Het koninglyk Neder-Hoog-Duitsch en Hoog-Neder-Duitsch dictionnaire
(1719)–Matthias Kramer– AuteursrechtvrijErste deel
Matthias Kramer, Het koninglyk Neder-Hoog-Duitsch en Hoog-Neder-Duitsch dictionnaire. Erste deel. Z.n., Nürnberg 1719
DBNL-TEI 1
Wijze van coderen: standaard
-
gebruikt exemplaar
exemplaar Bayerische Staatsbibliothek, signatuur: 2 L.g.sept. 12-1
algemene opmerkingen
Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Het koninglyk Neder-Hoog-Duitsch en Hoog-Neder-Duitsch dictionnaire. Erste deel van Matthias Kramer uit 1719. Er is gebruik gemaakt van een door Stichting Vrijwilligersnetwerk Nederlandse Taal o.l.v. Nicoline van der Sijs en Hans Beelen aangeleverd bestand.
redactionele ingrepen
- abbreviaturen in Gotische tekst (in de editie als Romein weergegeven) zijn cursief opgelost, van tekst in Romein (cursief weergegeven) niet-cursief;
- trefwoorden zijn afwijkend van het origineel vet en zonder beginhoofdletter genoteerd. Alleen evidente eigennamen, m.n. van personen, landen en feestdagen, zijn van een hoofdletter voorzien. Samengetrokken trefwoorden zijn met het oog op de doorzoekbaarheid voluit genoteerd (waarbij gegevens tussen haakjes en toegevoegde meervoudsvormen niet zijn beschouwd als trefwoord). Aldus wordt
Zilver-ader, -myne (-streek).
weergegeven als
zilver-ader, zilver-myne (-streek)
- verwijswoorden (in de regel vooafgegaan door de afkorting v. (= vide, ‘zie’) zijn afwijkend van het origineel vet-cursief en zonder beginhoofdletter genoteerd;
- voorbeeldzinnen en -uitdrukkingen, in de druk weergegeven in een kleine korpsgrootte en ingesprongen op een nieuwe regel, zijn in de digitale editie direct achter elkaar geplaatst, gescheiden door een verticale streep |;
- deze scheidingstreep is in de editie ook gebruikt voor opmerkingen van algemene aard die Kramer in enkele lemmata op een nieuwe regel plaatst en die beginnen met het woord Nota;
- veel trefwoorden worden gevolgd door nadere ingangen waarin betekenisvarianten, afleidingen en samenstellingen van het hoofdwoord aan de orde komen. Deze sublemmata beginnen net als de hoofdlemmata zonder inspringen op een nieuwe regel, maar zijn gezet in een letter waarvan de korpsgrootte het midden houdt tussen de letter van de hoofdlemmata en die van de voorbeeldzinnen. In de digitale editie zijn de sublemmata visueel gemarkeerd door het beginteken ► ;
- verwijslemmata zijn in hetzelfde kleinere lettertype gezet als de sublemmata en zijn in de druk visueel hiervan niet te onderscheiden; in de digitale editie is voor verwijslemmata alleen een ► geplaatst indien duidelijk is dat de betreffende ingang tevens een sublemma is;
- in de druk worden in Gotische tekst in de regel ronde haakjes openen en sluiten gebruikt, in Romeinse tekst vierkante haakjes. Hier is sprake van een betekenisloos typografisch verschil; daarom is in de editie uitsluitend gebruik gemaakt van (niet-cursieve) ronde haakjes. Ontbrekende haakjes zijn alleen aangevuld als duidelijk is waar deze dienen te worden geplaatst;
- de aanvullingen op deel 1 zoals die worden opgesomd in Aanhangzel, en Herzetting eeniger neder-duitsche Woorden, en Spreek-wyzen, de welke men, ten deel, eerst na der hand, maar te laat, aangemerkt; ten deel, by te zetten vergeeten heeft; om de zelve, in de, als 't GOd belieft toekomende Edicie, aan hunne Plaatzen in te schikken (deel 2, pp. 285-291) zijn conform de intentie van de auteur verwerkt in de transcriptie van deel 1. Twee verwijzingen naar deze aanvullingen in deel 1 zijn in de transcriptie gehandhaafd: ‘☞ Hier seynd einige Wörter, von Af-ryden &c. bis Af-schampen unversehens ausgeblieben, welche zu Ende des Wercks ersetzt worden, und zu finden seynd.’ (p. 18) ; ‘☞ Was hier unversehens ausblieben. Vid. unten in denen Additionibus.’ (p. 94);
- ook de Errata, oder Druckfehler (deel 2, p. 293) zijn in de transcriptie van deel 1 verwerkt. Voorts zijn alleen evidente zetfouten verbeterd. Het gaat om de volgende gevallen:
fol. *3v: ket → het: ‘het drie-draadig Band’.
fol. *4v, noot e en f: verwijzing naar Galaten 6:10 naar de evident bedoelde noot e verplaatst.
fol. **2r: Vereenigoen → Vereenigden: ‘Regeerders van den Vereenigden Staat’.
fol. a1r: De teksten van de Nederlandse en Duitse voorredes, in het origineel in twee kolommen naast elkaar gezet, zijn per alinea naast elkaar weergegeven.
fol. a2v: son- → sondern: ‘nicht nur zur Noht; sondern auch zur Zier’.
fol. b5v: hebbeo → hebben: ‘geleezen hebben’.
fol. b5v: zullev → zullen: ‘zullen waardig achten’.
p. 3, aan-doen: aanttekken → aantrekken
p. 4, aan-gaan: ge- → gehet: ‘die Sache gehet mich nicht an’.
p. 4, aan-haken: aaan-haken → aanhaken.
p. 7, aan-porren: anstostochern → anstochern.
p. 7, aan-raaken: daakt → raakt: ‘dat raakt daar niet aan’.
p. 8, aan-stooten: aanstooken → aanstooten: ‘tegens den Rots-steen des Heils, aan 't Woord der Waarheyt aanstooten’ (conform Errata).
p. 10, aap: nadoen → nadoen): ‘iemants Aap zyn (hem alles nadoen)’.
p. 11, aarde: chraale → schraale: ‘magere, schraale, drooge, zandige &c. Aarde’, conform Errata).
p. 14, af-brengen: af-bringen → af-brengen: ‘af-brengen, abbringen, i.e. belauffen, betragen, kosten’.
p. 14, af-druipen: anandern → andern: ‘einer nach dem andern durchgehen’.
p. 15, af-gang: bnehmung → Abnehmung: ‘Verfall, Abfall, Abnehmung’.
p. 17, af-luizen: onttekken → onttrekken: ‘listiglyk te onttrekken’ (conform Errata).
p. 19, afschuuren: Tin-,, → Tin-,: ‘Tin-, Yzer-, Koper-, en Hout-werk’.
p. 21, af-wennen: hebben → hebben): ‘(afgewend hebben)’.
p. 23, al-, all- aller: vorkommen → vorkommen darzwischen gesetzt worden: ‘besondere Wörter seynd nach alphabetischer Ordnung vorkommen darzwischen gesetzt worden, um das Nachschlagen zu erleichtern’ (conform Errata).
p. 23: al-bedryf: bedelt → bedilt: ‘hy doet, bedilt 't al’.
p. 23, alleenlyk: allenlyk → alleenlyk (conform Errata).
p. 23, als: hi → hy: ‘als dat hy dat doen zoude’ (conform Errata).
p. 24: ambachts-gesel: amdachts-gesel → ambachts-gesel
p. 24, anders: anderrs → anders: ‘God heeft 't anders bestiert’.
p. 25, angel: mit → met: ‘met den Angel vischen’ (conform Errata).
p. 25, appel-kelder: appel-shcuit → appel-schuit.
p. 25, april: graas-maand → gras-maand (conform Errata).
p. 28, bak-boord: See-Schiffs → See-Schiffs): ‘(die lincke Seite eines See-Schiffs)’.
p. 30, bebouwen: bebauwen → bebouwen.
p. 30, bebouwen: bebouw → bebouwen: ‘een langen Tyd woest gelegen Land weêr bebouwen’ (conform Errata).
p. 30, bed: Bett) Garten-bett → Bett (Garten-Bett: ‘Bett (Garten-bett, Pflantz-bett)’.
p. 31, be-delven: gleichsam sam → gleichsam: ‘die Welt ligt in Unwissenheit, und im Argen gleichsam begraben’.
p. 31, bedenkelyk: bedencken. → bedencken).: ‘(wol zu bedencken).’.
p. 32, bedriegery: dt → de: ‘de Bedriegery (het Bedrog) wierd eindelyk ontdekt’.
p. 32, bedreven: geeffent → geoeffent (conform Errata).
p. 32, bedruktheyt: bedrukteyt → bedruktheyt (conform Errata).
p. 32, beduiden: bedeuren → bedeuten: ‘das hat wenig zu bedeuten’.
p. 33, been: Dier → Dier): ‘ (van een dood Mensch of Dier)’.
