| |
| |
| |
Vijfde hoofdstuk
Victor smeet zijn boeken voor zich op tafel en plofte neer op de stoel tegenover Ab.
‘Ze hadden er nooit aan moeten beginnen,’ zei hij somber, ‘De stemming in huis is naar de maan zolang dat kind hier rondwandelt. Bah!’
Ab keek op van zijn werk. Hij was die middag dadelijk na zijn thuiskomst uit school naar boven getrokken. Ab had kort na de aanvang van de nieuwe cursus gemerkt dat hij slechts door hard en consciëntieus werken met de anderen kon meekomen en hij was eerzuchtig genoeg om dat te doen, ook al kostte het hem veel opofferingen.
‘Wat is er nu weer aan de hand?’ informeerde hij, opkijkend in Vic's gezicht. Tussen zijn wenkbrauwen fronste een diepe rimpel. Vic had gelijk! Veertien dagen lang hadden ze nu al spul met het schaap. Het was precies alsof er iets veranderd was in huis. De stemming van vroeger wilde maar niet terugkomen. Ze zuchtten soms alle vier van opluchting wanneer ze 's avonds na het werken in de huiskamer kwamen en daar alleen vader, moeder en Lientje vonden.
‘'k Weet 't niet precies, maar Aaltje loopt te huilen en moeder's gezicht staat op tien dagen slecht weer. Ze schijnt weer onhebbelijk tegen Aaltje geweest te zijn en madame was natuurlijk beledigd toen moeder daar een aanmerking op had. Jakkes, altijd hetzelfde geduvel.’
De poten van Vic's stoel krasten over het zeil. Hij schroefde zijn vulpen open, maar zijn gedachten waren nog bij Paula en haar onplezierige hoedanigheden.
‘Gek hè, eerst dacht ik nog dat het wel zou meevallen. Er zit wel fut in en het was net alsof ze gauw genoeg zou
| |
| |
wennen. Maar de laatste tijd wordt het hoe langer hoe erger. En de lui met wie ze op school omgaat... alle mensen, hoe zoekt ze het zooitje bij elkaar...’
‘Soms denk ik dat ze ons expres wil ergeren om de een of andere reden. Toen ze gisteren tegen moeder zei, dat ze in Indië haar eigen kennissen uitzocht en dat hier ook zou doen, had ik haar graag in 'r gezicht geslagen. De tóón, zeg!’
‘Had het maar gedaan!’
‘Ja man, als het maar een jongen was dan hadden we 'm zo klein. Maar een meisje. Wat begin je 'r tegen.’
De deur ging open en Timo verscheen op de drempel. Hij keek alsof hij juist het amusantste en aardigste avontuur beleefd had, dat hem in lang overkomen was.
‘Roel heeft Paula geslagen en Lientje zit op de trap te grienen,’ kondigde hij blijmoedig aan. De beide jongens draaiden zich met een ruk naar hem om.
‘Ga weg!’
‘Geslágen? Heus? Was er iemand bij?’
‘Lientje, tante Elsa en ik. Gos man, het was reuze! Jullie hebben wat gemist. Moet je horen...’
Hij opende wijd de deur en grinnikte triomfantelijk tegen Ab en Vic, die op de drempel kwamen staan om te luisteren. Ze hoorden de driftige stem van Paula, die bijna oversloeg van woede... daar doorheen het hoge, nerveuze praten van moeder en heel even, kort en afgebeten, Roel's zware bas. Ab liep naar de trapleuning en boog zich voorover. Hij keek neer op het vlasblonde vlechtjeshoofd van Lientje, die op de onderste trede hartroerend zat te snikken. Gelijkertijd sloeg de huiskamerdeur met een bons toe en Paula kwam de trap opgerend.
‘Hemel, wat een furie!’ Ab week terug naar de kamerdeur.
| |
| |
‘Help moeder, de tijger is los!’ riep Vic. Paula hoorde hem niet eens. Snikkend, met een hoog rood hoofd van woede, liep ze hen voorbij en stoof de zoldertrap op. Boven hun hoofden hoorden ze haar met kwaadaardige stappen heen en weer lopen, heen en weer... heen en weer... Een stoel viel om, een tafel werd met een ruk verschoven.
