| |
| |
| |
Elfde hoofdstuk
ALLEN droegen zij het sterke, glanzend-stalen schild van hun jeugd, van hun gezondheid, hun veerkracht. En in elk schild had het gebeuren met Mies een bluts geslagen. De schilden hieven zich cordaat en glimmend naar het licht en naar de vrolijkheid, maar de bluts bleef. Bij enkelen van hen, bij Roel, bij Timo, diep en duidelijk zichtbaar, bij de anderen kleiner, minder opvallend. Het leven ging door, zo snel en zo afwisselend en het leven nam opnieuw bezit van hen. Daar was het dagelijks schoolbestaan, lessen, huiswerk, cijfers... gesprekken naar links en gesprekken naar rechts, verschil van mening over dit en over dat. Daar waren de middagen op de tennisbaan, op het hockey veld. Daar waren de maaltijden thuis, de avonden, de Zondagen. Het eiste hen weer op, het vroeg hun volle aandacht. Wel dwaalden de gedachten vaak af naar de eenzame, zich meer en meer van hen allen terugtrekkende figuur, daarginds in de kleine kamer van het ziekenhuis. Wel gingen er geregeld bloemen, boeken en brieven naar Mies, maar geen enkele brief beantwoordde ze, ieder bezoek weerde ze af en ze vergaten haar gezicht, hadden soms moeite zich voor te stellen hoe het was, toen haar plaats in de klas nog bezet was, toen ze nog naast hen fietste op de weg naar school, toen ze nog bij hen was op het sportveld. Ze konden zich zo moeilijk verdiepen in haar ellende, in haar uren van wanhoop en vernedering. Zo diep was geen van hen ooit afgedaald in de hel van vertwijfeling en levensafkeer. Ze hadden medelijden met haar, ze zouden alles gedaan hebben om één enkel uur voor haar lichter en zonniger te kunnen maken. Maar be- | |
| |
grijpen... meevoelen... nee, zóver reikte hun ervaring niet. Entwee minuten nadat ze de bloemen, de boeken, de brieven afgegeven hadden aan de deur van het ziekenhuis, spraken ze over repetities, over wedstrijden en over dansfuiven.
Roel kon daar wrevelig om worden. Hij had die weken na het ongeluk met Mies, te kampen met een afkeer van hen allen, verwijten kwamen dikwijls in hem op, beschuldigende woorden keerden terug in zijn gedachten. Roel was veranderd. Wel was hij weer gewoon opgenomen in het schoolleven, wel blokte hij hard voor het volgend rapport en hockeyde hij weer mee in het schoolteam, maar zijn onbezorgde vrolijkheid was verdwenen, zijn lach klonk nog maar zelden door het huis, hij was vaak dagen lang onrustig, lichtgeraakt en zeer scherp in zijn antwoorden. Eerst ontzagen ze hem, hadden een zeker respect voor dezen Roel, dien ze niet kenden. Maar toen de dagen en weken voorbij gingen en hij niet weer de oude werd, verdween dat respect. Ze werden agressief tegen zijn wrevel in, lieten hem soms met een schouderophalen links liggen. En vreemd, soms waren ze de gehele oorzaak van zijn veranderde houding vergeten, konden hem achteloos voor de voeten werpen: ‘Gò kerel, wat mankeert jou toch? Bah, wat ben je vervelend.’ Hij had daarvoor een bitter glimlachje en als ze hem dan wat verwonderd nakeken zoals hij wegliep, het hoofd diep tussen de schouders, de handen in de zak, flitste wel weer een wreed herinneren door hun gedachten en dan schaamden ze zich een beetje. Met Timo was dat anders. Timo blééf Roel ontzien, ontweek met een wonderbaarlijke handigheid alle tere punten, verdroeg zonder weerwoord zijn kregelige buien. Roel en Timo, het waren soms twee ouderen, twee gelijkwaardigen tussen de anderen. Het was of het gebeurde Timo voor goed had wakker geschud uit zijn indolentie. Hij leefde bewuster en zijn ogen keken waakzamer.
| |
| |
‘Hij is met één stap uit de puberteitsjaren gekomen,’ zei oom Albert eens tegen tante Elsa, nadat Timo op zekere avond aan tafel, tegen zijn gewoonte in, koppig en onomwonden zijn oordeel over een bepaalde zaak had volgehouden, zonder zich te storen aan het schampere, driftig-aanvallende praten van Vic en Paula.
‘Soms kan ik wensen, dat ze er allemaal uit waren, uit die puberteitsjaren,’ zei tante Elsa met een vermoeide zucht. ‘Het is allemaal zo hevig en uitbundig... het zijn allemaal zulke erge drama's en scènes! Je maakt je er zorg over, je piekert er over en tegen de tijd dat je het moedeloos opgeeft, hebben zij al wel twintig oplossingen gevonden en zitten ze alweer midden in een volgend bedrijf. Zelfs Ab leeft heftig in deze jaren. En Vic en Paula zijn zo druk en altijd zo overtuigd van hun eigen goede inzicht in honderd en één zaken. En over Roel maak ik me heus zorgen. Wat moet dat, als het met Mies niet in orde komt, als ze zo vreemd en eenzelvig blijft en niets meer van hem weten wil? Hoe moet hij dat verwerken... het is teveel voor zijn leeftijd, hij is er nog niet tegen opgewassen. Albert, we hebben zo'n huis-vol-zorgen, problemen en dilemma's... ze zijn allemaal gelijkertijd in hun moeilijkste jaren en het kan me zo vermoeien.’
Oom Albert keek bezorgd neer in haar gezicht.
‘Als je er eens een poosje tussen uitging?’
Verschrikt veerde tante Elsa op uit haar lusteloze houding.
‘Ik? Er tussen uit? Uit dit huishouden waar de hele dag iets recht te zetten valt, waar je iedere minuut tussenbeiden moet komen, waar je tien paar ogen moet hebben en tien paar handen, wel honderd monden en een onmenselijke voorraad tact en beleid. Albert, denk je heus, dat ik gemist kan worden?’
Hij lachte luid op.
| |
| |
‘Ha, het fiere oorlogspaard leeft op! Dat zei je vroeger tegen mij, weet je nog wel, als ik na een luie bui weer aan het werk ging. Nee Elsa, je kan niet gemist worden. Geen dag en geen halve dag. Ze hebben je allemaal nodig. Als ze thuis komen en je bent niet op je plaats in de huiskamer is de eerste benauwde vraag: waar is moeder Elsa? Je bent een soort honk, een soort wijkplaats voor hen. Tien keer op een dag trekken ze zich op jouw vesting terug, tien keer op een dag moeten ze je oordeel horen om er het hunne meteen vierkant tegenover te zetten en... tenslotte toch te doen wat jij vindt dat nodig is.’
Hij bleef vlak voor haar staan, keek haar peinzend aan.
‘Wéét jij eigenlijk wel wat voor een ongelooflijk rijk en gelukkig mens je bent, Elsa? Zo nodig te zijn, telkens opnieuw en voor zovelen. Hoeveel mensen valt dat te beurt? Wat zal deze tijd je later, als je ouder bent en weer alleen met mij, je mooi en gelukkig lijken. Wat zal je er dan naar terug verlangen.’
De vermoeidheid was verdwenen van moeder Elsa's gezicht. Haar ogen leefden weer op met de oude glans.
‘Kort geleden zei Roel iets dergelijks tegen me. Hij vroeg me of ik het naar zou vinden om hen allen, één voor één het huis te zien uittrekken. Weet je wat ik antwoordde? Niet náár, wel vreemd, maar niet naar. Dan blijven oom Albert en ik immers sámen achter.’
Ze greep zijn hand en legde die een ogenblik tegen haar gezicht.
‘Je hebt gelijk, Albert. Ik ben een gelukkig mens. Het is bijna beschamend zó gelukkig als ik ben.’
Eind Januari. De schoolavond naderde met rasse schreden. Het rumoer rondom die schoolavond was veel verminderd. Het probleem was geen probleem meer nu de meerderheid krachtig en vastbesloten haar wil had door- | |
| |
gezet. De meesten hadden er zich bij neergelegd, waren alweer met andere belangrijke zaken bezig. Velen waren ook nieuwsgierig naar het resultaat van Joost's noeste en enthousiaste arbeid. En een hele troep jongens uit alle klassen, had troost gezocht en gevonden in het timmeren en schilderen van de talrijke coulissen, die Joost ontworpen en getekend had. Door dit werk voelden zij zich deel hebben aan het komende succes en ze werden ook al aangestoken door het enthousiasme.
