Das Königliche Hoch-Nider-Teutsch-, und Nider-Hoch-Teutsche Dictionarium

Anderter Theil

[fol. *2r]

Vorrede, an den Leser. Voor-rede, aan den Leezer.

CONCORDIA RES PARVAE CRESCUNT

OBwol ein Wörter-buch einer eintzelen Sprache (dafern es anders, die, darzu erforderte Beschaffenheiten habe) für ein vollkommenes Werck pflegt gehalten zu werden, wann die Wörter einer unbekannten Sprach, samt dero Application, und Red-arten ordentlich verhandelt, und selbige in der Mutter-, oder sonst einer bekannten Sprach vertolmetscht gefunden werden; Allein, wann man den, aus so einem Buche, zur Erlernung der unbekannten Sprach zu erwartenden Nutzen bedencket; so kan selbiger nur dieser seyn, daß man dardurch die Bedeutung der Wörter und Phrasium einer, uns noch unbekannten Sprach verstehen lerne, und folgends, den Beflissenen derselben etwa auf halben Weg helffe; aber damit man in selbiger fremden Sprach auch selbsten schreiben und reden lerne; darzu gehört (nebst einer tüchtigen Grammatica) noch ein ander, gerad umgewandtes Wörter-Buch; in welchem die Wörter, und Red-arten der Mutter-, oder sonsten bekannter Sprache vorher gehe; und darauf folge, wie dieselbige in der fremden Sprache, die man lernen wil, beide in natürlich-, und in figürlichem Verstande gegeben werden.

ALhoewel een Woorden-boek van een enkele Taal (indien ’t anders de, daar toe vereischde Hoedanigheden hebbe) voor een volkomen Werk pleegt gehouden te worden, als ’er de Woorden van een onbekende Taal, mitsgaders hunne Toepassingen, en Spreek-wyzen in de Moeder-, of elders bekende Taal vertolkt, in gevonden worden; Maar, indien men den, tot Leerening van de onbekende Taal, te verwachtend Voordeel bedenkt; zo kan de zelve slechts deeze zyn, dat men daardoor de Beduiding der Woorden, en Spreek-wyzen van een, ons noch onbekende Taal leerene verstaan; en dienvolgends, den Studeerder van de zelve op den halve Weg helpe; maar, op dat men in dezelve vremde Taal, ook zelve leerene schryven, en spreeken; daar toe hoort (nevens een deugende Grammatika) noch een ander, juist omgekeert Woorden-boek, waarin de Woorden, en Spreek-wyzen van de Moeder-, of ander bekende Taal voor gaa; en daarna, ’er op volge, hoe dat de zelve in de vremde Taal, die men wil leerenen, beide, in de natuurlyke, en in de figuurlyke Verstant vertaalt worden.

Wann nun solche zwey Bücher, oder

Indien nu sulke twee Boeken, of beter

[fol. *2v]

