambre et orfevre de feu Ms. le duc Charles, que Dieu absoille, la somme de cinq cent deux livres quatre sols neuf deniers, du dit pris de XL gros, monnoie de Flandres, que M.d.S. et Dame, par leurs lettres patentes, données en leur ville de Bruges, le VI jour dudit mois de Septembre, lui ont ordonné estre délivré comptant, à cause de semblable somme à lui deue pour le reste et par paye de la fachon de deux grans personnaiges d'argent, représentans à la personne dudit feu MS. et de deux Chiefz de semblables personnaiges de la grandeur d'un homme d'environ, jusques à l'estomac, que par l'exprès commandement et ordonnance d'icellui feu MS., il a fait pour iceulx estre présentez de par lui, à la dévocion, assavoir: les dits deux personnaiges ès ésglises de Notre Dame d'Ardembourg et de Notre Dame de Grace lez-Brouxelles, et les deux chiefs ès ésglises de Saint Adrien de Grammont, et de Ms. Saint Sébastien, lez ladicte ville de Brouxelles garny et estoffez, assavoir: iceulx deux personnaiges chascun d'un chappeau de duc sur la teste, fait de grandes feulles percées à jour et le cercle du dit chappeau semblablement garny de feulles aussi faictes à jour, et est ledit chappeau tout vermel doré dedans et dehors, habilliez chascun d'une coste d'armes, armoyez des armes dudit feu MS. et au dessus ung colier de la Thoison, tout vermeil doré, armés de gorgerin avant bras, de falde, de harnas, de jambes à tout soleretz et autre pièces y servans, à une espée chainte, garnye tout du long de la gainne, de fusils, de caloux et flambées; et ont les dits personnaiges, les mains joinctes et à genoulx sur ung coasin fait en manière de drap d'or, mis et assiz sur ung hault pié, garny dessus et dessoubz de grosses moulures fort eslevées, et par les costes garniz de feulles en lozenges, aussi eslevées. Et poisent toutes les garnisons desditz personnaiges, ainsi garniz et estoffez comme dessus, huit vins treize marcs, une once, vingt quatre esterlins, demi d'argent, et les dits deux chiefs aussi garniz, assavoir: la teste d'un chappeau de duc fait à grandes feulles percées à jour et le cercle dudit chappeau semblablement garnyz de feulles aussi faictes à jour, de vermeil dorez dedens et dehors; et sont les chiefs habilliez de robes faictes en fachon de drap d'or et au dessus ung colier de la Thoison tout vermeil doré,
| |
| |
assiez sur ung hault pié garniz dessus et dessoubz de grosses mollures fort eslevées, et par les costez garniz de feulles en losanges aussi eslevées, pesans iceulx deux chiefz ainsi garniz et estoffez comme dessus, soixante dix huit marcs, trois onces, vingt ung esterlins, sont lesdites deux parties la quantité de IJc. LIm VIo V esterling demi d'argent. Sur quoy par l'ordonnance dicellui feu S., lui a esté baillée par feu jaques de Bregilles, garde de ses joiaulx, deux cens quatre vins seize marcs, une once, dix esterlins demi d'argent. Ainsi il avoit plus receu en argent que employé XLIIIJm IIJo V esterlins, qui, au pris de neuflivres, quatre solz la marc, valent IIIJc VIIJ L. X s. IX d. - Mais en ce lieu lui estait deu et qui lui à esté tauxé, par mesdits S. et Dame, pour la fachon desdits personnaiges, epesans ensemble IJc LIm VIo V esterlins demi d'argent, pour chascun marc soixante six sols de deux gros, dicte monnaie de Flandre, le solt qui montent à la somme de VIIJc XXX l. XV s. VI d. - Et pour la painture d'iceulx personnaiges par marchié fait IIIJxx l. font ces deux parties IXc X l. XV s. VI d. Ainsi lui estoit demouré deu de reste ladicte somme de Vc IJ l. IIIJ s. IX d. Pour ce, par quictance du dit gerrart contenant affirmacion en sa conscience, qu'il n'a reccu dudit feu Jaques de Bregilles que le dit nombre de IJc IIIJxx XVIm Io X esterl. demi d'argent, avec les dites lettres patentes cy rendue, ladite somme de Vc IJ l. IIIJ s. IX d.’ Zie le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne etc.; Tom I., Seconde partie, p. 507; Paris, 1849, in 8o.
| |
[Lubienietzki, (Christoffel)]
LUBIENIETZKI, (Christoffel) broeder van theodorus, die beiden door Immerzeel lubinietzki worden genoemd. Ik voeg er bij, dat zij uit een adelijk Poolsch geslacht zijn gesproten, zoo als Fiorillo duidelijk vermeldt, en ik houd mij overtuigd, dat een van de voornaamste Sociniaansche leeraars der XVII. eeuw, de Poolsche edelman Stanislaus Lubieniczki, de vader van genoemde kunstenaars zal zijn geweest, en wel, naar aanleiding van diens merkwaardig zwervende loopbaan, ter liefde van zijn geloof, hetgeen, hoewel vele Vorsten hem huldigden, hem echter, door partijdigen tegenstand, zijn leven en vermogen heeft gekost. Zijne zonen, afwezig zijnde, hebben niet, even als hunne twee zusters, in zijn geweldigen dood door vergif, in 1675, gedeeld, maar te Amsterdam, waar hun vader eenigen tijd had gewoond, een veilige schuilplaats en tevens eene verdere opleiding in hun kunstvak, voor hun verder bestaan, gevonden. - Zie over den gemelden Sociniaan, Hoogstraten, Woordenboek, Moreri, Dictionnaire historique, en vooral Bayle, Dict. hist. et critique, met mijn vermoeden in verband. - Behalve zijn kunstbedrijf, waardoor hij als portretschilder in zijn tijd zeer uitmuntte, heeft hij ook portretten in zwarte kunst gegraveerd, hetwelk ik nog nergens heb vermeld gevonden, ofschoon dit toch niet in het duister ligt, want ik heb voor mij een portret, dijstuk, voorstellende Joannes Brandt, Predicant der Remonstranten, te Amsterdam, waaronder een zes-regelig vers: ‘Wie arbeidt vol van vuur, om Jesus breuk te heelen?’ enz. door m.a.; beteekend christophorus lubienietzki de Lubieniets pinx. fecit et excudit, in gr.-fo. Dit portret komt weinig voor. Hij is staande voorgesteld, bijna van voren, links gewend, met lang gekruld haar, en bef, houdende met de regterhand den mantel, terwijl hij met de linker, als het ware sprekende, wijst; - dit is, door den afdruk, anderson geworden; - het behoort tot de goede graveer-werken, in mezzo-tinto, van dien tijd. - Hij heeft ook geëtst, als: Zes stuks Landschappen in een verheven stijl, met gebouwen, figuren en beesten gestoffeerd; de eerste staat is vóór het adres van Leopold. Zie Le Blanc. - Uit de gemelde beteekening zou ik afleiden, dat het adelijk Poolsch landgoed Lubienietz was geheeten, en de geslachtsnaam daaraan is ontleend. - Zijn overlijden is niet zeker bekend; Bryan zegt wel, dat hij in 1706 weder naar Polen vertrok, en
| |
| |
aldaar in 1719, is overleden, en dat Füssli meent, dat dit in 1729, doch, volgens Zani, in 1731 is voorgevallen. Dat vertrek naar Polen doelt echter op theodorus en is verkeerd geboekt, even als het geboortejaar van christofeel, die niet in 1559, maar in 1659 geboren werd. - In 1722 was hij nog in leven, want in dat jaar hceft hij het portret van Daniël Willink, den vermaarden Amsterdamschen dichter, geschilderd, waarnaar eene prent uitgaat, door f. ottens gegraveerd. Een jaar te voren, had Abm. Bogaert een lofdicht: Verklaring van c. lubienietkiis Teekening, ter gedachtenisse van Juffrouw joana koerten, in haar Stamboek, geschreven. Zie Abm. Bogaert, Gedichten enz.; Amsterdam, 1723, in 4o., blz. 396. - In het gedrukte Stamboek op de papieren Snykunst enz.; Amsterdam, 1735, in 8o., dus na haren dood uitgegeven, komt het genoemde vers niet voor. - Nagler zegt, dat hij, te Amsterdam, in 1721, overleden is.
| |
[Lubienietzki. (Theodorus)]
LUBIENIETZKI. (Theodorus) Zie over zijn vermoedelijk geslacht op zijn broeder christofel, waar tevens eene teregtwijzing over zijn vertrek naar Polen, - hetwelk Bryan-Stanley van zijn broeder meldt, - wordt gevonden. Ook zegt hij, dat theodorus in 1716, en, volgens Zani, in 1720, overleden is. Brulliot zegt, omstreeks 1726. - Immerzeel heeft, teregt, vermeld, dat theodorus, in 1706, naar Polen vertrok, en dit laat zich wel denken, dewijl hij, door zijn talent, bij sommige Vorsten fortuin had gemaakt, en onder hunne bescherming stond; ook gedoogde zijn stand, dat hij zijne adelijke regten, in het land zijner geboorte, weder kon doen gelden. - Het verwondert mij zeer, dat Sandrart, Teutsche Academie u.s.w., die hun kunst- en tijdgenoot was, geen woord over deze broeders heeft te boek gesteld. - Ik moet er ook bijvoegen, dat hij een stel van zes prenten heeft geëtst, waarvan Brulliot de volgende beschrijft, als: Nr. 1. In een landschap ziet men, aan den ingang van een hol, in eene rots, een man, die een ezel bestijgt; hij schijnt met een anderen, daarbij staanden man te spreken. Zijn monogram t.d.l. inv. is links, van onder, in de schaduwzijde der rots, geplaatst; aan de regterzijde in het water J.F. Leopold exc.; in de marge theodor de lubienisky inv. et fecit; h. 7 dm. 8 str., br. 11 dm. Par. - Nr. 3.) Een landschap met ruïnen; links ziet men, bij drie kolommen, het stand beeld van Venus, op een piedestal, en midden op den voorgrond, een zittenden man, en eene vrouw, die een kind draagt en door een hond wordt verzeld. De letters t.d.l. staan op een fragment van architectuur, kort bij den zittenden man; van dezelfde grootte. - Nr. 4.) Fen landschap met ruïnen; op den voorgrond, links, bij eenige fragmenten van architectuur, een piedestal, met een groote vaas; in het midden, een man, die met twee vrouwen spreekt, waarvan er eene een kind bij zich heeft; regts rotsen, waarop geboomte. De letters t.d.l. staan van onder, regts, op een fragment van architectuur; in de marge theodorus lubienisky inv. et fecit Ao. 1698, en regts, Jos. Fred. Leopold exc. a.v.; van dezelfde grootte. Deze beschrijving is noodig, omdat die prenten meestal zonder marge voorkomen. De eerste drukken zijn zonder het adres van Leopold.
| |
[Lubinietzki. (C. en T.)]
