Opkomst en voortgang van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden
(1966)–F.K.H. Kossmann– Auteursrechtelijk beschermdGeschiedenis van een initiatief
[pagina 156]
| |
Amersfoort, waar hij een tweede lakenfabriek had opgericht. ‘Een der eerste Grondleggers dezer Maatschappye geweest zijnde, en dezelve uit kleine beginselen tot luister en aanzien hebbende helpen opvoeren, was zijn hart aan haare belangen geheel verbonden. Hy was onvermoeid bezig in het uitdenken en te werkstellen der beste middelen om dien luister te vermeerderen. Zijn werkzaame yver werd steeds aangewend om ons met raad of daad, in grootere of kleinere zaken ten dienste te zijn. Alle de aanteekeningen van het geen, nu zedert twintig jaren by ons verricht is, getuigen dit op de treffendste wyze. En noch sterker getuigen het onzer aller dankbaare harten, in welken de nagedachtenis van F.v. Lelyveld met een gevoel van verplichting, hoogachting en vriendschap, zo lang wy leven, zal gevestigd blyven’ (Hand. '85, 1-2). Het lijkt wel van een vooruitziende blik te getuigen, dat de spreker iets verder zegt bijzonder verheugd te zijn over de komst uit Middelburg naar Leiden van professor J.W. te Water, van wiens medewerking in de Maatschappij hij veel verwacht. Maar in de eerstvolgende jaren moest Schultens zijn vermaningen hervatten. In 1789 sprak hij tot een jaarvergadering van zes leden: ‘zal ik ook nog den klaagtoon over onze bedryvenloosheid op nieuws verheffen, en daar door, als het ware, eene donkere wolk spreiden over deze byeenkomst, die wy in voorige jaaren als een heugelyke Feestviering pleegden te beschouwen?... Immers zal het straks uit de berichten, die Ulieden medegedeeld zullen worden, ten duidelijksten blyken, hoe wy in dit Jaar, even weinig als in de laatstvoorgaanden, in elk der onderscheidene kringen onzer werkzaamheid gevorderd | |
[pagina 157]
| |
zijn’... Of mogen wij het beschouwen als een ziekte die haar crisis nadert en deze misschien zou kunnen te boven komen. ‘Mijn hart is gereed om zich in dit blyde vooruitzicht te verlustigen, en de voorgestelde hoop te gronden op ons aller overtuiging, dat de Maatschappy in het dringendste gevaar is eener onverbeterlyke reddeloosheid, ten zy wy gezamentlijk tot haar behoud toeschieten’ ... (Hand. 1789, blz. 2). In het bijzonder gaat hem ook de stand van het woordenboek benauwen. Op de jaarvergadering van 1790 was men wel weer met twaalf leden, maar voorzitter Schultens was verhinderd en Te Water werd tot zijn plaatsvervanger aangewezen. De secretaris Jan de Kruyff begon zijn verslag aldus: ‘Het geen ik reeds drie achter een volgende Jaaren gezegd hebbe, moet ik ditmaal weder zeggen, en wel, met zo veel nadruks, als immer: dat er naamlijk, zo wegens eene doorgaande onvoltalligheid der gewoone Maandelijksche Vergaderingen, als uit hoofde van den byna gansch werkelozen staat der geheele Maatschappye, in de Handelingen van het afgelopen Jaar geene stoffe tot een zakelijk verslag voor handen is’ (Hand. 1790, 1). Het nieuws is beperkt tot enkele personalia en een paar poststukken. In 1791 en '92 is het nauwelijks anders; Schultens is er dan wel zelf bij, maar de welkomstrede van de voorzitter is in deze drie jaren niet meer in de gedrukte Handelingen geplaatst. Toch wordt er in 1792 nog eens ernstig beraadslaagd over verplichte verhandelingen, die in de vergaderingen zouden worden voorgelezen om daaraan ‘meer gewigt en leven bytezetten’. Hinlópen deed al dadelijk de belofte om voor de eerstvolgende jaarvergadering op te treden (Hand. 1792 blz. 7). | |
[pagina 158]
| |
Maar op 25 juni 1793 is voorzitter Schultens ernstig ziek en Te Water moet hem weer vervangen. In zijn rede blijkt grote bezorgdheid over diens gezondheid; inderdaad zou Schultens op 19 aug. 1793 overlijden. En in plaats van zijn beloofde lezing te kunnen houden was ook Nicolaas Hinlópen in de vorige winter op 16 dec. gestorven. Toezeggingen voor verhandelingen op de vergaderingen waren intussen, behalve van wijlen Schultens, alleen binnen gekomen van Te Water zelf en van Kluit (Hand. 1793 blz. 2 en 10). In de volgende jaarvergadering gaf Te Water een dankbare waardering van Schultens' grote zorg en belangstelling voor de Maatschappij en haar doelstellingen. Ook de als Schultens' opvolger uit Harderwijk naar Leiden gekomen Scheidius, die nog tot de oprichters van de Maatschappij had behoord, was reeds in april 1794 gestorven (Hand. '94, 2). En zo bleef Te Water voorzitter; en hij zou dit blijven over de komende jaren van volledige winterslaap heen tot ver in een nieuw tijdvak van herleving. |
|