‘Hoe is dat nu gebeurd?’ vroeg Ab, terug in de kamer. ‘Ze zei tegen tante Elsa, dat er toch zeker voor haar betaald werd hier in huis en dat ze dus het recht had Aaltje te commanderen en toen sloeg Roel haar zó, met de vlakke hand, om haar oren, jò! Het kletste van geweld. Als niemand je durft geven wat je toekomt, zal ik het maar doen, zei hij erbij. Maar hij zag spierwit van drift. Het was een scène. Ik ben er maar gauw uitgeknepen. Met Lientje... Die ging zitten huilen. Helemaal overstuur! Tante trouwens ook. Nou, dat hebben we weer gehad.’ Hij zweeg, want Roel kwam binnen. Hij keek naar hun belangstellende gezichten en schoot toen plotseling in een luide lach.
‘Kerels, ik heb het land om tante Elsa en om die stakker van een Lientje, maar willen jullie geloven dat ik me in weken zo fijn niet heb gevoeld. Hèèè!’
En hij rekte zijn lange, gespierde armen eens uit en schoof fluitend zijn stoel bij aan tafel.
Maar beneden in de verlaten huiskamer zat tante Elsa met trillende lippen en een wanhopig gezicht achter haar naaimand. Ze schoof gedachteloos een sok van Vic over haar hand, maar bleef dan naar buiten staren in de trieste, grauwe schemer van de Septembernamiddag.
Er was een diepe verslagenheid in haar hart. Ze had fouten gemaakt bij de opvoeding van de vier jongens, o véél... maar nooit had ze dit gevoel van volkomen hulpeloosheid gekend, dat haar telkens overviel wanneer ze tegenover
| |
| |
Paula stond. Waren meisjes zoveel moeilijker? Was het kind werkelijk zo harteloos en ongenaakbaar als ze zich voordeed? Voor Lientje had ze angst gehad. Over dat zwakke, wat verwende kind had ze zich zorgen gemaakt. Maar Paula leek zo vlot en verstandig de eerste dagen. Van Paula had ze gedacht, dat ze zich na enkele botsingen en een paar harde lessen wel snel zou aanpassen. Hoe anders was het gegaan! Lientje was in deze paar weken een lieve huisgenoot geworden. Het koele klimaat bleek grote invloed te hebben op het kind, dat nu reeds een kleurtje kreeg en meer glans in de ogen. Haar dankbaarheid voor ieder vriendelijk woord, voor iedere hartelijke daad, waarmee de jongens haar goedig tegemoet kwamen, had hun genegenheid gewonnen. Ze plaagden haar zonder ruwheid, ze hielpen haar bij haar werk en knutselden mee aan haar aquarium, aan het hok voor de marmotten, die Ab haar gegeven had.
Lientje veroverde zich schuchter en heel behoedzaam een eigen plaats in de huiskamer waar ze schier ongemerkt meelachte en meeplaagde, in de muziekkamer waar ze uren lang in een hoek van de divan gedoken, luisterde naar het pianospel van ‘oom Westwout’, in de tuin waar ze ijverig werkte en meehielp.
Tante Elsa dacht aan Paula's moeder, haar vroegere vriendin, die haar dit alles voorspeld had. In haar laatste brief nog vroeg ze haar toch vooral éérlijk te schrijven over Paula, die wel heel lastig en misschien onhebbelijk zou zijn. Ze vroeg om geduld en steun voor haar oudste, die het voor zichzelf zo moeilijk kon hebben, voor wie het leven nog zoveel leed en vernederingen in petto hield. Nu begreep moeder Elsa dat wel. Geduld, steun? Geduld was het enige dat overbleef, want hoe kon men steunen waar iedere hulp, iedere raad hoogmoedig geweigerd werd? Was het een daad als die van Roel, die de hoge
| |
| |
borstwering tenslotte zou vernietigen, die radicaal de vesting zou nemen? Een dergelijke scène was nog nooit in haar huis voorgevallen. En vreemd, hoewel ze den jongen bestraft had en hem voor eens en voor altijd had verboden zich te bemoeien met zaken tussen Paula en haar, had ze hem toch een ogenblik lang als een màn naast zich gevoeld... als een man ook tegenover het weerbarstige, brutale kind, dat zij geen baas kon. Roel, peinsde ze, werd snel volwassen, sneller dan haar eigen jongens en sneller dan Timo. Zoals zijn lichaam uitgroeide en breed en fors werd, zo werd ook zijn aard rustig en fors, zijn stem kreeg een zware klank, zijn bewegingen werden beheerst. Ze realiseerde zich de invloed die hij in dit laatste jaar op haar eigen jongens had gekregen, het overwicht dat hij zelfs op Victor had en ze voelde zich dankbaar voor zijn openhartige aard, voor de ernst van zijn wezen. Ook dat had immers anders kunnen zijn!
