Paradijs in tranen
(1992)–Japke de Kraker-van Abbema– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 142]
| |
Hoofdstuk 8Kleine Debby geeft zorg. Lucy is des te meer blij dat ze weer bijgekomen is. Ze verwachtte dat haar dochtertje, net als een baby die uit een diepe slaap weer bijkomt, langzaam weer zou gaan doen wat ze voorheen deed. Maar nu, enkele weken nadat ze bijgekomen is, reageert kleine Debby nog nauwelijks op haar omgeving. Vóór het ongeluk kon haar gezichtje plotseling gaan stralen wanneer Lucy haar iets gaf of zelfs al na een knipoogje. Die stralende lach is er nog geen enkele keer geweest. Ook zuster Margaret, die heel veel met haar bezig is, kan geen lachje op haar gezichtje te voorschijn toveren. Haar handjes liggen bijna slap naast haar lichaampje. Heel traag reageert het meisje. Lucy maakt zich steeds meer ongerust. Ook knaagt er een vervelend schuldgevoel in haar. Wat is er door haar schuld van dat levenslustige kindje geworden? Wanneer ze na het bezoekuur zuster Margaret op de gang tegen komt, houdt ze deze staande. ‘Heb je tijd om me meer te vertellen over Debby's situatie? Gaat ze vooruit of blijft ze zo traag reageren?’ | |
[pagina 143]
| |
Zuster Margaret steekt haar arm in bij Lucy en zegt hartelijk: ‘Kom, ga met me mee naar een kamertje waar we rustig kunnen praten.’ Wanneer Lucy op een stoel zit, zegt Margaret: ‘Ik haal twee glazen cola; ook al is er op de dorstige grond buiten het ziekenhuis pas een tropische plensbui gevallen, ònze dorstige kelen hebben geen vocht gehad.’ Tranen branden in Lucy's ogen. Ze zit zó over Debby in en zuster Margaret is zo aardig voor haar. Wat betekent dat? Min of meer voelt ze het aan als een negatieve boodschap: een oordeel. Margaret ziet aan de moeder van Debby dat ze zich ernstig zorgen maakt over haar kind. Toch wacht ze nog om het onderwerp ‘Debby’ aan te snijden. Ze drinkt eerst langzaam haar glas leeg. Dan zegt ze vragend: ‘Je had een heel snel herstel verwacht, nietwaar Lucy? Je vindt het toch wel goed dat ik jou net als Amrita bij de voornaam noem? We zien elkaar zo vaak. En we moeten nu als vriendinnen praten en samen overleggen wat het beste is voor het kleine meisje waar we toch allebei een band mee hebben. Jij, als moeder, het meeste natuurlijk, dus jouw inbreng is dan ook doorslaggevend. Debby was ruim negen maanden toen het ongeluk gebeurde. Nu is ze bijna een jaar. In alle opzichten heeft ze nu veel oefeningen nodig om basisbewegingen te kunnen verrichten. Ze moet leren kruipen, zich optrekken, staan, lopen enz. Al die handelingen noemen we met een moeilijk woord: de motoriek. | |
[pagina 144]
| |
In het centraal hersenstelsel bevinden zich onder meer de kleine hersenen. Die vervullen een sturende werking naar de evenwichtsorganen, dus ook naar de hand en voetspieren. Wel, in dit controle-deel van de hersenen zit de beschadiging. Bij een blauwe plek of een buil zit de beschadiging aan de buitenkant. Duidelijk kan je zien, hoe de buil geneest. Maar in het geval van onze Debby zit de beschadiging van binnen, ze is voor ons mensenoog onzichtbaar. De genezing verloopt veel moeizamer en langzamer, je kan het niet of nauwelijks waarnemen. Een fysio-therapeute moet en kan spelenderwijs uittesten welke verbindingen naar bijvoorbeeld handen, voeten verbeterd moeten worden door oefeningen. Er zullen in de hersenen veel functies van het menselijk lichaam geactiveerd moeten worden. Het is allesbehalve eenvoudig om te ontdekken hoe Debby geholpen moet worden! Het is nu de vraag, Lucy, waar we hulp van specialisten moeten zoeken. In 1979 is in Suriname Huize Betheljada geopend. Daar worden kinderen, die verstandelijk en lichamelijk gehandicapt zijn, geholpen. Maar voor zover ik weet is de jongste drie jaar, en zijn de afwijkingen van deze kinderen niet pas later gekomen. Met andere woorden, ze zijn ermee geboren. Vaak zijn het zwaar mongoloïde patiëntjes. Toen ik er eens een bezoek bracht, zag ik een aantal rustig op hun matje liggen, of in hun stoel zitten. Hun | |
