| |
| |
| |
Zakenregister
De nummers verwijzen naar de paragrafen
Aanspreekwoorden, 7.3.2 |
Actieve zin, 1.3.3, 3.4, 7.2, 7.4.2, 8.3, 8.6.1 |
Adjectief (=bijvoeglijk naamwoord), 1.3.3, 5.1, 7.4.1, 7.4.2-7.4.5
deverbatief, 7.2, 7.4.2, 7.4.4, 7.4.5 |
‘echt’, 7.4.2 |
stoffelijk, 7.4.4, 7.4.5 |
|
Adjectivische constituent, 7.2 |
Adverbiale bepaling (=bijwoordelijke bepaling), 3.6, 8.4, 9.1-9.5, 10.4
adhortatieve, 9.3 |
van hoedanigheid, 3.6, 9.2 |
van middel, |
van modaliteit, 9.3 |
van omstandigheid, 9.4 |
van plaats, 9.4 |
van produktshoedanigheid, 9.2 |
van richting, 9.4 |
van subjectshoedanigheid, 9.2 |
van toegeving, 9.3 |
van tijd (zie ook verledentijdsbepaling), 3.4, 3.6 |
van voorwaarde, 9.4 |
van wijze, 9.2, 9.4 |
|
Adverbium (=bijwoord), 10.4 |
Afleiding (=derivatie), 1.2 |
Alfabet, 1.2 |
Algoritme, 1.2 |
Antecedent (=antecedent van de relatieve zin), 7.3.2, 10.1, 10.2-10.4
expliciet, 10.1-10.4 |
impliciet, 10.1, 10.5 |
onbepaald, 10.5 |
|
Antecedent van de relatieve zin, zie Antecedent |
Antonymie, 11.3.3 |
Attributief gebruik van adjectiva, 3.8 |
Attributieve bepaling (=bijvoeglijke bepaling), 3.7 7.4.1, 7.4.4, 9.1, 9.2
adjectivisch, 7.3.2 |
uitbreidend, 1.3.3 |
|
|
Basis, 1.3.2, 1.3.3 |
Basiscomponent, 1.3.2, 1.3.3 |
Basisreeks (=eindreeks), 1.3.2 |
Basisregel, 1.3.2, 1.3.3 |
Beginsymbool, 1.2 |
Belanghebbend voorwerp (zie ook object, indirect), 8.6.4 |
Bepaling van de handelende persoon, 8.3, 8.5 |
Bepaling van gesteldheid, 1.3.3, 3.8, 7.4.4, 9.2 |
Beschrijving
expliciete, 1.2, 1.3.3 |
formele (=geformaliseerde), 1.2 |
geformaliseerde (=formele), 1.2 |
impliciete, 1.2, 1.3.3 |
|
Betekenis, 1.3.3 |
Bewegingswerkwoord, 9.4 |
Buiging zie Flexie |
Bijvoeglijke bepaling zie Attributieve bepaling |
Bijvoeglijk naamwoord zie Adjectief |
Bijwoord (=adverbium), 10.4 |
Bijwoordelijke bepaling zie Adverbiale bepaling |
| |
| |
Bijzin
uitbreidende bijvoeglijke (zie ook Relatieve bijzin), 1.3.3 |
voorwaardelijke, 9.3, 11.3.2 |
|
|
Categorie
gesloten, 5.1 |
syntactische, 1.3.2, 1.3.3 |
|
Categoriefout, 2.5, 3.5, 3.6 |
Categoriesymbool, 1.3.2 |
Combinatorische eigenschap van constituenten, 3.5 |
Combineerbaarheid
met vinden, 7.4.3-7.4.5 |
met worden, 7.4.3-7.4.5 |
|
Congruentie (getals-), 1.3.1, 1.3.2, 1.3.3, 3.8, 4.2, 7.3.1, 7.3.2 |
Congruentietransformatie, 1.3.2 |
Conjugatie (=vervoeging), 3.8 |
Conjunctie, 11.1-11.3.3, 11.4.1, 11.4.2
consecutieve, 11.3.2, 11.3.3
causale consecutieve, 11.3.2 |
conditionele consecutieve, 11.3.2, 11.4.2 |
|
logische, 11.3.1, 11.3.3, 11.4.2 |
specificerende, 11.3.2, 11.3.3, 11.4.2 |
