| |
| |
| |
Achtste hoofdstuk
HET werd een fel rumoer rondom die schoolavond. Het resultaat van de stemming gaf een vinnige, onaangename strijd. Met een klein overwicht kregen Joost en zijn aanhang hun zin, maar de tegenpartij was heftig verontwaardigd en de harmonie in de Schoolbond leek voor eens en voor altijd verstoord, ja, het was alsof de ganse schoolbevolking door deze gebeurtenis in twee kampen verdeeld werd. Er waren er die hun lidmaatschap opzegden en er waren anderen die een nieuwe, tweede Bond wilden oprichten. Bert de Bruin deelde zijn klasgenoten mee, dat hij voor dezelfde datum waarop de opvoering van Elcerlyc viel, de tweede zaal van de stad zou huren en daar zijn dansavond met cabaretnummers zou geven.
Tenslotte wist Roel met een korte, kernachtige toespraak de gemoederen eenigszins tot rust te brengen en het geloof aan een compromis te suggereren. Maar wat voor een compromis dat moest zijn, wist ook hij niet. Nu eenmaal bleek, dat de meerderheid wel eens een schoolavond zònder het traditionele dansje-dansje wilde hebben, hield die meerderheid ook koppig vol en verzette zich tegen een toegeven aan de andere partij, iets waar Joost nog een ogenblik lang toe over wilde gaan.
In het Heidehuis bracht dit alles ook de nodige onrust en onenigheid teweeg. Paula, overtuigd dat zij op ‘zo'n dansfuifje’ fureur zou maken in het avondtoilet waarmee ze aan boord aller harten gestolen had, was diep verontwaardigd over de loop van zaken. Ze stak dat niet onder stoelen of banken, maar luchtte op grondige wijze haar hart over ‘die dorpse bekrompenheid’, over ‘dat idiote stuk
| |
| |
van Joost’ en ‘de stomme burgerlijkheid van Roel en de anderen’. Ze raasde en tierde de avond na de ledenvergadering zó op de kamer van de jongens, dat ze tenslotte door de sterke armen van Timo en Ab de deur werd uitgezet. En beneden tegen tante Elsa mopperde ze door: ‘Jasses, wat heb je hier nou ooit, zolang ik in Holland ben heb ik nog niet één keer gedanst.’
‘Arm kind,’ zei tante Elsa. ‘En je bent al wel vijftien! Zóveel heb je van het leven niet meer te verwachten, je beste tijd is al voorbij.’
Victor, de enige van de jongens die van dansen hield, de enige ook die tégen Joost's plan gestemd had, kefte met Paula mee, al was het dan ook in gematigder vorm.
‘Van dat saaie stuk snap ik geen laars,’ verklaarde hij rondweg, ‘En ik mag toch zeker wel rondweg voor m'n mening uitkomen?’
‘Niemand verhindert je om voor je mening uit te komen,’ zei Ab spinnijdig. ‘Maar het is flauw om als een klein kind door te drensen als je eerlijk verloren hebt en bovendien... jullie hebt altijd je zin gehad, laat nu een ander eens zijn zin krijgen. Je bent stom en je bent onbillijk.’
En toen vroeg oom Albert beleefd maar dringend dit onderwerp, al was het dan maar voor enkele uren lang, te laten rusten.
Kort daarna raakte de schoolavond in het vergeetboek voor een belangrijke gebeurtenis. Die zelfde November-maand werd namelijk de eerste overdekte tennisbaan geopend. Het was een evenement voor het stadje en de H.B.S.-ers kregen er hun deel van, want hun Sportclub, die drie kwart der leerlingen onder haar leden telde, huurde de baan voor de Woensdagmiddag.