eigentlicher zu reden, Bücher-theile, auf solch eine Weise beysammen seynd, daß das eine dem andern die Hand biete; so kan erst so ein doppeltes Buch den Namen eines rechtschaffenen Dictionarii mit Warheit, und mit Ehren tragen.	te spreeken, Boek-deelen, op zulk eene Wyze ’t zamen zyn, dat ’t een ’t ander de Hand biede; alsdan kan eerst zo een dubbeld Boek den Naam van een rechtschapen Woorden-Boek met Waarheit, en met Eere draagen.
Aber, wie dem allen, so hab ich dennoch in dem anderten Theil dieses Hoch- und Nider-teutschen Dictionarii, so, um viel verdrießlich-, und gantz unnöhtigen Wiederholens einerley Red-arten entlastet zu seyn; als auch, um viel Papier-, und Druck-kosten zu ersparen, nebst anderen Vortheilen, folgende Menage gebraucht, welche dem geneigten Liebhaber nicht unangenehm seyn wird; worüber folgende Nachrichten dienen; nemlich:	Maar, hoe dat dit zy, zo heb ik echter in het Tweede Deel van dit Hoog-, Neder-duitsch Woorden-boek, zo, om van veel verdrietig, een geheel onnoodig Her-haalen ontlast te zyn; als ook, om veel Papier-, en Druk-kosten te spaaren, benevens aandere Voordeelen, volgende Huishouding gebruikt, die den genegene Liefhebber niet zullen onangenaam zyn; waarover volgende Na-richten dienen; te weeten:
I. Die Wörter anbelangend, welche in keinem von beiden Theilen dieses Dictionarii zu finden, noch auch darzu gehören; darvon Vid. in der Vorrede des ersten Theils, die II. und III. Frage &c.	I. De Woorden aangaande, welke in geen der beide Deelen van dit Woorden-boek te vinden, noch ’er in behooren te weezen, Vid. in de Voorrede des Eersten Deels de II., en de III. Vraage.
II. Die hoch teutsche Wörter, und zumalen die Derivata, die Composita; it. die Verbalia in- er &c. it. die Part. pass. &c. mit ge- anfangende; v. pag. 87. c. 2. it. Ersten Theil, pag. 87. c. 3. it Adv. in- lich &c. it. die Abstracta in- ung &c. welche vielleicht in diesem Register nicht an zutreffen, seynd entweder solche, die im Nider-teutschen gar nicht gebräuchlich seynd; und folgends, gantz anders müssen gegeben, oden umschrieben werden; oder aber, es seynd solche, die im Nider-teutschen von einem jeglichen, nach richtiger Analogie leichtlich können formirt werden. Vid. unsere holländische Grammatica, von pag. 90. biß zu Ende.	II. De hoog-duitsche Woorden; en voor al, de Derivata, de Composita, it. de Verbalia in - er &c. it. de Part. pass. &c. met ge- beginnende, &c. V. pag. 87. c. 2, it. in ’t Eerste Deel pag. 87. c. 3. it. de Adv. in- lich &c. it. de Abstracta in-ung &c. die misschien in dit Woorden-boek niet te ontmoeten, of zulke, die in ’t neder-duitsch t’ eenemal niet gebruiklyk zyn; en volgelyk anders moeten vertolkt, of omschreeven worden; of ’t zyn zulke, die in ’t Neder-duitsch door elk een, naar de recht-zinnige Gelyk-spreekenheit heel lichtelyk konnen geformeert worden. Vid. onze hollands. Gramm. pag. 90. tot het Einde toe.
III. Jn Ausstellung der hoch-teutschen Phrasium, habe ich mich nöhtiger Kürtze beflissen, und denen Haupt-wörteren meistens nur die jenige beygesetzt, welche im Nider teutschen was besonders haben, und in beiden Sprachen ungleich lauten; die Ubrigen bleiben hier mehrentheils aus, damit man sie im Ersten Theil aufsuche, allwo dann, der Liebhaber sein völliges Vergnügen antreffen wird.	III. In ’t Opstel van de hoog-duitsche Spreek-wyzen, heb ik my, om de noodige Kortheit wille, beneerstigt, enkelyk de gene onder de Hoofd Woorden te plaatzen die in ’t Neder-duitsch wat byzonders hebben, en niet in beide Taalen gelyk luiden; de Overige blyven hier meeren-deels uyt, op dat menze in ’t Eerste Deel opzoeke, daar, den Liefhebber zyn volle Vergenoegte ontmoeten zal.

[fol. *3r]