[pagina 145]
| |
opname-vermogen leek mij gering. Ook waren zelfs de oudere kinderen nog niet zindelijk. Je zou eens met de directrice van Betheljada kunnen praten over Debby. Een andere mogelijkheid is in Nederland specialistische hulp zoeken voor je kleintje. Natuurlijk krijg je dan van het Diaconessenziekenhuis een verklaring mee over de medische noodzaak van specialistische hulp voor Debby. Ik weet niet Lucy, wat je zelf van dit alles denkt. Vertel maar, wat je op je hart hebt.’ Lucy zegt niets. Met een vraag in haar ogen kijkt ze de verpleegster aan. Hoeveel contact heeft zuster Margaret met Amrita gehad? Hoeveel weet zij van haar zorgen over de vader van Debby? Lucy stelt een voor Margaret volkomen onlogische vraag: ‘Weet je hoe het ongeluk kwam?’ Margaret schudt haar hoofd. Dan vertelt Lucy, hoe ze zich ernstig zorgen maakte over Lesley, de vader van Debby, een militair. ‘Tegen zijn gewoonte in liet hij een tijdlang niets meer van zich horen. Ik maakte me hoe langer hoe meer zorgen. Wat er met Horb, Hawker en Rambocus gebeurd is, ligt nog vers in mijn geheugen. Wanhopig werd ik ervan. Teneinde raad zou ik samen met Debby - ik veronderstelde dat ik dan minder snel opgepakt zou worden - bij de militaire kazerne gaan vragen, wat er met mijn man gebeurd was. Wel, vlak voor dat spannende waar ik zo vol van was, gebeurde het ongeluk met Debby.’ | |
[pagina 146]
| |
Lucy buigt haar hoofd, haar schouders schokken van het ingehouden snikken. ‘Wanneer ik de mand waar Debby in lag, goed vastgeklemd had en met touw beter vastgebonden had, dan was zij nooit uit de open achterbak van de bestelauto gerold.’ Margaret weet niets anders te doen, dan haar arm om die schokkende schouders te slaan. Ze kijkt zwijgend over Lucy's hoofd naar het raam. Vlammend verspreidt de faja-lobiGa naar voetnoot1 haar rode gloed achter het raam. Met een blos van schaamte herinnert Margaret zich Ilse's woorden: ‘Er is Iemand die je meer gekwetst hebt, veel dieper pijn gedaan hebt.’ Wat zal zij zeggen van een ander, zij, die zelf zo tekort schiet in de liefde. Ook komt er tegelijk een gevoel van weerstand boven. Zij zal niemand veroordelen. Wel dan hoeft niemand, ook niet die Iemand met hoofdletter, haar te veroordelen. Zelf zal ze uitmaken, wat ze goed voor zichzelf en de anderen vindt. Ze wil, als ze kan, zelf haar normen vaststellen. Ze wil zich niet zo laten beïnvloeden door Ilse. Dat strenge, maar ook dat zachte en innemende in haar luisteren en spreken, ze wil zich er niet door laten meesleuren. Want de richting die Ilse met haar wil inslaan, die weg wil zij negeren! Over wegen gesproken. Laat ze nuchter zijn, zich bepalen bij het probleem van Lucy. Wat voor weg moet hier ingeslagen worden? Met zachte stem vraagt Margaret: ‘En Lucy, heb je | |
[pagina 147]
| |
ondertussen vernomen waar Lesley is?’ Lucy zucht heel diep, veegt met een zakdoekje de tranen uit haar gezicht. Automatisch antwoordt ze de Hollandse verpleegster in haar eigen taal: ‘Mi no sabi, mi no sabi’Ga naar voetnoot1. Dan wordt ze zich ervan bewust dat Margaret haar waarschijnlijk niet begrijpt en daarom herhaalt ze in het Nederlands: ‘Ik weet het niet. Hij is niet in Paramaribo. Ik heb wel geruchten gehoord van andere militairen, dat sommigen zich aangesloten hebben bij het junglecommando in het bos. Ook zijn er enkelen naar Nederland gegaan om daar het een en ander te regelen. Volgens John, zou Lesley bij deze uitgezonden militairen horen. Maar ik weet niets officieel. Van Lesley zelf heb ik nog geen bericht gekregen. Wanneer het werkelijk zo is dat Lesley in Nederland is, dan wil ik met Debby dáár naar toe gaan. De behandeling in Betheljada kan haar misschien tijdelijk helpen. Maar wanneer Debby daar lang moet blijven voor dagelijkse oefeningen, ben ik bang dat ze het gedrag van andere kinderen zal gaan nadoen. Weet je Margaret, ik wil dat zij zo goed als maar mogelijk is, geholpen wordt. Daar heb ik al mijn gouden sieraden, ja zelfs al mijn bezittingen hier in Suriname voor over!’ ‘Wel’, antwoordt Margaret besluitvaardig. ‘Dan maak ik alles in orde voor het vertrek van Debby naar Nederland. Ik bedoel de papieren rompslomp die ze van het ziekenhuis mee moet krijgen. En jij zult het nog druk genoeg hebben met het aanvra- | |
[pagina 148]
| |
gen van een visum, tickets en zo. Lucy, ik hoor nog van jou, hoe snel alles geregeld moet worden. Treur niet onnodig lang, we gaan weer aan de slag jij en ik.’ Met een schouderklopje laat zuster Margaret de jonge moeder van Debby uit. Wanneer Lucy aan het eind van de gang de hoek omgaat en uit het gezicht verdwijnt, wil Margaret op haar horloge kijken om te zien hoe laat het is. Verdwaasd kijkt ze naar de witte plek, de plaats waar het horloge gezeten heeft, omgeven door donkerder gekleurde huid. De afdruk van het horloge is er nog, maar het horloge zelf niet meer. Ilse heeft het en zijzelf heeft er nog slechts een herinnering aan. Er komt een trek van bitterheid om Margarets mond. Kom, laat ze in snel tempo verder gaan. De temperatuur na de bui van zopas is aangenamer. Ze moet maken wat ze ervan maken kan. Voor dromen of voor piekeren heeft een goede verpleegster geen tijd. Of... nu ja, nauwelijks tijd. Ach, wat maalt ze om tijd. Haar horloge is ze kwijt. Nu wil ze eindelijk eens leven van het ene ogenblik in het andere ogenblik. En alleen wat gebeurt, is dan van belang. De tijd doet er niet toe. Margaret lacht zonder een gevoel van blijheid.
Anderhalve maand later staat Lucy op het vliegveld Zanderij in Suriname. Op haar arm draagt ze Debby, haar dochtertje. Over haar schouder hangt een tas met paperassen | |
[pagina 149]
| |
en andere dringende benodigheden voor de reis. Vlak naast haar staan Margaret en Amrita. Zij sjouwen een grote, al vaker gebruikte koffer mee. Margaret heeft haar koffer gul aan Lucy afgestaan. Zonder nadenken schuifelt Lucy voetje voor voetje verder. Ze komt steeds dichter bij het loket. In haar ogen komen tranen, maar ze wegvegen kan ze niet. Nog even, nog heel even en dan... is ze weg. Haar geboorteland verlaat ze. Ze gaat ver bij haar familie vandaan. Ook moet ze haar vriendinnen Amrita en Margaret, die de laatste maanden, waarin zoveel schokkende dingen gebeurd zijn, haar zo enorm geholpen hebben, achterlaten. Onwillekeurig kijkt ze dankbaar naar Amrita en Margaret. Ook zij hebben elk om verschillende reden moeite met het nu snel naderend afscheid. Amrita bedenkt een beetje jaloers hoe Lucy straks in dat welvarende land zich kan omgeven met allerlei luxe dingen. Hmm, ze zou zo wel mee willen vliegen. Ja, ze zou wensen dat zij daar voor het loket stond met Mahinder op de arm, de tickets voor de reis in hààr hand. Vast neemt ze zich voor eens met vakantie naar Bakra-kondre te gaan. Kan ze samen met Lucy gezellig uitgaan. Ze betrapt zich erop, dat Soenil niet betrokken wordt in haar fantasieën. Margaret staart naar de koffer die ze meezeult. Het kost haar lichamelijke inspanning, maar vooral ook psychische moeite om de koffer weg te brengen. Ze wenst dat ze onzichtbaar door de koffer zal worden meegezogen naar het land waar haar dier- | |