Onder de zes ‘onmondige’ Heidehuizers waren drie tennisenthousiasten, Paula, Timo en Victor.
| |
| |
In Paula's kast lag, naast een zilveren medaille die ze met zwemmen veroverd had en naast een zilveren beker die haar gedurende de Bataviase athletiekfeesten overhandigd was, een kleine, glanzende medaille aan een roodwit-blauw lint, een medaille van goud, Paula's trots en glorie, een tastbare herinnering aan de tenniswedstrijden die een voortvarende administrateursvrouw een jaar geleden in de grote vacantie op touw zette en waarbij Paula, niet zonder moeite en inspanning, met de eerste prijs voor juniores ging strijken. Het lag niet in Paula's aard over dergelijke schone tropheeën te zwijgen en niet alleen haar huisgenoten, maar ook de meesten van haar klasgenoten hadden deze kostbare medaille te bewonderen gekregen, al luisterend naar de bijbehorende verhalen. De gehele school wist dat ze tot de Bataviase tenniscracks behoord had. Toen ze dan ook, enkele dagen voor de heugelijke Woensdag waarop de Sportclub haar intrede in de plaatselijke tennishall zou doen, de vererende uitnodiging kreeg te proefstomen in het eerste team, had ze dat meer aan zichzelf te danken dan aan iemand anders. Ze dacht en droomde en praatte die drie dagen nergens anders over. Ze begreep dat haar eer hiermee op het spel stond.
Zou ze modderen en niet op dreef kunnen komen? Zou ze een figuur slaan? De hele school zou haar honen en uitlachen als een opschepster eerste klas. Of zou haar slag vast en zeker zijn, zou ze hen in ademloze bewondering doen kijken naar haar backhanddrive, die, zoals de trainer in Batavia gezegd had, méér dan voortreffelijk was? Zou ze zegevierend uit de strijd komen?
Ze kende de kracht van haar tegenstanders niet.
Ze zou met Bert de Bruin van Meerkerken spelen, tegen een andere vijfdeklasser en Mies van Loon, die als een der sterkste meisjesspelers der club gold. Het was een belangrijk feit op zichzelf, dat ze met Bert moest spelen. Er
| |
| |
hing van deze wedstrijd meer af dan van een gewone vierkamp. Stel je voor dat ze hèm, de meest volwassene, de meest studentikoze van heel de school tot een bewonderaar kon maken! Dàt zou nog eens een overwinning zijn! Telkens en telkens weer informeerde ze bij de jongens naar de capaciteiten van haar partner. Hun antwoord luidde vrijwel éénstemmig en Vic was 't kortst in zijn omschrijving.
‘'t Is een dweil, maar hij tennist geweldig.’
De jongens vonden het in een soort van broederlijke bedillerigheid maar zó-zó dat Paula met Bert de Bruin in contact kwam, al waren ze stiekum trots op de eer die hun huis te beurt viel. Die trots echter wisten ze zorgvuldig en krampachtig te verbergen achter honderd en één plagerijen en waarschuwingen.
‘Pas op kind, dat je de Bruin z'n partij niet bederft, want hij zal het je z'n leven lang niet vergeven.’
‘Net iets voor jou om meer op zijn gepommadeerde kop te letten dan op je tegenspelers.’
‘Verlies je hart niet aan dat poenerige ventje.’
‘Als je ons die schande ooit aandoet.’
‘Je komt de deur niet meer in, reken daar op.’
‘En let op de forehand van Mies, want die is niet voor de poes.’
Paula zweeg, verbeten en vastberaden. Maar ieder vrij kwartier sleepte ze een van hen mee naar buiten, om op het grasveld haar ballen terug te slaan. Want ze had maanden lang geen racket in de handen gehad en ze moest en ze zou over die onwennigheid heen. Nauwelijks waren ze Woensdagochtends terug uit school voor de koffietafel, of ze legde beslag op Roel.
‘Toe Roel, nog éventjes, jij geeft ze zo keihard op. Eén ogenblikje maar.’
Roel liet zich met een zucht meetronen.
| |
| |
‘Kind, wat maak je je toch druk. Mies verdraait er haar hand niet om. Als je verliest wat dan nog, het gaat toch om het spèl?’
‘Klets niet. Het gaat wèl om het winnen, anders houden ze me allemaal voor een reuze opsnijder. En Mies, nou ja, die heeft geen fighting spirit. Voor Mies ben ik niet bang.’
‘Zo, heeft Mies geen fighting spirit?’ Roel's mond trok wat smaller en zijn racket ranselde zo onbarmhartig Paula's bal terug, dat ze bliksemsnel terug moest springen om haar nog te halen.
‘Goeie Roel! Waarom tennis jij eigenlijk niet in het eerste?’