LUBINIETZKI. (C. en T.) Zie bij Immerzeel en bij mij op LUBIENIETZKI.
| |
[Luca D'olanda. Zie Leyden. (Lucas van)]
LUCA D'OLANDA. Zie LEYDEN. (Lucas van)
| |
[Lucai (Lucas)]
LUCAI (Lucas) vond ik als kunstenaar, in het begin der XVII. eeuw, in het volgende uittreksel eener Notariële acte vermeld: Sr. lucas lucai, schilder tot Amsterdam, man van Elisabeth Willems dochter van Rhenen.’ etc. Zie Protocol van den Notaris Zwaerdecroon, 8 Januarij, 1629, in het Archief van het Geregt, te Utrecht.
| |
[Lucas (....)]
LUCAS (....) was een kunstschilder, die, omstreeks het midden der XVI. eeuw, te Utrecht, bloeide. Uit de volgende Rekeningen blijkt, dat hij een Altaarstuk voor
| |
| |
de Buurtkerk aldaar vervaardigd heeft: ‘Item gecoft van lucas, die schilder, een groot tafereel, daerin geschilderd is Den berch van Thabor, ende staet voor Goert van Voorts autaer, zoodat gebroocken was, ende daervoor 18 gulden, daerop betaelt by Fred. Royenburch, 12 gulden, blyft der kerck uitgeven van desen 6 gulden.’ - Rekening van de Buurtkerk, 1567-68, bij Dodt, Archief, VI. deel, blz. 315.
| |
[Lucas. (...)]
LUCAS. (...) Van Mander meldt ons, in het levensberigt van joachim uitewael, aangaande dezen kunstenaar het volgende: ‘Te Amsterdam, by zyn neef lucas, schilder van Utrecht, in Apelles, is een zeer kunstig stuk’ van uitewael. Hij woonde dus, in 1604, toen Van Mander dit schreef, te Amsterdam. Of nu het neefschap aan de linie van uitewael, of wel aan de vrouwelijke is verbonden, valt moeilijk te bepalen, doch, door de gemeenzame aanduiding van Van Mander, schijnt 't mij toe, dat hij een algemeen bekenden lucas uitewael heeft bedoeld.
| |
[Lucas (Jan)]
LUCAS (Jan) behoort tot de vroege Nederlandsche Schilderschool, immers bij Van Mander lees ik in het lovensberigt van marten heemskerk, dat deze, warsch zijnde van den landbouw, zijns vaders huis ontvlugte, ‘door Haerlem naer Delft reisde, zich aengaf by zekeren jan lucas, by wien hy zoo groot eene vlyt met teekenen en schilderen aanwende, dat hy welhaest in de kunst kennelyk toenam.’ - Dit zal zoo wat omstreeks 1515 hebben plaats gehad. heemskerk had reeds vroeger eenig onderwijs van zekeren kornelis willemsz., te Haarlem, genoten, en, later, een beter meester begeerende, zal hij dezen lucas, dien hij misschien reeds kende, daartoe verkozen hebben. Meer is mij van dezen jan lucas niet bekend.
| |
[Lucas (L.)]
LUCAS (L.) was een zeer middelmatig graveur, die, naar mijne meening, in het laatst der XVII. eeuw, in Friesland bloeide. Ik heb aan zijn werk, dat trouwens weinig te beduiden heeft, kennis gekregen door eene klein-kwarto prent, voorstellende: Een reeds zeer groote Friesche jongen en meisje, die met kinder-windmolentjes in de hand loopen, terwijl het meisje door de moeder omhelsd wordt, en waaronder het volgende te lezen staat: ‘Wy zyn kinderen van Vriesland, - En wy houden met dit spel konstand, - En die dit spel heeft opgebragt, - Was van kinderen seer geagt.’ - g. lucas exc. Of het eene boekprent is, weet ik niet, doch zij heeft eene morele strekking, die, mijns inziens, op de eenvoudigheid zinspeelt der zeden bij de reeds gevorderde Friesche jeugd.
| |
[Luchteren (J. van)]
LUCHTEREN (J. van) is bij Immerzeel, als een beeldhouwer, te Amsterdam, vermeld. Ik voeg er bij, dat hij uit Braband afkomstig was, en door zijn vader in diens kunstbedrijf, te Amsterdam, werd opgeleid. Hij bloeide in het midden der XVIII. eeuw. Zie Van Eynden en Van der Willigen, bij wie ik in het Aanhangsel lees, dat hij ook het beeldhouwerk aan de kas van het beroemde orgel, in de groote kerk, te Haarlem, omstreeks het jaar 1735, vervaardigd heeft. Zie nog bij mij op LOGTEREN. (Ignatius van)
| |
[Luck. (Hans, of Jan van) Zie Luyck. (Hans, of Jan van)]
LUCK. (Hans, of Jan van) Zie LUYCK. (Hans, of Jan van)
| |
[Luiken, Luyken, of Luycken. (Caspar)]
LUIKEN, LUYKEN, of LUYCKEN. (Caspar) Deze voorname plaat-etser was de zoon van jan luiken, en Maria de Oude; hij werd, te Amsterdam, in 1672, geboren, en overleed in 1708. Hij is gehuwd geweest, en heeft eene weduwe met één zoon nagelaten. - Zijne prenten zijn meestal met die van zijn vader, of naar teekeningen van hem vervaardigd, verschenen, en het is zeker, dat hij zich te Neurenberg heeft opgehouden, en aldaar voor uitgevers werkzaam is geweest. Of hij er is overleden, kan men wel vermoeden, doch niet bevestigen. - Zie verder op LUIKEN, (Jan) alwaar men tevens alles, wat tot zijn geslacht betrekking heeft, alsmede de bewijzen, dat hij niet, zooals algomeen vermeld wordt, diens broeder of vader is geweest, breedvoerig vermeld vindt.
| |
| |
| |
[Luiken, Luyken, of Luycken. (Jan)]
LUIKEN, LUYKEN, of LUYCKEN. (Jan) Deze in zijn vak éénige man, zoowel in het zamenstellen van geschiedkundige, als van andere onderwerpen, die door hem in het koper werden geëtst, is door Immerzeel met warmte vermeld. - Het is hier de plaats, om sommige teregwijzingen aangaande zijn geslacht te geven. - Zijn vader was Caspar Luycken, die een Werkje heeft geschreven, getiteld: Onfeylbare regel van winste sonder verlies enz., alsmede om geld op Interest te doen, enz. waarvan de Derde druk t' Amsterdam, bij Christoffel Luycken, in 1663, verscheen. Dit boekje strekt, om den mensch te verbeteren, en bevat enkel zedelessen uit de H. Schrift genomen en toegepast, in denzelfden zin, als wij de Werkjes van jan luiken kennen. Zijne moeder was Hester Coores, en jan werd den 16. April, (nieuwen stijl) 1649, te Amsterdam, geboren. Het blijkt niet, dat zijn vader Caspar de kunst heeft beoefend, zoo als Immerzeel zegt, die er bijvoegt, dat Caspar door sommigen voor een zoon van jan wordt gehouden; hij meent, zich aan Wagenaar te mogen houden, te meer, omdat men nergens melding van zijn huwelijk vindt gemaakt enz. - Wagenaar, (Beschryving van Amsterdam, III, bl. 263) heeft zijne bronnen aangewezen, en daaruit valt niets te putten, dat eenigen zweem heeft, alsof zijn vader kunstprenten zou geëtst hebben, die op den naam van caspar luiken zijn bekend. - Weêr anderen, zoo als Brulliot, zeggen, dat caspar, een broeder was van jan. - Om kort te gaan, de kunstenaar van dien naam was zijn zoon. ‘jan luiken trouwde in 't 19. jaar zyns ouderdoms, met Maria de Oude, een dochter zeer vermaard door haar uitmuntenden zang; waarby hy vyf kinderen heeft gewonnen, die alle jong gestorven zyn, behalve zyn zoon kasparus luiken, die door de etskunst ook zeer wel bekend is.’ Zie zijn Levensverhaal, geplaatst by zijne afbeelding in het Werk: De schriftuurlyke Geschiedenissen van het O. en N. Verbond, door jan luiken, Amst., 1712, II, d., in 4o. doch meer bepaaldelijk jan luiken's Geestelyke brieven enz.; Amsterdam, 1714, en Tweede druk; Ibid. 1729, in kl. 8o., waarin zielroerende brieven aan zijn beminden Zoon worden gevonden. Deze zoon is vóór zijn vader ten grave gedaald; immers ik lees in de Zedelyke en Stichtelyke Gezangen van jan luiken enz., Amsterdam, 1709, in kl. 8o., derde druk, blz. 260: ‘Op het overlyden van casparus luiken, geboren 1672 en gestorven 1708,’ waarin hij zijn zoon zeer betreurt. Dit staat natuurlijk niet in den eersten druk, Amsterdam, 1698, noch in den tweeden, Ibid. 1704. Bij zijn eigen sterfbed was zijn zoons kind met diens moeder tegenwoordig, waaraan hij den zegen gaf. Daar gelastte hij ook, dat hij op 't nederigst mogt begraven worden, want, zeide hij, Ik ben hoog genoeg, als ik maar dood ben. ‘Kort daarna gaf dat groote voorbeeld van ongeveinsde godvruchtigheid zyn geest aan Gode zynen Schepper over, te Amsterdam, op den 5. April, 1712. des avonds tusschen 6 en 7 uren.’ Zie genoemd Levensverhaal. Het voor mij liggend begraafnisbriefje, luidt aldus: ‘Anno 1712, Tegens Maandag, den 11. April, word UE. ter Begravinge verzogt, met joannes luyken. In de Utrechtsche Dwars-straat, by de Niuwen Amstel: Als vriend in huys te komen, om (zonder eenig verzuym) voor twee uuren te zyn in de Nieuwe-zyds-kapel. Uw. E. naam zal gelezen worden. Wed. P. Arentz, en K. van der Sys. Schriftelijk ingevuld: Mons. Balthasar de Ruyter. De onderteekenaars van dit briefje waren de vrienden en uitgevers der Werken van jan luiken, die hem op zijn sterfbed hebben bezocht, en ook zijne afbeelding, na zijn dood, door arnold boonen hebben laten nemen, die, door p. sluiter gegraveerd, in het genoemde Levensverhaal, met verzen van Adr. Spinniker en A. Houbraken, te zijner eere is uitgegeven. - Ik ben, voor het belang der geschiedenis, in staat gesteld, eene meer volledige opgave van de Werken, dan welke ik bezit,