p. 34, beever-haair: Castor-hut. → Castorhut.): ‘ein Hut von Biber, (Biber-. oder Castor-hut.)’.
p. 35, begraasd: Boeter → Boter: ‘begraasde Boter’ (conform Errata).
p. 35, behooren: (sich( → (sich): ‘gehören, geziemen, gebüren, (sich)’.
p. 36, bekeuren: beheuren → bekeuren.
p. 39, benieuwt: ie → te: ‘benieuwt zyn iets te weeten’.
p. 39, be-praaten: überrreden → überreden: ‘einen zu etwas suchen zu überreden’.
p. 40, beryder: Bereittr → Bereiter: ‘Bereiter, Pferd-bereiter’.
p. 40: be-rouwen: as → das: ‘es reuet mich, das &c.’.
p. 41, bescheiden: besche den → bescheiden: ‘dat is een bescheiden Man’.
p. 41, be-schermen: beschutzen → beschutten (conform Errata).
p. 41, beschikken: beschikkan → beschikken: ‘iemant een Goed beschikken’.
p. 42, besleepen: arg,los → arglos.
p. 42, besloten: belagern → belagerte: ‘eine belagerte, it. wegen der Pest gesperrte Stadt’ (conform Errata).
p. 46, be-vraagen: Frafragen → Fragen: ‘durch Fragen, oder Nachfragen erfahren’.
p. 46, beurt, beurte: Berute → Beurte: ‘wachten, tot dat de Beurte aan ons koome’ (conform Errata).
p. 46, bewaaren: aertje → eertje: ‘haar Eer (eertje) bewaaren’ (conform Errata).
p. 46, bewaarder: bewaarter → Bewaarster: ‘Bewaarster van een Kraam-vrouw’ (conform Errata).
p. 47, be-wyzen: bebben → hebben: ‘iets met (door) goede Gronden bewyzen, beweezen hebben’.
p. 48, bezwyken: verflouwen → verflauwen (conform Errata); See → Seele: ‘mein Seele vergehet’.
p. 49, beede-vaart: beedevaaart → beedevaart: ‘in beedevaart ergens heenen reizen’.
p. 49, biechten: ewas → etwas: ‘beichten etwas müssen’.
p. 52, bloedgang: bloed-vloet) → bloed-vloet.
p. 53, bloed-vin: bloet-vin → bloedvin, Bloet-zweer → Bloed-zweer (conform Errata).
p. 53, blontje: blond → blont: ‘Meisje dat blont Haair heeft’ (conform Errata).
p. 53, bloots-hoofds, bloots-voets: bloods-hoofds → bloots-hoofds (conform Errata).
p. 54, boeg: ovn → von: ‘Vorder-theil (Brust) eines Schiffs, zumalen von aussen’.
p. 55, boom-wol: bom-wol → boom-wol.
p. 55, boord: bood → boord: ‘over Boord raaken, über Bort gerahten’.
p. 56, borst: wittee → witte: ‘schoone, witte Borsten’.
p. 57, bout: Schap → Schaap: ‘Bout van een Schaap’ (conform Errata).
p. 58, brillen: drillen. ding. → drillen. (conform Errata).
p. 59, buijen: er → es: ‘es schauert, stürmt hart draussen’.
p. 61, daalen: untergegehen → untergehen.
p. 61, daalen: daalen → daalen): ‘die Zon die daalt (is aan 't daalen)’.
p. 61, daar: glaudt → glaubt: ‘der da glaubt und getauft ist, wird selig werden’.
p. 62, daar-by: daaar → daar: ‘daar zal hy 't niet by laaten’.
p. 62, dag: vor → voor: ‘iets aan Dag (voor den Dag) brengen’ (conform Errata).
p. 64, deel-genootschap: Etf-genaam → Erf-genaam : ‘als zyn Erf-genaam’.
p. 65, deugdelyk: deugdaam → deugdzaam.
p. 65, die: de → die (conform Errata).
p. 67, disch-laken: disch-laaken → disch-laken (conform Errata).
p. 68, dof: Schalg → Schlag: ‘einem einen Duff, Puffe Schlag geben’.
p. 69, doof: doode → doove: ‘een doof Man, een doove Vrouw’.
p. 69, door: eer → zeer: ‘zeer. heel. in-’ (conform Errata).
p. 70, door-schieten: 91 → 61: ‘V. Irr. V. Gr. p. 61’.
p. 71, dorscher: dorschen → dorscher: ‘dorscher, Trescher, Drescher’.
p. 72, dreef: &e. → &c.: ‘v. drift. dryven &c.’.
p. 73, droef, droevig: drossemig it. droevig → drossemig. (conform Errata).
p. 74, droog-doek: droeg-doek → droog-doek.
p. 75, duig: mislukken( → mislukken): ‘(een Aanslaag mislukken)’.
p. 75, duist: Boek-weeten → Boek-weit: ‘Duist van Boek-weit’ (conform Errata).
p. 76, dwaas: eeen → een: ‘een dwaas Mensch’.
p. 76, dwaal-geest: dwaal-gest → dwaal-geest (conform Errata).
p. 76, dwaars-slag: Zwerch-strich → Zwerch-streich: ‘ein Zwerch-streich des Glücks’ (conform Errata).
p. 76, dweepen: närrirische → närrische: ‘närrische Einfälle haben’.
p. 76, dwingen: iamant → iemand: ‘iemant toe iets dwingen’.
p. 77, edel: Genancken → Gedancken: ‘edele Gedancken’.
p. 77, eed: Eeed → Eed: ‘een Eed zweeren’.
p. 77, eenerlei: (eenerlei → , eenerlei: ‘eenerlei Spyze, eenerlei Wynen’.
p. 77, eenig: Kooopman → Koopman: ‘tot eenig Koopman gaan, om wat te koopen’.
p. 78, eens: een → eens: ‘eens, eins, einig’.
p. 78, eere-geschenk: (eer-gift → , eergift: ‘eer-geschenk n., eer-gift f.’.
p. 78, eer-zaam: eeer-zaam → eer-zaam.
p. 79: eier-rond: eeer-rond → eier-rond (conform Errata).
p. 81, er: Apostrophum → Apostrophum): ‘(per Aphaeresin & Apostrophum)’.
p. 81, er: oook → ook: ‘hebt gy ook Deel aan dit Huis &c.?’.
p. 81, erbarmen: ontfermein → ontfermen (conform Errata).
p. 82, erven: (door Erfenis hem toevallen (toegevallen zyn, etwas erben, geerbt haben (durch Erbschaft (erblich) → (door Erfenis) hem toevallen, toegevallen zyn, etwas erben, geerbt haben (durch Erbschaft, erblich).
p. 82, espen-hout: Aipen-holtz → Aspen-holtz.
p. 83, fabelachtig: ferhaal → Verhaal: ‘een fabelachtig Verhaal’ (conform Errata).
p. 84, flaauwen: flauuwen → flaauwen.
p. 85, fokker: Fokker,, → Fokker,: ‘hy is een ryke Fokker, er ist ein reicher Fucker’.
p. 86, gade (gâ) slaan: beloonen → beloeren (conform Errata).
p. 91, gehucht: (Dörflein → Dörflein: ‘Dörflein von 5. oder 6. Häusern’.
p. 91, gek: ee → een: ‘een gekke Daad’.
p. 91, gekleed: ni → in: ‘in Linnen gekleed gaan’.
p. 92, ge-kraai: Haanen( → Haanen,: ‘'t Gekraai der Haanen,'t Haanen-gekraai’.
p. 92, gekrult: krullen( → krullen): ‘(von krullen)’.
p. 92, geld: verhoogen) → (verhoogen): ‘'t Geld opzetten, (verhoogen)’.
p. 93, geloof: Werk → Werken: ‘door goede Werken’ (conform Errata).
p. 94, gemeen: geemene → gemeene: ‘de gemeene Man’.
p. 95, genoot: mat → maat: ‘mede-genot. gezel. maat’ (conform Errata).
p. 95: ge-oefent: ervarem → ervaren.
p. 98, gestag: stätt( fest → stätt, fest.
p. 97, gestooft: gstooft → gestooft.
p. 100, gevonden: een nieuw → een schat; u nien → nieuw: ‘een schat gevonden hebben, einen Schatz gefunden haben. | een nieuw Land gevonden hebben, ein neues Land erfunden haben’.
p. 101, gewaant: gewaaade → gewaande: ‘de gewaande Voorst, Prins, Koning’.
p. 101, gewas: von → (von: ‘(von wassen)’.
p. 102, gewrocht: &a. → &c.: ‘gewrocht Zilver &c.’.
p. 103, gezicht-einder: kin → kim (conform Errata).
p. 103, gif: gist → gift.
p. 103, gift: verekring → vereering.
p. 104, girgelen: inmaaken → inmaaken): ‘ (den Girgel inmaaken)’.
p. 105, goedhartigheit: goedhartigheir → goedhartigheit.
p. 107, groef: bebegraafenis → begraafenis; Begraafnis → Groeve, Begraafnis: ‘te (ter) Groeve, Begraafenis gaan’ (conform Errata).