‘Geen fighting spirit.’
‘Ranggg! Prachtig... zou je anders niet zeggen. Als het Mies betreft, heb je spirit genoeg. Ranggg! Well done! Ik wou dat ik jou als partner had straks.’
Paula's hel-blauwe ogen, blauwer dan gewoonlijk nog in haar verhitte gezicht, glommen vervaarlijk van pret en plaagzucht.
‘Stik!’ zei Roel en ineens werd zijn slag kalmer en beheerster. Timo, die aan de rand van het grasveld naar het heen en weer slaan stond te kijken en de levendige conversatie gevolgd had, voelde zich bijna gegeneerd omdat Roel zich zó in de kaart had laten zien en peinsde met zijn gewone, wat slome wijsgerigheid over het probleem ‘Mies en Roel’. Tot Roel zijn racket neergooide en meedeelde dat hij er genoeg van had. Want Paula, onvermoeid en fanatiek riep dadelijk Timo op het appèl en bal-en-racket behoorden tot de weinige dingen waar Timo nog wel eens voor uit zijn slof schoot.
Een uur later reed Paula geëscorteerd door haar vier supporters naar de plaats waar de strijd gestreden zou worden. En de middag werd een geweldig succes!
| |
| |
In het begin van de wedstrijd was ze nog wat nerveus en onzeker. Bij het serveren maakte ze flaters en sloeg alles uit, tot drie keer toe. Het was alsof ze haar correcte, zeer goede service-houding niet vinden kon. Ook liep ze Bert een paar maal voor de voeten en deed hem enkele ballen missen. Schichtig keek ze naar zijn gezicht. Na de begroeting had hij vrijwel geen woord tot haar gesproken. Ook nu zei hij niets, geen verwijtende of spijtige uitroep kwam over zijn lippen. Maar zijn wenkbrauwen gingen veelbetekenend de hoogte in en om zijn mondhoeken trok het minachtend. Verbijsterd gingen Paula's ogen naar de jongens, die op een bank naast de baan zaten... het was alsof ze bij hen hulp wilde zoeken. Ze ving een teleurgestelde blik van Victor en ze zag hoe Roel tevreden naar Mies knikte, die zo juist met een scherp geplaatste, kei-harde volley Bert had weten te passeren.
Was het 't misprijzende gezicht van Bert, het teleurgestelde kijken van Victor, of meer dan dat nog... de blik van verstandhouding van Roel naar Mies, die op dit moment een hete strijdlust in Paula deed ontwaken? In enkele seconden tijds veranderde haar houding. Haar lichaam werd strammer, haar vingers klemden zich steviger om het racket. Haar gezicht verstrakte en haar ogen gleden niet meer af naar de omstanders, maar bleven met een harde, gespannen uitdrukking de kleine, grauwe bal volgen in haar vaart, heen en weer over het net.
Ting, tong, ting, tong! In snelle, gejaagde regelmaat werd de bal voortgejaagd, van de ene zijde naar de andere. Het werd stil rondom! De spanning werd groter; eerst nú begonnen de vier spelers de tanden op elkander te zetten. Met een prachtige passing langs Mies scoorde Paula een nieuwe punt. Set!
Langs de kanten werd geapplaudisseerd. Paula wist dat dit applaus haar laatste slag gold; voldaan streek ze met
| |
| |
de rugzijde van haar hand langs het voorhoofd en schoof vlug een paar losgegleden krullen achter het oor. Vlak naast haar zei de stem van Bert de Bruin: ‘Well done, partner! Die was prachtig geplaatst, rakelings langs de lijn!’ Paula knikte zelfbewust, liep dan voor hem uit naar de andere zijde van het net. In het voorbijgaan loofde Mies gul: ‘'n Kei ben je, zeg! Ik leg het tegen je af.’
Paula zwaaide de lof met haar racket weg. Zou het Mies nou heus niet kunnen schelen? Terwijl Roel toch vlakbij was en zàg hoe ze het onderspit ging delven? Zonderling was dat! Een beetje sloom ook, hoor! Als ze spinnijdig en met een woedend gezicht langs haar heen gelopen was, had ze 't beter kunnen begrijpen.
