De Lage Landen 1780-1980
(1986)–E.H. Kossmann– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 193]
| |
3. De Duitse nederlaag, de bevrijdingen, de terugkeer van de regeringenOp 6 juni 1944, in de vroege ochtend, landden Amerikaanse en Britse troepen in Normandië. Zij veroverden de provincie en verweerden zich met succes tegen Duitse offensieven. Eind juli braken zij verder in Frankrijk door. Op 25 augustus trokken zij Parijs binnen, op 3 september Brussel, op 4 september Antwerpen. Die zelfde avond deelde de Nederlandse minister-president Gerbrandy via de Londense radio mee dat de Geallieerden de Nederlandse grens hadden overschreden en even later werd dit bericht aangevuld met de informatie dat Breda was bevrijd. Op 5 september, Dolle Dinsdag, wist niemand in Nederland waar men aan toe was. Tienduizenden nsb'ers en andere collaborateurs werden met hun gezinnen naar Duitsland vervoerd; die exodus hield enige dagen aan. In verschillende steden begonnen Duitse ambtenaren hun dossiers te verbranden. Door Zuid-Nederland vluchtten Duitse soldaten uit Noord-Frankrijk en België weg. Dit alles gaf de bevolking de indruk dat de bevrijding nu inderdaad gekomen was. Er werd feest gevierd. Men ging de straat op, jubelde, demonstreerde. Enige illegale organisaties traden uit de anonimiteit, maakten de namen van hun medewerkers bekend, adverteerden hun eigen adressen. Andere groepen maakten zich op om de Geallieerden metterdaad te steunen maar zij realiseerden zich al snel dat zij daartoe veel te weinig wapens hadden. Zij konden ook niet verhinderen dat op 5 en 6 september enkele duizenden politieke gevangenen uit het concentratiekamp Vught werden afgevoerd naar Duitse concentratiekampen waar velen van hen omkwamen. De dag eindigde in desillusie. De berichten waren te optimistisch geweest. Er waren nog geen geallieerde troepen in Nederland binnengedrongen en de Duitsers hadden de strijd nog lang niet opgegeven. Pas op 12 september werden de eerste Nederlandse gemeenten - in Zuid-Limburg - bevrijd. Op 14 september trokken de Geallieerden Maastricht binnen. Op 17 september begon generaal Montgomery zijn poging om met zijn Britse Tweede Leger snel over de grote rivieren naar het noorden door te stoten met de bedoeling vanuit een langs de IJssel op te bouwen nieuwe positie het Duitse grondgebied binnen te dringen. Op 18 september werd Eindhoven bevrijd. Twee dagen later werden de Waalbruggen bij Nijmegen veroverd. Maar voorbij Arnhem kwamen de Geallieerden niet. Op 25 september trokken zij zich zuidwaarts terug. De stad was voor een deel verwoest en de bevolking werd in de dagen na de Duitse overwinning door de Duitsers, die er een militaire vesting van wilden maken, geëvacueerd. De gedurfde operatie van Montgomery was mislukt. Dit was een bittere | |
[pagina 194]
| |
teleurstelling. Toch is door uitstekend geïnformeerde commentatorenGa naar eind74. betoogd dat een Brits succes, dat wil zeggen, een geallieerde opmars langs de IJssel, in West-Nederland, een gruwelijke catastrofe zou hebben veroorzaakt. In Holland immers was een enorme Duitse macht gelegerd die van Hitler het strikte bevel had dit grondgebied tot elke prijs en met alle middelen zo lang mogelijk te verdedigen. Niet alleen moesten de havenwerken van Rotterdam en Amsterdam worden verwoest - daarmee werd op 21 september begonnen -, ook de openbare nutsbedrijven, de watervoorziening, de elektriciteitscentrales dienden in geval van nood vernield te worden. Indien het geallieerde plan om - naast Montgomery's geprogrammeerde opmars langs de IJssel - ook ten westen daarvan een leger via Breda en Utrecht naar Amsterdam te doen oprukken was uitgevoerd of indien vanuit de IJssellinie een aanval op de Duitse stellingen in Holland was gewaagd, dan zou het alleen al om waterstaatkundige redenen zo uiterst kwetsbare West-Nederland hulpeloos aan de oorlogvoering zijn opgeofferd. Misschien is de ellende die uit de mislukking voortkwam en die verschrikkelijk was, alles welbeschouwd, geringer geweest dan wat uit een succes had kunnen volgen. Al waren de Geallieerden niet in staat geweest de Rijn over te komen, zij hadden ten