IV. Die Ordnung, oder Stellung der Wörter, den Unterscheid der Druck-litteren belangend, hab ichs schier gehalten wie im vorhergehenden Theil, Vid. ib., und in der Vorrede, die IV. V. VI. und VII. Frage.	IV. De Orde (Rang) of Stelling der Woorden; it. den Onderscheid der Drukletteren aangaande, heb ik ’t by kans gehouden, gelyk in de voorgaande Eerste Deel, Vid. ib. in de IV-V. VI. en VII. Vraage.
V. Jch war anfangs Vorhabens, alle die, von ihrem Stamm Verbis ablautende Nom. Derivativa denselbigen dennoch zu unterfügen, als v.g. Sprach, Spruch &c. unter Sprechen; Bruch &c., unter Brechen; Riß &c., unter Reissen; Schwang, Schwung &c. unter schwingen; That &c. unter thun, und viel dergleichen, welches zwar denen Sprach beflissenen ein grosses Licht, und einen ungemeinen Nutzen gebracht hätte; aber, in Bedencken, daß solches denen Unstudirten (deren Anzahl allezeit die grösseste) doppelte Mühe im Aufsuchen, und all zu viel Vide verursachen würde; als hab ich meine Gedancken verändert, und solche Derivata lieber nach der A, b, c-ordnung lauffen lassen. Vid. die Vorrede der Ersten Theils, in der VIII. Frage. (z)	V. Myn Opzet was, in ’t Begin, al de, van hunne Grond-Woorden mis-luidende Afgeleide, den zelven echter de ondervoegen: als Spraak, Spreuk &c. onder Spreeken; Breuk &c. onder Breeken; Zwang, Zwong onder Zwingen; Daad, onder Doen; en veel diergelyken; ’t welk, wel zeker den Taal-minnenden een groot Licht, en een ongermeen Voordeel zoude aangebracht hebben; maar, bedenkende, dat zulks den On-gestudeerden (waarvan ’t Getal altoos ’t grootst) dubbelde Moeite in ’t Opzoeken; en al te veel Vide zoude veroorzaken; heb ik myne Gedachten verandert, en zulke Afgeleide, liever naar den Rang van ’t A, b, c laaten voort-loopen. Vid. in de Voorrede van ’t I. Deel, de VIII. Vraage. (z)
VI. Die Verba Irregularia betreffend, Vid. eben dieselbige Vorrede auf der letzten Blatt-seite. Nota 2.	VI. Raakende de Verb. Irreg. Vid in even de Voorrede op de laatste Blad-zyde Nota 2.
VII. Wann der Leser, einem oder anderen gangbaren Wort, oder Red-art nachschlägt, und entweder (welches doch wunderselten geschehen kan) gar nicht findet; oder nicht seinem Sinn, oder propos gemäß, findet; so seye er so gleich auf ein gleich gültiges; und sich, zu seinem Vorhaben besser schickendes Wort; oder auf eine füglicher Phrasin bedacht; dann, zu diesem Ende, fast alle, zu einem jeglichen Worte gehörige Sinonyma und Cognata (Gleich deutende, und Anverwandte) beygesetzt; oder den Aufsucher mit einem Vide ib. dahin gewiesen habe; also daß dem Liebhaber öfters, des Uberflusses wegen, die Wahl wehe thun wird.	VII. Indien den Leezer een, of ander gangbaar Woord, of Spreek-wyze naslaat, zonder ’t zelve eenigzins (’t welk nochtans wonder-zelden kan gebeuren) of ’t niet naar zyn Zin, of Propoost, te vinden; zo zy hy zo dadelyk op een gelyk-waardig en zich tot zyn Opzet beter passend Woord; of, op een voegelykere Spreek-wyze bedacht; want, tot dien einde, schier alle, tot een iegelyk Woord behoorige Sinonyma, en Cognata (Gelyk duidende, en Na-bestaande) bygezet, en den Opzoeker daar heenen door, een Vide ib. geweezen hebbe; zo dat den Liefhebber dikwils, van wege den Overvloed, de Keur zal zeer doen.
VIII. Desselbigen gleichen, wann man ein hocht. Verb. compos. aufsuchet, und nicht findet; so seye man bedacht auf sein Verb. simplex; wie auch, im Gegentheil, wann du ein Verb. simplex nicht findest so	VIII. Diesgelyks, indien men een hoog-duitsch Verbum compos. opzoekt, en niet vind; zy men op zyn Verb. simpl. bedacht; als ook, in ’t tegen-deel, als gy een Verb. simpl. niet vindt, zo zoekt een van een

[fol. *3v]