6-4! Bert's gezicht was helemaal opgeklaard. Een verloren middag werd dit in geen geval. Nu het kind haar onzekerheid overwonnen had, zouden de volgende sets nog wel gunstiger zijn. Zelfgenoegzaam keek hij naar het meisje, dat op zo'n cordate wijze tot zijn glorie bijdroeg. Hij moest haar in zijn club zien te krijgen. Ze kon makkelijk meedoen aan de competities, in de tweede klas zou ze heus een goed figuur slaan. En hij kon zich met haar vertonen al was ze nog wat jong. Ze zag er trouwens ouder uit dan vijftien... 'n knappe snoet, leuke ogen en gehaaid genoeg! Zo'n schaap had al heel wat meer van de wereld gezien dan de kinderen hier. Hij zou straks een eindje met haar opfietsen. Alleen vervelend dat je dadelijk met die hele kluit Westwouts te doen kreeg. Ongeschikte lui voor hem... die oudste, die Roel verbeeldde zich heel wat, was veel te getapt op school! Enfin, straks maar eens zien! In ieder geval had die geen vues op zijn huisgenoot, want hij was erg chaud met Mies van Loon. Mies zou na deze middag haar reputatie als schoolkampioene wel kwijt zijn. ‘O hallo, zijn jullie eindelijk zo ver! Ja Paula, jouw beurt voor de service.’
| |
| |
Bert werd niet beschaamd in zijn verwachtingen. Met 6-4, 6-2, 6-2, kwamen Paula en hij als overwinnaars uit de strijd.
En nog menigmaal gedurende de kamp ging er een applausje op voor Paula! Haar reputatie was voor goed gevestigd, ze zou de ster van het eerste schoolteam worden. Het Gym was al bij voorbaat ingemaakt! Hoffelijk drukte de Bruin haar na afloop de hand en complimenteerde haar met haar spel. En daar kwamen de anderen ook al, Vic, Ab, Timo, Joost en Roel... Mies was al even enthousiast als de anderen! Warm, doodmoe, maar intens gelukkig en voldaan stond Paula midden in de kring! Eindelijk, eindelijk was het dan toch bereikt! Eindelijk was zij nummer één, de uitblinkster, op wie alle ogen gevestigd waren. Voor één middag lang was de aandacht van allen uitsluitend voor háár geweest. Daar had je Bertie Wijkstra, die haar lange benen niet stil kon houden van geestdrift en maar op en neer stond te dansen. En Veekes de gymnastiekleraar die ook bij de wedstrijd geweest was, knikte haar goedkeurend toe en Joost sloeg Ab op zijn schouder en zei dat ze allemaal nog eens beroemd zouden worden door die kraan van een Paula: ‘Beslist, als ze wou, kon ze een tweede Lenglen worden!’
Paula schouderschokte kwasi-onverschillig.
‘Gò, ik heb ook zo veel getennist, meer dan jullie! In Indië tennis je het hele jaar door. Nou, ik ga eens douchen! Ben jij ook zo dóór, Mies? Ga je mee?’
Toen ze een kwartier later buiten kwamen, stonden de anderen op hen te wachten. Bert de Bruin had zich voor deze gelegenheid met zijn toilet gehaast en kwam dadelijk naast Paula.
‘Ik zal je wel even met je fiets helpen. Zó en hoe voel je je nou, nu je zo glansrijk geslaagd bent voor je examen?’
Maar Paula was weer de oude, zelfbewuste Paula, zéker
| |
| |
van haar kracht, zéker van haar overwicht. Hij moest niet denken dat ze hem ergens erkentelijk voor hoefde te zijn. Ze liet zich niet als een klein kind behandelen.
‘Doe niet zo frikkerig, zeg. Het was niets bizonders, ik ben geen ogenblik bang geweest voor jullie ex-á-men.’