|
Conjunctiereductie, 11.2, 11.3.1 |
Constituent (=zinsdeel), 1.3.1, 1.3.2, 3.3 |
Constituentenconjunctie (=zinsdeelconjunctie; zie ook Constituentencoördinatie), 11.2, 11.4.1 |
Constituentencoördinatie (=zinsdeelcoördinatie; zie ook Constituentenconjunctie), 11.4.2 |
Coördinatie (=nevenschikking en nevenschikkend zinsverband), 1.3.3, 4.1, 11.1, 11.2-11.4.2 |
Criterium, eenvouds-, 1.3.1
intuïtief inzicht als-, 1.3.1 |
|
|
Dat-zin (onderschikkend), 8.6.3 |
Declinatie (=verbuiging), 3.8 |
Deels...deels-constructie, 11.3.1, 11.4.2 |
Deelwoord, zie Participium |
Derivatie (=afleiding), 1.2 |
Derivatieboom, 1.2 |
Derivatiediagram, 1.2 |
De-woord, 7.3.1, 10.4 |
Dieptestructuur (=structuur, onderliggende), 1.3.2, 1.3.3, 5.2, 6.4, 7.1, 7.4.5, 8.3, 10.4, 11.1, 11.2, 11.4.1 |
Directe rede, 8.6.2 |
Disjunctie, 11.4.1, 11.4.2
exclusieve (=disjunctie, uitsluitende), 11.4.1, 11.4.2 |
niet exclusieve (=disjunctie, niet uitsluitende), 11.4.1, 11.4.2 |
uitsluitende zie Disjunctie, exclusieve |
niet uitsluitende zie Disjunctie, niet exclusieve |
|
Duratief, 7.1 |
|
Eigennaam, 5.1 |
Eigenschapstoekenning, 7.4.1 |
Eindreeks (=basisreeks), 1.3.2 |
Eindsymbool, 1.2, 1.3.2 |
Elkaar-zinnen, 11.3.1, 11.4.2 |
Enkelvoud, 1.3.2, 3.8 |
Enkelvoudige zin, 1.3.3, 4.1, 7.2, 9.3 |
|
Flexie (=buiging), 1.3.1, 1.3.3, 3.8 |
Foneem, 1.3.3 |
Fonologisch nul, 5.2 |
Formatieven, 1.3.2 |
Functietoewijzing (d.m.v. predikaatsnomen), 7.3.2 |
|
Genereren, 1.2 |
Getal, grammatisch, 1.3.2, 6.4, 3.8 |
Getalscongruentie zie Congruentie |
Gezegde zie Predikaat |
Gezegdezin, 10.5 |
Graadaanduiding, 7.4.2, 7.4.3, 7.4.5, 9.2 |
Grammatica, 1.3.3, 2.1-2.4
analytische, 1.4 |
generatieve, 1.2, 1.3.1 |
traditionele, 1.4, 4.2 |
transformationeel-generatieve, 1.1 |
|
Grammaticale zin, 1.3.1 |
Grammaticaliteit, graad van -, 3.5 |
|
Handelingswerkwoord, 8.5, 9.2 |
Herhaling, (van uitingen), 2.2 |
Het-woord, 7.3.1, 10.4 |
Hoeveelheidsaanduiding, 7.4.2 |
Homonymie, 2.5, 3.7, 5.6
constructionele zie Homonymie, syntactische |
syntactische (=homonymie, constructionele), 3.3, 7.2 |
|
| |
| |
Hoofdwerkwoordelijk deel van het gezegde, 1.3.3, 7.4.2 |
Hulpwerkwoord,
modaal, 8.4 |
omschrijvend, 9.2 |
van de lijdende vorm, 7.2, 7.4.2, 8.1, 8.3, 8.5 |
van tijd zie Hulpwerkwoord, perfectisch |
perfectisch (=hulpwerkwoord van tijd), 1.3.3, 3.8, 6.3, 6.4, 7.2 |
|
Hulpwerkwoordelijk deel van het gezegde, 1.3.3 |
|
Identiteitsrelatie subject en predikaatsnomen, 7.3.1, 7.3.2 |
Imperatief, 9.3 |
Imperfectisch predikaat
met presens, 6.4 |
met preteritum, 6.4 |
|
Imperfectische zin, 7.4.3, 7.4.5, 8.6.2 |