suche etwa eines von seinen füglichen Verb. Compositis, zumalen, weilen eine Menge hocht. Verb. compos., und decomposit. im nidert., entweder nur Verba simplicia, oder nur eintzel componirt seynd. Vid. unsere holländis. Grammat. pag. 116. &c. it. pag. 129. &c.	schikkelyk Verb. compos.; voor al, dewyl een Menigte van hoog-d. Verb. compos. en decomp. in ’t neder-d. of Verba simplicia, of maar eenvoudig gedubbeld zyn. Vid. onze holl. Gram. pag. 116. &c. it. pag. 129.
IX. Wann ein vornehmes, und phrases-reiches hoch-teutsches Verbum vorkommt, unter welchem dennoch wenig, oder gar keine Phrases in diesem Zweiten Theil stehen; so ist es ein Zeichen, daß, wo nicht alle, doch dessen meiste Phrases in beiden Sprachen gangbar; und dahero selbige im Ersten Theil, unter dem nider-teutschen Wort aufzuschlagen seyen; wobey noch zu mercken, daß, gleich wie viel nider-teutsche Wörter verhochteutscht, und hoch-teutsche Wörter verniderteutscht könten werden; also man auch mit beider teutscher Sprachen Phrasibus verfahren; und dadurch allgemach, zwischen beider Sprachen Lands-leuten und Gelehrten eine genauere Gemeinschaft und Verständnüs in Handel und Wandel gestifftet, wie auch eine geneigtere Simpathie, zwischen denen Gemütern erweckt werden könnte. Vid. die Vorrede des Ersten Theils in der XIV. Frage.	IX. Indien, een voornaam, en spreek-wyzen-ryk hoog-d. Verbum voorkomt, onder welk nochtans weinig, of gansch geene Spreek-wyzen staan; zo is ’t een Teken, dat, indien niet alle, doch de meeste Phrases in beide Taalen gangbaar zyn; en dat dezelve in ’t Eerste Deel, onder de Neder-duitsche Woorden op te zoeken zyn; waarby noch aan te merken, dat, gelyk men veel neder-duitsche Woorden konde verhoog-; en hoog-duitsche verneder-duitschen; men ook alzo met beider Taalen Spreek-wyzen te Werk gaan, en daardoor allenskens tusschen beider Taalen Lands-genooten, en Geleerden, een nauwere Gemeenschap, en Verstandenis in Handel en Wandel gesticht, en teffens, een genegenere Simpathie tusschen de Gemoederen verwekt worden konde, Vid. de Voorrede van ’t I. Deel, in de XIV. Vraage.
Nebst diesen, beliebe dem günstigen Liebhaber noch folgende wenig Puncten zu beobachten:	Benevens dit, gelieve den gunstigen Liefhebber noch volgende weinige Punten waar te neemen:
(1.) Daß ich unter denen hoch-teutschen Nom. simplicibus ihre Nom. Composita, so Subjecti, als Praedicati, nur in geziemender Anzahl unterordnet; und zwar nur die allergewöhnlichste angebracht; die übrige aber, wie auch die drey-, und vierfach-gedoppelte, als leicht formirlich, der allzu grossen Menge wegen, und als unnöhtig ausgelassen habe.	(1) Dat ik, onder de hoog-duitsche Nom. simplicia, hunne Nom. composita &c. maar in een redelyk Getal gerangeert; en maar slechts de allergebruikelykste aangebracht; en de overige, gelyk ook de drie, en vier-voudig gedubbelde, als licht te formeeren, van wegen hunne, al te groote Menigte, als onnoodig, hebbe uytgelaaten.
(2.) Warum ich aber alle Nomina und Verba Composita, mit einem Zwerch-, oder Quär-strichlein (-) unterschieden habe; Vid. die Vorrede Erstes Theils, in der VIII. Frage (5.)	(2.) Maar, waarom ik de Nomina, en Verba Composita met een Dwaars-streepje onderscheiden hebbe; Vid. de Vorrede van ’t I. Deel in de VIII. Vraage (5.)
(3.) Wann jemand etwa ein Adverb., mit vorhergehender Praepos. am, an, auf,	(3.) Indien iemant, een Adverbium, met voorgaande Praeposicie: am, an, auf,

[fol. *4r]

aus, bey, in, mit, nach, über, um, unter, von, vor, zu (zum, zur) componirt, aufsuchete, und dem Alphabet nach, es nicht anträffe; als v.g. am (zum) besten, zu frieden, zum wenigsten, zur stunde &c., und sehr viel andere dergleichen; so suche ers unter Best, Friede, Wenig, Stund &c.; wiewol ich Fleiß angewandt, solche Adverbia composita auch nach der A, b, c-ordnung einzubringen.	aus, bey, in, mit, nach, über, um, unter, von, vor, zu (zum, zur,) opzoekde, zonder ’t zelve, naar de Ry van ’t A, b, c, te ontmoeten, als: am (zum) besten, zu frieden, zum wenigsten, zur stunde &c. en zeer veel andere diergelyken; zo zoek hy ’t onder Best, Friede, Wenig, Stund &c. al is ’t, dat ik my beneerstigt heb, zulke Adverb. compos. ook al, naar ’t A, b, c, in te brengen.
(4.) Weilen die rechtmässige Schreibung (Orthographia) der reinen hoch-teutschen Sprach unter denen Gelehrten, und Scribenten unserer Nation, noch nicht (wie zu wünschen wäre) fest gestellt; sonderen, der eine so, der andere anders schreibt, und ausspricht; als diene dem Aufschläger zur generalen Nachricht: wann er die hoch teutschen Wörter, die ein jeder, nach seiner angewehnten Red-, und Schreib-weise nicht findet, anfangen	(4.) Naardien dat de wettige Spelling (Orthographe) van de rein hoog-duitsche Taal onder de Geleerden, en Schryvers noch niet, (als wel te wenschen was) is vast gestelt; maar d’een zo, en d’ ander zus schryft, spelt, en spreekt; zo mag ’t den Opslager tot generaale Na-richt dienen: als hy de hoog-duitsche Woorden, die een iegelyk, naar zyn aangewende Spreek-, Speel-, en Schryf-wyze niet vind aanvangen
mit	met
b c d e f g k p t;	b c d e f g k p t;
daß er selbige, unter dem	dat hy de zelve onder ʼt
p k t ä v k c b d,	p k t ä v k c b d,
und vice versa aufschlage.	en vice versa opslaa.
(5.) Die Genera oder Geschlechte der Nominum, ob sie nemlich Gen. masc. foem, oder neutr. seyen; haben wir in diesem Zweyten Hoch-Nider teutschen Theil zu keiner von beiden Sprachen gesetzt; (1.) weilen sie disfalls in beiden Sprachen mehrentheils gleichförmig seynd, ausser denen welche, in unserer hollandischen Grammatica pag. 12. 13. &c. ausdrücklich verzeichnet seynd; wann aber jemand an dem Genere eines nider-teutschen Worts zweifelt, der mag es im Ersten Theil aufschlagen.	(5.) De Genera, oft Geslagten der Nominum, te weeten, of ze Gen. masc. faem., of neutri zyn; hebben wy, in dit Tweede Hoog-duitsche Deel, geene van beide Taalen bygezet (1) doordien datze in beide Taalen meerendeels gelyk-vormig zyn; uyt genomen die, welke in onze hollandsche Grammatica, pag. 12. 13. &c. uytdruklyk betekent zyn; maar, indien iemant aan ’t Geslagt van een neder-duitsch Woord twyfelt, die mag ’t in ’t Eerste Deel opslaan.
(6.) Die Conjugation (Abwande-	(6.) De Conjugacie van de Verb. Irreg.

