Elise, vlucht niet!
(1993)–Japke de Kraker-van Abbema– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 18]
| |
3. Het prachtige verhaal en de schrijnende werkelijkheidStevin heeft een plannetje bedacht. Hij begint opeens te springen van enthousiasme. ‘Ik weet wat, ik weet wat, wij gaan zelf met z'n drietjes club houden. Ja zullen we, Elise?’ Smekend kijken het broertje en het zusje hun oudere zus aan. ‘Kom maar,’ zegt deze tenslotte. Huppelend lopen ze met Elise mee. Ze gaan naar een grote ondiepe kuil een eindje verderop. ‘Zo, nu moeten jullie goed luisteren, ik ben de juf van jullie.’ Marjori en Stevin knikken ernstig en als Elise zegt dat ze hun handjes op de rug moeten doen, gaan hun handjes achterwaarts. ‘Gisteren heb ik een lied met jullie gezongen, dat lied van gistermorgen, wie weet het nog? Ja, Marjori, het is: de Heer is mijn Herder. Goed zo, dat gaan we zingen.’ De kinderen zingen zo luid ze kunnen; van de wijs komt weinig terecht. Elise kijkt als een echte juf heel ernstig naar de kindertjes, ze zegt: ‘Jullie moeten mooi stilzitten en heel goed luisteren, want nu komt het verhaal. Een man had veel, heel veel schapen. Zoveel schapen, dat jullie ze niet zouden kunnen tellen... maar Hij kon het wel. Die man was de goede Herder. De Herder wist al hun namen, nooit vergat Hij er eentje. De schaapjes luisterden naar hun Herder. Hij was goed voor hen: altijd zocht Hij groene plekjes op, waar veel gras groeide en dan bracht Hij de beestjes daar. Ook zorgde de Herder dat ze drinken kregen, lekker fris water. De Herder hield van ze en de schaapjes hielden van hun Herder, maar toch op een keer ging één schaapje heel eigenwijs...’ Elise vertelt en vertelt. Het is al een poosje geleden, dat Elise dit verhaal op de Bijbelclub gehoord heeft, toch weet ze zich alles | |
[pagina 19]
| |
nog goed te herinneren. Marjori en Stevin kijken met grote glinsterende ogen naar hun zus. 't Is geweldig spannend: zou 'ie gepakt worden door een loerende tijger... Zou 'ie misschien helemaal naar beneden vallen... Hè, gelukkig, daar klinkt een vertrouwd geluid, die stem kent het verloren schaapje. De kleintjes zuchten ervan. Elise vertelt verder. Ondertussen is de lucht flink betrokken, de kinderen merken het niet. De zon is achter een donkere wolk verscholen. Nog is het drukkend warm. Net wanneer Elise uitverteld is, vliegt er een bliksemschicht door de lucht. Snel pakt het meisje haar broertje en haar zusje bij de hand. ‘Kom gauw mee naar binnen!’ Hijgend van het harde lopen duwt ze met haar elleboog tegen de achterdeur. Na veel moeite gaat deze open en Elise loodst de kleintjes het schemerige vertrek binnen. Wat is het toch stil in huis, zouden oma en mama er wel zijn, zo vraagt Elise zich af. Dan klinkt er buiten een ratelende slag... onweer. Marjori en Stevin drukken zich angstig tegen Elise aan. Beide houden ze hun handjes tegen hun oortjes. Door het lawaai van de donderslag schrikken de oude vrouw en de jonge vrouw wakker. Vanwege de warmte die hen loom maakte, zijn ze op een slaapmat gaan liggen en langzaam maar zeker ingedommeld. ‘Wie slaat daar toch zo?’ vraagt ma klagend. Oma antwoordt daarop: ‘Dat is de god van het onweer. Die komt zich vast wreken..., want jij deugt niet en je kinderen evenmin. Vooral Elise met haar...’ Oma mompelt nog enkele woorden, ze zijn haast niet te verstaan. Toch vangt Elise nog iets op: ‘takroe-jorka'sGa naar eindnoot1.’. Elise huivert, want ze weet wat dat onheilspellende woord betekent, namelijk boze geesten, geesten van slechte mensen. Nadenkend staart het meisje voor zich uit. De uitspraken van haar granma doen haar pijn. Ze vraagt zich af, wat de oude vrouw tegen haar heeft, zou ze hen hebben horen zingen? Zou ze daar nu boos over zijn? | |