[pagina 150]
| |
bare familieleden wonen. Een golf van heimwee overspoelt al haar gedachten. Ze had gedacht dat ze zich losgemaakt had van benauwende banden. Maar haar gevoel spreekt haar verstand tegen. Ze verlangt intens naar haar ouders, broers en zussen. Opeens bedenkt Margaret praktisch dat ze via Lucy ook contact kan maken met haar ouders. Ze zet de koffer op de grond, pakt snel een schrijfblokvelletje en schrijft duidelijk het telefoonnummer en het adres van haar ouders op en voegt daar nog enkele krabbeltjes voor Lucy bij. Zo, nu met de koffer naar de douane. ‘Mevrouw, mag ik uw papieren zien?’ Lucy schrikt. Ze geeft Debby aan Amrita, zoekt zenuwachtig in haar schoudertas. Dan overhandigt ze het gevraagde. Na een aantal stempels krijgt ze de belangrijke papieren weer terug. Nu moet ze afscheid nemen. Misschien wel voorgoed. Lucy spreekt dit ook uit. Amrita gaat hier direct tegenin. ‘Wel nee, mi goedoe, ik ga sparen voor een reis naar Nederland. Ik kom gezellig wandelen daar. Samen gaan we dan vakantie vieren.’ Amrita's stem klinkt vrolijk en vastberaden. Ze heeft kennelijk al voorpret. Debby stopt ze in Margarets armen, zodat ze Lucy een stevige omhelzing kan geven. ‘En beloof me, schrijf zo gauw mogelijk over van alles wat je daar beleeft, want ik ben erg benieuwd hoe het daar zal zijn, weet je? Meisje, tan boenGa naar voetnoot1. Groet Lesley van mij.’ Lucy knikt maar, | |
[pagina 151]
| |
ze kan geen woord uitbrengen. Margaret ziet hoe het afscheid Lucy aangrijpt. Bewust vraagt ze Lucy's aandacht voor de kleine Debby. ‘Lucy, wanneer je in Nederland aankomt en uit de hallen van Schiphol in de buitenlucht komt, dan is het misschien heel erg koud. Let dan goed op je kleine meid. Sla een wanne omslagdoek om haar heen, zodat ze geen kou vat. Weet je, | |
[pagina 152]
| |
haar weerstand is nog niet op peil. Hier heb je een briefje met het telefoonnummer en het adres van mijn ouders. Ik weet zeker dat je hartelijk welkom bent bij hen!’ Nu ze over haar ouders spreekt, welt er een snik in haar omhoog. Snel geeft Margaret Lucy een kus en dan zwaaien de twee vriendinnen de vertrekkende vriendin met haar dochtertje uit. Amrita roept nog boven het geroezemoes uit: ‘Adjosi, Lucy, tot ziens in Bakra-kondre.’ Lucy glimlacht door haar tranen heen. Na een korte tijd beklimt ze de vliegtuigtrap. Ze probeert achteromkijkend de gezichten van Amrita en Margaret nog te ontdekken. Het lukt niet, zoveel mensen staan op het balkon van Zanderij te zwaaien. Achter haar willen de passagiers ook naar boven, het vliegtuig in. Nu volgen de gebeurtenissen elkaar snel op. Voor alles goed en wel tot Lucy doordringt, vliegt ze al boven de bossen van Suriname. Los van de ene wereld op weg naar een andere. Eigenlijk verkeert ze nu tussen twee werelden. De ene heeft ze vaarwel gezegd. En bij de andere hoort ze nog helemaal niet. Lucy kijkt over het hoofdje van Debby heen naar beneden door het vliegtuigraam. Vriendelijk wuiven de boomkruinen het vliegtuig na. Bloedige gevechten in het bos die de vrede wreed verstoren, lijken irreëel. Tussen de bossen loopt een zilveren lint. Rivier en bossen glijden onder haar ogen weg. Voor haar geestesoog trekken nu de beelden van de afgelopen maanden voorbij. Zacht streelt ze ondertussen Debby's korte kroes- | |
[pagina 153]
| |