Ze hoorde hoe achter haar rug heel voorzichtig de deur geopend werd. Een ogenblik flitste een blijde gedachte door haar hoofd. Paula, die terug kwam? Paula, die ongelijk kwam bekennen?
Maar het was Lientje. Ze kwam bij het raam staan, timide en neerslachtig. Tante Elsa trok haar naar zich toe en keek op in het behuilde, verdrietige kindergezicht.
‘Dat was erg naar, Lienepien, maar straks zijn we het allemaal weer vergeten. Zulke akelige dingen gebeuren overal waar veel mensen samen zijn.’
Het kind snikte tegen haar schouder, beschaamd om het zusje.
‘Ik vind het lam, dat Paula zó is... zo lelijk tegen u. Ik begrijp er niks van, tante Elsa. Ze was vroeger toch nóóit zo. Tegen moeder ook niet. Ik vind het zo náár...’
‘Stil maar, het zal wel beter gaan op de duur. Paula
| |
| |
heeft het heel moeilijk en we zullen haar allemaal proberen te helpen. Over een poos zul je zien hoe prettig alles wordt.’
Wanneer, vroeg tante Elsa zich zelf af, terwijl ze Lientje met een besliste beweging tot bij de tafel schoof en een kop thee voor haar inschonk.
Wanneer?
En nooit, nóóit... beantwoordde Paula die onuitgesproken vraag, terwijl ze in haar kleine slaapkamer heen en weer liep, de vuisten gebald in de zakken van haar wollen jasje. Nooit zou ze hier wennen, en nooit zou ze zich gewonnen geven aan deze geest van hartelijkheid en huiselijkheid, die haar benauwde, aan de kritiek die iedereen hier maar op je uitoefende, aan het genadeloze geplaag van de jongens die haar wilden kleineren, aan de zachtzinnig terechtwijzende toon van tante, aan de bijna meewarig spottende ogen van oom! Nooit, nóóit!
Het leven werd Paula aan alle kanten moeilijk gemaakt. Ze was gewoon geweest op school tot de knappen te behoren. Toevalligerwijs was ze in een vlugge, ‘en bloc’ intelligente klas terecht gekomen en waar ze gedurende drie en een halve maand vacantie, de schoolsfeer ontwend was, behoorde ze nog tot de middelmatigen, iets wat ze ternauwernood verdroeg. Ze nam een hooghartig-onverschillige houding aan, die haar leraren terecht irriteerde, maar die hevig bewonderd werd door de minst sympathieke leerlingen van de klas. De anderen wisten nog niet goed wat ze aan het knappe, blonde meisje hadden en hielden haar voorlopig ‘op vier streken’, zoals Loet Vermuiden, een van de zeer populaire derde-klassers het uitdrukte. Geen van hen trad Paula spontaan hartelijk tegemoet. Zij moest het pad voor zichzelf banen en dat wenste ze niet. Ze was er aan gewoon dat men zich liet imponeren door haar knappe gezicht, door haar vlotte
| |
| |
conversatietoon, door haar quasi-wereldwijs gedrag. En schijnbaar onverschillig, met een hautain glimlachje om de lippen, wendde ze zich van hen af naar de kleine minderheid, die haar bewonderend aangaapte en vereerd was met haar toenadering.
In het Heidehuis vond ze geen compensatie voor deze vernedering. Ze was niet tevreden met de plaats die men haar inruimde, zij wenste niet één-van-de-zes te zijn. Zij wilde dat men haar bewonderde, dat men om haar lachte, dat zij de geestige en de beminlijke was, die haar gunsten links en rechts uitdeelde.
Maar zij kreeg de kans niet.
En daar waren de woorden van Roel, die ze niet vergeten kon, die als pijnlijke dorentjes in haar denken staken. Telkens, telkens weer kwamen ze terug, 's avonds in het donker van haar kamer, overdag op school, 's ochtends als ze naar de stad fietsten, zij meestal alleen achter de anderen... zij geïsoleerd en genegeerd, terwijl Lientje door de anderen in de kring werd opgenomen.
Verwaand; over het paard getild; aanstellerig; altijd de aandacht willen trekken! Dàt had hij gezegd, terwijl ze gewild had dat juist hij om haar gunsten zou dingen, dat juist hij haar vriendschap zou trachten te verwerven en anderen voor háár opzij zou zetten.
En daar was het tweede tere punt! Die anderen!