zuiden daarvan voldoende houvast om aan de verovering van heel Noord-Brabant te beginnen. Dit was nog een hele opgave. Pas aan het einde van oktober vielen Den Bosch, Tilburg en Breda in geallieerde handen. Inmiddels was in Zeeuws-Vlaanderen en op de Zeeuwse eilanden een felle strijd aan de gang die hoogst ernstige schade aan land en bevolking toebracht. Als gevolg van de geallieerde bombardementen van de zeedijken kwam Walcheren voor een groot deel onder water te staan. Op 6 november werd Middelburg ingenomen. Op 10 november was de actie op Walcheren voltooid. Toen was een voor de hele oorlogvoering in Noordwest-Europa beslissende overwinning behaald: de Geallieerden konden nu de Westerschelde, na er de mijnen te hebben opgeruimd, gaan gebruiken en via de intact gebleven Antwerpse haven hun troepen van al hun benodigdheden voorzien. Op 28 november 1944 voer het eerste geallieerde konvooi de haven van Antwerpen binnen. Toch was toen nog niet heel Zuid-Nederland vrij. In delen van Limburg hielden de Duitsers stand en het duurde tot begin maart 1945 voor Midden- en Oost-Limburg beoosten de Maas door de Geallieerden werden bezet. De bevolking van die streken was in de voorafgaande maanden voor een belangrijk deel naar Noord-Nederland geëvacueerd. Alles bijeen waren in het Nederland van toen gedurende deze maanden en de voorafgaande jaren bijna een miljoen inwoners uit huis en woonplaats verdrevenGa naar eind75., wat aanzienlijk minder is dan het totaal van de Belgen die in mei 1940 naar Frankrijk vluchtten, maar een ernstiger geval vormde doordat zij niet naar hun verwoeste, geplun- | |
[pagina 195]
| |
derde of onder water gezette woningen konden terugkeren. Bij hun nadering van België en hun bliksemsnelle tocht door dat land hebben de Geallieerden vrij veel steun gekregen van Belgische verzetsgroepen die in de zomer honderden aanslagen op spoorwegen en wegverbindingen pleegden en begin september de Duitsers beletten om de Antwerpse havenwerken te vernielen. Het Nederlandse verzet heeft lang niet zoveel kunnen bereiken. Het was daartoe numeriek te zwak en bovendien slechter bewapendGa naar eind76.. Ook die andere daad waarmee Nederland de geallieerde veldtocht heeft willen steunen, de spoorwegstaking, heeft in feite weinig effect op de oorlogvoering gehadGa naar eind77.. Zij werd op 17 september 1944 via de radio door de Nederlandse regering in Londen uitgeroepen. Er was over zo'n actie in het grote bedrijf al vaker gedacht. Steeds echter had men haar verworpen want, meende men, ze zou slechts één keer kunnen plaatshebben en ze moest, wilde ze zinrijk zijn, een strategische, niet een demonstratieve functie bezitten. In de overtuiging dat het einde van de Duitse bezetting nabij was en dat de verlamming van het transport de ondergang ervan zou bespoedigen, volgden verreweg de meeste spoorwegmensen het Londense bevel op. Wat echter een korte en beslissende actie had moeten zijn werd als gevolg van de Duitse overwinning bij Arnhem een totaal andere zaak. Aangezien de staking niet door de spoorwegdirectie zelf maar door de regering te Londen was uitgeroepen, kon ze ook slechts door Londen beëindigd worden en Londen wilde haar tot het bittere einde voortzetten. De Duitsers straften Nederland boven de grote rivieren voor deze houding door het transport van voedsel en kolen naar West-Nederland extra moeilijk te maken; de hongersnood die Holland in de winter van 1944 en het voorjaar van 1945 teisterde en tienduizenden slachtoffers maakte, was natuurlijk geen gevolg van de staking zelf maar wel van de Duitse reactie erop. Bovendien belemmerde de staking de Duitse oorlogvoering slechts weinig, veel minder in elk geval dan een rechtvaardiging voor de ellende in Holland zou vereisen. Wat betekent dit anders dan dat, geheel tegen de bedoelingen, het werkelijke effect ook van deze grootse manifestatie veel meer moreel dan materieel is geweest? De periode die loopt van de geallieerde verovering van België en grote delen van Zuid-Nederland in september 1944 tot de totale Duitse nederlaag in mei 1945, vormt een uiterst merkwaardige tussentijd. De onzekerheid bleef groot. Toen de Duitsers op 16 december 1944 door Luxemburg en de Ardennen heen een aanval begonnen met de kennelijke bedoeling om naar Antwerpen op te rukken - zij slaagden erin Dinant te bereiken - kostte het de Geallieerden grote inspanning om deze doorbraak te stoppen. Pas eind januari 1945 waren in heel België de laatste resten van de onderneming en van de Duitse bezetting in het algemeen opgeruimd. Zowel in België als in Zuid-Nederland stonden de hervatting van het natio- | |