haartjes. Haar gedachten belanden bij Lesley. Zou zijn missie als militair zo geheim zijn, dat er geen levensteken naar haar gestuurd kon worden? Is het in Nederland eigenlijk wel veilig voor hem? Ook daar heb je misschien voorstanders van het militaire gezag, die in opdracht van de bevelhebber represaille-maatregelen nemen tegen... Komen ook dáár niet onverklaarbare verdwijningen voor evenals de laatste jaren in Suriname? Ach, misschien heeft dat te maken met illegaal verblijven in Nederland. Ze hoopt dat Lesley's vrienden hem op de hoogte gesteld hebben van haar aankomsttijd straks op Schiphol, want wat moet ze anders in dat onbekende land? O ja, gelukkig heeft ze nog het telefoonnummer van Margarets ouders. Een glimlach komt op Lucy's gezicht. Lief van Margaret om haar een adres te geven waar ze in geval van nood ook nog welkom is. Ze denkt aan alle goede adviezen van Margaret voor haar dochtertje. Opeens bedenkt ze ongerust: wat slaapt Debby toch lang! Ze zal toch niet opnieuw bewusteloos zijn geworden. Lucy dwingt zichzelf om kalm te blijven. Ze voelt het smalle polsje. Regelmatig klopt haar hartje. Ach, wat maakt ze zich toch snel zorgen. Dat lieve kind slaapt gewoon heel diep. Lucy voelt zich plotseling ook bijzonder moe. Ze voelt of de draagband goed vast zit, zodat Deb- | |
[pagina 154]
| |
by niet kan vallen. Wanneer dat zo is, sluit ze haar ogen en droomt weg. De stem van de stewardess maakt haar een aantal uren later weer wakker. Ze zijn Europa al genaderd. Eten wordt rondgebracht. Lucy gaat snel voor Debby, die nog steeds stil op haar duimpje ligt te zuigen, een fles klaarmaken. Wanneer het kleintje verschoond is en gedronken heeft, voelt ze hoe haar eigen maag rammelt. Toch valt het haar niet mee, wanneer een warme schotel met allerlei gerechten voor haar staat, om een hap door de keel te krijgen. Wanneer de stewardess langs komt om op te ruimen, heeft ze het eten nauwelijks aangeraakt. Het is of haar keel toegeknepen zit. Zal ze Lesley straks zien? - zo vraagt ze zich gespannen af. Lesley heeft niet met haar willen trouwen, misschien zijn er nu andere vrouwen, die... O, wat voelt ze zich ontzettend onzeker. Daar zijn de lichten van het vliegveld. Er wordt omgeroepen: ‘Fasten your seatbelts.’ Lucy maakt de riemen om haar en Debby vast. Ze kijkt weer door de raampjes. Wat een totaal andere omgeving dan ze gewend was. Allerlei vlakken, lichte en donkere. Een mozaïek van kleuren, maar verder alles zo recht, zo hoekig. Hier en daar rechte rivieren, of hoe ze dat ook maar noemen in Holland, molens, huizen die op keurige blokjes lijken en grotere blokken, boerderijen zeker. Wat duurt die landing lang! O, daar raakt het vliegtuig de grond. Bij Lucy neemt de innerlijke | |
[pagina 155]
| |
spanning toe. Ze mogen uitstappen, weer langs een trap, nu naar omlaag. De gangen van Schiphol lijken eindeloos lang. De mensen haasten zich naar de uitgang. Lucy voelt zich er verloren tussen lopen. Wie wacht op haar? Misschien wel niemand. Ze moeten de controle door. Dat levert geen problemen op. Nu de lopende band. Ja, gelukkig, daar is haar koffer. Haar koffer..., nee Margarets koffer. Met een blij gevoel pakt ze hem op. Hè, iets vertrouwds is er terug. Meteen wordt deze stemming weer overspoeld door onrustige gedachten. Even verderop is de uitgang. Daar staan de mensen van die andere wereld waar zij nog niet thuis hoort. Zal er de enige bekende staan die zij op dit ogenblik in dit onbekende koude land heeft? Lucy schuift met Debby op haar ene arm, de koffer meezeulend met de andere hand langs de elkaar omhelzende mensen. Een snik welt in haar omhoog, wanhopig zoeken haar ogen rond. Dan hoort ze een kreet. Iemand loopt snel op haar af. Het is... nee, bijna onmogelijk... het is hem. Met hoog geluid roept ze: ‘Lesley... eindelijk.’ En dan valt ze in zijn armen. En hij kust haar en zijn dochtertje om en om. Ze zijn bij elkaar. De nieuwe dag is in Nederland net begonnen, want het is 's ochtends omstreeks zeven uur. |