[pagina 20]
| |
Door een nieuwe bliksemstraal met vlak daarop een donderslag wordt ze opgeschrikt uit haar gepeins. Oma roept angstig boos: ‘Zeg luie meid, mij alleen het werk laten doen, nu je moeder niet kan! Schaam je je niet? Neem die emmer en gá kleren wassen. Marjori en Stevin komen hier op de grond zitten, dan ga ik jullie eten geven en jij, Elise, jij mag eten wanneer je klaar bent met de hele was en niet eerder, hoor je?’ Boos en verontwaardigd kijkt Elise in de emmer met stinkend goed en vies water. De lucht van het braaksel ruikt ze nog steeds. Ze zal naar de sloot moeten gaan om schoon water. De sloot die het dichtste bij is, is erg ondiep. Er zal in het voorste gedeelte geen water staan, want het is de droge tijd; het heeft een tijdlang niet geregend. Dit betekent, een eind sjouwen met de volle emmer. Elise pakt de spullen en neemt alles mee naar buiten. Nog maar net heeft ze een paar stappen gedaan, of een hevig geratel van het onweer doet haar vol schrik terugdeinzen. Elise klemt zich aan de deurpost vast. Ze rilt van de spanning, o, zal ze maar weer naar binnen gaan... Net als ze besluit om maar naar binnen te gaan, komt de oude vrouw tevoorschijn. Schel klinkt haar stem: ‘jij trage meid, sta je weer te dromen, ben je nog niet klaar met de was? Schiet snel op, of ik zal jou als een stuk wasgoed behandelen!’ Dreigend heft ze haar stok op, om haar woorden kracht bij te zetten.
Elise heeft het al op een lopen gezet. Maar de emmer is zwaar, het wordt al gauw sjokken. In haar ogen branden tranen. Ze is al gauw bij het begin van de sloot, eigenlijk kun je het geen sloot noemen; het lijkt meer op een geul. Geen druppel water staat erin. Het is zelfs zo dat het altijd groene onkruid nu al bruinachtig wordt. Wacht, laat ze het vuile water wat nog in de emmer zit op het onkruid gooien. En terwijl ze het water laat weglopen, zigzagt er weer een helwitte flits door de lucht. Elise krimpt in elkaar bij de daarop volgende ratelende slag. Ze vindt het verschrikkelijk, toch loopt ze verder, het móet wel. Ze mag immers het huis niet binnen komen van oma... Ooh, eerst moet de was klaar zijn. Ja, daar glinstert water, nog even dan is ze er. Door het felle licht | |
[pagina 21]
| |
van een nieuwe bliksemstraal ziet ze alles nog duidelijker, ook het houten vlondertje in het water. Zo snel als haar voeten haar kunnen dragen, loopt ze naar de vlonder, ze schopt haar sandalen uit en loopt het water in. Daarna legt ze de vuile kleren op de brede houten plank, de vlonder. Zelf staat ze nu tot aan haar knieën in het water met de emmer in haar hand. Lauwwarm is het water, ze vult de lege emmer ermee, giet deze daarna uit op het vuile goed. Dichtbij staat een stok rechtop in het water. Elise wrikt de stok los, spoelt hem schoon en slaat vervolgens met de stok op de stinkende kleren. Tussen de slagen door gooit ze slootwater over de kleren. Terwijl ze hier vol ijver mee bezig is, denkt ze weer aan haar oma. Oma zou zeggen: zo sla je het boze aankleefsel van de geesten eruit; ja, je jaagt zelfs de boze geesten ermee op de vlucht. Deze gedachten stemmen haar bitter. Elise stopt met het slaan en gieten. Ze kijkt naar de lucht en... vergeet alles om haar heen. Wanneer de bliksemschichten in de lucht heen en weer schieten, lijkt het of er donkere, loerende beesten in de lucht verstopt zitten. Oei, zullen ze hun klauwen naar haar uitslaan? Angstig staart Elise naar de wolken. Noemde oma zwevende wezens niet ‘takroe-jorka's?’ Misschien zien ze er wel uit als gemene beesten, zo ongeveer als die in de lucht... Ze kan er niet langer naar kijken. Elise knijpt haar ogen dicht. Ze voelt zich alleen en erg bang. Opeens denkt ze aan het angstige schaapje, waar ze vanmiddag nog van verteld heeft. Het was ook zo bang in het donker voor de klauwen van roofzuchtige beesten... Het schaapje hoorde toen de stem van de goede Herder! O, wat zou zij, Elise, nu ook graag de stem van de goede Herder willen horen. Met een trillende stem zingt ze: ‘De Heer is mijn Herder en geen ding ontbreekt mij naar Zijn wil. Hij schenkt mij rust in 't grazige land aan waat'ren klaar en stil.’ Een diepe zucht volgt, ze voelt zich niet meer zo angstig in deze donkere omgeving, ook benauwen de bliksemstralen haar nu niet meer zo. | |
[pagina 22]
| |
Het dringt opeens tot haar door dat de Heiland vanuit Zijn hoge hemelse woonplaats vol liefde op haar neerziet en dat ze niet bang hoeft te zijn... Vol nieuwe moed begint Elise weer met het schoonmaken van de was. Zo, nu nog één keer spoelen en dan is ze klaar. Ze verlangt er naar om weer bij haar lief klein broertje en zusje te zijn. Zouden ze al liggen te slapen? Snel rolt ze het wasgoed in elkaar. Ze steekt de stok weer vast in de sloot, pakt de emmer met het natte goed en loopt huiswaarts. | |
[pagina 23]
| |
In de haast vergeet ze haar sandalen. Als ze bijna bij huis is, vallen er dikke druppels regen. Heerlijk, eindelijk koele regendruppels. Elise blijft even staan, ze doet haar hoofd achterover en probeert zoveel mogelijk de dikke druppels in haar mond op te vangen. Lekker dit drinken, nu plaagt de dorst haar ook niet meer zo! Elise loopt naar de deur. Haar honger is al minder geworden. Maar wanneer ze door de deuropening naar binnen gaat en de prikkelende etensgeuren haar neus binnendringen, merkt Elise weer terdege dat ze erg veel trek heeft. Oma commandeert, dat ze eerst de kleren over de balk moet hangen. Eindelijk zit ze dan voor haar bord met rijst. Vandaag wat extra groente, komkommer en gele peper. Als ze een deel van haar portie opgesmikkeld heeft, schuift oma haar met een royaal gebaar een half afgekloven kippepootje toe. Hmm, dat is lekker, ze proeft zelfs nog iets van de heerlijke kruiden, gember en laos, die bij het bereiden van de kip gebruikt zijn. Even later is Elise klaar, haar beker water heeft ze tot de bodem leeggedronken, ook ligt er geen korreltje rijst meer op haar bord. Nu kan ze gaan slapen. ‘Welterusten ma, welterusten oma,’ zegt ze zacht en dan loopt ze behoedzaam, zonder lawaai te maken naar de kleintjes. Ze liggen het verst bij de lamp vandaan, het is hier dan ook tamelijk donker. Haar slaapplekje, vlak bij Marjori, heeft ze snel gevonden, ook de slaapspullen. Wanneer ze even later stilletjes neerknielt om haar avondgebed op te zeggen hoort ze fluisterend roepen: ‘Elies, kom je nog even bij me?’ In het donker voelt ze voorzichtig waar haar zusjes hoofd ligt. Dan voelt ze opeens twee dunne armpjes om haar hals. ‘Ik heb op je gewacht Elise, het was zo erg die donderonweer, en... enne ik heb aan de goede Herder gedacht en voor je gebid, zó... met de handjes gevouwen en de oogjes dicht. Was je bang? Elise, dat verhaal van vanmiddag toen we in de kuil zaten, 't was zo mooi, ik... ikke vind je erg lief.’ Elise kan geen woord uitbrengen, er zit een brok in haar keel en | |
[pagina 24]
| |
opnieuw branden tranen in haar ogen, maar nu niet van verdriet. Ze knuffelt haar kleine zusje en gaat dan snel naar haar eigen plekje. Komt oma daar niet aan op haar sloffen? Gelukkig het blijft stil, ze verbeeldt het zich maar. Na haar dankgebed gaat Elise op haar rug liggen. Met vochtig glanzende ogen kijkt ze naar de houten zoldering. Een warm en dankbaar gevoel stroomt door haar heen, terwijl ze nadenkt over het gebeurde. Even daarna valt Elise in slaap met een glimlach op haar gezicht. Hier en daar glinstert een enkele druppel op haar diepbruine wangen. |
|