Er was een kleine kring die zich bleef verzetten. Bert de Bruin van Meerkerken was er de leider van en ook Paula behoorde tot zijn volgelingen. De tennismiddagen waarin Bert zo minzaam en koppig zijn best blééf doen om Paula's sympathie voor zich te winnen, waarin hij haar weinig opvallend, maar zeer charmant, zijn hoffelijkheden bewees en haar de lof en de complimenten deed toekomen, die ze thuis zo node ontbeerde, hadden wel degelijk hun uitwerking op Paula. Wel bleven haar ogen kritisch en spottend bij zijn luchtige flirttoon, wel durfde ze hem op haar branieachtige manier ongezouten de waarheid te zeggen of dàt wat zij voor waarheid hield, maar dat alles nam niet weg dat langzaam en zeker haar bewondering voor zijn jeugdig savoir-vivre, voor zijn welverzorgd uiterlijk en zijn innemende manieren, groeide. En de Bruin was het, na die zonderlinge Woensdagmiddag waarop Paula, of eigenlijk Joost, hem zo'n beschamend blauwtje had laten lopen, als een soort sport gaan beschouwen het blonde kind met haar plagende, blauwe ogen en haar rappe, bijna brutale woordenstroom waar hij nóóit tegen op kon, te veroveren. Hij vermoedde dat hij die verovering op zeer glorieuze wijze zou bereiken, tijdens de dansfuif die hij in zijn eigen huis belegd had, als compensatie voor de serieuze avond van Toempoel. Bij nader inzien had hij er vanaf gezien zelf een zaal te huren. Hij wilde slechts een kleine kring
| |
| |
van genodigden om zich heen verzamelen. Zijn fuif zou een intiem en persoonlijk karakter dragen, verzekerde hij Paula. Gelijkgestemde zielen! zei Ab minachtend.
Op school had Bert de Bruin weinig vrienden. Hij was eigenlijk te oud en te volwassen voor zijn klasgenoten, beschikte bovendien over zoveel zakgeld dat het pijnlijk was met hem om te gaan. Of je gaf te veel geld uit en raakte in de narigheid, òf je moest bij hem lenen. En klaplopers waren er slechts enkelen in zijn klas. Die categorie zou natuurlijk sterk vertegenwoordigd zijn op zijn dansfuif. Verder waren er genodigden die de schoolbanken reeds ettelijke jaren achter zich hadden, lui uit zijn tennisclub, uit zijn bridgeclub, studenten en meisjes van goede huizen, die nog ‘thuis bij ma’ waren.
‘En jij komt natuurlijk ook. Je zult de baby zijn en ik zal je onder mijn speciale bescherming nemen,’ deelde hij Paula teerhartig mede, op een middag toen ze na het tennissen nog een eindje omfietsten, ditmaal zonder escorte van Ab en Joost.
‘Stik!’ antwoordde Paula, weinig parlementair. ‘Jò, ik heb jouw bescherming niet nodig. Ik heb toch zeker ook alleen en zonder chaperone een zeereis van Indië naar hier gemaakt. Ik kan wel op me zelf passen.’
Maar toch luisterde ze zeer geïnteresseerd naar de detailbeschrijvingen, die Bert haar van de avond gaf. Hij had, vertelde hij nonchalant, van zijn oude lui die in Zwitserland zaten voor de wintersport, de beschikking over het huis gekregen. Zijn veel oudere zuster zou als gastvrouw optreden.
‘Dat is voor het decorum, snap je, dat staat degelijk.’
De deuren werden uit de suite genomen en de kamers zouden met behulp van veel tafeltjes en fauteuils, van schemerlampjes en bonte guirlandes, in een danszaal veranderd worden. In de serre zat de band van vier man sterk,
| |
| |
die hij geëngageerd had en in de dienkamer een bar komen.
‘Ik wil het zien voor ik het geloof,’ twijfelde Paula.
‘Kind, je zùlt het zien. Heb je nog nooit zoiets meegemaakt? Wij hebben ieder jaar een paar keer zo'n avond... soms zet m'n zuster het in elkaar en een andere keer ik weer. Je moet in een gat als dit toch iets hebben. Dit is gelukkig mijn laatste jaar hier. In September ga ik naar Delft.’
‘Als je het haalt,’ dacht Paula nuchter, maar dat hield ze wijselijk voor zich. Ze braniede luchtig: ‘O jee, in Indië komen zulke fuiven zo vaak voor. In Indië wordt véél meer gefuifd dan hier. In Batavia heb ik al wat plezier gehad.’
Hij glimlachte om haar toon van wereldwijze dame, glimlachte ook omdat ze het er net iets te dik oplegde.
‘Dus je komt?’
‘Ik weet nog niet...’
‘Ben je bang dat je geen avondpermissie krijgt?’
‘Die neem ik...’
‘Hmm!’
‘Wat hmmm? Denk je dat ik niets te vertellen heb thuis?’
‘Nou, de laatste keer anders, je weet wel, toen je met me zou gaan theedrinken in Centraal, toen leek het wel alsof je niet zo heel veel in te brengen had.’
‘O, dat is iets anders. Toen begon het net te gieten en ik had toch niet veel zin.’
‘Enfin, we zullen zien.’
‘Ik kom,’ zei Paula vastbesloten en aan haar gezicht was te zien, dat er heel wat gebeuren moest wilde ze niet present zijn op Bert's avond. Toch duurde het even eer ze de moed vond er over te beginnen. Een paar avonden voor de schoolfuif, toen de jongens naar de stad waren om Joost met de generale repetitie te helpen, zei ze tegen
| |
| |
tante Elsa: ‘Bert de Bruin geeft de volgende week een dansavondje bij zich thuis. Ik wou er graag heen. Dat is zeker wel goed.’
Moeder Elsa legde haar boek neer en keek Paula vragend aan.
‘De volgende week? Zo kort na de schoolavond?’
‘Ach, u weet wel hoe dat gekomen is. Er zijn een hele troep lui die het niet eens zijn met Joost's opvatting. We begrijpen niet waarom er niet gedanst kan worden na dat stuk. Je danst hier tòch al zo goed als nooit. En waar moet je het dan doen? Als je er toch van houdt! Bert wou eerst een zaal huren, maar achteraf geeft hij die avond liever bij zich thuis. Er komen een bende jongens en meisjes van school. Ook uit mijn klas.’
‘Ik moet dat eens even allemaal verwerken,’ zei tante Elsa langzaam. ‘Vic was het meen ik, ook niet eens met de stemming destijds. Hij wou ook liever een dansje na. Maar Vic gaat toch niet naar die avond van Bert. Hoe zit dat dan?’
‘O,’ praatte Paula achteloos, ‘Bert heeft alleen maar lui geïntroduceerd. Anders zou het misschien te vol worden. Maar wat doet dat er toe?’
‘Dat doet er veel toe. Ik ken dien Bert de Bruin helemaal niet. Ik ken zijn ouders ook niet.’
‘Die zijn niet thuis,’ versprak Paula zich.
‘Niet thuis?’
‘Nee, maar zijn oudste zuster die... die... is er wel... die is gastvrouw die avond. Da's een mens van al wel dertig, geloof ik.’
‘Wordt er alleen maar gedanst? Komen er alleen maar lui van school?’
Het was een van Paula's goede eigenschappen dat ze niet kon liegen. Als ze het probeerde, verried haar gezicht haar onmiddellijk. Ze kreeg een kleur, draaide onrustig op haar stoel en knipperde met de ogen.
| |
| |
‘Nou... nee, een paar anderen ook, maar niet veel. Enne... er wordt niet alleen gedanst, er worden ook een paar nummertjes opgevoerd. Zingen en zo.’
Tante Elsa zweeg en dacht na. Een rimpel fronste tussen haar wenkbrauwen. Paula meende dat ze het op haren en snaren moest zetten en sprak snel en vastberaden door:
‘Naar de schoolavond ga ik toch niet. Geen van de lui die tegen gestemd hebben, gaan...’
‘Zo en Vic dan en Adriaan Mansberg en Freek Lemaire en die jongens uit de vijfde klas, die tòch meegewerkt hebben aan de coulissen, ook al hadden ze tegen gestemd?’
‘Die zijn overgelopen naar de andere kant, die hebben geen voet bij stuk gehouden. Tante, dit is toch een principiële kwestie en ik heb toch het recht voor mijn mening uit te komen.’
De rimpel werd dieper. Er kwam iets onverzettelijks in tante Elsa's gezicht.
‘Ik ben het niet met je eens. Ik vind het erg onaangenaam dat je die verdeeldheid hier in huis doorvoert en ik geloof niet dat ik je permissie kan geven om naar die dansavond te gaan.’
Paula sprong verontwaardigd pp van haar stoel.