| |
| |
op naam van jan luiken verschenen, hier te kunnen opnemen. Zijn eerste Werkje, met Gedichten en geëtste prentjes, was getiteld: Jezus en de Ziel enz., Amsterdam, P. Arentsz, 1678, en waarvan een achtste druk bij P. Arentsz en K.v.d. Sys, Ibid., 1714, is verschenen. Het verdient opmerking, dat zijn laatste Werk, onder denzelfden titel, met vergroote en veranderde prenten, beteekend j.l., óók in 1714 werd uitgegeven; dit zijn dus de eerste plaat-drukken, die fraai zijn. De volgende zijn alle van zijne dichterlijke pen en van zijne etsnaald, als: - Het menselyk bedryf, te Amsterdam gedaan door johannes en casparus luiken, 1694, in 4o., met de verzen onder de prenten geëtst. Eerste druk. Zeer zeldzaam. - Tweede druk, met dezelfde titelplaat, doch veranderd in Spiegel van 't menselyk bedryf, en uitgegeven door Nicolaus Visscher, in 4o. Hierin zijn de bladen aan beide zijden met eene afbeelding bedrukt, dus half zooveel bladen, als in den eersten druk. - Hetzelfde Werk, doch met tekst, als ook, onder de prenten, verzen, mede in letterdruk, Amsterdam, bij K.v.d. Sys, 1730, in 8o. Deze prenten komen mede voor in het Duitsche Werk van Pater Abraham van St. Clara: Iets voor allen enz.; in de Hollandsche uitgave vindt men de kopijen. - Voncken der Liefde Jesu enz., Amsterdam, by P. Arentsz, 1687, in 8o. Nog een druk Ibid., bij Idem en C. van der Sys, 1705. 8o.; Een idem bij K. van der Sys, 1741, en een idem, Rotterdam, bij A. Bothall, 1780, in 8o. - Beschouwing der Wereld enz., Amsterdam, bij de Wed. P. Arentz en K.v.d. Sys, 1708, in 8o. - Idem, Ibid., K.v.d. Sys, 1725, in 8o. - De onwaardige Wereld, enz. Ibid, bij de Wed. P. Arentsz en K.v.d. Sys, 1710, in 8o. Nog een druk, Ibid., bij V.d. Sys, 1728, 8o. - Het leerzaam Huisraad enz., Amsterdam, bij de Wed. P. Arentsz en K.v.d. Sys, 1711. Een Idem, Ibid., K.v.d. Sys, 1731. Idem, Ibid., bij J. Ter Beek en K. de Veer, 1756, in 8o. - De Bykorf des gemoeds enz., T'Amsterdam, bij P. Arentz en K.v.d. Sys, 1711, in 8o. - Des menschen begin, midden en einde enz., Ibid., Idem, Idem, 1712. - Lof en oordeel van de werken der Barmhertighydt enz., Amsterdam, bij N. Visscher, in 4o., zonder jaartal, doch zeker vóór 1704, dewijl hetzelfde Werk bij den 2. druk der Zedelijke Gedichten, Ibid., by de Wed. P. Arentz en K. van der Sys, 1704, in 8o., is gevoegd. Daarvan bestaan kopijen, allen anders om, behalve den titel, die luidt: De Groote Vierschaar van Jesus Christus, en deze ook in het Fransch, Willem de Broen excudit, en zoo men meent ook door dezen gekopiëerd; de bijbelspreuken zijn op de koperen plaat gesneden, zonder tekst. - Dezelfde onderwerpen en titel, zijnde vergroote kopijen, in fo. door de broen, te Amsterdam, bij G. de Broen. Er bestaan ook Fransche kopijen, in fo. - Verder heeft hij de prentjes geëtst voor De Lusthof des Gemoeds enz., door J.P. Schabaalje, waarvoor de uitgever hem verzocht had, onder elke plaat een versje te stellen, die in de uitgave van 1704, en ook in de latere, verschenen zijn. - Voor de Werken van Pieter en Jan Huygen, De beginselen van Gods Koninkryk in den mensch enz. Met platen van jan luyken, Amsterdam, hy B. Visscher, 1700, in 8o., en Ibid., J. ter Beek, 1740, in 8o., en, Alleenspraak met God enz., Ibid., by J. Verheyde, zonder jaartal, idem. - Zijne voortreflijke historiële Prenten zijn bij de vreemden meer dan de bovengenoemde Werken bekend. Onder deze bekleedt zijn Groote Bybel de eerste plaats. De eerste druk verscheen bij Pieter Mortier, te Amsterdam, zonder jaar, compleet in 62 platen, plano-formaat; doch er zijn prenten bij, die reeds in het Werk van Flavius Josephus, door W. Séwel, in 1704 uitgegeven, voorkomen; de kleine prenten voor dat Werk zijn, even als voor den Flavius Josephus, door S. de Vries, in IV deelen, te Amsterdam, 1698, in 8o. uitgegeven, door hem geëtst. Toen de overschoone Titelplaat, voor dezen Bybel, door
| |
| |
luiken was voltooid, werd zij door zijne oude meid bij Mortier aan huis gebragt, die haar een zak zesdehalven (ƒ275.) voor eene fooi gaf. Mortier wist wel, dat al, wat hij méér betaalde, dan luiken gewoonlijk in rekening bragt, in de armbus werd geworpen, en wilde daarom het offer, voor luiken bestemd, liever aan zijne dienstmaagd brengen; welligt had hij daarbij tevens zijn eigen voordeel op het oog, teneinde zijne prenten eerder dan andere, door haren invloed, spoedig voltooid te krijgen. Dit feit is mij, jaren verleden, mondeling meêgedeeld door den algemeen bekenden Nestor der Kunstverzamelaars, den Heer jacob de vos, die, in 1833, den ouderdom van 96 jaren bereikt had, en te Amsterdam, met de tijdgenooten van jan luiken verkeerde. - De tweede druk, met den Tekst, Ibid., bij Mortier en Covers, 1729. - De derde druk, met idem. Ibid., bij F. Houttuyn 1747. - Hoe hoog zijne geschiedkundige kennis van de gebruiken der oude volken werd gewaardeerd, blijkt hieruit, dat toen, in de Fransche Academie, over het oorlogvoeren der Romeinenen werd gehandeld, de afbeelding uit jan luiken's Bybel, pl. Nr. 62, Herodes beoorlogt de roovers in de rotsen enz. voor de ware voorstelling van dusdanige wijze van oorlogen gehouden werd. Deze prenten komen ook voor in Het O. en N. Testament, naar de laeste roomsche keure der gemeene latynsche Overzettinge, Utrecht, 1732, 2 deelen in fo. Verder zijn 4o. Bybelprenten, twee op één blad, in fo. gedrukt, met tekst, bij Pieter Mortier, te Amsterdam, in 1700, in fo. verschenen; welke prenten weder onder den titel van luiken's Schriftuurlyke Geschiedenis en Gelykenissen enz. Amsterdam, by Arentsz en V.d. Sys, 1712, twee deelen, in 4o., zijn uitgegeven. - Nog bestaan er van hem 40 stuks Bybelprenten in 8o., in 1700 vervaardigd, 8 op één blad gedrukt, om in den Bijbel te voegen, en 24 stuks Idem, idem, voor het N. Testament, die omstreeks 1680 geëtst zijn. - Tafereelen der eerste Christenen, bestaande in 92 konstprenten van jan luiken, berymd door P. Langendyk en C. Bruin, Amsterdam, by de Wed. B. Visscher, 1722, in 4o.; deze prenten zijn reeds in het Werk Waare afbeeldingen der eerste christenen enz., door G. Arnold, uit het Hoogd. vertaald door W. Séwel, te Amsterdam, 1700-1701, 2 deelen, in fo. verschenen. - Talrijke Boekwerken van allerlei aard zijn, door zijn vindingrijk talent, met zijne etsnaald versierd, te veel om ze hier op te noemen, terwijl zulks van allen tevens ook nog niet zeker is. Onder deze zijn er van grooten omvang, als: W. Cave's Apostolische Oudheden, en, Kerkelyke Oudheden enz. Utrecht, 1698, 2 deelen, in fo. - Voorbereidselen tot de Bybelsche Wysheid, en gebruik der Heilige Kerkelyke Historie enz. Te Amsterdam, by W. Goeree, 1690, 2 deelen, in fo. - Mosaïsche Historie der Hebreeuwsche Kerke enz. in 4 deelen, Ibid., by W.D. Goeree, 1700, in fo. - De Republiek der Hebreën enz. door Petrus Cunaeus, Amsterdam, W. Goeree, 1682, in kl. 8o., en, hetzelfde werk, Fransche tekst, Ibid., by P. Mortier, 1705, in kl. 8o. - Historie der Kruisvaarders enz., door L. Maimbourg enz. Amsterdam, by T. ten Hoorn, 1684, in 4o. - Het bloedig Toneel, of Martelaars-Spiegel der Doops-gezinden enz. door T.J.v. Braght, Amsterdam, 1685, in fo. - Historie der Gereformeerden in Frankryk enz., door E. Benoit, Amsterdam, by J. Ten Hoorn, 1696, IV. deelen, in fo. - Nederlandsche Oorlogen enz. door P. Bor, Christiaensz., Tweede druk, Amsterdam, 1679-1684, 4 deelen, in fo. Van deze prenten komen er ook voor in Hugo de Groot, Nederlandsche Jaarboeken enz., Amsterdam, 1681, in fo.; - in P.C. Hooft, Nederlandsche Historie enz., Amsterdam, 1677, in fo., en, in Jean le Clerc, Geschiedenis der Vereenigde Nederlanden enz. Amsterdam, 1730, 3 deelen in fo. - Christus, lydende en verheerlykt. Het allerheylsaamste Treurspel, in drie deelen, enz. Amsterdam, by A.D. Oossaan, 1684, in 8o., met schoone prenten; een zeldzaam boekje. - Joannes Bunjan, Eens Christens reyse na de