[pagina 196]
| |
nale bestaan en de opbouw van een eigen bestuursapparaat natuurlijk onder de directe invloed van de voortdurende oorlogvoering. De geallieerde troepen bezaten de feitelijke macht en voor de geallieerde legerleiding was, het spreekt vanzelf, de politieke discussie in de bevrijde gebieden vooral dan van belang wanneer er reden was te vrezen dat deze de rust in België en Zuid-Nederland - etappe- en frontgebied - zou verstoren. Maar ondanks deze onvermijdelijke beperkingen van de nationale bewegingsvrijheid tekenden zich gedurende deze maanden in beide streken al de verschijnselen af die voor de eerste naoorlogse jaren kenmerkend zouden blijven. De positie van de Belgische Koning, de zeer strikte limieten waarbinnen het in de oorlog in sommige kringen gegroeide verlangen naar diepgaande hervormingen gevat werd, de inquisitie waaraan gepoogd werd collaborateurs en meelopers te onderwerpen, het waren alle zaken waarvan de betekenis en het problematische karakter zich al voor mei 1945 duidelijk manifesteerden. En al deze ingewikkelde en pijnlijke zaken hielden op een of andere manier ook verband met de voorbereidingen die de Belgische en Nederlandse regering in Londen hadden getroffen om bij hun terugkeer enige richting aan de bevrijding te kunnen geven. Toen Pierlot en Spaak in oktober 1940 eindelijk te Londen aankwamen en zich bij De Vleeschauwer en Gutt voegden, bestond de Belgische regering uit slechts vier man. Pas twee jaar later werd er een vijfde, uit België overgekomen minister aan toegevoegd en in april 1943 volgden er nog twee. Van toen af telde het kabinet zeven leden die allen deel hadden uitgemaakt van het in mei 1940 naar Frankrijk gevluchte kabinet waarin dertien leden zitting hadden. De Nederlandse regering, die al in mei 1940 in haar geheel op een veel minder ingewikkelde manier dan de Belgische in Londen terechtgekomen was, werd tijdens de oorlog meer dan deze door conflicten en mutaties geteisterd. In het kabinet dat zich in 1944 in Nederland presenteerde zaten nog slechts zes van de elf ministers die in mei 1940 waren gevlucht. Er waren verscheidene nieuwelingen in de loop van de jaren bij gekomen en sommigen van hen waren al voor de terugkeer weer verdwenen. Het resultaat was dat acht van de veertien ministers die in september 1944 aan het bewind waren, buiten het Parlement om waren aangesteld. Naast alle beslommeringen en zorgen waarmee regeringen in ballingschap noodzakelijkerwijze zijn belast, compliceerden twee bijkomende factoren de politiek van de Nederlandse ministers. De eerste was het in de zomer van 1940 en nog lang daarna soms ernstige proporties aannemende defaitisme in de eigen gelederen. Koningin Wilhelmina heeft daar op haar krachtdadige wijze met succes actie tegen gevoerd. Zij weigerde in 1940 pertinent de regeringszetel naar het veiliger geachte Nederlands-Indië te verplaatsen; in augustus 1940 dwong zij de geheel gedemoraliseerde minister-president D.J. de Geer af te treden (hij | |
[pagina 197]
| |
verliet Engeland in november en keerde in februari 1941 in Den Haag terug) en de veel strijdbaarder P.S. Gerbrandy, die Justitie beheerde, zijn taak over te nemen. In de loop van de volgende jaren echter - en dit was de tweede complicatie - ging haar visie op de eigen rol van de Oranjevorst in een ‘hernieuwd’ naoorlogs Nederland haar denken en doen in zo'n mate overheersen dat het voor haar ministers vaak bijna onmogelijk werd met haar samen te werken. Uiterst pijnlijke conflicten en hooglopende ruzies verstoorden de betrekkingen tussen de vorstin en het kabinet die, nu er geen Staten-Generaal was, nog veel sterker van elkaar afhankelijk waren dan in normale