‘Maar tante, dat is toch onbillijk. U wilt me uw eigen opvatting en die van de jongens opdringen, maar ik ben nu eenmaal zoals ik ben en niet zoals zij zijn. Ik heb toch het recht om te doen wat ik prettig vind en te laten wat ik vervelend en saai vind? Er is toch niets slèchts in?’
Tante Elsa keek haar aan en zocht moeizaam naar woorden om zich voorzichtig en duidelijk uit te drukken.
‘Er zit in zoverre iets slechts in, dat het beantwoordt aan de oppervlakkige kant van je aard, Paula. Aan de minst prettige en meest ondiepe kant. Als je ouder was, véél ouder, zou ik zeggen: je hebt gelijk, jij gaat de weg die je aanleg en je karakter je stuurt en de anderen gaan een
| |
| |
andere weg. Nu je jong bent, nog heel jong, en je ouders ons de leiding van je karakter hebben opgedragen, vind ik het mijn plicht je tegen te houden. Waarom wil je dansen en naar de avond van Bert gaan? Je bent verstandig en kritisch genoeg om dat te weten... je gaat er heen omdat je gevierd wil worden, omdat je schitteren wil in een kring van ouderen, van volwassenen. Niet alléén omdat je pret wilt hebben.’
‘Ik vind...’
‘Stil, je kunt me wel even laten uitpraten. Ik meen Paula, dat je ouders ons huis hebben gekozen tot een tehuis voor jullie, omdat ze het eens zijn met onze levensopvatting en met de opvoeding die we de jongens geven. De sfeer waarnaar jij verlangt en waarin jij op zo'n avond opgenomen zult zijn, is een heel andere. Ik geloof niet dat je ouders je toestemming zouden geven er heen te gaan.’
‘Ik weet zeker van wel,’ hield Paula vol met een driftige stem, waarin de tranen van woede reeds doorklonken.
‘Ben je daar heus zo zeker van?’
‘Ja,’ hield het meisje koppig vol, maar ze ontweek de blik van moeder Elsa. Het bleef even stil in de kamer, toen zei tante Elsa nadenkend:
‘Ik wil het in beraad houden tot morgenochtend en er met oom Albert over spreken. Morgen zal ik zeggen wat we besloten hebben.’
‘Ik ga toch.’
‘Dat is een toon die ik hier in huis niet verdraag. Ik laat me daar ook niet door beïnvloeden. Als we je permissie geven dan zal het niet zijn omdat je zeurt en dwingt als een klein kind, dat snoepgoed wil hebben.’
‘Maar ik...’
‘Verder praten we er op het ogenblik niet over. Goed begrepen?’
Het was de toon,waarmee tante Elsa jaren lang haar vier
| |
| |
mannelijke pupillen op critieke momenten in toom had weten te houden en Paula zwichtte. Ze boog het hoofd, trok de schouders op en ging door met haar werk.
De volgende middag zei tante Elsa: ‘Paula, oom Albert en ik hebben er over gesproken. We vinden het goed dat je niet naar de schoolavond gaat en wel naar de dansavond van Bert de Bruin, mits die jongeman hier komt om zich voor te stellen en persoonlijk de verantwoordelijkheid voor jou op zich neemt.’
‘Ajakkes!’ bromde Paula hartgrondig. Maar achteraf beschouwd, begreep ze dat de eis van tante Elsa redelijk was en ze bracht Bert van de toestand op de hoogte. Bert glimlachte meewarig en vaderlijk en kondigde zijn bezoek voor de volgende middag aan.
‘Kind, als ik de ouwelui daar een plezier mee doe, met alle genoegen. Alleen een vervelende trap door dat beroerde weer. Ik zal zien dat ik mijn zus de two-seater afzet.’
Die avond heerste er opschudding in huize Westwout. Het aanstaand bezoek van Bert de Bruin bracht heel wat beroering te weeg en commentaar bleef niet uit. Ab was ziedend verontwaardigd dat Paula zijn boezemvriend Joost op een zo openlijke wijze ontrouw werd. Vic ergerde zich blauw aan de groeiende vriendschap met Bert en werd, met het oog op de taal die hij in die ergernis uitsloeg, vriendelijk door oom Albert verzocht, de kamer te verlaten. Roel en Timo begrepen de houding van hun pleegouders niet en meenden dat ze hen wel eens nader mochten inlichten over de roep die er van den jongeman in kwestie uitging.
‘Tante, heus, u kunt haar daar niet heen laten gaan. Het is te idioot. En dan alleen, zonder ons. Als Vic nu nog ging’!
‘Ja, ik zal me door Vic laten chaperoneren,’ schetterde Paula er tegen in. ‘En jullie moesten eens uitscheiden
| |
| |
met jullie geroddel. Jakkes, jullie lijken wel een troep oude dames op theevisite.’
Oom Albert, die wat kriegelig was door werk dat niet wilde vlotten en die reeds had aangekondigd dat hij de volgende dag naar de bungalow trok, om enkele etmalen rust en stilte te genieten, maakte kortaf een eind aan de conversatie. Na het avondeten kwam Roel echter op het onderwerp terug.
‘Tante Elsa, die dansfuiven bij de Bruin aan huis, dat is heus niks voor Paula, ik heb er al zo vaak over gehoord van de lui op school. Er wordt veel gedronken ook. Ze zal door die omgang met Bert grondig bedorven worden. Waarom verbiedt u haar die vriendschap niet?’
‘Kom Roel, ken jij Paula zo weinig? Vriendschappen verbieden, wil in haar geval zeggen, vriendschappen animeren. Heus, ik vind het niet prettig en zelfs niet goed dat ze er heen gaat. Oom Albert en ik hebben er lang over gepraat, maar we menen dat ze leergeld moet betalen. Je onderschat haar geloof ik, ook een beetje. Ze heeft karakter genoeg om de vergissing in te zien en te erkennen dat ze daar niet thuis hoort.’
‘Maar ze is nog zo jong. Zestien jaar.... de volgende maand pas, wat is dat nou? En als ze onder zijn invloed blijft, als u haar nou eens òverschat? Dat kan toch ook?’
‘We zullen zien. Ik geloof dat we het riskeren moeten. Ik geloof zeker dat dit haar de schade en de schande brengt, waardoor ze nu eenmaal wijs moet worden. Dat klinkt misschien wat hard, maar Paula is anders dan jullie. De omstandigheden hebben haar in een ander milieu geplaatst, ze heeft een zekere hang naar het mondaine, het wereldse. Laat ze daar maar zo vroeg mogelijk doorhéén leren kijken, laat ze de leegte daarachter maar leren zien. Het is haar redding dat ze intelligent is, kritisch en... begaafd. Begaafd van hoofd en hart, zoals de mensen dat
| |
| |
noemen. Daarom durf ik haar wel te laten gaan. Maar ik moet je eerlijk bekennen Roel, dat ik het resultaat van dit experiment wel in een soort... laten we zeggen, angstige spanning afwacht.’
Roel trok met een bedenkelijk gezicht de schouders op. Enfin, tante Elsa moest het zelf weten, zij was de oudste en de wijste, maar of ze de aantrekkingskracht die de Bruin op Paula had, niet onderschatte?
De volgende middag - het was een Woensdag - kwam een glanzend grijze two-seater met flinke vaart de weg afgereden. Het rulle pad dat zoveel stalen en nikkelen deftigheid nog nimmer over zijn diepe voren had zien passeren, wierp in stomme verbazing dikke kluiten modder en zand van achter de brede wielen omhoog.
De wagen stopte voor het hek van het Heidehuis. En daar had je Bert de Bruin al op de treeplank. Chique in zijn wijde, grijze winterjas, blootshoofds, de gele handschoenen achteloos in de zak. Hij stond stil, streek met de hand over het haar, schoof dan één van de varkensleren handschoenen aan zijn vingers, stapte met vlugge, resolute schreden het tuinpad af en belde.
Even later zat hij in de muziekkamer, alleen met tante Elsa en met oom Albert, die zijn vertrek naar de bungalow om dit bezoek enkele uren had uitgesteld.
De jongens waren die middag onzichtbaar, stelden er duidelijk geen prijs op de Bruin in hun huis te zien en Paula, lichtelijk gegeneerd toch door wat de jongens spottend ‘het huwelijksaanzoek’ genoemd hadden, hield zich op de achtergrond en dacht ‘als ze me nodig hebben, roepen ze me wel’. Ondanks zichzelf twijfelde ze een beetje aan de indruk die Bert op haar pleegouders zou maken, en ze wilde liever niet de kleine, wat meewarig-spottende glimlach om de lippen van oom Albert zien. Het lachje, dat ze zo erg goed kende!
| |
| |
Vlot en gemakkelijk opende Bert het discours. Gunst, door zulke provincialen liet hij zich niet imponeren... een muziekman en zijn vrouw, die om den brode kinderen in huis hadden. Om Paula had hij per slot van rekening zo vlug gehoor gegeven aan hun dwaze verzoek, maar als ze soms op een soort van officiële manier koppelen wilden, dan waren ze toch aan het verkeerde adres.