Inchoatief, 7.1 |
Indirecte rede, 8.6.2 |
Infinitief (=onbepaalde wijs en werkwoordsvorm, onverbogen), 6.1, 7.1 |
Infinitiefconstructie, 4.2, 8.6.3 |
Instructies, 1.2 |
Intonatie, 1.3.3, 7.2, 9.4, 11.4.1 |
Intuïtie, 1.3.1 |
Inversie, 5.5, 5.12 |
|
Ja/nee-vraag, 1.3.3, 9.3, 9.4, 11.4.1 |
|
Koppelwerkwoord, 7.1, 7.2-7.4.5 |
|
Lidwoord, 5.2, 5.8, 5.9, 6.2, 7.3.2
generaliserende functie van het -, 5.8 |
‘nul’, 5.2, 5.3, 5.7, 5.8, 8.5 |
ontkennend, 5.3 |
van bepaaldheid, 5.2, 5.8 |
van categorialiteit, 3.7, 5.7, 5.8 |
van onbepaaldheid, 3.7, 5.2, 5.3, 5.4, 5.6-5.8 |
|
Lijdend voorwerp, zie Object, direct |
Lijdend voorwerpszin, 10.5 |
|
Maar-coördinatie, 11.4.1 |
Mededelende zin, 1.3.3 |
Meervoud, 1.3.2, 3.8 |
Meewerkend voorwerp (zie ook Object, indirect), 8.6.4 |
Meewerkend voorwerpszin, 10.5 |
Modale bepaling, 9.3, 11.2
adhortatieve, 9.3 |
bevestigende (zie ook Positieve zin), 9.3 |
concessieve, 9.3 |
niet-imperatieve, 9.3 |
niet-vragende, 9.3 |
ontkennende (zie ook Negatie-element), 9.3 |
|
Morfeem, 1.3.2 |
Morfonologische component, 1.3.3 |
Morfonologische regel, 1.3.2 |
|
Naamwoord zie Nomen |
Naamwoordelijke constituent zie Nominale constituent |
Negatie-element (zie ook Modale bepaling, ontkennende), 5.3, 5.6, 9.4, 11.2, 11.3.2, 11.4.2 |
Negatieve zin, 5.3, 5.6, 9.4, 11.2, 11.4.1 |
Nevenschikkend zinsverband zie Coördinatie |
Nevenschikking zie Coördinatie |
Nomen (=naamwoord), 5.1, 7.1 |
Nominale constituent (=naamwoordelijke constituent), 1.3.2, 3.5, 5.1, 5.2-5.12, 6.1, 7.2, 7.3.1, 7.3.2, 7.4.1, 8.1, 8.2, 8.6.4, 10.1-10.5
bepaalde, 5.2-5.4, 5.9, 7.3.1 |
categoriale, 5.2, 5.4, 5.7, 7.3.1, 10.2 |
onbepaalde, 5.2-5.5, 5.9, 7.3.1 |
substantivische, 5.2-5.4, 5.7, 5.9, 5.10, 7.3.1, 7.3.2 |
|
Numerieke aanduiding, 5.9-5.12 |
Numeriek element, 5.9, 5.12 |
Numerieke specificatie, 5.9-5.12 |
|
Object, direct (=lijdend voorwerp en object), 1.3.2, 3.4, 4.2, 5.2, 5.5, 7.1, 7.3.2, 8.2, 8.3, 8.5, 8.6.2-8.6.4, 9.2, 10.1, 10.3, 10.4
categoriaal, 5.4, 5.6 |
grammatisch, 8.3, 8.6.2 |
logisch, 8.3, 8.4 |
niet weglaatbaar (=obligaat), 8.2 |
obligaat (= niet weglaatbaar), 8.2 |
onbepaald, 5.6 |
weglaatbaar, 3.4, 8.2, 8.5, 8.6,2 |
|
| |
| |
Object, indirect (=meewerkend voorwerp of belanghebbend voorwerp), 7.3.2, 8.6.1, 8.6.2-8.6.4, 10.3, 10.4
niet weglaatbaar, 8.6.1-8.6.3 |
weglaatbaar, 8.6.1-8.6.3 |
|
Of-zin (onderschikkend), 8.6.2, 8.6.3 |
Onbepaalde wijs zie Infinitief |
Onderschikking (=onderschikkend zinsverband; zie ook Relatieve zin, Dat-zin en Of-zin), 1.3.3, 4.1 |
Onderschikkend zinsverband zie Onderschikking |