p. 108, groen: Gemüt → Gemüs: ‘grün Gemüs’ (conform Errata).
p. 108, grof: grobg → grobe: ‘grof Geld, grove Stukken (Sorten) grob Gelt (grobe Sorten)’.
p. 109, grouwzaamheit: grouwzaamkeit → grouwzaamheit (conform Errata).
p. 110, haar: gehooraam zzyn → gehoorzaam zyn: ‘de Vrouwen moeten haare Mannen gehoorzaam zyn’ (conform Errata).
p. 111, hak-bord: Hack-breti → Hack-brett.
p. 112: ausziehen → anziehen: ‘zyn Handschoenen aantrekken, uittrekken (aandoen, uitdoen) seine Handschuh anziehen, ausziehen, (anthun, austhun)’.
p. 113, harpoen: Wal-viscb → Wal-visch: ‘eenen Wal-visch met een Harpoen schieten of treffen (hem harpoenen)’.
p. 117, her-drukken: drukken → herdrukken: ‘een Misdruk herdrukken’ (conform Errata).
p. 119, hervormen: Religie, den → Religie (den (‘de waare Religie (den Gods-dienst) hervormen’.
p. 119, hex: hezs → heks.
p. 120, hygen: zwegen → zwoegen: ‘zwoegen. blaazen’ (conform Errata).
p. 120, hylik: buwelyk → huwelyk.
p. 121, hoereerder: Huren-jäg.r → Huren-jäger.
p. 126, huis: gehen → gehen): ‘t' Huis gaan, nach Haus gehen (heim gehen).’.
p. 130, ydel-hoofd: (zy → (zy): ‘hy (zy) is een Ydelhoofd’.
p. 130, yver: yver, yver → yver (conform Errata); blindet → blinder: ‘ein blinder Eifer’.
p. 130, yzer-waaren: , Yzer-werk ) → (Yzer-werk).
p. 131, in-dringen: feindli- → feindliche: ‘ins feindliche Lager eindringen’.
p. 131, in-drinken: einsauf- einsauffen: ‘eintrincken, einsauffen’.
p. 133, in-loopen: auslauauffende → auslauffende: ‘die einkommend- und auslauffende Schiffe’.
p. 134, in-lyven: maaken → maaken): ‘(hem 'er tot een Mede-lid van maaken)’.
p. 134, in-neemen: innnemen → inneemen: ‘| de Schipper mag dat Goed niet inneemen’.
p. 135, in-staan: &e → &c: ‘iemant &c.’.
p. 135, in-steeken: der → oder: ‘ein Seil irgend ein-, oder durchstecken’.
p. 136, invallen: nvallen → invallen (conform Errata).
p. 137: in-zat: Jnsasstn → Jnsassen.
p. 137: in-zinken: beginint → begint in: ‘die Grond begint in te zinken’ (conform Errata).
p. 138, jok: iet in in → iets in: ‘iets in Jok opneemen’.
p. 138, jongeling: jon-gman → jong-man.
p. 138, jokken: )liegen) → (liegen): ‘(liegen) gy jokt!’.
p. 139, kaamig: kaamich → kaamig (conform Errata).
p. 139: kaars-snuiter: kaats-snuiter → kaars-snuiter (conform Errata).
p. 139: kaart-speeler: )Kartler) → (Kartler).
p. 139, kaas-wei: (Käse-molcken → (Käse-molcken).
p. 139, kaats: (im Ball-haus → (im Ball-haus).
p. 140, kalabas: davon → davon): ‘Kürbs (eine Art davon)’.
p. 141, kampen: vachten → vechten (conform Errata).
p. 141, kapitaal: ein → (ein: ‘Mann von grossem Kapital (ein Kapitalist)’.
p. 142, kas: Caffa → Cassa: ‘kein Geld in der Cassa haben’ (conform Errata).
p. 143, keer: Zeis → Reis: ‘elken Keer (elke Reis)’ (conform Errata).
p. 143, keldertje: Vlessen-keldertj → Vlessen-keldertje (conform Errata).
p. 143, kennen: kennnn → kennen: ‘jemand kennen’.
p. 144, kerf-stok: lassen → lassen): ‘es aufkerben (aufs Kerb-holtz schneiden lassen)’.
p. 144, kerssen-sop: kessen-sop → kerssen-sop (conform Errata).
p. 145, keur-vorstelijk: (Keur-prins → (Keur-prins); (Keur-hoed → (Keur-hoed).
p. 147, klad-schilder: Mahlrr → Mahler: ‘Schmierer, ungeschickter Mahler’.
p. 148, klapperen: (tand-klapperen → (tand-klapperen).
p. 149, kleêr-kas: kleêr-kast → kleêr-kas (conform Errata).
p. 150, kalk-klout: ‘om Kalk te mengen (Kalk-klout)’ → ‘om Kalk te mengen’ (conform Errata).
p. 150, klont: Klout → Klont: ‘een Klont Bloeds &c. ein Klumpen gestockt Blut’.
p. 152, knielende: knienb → kniend: ‘um etwas kniend bitten’.
p. 153, koddig: Tonneel-spel → Tooneel-spel: ‘een koddig Tooneel-spel’ (conform Errata).
p. 155, kolven: as → Ys: ‘kolven in de Malie-baan, of op 't Ys’ (conform Errata).
p. 155, kombaars: kombaats → kombaars.
p. 155, komfoor: herwamen dar → herwarmen dat: ‘om iets te herwarmen dat koud geworden’.
p. 155, kompas: verdsehen → verdrehen: ‘den Compas verdrehen’.
p. 155: konynen-berg: Kaninchen-hügel-, höle → Kaninchen-hügel, -höle: ‘Kaninchen-hügel, -höle, -loch’.
p. 156, kool-hof: moes.hof- → moes-hof.
p. 157, koorts: Sluip-kootts → Sluip-koorts: ‘sleepende, of Sluip-koorts’.
p. 157, kop (Laat-kop): den den → den: ‘sich Laß-köpfe auf den Rucken, Nacken &c. setzen lassen’.
p. 158, korf: kerf → korf (conform Errata).
p. 158, kornel: sei- → seine: ‘seine Hüner &c. mit dergleichen Mehl mästen’.
p. 158, kort-ademig: kor,-assemig → kort-assemig (conform Errata).
p. 159, kort-wylig: klucktig → kluchtig (conform Errata).
p. 160, kraaken: Bglcken → Balcken: ‘er lügt, daß die Balcken krachen’.
p. 160, kraan-arbeiter: Kraan-kind) → (Kraan-kind).
p. 160, krab: (Art von Meer-krebsen → (Art von Meer-krebsen).
p. 161 wehren → wehren): ‘(ihr einen Kramp in Rüssel thun, um ihr das Wühlen zu wehren)’.
p. 161, krank-hoofdig: haben → haben): ‘(eine Kopf-kranckheit haben)’.
p. 161, krauen: ic. → &c.: ‘schubben, reiben &c.’.
p. 162, kreunen: steunen → steenen, zuchten (conform Errata, bovendien zuchtig verbeterd in zuchten).
p. 163, krysselen: mir → mit: ‘mit den Zähnen knirschen’.
p. 163, krytachtig: krytach,ig → krytachtig.
p. 164, kruidig: ddj. → adj.
p. 164, krui-wagen: Korde-wagen) → (Korde-wagen).
p. 164, kruimelen: Mich → Milch: ‘Brod in Milch &c. krümmelen’.
p. 164, kruis-vindings-feest: kruts-verheffings-feest → kruis-verheffings-feest (conform Errata).
p. 166, kuit: den → dien: ‘schiet zyne Kuit in dien Tyd’ (conform Errata).
p. 167, laad-gat: Lad-loch → Zünd-loch (conform Errata).
p. 169, land-scheiding: land-paat → land-paal (conform Errata).
p. 169, lands: & → &c.: ‘'t Lands-welvaaren &c’.
p. 170, lenging: längen → längen): ‘(wann die Tage anfangen zu längen)’.
p. 170, langs: Straat → Strant: ‘langs de Strant’ (conform Errata).
p. 170, last: gewisse → (gewisse: ‘(gewisse Maaß von Ladung)’.
p. 170, lasten: iees → iets: ‘zyne Onderdaanen toe iets lasten’ (conform Errata).
p. 171, ledig: ((leêg) → (leêg).
p. 172, leen: Mans-leen) Zadel-leen) → Mans-leen (Zadel-leen).
p. 172, leeren (leeraaren): unterwrisen → unterweisen.
p. 172, leer-stuk: Lehr-punet → Lehr-punct.
p. 173, leeven: seyn → seyn: ‘(im Leben seyn)’.
p. 173, leven: dem dem → dem: ‘ein, nach dem Leben gemachtes Stuck’.
p. 173, levendig-maakende: levtndigmaakende → levendigmaakende: ‘de levendigmaakende Kracht’.
p. 173, leezen: konnnen → konnen: ‘leezen en schryven konnen’.
p. 174, leg-hen: leggen → leg-hen (conform Errata).