De vierde klas was inderdaad, zoals Ab al voorspeld had, na het kamp een gesloten eenheid geworden. Het was als een kleine gemeenschap van kameraden, die elkander door en door kenden en vertrouwden. Ze kwamen heel veel in het Heidehuis. Soms in kleine groepjes en soms met z'n allen. De jongens waren nu hun minachting voor het zwakke geslacht geheel ontgroeid en het Heidehuis ontving evenveel dames- als herenbezoek. Iedere vrije middag waren er jonge mensen te vinden. 's Avonds werd er
| |
| |
meer dan eens gemusiceerd en lang ‘geboomd’ in oom Albert's kamer. Dan kwam Joost aandragen met zijn bundels gedichten, Bertie Wijkstra plaatste haar puntige aanmerkingen, Roel bracht er de theorieën van zijn geliefden Schweitzer te berde, Freekie Lemaire's harde stem schetterde tegen die van Victor in over landsverdediging en nationalisme, Brammetje ter Duin zorgde ondanks de huiselijke moeilijkheden, waartegen zij verbeten kampte, nog steeds voor de humoristische noot en Mies verzachtte alles wat te scherp, te hevig was.
En deze sfeer was Paula volkomen vreemd. Ongetwijfeld zou men haar in de kring hebben opgenomen wanneer ze daartoe de kans gegeven had. Maar ze detoneerde en na de eerste mislukte poging wilde ze ook niet anders dan detoneren. Ook op haar school in Batavia hadden dergelijke clubs bestaan, ook daar waren literaire en politieke avonden gehouden, ook daar waren lui geweest, die met jong enthousiasme over geweldige problemen redeneerden en die problemen in een oogwenk wisten op te lossen. Maar Paula had zich daar nimmer bij aangesloten. In haar was, ondanks intelligentie en schoolknapheid, een neiging tot oppervlakkigheid. Het was makkelijker te flirten op een tennisbaan, het was ook makkelijker een goed figuur te slaan in het zwembad en op dansfuifjes. Ze liep dan geen risico tot de middelmatigen te behoren. Ze wist daar zonder veel moeite successen te boeken. En van heel jong kind af aan hadden de omstandigheden haar ook die richting uitgestuurd. Reeds op het eerste kinderpartijtje was ze het ‘snoezige, kleine meisje’ geweest, waar joggies in zijden pakjes bedremmeld naar keken en moeders vertederd om glimlachten. Haar vrienden en vriendinnen hadden altijd gehoord tot de goed gesitueerden, die geen huiselijke zorg kenden en meenden dat zij over een toekomst niet behoefden te
| |
| |
piekeren. Anderen had zij instinctmatig vermeden, niet begrijpend waarom moeder dat onaangenaam vond, niet begrijpend ook waarom moeder haar altijd kennisjes wilde opdringen uit eenvoudiger milieus. En het waren alweer de omstandigheden geweest, die het haar makkelijk hadden gemaakt.
In het pensionnaat had ze de vrijheid gehad tot haar intieme vriendinnen te maken wie ze daartoe verkoos. Op school waren het altijd een stuk of wat mondain-en-wereldwijs-doende jongens uit de hoogste klassen geweest die haar vereerden met hun attenties.
Maar hier in het huis der Westwouts bleef haar geen keus. Hier viel niets te vermijden of te kiezen.
Elsa en Albert Westwout deden in hun huis de geest herleven, die Paula's moeder zich zo goed herinnerd had uit vroeger jaren. De geest van het kleine, goedkope boven-huis waar hard gewerkt werd en waar men de zorgen van het leven kende, maar waar ook in de avonduren al wat jong en vol idealen was, bijéén kwam, ernstig wanneer het ging om de dingen die er op aan kwamen, om toekomst, om wereldgebeuren, om liefde en vriendschap, dol uitgelaten wanneer er pret gemaakt moest worden. Zowel de ernst als de uitgelatenheid van dit genre waren Paula vreemd.
Geringschattend kon ze kijken naar de gezichten rondom zich. De geestige gevatheid van Bertie, het fanatieke idealisme van Joost, de soms zo vreemd-ernstige woorden van Roel en de goedkope, kaal gedragen jurken van Brammetje ter Duin... het was voor haar allemaal even zonderling en dwaas. En de onderwerpen waarover ze spraken met hun drukke, besliste stemmen: werkloosheid, wereldvrede, zending, nationalisme, versobering! Krankzinnig, vond ze het. Was je daarvoor jong? Wat had je je daarin te verdiepen?
| |
| |
Ze wilde niet toegeven dat ze veel van dat wat ze zeiden niet begreep, dat ze de snelle, levendige gang van hun gesprekken niet volgen kon. En ze trok zich van hen terug, zoals ze zich op school terug trok van wie haar niet met uitgestoken handen tegemoet kwamen. Ze had zich aangewend de schouders spottend op te trekken: ‘Dat geklets-in-de-ruimte!’ zei ze dan ruw tegen Lientje, die zo graag de gezelligheid zocht. ‘Kind, blijf hier boven zitten werken, loop die lui toch niet overal achterna.’
