men
ingezien dat over de spelling en over de ‘grammatikale gebruiken’ nadere
besluiten nodig zijn, en dezelfde heren die het uiteindelijk Ontwerp hebben
geleverd, werden aangewezen om de inzichten van de leden bijeen te brengen, en
gecommitteerd tot het opstellen van een Lijst van Nederduitsche Taelgebruiken.
Toen die lijst eenmaal was verspreid bleef het debat en de briefwisseling over
die Taalkundige Vragen nog jaren doorgaan. In de Handel. van 1776 staat een
lange reeks op- en aanmerkingen van Alewijn afgedrukt (blz. 6-8). Deze
jaarvergadering benoemt opnieuw dezelfde gecommitteerden, v. Lelyveld, Hinlópen,
v.d. Berg, Kluit, Fortman, Kreet, v.d. Bosch, vermeerderd met Tydeman en
Tollius.
Tegelijk bracht v. Lelyveld in een uitvoerige brief
enkele ideeën ter tafel, die hij al in de maandvergadering had ingediend en
waardoor hij enige voortgang en orde in de werkzaamheden hoopte te brengen. Hij
had twee voorstellen. Het eerste is dit: ‘Om alle onze Leden, welke allerlei
soort van Nederduitsche Schryvers lezen, daartoe te brengen, dat zy, onder het
lezen, zouden afschryven de Voorbeelden van zoodanige Woorden, als hun
aanteekenens waardig voorkomen, is, naar myne gedachten, iets, dat men by
mogelijkheid niet verwachten kan’. Daar zou iets aan te verhelpen zijn ‘indien
de Maatschappy eenen Afschryver had, die in staat was om de Voorbeelden af te
schryven; dan hadden de Leden, onder het lezen, die Woorden, daar het om te doen
is, slechts met een pen, of potloot, of den nagel, te onderschrappen’ of op
andere wijze aan te duiden ‘en het boek afzijnde aan de Maatschappy te zenden,
opdat de Afschryver de Voorbeelden dier aangeteekende Woorden op halve