p. 174, lekker: i e. → i.e.: ‘lecker i.e. fein’.
p. 174, lemte: Iamte → Lamte.
p. 174, lenden: afroffen → afrossen (conform Errata).
p. 175, leveraar: ic. → &c.: ‘Liferer, Uber-liferer &c.’.
p. 175, leun-stoel: lenn-stoel → leun-stoel (conform Errata).
p. 175, leuren: vetkoopen → verkoopen.
p. 175, leverbaar: e. → v.
p. 176, lichter, luchter: )Luchter) → (Luchter).
p. 176, licht: (es es kan leicht geschehen, → (es kan leicht geschehen),: ‘leicht (es kan leicht geschehen), daß ich dahin gehe’.
p. 176, lichter, licht-schuit: licht-schuir → licht-schuit (conform Errata).
p. 177, lid: Lied → Lid: ‘Lid van een Vinger’ (conform Errata); y. → v.: ‘v. baar-lid’.
p. 177, lied: geesteliyk → geestelyk: ‘een geestelyk Lied’; .t → 't: ‘het Lied van 't Lam’.
p. 178, lydelyk: eeen lydelyk (lydend → een lydelyk (lydend): ‘een lydelyk (lydend) Werkwoord’.
p. 179, lyflyk: liebliche → leibliche: ‘leibliche Gegenwart’; lieblich → leiblich: ‘leiblich gegenwärtig’.
p. 179, lym: worden → worden): ‘(ist erst geleimt worden)’.
p. 181, looven: begehren. → begehren. | Loflyk &c. v. den Anhang ib. it. (conform Errata).
p. 181, lok-mees: lok-meis → lok-mees (conform Errata).
p. 182, lonken: lodderig → lodderlyk (conform Errata).
p. 182, loopen: hebben → hebben): ‘(den Buik-loop hebben)’.
p. 184, los-koomen: los-raaken) → los-raaken,: ‘(los-raaken, los-werden)’.
p. 186, luisteren: liusteren → luisteren.
p. 189, malkander: malkander, → malkander, malkanderen, malkandere. (conform Errata); malkander → malkanderen: ‘twe Wyfen sloegen malkanderen’ (conform Errata); malkander → malkanderen : ‘scholden malkanderen’ (conform Errata); malkandee → malkander: ‘met malkander speelen’ (conform Errata).
p. 197, maagd: Junfrau → Jungfrau: ‘die hochseelige, heilige Mutter-Jungfrau’; ontereen → onteeren: ‘eene Maagd onteeren’.
p. 189, mager: Hnod → Hond: ‘zo mager als een Hond zyn’.
p. 189, malie: sesetzen → setzen: ‘Schnür-ringlein an eine Schnür-brust setzen’.
p. 190, mannelykheit: manlykheit → mannelykheit (conform Errata); manlykheit → mannelykheit: ‘iemant de Mannelykheit ('t Mans-lid) afsnyden’ (conform Errata).
p. 191, markt-dag: Maeckt-tag → Marckt-tag.
p. 191, mars-zeil: Mars → Mars): ‘(Zeil boven de Mars)’.
p. 193, mees-muilen: meis-mäulein → meis-mäulen (conform Errata).
p. 192, mede-klinker: mede-uider → mede-luider.
p. 194, mee: gall. → gall.: ‘(gall. mouvette)’.
p. 195, mengelingen: Evren.onts → Evremonts: ‘des Evremonts vermischte Schrifften’.
p. 195, meniger hande: Wrise → Weise: ‘auf mancherley Weise etwas gethan werden’.
p. 195, menschen-hater -vlieder → (-vlieder: ‘(-vlieder, -schuwig)’.
p. 198, minder: gerade → geringer (conform Errata).
p. 199, minnelykheit: Lieblichlichkeit → Lieblichkeit.
p. 199, mis-aarden: es → er: ‘er misartet gantz von seinem Vatter’.
p. 200, mis-leiden: word n → worden: ‘schändlich verleiten (verführet) worden seyn’.
p. 201, mis-slaan: &c. → &c.): ‘(mis- oder fehl-hauen &c.)’.
p. 202, modde: unflätigrs → unflätiges: ‘unflätiges, säuisch gesinntes Weibs-bild’.
p. 202, moedig: (moediglyk → (moediglyk): ‘den Vyand moedig (moediglyk) vechten’); (mutiglich → (mutiglich): ‘den Feind mutig (mutiglich) angreiffen.’.
p. 204, magteloosheid: v. v. → v.
p. 204, mom, momme: Vrrmummter → Vermummter.
p. 204, mommen: gehen. → gehen.): ‘(vermummt gehen.)’.
p. 205, mond-gemeen: pflegen → pflegen): ‘(Mund-gemeinschaft mit ihm haben, pflegen)’.
p. 205, mondig, stout, styf: in → (in: ‘(in de Mond, in de Kaken)’; gefallen → gefallen): ‘(ist nicht auf ihr Maul gefallen)’.
p. 205, monnik: Monnnik → Monnik: ‘een Monnik worden’; gehänckt → gehänckt): ‘der die Kapp ausgeschüttet (an Zaun gehänckt) hat’.
p. 205, monnikery: Monnnikery → Monnikery (‘de Monnikery (de Geest, of Imborst van de Monniken)’.
p. 205, moord: Mord( → Mord,: ‘Mord, Todtschlag’.
p. 206, moren-rood: -zonne → -zonne): ‘(-licht; -glans, -zonne)’.
p. 206, morgen-eeten: Jmdis → Jmbis.
p. 207, mostaart: sleeypen → sleepen: ‘iemant door den Mostaart sleepen’ (conform Errata).
p. 207, mostaart-pot: , Mostaart-lepeltje) → (Mostaart-lepeltje).
p. 207, mot: Zimplätzen → Zimmerplätzen: ‘Späne auf den Zimmerplätzen aufraffen’.
p. 207, mot, motte: be → Schabe: ‘Mott, Motte, it. Schabe’; die- → diesem: ‘die Motte ist in diesem Kram-laden’.
p. 208, muskat-bloem: Muskat-noot) → (Muskat-noot); )Muskat-nuß) → (Muskat-nuß).
p. 209, naaktelyk: nachtelyk → naaktelyk: ‘iemant naaktelyk iets open leggen’.
p. 219, noch, nog: nicht eins, nicht einmal → noch einst, noch einmal (conform Errata).
p. 220, nood: dooen → doen: ‘zynen Nood doen’.
p. 220, nood-zaakelyk, nood-zakyk: noodjg → noodig.
p. 221, nooten-boek: nooten. boek → nooten-boek.
p. 221, nu, nou: an → aan: ‘nu wel aan!’ (conform Errata).
p. 221, nut, nuttig: Nutz → nutz: ‘nutz, nutzlich, nutzbar’ (conform Errata).
p. 222, oyevaars-bek: oyevaars-bec → oyevaars-bek (conform Errata).
p. 223, om te: 34. → 34. v. te, om te (conform Errata).
p. 223, om-gaan: umgehen. v. verkeeren. → umgehen. (conform Errata); umzugehen. → umzugehen. v. verkeeren. (conform Errata).
p. 224, om-koomen: huis → hals: ‘om hals koomen’ (conform Errata).
p. 224, om-smyten: om. werpen → om-werpen.
p. 225, om-storten: om.storten → om-storten.
p. 225, om-tuinen: omtrek → omtrekken: ‘v. besluiten. omcingelen. omtrekken’ (conform Errata).
p. 225, om-vangen: omvadedtmen → omvademen.
p. 225, om-wenden: umumwenden → umwenden: ‘sich umwenden um etwas zu sehen’.
p. 227, on-behoorlyk: unungebürlich → ungebürlich.
p. 228, on-beschaamt: schaaamte → schaamte: ‘zonder schaamte’.
p. 228, on-beschreeven: ungeschiebebenes → ungeschriebenes: ‘ein ungeschriebenes Gesetz’.
p. 232, onderneemen: unternehmrn → unternehmen: ‘ein groß, ein schwer Werk unternehmen’.
p. 232, onder-rechten: unterichtet → unterrichtet: ‘onderrecht: ergens wel van onderrecht zyn, unterrichtet’.
p. 233, onder wegen: ununter Wegs → unter Wegs.
p. 236, on-gedoopt: obne → ohne: ‘ungetaufft (ohne Tauff) sterben’ (conform Errata).
p. 237, on-gehuuwt: ongehilykt → ongehylikt.
p. 237: on-gelegen: v. v. → v.
p. 237, on-gelegenheit: &cc. → &c.
p. 238, ongeloovigheit: on-geloovigheit → ongeloovigheit (conform Errata).
p. 238, on-gelukkig: ram -spoedig → ramp-spoedig; ein ein → ein: ‘ein unglücklicher Tag’.
p. 238, on-gemak: moeilykheit → moeielykheit: ‘v. moeielykheit’ (conform Errata).
p. 238, ongemakkelyk: moeilyk → moeielyk: ‘pynlyk. moeielyk. zwaar’ (conform Errata).