tijden. Tot een Nederlandse koningskwestie is de tegenstelling echter niet uitgegroeid. Na de oorlog kwam de discussie die zovele jaren in de regering had voortgewoekerd, tot een einde toen bleek dat er voor de verwerkelijking van Wilhelmina's verlangens geen ruimte was en zij zich, ook al was zij als symbool van moed en verzetsgeest uitermate geliefd, teleurgesteld binnen de oude grenzen van de constitutionele monarchie terugtrok. In België ontstond wel een koningskwestie. Zij had drie hoofdoorzaken: het gedrag van Leopold iii in 1940, zijn weigering ook tijdens de latere oorlogsjaren de legitimiteit van het kabinet van Pierlot te Londen te erkennen en enige waardering te uiten voor het werk ervan, het feit ten slotte dat hij bleef vasthouden aan zijn ideeën over de rol van het koningschap, ideeën die in de jaren 1930 en het begin van de oorlog in vrij brede kring werden aanvaard maar, toen de stemming in 1943 ging omslaan, in veel mindere mate als de verwoording van een of andere diepe volkswil konden worden beschouwd. Dit wil zeggen, Leopold was ook toen de situaties en de reacties van de bevolking veranderden, niet bereid of geestelijk in staat het standpunt op te geven dat hij in mei 1940 had gekozen en waardoor hij in die periode ontegenzeggelijk groot respect en veel populariteit had verworven. In 1944 en 1945 viel er bij zijn onderdanen niet veel enthousiasme meer te wekken voor de wijziging van de staatsstructuur in autoritaire, zij het natuurlijk niet dictatoriale zin, die Leopold evenals Wilhelmina voorstond. In 1944 en 1945 bleek de terugkeer naar de vooroorlogse gewoonten aantrekkelijker te worden gevonden dan de hervormingsideeën van de late jaren dertig en de eerste oorlogstijd waaraan op een of andere manier een geur van defaitisme was blijven hangen. Gedurende de oorlog wees Leopold iii pogingen van het kabinet-Pierlot om het contact met hem te herstellen af met het argument dat hij als krijgsgevangene geen politieke gebaren mocht maken. Inderdaad heeft hij zich na zijn ontmoeting met Hitler in november 1940, die de mislukking van zijn politieke probeersels uit de zomer bezegelde, in vrijwel volkomen zwijgzaamheid teruggetrokken. In juni 1944 werd hij na de geallieerde landing in Normandië met zijn gezin naar Duitsland overgebracht. In mei | |
[pagina 198]
| |
1945 troffen de Amerikanen hem in Oostenrijk aan. Pas toen werd de koningskwestie in alle scherpte gesteld. Maar dat zij gesteld kon worden was de eerste minister Pierlot en de minister van Buitenlandse Zaken Spaak al in september 1944 duidelijk geworden. Zij keerden met het hele kabinet op 8 september in België terug. De volgende dag kregen zij kennis van een soort proclamatie die Leopold iii op 25 januari had getekend en die hij kennelijk, ook al zou hij zelf niet meer in België verblijven, bij de bevrijding in een of andere vorm door het kabinet had willen doen publicerenGa naar eind78.. Het recht daartoe zouden de ministers volgens zijn instructies pas dan hebben wanneer zij zich op plechtige wijze voor hun in mei 1940 geuite kritiek op de Koning hadden verontschuldigd. Deden zij dat niet, dan zou de dynastie weigeren met hen samen te werken. Deden zij het wel, dan mochten zij de lange tekst openbaar maken waarin de Koning zijn visie gaf op de toekomst van België, de Vlaams-Waalse verhouding, de noodzakelijke maatschappelijke, politieke en andere hervormingen. Er stond geen enkel woord in waaruit bleek dat Leopold enig respect, laat staan enige erkentelijkheid voor de Geallieerden of de Belgische verzetsstrijders voelde. Terecht is gezegd dat het lot van Leopolds koningschap al direct zou zijn beslist wanneer Pierlot dit document in september 1944 in de openbaarheid had gebracht toen vrijwel de hele bevolking in uitbundige vreugde de Geallieerden en het verzet toejuichteGa naar eind79.. Maar Pierlot en Spaak, ten diepste geschokt door het koninklijke proza, hielden zich aan de letter van de instructie. Zij legden hun medeministers, die het stuk niet in zijn geheel te lezen kregen, de vraag voor of dezen bereid waren aan de Koning hun excuses voor hun wangedrag aan te bieden. Nadat