Bericht geeft
de lezers een voorstelling van de gewijzigde toestand. ‘Verandering in de
leden en gesteltheid van ons Genootschap’ heeft ertoe geleid dat het
tijdschrift nu een coöperatieve onderneming is geworden. ‘Etlyke Liefhebbers
en zommige tael en oudheidkweekende gezelschappen, in verscheiden gewesten
van ons Nederland, zijn tot het edelmoedig besluit gekomen, zich tot een
algemeene Maetschappye te vereenigen, en de handen gezamelijk in één te
slaen, om onder een algemeener opschrift en bestek de vruchten hunner
oeffeningen, aen 't wetenschaplievend Vaderland mede te deelen; men hoopt en
verwacht dat meer andere kunstlievende Heeren, of zoortgelyke gezelschappen,
dit voorbeeld volgen en door haer yver genoopt zullen werden, deze treflyke
Maetschappye door hunne byvoeginge nog wyder uittebreiden’. Men heeft P. van der Eyk tot drukker en een groep in of nabij
Leiden woonachtige leden tot ‘directeurs en
uitgevers’ aangesteld, die alle inzendingen, ook van ‘vreemden’, zullen
ontvangen en de briefwisseling zullen voeren... ‘De brieven gelieve men te
zenden, ten huize van den Drukker, voor de Nederlandsche
Maetschappy van Letterkunde’.
Het lijkt wel duidelijk dat deze hier ten doop gehouden maatschappij
voorlopig alleen bestaat uit bepaalde afspraken tussen enige geestverwanten,
die als particulieren of in plaatselijk clubverband willen meewerken, en het
redactie-groepje dat Van Lelyveld in Leiden om zich heen wist bijeen te
houden. Daartoe zullen in de eerste plaats wel Paludanus en Tollius hebben behoord en
verder ook Van Wijn en Van
Goens. Andere belangrijke medewerkers uit de oude kring waren
Kluit, Tydeman,
Alewijn,