p. 238: on-gemengt: unvermengt, unvermischt, unvermengt → unvermengt, unvermischt (conform Errata).
p. 239: on-geregeltheit: heeischt → heerscht (‘een groote Ongeregeltheit heerscht overal’.
p. 241, on-gevoegelyk: Uitrerede → Uitrede: ‘eene Ongevoegelyke Verschooning, Uitrede’.
p. 243: on-kloofbaar: on-klofbaar → on-kloofbaar (conform Errata); onlofbaar → onkloofbaar: ‘onklofbaar Hout’ (conform Errata).
p. 244, on-mondig: minminder-jährig → minder-jährig.
p. 249: ont-kennelyk; unlaugbar → laugbar, was man läugnen kan (conform Errata).
p. 249, on-tydig: ont-ydig → on-tydig.
p. 250, ont-lasten: entladen → entladen,: ‘sich eines überlästigen Menschens entladen, seiner sich abthun’.
p. 250, ont-leeder: de (Ontleeding → (de Ontleeding: ‘een kunstig &c. Ontleeder zyn (de Ontleeding verstaan)’.
p. 250, ont-leggen: bem → dem: ‘aus dem Kopf bringen’.
p. 250, ont-looden: au → aus: ‘ein gebrochene Glas-raute aus dem Bley thun’.
p. 253, on-tuchtig: hoet → hoer (conform Errata).
p. 254, ont-werpen: bebben → hebben: ‘eene Zaak by zich zelven ontwerpen, ontworpen hebben’.
p. 255, ontzet: onzet → ontzet.
p. 256, on-verbreeklyk: unve brüchlich → unverbrüchlich: ‘GOttes Gebot unverbrüchlich halten’.
p. 256, on-verdrietelyk: overdrietig → onverdrietig: ‘dat is een onverdrietig Mensch’.
p. 256, on-vergelykelyk: wat → was: ‘onvergelykelyk (weêr-gadelos) was zy onder het geheele vrouwelyk Geslachte’ (conform Errata).
p. 261, on-zichtbaar, on-zienlyk: Ooog → Oog: ‘den Onzienlyken met het Oog des Geloofs zien’.
p. 262, oogen-dragt: oogen-draagt → oogen-dragt (conform Errata).
p. 262, ook: Graam → Gramm: ‘v. Gramm, 97.’.
p. 263, oorlof: gebenb → geben: ‘denen Schul-jungen (Schülern) Urlaub geben’; Ooorlof → Oorlof: ‘met Oorlof!’.
p. 263, oorlogs-lasten: Ooologs-kosten → Oorlogs-kosten.
p. 264, oost, oosten: Osten-wind → Oosten-wind: ‘de ooste-wind, of Oosten-wind’ (conform Errata).
p. 264, oostwaarts: Ooost-kant → Oost-kant: ‘aan de Oost-kant of -zyde’.
p. 265, op-dragt: overdrgt.. → overdragt.
p. 267, op-hoopen: opstaapelen → opstapelen (conform Errata); vermeerren → vermeeren: ‘vermeeren, verzwaaren’ (conform Errata).
p. 268, op-kloppen: aufwecken → aufwecken: ‘(mit Klopfen aufwecken)’.
p. 268: op-kraaben → op-krabben (conform Errata).
p. 268, op-leezen: oproopen → oproepen (conform Errata).
p. 269, op-neemen: Tafel-leit → Tafel leit: ‘wat op Tafel leit’.
p. 270, oprechten: folgenden → folgenden): ‘aufrichten (in folgenden)’.
p. 270, op-rechtigheit: Hrrtzens → Hertzens: ‘in Aufrichtigkeit seines Hertzens den HErrn suchen’.
p. 272, op-schrift: Abschrift → Obschrift: ‘die Obschrift (Legenda) eines Schau-pfennings’ (conform Errata).
p. 272, op-schudden: Pflaum-bett → Pflaum-bett): ‘(Feder- oder Pflaum-bett)’.
p. 273, op-snappen: schappte → schnappte: ‘das Brett schnappte auf’.
p. 274, op-steekend: opsteekende → opsteekenden: ‘een opgerekten Hals, en opsteekenden Borst hebben’ (conform Errata).
p. 275, op-trekken: Wachr → Wacht: ‘op de Wacht trekken’ (conform Errata).
p. 275, op-voeden: &t. → &c.: ‘unterhalten &c.’.
p. 276, op-wippen: opwippen → opsnappen: ‘de Valbrug opwippen, of opsnappen laaten’ (conform Errata).
p. 277, op-zoeken: inmant → iemant: ‘iemant, of iets opzoeken’.
p. 278, oud: (ouwe → (ouwe): ‘oude (ouwe), alt’.
p. 278, oudheit , oudheden: Lieihebber → Liefhebber: ‘een groot Liefhebber, een keurige Onderzoeker zyn van de Oudheit’.
p. 278, over-aardig: kulchtig &c.. → kluchtig &c.: ‘aardig geestig. kluchtig &c.’.
p. 279, overeen-komen: übeinkommt → übereinkommt: ‘was mit ihrer fleischlichen Vernunft übereinkömmt’.
p. 280, over-geeven: abtrettretten → abtretten.
p. 281, over-leggen over-legen → over-leggen (conform Errata): overlegen → overleggen: ‘een Pleister overleggen’ (conform Errata).
p. 282, overluiden, overmannen: Hoofden → (Hoofden: ‘(Hoofden van een Gild)’.
p. 283, oversmeeren; ein → ein Schiff: ‘een Schip noch eens met Teer oversmeeren, ein Schiff noch einmal mit Där überschmieren’.
p. 285, overvloeien: Sundoloet → Sundvloet (‘het Water der Sundvloet’ (conform Errata).
p. 286, overwinnen: überwinnen → überwonnen: ‘böse Triebe überwonnen, überwunden haben’ (conform Errata).
p. 288, pak: hebhebben → hebben: ‘een zwaar Pak op zyn Hart leggen hebben’.
p. 288, palm: Eee → Eere: ‘ter Eere van eene Bruid’.
p. 290, pausselyk: Rechr → Recht (‘het pausselyke Recht’.
p. 290, peil: od r → oder: ‘über, oder unter dem Aich-zeichen’.
p. 290, peis: v ede → vrede.
p. 290, pekel: leegen → leggen: ‘Vleesch, Visch &c. in Pekel leggen’ (conform Errata).
p. 291, pen: schrypen → schryven (conform Errata).
p. 291, penning: ein → (ein: ‘Pfenning (ein halber Deut.)’; Stiver → Stuiver: ‘16. Penningen doen een Stuiver’ (conform Errata).
p. 294, plat: ongeveinfd → ongeveinsd.
p. 294, plat-gat: Schif → Schip: ‘(van een Schip,)’ (conform Errata).
p. 295, plets, Plers → Plets: ‘een Kleed van Plets draagen’.
p. 296, plomp: ein ein → ein: ‘das ist ein plumper &c. Mensch’.
p. 296, pluizery: pluzery → pluizery.
p. 297, poffert: Kokjes → Koekjes: ‘Poffertjes (bol-gereeze Koekjes) bakken’ (conform Errata).
p. 297, pokkig: pokkigt → pokkig (conform Errata).
p. 297, pok-daal: pok-dal → pok-daal (conform Errata).
p. 299, praal: halhalten → halten: ‘mit grossen Pracht seinen Einzug halten’.
p. 299, prauwelf: obliouwel → obli, ouwel (conform Errata).
p. 300, puin: Puint-hoop → Puin-hoop (conform Errata).
p. 300, prysen: GOrt → GOtt: ‘God prysen, GOtt preisen’.
p. 302, puik: ,, → ),: ‘('t Puik-kleinood),’.
p. 302, punt: tot Punr → tot Punt: ‘iets van Punt tot Punt verklaaren’ (conform Errata).
p. 302, put-emmer: uts → Puts: ‘Put-emmer ter zee (Puts f.)’ (conform Errata).
p. 302, put-galg: (Put-steiger → (Put-steiger).
p. 302, puur-steeken: dak → das: ‘das Weib ist eine pur-lautere Närrin’.
p. 303, quaat, quaad: gewaarlyk → gevaarlyk: ‘een gevaarlyk Quaat’ (conform Errata).
p. 303, quaat-aardig: quaat-aradig → quaat-aardig.
p. 304, quellen: et- → etwas: ‘iemant met iets quellen, jemand mit etwas quälen’.
p. 305, quyt-schelden: je- → jemand: ‘iemant zyne Misdaad quyt-schelden, jemand seiner Missethat frey-sprechen’.
p. 305, raad: &e. → &c.
p. 305, raad: Parlalaments → Parlaments (‘een Parlaments-raad’.
p. 306, raade-loos: buiden → buiten: ‘ten eenemal raad-loos (buiten Raad) zyn’ (conform Errata).
p. 306, raaden: bleihen → bleiben: ‘zu bleiben, zu verreisen’.
p. 306, raad, raat: ergens naar houden → iets te raad houden (conform Errata).
p. 306, raag: dt → dat: ‘dat Linnen’.