| |
| |
Eeuwigheyt enz. Amsterdam, 1682, in 12o. - Thevenot, Reizen enz., Amsterdam, 1681, in 4o. - Hetzelfde werk, Paris, 1689, 5 part. in 8o. - De zes Reizen van J. Bapt. Tavenier enz. Amsterdam, 1682, 3 deelen, in 4o. - Zeer aanmerkelyke reysen, door Jan Erasmus Reining, meest in Westindiën, en ook in veel andere deelen des werelds, saamgesteld door D. van der Sterre, Med. Doct. op Curaçao; Amsterdam, 1691, in 4o.; zeer zeldzaam. - Verder heeft hij nog voor veel andere Werken prenten en titels gemaakt. - Het is hier de plaats, om nog een enkel woord te zeggen over zijn veel besproken Boekje, namelijk, De Duitsche Lier, waarvan in 1671 een druk in 12o. met plaatjes verscheen. Op de geëtste titelplaat staat de naam van m. comans, zijnde een bekwaam graveur, door wien vermoedelijk de overige prentjes zijn vervaardigd. Dit Werkje is dus op zijn twee-en-twintigste jaar uitgegeven. Na dien tijd kreeg hij een afkeer van dergelijke gedichten, als waarover hij zulk een berouw gevoelde, dat hij besloot, alle exemplaren op te koopen en te vernietigen; doch zijn uitgever bedroog hem door het na te drukken, weshalve hij zijn vromen wensch moest opgeven, zoo als algemeen in zijne geschiedenis wordt verbaald. Nu mag ik vragen, had luiken een onherroepelijk kopijregt afgestaan, dan kon hem het opkoopen niet helpen; zoo niet, had hij dan het eigendomsregt niet kunnen inkoopen, om zich meer te verzekeren, of was het zonder privilegie uitgegeven? Hoe het zij, er lag voor mij altijd iets duisters in dat berigt, te meer, omdat nog bij zijn leven, en onder zijn oog, eene uitgave bij Jan ten Houten, te Amsterdam, in 1708 verscheen, en ik er nog eene bezit, te Ibid., bij Hendrik Bosch, in 1729, uitgegeven, ja, welligt bestaan er wel meer. - Verder is mij nog gebleken, dat de nagelaten verzen van jan luiken, met afbeeldingen versierd, door cornelis van noorde, te Haarlem, bij C.H. Bohn zijn uitgegeven. In de Voorredo wordt gezegd, dat hij zich, omtrent het jaar 1699, buiten Haarlem met der woon heeft nedergezet, en gedurende zijn verblijf aldaar in bijzondere vriendschap met de familie Bellinckhuys, die zeker tot de vrome Mennonieten behoorde, verkeerde, en in wier bezit het handschrift van gemeld Werk meer dan eene halve eeuw heeft berust. - Wat het verzamelen zijner werken betreft, men is thans tot eene aanzienlijke hoogte daarvan gekomen. Reeds vroeger had de krijgsman-kunstenaar e.w.j. bagelaar ze tot een getal van 4000, zoowel door jan, als caspar luiken geëtst, bijeen gebragt. De Heer J. Ph. van der Kellen, te Utrecht, heeft, van zijne eerste jeugd af aan, met ongelooflijken ijver en groote opoffering, dit getal tot ruim 4,500 verhoogd, en men is zeker, dat er nog meer etsen van beider hand bestaan moeten. Het is to hopen, dat hij zijne bevinding en grondige kennis dier zaak, met al den aankleve van dien, naar rang en tijdsorde geschikt, in eene behoorlijke Beschrijving der Werken van jan en caspar luiken, als eene bijdrage voor de Geschiedenis der Beeldende kunsten, ingevolge zijn voornemen, moge openbaren. - Eene derde dergelijke verzameling, welke men mede eenig kan noemen, berust bij den Heer Gysweit van der Netten, Provinciaal-Kommandant van Overijssel, te Zwol. Beide laatstgenoemde Heeren zijn onvermoeid in het opsporen, om hunne zoo vèrgevorderde verzamelingen volledig te maken. Het spreekt van-zelf, dat er, wederkeerig, exemplaren bij den een bestaan, die bij den ander ontbreken; evenwel is het getal bij den eerstgemelde grooter. - Over het geheel genomen. wordt aan caspar een derde deel van gemeld aantal prenten toegeschreven. - Nog moet ik hier bijvoegen, dat de originele teekeningen van het Werk, Het menselijk bedryf, 100 stuks, en ook die van De Bykorf des gemoeds, 104 stuks, (op blz. 95 van den Catalogus van J. de Vos, Amsterdam, 1833, voorkomende, en voor ƒ450 verkocht) berusten met nog een aantal
| |
| |
teekeningen voor de Groote Bybelplaten bij Mevrouw de Barones-Douairière Van Palland, te Rotterdam. - Behalve zijn portret, in 4o., hierboven genoemd, bestaat er nog eene kopij daarnaar, door p. sluiter sculp. in 8o. - De eenige bekende schilderij van jan luiken is het Portret van zijne Moeder, ten voeten uit, in een gemeubeld vertrek, zittende te borduren, met verder bijwerk; h. 23, br. 18 dm., Amst. maat. Dit zeldzame stuk was op de verkooping van D. van Dijl, gehouden te Amsterdam, in 1813, en werd met ƒ59 betaald. Thans is het in bezit van Jonkhr. J.P. Six van Hillegom, aldaar.
| |
[Luk, Luck, of Leux. (J.C., of J.C.L.)]
LUK, LUCK, of LEUX. (J.C., of J.C.L.) Deze naam, door onderscheiden kunstenaars in Nederland gevoerd, is bij vele buitenlandsche auteurs zeer verward geboekt, b.v. als luyks, luz, lux enz. De hier bedoelde luk is een zeer bekwaam beeldhouwer, en, waarschijnlijk, een bloedverwant geweest van den beroemden Antwerpschen kunstschilder frans leux. - Zie aldaar. - Ik laat hier de beschrijving van een zijner werken volgen, zoo als die in den Catalogus der Rariteiten van Pieter Locquet, Amsterdam, 1783, onder Nr. 64, voorkomt: ‘Dit uitmuntend kunststuk verbeeld een stervende Christus, hangende aan een ebbenhout kruis. Het beeld is met smaak en volgens de ontleedkunde, in yvoor, op een naauwkeurige en delicate wyze ten uitvoer gebragt; de aandoeningen, de passiën en de gelatenheid zyn volgens het caracter van den Goddelijken lyder in alle opzigten zoo wel waargenomen, dat dit beeldje om zyn uitmuntendheid onder de kunststukken van den eersten rang verdient geplaatst te worden. H. 6 d. yvoor. Gekocht door J. de Bosch, voor ƒ100. - Op eene idem Verkooping van Gerrit Braamcamp, te Ibid., 1771, was, onder Nr. 33 van den Catalogus, het volgende: ‘Een Christusbeeld hangende aan het kruis; boven aan ziet men eene zinnebeeldige groep met verscheiden beelden in de wolken, om de liefde Gods uit te drukken, en beneden omarmt Maria met veel tederheid het kruis, rustende met de linkerhand op een doodshoofd; ter andere zyde en boven haar, is een vliegend kindje, 't welk als ter harer vertroosting nederdaalt. Alles is met veel passie en schoonheid van kunst uitgebeeld. Boven aan is een Glorie van zilver verguld, en de Nagels van het kruis zyn met robijnen versierd. H. 37, br. 13 d. yvoor’ ƒ112. - Ik ben in het bezit van een portret, zoo het mij toeschijnt, van den Amsterdamschen burgemeester Hermanus van de Poll, haut-relief, ivoor; h. 75, br. 60 str., ovaal, dat uitmuntend is bearbeid; vooral de paruik ig eigenaardig en fiks uitgevoerd; beteekend j.c. lük.
| |
[Lunack (Adriaen, of Ary)]
LUNACK (Adriaen, of Ary) was een voornaam beeldhouwer, en een der hoofdmannen van het Beeldhouwers-gebroederschap, in zijne geboortestad, 's Gravenhage, waar hij, in het laatst der XVII. eeuw, bloeide. - Zie op DOBBE, (Pieter van) - Hij werd, in 1683, als Meester-beeldhouwer ingeschreven in de genoemde Gebroederschap.
| |
[Lundberg, (Joh.)]