En Lientje, gauw onder de invloed van Paula's bazigheid, een beetje bang ook voor haar scherpe woorden, bleef dan nog wel even zitten, over Paula aan hun gezamenlijke werktafel, maar zo gauw ze durfde en de weg vrij zag, sloop ze heen en zocht beneden haar eigen plaatsje, het liefst dicht bij tante Elsa, die goed en vriendelijk tegen haar was als moeder en die haar met een knipoogje en een glimlach over iedere verlegenheid heen kon helpen.
‘Lientje trok één lijn met de anderen,’ dacht Paula bitter, ‘Vroeger verwachtte Lientje alles van haar, vroeger was zij goed genoeg om alle narigheid voor het kleine zusje uit de weg te ruimen. Nu had die haar ook niet meer nodig.’
Ze ging op het voeteneind van haar bed zitten. Ze was moe geworden van het heen en weer lopen. Hoe lang was ze hier al? Het was reeds bij zessen, zag ze, met een blik op haar polshorloge. Koud was ze ook, huiverig... brr... akelig land, ze begreep niet dat ze ooit blij was geweest hierheen te gaan. Ze knipte het lichtje aan boven haar wastafel en inspecteerde haar gezicht. Op haar linkerwang was een smalle, rode vlek. Het bloed vloog naar haar hoofd terwijl ze de hand tegen haar wang legde om die vlek te verbergen. Geslagen! In haar gezicht! Nog nooit had ze van iemand een klap gehad en zo'n jongen, zo'n... Ze voelde haar drift opnieuw en heviger terug- | |
| |
komen. Als niemand je geeft wat je toekomt zal ik het maar doen, had hij gezegd. En hij was niet eens nijdig geweest! Hij had het niet eens in woede gedaan... hij had haar kalm een draai om 'r oren gegeven zoals je dat een klein, lastig kind doet. Wat zou vader hiervan zeggen als ze het naar huis schreef? Natuurlijk schreef ze het, er moest maar van komen wat er van kwam. Dan maar weg hiervandaan en ergens anders heen. Een kostschool was beter. Véél beter!
Ze draaide zich af van de spiegel en stond dan even stil, de ogen in het lamplicht. Alles goed en wel, maar dan zou ze ook moeten schrijven hoe het gekomen was en wat zij gezegd had. Want zo goedgelovig waren vader en moeder niet of ze snapten wel dat iemand je maar niet zo voor niemendal een klap gaf. Een beetje onzeker dacht ze dat vader óók wel eens heel boos op haar kon zijn over die onbeschoftheid.
‘Er wordt hier toch voor ons betaald...’ Hoe had ze zoiets kunnen zeggen? Dat kwam door dat gevit en geterg natuurlijk, anders was ze nooit zo... zo... ja, onbeschoft was het enige woord!
Ze hoorde hoe de jongens in de kamer onder de hare druk praatten en lachten. Vanuit de keuken kwam een flauw gerucht van rammelend aardewerk. Aaltje liep heen en weer door de gang. De deur van de jongenskamer ging open. Het rumoer werd ineens luider. Vlugge voetstappen renden de trap af. Ze hoorde Victor fluiten en Timo's hese, wankele stem zong daar over heen van: ‘Breng mij terug naar mijn Sarie Mareis.’ Dan Roel's lach. Hij lachte! Ze waren het blijkbaar allemaal al weer vergeten. Alsof het niets betekende! Ze dachten zeker dat zij maar kalm weer aan tafel verschijnen zou, dat ze zou doen of er niets gebeurd was. Maar dan vergisten ze zich toch lelijk. Dan kenden ze haar nog niet. Snel nam ze haar besluit.
| |
| |
Vijf voor zessen, zo dadelijk ging de gong voor tafel. Oom Albert was er niet. Die zat daarginds in zijn bungalow op de Veluwe en zou overmorgen pas terug komen.
‘Wacht lui, ik zal jullie eens flink in angst laten zitten.’
Ze rukte haar kast open, trok haar regenjas aan en duwde de alpin op het hoofd. Nu nog even wachten tot ze allemaal in de huiskamer waren!
Ze liep de trap af en leunde over de balustrade. De benedengang lag verlaten. In de keuken hoorde ze tante praten met Aaltje en vanuit de huiskamer kwam het geblaf van de honden, die blijkbaar met de jongens aan het stoeien waren. Vliegensvlug gleed Paula langs de leuning omlaag, liep op haar tenen de gang en de hall door. Het slot klikte... de deur viel achter haar toe.