p. 308, razen: hy → zy: ‘zo razen ze, als zy out zyn’.
p. 309, recht-hof: -(stube → (-stube: ‘Gerichts-kammer (-stube.)’.
p. 309, rech-vaardig: gerrchter → gerechter: ‘ein gerechter Richter’; Anforberung → Anforderung: ‘eine gerechte Anforderung’.
p. 310, reef: uithinden → uitbinden: ‘een Reef uitbinden, inbinden’.
p. 311, reeuw-roof: Roof → (Roof: ‘(Roof uit een Pest-huis)’.
p. 311, regen: (Staub-regen → (Staub-regen).
p. 311, regeerder: Srad → Stad: ‘de Burgermeesters en Regeerders der Stad Amsterdam’.
p. 311, register: R gister → Register: ‘ein ander Register ziehen’.
p. 313, rest, resteeren: rest ren → restiren: ‘restiren, noch schuldig bleiben’.
p. 315, ryd-schoen: ry → ryd.
p. 315, ryffel-beker: ryffel-beeker → ryffel-beker (conform Errata).
p. 315, rymen: stellen → stellen): ‘(in Reimen stellen)’.
p. 316, ryzen: aufstechen → aufstehen: ‘aufstehen, steigen, sich aufrichten’ (conform Errata).
p. 316, rimpelen: rimpe en → rimpelen.
p. 317, roeien: mes messen → messen: ‘messen, visiren’.
p. 317, roem-gierigheit: Roem-zuchtigheit) → (Roem-zuchtigheit).
p. 318, roffelen: Eoffelen → roffelen (conform Errata).
p. 321, ros-kammen: roos-kammen → ros-kammen.
p. 321, rot: Beuschneider → Beutelschneider: ‘Beutelschneider, (Mazetten) Strauch-räuber’.
p. 321, rot-gans: Enten → Gansen: ‘so genannte Art von wilden Gansen’ (conform Errata).
p. 321, rou: Lijk → Lijk): ‘(Sleep achter een Lyk)’.
p. 323, ruim: spreeken → spreeken): ‘('er ruim van spreeken)’; sprechen → sprechen): ‘(weitläuffig darvon sprechen)’.
p. 324, saggelaar: i;e. → i.e.: ‘Saggeler, i.e. Wackeler’.
p. 324, satynen: Mante → Mantel: ‘die Dame trägt ein satinen Leib-rock (Mantel)’.
p. 326, schaats: Schlaatsen → Schaatsen: ‘zyne Schaatsen aanbinden’ (conform Errata).
p. 326, schacht: nach → noch: ‘noch in folgenden’.
p. 327, schamelheit: sckaam-lid → schaam-lid.
p. 327, schampen: &c( → &c.: ‘ausgleiten &c.’.
p. 331, scherpen: je-ne → jemand eine: ‘jemand eine Ordre oder Befehl schärfen’.
p. 332, schiet-geweer: (Geschos → (Geschos).
p. 332, schiften: das das → das: ‘das Gute vom Bösen scheiden’.
p. 333, schynen: laaren → laaten: ‘zich laaten aanzien’.
p. 333, schikken: &c- → &c.
p. 333, schild: (Wapen-Schild → (Wapen-schild).
p. 334, schild-wacht: Schid-wacht → Schild-wacht: ‘de Schild-wacht dooden’.
p. 334, schimpiglyk: rereden → reden: ‘jemand schimpfisch zuschreiben, reden’.
p. 335 ,schip: fin → ein: ‘ein Kauffahrdey-schiff’.
p. 335, scheepen: Schiffe- → Schiffe.
p. 335, scheeps-jongen: )Scheeps-schrobber) → (Scheeps-schrobber).
p. 335; schippers-py: schypers-py → schippers-py
p. 335: dae → das: ‘das Schitter-licht des Blitzes ist entsetzlich’.
p. 336, school-geleerde: ode → oder: ‘ein schul-gelehrter Meister oder Doctor von Sorbonne’.
p. 338, schotel: siberne → silberne: ‘eine silberne, zinnerne, porcellane, erdene Schüssel’.
p. 338. schot-landsch: scots → schots (conform Errata).
p. 338, schraapen: schrappen → schraapen: ‘schraapen geld (dient) niet’ (conform Errata).
p. 339, schreede: voot → voort: ‘'t Werk gaat met traage (langzaame) Schreeden voort’.
p. 339, schryven: schtyven → schryven: ‘iemant schryven’.
p. 342, schuldenaar: on → ons: ‘vergeef ons (Vader) onze Schulden’.
p. 346, slap: i, e. → i.e.: ‘schlapp, i.e. schwach, lahm’.
p. 346, sleepen: Mante → Mantel: ‘ihr Mantel, ihr Rock schleppt’.
p. 346, slet: Sochotel-slet → Schotel-slet.
p. 348, slink: links → link: ‘een link Geval’ (conform Errata).
p. 352, snaaren-speeler: snaaren.speeler → snaaren-speeler.
p. 353, sneb-schuit: nem → einem: ‘Schiff mit einem spitzen Schnabel’.
p. 353: sneeuw-water: sneuuw-water → sneeuw-water.
p. 353, snyd-mes: snyd mes → snyd-mes.
p. 357, spaarer: Veethuer → Verthuer: ‘ein Sparer muß einen Verthuer oder Verschwender haben’.
p. 357, spaacie: i, e. → i.e.
p. 358, speel-hondtje: v. v. → v.
p. 358, speels-wyze: lpeelen → speelen.
p. 358, spel: i, e. → i.e.
p. 359, spiegel-glad: spiegel-gatt → spiegel-glatt: ‘es ist spiegel-glatt auf der Gassen’.
p. 360: foutief paginanummer 60 verbeterd.
p. 360, spitten: mit mit → mit: ‘mit der Grab-schauffel umgraben’.
p. 360, spleet: Schreib-der → Schreib-feder: ‘der Schlitz einer Schreib-feder’.
p. 362, spottelyk: Wyze → Wyze): ‘(op een sottelyke, of spottende Wyze)’; auf → (auf: ‘(auf eine spöttliche, spöttische &c. Weise)’.
p. 362, sprengen: bestrooien → bestrooien): ‘(met Zout bestrooien)’.
p. 362, spriet: Jagt-spriel → Jagt-spriet.
p. 366, steeg: Gläßein → Gäßlein: ‘in einem engen Gäßlein wohnen’.
p. 366, steeken: mit ner (Steck-nadel fest stecken, (steeicken) → mit einer Steck-nadel fest stechen, (stecken).
p. 367, steenig: eee → een: ‘een steenige Peer’.
p. 368, stemmeloos: Natue → Natur: ‘was von Natur keine Stimme hat’.
p. 368, sterkheit: getrokken → getrokken): ‘(uit Egypten getrokken)’.
p. 369, sterfte: Scherfte → Sterfte: ‘ergens eene groote Sterfte zyn onder de Menschen, en onder 't Vee’.
p. 370, stikken, sticken: in Kleid → ein Kleid.
p. 370, stil: sti,l → stil,: ‘de Wind is stil,’.
p. 371, stinken: diie → die: ‘die Meid stinkt naar (van) de Keuken’.
p. 372, stok-ouderdom: ur-alalterthum- → ur-alterthum.: ‘Stock- oder ur-alterthum.’.
p. 373, stooker: bas → das: ‘das ist ein steifer Stocher’.
p. 377, streek: Steeich → Streich: ‘jemand einen losen Streich beweisen’.
p. 378, stroopen: plündedern → plündern: ‘streiffen, i.e. plündern’.
p. 378, struikelen: Stolverer → Stolperer: ‘ein stolperend Pferd; ein Stolperer’.
p. 380, stutten: bouwrallig → bouwvallig: ‘een oud, en bouwvallig Huis stutten’.
p. 381, suizing: Oooren → Ooren: ‘Suizing in de Ooren’.
p. 381, taaiheit: traijigheit → taaijigheit.
p. 381, taamlyk: zimich → zimlich: ‘er schreibt, redt &c. zimlich, (passirlich)’.
p. 382: foutief paginannummer 782 verbeterd.
p. 383, temmen: sebsten → selbsten: ‘sich selbsten zähmen’.
p. 383, tas: Bögel-ta → Bögel-taschen: ‘die vornehmen Frauen tragen goldene &c. Bögel-taschen-auf der Seite’.
p. 384, te, al te: &e. → &c.: ‘te lang slaapen, opblyven, uitblyven, wachten &c.’.
p. 384, tederheit: )Teêrheit) → (Teêrheit).
p. 387, tegenwordigeit: Grgenwart → Gegenwart: ‘das ist in meiner, seiner &c. Gegenwart (in Beyseyn meiner &c.) geschehen’.
p. 387, tempeestig: tempeest g → tempeestig.
p. 387, temperen: ket →het: ‘het Yzer temperen’; haden → haden: ‘v. harden’.
p. 388, tengerheit: Zärtlichlichkeit → Zärtlichkeit.
p. 388, tichel-bakker: Ziegel-brenger → Ziegel-brenner.