LUNDBERG, (Joh.) een teekenaar, etser en graveur, dien ik nergens vermeld vond. Ik bezit eene zeldzame prent in fo., verbeeldende Maria met het kind Jezus op haren schoot, van ter zijde te zien, bij de ruïne van een tempel; uit de lucht dalen drie Engelen neder, een kruis dragende, joh. lundberg fecit. l. de la hyre inv. Het geheel is luchtig, doch met eene vaste hand geteekend en geëtst, in den stijl van cornelis schut. Of hij een Belg of een Noord-Nederlander is geweest, kan ik nog niet zeggen. - Nagler noemt een portretschilder in pastel, van dien naam, die, in 1778, oud zijnde 83 jaren, nog zonder bril, te Stockholm, werkzaam was, doch hij geeft geen doopnaam daarbij op, en meld van ets- of graveerwerk geen woord.
| |
[Lundens (Gerrit)]
LUNDENS (Gerrit) wordt, zonder eenige tijdsbepaling, bij Immerzeel genoemd.
| |
| |
Ik voeg er bij, dat hij omtreeks 1660 bloeide. Zijne schilderijen, die in de voornaamste kunstverzamelingen eene plaats vinden, zijn in den trant van metzu, en ook wel in dien van brakenburg, geschilderd en gedacht. Hij teekende zijn naam voluit, en soms ook wel met zijn monogram. Het is niet algemeen bekend, dat hij geschilderd heeft: ‘Het Doele-stuk, daer in komt capiteyn Banning Kok, met zyn Burgery, door gerard lundens, uytvoerig geschildert, 't beste van hem bekent. ƒ213.’ - Zie Catalogus van Pieter van der Lip, verkocht te Amsterdam, 14. Junij, 1712.
| |
[Lunteren. (Hendrik van)]
LUNTEREN. (Hendrik van) Deze in onzen tijd vermaarde aanlegger van landgoederen en wat tot verfraaijing in het bouwkundig vak daarbij behoort, werd den 3. September, 1780, te Doorn, provincie Utrecht, geboren. Aanvanklijk zich in het bovenbedoelde geoefend hebbende, vestigde hij zich, in 1806, te Utrecht. Tot vermeerdering zijner wetenschaplijke kennis der horticultuur, en ter vorming van zijnen smaak in het aanleggen van buitengoederen, heeft hij een jaar in Engeland vertoefd. Onder zijne veelvuldig volvoerde werken, kan men de volgende noemen: den aanleg van den Heiligenberg, bij Amersfoort; - Wadenoyen en Vredesteyn, bij Tiel; - Mallaram, bij Zwolle. - De wallen der laatstgenoemde stad, als ook het noordelijk en westelijk gedeelte van die der stad Amersfoort, zijn door hem in aangename wandeldreven herschapen. - Verder De Poll, bij Zutphen; - Enghuysen, bij Hummelo; - den Engelenberg, bij Brummen; - Rheederoord, bij Rheden, in Gelderland; - Drakensteyn, bij de Vuursche; - Vollenhoven, bij de Bilt; - het heerenhuis, met stalling en aanleg van het landgoed Pijnenburg, bij Soestdijk, in de Provincie Utrecht; - De van ouds zoogenaamde Nieuwe baan, te Utrecht, met de daarbij gelegen plaatsen De Oorsprong, en het Hoogeland. - In 1806, huwde hij met Mejufvrouw Maria Estopey, geboren te Houten, 1786, en eindigde zijn werkzaam, leven te Utrecht, 18 Mei, 1848.
| |
[Lunteren, (Samuel Adrianus van)]
LUNTEREN, (Samuel Adrianus van) zoon van hendrik van lunteren en Maria Estopey, werd, den 17. Mei, 1813, te Utrecht, geboren. Door zijn aanleg voor het kunstvak van zijn vader, maakte hij van het onderwijs aan de bouwkundige school, te Utrecht, een nuttig gebruik. Tot verdere volmaking zijner studiën, deed hij eenige reizen in België, Frankrijk, Duitschland en Engeland, teneinde zich het practische gedeelte der bouwkunst, aldaar, ten nutte te maken. Onder zijne veelvuldig volbragte werken van verschillenden omvang en aard, die van zijn talent en smaak getuigen, mag men noemen: den aanleg, met Oranjerie der Valkenberg; - Idem, van de Oranjerie en Serres van den Hemelschen Berg; - Idem, van de Oranjerie en Serres van den Pietersberg, alle drie te Oosterbeek, in Gelderland; - de Oranjerie en de Serre op Veldheim, te Baarn, provincie Utrecht; - den aanleg der Tuinen, Serres, Vogelen- en Slangen-galerij van het Koninklijk-Zoölogisch-Genootschap Natura Artis Magistra, te Amsterdam; - de groote Oranjerie en Serres op den -Engelenberg, te Brummen; - en den aanleg van het landgoed Heuven, bij Rheeden; - de verbouwing van het kasteel Scherpenzeel, met zijne Stallingen enz.; - het huis op den Hemelschen Berg, te Oosterbeek, alle vier in Gelderland; - de geheel nieuwe daarstelling van het landgoed Bloemenheuwel, te Heinkenszand, in Zeeland, met huis, stalling enz.; - het Huis van het buitengoed Beeklust, te Zeist, en, Idem Wulperhorst; - de Kerk en Pastorij voor de Hervormde gemeente, te Soesterberg; - de herstellingen aan het Huis-Nyenrode, te Breukelen; - de belangrijke herstellingen, te Soestdijk, aan het Paviljoen van H.M. de Koningin-Weduwe, in 1851 en 1852, en waarvan hij steeds met het toezigt is belast, alle vijf in de Provincie Utrecht. -
| |
| |
Verder heeft de Heer van lunteren, in die stad-zelve, gebouwd: het huis van den Heer A. de Wilde, bij de Willemsbrug, en het daarnaast gelegen rijk ingerigte huis van den Heer W.H. de Heus, op de Rijn-kade. - Het gebouw voor de Wasch- en Badinrigting, zijnde het eerste van dien aard, dat in ons land werd daargesteld; - de uitbreiding, sedert 1841, van het Krankzinnigen-gesticht, volgens het reeds lang tevoren geheel nieuw-ingevoerde systeem, in dien bouw toegepast; - de thans in aanbouw zijnde Stevens-fundatie, buiten de Wittevrouwenpoort, te Utrecht, waarvan de eerste steen den 9. Augustus, 1859, gelegd werd. - De Heer van lunteren is gehuwd met Mejufvrouw Maria Elisabeth Campagne, geboren den 30. Mei, 1814, uit welk huwelijk 4 zonen en twee dochters in leven zijn.
| |
[Lust. (.... de)]
LUST. (.... de) In den Catalogus van Hoet, I. deel, blz. 492, Nr. 165, lees ik: ‘Een Bloemflesch, extra konstig door de lust; h. 2 vt. 1 dm., br. 1 vt. 8 dm.’ Meer is mij van dezen meester niet voorgekomen. Zie op LUYKS. (Christiaan)
| |
[Lustichuys. (J.)]
LUSTICHUYS. (J.) Zie bij Immerzeel en bij mij op LUTKENHUYSEN.
| |
[Lutgers, (P.J.)]
LUTGERS, (P.J.) een onvermeld kunstenaar, van wiens werken in prent uitgaan: Gezigten aan de Vecht, naar de natuur geteekend, door p.j. lutgers, in 86 afbeeldingen, in fo.; Amsterdam, 1836. - Gezigten in de omstreken van 's Gravenhage en Leiden, idem, idem, door denzelfden, 10 Cahiers, in 4o. - Op de Tentoonstelling van 1826, te Amsterdam, zag ik voor het eerst van zijn werk Eene woelende zee, met O.I. inkt, en voor het laatst op die van 1840, aldaar, Een Riviergezigt, geschilderd door p.j. lutgers, te Loenen, aan de Vecht. - Ik heb in 1848, bij een particulier, aldaar, een, in de daad, fraai Zeestukje gezien; hij was toen nog te Loenen woonachtig. - Nog vond ik in den Catalogus van eene Idem, te Ibid., 1836, p.l. lutgers, te Loenen: Een miniatuurportret van Z.M. den Koning; of dit werk van een ander, of eene gewone Catalogus-onnaauwkeurigheid is, kan ik niet beslissen.
| |
[Lutighuys. (Louw)]
LUTIGHUYS. (Louw) Dezen naam heb ik-zelf afgeschreven van een geschilderd portret, berustende op het Huis Groenhoven, gelegen onder Wassenaar, bij den Baron van Tuyl van Serooskerken van Zuylen. De kunst was vrij wèl, en, naar den tijd te oordeelen, behoort deze afbeelding bijna een geslacht later dan dat van simon luttichuys, - Zie aldaar, en ook op lutkenhuysen, - zoodat ik vermoed, dat de vervaardiger daarvan wel de vader, of, zeker, een aanverwant van louw zal geweest zijn. Het verschil der naamspelling is zeer onbeduidend; en, hoewel de uitspraak behouden bleef, zoo neemt dit niet weg, dat de personen van die dagen hunne namen zeer verschillend geschreven hebben. - Het is ook wel waarschijnlijk, dat Henric van Luttickenhuys, die, in 1405, en Braem van Luttikenhuys, die, in 1439, raad der stad Utrecht was, tot het voorgeslacht van de hier genoemde kunstenaars kunnen behoord hebben. - Zie Burman, Utrechtsche Jaarboeken, I, blz. 51 en 503.
| |
[Lutkenhuysen (....)]
