Elise, vlucht niet!
(1993)–Japke de Kraker-van Abbema– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| |
8. Eén van de vele tegenstellingenDe dag daarop lopen Elise en Marjori de lange weg naar school. Elise houdt haar kleine zusje stevig bij de hand. Veel kan ze niet zeggen, het is alsof haar keel dichtgesnoerd zit. Ook Marjori is stil. O ja, eerder heeft Marjori zich er erg op verheugd dat ze eens naar school zou gaan. Maar... nu het zover is, dát ze gaat, samen met haar grote zus, voelt ze zich verlegen, zelfs een beetje angstig. Alles is ook zo vreemd nu ma en Stevin niet teruggekomen zijn. Gelukkig dat Elise vlak in haar buurt blijft. | |
[pagina 43]
| |
Elise loopt gedachteloos. Het verdriet heeft haar bijna onverschillig gemaakt. Het strafwerk heeft ze helemaal niet af. Misschien stuurt juffrouw haar nu weg, het kan haar niets schelen. Ze gaat wel wat rondslenteren op de markt. Nu heeft ze tenminste geld. Vlak bij school rent Audrey op hen toe. ‘Elise, Elise, onze eigen juf is ziek, we hebben een andere. Hè, wat zie ik, heb je Marjori bij je? Hoe oud ben je eigenlijk, kleine meid?’ Audrey praat zo druk, het valt haar nauwelijks op dat het tweetal zo zwijgzaam is. ‘Over je strafwerk hoef je niet meer in te zitten Elise, ben je klaar gekomen? Nou, eerlijk gezegd, ik niet helemaal met dat deel wat ik zou doen.’ Dan pas doet Elise haar mond open en zegt: ‘Ik heb er nog niks, helemaal niks aan gedaan.’ ‘San,’ roept Audrey uit. ‘Je durft. Was je zo kwaad op haar?’ ‘Ja,’ antwoordt Elise en ze weet zelf niet op wie ze vooral kwaad is. 'k Ga m'n zusje brengen bij de kleuters, tot zo,’ en weg is Elise. Marjori trekt ze achter zich aan. Met angst en onzekerheid in haar ogen verkent Marjori haar nieuwe schoolomgeving. O... wat staat er haar te wachten. Gelukkig is het een vriendelijke juf die haar bij het handje neemt en belooft dat ze straks weer terug mag naar haar zus. De juf geeft Elise een knipoog. Opgelucht loopt Elise naar haar eigen klas.
Dus vandaag is er een andere juf. De kinderen kennen haar niet. Ze staat bij de deur en geeft elke leerling een hand, vraagt vriendelijk naar hun naam. Wat een verschil met de juf die ze het afgelopen half jaar gehad hebben, ze heeft geen rode nagels, ze ruikt niet naar parfum. Ook ziet ze er heel gewoon uit. Er is een bepaalde spanning voelbaar in de klas. Hoe zal deze zijn? Voor deze dag staat geschiedenis als eerste les op het rooster maar het lijkt of ze taalles krijgen. | |
[pagina 44]
| |
De juf schrijft op het bord ‘tegenstellingen’. En het is de bedoeling dat de kinderen er een aantal opsommen. Kenneth is de eerste die lef heeft. ‘Arm en rijk’ zegt hij. De juffrouw schrijft het meteen op het bord en knikt de jongen goedkeurend toe. Nu komen de andere kinderen ook. Bijna alles wat ze naar voren brengen vindt de juf onder ‘tegenstellingen’ vallen, maar slechts enkele schrijft ze op het bord: slaven en vrijen, zwarten en blanken? Tot verwondering van Saskia plaatst de juf een vraagteken achter deze uitspraak van haar. De juf vraagt haar, waarom ze denkt dat zwart en blank aan elkaar tegengesteld is. Saskia krijgt een rode kleur, wat moet ze nu zeggen, de juf zal zelf toch wel weten dat de ene tegengesteld is aan de andere. Het meisje blijft zwijgen. Dan gaat de juf verder met vragen. De ene is een mens, een schepsel van God en de andere is evenzeer een mens, een schepsel van God. Alleen de huidskleur is verschillend. Maar jouw huidskleur is nu ook een andere dan vijf minuten geleden. Ben je nu tegengesteld aan dat tamelijk blanke meisje van zopas? Net is er genoemd: slaven en vrijen. Vlak daarop steek jij je vinger omhoog en je noemt: zwarten en blanken. Nu weet ik waar je aan denkt, je denkt aan het verleden van ons land Suriname. Maar weet je dat zo rond het begin van de jaartelling de Romeinen heel wat blanke slaven in dienst hadden? Dus meisje, je moet bedenken dat zwarten en blanken geen tegenstelling hoeven te vormen, wel was hun positie ongelijk, met name in de vorige eeuwen. Daarom veeg ik deze zin weer uit! Andere tegenstellingen?’ Waarheid en leugen, rechtvaardig en onrechtvaardig, liefdevol en liefdeloos, ziek en gezond. Vragend blijft ze de kinderen aankijken. ‘Is er geen enkele tegenstelling meer te bedenken?’ vraagt ze na een tijdje. Dan gaat Audrey's vinger aarzelend omhoog. De juf knikt Audrey bemoedigend toe. ‘Zeg het maar.’ Onzeker antwoordt Audrey: ‘Mensen, die God liefhebben en mensen | |
[pagina 45]
| |