‘Is dit een schooljongen!’ seinden de ogen van tante Elsa naar de overkant en de ogen van oom Albert antwoordden: ‘Om de drommel niet, het is een mijnheer!’
Bert sprak over de slechte weg, over het weer, over het ellendige hollandse klimaat. Hij accepteerde met een kleine buiging: ‘Heel graag, mevrouw’ het kopje thee dat hem aangeboden werd en kwam dan ter zake.
‘U wil meen ik, kennis met mij maken alvorens u Paula toestemming geeft de introductie voor mijn dansfuifje te accepteren?’
‘Juist!’ zei oom Albert. Er waren grappige rimpeltjes rond zijn ogen en toen Bert in die rustige, onderzoekende ogen keek, werd zijn toon even wat onzeker en verschoof hij eens in zijn stoel.
‘Ik hoop,’ hervatte Bert, met een lichte poging tot schertsen, ‘dat die kennismaking zó uitvalt dat u mij de verantwoordelijkheid voor Paula op wilt dragen.’
Het bleef enkele ogenblikken lang pijnlijk stil.
‘Kijk eens hier,’ begon oom Albert dan, ‘niettegenstaande het feit dat u ons nog nimmer de eer hebt aangedaan onze nederige woning te bezoeken... heb ik...’
Verschrikt keek tante Elsa op in zijn quasi-ernstige gezicht. Ze zag de spot-duiveltjes in zijn ogen en voelde een catastrophe naderen. Haastig greep ze in, ze moest voorkomen dat Albert dien jongen in de figuurlijke zin een pak op zijn broek gaf en daarmee Paula nog verder van hen verwijderde.
| |
| |
‘Ons verzoek is natuurlijk slechts een formaliteit,’ praatte ze haastig en zonder oom Albert met een blik te verwaardigen, ‘omdat het onmogelijk is je te leren kennen van één bezoek. Aan de andere kant wilden we Paula echter niet toevertrouwen aan een jongen, dien we niet eens van gezicht kenden. We hebben natuurlijk wel gehoord van je prestaties op tennisgebied. Maar je zult ons wel willen toegeven dat een goede tennisser en... bridger nog geen betrouwenswaardig mens hoeft te zijn.’
Wat stijfjes knikte Bert. Een koel, instemmend knikje. Dat mens met haar ‘je’ en ‘jou’ ineens, zo'n broekje was hij toch niet meer! Hij zou hier zo gauw mogelijk weg zien te komen en al was Paula nog zo'n aardig ding, een tweede bezoek hier aan huis had hij niet voor haar over. Beleefd verstrekte hij tante Elsa de nodige inlichtingen. Ja, zijn oude lui zaten in Sint Moritz voor de wintersport. Maar zijn zuster zou de honneurs waarnemen.
‘U kent haar naam waarschijnlijk wel. Elize de Bruin van Meerkerken. Ze schrijft nog al eens in de plaatselijke bladen. Ze zit altijd in het bestuur van de fancy-fair voor Armenwinterzorg.’
‘We hebben niet de eer,’ kwam de stem van oom Albert, die maar niet van die vreselijke ‘eer’ kon afstappen. En achter de rug van den jongen kneep hij één oog dicht tegen tante Elsa.
Het gesprek duurde niet lang. Bert keek na tien minuten op zijn polshorloge.
‘Ik heb om half vijf een afspraak in de stad. Mag ik dus rekenen op de komst van Paula?’
‘Het zal ons een eer zijn!’
Tante Elsa zuchtte, keek oom Albert met een wanhopige blik aan. Hij grijnsde aanminnig terug.
‘Ja, dat is in orde. We zullen haar laten halen door een auto hier van het dorp.’
| |
| |
‘Hoe laat is dat fuifje afgelopen?’ vroeg oom Albert, plotseling vaderlijk. ‘Een uur of elf?’
Bert keek hem wantrouwig aan, grinnikte nogal bête.
‘Nu mijnheer, dat zal wel een ietsje later worden. Ik kan Paula ook wel thuis brengen met de two-seater. Dat is een kleine moeite.’
‘Liever niet,’ zei tante Elsa, meer eerlijk dan beleefd.
‘We zullen zorgen dat de auto er om twaalf uur is.’
‘Dat is wel heel vroeg, mevrouw. We beginnen pas om negen uur. Dan komt de band.’
‘Twaalf uur is rijkelijk laat voor een meisje van vijftien jaar,’ oordeelde tante Elsa resoluut. Ze stond op.
‘Nu beste jongen...’
Ontsteld trok oom Albert zijn wenkbrauwen op.
‘...jij hebt haast en wij ook, want mijn man moet de trein van vijf uur nog halen. De zaak is nu beklonken en we hebben tenminste gezien aan wien we Paula toevertrouwen. Dat was het enige doel van je komst. Tot ziens en rij maar voorzichtig over onze hobbelige weg.’
‘Wilt u soms eh, zal ik u soms even naar het station brengen?’ aarzelde Bert, terwijl hij oom Albert de hand toestak. Oom Albert drukte die hand overdreven minzaam. ‘Nee, beste kerel, voor een armoedig muziekmeestertje uit de provincie, is een fiets een passend vervoermiddel.’ Bert kleurde. Kon die vent gedachtenlezen? Hij voelde zelf hoe stom hij stond te kijken, maar wist zo gauw geen behoorlijk antwoord.
Oom Albert bracht hem naar de deur, klopte hem bemoedigend op de rug.
‘Hou je maar goed, hoor! Je moet denken, aan de schooljaren komt ook eens een eind. En als die achter de rug zijn, word je eerst voor vol aangezien.’
Bert lachte onzeker, de portée van de woorden drong eerst tot hem door toen hij de deur achter zich hoorde toevallen.
| |
| |
Met een hoogrood hoofd van woede, klapte hij het portier dicht, zette de motor aan en reed weg.
‘Albert!’ zei tante Elsa, die de afscheidswoorden gehoord had, op verwijtende toon. Oom Albert rekte zich een flink uit, de armen hoog boven het hoofd.
‘Mijn hemel, hoe is het mogelijk dat een verstandige meid als Paula zo'n paskwil aardig vind. Elsa, ik ben nog nooit zo blij geweest met die lastige, eigenwijze duvels-van-jongens van ons, als nu.’
‘Als je dat maar voor je houdt,’ raadde tante Elsa wijsgerig. ‘Want anders is de zaak verloren. Paula zal beslist proberen een engel in hem te zien, een held en een Adonis, als ze weet dat wij hem een paskwil vinden. En ach Albert, die jongen is toch eigenlijk zielig. Wat mist zo'n jog veel.’
‘Neem hem in huis,’ grijnsde oom Albert. ‘Maar dan ga ik er aan de achterkant uit. Nee Elsa, het klinkt hard, maar aan dien jongen is niets meer te verbeteren. Die is als gentleman in de wieg gelegd met een vouw in zijn luier en pommade op zijn cherubijnenkrulletjes. Dat is een aard die hij meegekregen heeft, precies als zijn goede manieren en zijn stomme verstand. Gek, ik ken zijn ouden heer. Dat is een fijne kerel, een aristocraat van de oude stempel. Arme vader, successen zal hij er niet mee beleven.’
Fluitend begon hij zijn boeken en papieren bij elkander te zoeken. Zijn kleine valies stond reeds gepakt in de hall.
‘Ik ben toch benieuwd hoe Paula van dat avondje thuis komt,’ zei hij, tussen twee helder gefloten regels door. ‘Ik zal zorgen dan weer present te zijn.’
‘Geloof je dat ik er verkeerd aan doe? Roel vindt het een bedenkelijk geval.’
‘Wel nee kind, het is een prachtige steekproef voor haar goede smaak en goede aanleg. Weet je, ik heb eigenlijk
| |
| |
een onbegrensd vertrouwen in Pautje. Het is vreemd genoeg, want zoveel gelegenheid heeft ze ons daarvoor niet gegeven.’
Het gezicht van moeder Elsa klaarde op.
‘Dat is met mij precies zo, Albert. Iets in me zegt altijd weer opnieuw, na iedere scène, en na ieder brutaal antwoord: en tòch zullen we met jou nog eens eer inleggen, tòch zullen we van jou plezier beleven. En het is toch nog zo'n kuiken.’