Bert keek beduusd, prutste aan haar bagagedrager om het racket daar wat steviger op te binden. Langs zijn glimmend hoofd heen, zag Paula de anderen wegfietsen. Roel naast Mies natuurlijk. Timo had Lientje achterop zijn bagagedrager. Haar band was zoëven gesprongen, bofte die even dat ze niet tegen die nare wind ophoefde te tornen! Achter Timo slingerden Ab en Joost. Joost keek nog eens achterom. Die keek tegenwoordig altijd achterom naar haar, had het te pakken hoor, maar hij was te sukkelig om iets te zeggen... of dacht hij soms dat ze tegen hèm aardig moest doen zoals de meeste andere meisjes? Wat die toch in hem zàgen! Hij deed altijd zo vreemd, zo gewichtig, ze begreep hem vaak niet... hij had zulke ideeën! Naast Bert fietste ze achter de anderen aan.
‘Heb je haast? Het is vijf uur... ga even mee een kopje thee drinken in de stad.’
Ah, dat klonk tenminste weer eens volwassen! Bert zag haar blijkbaar voor vol aan. Maar het was laat... ze hadden beloofd vroeg thuis te zijn, tante Elsa moest weg vanavond, ze zouden vroeg eten. En ze was ook doodmoe.
‘Nee,’ aarzelde ze. ‘Nu maar niet, zeg! Het is al te laat.’ Bert glimlachte meewarig. ‘Bang voor standjes? Mag je je niet met heren vertonen? Sta je zó onder curatelen?’ ‘O, reken je jezelf onder de héren?’ vroeg Paula vinnig, maar toen ze het wrevelige, misprijzende lachje om zijn mond zag, gaf ze toe: ‘Vooruit dan maar even, dan trap ik straks wel harder.’
‘Vin' je het niet stom vervelend om altijd met die hele
| |
| |
troep heen en weer te rijden? Het lijken me eigenlijk helemaal geen lui voor jou!’
‘Nee,’ zei Paula. ‘Dat is ook zo, ik zit er maar lelijk mee opgescheept. M'n oude lui wilden dat zo, zie je en wat doe je er dan tegen.’
Maar het was alsof haar schampere woorden iets in haar beschaamden. Ze wist dat ze onwaarheid sprak, dat ze iets vernederde, dat haar toch eigenlijk heel lief en heel na geworden was.
Bert echter sprak zo minzaam en hoffelijk door, wist zulke vleiende complimenten te bedenken, dat ze dit gevoel wel diep weg wist te stoppen. Voorlopig lachte en praatte ze er druk overheen. Op het Plein, voor het grote restaurant waar des middags een Hongaars strijkje speelde, stapten ze van hun fietsen af, maar nog voor ze hun vehikels het trottoir op hadden kunnen schuiven, hoorde Paula achter zich het bekende geluid van een voet die haastig remmend over de stoeprand schoof. Daar had je Ab en vlak achter hem bracht Joost zijn fiets tot staan.
‘Wat voer jij hier uit? Wat wil je?’ vroeg Paula verbaasd en niet bepaald vriendelijk.
‘Ik heb in de Kerkstraat een nieuwe batterij voor m'n lantaarn gekocht en toen zagen we je ineens hier afstappen. Ik mag jou wel vragen wat jij hier uitvoert...’
‘Jij spionneert!’
‘Je bent mal... ik wou je er even aan herinneren dat we moeder beloofd hebben vroeg thuis te zijn, we zouden voor zessen eten. Dat weet je best! Ze moet immers uit van avond.’
‘O, ik trap straks wel een beetje harder.’
‘Da's onzin, Paula, het is al over half zes. En er komt een reuze bui opzetten. Wees nou niet flauw, die dood-enkele keer dat moeder eens weg gaat, hoef je de boel toch niet in de war te sturen.’
| |
| |
‘Ik kan toch ná eten, jullie hoeven niet op me te wachten. Zeg maar, dat ik een beetje later kom.’
Ab opende zijn mond, maar wist niet zo gauw wat hij tegenover zóveel onverschilligheid in moest brengen. Woedend keek hij naar het hooghartige, boze meisjes-gezicht tegenover zich, nòg woedender zochten zijn ogen de laatdunkende blik van de Bruin. Op dit moment begonnen de eerste regendruppels neer te vallen, een hevige windvlaag joeg over het Plein en deed de bladeren rond hun voeten dwarrelen. Joost stapte van zijn fiets af. Er was een koppige, vastberaden en tegelijk grappige uitdrukking op zijn gelaat. Hij nam Paula de fiets uit de handen. ‘Wacht even, je racket wordt nat! Eeuwig zonde, zeg! Ik heb mijn boekenzeil achterop. Hou's vast dan zal ik het er in rollen! Zo, trek maar een beetje aan die riem. All right!’ Hij duwde haar fiets van het trottoir af en groette Bert de Bruin met een armzwaai.