die niets van God willen weten.’ Elise die naast Audrey zit, zucht diep. Die Audrey, san, wat heeft zíj een lef, wat zal die nieuwe juf hiervan zeggen. Meteen draait de juf zich om en schrijft op het bord: christenen en niet-christenen. Dan richt ze zich weer tot het meisje en zegt: ‘Vind je het goed Audrey, zo heet je toch, dat ik het zo opschrijf?’ Audrey geeft geen antwoord. Ze is niet gewend dat een juf een leerling om advies vraagt. ‘Jongens en meisjes, we hebben nu op het bord enkele tegenstellingen geschreven en in ons hoofd hebben we er nog een serie. Maar mogelijk is er een tegenstelling te ontdekken, waar alle andere tegenstellingen onder vallen. Ik vertel jullie een verhaal. Zet je intuïtie op scherp en luister aandachtig, misschien ontdek je dan iets wat voor onze geschiedenislessen van groot belang is. En niet alleen iets heel belangrijks voor het leven van vroeger maar ook voor het leven van nu. Er was een rijk man. Hij woonde in een prachtig huis, hij hield van grote feesten en droeg dan mooie dure kleren. De zalen van zijn huis waren dagelijks versierd en 's avonds feestelijk verlicht. En de vele knechten en slaven zorgden voor kostelijk eten. Vlak bij dat mooie huis lag een arme, in lompen gehulde bedelaar. Hij rook de heerlijke geuren die zich vanuit de keuken naar buiten toe verspreidden. Hij had honger en hij was ziek. Z'n hele lichaam was bedekt met zweren. Niemand verzorgde hem, niemand verbond zijn wonden, ja toch... honden kwamen en likten zijn zweren! Hij leefde van de restjes die de bedienden zo nu en dan weggooiden. De rijke man wist wel van het bestaan van de bedelaar af, maar hij vond hem zo verachtelijk dat hij zich afkeerde van die vieze bedelaar en een andere kant uitkeek, als hij vlak langs hem liep op weg naar zijn huis. De arme bedelaar was wel vaak verdrietig door de pijn, de eenzaamheid, de honger en de kou, maar toch niet diep ongelukkig. In zijn hart was er vrede, want hij had God lief. Hij stelde al zijn vertrouwen op God. Zijn naam was Lazarus en dat betekende: ‘God is mijn hulp’. En dit was ook wat hij uit volle borst kon zingen: Mi Gado de, mi lobi helpiman, di harki na mi stem, mi kre, mi begi, | |
[pagina 46]
| |
di troostoe mi na ini mi verlegi, di tjari helpi, gi mi poti wan.Ga naar eindnoot1. Op een dag hoorden de mensen in de keuken de bedelaar niet meer zingen, niet meer vragen. Ze keken door de ramen. Eén van hen liep naar de plaats waar Lazarus altijd lag. Hij joeg een paar magere scharminkels van honden weg. Ai, daar zag hij de man, half zittend, half liggend tegen een muurtje. Zijn ogen waren gesloten. Over zijn gezicht lag een blijde lach. Z'n oude en versleten kleren blonken in het felle zonlicht. De slaaf wist opeens heel zeker, hier ligt Lazarus niet meer, maar alleen zijn dode lichaam is hier nog.
En zo was het. Het leven op aarde was voor Lazarus afgelopen. Zijn ziel werd door de engelen naar de hemel gedragen. En daar was hij hartelijk welkom op het hemelse feest, waar de heerlijkheid van God allen omstraalde. Wat een zaligheid, wat een verlossing. Geen pijn meer, geen honger en geen dorst, niet meer eenzaam, ziek en veracht. Lazarus genoot het eeuwige leven bij God, Zijn Vader in de hemel. Het lijden op de aarde kon niet opwegen tegen de hemelse heerlijkheid en dàt was nu werkelijkheid voor hem geworden. Het leven op aarde in het prachtige huis ging na het sterven van Lazarus precies zo door. Het ene feest na het andere werd georganiseerd. De man zat vol van zijn eigen dingen. Plezier maken, lekker eten, dansen, drinken, er zelf heel mooi en deftig uitzien. Voor God, de Bijbel en zijn naaste had hij geen enkele aandacht. Alles draaide om z'n eigen eer en genot. De gedachte aan de dood en een leven na dit leven duwde hij ver van zich af. Toch kwam ook voor de rijke man het moment dat z'n hart ophield met kloppen en dat hij zijn laatste adem uitblies. De vrolijke muziek werd toen treurmuziek. Vele vrienden en belangstellenden bewezen hem de laatste eer. Met pracht en praal werd de rijke man begraven. Maar na zijn dood stonden geen juichende engelen hem te wachten, maar ellende, eeuwige wroeging in de hel. Dit verhaal gaat nog verder. Als je thuis een Bijbel hebt, kun je het lezen in Lukas 16.’ | |
[pagina 47]
| |
Ademloos hebben de kinderen geluisterd. Nooit vertelde hun eigen juf zulke verhalen. Iedereen blijft aandachtig naar de onderwijzeres kijken. Ze lacht hun toe en zegt: ‘We hebben “tegenstellingen” op het bord geschreven. Uit het verhaal kunnen jullie veel tegenstellingen opnoemen. Wanneer je bij dit verhaal aan 'n rijke plantagedirekteur denkt en een verstoten leprapatiënt, mag dat. In het leven is er maar één tegenstelling van groot en echt belang. Je kan zeggen die ene tegenstelling is werkelijk iets, de andere zijn jasjes waarin je die belangrijke tegenstelling verder kunt aankleden. Schrijven jullie in je geschiedenisschrift die ene op. En zeg ook, waarom je dat zo vindt.’ Audrey en Elise die naast elkaar aan een tafel zitten, kijken elkaar even aan en schrijven daarna in hun schrift het antwoord. Veel kinderen weten geen antwoord. Daar gaat de pauze-bel. De kinderen hebben heel wat te vertellen aan elkaar over de nieuwe juf. Ook Audrey en Elise. |
|