‘Maar een pienter kuiken!’
En oom Albert floot door.
De schoolavond! Ab, Vic en Timo waren er nerveus en opgewonden van. Ze hadden alle drie hun aandeel in de voorstelling. Ab zat in het souffleurshok, Vic was met de zorg van het ‘halen’ belast en Timo moest ‘opsturen’. Paula bleef die avond alleen thuis met Aaltje. Tante Elsa en Lientje hoorden bij het publiek in de zaal. Oom Albert was nog niet terug van zijn buitenverblijf, had geschreven dat hij prachtig opschoot en er nog een dagje aan vast knoopte. De drie medewerkenden gunden zich de tijd niet om behoorlijk af te eten. Ze moesten een uur voor de aanvang van de voorstelling aanwezig zijn, dat hadden ze Joost plechtig beloofd, Joost, die helemaal geen schooljongen meer was, alleen nog maar ‘regisseur’, die zijn troep comedianten als marionnetten aan touwtjes had en niet wist van zenuwen of van angst-voor-pech.
Ab, altijd vol bewondering voor den vriend die zo zeer zijn genegenheid en vertrouwen had, meende dat Joost's toekomst klaar en duidelijk voor hem lag, zag een tweede Reinhardt in hem, een Rooyaards, een Sternberg. Vic, die ontzettend veel plezier had beleefd aan het timmeren en schilderen, beaamde dit ten volle en Timo zag naar Joost op, had ontzag voor zijn commandostem, voor de branie
| |
| |
waarmee hij zelfs de vijfdeklassers naar zijn hand zette. Druk redenerend en de kansen voor het succes van die avond afmetend, vertrokken ze om half zeven reeds uit huis. Een uur later volgden Tante Elsa met Lientje en Roel, die zijn tegenzin in deze avond, waarop hij Mies zo erg missen zou, maar moeilijk wist te verbergen. En Paula bleef alleen achter in de huiskamer, alleen met de beide honden die lui voor de haard lagen. Ze hadden geen huiswerk voor de volgende dag en lusteloos zocht ze naar een boek, dat haar zou kunnen boeien tot het bedtijd was.
Zij voelde zich vreemd onwennig in het stille huis. De anderen waren zo geheel en al in beslag genomen door de komende gebeurtenis, dat ze haar niet eens geplaagd hadden met haar thuis blijven. Het was alsof ze er achteloos aan voorbij gingen. Het betekende geen nederlaag, geen hinderlijke onverschilligheid voor hen. Ze zouden haar niet missen, dacht ze, een beetje gekwetst in haar trots. Eigenlijk had ze er toch wel graag bij willen zijn, eigenlijk vond ze het toch wel ellendig dat ze er straks helemaal buiten zou staan. Ze zou niet weten hoe de spelers zich gehouden hadden, ze zou niet weten of er geweldig geapplaudisseerd was, wie het meeste succes veroverd had, of Joost voor het voetlicht was geroepen. En als haar avond overmorgen nu eens tegenviel, dan was ze er toch maar bekaaid afgekomen! Maar één ding was zeker, als dat gebeurde, dan zou niemand er ooit iets van weten. Dat zou ze helemaal voor zich zelf houden. En niemand ook hoefde te weten dat ze eigenlijk nú al spijt had en zichzelf voor eigenwijs en onnozel uitschold.
Ze nestelde zich met een boek in de hoek van de divan. Manfred kwam aan haar voeten liggen. Gedachteloos aaide ze hem over de kop, terwijl ze probeerde te lezen. Maar haar gedachten dwaalden af naar Bert, die de laatste dagen zo veranderd was, ineens minder tegen haar sprak
| |
| |
en deed alsof hij haar iets kwalijk nam, alsof ze hem met het een of ander beledigd had. De jongens hadden wel een beetje gelijk: hij was een verwend en pedant ventje. Gaf ze nou eigenlijk iets om hem? Ze kon het niet uitstaan dat hij koeltjes tegen haar praatte, geen poging tot flirten deed. Maar dat was natuurlijk alleen maar ‘gekwetste ijdelheid’ zoals moeder zou zeggen. Als hij morgen van school ging, zou ze er niet om treuren. Vast niet! Dus verliefd was ze niet. Ze grinnikte voor zich heen. Het was zo'n dwaas idee dat zij verliefd zou zijn op Bert. Waarom dan? Ze hadden toch veel gemeen, hielden allebei van dansen en uitgaan en flirten... En misschien ben ik ook wel net zo zelfbewust en pedant als hij, flitste het snel door haar hoofd, maar daar dacht ze vlug overheen. Ze wist ineens: je kon niet met hem praten. Hij was stom, dáár had ze het. Roel en Ab en zelfs Timo en Vic hielden er een eigen mening op na en konden haar soms overtuigen van de juistheid van hun mening. Maar Bert nooit! Er was geen enkel gewoon onderwerp waarover je met hem praten kon. En je kon toch niet altijd over tennissen en over dat stom-vervelende bridgen bomen? En verder... hij las niet, politiek interesseerde hem niet, op school vond hij alles even minderwaardig. Je kon niet eens lekker met hem kibbelen! Had ze laatst niet erg onbehoorlijk zitten gapen toen ze in Centraal thee dronken?
En dat zo'n knul nou ging studeren. Mooie ingenieur zou dat worden! Hij moest eens een poosje bij vader in de leer gaan. Ze zag ineens vader voor zich, met zijn brede schouders, zijn ronde, bruine kop met de verweerde trekken rond ogen en mond. Trots dacht ze: vader, zoals die werken kon en zoals die bij al zijn ondergeschikten respect afdwong. Vader en Bert! Ze schoot in de lach, schrok dan omdat het zo gek klonk, dat lachen in de stille kamer. En ze borduurde door op het thema. Vader was een echte
| |
| |
kerel... daar keek je naar op. Oom Albert ook, wel ànders, maar toch had je ontzag voor hem. En Roel, wist ze, zou net zo worden! Daarom hield ze van Roel met een grote, warme genegenheid die ze nooit liet blijken. En heel diep van binnen wilde ze, dat ze op hem ging lijken, dat ze zijn kameraad zou kunnen zijn. O dat veel, véél liever dan het vriendinnetje van Bert. En de vriendschap van de anderen, van Ab en Timo, van Vic vooral, dat was toch ook allemaal ver te verkiezen boven de vriendschap van Bert. Ze wist het, en er was een groot deel van haar wezen dat die kant optrok, dat zich bij hen thuis voelde, dat bij hen opgewekt en tevreden was. Maar het andere deel was er ook. Dat hield van Bert en de fuiven, van het lichte glanzende leven aan boord, van de bewonderende ogen en de luchtig flirtende stemmen. Kon je maar het een of het ander kiezen! Dat zou beter en rustiger zijn, dan zou je heel anders kunnen worden. Ze had er, gek genoeg, met Vic eens over gepraat, niet met ronde woorden, maar heel voorzichtig tastend of er bij hem een mogelijkheid tot begrijpen was. Hij was ongewoon ernstig geworden en had gezegd dat ook hij zoiets kende. Hij wou wel graag op Ab lijken en soms kon hij ook wel net als Ab, helder en klaar over iets doordenken, maar dan ineens was het weg, kon hij zijn gedachten bij geen enkel belangrijk ding bepalen en hobbelde hij maar weer zo vrolijk-weg door het leven, zonder zich ergens anders in te verdiepen dan in de dagelijkse, uiterlijke dingen, zonder ergens in het bizonder de mooie of de lelijke kant van te zien, zonder richting en zonder eigenlijke overtuiging. Hij had naar zijn brede, stevige vuisten gekeken en gezegd: ‘Soms denk ik, Ab dat is de intellectueel met het verstand van vader en de gevoeligheid en de mooie handen van moeder en ik ben maar een stomme werkman zonder hersens. Het is beroerd... het geeft je zo'n gevoel van minderwaardigheid. Niet
| |
| |
vaak hoor, maar zo'n enkele keer. Meestal denk ik er niet aan.’
Ze had toen, een beetje troostend en ook een beetje verdrietig, tegen hem gezegd dat dàt nu precies was wat zij vaak voelde.
‘Maar misschien zijn er een heleboel lui die zoiets ondervinden. Dan is het niet zo erg.’