Onderwerp zie Subject |
Onderwerpszin, 10.5 |
Ongrammaticaliteit, 1.4
|
Oppervlaktestructuur, 1.3.2, 1.3.3, 6.4, 7.1, 11.1-11.3.3, 11.4.1 |
Optionele constituent (=vrije constituent), 8.5 |
|
Participium
passivum (=passief deelwoord), 6.1, 7.2, 7.4.2, 8.3, 8.5 |
perfecti (=voltooid deelwoord), 6.1, 7.2, 7.3.1, 8.3, 8.5 |
presentis (=tegenwoordig deelwoord), 6.1, 7.4.3 |
|
Participiumaffix, 1.3.3, 6.3, 8.3, 8.5 |
Passief element, 8.3, 8.5 |
Passieve zin, 1.3.3, 3.4, 4.2, 7.2, 8.3, 8.4, 8.5 |
Perfectief, 7.4.5, 9.5 |
Perfectisch element, 6.3, 6.4, 7.1, 7.2, 8.3 |
Perfectisch predikaat
met presens, 6.4 |
met preteritum, 6.4 |
|
Perfectische zin, 3.6, 3.8, 7.4.2, 7.4.5, 8.6.2 |
Perfectiverende functie van het
|
Personaal aspect, 2.2 |
Persoon, grammatische, 3.8, 6.4 |
Persoonsnaam, 7.3.1, 7.3.2 |
Persoonsvorm zie Verbum finitum |
Plaatskenmerken, 3.6, 9.4 |
Positieve zin (zie ook Modale bepaling, bevestigende), 11.2 |
Predikaat (=gezegde), 1.3.2, 3.4, 3.5, 4.1, 4.2, 4.3, 4.4, 5.5, 6.1-6.4, 7.1, 8.1, 8.4, 9.1-9.3
actief, 8.3 |
imperfectisch, 8.5 |
naamwoordelijk, 7.1, 7.2, 7.3-7.4.5 |
passief, 8.3 |
perfectief werkwoordelijk, 7.4.5 |
werkwoordelijk, 7.1, 7.2, 8.1 |
|
Predikaatsnomen (=naamwoordelijk deel), 7.1, 7.2-7.4.5, 10.3, 10.4
adjectivisch, 3.8, 7.1, 7.2, 7.4.1-7.4.5, 10.5 |
bepaald nominaal, 7.3.1 |
categoriaal, 7.3.1 |
deverbatief adjectivisch, 1.3.3 |
niet bepaald, 7.3.1, 7.3.2 |
nominaal, 5.2, 7.1, 7.2-7.3.2 |
pronominaal, 10.5 |
substantivisch, 7.3.1 |
|
Predikatief attribuut, 7.4.4, 9.2 |
Predikatief gebruik, 3.8 |
Predikatieve bepaling, 3.8 |
Predikatieve objectsbepaling, 3.8 |
Prefix (=voorvoegsel), 7.4.5 |
Presens (tijdsvorm, tegenwoordige) 1.3.3, 6.2, 6.3, 6.4, 9.3 |
Preteritum (=tijdsvorm, verleden), 1.3.3, 6.2, 6.3, 6.4 |
Progressive form, 7.4.3 |
Pronomen (=voornaamwoord), 5.1, 7.2
demonstratief (=voornaamwoord, aanwijzend), 5.1 |
indefiniet, (=voornaamwoord, onbepaald), 5.1, 5.2, 10.4 |
personaal (=voornaamwoord, persoonlijk), 5.1, 7.3.1, 8.2 |
refererend personaal (=voornaamwoord, refererend persoonlijk; zie ook referentiële identiteit), 5.1 |
relatief (=voornaamwoord, betrekkelijk), 10.4 |
vragend (=voornaamwoord, vragend), 7.3.2 |
|
Pronominale constituent, 10.1, 10.2, 10.4, 10.5 |
|
Rangschikking, 1.3.1 |
Reactieve persoon, 8.6.4 |
Referentiële identiteit, 11.3.1
complete, 11.3.1 |
partiële, 11.3.1 |
|
Regel, 1.2 |
Relatieve constituent zie Relativum |
| |
| |
Relatieve (bij)zin, 1.3.3, 7.3.2, 10.1-10.5
bepalende, 10.2 |
beperkende, 10.1, 10.2 |
uitbreidende, 10.1, 10.2 |
|