p. 388, tichel-oven: Zienel-ofen → Ziegel-ofen.
p. 389, tyd: roegen → voegen: ‘naar den Tyd zich voegen, schikken’.
p. 390, tirraniglyk: (tyrannisiren → (tyrannisiren).
p. 390, titsig: ein ein → ein: ‘das ist ein geiles, kitzlichtes Thier’.
p. 391, toe-behooren: v. v. → v.
p. 392, toe-grendelen: voorschuiven → voorschuiven): ‘('er een Grendel voorschuiven)’.
p. 393, toe-komen: wit → mit: ‘mit so wenigem Gelde’.
p. 395, toe-slaan: zufallen → zufalten: ‘gewaschen Leinzeug, Bett-, Tisch-tücher, Salveten &c. zuschlagen, i.e. zufalten’.
p. 397, tong: Zung-fisch → (Zung-fisch): ‘Zung, (Zung-fisch, Platt-fisch)’.
p. 400, treede: (Schritte → (Schritte): ‘seine Tritte (Schritte) zehlen’.
p. 401, tril: Dri)l → Dril): ‘gaarn op den Tril (Dril) Loop’.
p. 402, trouwe: verkoopen,, → verkoopen,: ‘ter goeden Trouwe iemant iets geeven, verkoopen, auf gutem Glauben jemand etwas geben, verkauffen’.
p. 403, tuil: (haaren → (haaren): ‘hy (zy) heeft zynen (haaren) Tuil getuilt’.
p. 404, Turk: Türck n → Türcken: ‘Krieg führen wider den (die) Türcken’.
p. 405, twist-maaker: )-stooker → (-stooker: ‘(-stooker, -verwekker)’.
p. 405,t'zamen: t'tamen →t'zamen: ‘t'zamen- eens gezint zyn’.
p. 407, uyt-delgen: Kekening → Rekening: ‘een Rekening uytdelgen’.
p. 408, uyt-hangen: uythangeu’, → uythangen,: ‘een Bord (Uythang-bord) uythangen,’.
p. 409, uyt-komen: 2o → zo: ‘die Schrift is zo verwart, dat 'er niemant kan uytkomen’.
p. 413, uyt-sluiten: uyts-sluiten → uyt-sluiten.
p. 415, uyt-storten: GOttts → GOttes: ‘die Liebe GOttes ist ausgegossen in unsere Hertzen’.
p. 415, uyt-trekken: ‘im Ausziehen der Kinder Jsrael aus Egypten’.
p. 422, vastigheit: Ssad → Stad: ‘de Vestingen (Vesten) van een Stad beschieten’.
p. 422, vasten: Eeeten → Eeten: ‘zich van allen Eeten en Drinken onthouden’.
p. 423, vat: keines → kleines: ‘een klein Vat, (een Vaatje) ein kleines Faß, ein Fäßlein’.
p. 423, vechten: zwen → zwey: ‘zwey Hanen kämpfen (sich beissen) lassen’.
p. 424, vederen: v. v. → v.
p. 424, veegen: it → mit: ‘veegen, (met Messen vechten) fegen, i.e. mit Messern fechten’.
p. 425, veld (Veld-lager): v. v. → v.
p. 425, vellen: ei- → einen: ‘einen Menschen mit dem ersten Schlag, Schuß fällen’.
p. 425, vennootschap: Theil-genossenschafft- → Theil-genossenschafft.
p. 426, venten: i.e, → i.e.
p. 426, veranderen: verandeten → veranderen: ‘iets zich veranderen’.
p. 427, verandering: verandernig → verandering.
p. 428, verbetering: (werden → (werden): ‘wird (werden) kommen’.
p. 428, verbyten: verbeeteo → verbeeten.
p. 430, verdadigen: ei- → einen: ‘einen Platz, eine Vestung defendiren’.
p. 430, ver-dekken: bebedecken → bedecken.
p. 431, verdienst: Verdeinst → Verdienst: ‘jemand nach Verdienst, oder Verdiensten belohnen’.
p. 431, verdikken: dicket → dicker: ‘dicker werden’.
p. 431, verdoemt: in → ein: ‘ein Verdammter’.
p. 432, verdouwing: Verdaaung → Verdauung: ‘etwas eine gute Verdauung machen’.
p. 435, vergenoegen: vergangeklys → vergangklyks: ‘niets Vergangklyks kan myn Hert vergenoegen’.
p. 436: vergiftiging: veegiftiging → vergiftiging.
p. 436, verglaazen: biuten → buiten: ‘een, van binnen, en van buiten verglaasde Pot’.
p. 436, vergrooting: vergtooting → vergrooting.
p. 437, verhaalen: verhaaalen → verhaalen.
p. 437, verhelpen: it. it. → it.
p. 438, verjaaren: kom- → kommen: ‘zu seinen Jahren kommen seyn’.
p. 439, verkeering: Veerkeering → Verkeering: ‘daar zal haast eene Verkeering van Zaaken geschieden konnen’.
p. 439, verkyken: rer → ihrer: ‘sie hat sich, in ihrer Kinder-tracht’.
p. 439, verklaaren: uyten → uyten): ‘(nader verklaaren of uyten)’.
p. 440, verkondiger: Boodschap → Boodschap): ‘(van de blyde Boodschap)’.
p. 441, verkrygen: erwerden → erwerben: ‘Reichthum erwerben’.
p. 441, verlakken: maakan → maaken: ‘verlakt Werk maaken’.
p. 444, verluiden: geben → geben): ‘(zu verstehen geben)’.
p. 445, vermengen: fal- → falsche: ‘falsche Waare mit guter Vermengen’.
p. 447, vermorseling: vermoseling → vermorseling.
p. 449, verpruilen: Eeeten → Eeten: ‘zyn Eeten, of ander Voordeel verpruilen’.
p. 450, verritzelen: war war → war: ‘es war so still,daß sich nicht ein Blatt regete’.
p. 452, verschoonen: zych → zich: ‘zich verschoonen op zyne Onkunde, op zyne Armoede’.
p. 459, vertellen: veetelt → vertelt: ‘ik heb my vertelt’.
p. 460, vertsaagt: tt. → it.: ‘verzagt, it. erschrocken’.
p. 462, ververwen: linnnen → linnen: ‘linnen of wolle Kleêren ververwen’.
p. 462, vervloeken: spreeken → spreeken): ‘(den Vloek over hem uyt spreeken)’; v. v. → v.
p. 463, verwaaien: werder → werden: ‘die Schriften werden verwehen’.
p. 465, verwennen: Gowoonte → Gewoonte: ‘iemant eene Gewoonte verwennen’.
p. 469, verzoeker: afgeewezen → afgeweezen: ‘zy heeft ze alle afgeweezen’; Liehabere → Liebhabere; Fryere → Freyere: ‘hat viel Ersuchere, Liebhabere, Freyere gehabt’.
p. 469, verzorgen: voozien → voorzien.
p. 470, vet: vermoogleyh → vermoogelyk.
p. 477, vodde-vaâr: - (verkooper) → (-verkooper) (‘vodde-vaâr, vodde-moêr (-verkooper.)’.
p. 478, voeren: Oberbefehlharer → Oberbefehlhaber: ‘Oberbefehlhaber, Admiral, Capitain’.
p. 480, volmaakt: volmmaakte → volmaakte (‘eene volmaakte Deugd, Liefde’.
p. 481, volstrektheyd: .e. → i.e.: ‘Vollstrecktheit, i.e. Völligkeit, Unbeschräncktheit’.
p. 481, vondel: oven → over: ‘plank over een slot gelegt’.
p. 482, vor: .e. → i.e.: ‘vor daß, i.e. ehe daß’.
p. 482, vooraan-staan: vooraa-nstaan → vooraan-staan.
p. 482, voor-baarig: voorhaatgi → voorhaastig.
p. 483, voor-deel: etwas etwas → etwas: ‘etwas eines sein Vortheil &c. seyn’.
p. 484, voor-gaan: voorgaan → voorgaan): ‘(met een goed of quaad Exempel voorgaan)’.
p. 486, voorslaag: de de Voorslag → de Voorslag: ‘de Klok slaat daar de Voorslag van Twaalven’.
p. 487, voort-geven: tot Hnnd → tot Hand: ‘(van Hand tot Hand voortgeeven)’.
p. 488, voor-treffelyk: voorreffelyke → voortreffelyke (‘een voortreffelyke Maltyd’.
p. 490, vorderen: fortgegehen → fortgehen.
p. 490, vormen: geegen → geeven: ‘een Gedaante, of Gestalt geeven’.
p. 491, vraagen: inmant → iemant (‘iemant iets vraagen’.
p. 492, vrek: it → is: ‘dat is een vreek Mensch’.
p. 492, vorst: i.e- → i.e.: ‘der Frost hat ein Loch, i.e. hat aufgehört’.
p. 494, vroom: Mnnn → Mann: ‘ein frommer Mann’.
p. 494, vroomelyk: leiden → leiden): ‘(een vroom Leeven leiden)’.