Slungel stond op, rekte zich behagelijk op hoge poten met kromme rug, zoals Dikke dat kon doen en slenterde naar de deur. Paula liet hem er uit, hoorde hem buiten luidruchtig te keer gaan tegen een of ander denkbeeldig gevaar. Ze bleef staan bij de tafel en dacht ineens: ‘Als ze nou eens niet ging overmorgen. Als ze heel hooghartig tegen Bert zei dat ze geen zin had. Dat zou een overwinning zijn naar de ene kant, naar de kant van Bert en een nederlaag naar de andere kant, want dan zouden oom en tante hun zin krijgen en de jongens ook. Ja maar, zij zèlf eigenlijk ook. Nee, ze deed het tòch niet. Onzin. Ze ging naar bed. Misschien kon ze wel slapen.’
Maar toen de hele troep die avond luidruchtig en hongerig het huis binnendrong, lag Paula nog met wijd open ogen in het donker te staren en constateerde, afgaand op de vrolijkheid van hun stemmen, dat de avond geslaagd was geweest en dat zij in ieder geval niet teleurgesteld en gedesillusioneerd naar huis kwamen.
De avond van de dansfuif was ze al deze diepzinnige overpeinzingen glad vergeten. Om half negen stond ze kant en klaar in de huiskamer, ongeduldig wachtend op haar auto. Ach en het succes dat ze hier had, zou groter, véél groter zijn dan dat wat nog komen ging.
In stomme verbazing keken de jongensogen haar aan. Was dit Paula, de Paula die zij kenden in haar schooljurk en met haar verwarde haren? Dit aetherische wezen in de
| |
| |
tere, witte zij die tot vlak boven de grond afhing, soepel en glanzend. En daarboven het knappe, nee het móóie, ronde gezichtje, met de krans van blonde krullen om het hoge voorhoofd! Onmogelijk, dat was een plaat uit een van die Engelse tijdschriften, die in de portefeuille zaten, de afbeelding van het portret van Miss so-and-so, dat een prijs had gewonnen op een Londense schilderijententoonstelling.
Allemensen, maar ze wàs mooi! Geen wonder, dat Bert werk van haar maakte. Er kwam ineens een vreemd pijnlijk gevoel van afgunst en van bezorgdheid in Vic binnensluipen. Maakte ze zich nou zo mooi voor dien misselijken vent en moest ze daar helemaal alleen heen, naar die lui die ze ternauwernood kende, die haar niet in bescherming zouden nemen, die haar alleen maar zouden bederven met hun laffe, stroperige vleierijen, waarvan ze misschien niet de helft meenden. Maar die zouden het tenminste kunnen zèggen!
Ab, met een onverholen bewondering in zijn ogen, zei heel kregelig:
‘Moet je je voor die lui nou zo opdoffen? Jakkes, je lijkt wel een opgetuigd fregatschip.’
Paula lachte. Jammer voor hem, dat je aan zijn gezicht zo duidelijk kon zien dat hij het niet meende!
‘Ik kom je vanavond wel ophalen met de auto!’ vaderde Vic. ‘Dan ben je tenminste op tijd thuis.’
Paula zei minzaam: ‘Als je het lef toch hebt...’
Maar oom Albert had even schielijk het hoofd gewend naar Vic's richting, getroffen door een héél nieuwe klank in die harde stem. Hij lachte een diepe, brommerige lach. Tja, zijn jongens werden volwassen! Maar hij zei geen woord en zelfs zijn ogen plaagden niet. Paula zocht met een toch nog heel-echte, kinderlijke onbevangenheid Roel's ogen.
| |
| |
‘Nou en hoe vind jij me nou in groot gala, Roeltje?’
Hij knikte goedkeurend, monsterde haar met een scheef hoofd, de cigaret die hij zich 's avonds na het eten permitteerde, in de mondhoek.
‘Keurig,’ prees hij broederlijk. ‘Zo'n flodderding vin' ik nou wel mooi. Helemaal één kleur en geen opschiktier-lantijntjes!’
Ze lachten allemaal om zijn beeldrijke omschrijving. Maar achter Paula's tengere gestalte zag Roel plotseling een andere meisjesfiguur... óók slank en groot, ook blond het krullende haar en ook lachend en vrolijk de grijsblauwe ogen. Mies... gekweld en gemarteld, alleen in een stille kamer, zonder afleiding, zonder pretjes, verziekt en verbitterd in haar te grote ellende. Hij doofde de cigaret op de rand van de asbak, liep de kamer uit. Boven op de leerkamer leunde hij een seconde lang het voorhoofd tegen de koele deurpost, sloot de ogen. Zou deze vreselijke tijd dan nooit eindigen? Zouden de dagen zich nog langer aan één moeten rijen tot een eentonige, strakke ketting? Zou hij nooit meer gewoon vrolijk en jong kunnen zijn als de anderen? Waarom, waarom kwam ze niet naar hem terug? Waarom riep ze hem niet, gaf ze niet opnieuw kleur en inhoud aan zijn leven? Hij was toch ook jong... hij kon het toch zo ook bijna niet volhouden?
Rammelend en blazend reed de oude, citroen-gele brik van den dorpsgaragehouder voor. Paula stapte in, wuifde nog eens naar de anderen.
En Paula reed naar haar feest.
Ze kwam er vrij laat, want de auto kreeg onderweg panne en moest halverwege de stad van band verwisselen. Het was over negenen toen ze op de drempel van de feestzaal verscheen. De eerste aanblik overdonderde haar volkomen. Een zee van licht, een warreling van rond-schuive-lende mensen! De muziek speelde een slow-waltz en een
| |
| |
saxofoon klaagde weemoedig over de dansenden heen. De meeste mannelijke gasten waren in smoking, enkele zeer correct in rok en er was een wemeling van kleurige, glanzende avondtoiletten. Bert had dus niet opgeschept! Dat moest ze erkennen! Haar ogen dronken gretig al die kleuren, al dat licht. Haar oren namen als hongerig al die klanken in zich op... de muziek, het gepraat en gelach. Er kwam een opgewonden en vrolijk gevoel in haar hart! En daar was Bert. Hij bracht haar naar zijn zuster, stelde haar voor aan de kring die zich rond de gastvrouw gevormd had.
‘Dit is Paula van den Heuvel, mijn voortreffelijke partner van de tennisbaan. De baby van het gezelschap vanavond. Ik beveel haar aan in jullie hoede en bescherming. Sweet sixteen en never been kissed!’
Er werd gelachen. Paula drukte handen, hoorde namen noemen. Een gerokte mijnheer boog zijn keurig blond hoofd en de wals was háár! Heerlijk, ze was het dansen nog niet verleerd sinds de bootreis. Maar toch ving ze de woorden die achter haar gesproken werden door een harde, ontevreden stem: ‘Hemeltje Elize, is dit jouw fuif of een fuif van het broertje? Moet je nu ook al bakvissen in het hol van den leeuw slepen?’
Ze keek om over haar schouder, maar kon niet ontdekken wie de spreker was. Andere paren schoven zich tussen hen en de kleine groep bij de deur. Ze praatte en lachte, antwoordde gevat op de plagende vragen van haar danseur, maar een klein ontevreden gevoel bleef ergens in haar knagen. Ze vergat het soms als ze vrolijk meedeed aan de feestelijke uitbundigheid der anderen, als ze sloeg naar de rondzwevende ballonnetjes en zich bevrijdde uit een sliert kronkelende serpentines. Maar telkens als ze even alleen stond of zat, aan de rand van de dansvloer keerde het terug. Een teleurstelling was het ook, dat ze hier niet
| |
| |
opviel. Er waren veel mooier en geraffineerder toiletten, haar avondjurk leek haar ineens kinderlijk eenvoudig en kaaltjes. En de anderen waren allemaal opgemaakt op verzorgde, keurige wijze. Smal gepenseelde wenkbrauwen boven filmsterogen, goed geplaatste rouge en scharlakenrode monden. Kon ze daar tegen op? Ze had haar lippenstift thuis niet durven gebruiken... onderweg had ze er geen gelegenheid voor gehad. Ze moest hier wel een echte bakvis lijken. En zo behandelden ze haar ook. Er waren wel leuke lui die met haar dansten, met haar flirtten op een wat vaderlijke manier en haar naar de bar brachten voor een koele dronk, maar haar scherpe, rake onderscheidingsvermogen zei haar dat ze haar niet voor vol aanzagen dat ze het wel aardig vonden om eens met zo'n kind te flirten en dat haar vlugge, geestige weerwoord hen vermaakte, maar dat ze haar niet au serieux namen dat geen één zijn hart aan haar zou verliezen. Vreemd, waarom aan boord wèl en hier niet? Teveel gelijksoortigen, spotte ze honend.