Relativum (=relatieve constituent), 10.1, 10.3, 10.4 |
Roepnaam, 7.3.2 |
|
Samengestelde zin, 1.3.3, 4.1, 9.3, 10.1-10.5 |
Samensmelting van syntactische elementen, 5.3, 5.6 |
Samentrekking, 11.2 |
Selectie, 1.3.1, 1.3.2 |
Selectierestrictie, 5.5, 6.2, 7.3.1, 8.5 |
Semantisch aspect, 1.3.3 |
Semantische component, 1.3.3 |
Semantische interpretatie, 3.3 |
Situationeel aspect, 2.2 |
Soortnaam, 5.8 |
Stofnaam, 5.3 |
Structuur van de zin, 1.2, 1.3.1, 1.3.2, 2.4, 3.2 |
Structuur, syntactische, 3.2, 3.6, 3.7 |
Subcategorie, 3.5 |
Subcategorisering (syntactische), 3.5, 7.3.1 |
Subject (=onderwerp), 1.3.2, 3.4, 3.8, 4.1-4.4, 5.5, 5.12, 6.1, 6.4, 7.1-7.3.2, 7.4.4, 8.3, 8.5, 9.1, 9.2, 10.1-10.5
grammatisch, 8.3, 8.5, 8.6.3 |
logisch, 8.3, 8.4, 8.6.3 |
onbepaald, 5.5, 5.7, 5.12 |
|
Subject-predikaatsverbinding, 1.3.3, 4.1-4.4, 8.4, 8.5, 9.1, 9.4, 10.1-10.5, 11.2, 11.3.3 |
Substantief (=zelfstandig naamwoord), 5.1, 7.3.2, 8.6.3
abstract, 3.5, 7.3.1, 7.3.2 |
concreet, 3.5, 7.3.1 |
niet telbaar, 1.1, 2.5 |
telbaar, 1.1, 2.5, 7.2, 7.3.2 |
|
Substantivische constituent zie Substantief
bepaalde, 5.11 |
onbepaalde, 5.11 |
|
Substitutieregels, 1.2 |
Substitueerbaarheid (=verwisselbaarheid), 1.3.1, 10.5 |
Synonymie, 8.4, 11.1, 11.3.3
constructionele (=synonymie, syntactische), 3.6 |
lexicale, 3.6 |
syntactische (=synonymie, constructionele), 3.6 |
|
Syntactische argumentatie, 3.3, 3.4 |
Syntactisch gelijkwaardige constituenten, 1.3.1, 11.1 |
Syntaxis, 3.1-3.8 |
|
Taalbeheersing, 2.4 |
Taalgebruik, 2.5, 3.7
bijzonder, 2.5 |
normaal, 2.5 |
|
Taalmateriaal, 2.3 |
Te+infinitiefconstructie, 1.3.3 |
Telwoord, 5.9, 5.10
bepaald, 5.11 |
bepaald hoofd-, 5.10, 5.12 |
hoofd-, 5.10 |
onbepaald, 5.10 |
|
Transformatie, 1.3.1, 1.3.2, 1.3.3 |
Transformationele analyse 1.3 |
Transformationele component, 1.3.2, 1.3.3 |
Transformationele regel zie Transformatie |
Tijdsindicator, 1.3.3, 6.2, 6.3, 6.4, 7.1, 7.2 |
Tijdsvorm
imperfectische, 1.3.3, 6.4 |
onvoltooid verleden, 6.4 |
onvoltooid tegenwoordige, 6.4 |
perfectische, 1.3.3 |
presens (=tegenwoordige), 1.3.3, 6.2, 6.3, 6.4, 9.3 |
preteritum (=verleden), 1.3.3, 6.2, 6.3, 6.4 |
tegenwoordige (=presens), 1.3.3, 6.2, 6.3, 6.4, 9.3 |
verleden (=preteritum), 1.3.3, 6.2, 6.3, 6.4, 9.3 |
voltooid tegenwoordige, 6.4 |
voltooid verleden, 6.4 |
|
|
Uiterlijke zinsvorm, 1.3.2, 1.3.3, 3.6, 3.8, 5.3, 5.7, 6.2, 8.2, 11.1, |
Uitgang, 1.3.2 |
Uiting, 2.2, 2.4, 2.5, 3.7 |
|
Verbale constituent (=werkwoordelijke constituent), 1.3.2, 5.1, 6.1, 6.2, 8.2 |
Verbuiging (=declinatie), 3.8 |
| |
| |