‘Bonjour kerel, maak voort, dan ben je thuis voor de grote bui los komt! Hier Paula, pak je karretje eens aan, mijn arm is geen uithangbord. Ik rij nog een eindje met jullie mee, ik hou wel van zo'n regentje.’
Paula was zo beduusd, zo overdonderd door de vlugheid waarmee hij de gehele zaak afgehandeld had, dat ze zonder een woord haar fiets van hem overnam en wegreed. Pas bij de hoek van de eerste zijstraat keek ze om om Bert te groeten. Maar die nam niet de minste notitie van het drietal. Hij liet zijn fiets achter onder de hoede van een piccolo en stapte kalm en waardig het restaurant in. Paula beet de tanden opéén en zweeg. Ze blééf zwijgen, ook toen Joost bij het begin van de buitenweg terug ging, ook toen Ab, trappend als een razende om haar bij te houden, naast haar kwam rijden.
Maar Ab had zijn woede al weer overleefd en floot tegen de wind in.
| |
| |
‘Zo,’ zei hij even later tevreden, ‘nu zijn we tenminste op tijd thuis en jij hangt niet met dien paskwil in de stad om.’
Dàt was te veel voor Paula.
‘Ik zou wel eens willen weten wat het jou aangaat met wien ik in de stad omhang,’ stoof ze op, schreeuwend tegen het geraas van wind en regen in. ‘Idioot die je bent! Bemoei je niet met mijn zaken. Wat verbeeld je je wel!’
‘Goed zo!’ zei Ab laconiek. ‘Scheld er maar op los, dat zijn we al van je gewend. Joost zei ook al...’
‘Wat kan mij jouw Joost schelen. Ook al zo'n pedante aap! Haalt me gewoon m'n fiets uit mijn handen!’
‘Ja, dáár kon je niet tegen op, hè? Nou weet je, Joost zei dat je, al ben je nòg zo'n mormel, tenslotte toch nog te goed bent om door de Bruin helemaal bedorven te worden.’ ‘De Bruin is beter dan jullie allemaal. Hij heeft tenminste goede manieren.’
‘Hoor eens, hoe de Bruin is en wàt hij is,... daar weet je per slot van rekening niets van af. Jij bent een meisje en je bent jonger dan ik en één ding zeg ik je: zo vaak ik kan zorgen dat je niet met hem praat en niet met hem flirt, zo vaak zal ik dat doen ook.’
Er was iets in zijn toon dat Paula verbaasd op deed kijken. Zo beslist en zelfverzekerd had ze Ab nog nooit horen praten. Het deed haar twijfelen aan de juistheid van haar houding. Had ze ongelijk? Moest ze eigenlijk niet dankbaar zijn voor zijn zorg en zijn bescherming? Ze dacht: Vic zou geschetterd en geplaagd hebben en Timo zou er zich niets van aantrekken en Roel had het te druk met Mies. Het was juist Ab, die ze eigenlijk altijd maar zo'n beetje als een stille, niet onvriendelijke en wat onverschillige huisgenoot beschouwde, die voor haar opkwam, die zichzelf ridderlijk plaatste tussen haar en dàt wat hij een gevaar voor haar vond.
| |
| |
‘Wat kan het je eigenlijk schelen of ik bedorven word door de Bruin? Waarom maak je je zo druk?’
Hij zei kalm en zonder aarzeling in zijn stem, zonder een spoor van gêne ook: ‘Als je mijn zuster was, zou ik nèt zo doen en nu je bij ons in huis bent, beschouw ik je als een zuster. Is dat zo gek?’
Paula gaf geen antwoord. Zwijgend fietsten ze door.
Maar het meisje dacht aan de woorden waarmee ze zojuist allen die dag in dag uit òm haar waren, verloochend had en ze had zichzelf op dit moment kunnen sláán, van schaamte en van spijt.
|
|