Ze kon wel stampvoeten van woede, omdat Bert haast geen notitie van haar nam. Hij danste met véél ouderen en hing telkens op een der hoge barkrukken. Zo'n aap, wat dronk die veel! Goed, dat oom en tante dat niet zagen. Er werd trouwens over het algemeen veel gedronken en de toon werd er niet prettiger op. Sommige lui zeiden vervelende, brutale dingen tegen je onder het dansen en ze hielden je zo akelig stijf vast. Wat een keet zou dat worden! Het was nog zo vroeg! Daar was haar eerste danseur terug. Dat was wel een gezellige knul en hij had er ook echt plezier in met haar te walsen, zei dat er geen één was die zo licht als een veer links en rechts om kon dansen. Paula vroolijkte weer wat op, kreeg er meer plezier in.
‘En nu een hoeveelheid vocht,’ zei haar partner, terwijl hij haar na de dans meenam naar de bar. ‘Wat zal het
| |
| |
zijn... grapefruit, citroen, frambozen? Ik neem een whiskey! Zou ik jou niet aanraden zo vroeg op de avond.’
‘Ik hou niet van whiskey!’ zei Paula met een vies gezicht. Hij schonk een glas limonade voor haar in, schoof naast haar aan de geïmproviseerde toonbank, begon dan over Indië te praten, waarheen hij binnenkort als mijningenieur vertrekken zou. Dicht achter hen stond Bert in een kring van jongelui een of ander zot verhaal te doen. Telkens klonk er een uitbundig gelach op. Wat afwezig luisterde Paula. Waar had hij het over? Ze ving de woorden: ‘dorpsinboorlingen’ en ‘artistiekerige paedagogen’. Ze boog zich wat achterover, vergat haar metgezel antwoord te geven en luisterde gespannen. Bert sprak niet heel duidelijk meer. De whiskey had een rare uitwerking op zijn tong, die telkens dubbel sloeg. Zo nu en dan moest hij ook even naar woorden zoeken.
‘Nou, ik zeg... zou u me de eer willen bewijzen uw... uw pleegdochter toestemming te geven op mijn dans-avond te verschijnen. Ik dacht... allemachtig, dat arme kind heeft hier ook een uitgedroogde omgeving... het schaap mag wel eens een vrolijke avond beleven, hè? Nou ja schaap, zo'n schaap is het ook weer niet.... daar kan ik van meepraten... hi-hi-hi...’
Gelach dreunde op om het zotte gezicht dat hij trok, om zijn veelbetekenende knipoog.
‘Vooruit Bert en toen... hoe heb je dat verder opgeknapt? Jongens, Bert op een officieel huwelijksaanzoek! Om je ellendig te lachen... hoe liep het af, Bert?’
‘O, die knul was reuze onderdanig, hij zei als-maar dat de eer aan hem was... en de kloek zei telkens lieve jongen tegen me... waarachtig, lieve jongen, zei ze! Daar hoeven jullie niet om te lachen. Ben ik soms geen lieve jongen? Ik dacht: wacht even Bertje, pas op of je hebt een verlovingsring aan voor je de deur uitgaat. Daar heb ik me
| |
| |
handig uitgedraaid. Toen ik weg ging, zei ze tegen me, zo zoet als honing: denk er om lieve jongen, rij voorzichtig, de weg is zo hobbelig.’
Zijn stem ging dwaas de hoogte in. Hij imiteerde een suikerlieve jongejuffrouw.
‘Ze zei: en kom maar eens gauw terug. Ik bood den haan van het kippenhok nog aan hem met mijn wagen naar het station te brengen, daar moest hij heen en weet je wat hij zei: Nee, brave, voor een armen muziekmeester als ik ben, is een fiets een uitermate geschikt vervoermiddel. Zo onderdanig, lui... maar ik ben er niet ingeluisd. Ik zeg tegen mezelf: Bert een aardig snoetje en een rijke pa, zo'n dikke planter daarginds in Indië... maar toch geen spekje voor...’
Hij maakt deze zin nooit af.
Paula was van haar stoel gesprongen en stond voor hem, doodsbleek, de handen tot vuisten gebald. De volgende seconde had Bert een suizende oorveeg te pakken, die hem even deed wankelen op zijn onvaste benen.
‘Ellendeling,’ zei Paula zacht, maar heel duidelijk. ‘Laffe, onbeschofte leugenaar! Ze hebben je de deur uitgekeken en ze hebben alleen maar minachtende woorden voor je gehad toen je die deur uit was. Hoor je dat? Een prul, een nietsnut en een stomme mijnheer, dàt vinden ze je. Knoop het in je oren! Ze zijn te goed voor jou, stuk voor stuk zijn ze te goed voor je. En ik ben te goed voor je fuif. Bonjour, mijnheer de Bruin van Meerkerken. Amuseer je in deze bende!’
Ze greep haar avondtasje van de toonbank en wandelde fier, de neus in de lucht, zonder zich te haasten, de kamers door, de hall in. De blonde jongen die een ogenblik lang even stom verbaasd als de anderen, achter haar gestaan had, holde haar achterna. In de vestibule kwam hij naast haar.
| |
| |
‘Mensenkind, wat mankeert jou ineens? Sloeg dat verhaal op jou? Mijn respect voor die draai om zijn oren, Kom, trek je er niets van aan.’
Hij zag hoe ze stond te trillen van nervositeit, van de reactie op haar woede. Hij hielp haar in de mantel die ze van de kapstok rukte.
‘Ik blijf hier niet,’ snikte ze, wanhopig ineens.
‘Nee, natuurlijk blijf je hier niet. Dat begrijp ik. Maar wat moet je nu? Zal ik je thuis brengen?’
‘Nee, nee,’ weerde ze af. Het ging door haar hoofd: ze wilde niet vroeger thuis komen dan afgesproken was. De anderen mochten hier niets van weten.
‘Ik heb hier vlakbij kennissen wonen. Daar bel ik wel even een taxi op,’ jokte ze haastig, want achter de glazen tussendeuren zag ze Bert naderen, gevolgd door zijn zuster en een stuk of wat nieuwsgierigen. Bert hield zijn witzijden pochet tegen de wang, de zuster keek hooghartig, maar zeer verbolgen en Paula, hoe kordaat en op de plaats zelve, ze zich ook gewroken had, bezat toch niet voldoende doorzicht en kalmte om de gevolgen van haar agressiviteit op waardige wijze te dragen. Ze sloeg op de vlucht en het was een vlucht van een ontstelde, in het nauw gedreven bakvis.
‘Ik zal hem op z'n ziel geven!’ beloofde de ander ruwgoedhartig en ook een beetje meewarig. Maar ze was de deur al uit, hoorde zijn woorden niet eens meer. En daar stond ze nu. Vlug, voortmaken, anders kwamen ze haar misschien nog achterna. Hier dadelijk de hoek om! Jakkes, wat een idiote toestand! Een straat verder stond ze eerst stil, hijgend en warm. Ze moest even op adem komen. Maar het was een koude, heldere Januariavond, het vroor flink en nauwelijks hield ze haar stappen in of ze huiverde in haar mantel. Ze knoopte de kraag hoog toe, streek het verwarde haar weg van haar voorhoofd. Dan
| |
| |
keek ze langs haar jas omlaag en zag hoe gek de lange, witte japon uitfladderde onder de dikke mantelstof.
In een portiek zocht ze even beschutting tegen de felle, snijdende Oostenwind. Ze keek op haar armbandhorloge. Tien over elf! Nog bijna een uur voor de auto kwam. En hoe moest dat nu, ze diende de wagen toch wel op te wachten. Hij kwam van deze kant. Ze kon hem niet missen, zou hem wel een paar huizen voor het opgegeven nummer laten stoppen. Maar ze kon hier toch niet al die tijd blijven staan? En wat had ze een honger!
‘Daar heb je je lelijk ingewerkt, Pautje!’