‘Wie gaat daar naar buiten?’ riep tante Elsa, die juist op dit moment op de drempel van de keukendeur verscheen, ‘Vic... jongens! Niet weg gaan, het eten is dadelijk klaar!’ Er kwam geen antwoord en ze hoorde hoe in de huiskamer de jongens met Lientje aan het ravotten waren. Vlug opende ze de buitendeur. Het was donker buiten. In de kleine lichtcirkel van de lamp boven de voordeur bewoog zich niets.
Er kraakte een tak en Slungel dook plotseling uit de tuin op, knipoogde schuldbewust omhoog naar haar gezicht en glipte dan zacht mauwend naar binnen. In de huiskamer telde tante Elsa vlug de hoofden. Roel, Ab, Vic, Timo, Lientje! Dan was Paula naar buiten gegaan. Ze zei het wat verschrikt en ook een beetje wrevelig:
‘Nu staat het eten bijna op tafel en daar loopt Paula weg.’ De jongens keken op. Lientje, dadelijk bang voor scènes en nieuwe narigheid, week terug naar de tafel, ging vast braaf op haar plaats zitten. Haar ogen gingen vlug van den een naar den ander.
| |
| |
‘Flauwe streek, juist nu vader er niet is!’ bromde Vic verontwaardigd.
‘Ik denk dat Roel excuse zal moeten vragen voor ze ons weer de eer wil aandoen...’ veronderstelde Ab, half spottend, half in ernst.
Tante Elsa streek met een afwezig gebaar een korte krul weg van haar voorhoofd. Ze zag er ineens verward en meisjesachtig uit, vond Timo.
‘Wat moet ik nu doen?’ zei ze, een beetje hulpeloos en onwilkeurig keek ze Roel aan. Het was heel vreemd om die flinke, besliste tante Elsa die tegen hèn zo streng en kort aangebonden kon zijn, daar te zien staan, boos, angstig en machteloos tegelijk.
‘Stil laten gaan,’ meende Vic, ‘Ze komt vanzelf terug. Láát haar toch, moeder! U zou ons toch ook in ons eigen sop gaar laten koken.’
‘Ik kan toch dat kind niet in haar eentje over de hei laten dwalen. Een meisje... dat is toch iets heel anders. Snàp dat dan toch eens!’
Moeder keek Vic verontwaardigd aan. Ze was boos op Paula, die haar dit aandeed, op zichzelf, omdat ze niet met het kind was gaan praten, op de jongens, die zulke spartaanse opvattingen over meisjesopvoeding hadden. Roel stond op van de divan waar Lientje hem bedolven had onder kussens en plaids. Hij streek zijn verwarde haar uit het gezicht en was met drie grote stappen de kamer uit en bij de voordeur.
‘Wacht maar tante, hou de boel maar even warm, over tien minuten ben ik terug. Mèt Paula.’
‘Roel, nee Roel... doe geen gekke dingen. Ben je razend jongen, je kunt haar niet naar huis trèkken. Roel, ik wil niet dat je...’
Hij was al weg. Ze hoorden zijn vlugge stappen over het grint.
| |
| |
Vic lachte voldaan: ‘Nu krijgt ze compleet een pak slaag! Lientje, Lientje, nu zie je maar eens net hoe stoute meisjes hier behandeld worden.’
Lientje begon onmiddellijk te huilen. Het was, vond ze, alsof er een vreselijk onheil te gebeuren stond. Roel die zo hard wegliep en tante Elsa die hem nariep vanuit de geopende deur en Paula daar alleen op die donkere hei. Lientje was in een paniekstemming.
‘Kind, hou je kalm!’ troostte Ab, ‘zo meteen komen ze rustig samen aanwandelen. Moeder, wees toch wijzer, u kent Roel toch wel... hij zal haar heus niet naar huis sláán.’
Moeder keek om naar Ab's kalm gezicht, dat soms een wonderlijke gelijkenis met het gezicht van zijn vader vertoonde. Ab had gelijk, dacht ze... ze was wel dwaas zich zo op te winden. Ze zou Aaltje zeggen de schalen warm te houden. Paula kon onmogelijk ver weg zijn.
En met een zucht ging ze terug naar de keuken. Een groot huishouden gaf grote zorgen!