[fol. *4v]

lung) der Verbor. Irregul. beider Sprachen belangend, können der Nider-teutschen ihre in gedachter unserer holländischen Grammat. pag. 61. & seq.; und der Hoch-teutschen ihre in meiner, oder einer anderen hoch-teutschen Grammat. aufgesucht werden.	beider Taalen belangende, konnen die van de neder-duitsche, in onze voor-zeide hollandsche Grammatica pag. 62. & seq.; en die van de hoog-duitsche Taal, in myne, of andere hoog-duitsche Grammat. opgezoekt worden.
Das übrige belangend, wird der günstige Leser zu der Vorrede des Ersten Theils gewiesen.	Nopende ’t Overige, word de gunstige Leezer tot de Voor-rede van ’t Eerste Deel geweezen.
Leb wol, mein (respectivè) Geehrt-, und Wehrter Leser! und bediene dich, dieses zweifachen Nider-Hoch-, und Hoch-Nider-Teutschen Phraseologischen &c. Dictionarii als eines neuen, und bishero noch nicht erschienenen nützlichen Wercks (welches ich, Zufolg meines müheseligen Beruffs, GOtt dem Allmächtigen zu Ehren, Dir zum Besten, und zugleich, um mein tägliches Brod, und andern Nohturft, dieses elenden Lebens, mit meiner Hände-, und meines Verstands-Arbeit Christ ehrlich zu verdienen, hab aufgestellt) zu eben diesem Ende; und verbleibe immittels mir, als dem nunmehr neun-und siebentzig jährigen Autoris, und denen Meinigen, nach meiner seiligen Auflösung, in der Liebe zugethan, der ich jeder Zeit verharre,	Vaar wel, myn (respectivè) Ge-eerd- en Waarde Leezer! en dient u van dit twee-voudig Neder-Hoog-, en Hoog-Neder-Duitsch, Phraseologich &c. Woorden-Boek, als van een nieuw, en tot noch toe ongezien, zeer voordeelig Werk (’t welk ik, volgens myn moeielyk Beroep, GOd, den Almagtigen ten Eeren, U. E. ten Besten, en teffens, om myn dagelyk Brood, en andere Behoefte van dit rampzalig Leeven, door den Arbeid myner Handen, en myns Verstants Christ-eerlyk te winnen, heb opgestelt) tot even dat Einde; en blyft, middeler wyl, my als den, tegenwordig, negen-en-zeventig-jaarigen Uyt-geever van ’t zelve, en den Mynen, naar myne zalige Ontbindinge, in de Liefde toegedaan, gelyk ook ik altoos blyve,
Dein (respectivè)	U. E. (respectivè)
Geehrter, Wehrter, und fremde Sprachen lieb-habender Leser!	Ge-eerde, Waarde, en vremde Taalen beminnende Leezer!
Ergebenster Diener	Oodmoedige Dienaar
Matthias Kramer,	Matthias Kraamer,
Lingu. Occid. Professor &c.	Lingu. Occid. Professor &c.