Verbum (=werkwoord; zie ook Handelingswerkwoord, Bewegingswerkwoord en Zeg-werkwoord), 1.3.2, 5.1, 6.1, 6.2-6.4, 7.1, 8.1, 8.6.4, 9.1, 9.2
finitum (=persoonsvorm en werkwoordsvorm, verbogen), 3.8, 7.2, 4.2, 6.1, 6.4 |
intransitief, 3.4, 3.5, 8.2, 8.5 |
perfectief, 7.4.5, 9.5 |
samengesteld, 7.4.5 |
transitief, 4.2, 8.2, 8.5
echt transitief, 3.4, 3.5, 8.6.1 |
product-implicerend transitief, 3.5 |
pseudo-transitief, 8.2, 8.5, 8.6.1 |
|
|
Verledentijdsbepaling (zie ook Adverbiale bepaling van tijd), 9.3 |
Vervoeging (=conjugatie), 3.8, 9.4 |
Vervoeging met hebben of zijn, 7.2, 9.4 |
Verwisselbaarheid zie Substitueerbaarheid |
Verzamelnaam, 7.3.1, 7.3.2 |
Voegwoord
nevenschikkend, 11.1 |
onderschikkend, 10.4 |
|
Volgorderestrictie, 1.3.3 |
Voornaamwoord zie Pronomen
aanwijzend (=pronomen, demonstratief), 5.1 |
betrekkelijk (=pronomen, relatief), 10.4 |
onbepaald zie Pronomen, indefiniet |
persoonlijk zie Pronomen, personaal |
refererend persoonlijk (=pronomen, refererend personaal; zie ook Referentiële identiteit), 5.1 |
vragend (=pronomen, vragend), 7.3.2 |
|
Voornaamwoordelijk bijwoord, 10.4 |
Voorvoegsel (=prefix), 7.4.5 |
Voorwerp (zie ook Object, direct en indirect, en voorzetselvoorwerp) 5.2, 8.6.1 |
Voorzetsel, 8.6.1-8.6.4 |
Voorzetselconstituent, stoffelijk, 7.4.4 |
Voorzetselconstructie, 8.6.4 |
Voorzetselgroep (zie ook Voorzetselconstructie), 3.6, 9.4, 9.5 |
Voorzetselvoorwerp, 3.6, 7.3.2, 10.3, 10.4 |
Vormelijk aspect, 1.3.3 |
Vormgeving, 1.3.1, 1.3.3 |
Vormleer, 3.8 |
Vraagwoordvraag, 1.3.3, 9.3, 11.4.1 |
Vraagzin (zie ook ja/nee-vraag en Vraagwoordvraag), 9.3 |
Vrije constituent (=optionele constituent), 8.5 |
|
Waarheidswaarde, 11.3.3, 11.4.1 |
Werkwoord zie Verbum |
Werkwoordelijke constituent zie Verbale constituent |
Werkwoordelijk deel, 7.1 |
Werkwoordsstam, 1.3.2 |
Werkwoordsvorm
onverbogen zie Infinitief |
verbogen zie Verbum finitum |
|
Woord, 5.3, 5.4, 5.7, 6.1, 6.2 |
Woordenboekvorm, 6.1, 6.2 |
Woordschikking, 1.3.3 |
Woordsoort, 1.3.1, 1.3.2, 3.5 |
Woordvormingsleer, 3.1 |
Woordvormkenmerken, 3.8 |
|
Zelfstandig gebruik, 5.1 |
Zelfstandig naamwoord zie Substantief |
Zeg-werkwoord, 8.6.2 |
Zin, 2.2, 2.3-2.5, 4.1-4.4 |
Zinsbepaling, 11.2 |
Zinscoördinatie (zie ook Zinsconjunctie), 11.4.2 |
Zinsconjunctie (zie ook Zinscoördinatie), 11.2, 11.3.1 |
Zinsdeel zie Constituent |
Zinsdeelconjunctie zie Constituentenconjunctie |
Zinsdeelstructuur (zie ook Structuur van de zin), 1.2, 1.3.2 |
Zinsdefinitie, 2.1 |
Zinsintonatie (=zinsmelodie; zie ook Intonatie), 3.7 |
Zinsmelodie (=zinsintonatie; zie ook Intonatie), 3.7 |
Zinsontleding, 1.4, 3.2 |
|
|