LUTKENHUYSEN (....) is de naam van een in zijn tijd zeer gevierd portretschilder, die in autentieke bescheiden, welke ik, ook in het belang der geschiedenis, hier onder zal doen volgen, voorkomt. In die stukken staat zijn naam letterlijk zóó, als hij hier aan het hoofd is geplaatst, doch zonder doopnaam, die trouwens ook bij geene andere der daarin genoemde kunstenaars is ingevuld. - Dewijl nu de naam in de bedoelde rekeningen toch wel volgens de kwitantien geboekt zal zijn, zoo ontstaat de vraag, is hij een andere persoon dan simon luttichuys, - Zie aldaar. - die bij Immerzeel - hoewel verkeerdelijk - als j. lustichuys staat vermeld. Ik, voor mij, ben geneigd, om aan te nemen, dat ze allen namen van één-en-denzelfden kunstenaar zijn; het werk-zelf, maar ook de stand der personen, die zich,
| |
| |
in denzelfden tijd, door hem hebben doen afbeelden, pleit voor dat gevoelen echter heb ik gemeend, hem hier een afzonderlijk Artikel te moeten wijden. - Ziehier het afschrift: Aanteekeeningen Nr. 8. ‘Anno 1656. Reeckening van myn oncosten tot de voyage nae India. - Voor 't snyden van een groot schilderye ƒ200. - Voor 't snyden van 6 cleynere ƒ150. - Voor 't hout en bereyden ƒ48. - Voor 't vergulden ƒ117. - Voor 4 conterfeytsels aen flinck, ick, myn huisvrouw, myn vader en oom ƒ800. - Voor 2 conterfeytsels van myn kinderen aen lutkenhuysen ƒ200 (te samen ƒ1465 (sic.) - Op afkorting van de stucken van van der velde ƒ630. - Aen lutkenhuysen voor 4 conterfeytsels ƒ200. - Aen Van der Hulst voor lysten ƒ350. - Aen van der velde ƒ600 en 630 van myn ontf. voor 3 stucken ƒ1770. - Aen van der helst voor 5 conterfeytsels ƒ1400. - Aen van der velde's zoon van 2 schilderyen ƒ320. - Een schilderye van van der velde ƒ800. - Een do. van zyn zoon ƒ160. - Twee conterfeytsels van flinck ƒ400. - Twee do. van lutkenhuysen ƒ200 (te zamen) ƒ1560. De lysten tot voorschr. (laatstgemelde 4 stuks) conterfeytsels ƒ300. - Aanteekeningen Nr. 4. ‘Laus Deo, anno 1656 tot Amsterdam. Myne gemachtigden tot Amsterdam debeth, ady 7 9ber. (November). Volgens haer Ed. quitancie en myne reeckeningen aen haer EE. behandicht ƒ51,800. Ten huyse van d' Heer Demmer hangen de effigie van myn, myn huysvrouw, kinders enz. in één groot stuk, cost ƒ2000. (Dit stuk berust thans nog, naar ik vermeen, in eene Verzameling schilderijen te Rotterdam.) - Ten huyse van myn oom, dat van myn vader en oom ƒ600. per memorie - en tot myn Heer Weylants diverse andere goederen, volgens inventaris. - Noch 2 stucken by van der velde met de pen gemaeckt, costen my ƒ1600.’ - Uit de eigenhandig geschreven Aanteekeningen van d' Ed. Heer Rykloff van Goens, Raad ordinaris van India, Gouverneur, Admiraal, ende Veldoverste deses Eylants Ceylon met de resorte van dien enz. Zie verder het Rapport van gemelden Van Goens, door de zorg van den Heer Jhr. C.A. Rethaan Macaré, meêgedeeld in de Berigten van het Historisch Genootschap, te Utrecht, V. deel, 2. stuk; 1856, in 8o. blz. 47 en 48.
| |
[Lutma. (Abraham)]
LUTMA. (Abraham) Er bestaat een gegraveerd Portret van rubens, naar a. van dyck in fo., door dezen kunstenaar gesneden, doch verder zijn mij geene bescheiden bij eenig auteur voorgekomen. Ik voeg er daarom bij, dat het Portret van paulus van vianen door hem uitmuntend gesneden is, in breed fo., waarvan een exemplaar, vóór alle letter, voor mij ligt. Hij is van voor te zien, in een mantel gewikkeld, waaraan zeer groote ronde knoopen zijn; met een plat linnen kraag om den hals, leunende met den linkerarm op den onderkant van den rand der prent. Het gelijkt bijzonder veel op dat van zijn broeder adam.
| |
[Lutma (Jacobus)]
LUTMA (Jacobus) was de broeder van johannes lutma, den Jonge, en de zoon van den Oude van dien naam. Deze jacobus is bij al onze auteurs over het hoofd gezien. De bekende, fraai geëtste landschapjes, naar jan both, worden verkeerdelijk aan zijn broeder johannes toegekend, daar er eenige duidelijk beteekend zijn, b.v. Nr. 2, in mijn bezit, met jac. lutma fec. et exc. Hij moet dus in de rij onzer plaat-etsers worden opgenomen. Later zag ik, dat Heller (L). dezen jacob lutma wel degelijk als een broeder van johannes den Jonge, en als plaat-etser opgeeft; hij beschrijft, behalve de bovengenoemde door hem vervaardigde prentjes naar both, nog de volgende prenten: De Afbeelding eener dame, die met de linkerhand haar Jdeed vasthoudt, naar j. de backer. - 12 bladen, met den titel: Veelerhande nieuwe Comportementen, geteekent door jac. (sic) lutma, den Oude, Amsterdam, 1653, fo. en 4o. - De laatstgenoemde jac. zal janus
| |
| |
dienen te wezen, anders zou er nòg een lutma moeten geweest zijn, van wien echter nergens eenig spoor gevonden wordt. Nagler zegt ook duidelijk, door joannes lutma, den Oude, geteekend, doch noemt den Jonge als den etser; dit is onjuist. - Dat hij jacobus heette, blijkt uit eene zeldzame, fraaije prent, vóór het adres van Joost de Reyger exc. en in mijn bezit, voorstellende: - volgens een Latijnsch opschrift op een cartouche, die, als rand, het tafereel versiert, en waarvan de vertaling dus luidt: - Die hier geschilderd woordt dat is joan van aken, paul van vianen heeft hem op dit doek, dat leeft, gelyhend neergesteld; en daaronder joannes lutma d'Oude inv. Hij heeft dus de bedoelde lijst of rand, om voor drijfwerk te dienen, geteekend; en verder jacobus lutma fecit aqua forti et exc., zoodat hij dan ook te gelijk kunsthandelaar kan geweest zijn. Het is alzoo uitgemaakt, dat het jacobus en niet jacob moet zijn, zoo als door Heller, naar de beteekening der prentjes van both, wordt opgegeven. - De voorstelling is: van vianen, voor een schilders-ezel gezeten, bezig met van aken op doek te schilderen, waar nog een derde persoon bij staat, die zeker ook een portret moet verbeelden; naar mijne meening, zou het adam van vianen, broeder van paul, kunnen zijn.
| |
[Lutma, (Joannes of Janus)]
LUTMA, (Joannes of Janus) de Oude, is bij Immerzeel vermeld. Zie over eene prent, waarvoor hij het lofwerk heeft vervaardigd, en over zijne afbeelding, op LUTMA, (johannes) den Jonge. - Door dit portret kent men zijn juisten ouderdom, als zijnde hij in 1584 geboren, en in 1669 overleden. - Er bestaat een zeer fraaije en belangrijke penning, door den genoemden zoon vervaardigd, voorstellende het borstbeeld van zijn vader, in Romeinschen stijl; rondom staat: joannes lutma; op de keerzijde leest men: In memoriam posteritatis fecit joannes lutma Junior, Anno CIↃCCLIX, dat is: johannes lutma, de Jonge, heeft dit ter gedachtenis (van zijn vader) vervaardigd, in het jaar 1659. Naar aanleiding van dit jaartal, is door velen zijn overlijden op 1659 gesteld; doch uit de bovengenoemde prent blijkt, dat zulks eerst tien jaren later plaats had. - Vondel heeft op de afbeelding van den Ouden lutma het volgende vers gemaakt: De vader lutma teelt - Den zoon: de zoon weêrom - Den vader in zyn beelt: - Natuur staat hier voor stom. - en tot Grafschrift; lutma die de Fenix was, - Rust hier entlyk in zyn asch, - Afgezweeft op gouden schachten - Van doorluchtige gedachten, - Naar de sterre boven 't zwerk, - Houwt een Fenix op den zerk. - Zijn portret is uitmuntend door rembrandt, in 1656, geëtst, waarvan de verschillende staten met ƒ100 tot ƒ500 worden betaald. Bij velen wordt dit portret als van lutma, den Jonge, vermeld, doch zulks is zoo niet: rembrandt was de gemeenzame vriend van den Ouden lutma, blijkens de verzen, door Vondel op hem gemaakt. Van dit portret bestaat eene schoone kopij, vervaardigd door ch. blanc.