p. 494, vrouwelykheyt: (Vrouwen-schamelheyt → (Vrouwen-schamelheyt).
p. 495, vrucht-gebruiker: Usufructuarius.) → (Usufructuarius.).
p. 495, vuuren: stooken → stooken): ‘(Vuur, of Vuuren stooken)’; Vreugde-, → (Vreugde-,: ‘(Vreugde-, of Konst-vuuren aansteeken)’.
p. 496, waage: (Waag-geld → (Waag-geld).
p. 498, waareld: weered → weereld.
p. 500, wal-visch-spek: Trahn → Trahn): ‘(Fisch-öl, Trahn)’.
p. 501, wan-schikkelyk: hehben → hebben: ‘wanschikkelyke Zeden aan zich hebben’.
p. 502: foutief paginanummer 506 verbeterd.
p. 502, wapen-schorssing: wapen-stane → wapen-staat (conform Errata).
p. 503, warren: verwir- → verwirren.
p. 504, wat! o wat!: Germ. → Gram.: ‘wie viel! v. Gram. p. 40’.
p. 506, weder-oprechten: wieder-auften → wieder-aufrichten.
p. 507, wederstreeven: inmants → iemants: ‘iemants Voorneemen wederstreeven’.
p. 507, wederwaardiglyk: wedewraardiglyk → wederwaardiglyk (‘iemant wederwaardiglyk (met Wederwaardigheyt) begegenen’.
p. 508: foutief paginannummer 408 verbeterd (in geraadpleegd exemplaar reeds handschriftelijk verbeterd).
p. 508, wee-klagte: Wehekla- → Weheklage: ‘eine Weheklage aufthun’.
p. 509: foutief paginannumer 409 verbeterd (in geraadpleegd exemplaar reeds handschriftelijk verbeterd).
p. 513, wel-ruikend: ( riekend) → (-riekend).
p. 515, werk: Eisen-werck, Holtz-werck, Eisen-werck, Holtz-werck → Eisen-werck, Holtz-werck.
p. 517, wieden: wieken → wieden: ‘elk heeft in zynen Hof genoeg te wieden’.
p. 517, wiegen: i, e. → i.e.
p. 517, wiel: Spinn-rad → (Spinn-rad: ‘(Spinn-rad, Spul-rad)’.
p. 519, wyn-gaard: den den → den: ‘den Weingarten schneiden’.
p. 523, wissel-paerden: unterterlegte → unterlegte: ‘(unterlegte) Pferde’.
p. 525, wond-yzer: wond-zyer → wond-yzer.
p. 526, worden: bneeidet → beneidet: ‘von jemand geliebt, beneidet, gehasst, verfolgt werden’.
p. 527, wrak: fahten → fahren: ‘er fiele im Schlitt-schuh fahren, in ein Eis-loch’.
p. 527: wraak-zwaard: wraad zwaard → wraak-zwaard (conform Errata).
p. 529, zak-boekje: &c. → &c.): ‘(Sack-bibelgen &c.)’.
p. 532, zeilen: vaaren → vaaren): ‘(met een, of meer Zeilen vaaren)’.
p. 535: foutief paginanummer 335 verbeterd.
p. 536: foutief paginanummer 336 verbeterd.
p. 537, zinnen: desinnen → besinnen.
p. 537, zin-slot: in-besluit → zin-besluit.
p. 539, zoeken: v. v. → v.
p. 540, zomer-huisje: tuin huisje → tuin-huisje.
p. 540, zorg-vuldigheyt: groorte → groote: ‘met groote Zorgvuldigheyt iets bewaaren’.
p. 541: foutief paginanummer 341 verbeterd (in geraadpleegd exemplaar reeds handschriftelijk verbeterd).
p. 541, zots-kap: zots kap → zots-kap.
p. 542, zuiverheyt: (ihre → (ihre): ‘seine (ihre) Reinigkeit’.
p. 543, zusterling: (Zusters-kinderen → (Zusters-kinderen).
p. 543, zusterschap: Schwesterhaft → Schwesterschaft: ‘Schwesterschaft mit einer guten Freundin machen’.
p. 544, zwadder: i. → i.e.: ‘Schaum von Speichel. i.e. Schleim, Gest, und dergleichen Unflat’.
p. 544, zwakheyt: Schwaheit → Schwacheit; dee → der: ‘Zwakheyt der Leden’.
p. 544, zwalpen: i.e. i.e. → i.e.: ‘schwalpen, i.e. schwallen’.
p. 545, zwart: schartze → schwartze: ‘schwartz Tuch, schwartzer Zeuch, schwartze Leinwad’.
p. 545, zwavelachtig: 2wavelig → zwavelig.
p. 546, zwengel: 't Zeil) → ('t Zeil) (‘de Zwengel, ('t Zeil) van een Wind-moolen’.
p. 546, zwenk: GeGesicht → Gesicht: ‘mit einem Schwung (in einem Witsch) war es aus meinem Gesicht’.
p. 546, zwerven: Kleideren → Kinderen: ‘na haares Mans Dood most ze met haare kleine Kleideren ellendig zwerven, en bedelen gaan’.
p. 547, zwetsery: v. v. → v.
p. 547, zwygends: wegaan → weggaan: ‘zwygends (stil-zwygends, heimelyk) weggaan, doorgaan, vlieden’.
p. 548, Zwitzers: daj. → adj.
Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina (IV) is niet opgenomen in de lopende tekst.
[pagina I]
MATTHIA KRAAMERS
&c. &c.
Koninglyk
NEDER-HOOG-DUITSCH
en
HOOG-NEDER-DUITSCH
WOORDEN-BOEK
Erste Deel.
Matthia Kramers
&c. &c.
Königliches
Nider-Hoch-Teutsch-,
und
Hoch-Nider-Teutsches
Wörter-Buch.
Erster Theil.
[pagina II]
Het
Koninglyk
NEDER-HOOG-DUITSCH,
en
HOOG-NEDER-DUITSCH
DICTIONNAIRE,
of,
Beider Hoofd-, en Grond-Taalen
WOORDEN-BOEK,
Een Nieuw, Volmaakt, en met ongemeene Neerstigheit uytgevoert Werk;
Diergelyken alreeds voor langen tyd, van beide Nacien gewenscht; maar nooit te Voor-schyn gekomen is.
Verrykt met al 't gen, wat 'er aan Woorden, Bewoordingen, en hunne eigentlyke Spreek-Wyzen, Toe-passingen, en wettige Tzamen-Voegingen, Zuivers, en Aardigs, by de nieuwst-, en beste Woorden-boek-Opstellers van onze Eeuwe is vast-gestelt; en met eenen, van hunne Gebreken, Feilen, en Mis-slagen (zo veel 't mogelyk was) bevryt.
Benevens het Puik van de geestigste Zin-Spreuken, en lands-gebruikelyste Spreuk-, en Zeg-Woorden, die men uyt de Werken van den Hoog-Edelen Heer, Jacob Catz, Ridder zal.; en andere vermaarde Hollandsche Schryvers uyt ter trekken, en op bequame Plaatzen in te schikken goed gevonden heeft.
(Vid, de Voorrede.)
door
Matthias Kraamer,
Professeur van de Occidentalsche Taalen; en van het Koningl-Pruissisch Gezelschap der Weetenschappen Mede-Genoot.
Nurenberg
By den Auteur, of de Erfgenaamen van den zelven; ook t' Amsterdam, en elders, in de nederlandsche Boek-Winkels, waar deezen Hoofd-Tytel is aangeslagen, of uyhangt.
[pagina III]
Das
Königliche
Nider-Hoch-Teutsch,
und
Hoch-Nider-Teutsch
DICTIONARIUM,
oder,
beider Haupt-, und Grund-Sprachen
Wörter-Buch
Een Neu-, Vollständig-, und mit ungemeinem Fleiß ausgeführtes Werck.
Dergleichen bereits vorlängst von beiden Nationen gewünscht; aber bißhero noch nie zum Vorschein kommen ist.
Bereichert mit allem, was an Wörtern, Terminis, und dero eigentlichen Redens-arten, Application, und regel-richtigen Fügungen Rein-, und Artiges, von denen neuest- und bewehrtesten Wörter-buch-Schreibern unserer Zeit fest-gestellt; und zugleich, von dero Mängeln, und Fehlern, (so viel es möglich war) befreyet.
Benebenst dem Kern der geist-reichsten Sinn-Sprüchen, und land-üblichsten Spruch Worten, die man aus den Wercken des Hoch-Edlen Herrn Jacob Catz, Ritters sel.; und aus andern berühmten Holländischen Scribenten heraus zu ziehen, und gehöriger Orten einzuschalten gut befunden hat.
(Vid. die Vorrede.)
Von
Matthia Kramer,
Der Occidentalischen Sprachen Professore; und der Königl. Preussischen Societät der Wissenschaften Mit-Gliede.
Nürnberg
Bey dem Autore, oder dessen Erben; wie auch in denen Messen zu Franckfurt, und zu Leipzig, wo dieser Haupt-Titul angeschlagen.