Ja, maar ze had toch niet anders kunnen handelen? Ze had die gemene lasterpraat toch niet langer kunnen aanhoren? En ongemerkt wegglippen, zonder dat iemand het zag, was ook niet makkelijk. Bovendien - en de drift kwam weer even heftig en overstelpend in haar omhoog, bovendien ze kon zich toch maar niet zo laten beledigen? Zichzelf... gek, dàt had ze zo erg niet eens gevonden. Bert was een idiote verwaande stommerd, om te denken dat zij hem voor een soort verloving wilde strikken. Dat was te mal om echt kwaad om te worden. Maar dat andere, dat wat hij van oom en tante gezegd had en dat van haar vader... zo'n dikke planter! O, als ze hem hier had... ze zou hem nog wel tien van zulke oorvegen kunnen geven. De kloek! De muziekmeester! In gedachten zag ze tante Elsa, oom Albert... het huis, háár huis, waar ze het fijn had, waar ze van iedereen hield. Dat liet ze niet beledigen! De tranen sprongen weer in haar ogen. Hoe goed deed het eigenlijk, te voelen dat je een huis had waar je voor opkwam, dat je toch wel echt als het jouwe beschouwde en waarin je de mensen wist als je kameraden, je bondgenoten, je beschermers. Als Roel of als Vic er eens bij geweest waren. Die hadden hem beslist knock-out geslagen! Ab zou het wel met zijn mond gedaan hebben, dat kon
| |
| |
die zo fijn en zo scherp. En Timo? O, Timo zou het zelfde gevoeld hebben, dat wist ze zeker. Zou ze het hen morgen vertellen? Het zou wel fijn zijn hun woede te zien, te horen dat ze haar gelijk gaven, dat ze haar bewonderden om die rake, vinnige klap. Niet erg ladylike overigens... dat had je aan het gezicht van die dooie zuster kunnen zien! Ze grinnikte ineens voldaan. En nooit, nooit keek ze dien jongen nog aan. Ze zette geen voet meer op de tennisbaan, ze zei haar lidmaatschap van de Sportclub morgen nog op. Wat zou ze hem in het vervolg fijn negéren... met haar hoofd in de nek langs hem heen wandelen.
Haar maag bromde en rommelde van geweld. Ze hield het niet uit tot ze thuis was. Stil, ze kon nog wel heel vlug heen en weer naar de automaat in de Kerkstraat. Hoeveel geld had ze nog? Ze grabbelde in haar avondtasje. Het was bijna het eind van de maand en het overschot van haar zakgeld was gering. Toch nog één dubbeltje, net genoeg voor zo'n dikke croquet. Vlug dan maar, op een holletje! Ze moest en ze zou de auto tegenhouden vóór de chauffeur bij Bert's huis stopte en daar aanbelde. Dan kreeg je nog meer verwikkelingen. Haastig trok Paula de riem uit de lussen van haar jas, sjorde de avondjapon zo hoog mogelijk op, knoopte dan de mantel weer toe en draafde de lege, nachtelijk-stille straat door. Precies een half uur later was ze weer terug, zocht een portiek twee huizen vóór Bert's woning en wachtte daar, trappelend en kleumend, tot de gele auto kwam aanhobbelen. Op de terugweg overlegde ze nog eens wat ze doen zou. Vertellen, niet vertellen? Het laatste maar... dat was toch beter. Ze hoefden toch eigenlijk niet te weten hoe'n nare avond het geweest was en wat voor een bittere pil ze te slikken had gekregen.
Oom Albert opende de deur nog voor de wagen knarsend remde. Hè, dat was fijn, dat hij op haar wachtte, dat hij
| |
| |
naar buiten kwam. Het licht uit de gang viel in een brede, gele streep over het tuinpad. Haastig glipte ze naar binnen. De dankbare toon in haar groet ontging oom Albert niet. Hij rekende af met den chauffeur, kwam dan weer binnen, de pijp in de mondhoek.
‘Zo meisje, naar je zin gehad?’
‘O ja, het was wel leuk.’
Ze schopte, zittend op de trap, haar schoenen uit, zag dan ineens dat ze vergeten had haar riem los te maken. Idioot zag ze er uit met die opgesjorde jurk. Ze keek omhoog in oom Albert's gezicht. Hij staarde verbaasd naar de schoenen, waar het zand van de buitenweg rijkelijk aan was blijven kleven, naar de verkreukelde, verfomfaaide jurk en dan naar haar verwarde, verwaaide haren. Zijn ogen keken scherp onderzoekend in de hare.
‘Wat is dat nou? Nog aan de wandel geweest?’
‘Ik... ja... dat komt zo...’ stotterde ze verward.
Hij wenkte haar de kamer in.
‘Ga maar naar binnen, de anderen slapen al lang. En op tafel staat brood voor je en een glas melk. Vertel eens, waarom zie je er zo zonderling uit?’
Haastig hapte Paula van de dikke boterham met kaas en bedacht onderwijl wat leugentjes. Maar ze voelde hoe die ellendige kleur al weer opkroop naar haar wangen en naar haar voorhoofd. Hè, lastig toch dat ze zich nou nooit eens ergens uit kon draaien! Wie weet wat hij wel dacht, waar hij haar in stilte van beschuldigde.
Oom Albert was over haar gaan zitten aan tafel. Vreemd vertrouwelijk waren ze hier samen in de stille huiskamer, waar het zo ongewoon rustig en netjes was. Ze keek naar zijn gebruinde gezicht met de groefjes bij de ogen, grappige rimpeltjes zoals vader die ook had. En ineens vond ze zichzelf dwaas met haar trots, met haar angst om een vernedering te bekennen.
| |
| |
‘Nou,’ zei ze, ‘Oom, ik zal je maar alles opbiechten. Er is zoiets geks gebeurd.
En ze deed haar verhaal tussen de happen door, had geen oog van zijn gezicht af. Dat leuke, rustige gezicht waar nu een brede, jongensachtige lach op verscheen. Toen ze hem vertelde van de oorveeg die klonk als een klok, van haar overhaaste vlucht, van haar heen en weer rennen naar de automaat omdat haar maag zo geweldig te keer ging, bolderde zijn gezellige, jonge lach door de kamer, Ze lachte mee, waarschuwde: ‘Sst, anders komen de jongens nog naar beneden!’ En de nare, verdrietige avond met al de desillusies en beledigingen verdween in het niet, verzonk naar een veilige, verre diepte. Alleen het gekke van het geval bleef over, alleen dat waar ze stilletjes als twee dol-geamuseerde schoolkinderen om zaten te giegelen... Bert met zijn zijden zakdoekje voor zijn rode wang, de kwade zuster als een wrekende Nemesis, de angst voor de automaat die deed alsof hij niet werken wilde en stiekum haar laatste dubbeltje achter zou houden...
‘O heden,’ snik-lachte oom Albert, ‘dat verhaal moet je morgen aan de jongens doen. Kind, ze zullen tegen het plafond springen van plezier.’
‘Ja,’ zei Paula, ernstiger ineens, ‘maar met dat al was het een belabberd ogenblik na die klap. Ik geneerde me dood gewoon en ik moest die kamers nog helemaal door om weg te komen. En ik was zo woedend. Ik huilde gewoon.’
Oom Albert klopte haar op de schouder.
‘Je bent een kranige meid en je hebt je flink geweerd. Het was het beste wat je doen kon. Stilletjes weg gaan was misschien verstandiger, maar vast niet dapperder geweest. En betekent dit nu meteen het eind van een vriendschap of ga je je morgen verzoenen?’
Ze keek hem ziels-verontwaardigd aan.
| |
| |
‘Stel je voor! Nooit kijk ik dien aap nog aan. Ik heb mijn laatste woord tegen hem gezegd.’
Oom Albert, de handen in de zak, stond nog stilletjes te lachen van binnenpret.
‘En nu maar gauw naar boven. Je zult wel lekker slapen... na zo'n glorieuze overwinning.’
Ze trok zijn hoofd omlaag bij zijn oor, zoende hem op zijn wang.
‘Nacht oom, wel bedankt voor het wachten.’
Zo'n erkentelijkheid van die Paula! Hij moest er om glimlachen. Bij de deur draaide ze zich nog eens om, een beetje verlegen.
‘Weet je wat het fijnste was? Dat ik zo kwaad kon worden omdat hij zulke gemene praatjes over jullie had. Ik voelde ineens dat ik er toch echt bij hoor.... bij... bij alles hier, snapt u oom? Nou dàg, hoor!’
Hij keek haar na terwijl ze op kousenvoeten onhoorbaar de trap opwipte, klopte dan zijn pijp uit in de asbak, en floot heel zachtjes voor zich heen, terwijl hij de lichten ging uitdraaien.
‘Kind uit één stuk toch! 'n Dochter om trots op te zijn, al was ze moeilijk voor zich zelf en anderen. Zijn vertrouwen was niet beschaamd. Wat had Elsa gezegd: tòch zullen we met haar eer inleggen, tòch zullen we plezier van haar beleven. Waarachtig, hij zou haar missen in huis als ze eens weg moest. En nu ging hij Elsa het verslag van Paula's dansavond brengen. Wat zou die ook een plezier hebben! Ze was onrustig en bezorgd geweest deze avond en zou vast nog geen oog dicht hebben gedaan. Ze had toch alwéér eens gelijk gehad... het was goed dat ze dit geriskeerd hadden. Paula had haar leergeld betaald, maar op welk een onnavolgbaar-fiere en koninklijke manier.’
De traptreden kraakten onder zijn voeten toen hij in het donker naar boven ging.
|
|