| |
[Lutma, (Joannes of Janus)]
LUTMA, (Joannes of Janus) de Jonge, aan wien, door onze, en ook door vreemde auteurs, de bekende etsen, naar jan both, worden toegeschreven. Dit is eene fout: al die genoemde werken zijn van zijn broeder jacobus lutma. - Zie aldaar. - Zijn geboortejaar wordt door Heller, (L.) in 1609, te Amsterdam, opgegeven, en zijn overlijden, aldaar, in 1689. - Bryan zegt, geboren in 1629; het eerste komt mij te vroeg, het tweede te laat voor, dewijl de oude lutma in 1584 geboren werd. - Immerzeel meldt, ofschoon zonder gezag van eenig auteur, dat hij, omstreeks 1685, te Amsterdam overleden is. - Het is hier de plaats, om te vermelden, wat Brulliot van hem zegt, te weten, dat men hem moet beschouwen als den waren uitvinder van de graveerwijze, om krijtteekeningen na te bootsen. Hij heeft in die manier (Opus Mallei, gelijk hij-zelf dat noemt) vier
| |
| |
portretten, als antieke busten, gegraveerd, waarvan er een de buste van zijn vader, janus lutma, voorstelt, rustende op een steen, in eene nis; hij is en trois quart, regts gewend, te zien; op de buste leest men posteritati; op den steen: janus lutma; onder aan links: opus mallei; regts: per janum f., en in de twee boven-hoeken: obiit mdclxix, aetatis lxxxv., plaat in fo., behoorende bij een stel van vier stuks gelijke busten, te weten die van janus lutma batavus, (de zoon); beteekend: per se opere mallei 1681 (en tegen de buste: ne te quaesiveris extra). - Idem j. vondelius, beteekend Opus Mallei per j. lutma, - en p.c. hoopt, alter tacitus, beteekend: Opus Mallei per janum lutma. - Bij Heller, (L.) staan nog de volgende prenten beschreven, als: Een schrijvende Johannes den Evangelist, gr.-fo.; geponsoeneerd. Op een exemplaar, vóór de letter, afkomstig uit het Kabinet van Reynst, stond geschreven: rembrandt del. (?) - Het rijke metalen Koorhek in de kerk, te Amsterdam, naar de teekening van zijn vader geëtst; gr. 4o. - De groote obelisk, te Rome, opgerigt onder Innocentius X, met eene menigte figuren, in gr. fo. gesneden en geschraapt. - Ik heb voor mij liggen het Portret van den Ouden lutma, 72 jaren oud. Hij is gezeten bij eene tafel, waarop een groot blad papier, met beelden beteekend, met krijt; in de eene hand heeft hij de stift, en in de andere een bril; hij is gekleed in een wijde japon, met bont omzet, een callot op het hoofd, alles geheel in den stijl van rembrandt gedacht, en fraai met de burin en het schraapstaal bewerkt; beteekend joannes lutma Aurifex, joannes lutma Junior fecit Ao. 1656; h. 236, br. 198 str. Ned., zonder marge. Het eerstgenoemde portret van den Ouden lutma, hetgeen met dat van den Jonge in mijn bezit is, mag men wel als een meesterstuk in dat kunstvak beschouwen, vooral als men in de gelegenheid is, er een eersten druk van te zien. - Bij Jan Vos, Gedichten, Amsterdam, 1726, in 4o., I. deel, blz. 352, rindt men een vers aan de Regering van Amsterdam: ‘op 't Afbeeldtsel van de Penning, die door last der Ed. H. Burgemeesteren t' Amsterdam, ter gedachtenis der Vreede, in 't jaar 1684, bij j. lutma gemaakt is.’ - Onder de zeer zeldzame prenten, die gegraveerd en geschraapt zijn, behoort De groote Fontein, te Rome, in gr. fo. zeer krachtig en stout bewerkt, zegt Nagler. In den beneden-hoek, links, zijn letters te zien, waarbij in. et fec., waarschijnlijk, zijn monogram, doch onduidelijk, waarom men welligt later boven in de lucht geplaatst heeft: janus lutma Junior f. 1656. Verder staan bij Nagler nog vermeld: In drie ronden, door versieringen, met vruchten verbonden, zijn watergoden afgeheeld; janus lutma f. 1641; geponsoeneerd; h. 4 dm., br. 9 dm. 2 str. Par. Deze is twijfelachtig. - joannes lutma de Jonge, teekenende aan eene tafel gezeten, met de teekenpen in de hand, en een hoogen hoed op; gegraveerd, kl. fo., zeer zeldzaam. - Portret van den Admiraal Tromp, naar lievens. - Drie paar verliefden bij eene springbron, in een Italiaansche villa; onder aan J.L.N. de Sor exc.; geponsoeneerd in 4o. - Jezus in den tempel bij de Schriftgeleerden; beteekend met zijne initialen en 1649, doch alles omgekeerd, in de pointeermanier, in 4o. Deze prent wordt bij de werken van lutma gevoegd, doch, zegt genoemde auteur, met weinig grond. - Eenige nieuwe Compartemente, geteekend en geëtst door joannes lutma, den Jonge, Tot Amsterdam; 6 bladen fo. - Velerhande nieuwe Compartemente, geteekend door joannes lutma den Oude. Tot Amsterdam, Ao. 1653. - Phantastisch gevormde Wapenschilden van lutma Jun. geëtst, 12 bl. fo. - Festivitates Aurifabris et Statuariis necessariae, per joannem lutma senem. Amstel. Ao. 1654. - Verscheyde snakergen (sic) dienstich voer Goutsmits, Beelthouwers, Steenhouwers enz., 12 bl. in fo. - 7 bladen. Verscheyde constige vindingen, om in gout, silver enz. te wercken. Dienstelick den Silversmeeden enz. naer d' inventie van g.v.d.
| |
| |
eeckerhout (sic) (gerbrand van den eechout?) j. lutma enz. Tot Amsterdam, by C. Danckerts, in fo. De overige bladen, tot deze zeldzame gravuren beboorende, zijn van m. mozyn en anderen. - Bij Nagler vindt men de etsen van jacobus lutma, verkeerdelijk, onder die van joannes opgegeven. - Er schijnen somtijds nog andere werken van hem voor den dag te komen, als: Eene Madona, met het Kind-Jezus en St. Anna, naar raphael p. die, op zijn naam, in den Catalogus eener Kunstverkooping, bij Weigel, te Leipzig, in 1857, gehouden, onder Nr. 1520, voorkomt, en als zeer zeldzaam vermeld wordt. Zijne werken zijn soms beteekend f.l. (Filius lutma). - Hij heeft ook geschilderd, want onder de kunstnalatenschap van den Staatsraad Mr. M.C. van Hall, den 27. April, 1858, verkocht, was (Nr. 67 van den Catalogus) het Portret van p. van vianen, voornaam kunstdrijver, door lutma den Jonge; h. 54, br. 50 dm. Ned., dat thans op 's Rijks Museum, te Amsterdam, berust.
| |
[Luttichuys. (Simon)]
LUTTICHUYS. (Simon) Aldus schreef hij zijn naam, en niet j. lustichuys, zoo als bij Immerzeel staat geboekt, die ook niets anders van hem kent, dan een keurig geteekend portret van Anna Jacoba Blaauw. Hij heeft veel portretten geschilderd, waarnaar fraaije gravuren uitgaan, als: een groot Portret van Henricus Dux Glocestriae Comes Cantabrigiae etc., daaronder: simon luttichuys pinx. c. van dalen. sculp., waarbij, als weêrgâ, behoort: Karel II., Koning van Engeland, en evenzoo beteekend. - Jaques, Duc d'York et d'Albanie, grand-admiral d'Angleterre, naar s. luttichuys, door c. van dalen sculp., in gr. fo. - Hier kan geen fout bestaan, want cornelis van dalen was zijn tijdgenoot, zoodat ook de bij Immerzeel vermelde j. zeker eene s. moet wezen. - Deze kunstenaar is, waarschijnlijk, naar Engeland gegaan, en heeft in dat Peru voor de Kunst zijn fortuin gemaakt: immers, de portretten der vorstlijke personen, hierboven gemeld, schijnen dit te bevestigen. Vandaar dat in ons land zelden van hem, evenmin als van veel andere Nederlandsche kunstenaars, die zich uitlandig hebben begeven, iets voorkomt. Bovendien, portretten van zulken stempel, zijn meest voor ons verloren gegaan. Zie nog op LUTIGHUYS, (Louw) en op LUTKEN-HUYSEN.
| |
[Lutz, (A.)]
LUTZ, (A.) een kunstgraveur, die, in het begin der XIX. eeuw bloeide. Er gaan 4 stuks gr.-plano platen van hem uit, die vrijwèl bewerkt zijn, voorstellende De doorbraak van den Arkelschen dijk, enz., bij Gorinchem, in 1809, door g. of c. groeneveld ad vivum del. en door a. lutz sculp. Aquatinta.
| |
[Luuc of Luucx. (....)]
LUUC of LUUCX. (....) In de Ms. Rekeningen van het O.L.V. Hospitaal, te Audenaerde, vindt men, op het jaar 1506-7 aangeteekend: ‘luuc ou luucx, le peintre, décore le chariot de la Prieurie.’ - Zie over deze Rekeningen op HOEN. (Jacop)
| |
[Lux, of Leux, (J.)]
LUX, of LEUX, (J.) een teekenaar en graveur, dien ik nergens vermeld vond, en die vrij goede boekprenten gemaakt heeft, als: het Portret van den Admiraal Jacob van Heemskerck, j. lux inv. et fe.; - Horusce en Hareaden Barbarossa, koninghe van Tunis enz., j. lux fecit, in 4o., en meer anderen, voorkomende in het Werk van (L. van Bos), Leven en daden der Zeehelden enz., Amst., 1676, in 4o.- Ik heb niet kunnen ontdekken, of hij aan frans leux, of aan den beeldhouwer luk, luck, of leux (j.c., of j.c.l.) verwant is geweest.
| |
[Luyck, (Hans, of Jan van)]
LUYCK, (Hans, of Jan van) een graveur en kunsthandelaar, te Amsterdam, die, omstreeks 1580, zijn bedrijf aldaar uitoefende. Levensberigten zijn niet van hem bekend; ook de monogrammen h.v.l. en h.l.f. kunnen niet veel afdoen, dewijl sommigen ze aan dezen hans, anderen aan lodewyk frig, of hans van linck toekennen; doch l. frig kan het niet beduiden, zegt Nagler, die hom
| |
| |
luyk, of luyken noemt. Brulliot meldt, dat hij gewoonlijk nog, als teeken, een klein mesje bij dat monogram voegde, hetgeen niet van hans van luyck kan wezen. Een ander, aan hem toegeschreven monogram, bestaat uit de letter h., met eene daaraan vastgehechte v. en eene op zich-zelve staande l; doch doorgaans worden de letters h.v.l. aan hem toegekend; ook zijn er, die meenen, dat deze letters tot het werk van hans van lochem - Zie aldaar. - behooren. - Als werken staan van hem opgegeven: De aanbidding der Koningen: Gens est coi Phoebo etc. in fo. - De H. Maagd, met het Kind-Jezus, dat eene bloem vasthoudt; op den achtergrond biddende figuren: Partes et Integritas etc. h.v.l. exc., kl. fo. - en De H. Rochus, h. van luyck exc., kl.-fo. - Zie Nagler.