Roel stapte daarbuiten met zijn lange benen over het landweggetje. Intuïtief begreep hij, dat Paula de weg naar het dorp was gegaan. De andere kant op had ze niets te zoeken. Bovendien... zó heldhaftig was ze niet of ze zou de stropers en koddebeiers wel vermijden.
Nog vóór het dorp had hij haar ingehaald. Bij de eerste landelijke gaslantaarn liep hij naast haar. Ze had de alpin in de zak gestoken. Het korte blonde haar lag verward om haar hoofd. Ze hield de handen kouwelijk-diep weggedoken in de zakken van haar regenjas.
‘Hallo!’ zei Roel.
Paula keek opzij en stond stil.
‘Wat moetje. Laat me met rust.’
Twee paar blauwe ogen peilden elkander. Paula's gezicht vertrok zenuwachtig onder Roel's kalme, vriende- | |
| |
lijke blik. Niet huilen, niet huilen, commandeerde ze zichzelf woedend. Net doen of het je allemaal niets kan schelen. De baas blijven! Pas op!
‘Ik wou je zeggen dat het me spijt... van die klap.’
‘O, het zal tijd worden,’ zei Paula koel. Heel dapper beheerste ze de trilling in haar stem en het flitste door haar hoofd hoe romantisch dit eigenlijk was. Roel, de knappe, blonde Roel die door alle meisjes op school in stilte bewonderd werd en die háár naliep op een stille dorpsweg om haar excuse te vragen. Romantisch ook, dit staan bij een wankel gaslantaarntje aan de ingang van het dorp, in het avonddonker. Jammer dat niemand van haar klas dat eens zag!
‘Ja, het spijt me verduveld, want het is geen manier om een meisje te slaan.’
Paula was dadelijk op haar qui-vive.
‘O, dus dáár heb je spijt van. Niet dat je mij een klap hebt gegeven, maar dat je een meisje geslagen hebt?’
Hij lachte om haar waakzaamheid.
‘Ja, als je een jongen was geweest had ik je buiten een pak ransel gegeven. Maar dat moet je me niet kwalijk nemen. Ik hou van tante Elsa en wat jij zei was zo gemeen beledigend. Ze keek zo bezeerd, zie je. Toen had je die draai om je oren te pakken voor ik 't zelf wist. Maar waarachtig, ik heb er spijt van. Waarom zeg je ook zulke dingen? Wil je je zo graag gehaat maken? Ik snap niets van je...’
Zijn toon was gemoedelijk. Er was iets van vertrouwelijkheid en vriendschappelijkheid in zijn diepe, kalme stem en Paula voelde hoe het harde, het boze dat aldoor in haar was geweest, plotseling verdween. Ze vergat haar houding, ze vergat de romantiek van de situatie. Ze voelde zich ineens een heel klein en ongelukkig meisje dat met zich zelf geen raad wist. En daar kwamen de tranen...
| |
| |
de gehate, akelige tranen die zich niet omlaag lieten vechten.
‘Waarom zijn jullie ook allemaal zo naar tegen me, zo alsof ik er niet bij hoor, alsof ik een draak en een mispunt ben. Vanaf de eerste dag is er niemand echt vriendelijk tegen me geweest, jullie hebben maar aanmerkingen gemaakt en kritiek gehad enne... geplaagd... jullie maken me zelf zo... zo onaardig...’
Roel keek een beetje verlegen. Op tranen had hij niet gerekend. En in haar verwijten trof hem een waarheid. Ze hàdden meteen aanvallend tegenover haar gestaan, zij, jongens. Ze hàdden haar niet behoorlijk de kans gegeven zich aan te passen. Hij ook... de eerste dag de beste had hij harde dingen over haar gezegd.
Hij legde met een onhandig gebaar even zijn hand op haar schouder en trok haar mee, terug de weg op.
‘Kom, ga mee... dan kunnen we onderweg wel praten. Toe zeg, schei nu uit met dat gegrien. Ik geloof dat je eigenlijk gelijk hebt, maar zie je, wij zijn helemaal geen meisjes gewend natuurlijk, geen zusters en zo. Op school, nu ja... dat is natuurlijk heel anders.’
Driftig veegde Paula met haar mouw langs haar ogen.
‘En ik dan? Ik zeker wèl broers? O jakkes, ik heb geen zakdoek.’
‘Hier... de mijne, maar hij is niet schoon. Ik heb er net mijn vulpen mee afgeveegd, pas op... hier zit inkt.’
Paula boende langs haar wangen. Roel slenterde naast haar voort, trapte een steen weg in het donker. Wat moest hij nu nog meer zeggen? Hij had eigenlijk met haar te doen. Het was toch ook nog maar een kind al deed ze graag gewichtig.