| |
[Luydincx (Pauwels)]
LUYDINCX (Pauwels) was een der voornaamste Belgische bouwmeesters van zijn tijd, en bloeide in het midden der XVI. eeuw. In het belangrijk Werk: Geschiedenis van Antwerpen etc. door Mertens en Torfs, IV, blz. 113, lees ik: ‘cornelis de vriend, bijgenaamd floris, had de teekeningen van den bouw geleverd (te weten van het stadhuis, te Antwerpen), maar de werken werden bestuurd door pauwel luydincx, die de nieuwe Beurs insgelijks had gebouwd, hetwelk blijkt uit zijn grafschrift, omtrent St. Janskapelle, in St. Jacobskerk, en luidende als volgt: Hier leet begraven den eersamen pauwels luydincx, Bouwmeester was van dese Stadthuyse ende Borse. Sterf den 4. December a. 1586, ende Laurentia Hoeckx syn huysvrouw. Sterf den 30. April 1595.’ - Zijn Beursgebouw heeft tot in de tweede helft der XIX. eeuw mogen pralen, eer het door de vlam verteerd werd, nadat, slechts eenige jaren te voren, het open binnenplein met glas was overdekt. Hoezeer dit gebouw aan de vereischten van zijn tijd voldaan heeft, en als kunstgewrocht een Europeschen naam verworven had, blijkt hieruit, dat de beroemde hendrik de keyser, van Utrecht, bouwmeester der stad Amsterdam, en nicholaas hawkesmoor, leerling van den grooten Sir christopher wren, het model der Beurs van Antwerpen, voor die te Londen (óók door de vlam vernield) gevolgd en uitgevoerd hebben, welke beide gebouwen, slechts weinige jaren geleden, nog bestonden. Zie Status quo van Amstels Beursgebouw enz., Amsterdam, 1840, in 8o., bl. 65, ten tijde van het ontwerp voor eene nieuwe Beurs aldaar, in het licht verschenen.
| |
[Luyks. (Christiaan)]
LUYKS. (Christiaan) In de Koninklijke Galerij, te Madrid, berusten twee Bloemstukken van dezen meester, die onder de werken der Vlaamsche en Hollandsche School gerangschikt zijn. Zie No. 1475 en 1476 van den Catalogo de los Cuadros del Real Museo, etc., Madrid, 1850, in 8o. - Dewijl die stukken in deze beroemde Verzameling van uitmuntende kunst eene plaats bekleeden, zullen ze zeker ook wel tot de goede soort behooren. - Nu is mijne vraag, of, zoo de naam goed in den Catalogus is geschreven, het Bloemstuk van de lust - Zie aldaar. - dan ook niet tot het werk van luyks behoort? Indien niet, dan zou, volgens den Catalogus van Hoet, de lust de maker zijn, en zouden ook deze twee Bloemstukken van dezelfde hand wezen. Echter vond ik in den Catalogus van Terwesten, bl. 125, No. 73, weder duidelijk vermeld: Een zeer uitvoerig bloemstukje, door christiaan luyks; dit zou dus den naam weder bevestigen. - Fiorillo waarschouwt, dat men frans luyks niet met frans leux - Zie aldaar. - moet verwarren, want dat het twee personen zijn. - Deze soort van namen zijn bij de vreemde Auteurs zelden goed geschreven.
| |
[Luypen. (P)]
LUYPEN. (P) Deze kunstenaar schijnt zich tot beeldhouwer te hebben gevormd, dewijl ik op de Tentoonstelling, te Amsterdam, in 1810, gehouden, onder de opgave Boetseersels, in den Catalogus, No. 190 - 194, vermeld vond: De Aanbidding der Koningen, Basrelief. - De Aanbidding der Herders, idem. - Susanna in het bad,
| |
| |
idem. De ontmoeting van Maria en Elisabeth, idem. - Eene zinnebeeldige vrouw, met een kindje, idem. - En No. 202 en 203, Bloemfestoenen, in hout gesneden. - Volgens den Index van den Catalogus, woonde hij te Amsterdam, op de Elands-gracht, Noordzijde, Nr. 20.
| |
[Luz (Jan)]
LUZ (Jan) is, waarschijnlijk, een Nederlander geweest, dewijl ik hem bij vreemde auteurs niet vond vermeld. In den Catalogus van Hoet, I, bl. 353, No. 14, komt eene schilderij voor, die wezenlijke verdiensten moet gehad hebben, voorstellende Paulus in den derden Hemel, door jan luz; h. 2 vt. 6 d., br. 1 vt. 9 d. en, in dien flaauwen kunsttijd (1730), met ƒ220 betaald.
| |
[Lybergen (Gysbert van)]
LYBERGEN (Gysbert van) was, volgens de opgave van Pieter Terwesten, Ms., ‘een geboren Hagenaar, die in 1656 bloeide. Het blykt ter Confrerie-kamer, aldaar, dat hy Gezelschap van Tabaks-rookers schilderde, als zijnde, Ao. 1658, een zoodanig stukje van hem aldaar bekend geweest, 'twelk, mits zyn overlyden, op den 26. January, 1661, alhier, aan deszelfs vader is teruggegeven.’
| |
[Lyeder. (Loyset)]
LYEDER. (Loyset) In de Archieven van Ryssel, vindt men in de oude graaflijke Rekenkamer der Hertogen van Bourgondië, op het jaar 1467-68, het volgende aangeteekend: ‘A loyset lyeder, enlumineur, pour cinquante et ung ystoires de plusieurs couleurs qu'il a faictes au premier volume de Regnault de Montauban, au pris de XVIIJ sols l'istoire, font XLV l. XVIIJ. s. - Audict loyset lyeder pour avoir faict, en ung livre nommé la Bible Moralizée, vingt ystoires, assavoir: sept grandes et treze petites, de plusieurs couleurs, au pris de douze sols chacune ystoire l'une, XIIIJ l'autre, font XIJ l. - Item XLIIJ grande lettres, ouvrées a Champaigne, d'or et vingnettes dedens, a deux gros pieces. XLIIJ s. - Item IIJm VIJc et L de paraphes et lettres a trois sols le cent CXIJ s. VI d. - Pour la relyaige dudit livre y comprins la Couverture XXXI, s. - Pour dix grand cloux de letton à crochet, pour petit clous pour les attachier dessus et pour cuir à la fermer. XXXIIIJ. s. Font ces cinq parties ensemble XXIJ. l. X. s. - Au dit loyset, pour avoir fait encore vingt ystoires de plusieurs couleurs au livre intitulé La vengance de Nostre Seigneur Jesus Christ, toutes d'une grandeur, audit pris de XIIIJ sols chascune ystoire, XVIIJ l. Zie le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne, etc., Tom I., Sec. partie; Paris, 1849, in 8o., p. 501-502.
| |
[Lynhoven. (J)]
LYNHOVEN. (J) Van dezen vrij onbekenden kunstenaar, vond ik in den Catalogus van S. Feitema, Amsterdam, 1758, bl. 27, Een Marsch van Ruiters in een Landschap, met O.I. inkt en de pen geteekend; en, op bl. 103, Twee Geldersche Landschappen, met de pen. Verder bevond zich in de rijke Verzameling van Verstolk van Soelen, Catalogus: Teekeningen, onder Nr. 372; Het hoofd van een jongeling, met de pen geteekend, en met bister opgewasschen, dat de som van ƒ21 heeft opgebragt. - Ik bezit van hem eene fraaije teekening met de pen, voorstellende op Een weg, tusschen duinen, ruiters te paard, in gesprek met eenigen te voet, in 4o. oblong. - Volgens Le Blanc, zou hij ook gegraveerd hebben, als Sanctus Bavo, Confessor, naar de grebber. Hij noemt hem lynhoven, en nog eens n. van lynhoven, doch de voornaam is hem evenmin als aan Weigel bekend; de eerste noemt hem goed: lynhoven.
| |
[Lynhoven. (K)]
LYNHOVEN. (K) Nog een kunstenaar van dien naam, hoewel met eene andere voorletter, is mij voorgekomen in den Catalogus van A.L. Tolling, Amsterdam, 1768, bl. 69, onder No. 665: Twee stuks gestoffeerde Landschapjes, fiks met de pen door k. lyhhoven; - en in een Idem, te Ibid., 1785, van Joannes de Bosch, onder Nr. 528: Een Landschap met paarden enz.; met de pen.
| |
[Lyonet (Mr. Pieter)]
LYONET (Mr. Pieter) is bij Immerzeel vermeld, en ik voeg er bij, dat zijn
| |
| |
portret, borstbeeld in medaljon, met bijwerk, door r. vinkeles, in 8o. is gegraveerd. Ook komt het voor bij Van Gool.
| |
[Lys (Jan van der)]
LYS (Jan van der) staat bij Immerzeel geboekt; ik voeg er bij, dat hij ook gegraveerd heeft, als: Een man in Romeinsche kleederdragt, met een masker in de hand; hij schijnt eene aan een bed zittende vrouw te troosten; zij ziet naar den hemel; in haren schoot liggen geld en juweelen, die haar door dien man schijnen gegeven te zijn; aan de korf, bij de voeten der vronw, beteekend j.l. fecit; h. 8 dm. 10 str., br. 6 dm. 4 str. Par. - Een Cavalier onderhoudt zich met eene Dame, een andere speelt, voor eene tweede Dame, op de guitar; een spotboef kijkt door zijne vingers; j.l. fecit; h. 6 dm. 4 str., br. 7 dm. 10 str. - Cephalus en Procris; beteekend op een korf j.l. fec., in fo. oblong. Zie Nagler en Le Blanc, en verder op lis, lisse, of lys. (johannes van der)
| |
[Lyssens. (Nicolaas) Zie bij Immerzeel op Leyssens. (Nicolaas)]
LYSSENS. (Nicolaas) Zie bij Immerzeel op LEYSSENS. (Nicolaas)
|
|