‘Nu heb ik heus spijt dat ik jou die klap heb gegeven,’ zei hij verlegen lachend. ‘We zijn eigenlijk allebei stom geweest. Ik vind... we moesten allemaal nog eens van
| |
| |
voren af aan beginnen... hmm... nou ja, als jij nou ook een beetje inschikkelijker bent en niet dadelijk zo vijandig tegen iedereen doet...’
‘Ik? Ik doe niet vijandig! Maar ik... het is hier allemaal zo vreemd, jullie zijn zo anders dan de lui daarginds...’ En toen kwam het hoge woord er uit.
‘En jij ook dadelijk, die eerste middag... ik hoorde je zeggen tegen Ab en Mies dat jij me aanstellerig vond, verwaand. En toen kende je me nog niet eens. Dat was toch ook onbillijk.’
Hij zweeg, keek voor zich op de weg. Daar had je het al! Beroerd voor zo'n kind om dat te moeten horen, de eerste dag dat je in een vreemd huis bent, tussen louter vreemde mensen. Roel stond stil op de weg en keek haar aan, ernstig en openhartig.
‘Het spijt me,’ zei hij. ‘Op mijn erewoord, het spijt me en ik wil het allemaal herroepen. Ik geloof nù, dat je niet verwaand en niet aanstellerig bent. En ik wil je helpen om je meer op je gemak te voelen bij ons. Waarachtig! Hier, heb je mijn hand er op. Wil je?’
Met nog een laatste driftige snik en een laatste veeg langs haar ogen, stak Paula hem haar smalle, stevige meisjeshand toe.
‘Graag... ja... ik wil ook wel anders zijn... maar hoe moet ik nu naar binnen, ze zullen me vast treiteren, Vic... hij... Vic plaagt me altijd zo èrg.’
Hij moest onwilkeurig even glimlachen omdat dat zo babyachtig klonk uit de mond van de zelfbewuste, kordate Paula.
‘Ik ga wel vooruit en zeg dat je dadelijk komt. Loop even met je gezicht in de wind, dan ziet niemand dat je gehuild hebt. Ik zal wel zorgen dat niemand je plaagt.’
Er gingen veel, heel veel gedachten door Paula's hoofd gedurende de enkele minuten dat zij alleen op de landweg
| |
| |
liep, het warme, betraande gezicht opgeheven in de koele wind. Het was alsof de wereld rondom haar veranderde. Het was alsof overal zonlicht was, waar ze vroeger niets dan schaduw zag. Er was een sterk, moedig gevoel in haar hart. O, ze wilde anders worden, héél anders. Ze zou eens laten zien, hoe ze kon zijn. Ze wilde zo haar best doen. Het was alsof ze een vriend, een broer had gekregen. En wat hij beloofde zou hij ook doen, dat wist ze. Hij zou voortaan naast haar staan. Nu was er tenminste iemand tegen wien ze alles gezegd had en die haar begreep. Nu zou het nooit zó akelig meer kunnen worden. Ze zou vechten tegen zichzelf, ze zou vechten om te worden zoals moeder haar graag hebben wou. Wat had moeder gezegd? Een goed mens, eerlijk tegenover zichzelf, een mens, die barmhartigheid kent en meedogen met anderen. Zó zou ze worden. Van nu af aan werd alles anders.
Ze keek met strakke ogen voor zich uit alsof ze plechtig iemand een belofte deed. Er was een ongekende ernst op haar gezicht.
‘Vader, moeder, heus... ik zal mijn best doen.’
Paula vond de voordeur op een kier. Een beetje zenuwachtig en besluiteloos glipte ze naar binnen. Ze treuzelde met het uittrekken van haar jas, treuzelde met het naar binnen gaan.
In de huiskamer werd druk gepraat. En daar duwde Manfred met zijn hondenneus de deur open en sprong blij tegen haar op. Achter hem bleef de huiskamerdeur wijd open.
‘Kom gauw,’ riep tante Elsa's stem. ‘We wachten al op je. Er is schildpadsoep, waar jij zoveel van houdt. Allo Slungel, schiet eens op, jij neemt hier de grootste plaats in.’ Er was een diepe blijheid in haar stem, die Paula plotseling over alle verlegenheid heen hielp.
| |
| |
Ze stond op de drempel en keek de grote, gezellige kamer in, waar het lamplicht over zoveel jonge gezichten gleed. Toen, voor het eerst, trad zij onbevangen en blij die kamer binnen en nam haar plaats in tussen de anderen. Het was alsof ze thuis kwam na een lange reis.
|
|