dezen dit vanzelfsprekend hadden geweigerd, zonden zij het document naar Leopolds vertrouwensmannen terug. Toen de Belgische Kamers op 19 september in hun oude samenstelling (met uitsluiting natuurlijk van de leden der fascistische partijen) voor het eerst na vier jaar weer bijeenkwamen, deed Pierlot hun verslag van de werkzaamheden van zijn kabinet in Londen, ontving hij van hen woorden van dank en instemming en sprak hij de verwachting uit dat de Koning bij zijn terugkeer zijn constitutionele prerogatieven weer zou gaan uitoefenen en dat de monarchie een wezenlijk element van eenheid en stabiliteit in de natie en de staat zou blijven. De volgende dag benoemden de verenigde Kamers Leopolds broer Karel tot regent. Op 27 september hervormde Pierlot zijn kabinet. Naast zichzelf behield hij drie leden van de oude equipe; de socialisten kregen veel meer plaats en de liberalen die in de oorlogsregering geen zetel hadden gehad, werden nu wel opgenomen; ook drie communisten traden tot de regering toe. Sommige van de nieuwe ministers waren actief in het verzet geweest. Deze reconstructie was een compromis tussen enerzijds de noodzaak meer stem | |
[pagina 199]
| |
te geven aan de, naar men vermoedde, tijdens de oorlog sterk gegroeide linkse opinie, en, anderzijds, de behoefte van de geallieerde legerleiding aan de solide conservatieve rust van Pierlot en de ervaring van de als minister van Buitenlandse Zaken aanblijvende Spaak. Het was een wankel compromis. Al in november verlieten de communistische ministers de regering. In februari 1945 viel het hele kabinet. Deze gebeurtenissen bleken later karakteristiek voor de politieke verwarring tijdens de eerste vijf jaren van de naoorlogse periode, jaren van onverzoenlijke, bijna onbeheersbare conflicten waarvan de tot het centrum ervan opgevijzelde koningskwestie overigens pas na mei 1945 in volle hevigheid tot uitbarsting kwam. De twee andere politieke problemen waarmee België was belast, namelijk de verlangens van het verzet en de opmars van het communisme aan de ene kant, de berechting van de collaborateurs aan de andere, kregen al direct scherpe accenten. Veel communisten waren er waarschijnlijk van overtuigd dat hun idealen in een of andere vorm in het nieuwe België zouden triomferen. Misschien is het dit gevoel geweest dat hun houding in november 1944 verklaart. Toen namelijk leek het een kort ogenblik alsof België zich, terwijl de oorlog nog in volle gang was, met een soort van opstandspoging moest gaan bezighouden. Al in oktober had de geallieerde legerleiding te kennen gegeven dat de Belgische verzetsbeweging zichzelf diende te ontbinden en haar wapens moest inleveren. De leden ervan zouden, als zij dat wilden, onder bepaalde voorwaarden in de geallieerde legers worden opgenomen. Voor het ‘rechtse’ Geheime Leger vormde dit geen probleem. De uiterste linkervleugel van het Onafhankelijkheidsfront verzette zich echter heftig. Hij was bereid zich in het geallieerde leger te laten incorporeren maar uitsluitend als een apart geheel, als een blok dat voor zijn eigen radicale doeleinden zou blijven strijden. De communistische ministers maakten de indruk die eis te steunen toen zij op 16 november het kabinet, dat op 13 november de onmiddellijke ontwapening van alle verzetsgroepen had gelast, verlieten. Zij zagen overigens wel in dat het op dat ogenblik ongewenst was een actie te voeren die de schijn wekte niet slechts tegen de Belgische regering maar ook tegen de geallieerde generaals te zijn gericht. Hun volgelingen waren echter van een andere mening. Op 25 november hielden zij in Brussel een grote demonstratie, uit de verte bewaakt door Britse pantserwagens. Al was de mogelijkheid tot geweldpleging alleen daarom reeds beperkt, toch vielen er gewonden. Toen werd geprobeerd een algemene staking op gang te brengen. Op 28 en 29 november lag in enkele openbare nutsbedrijven en in de kolenmijnen het werk inderdaad stil. Maar de poging om op deze manier aan het extreem linkse standpunt meer invloed te verschaffen, mislukteGa naar eind80.. De staking duurde slechts kort en vond bij het overgrote deel van de bevolking | |
[pagina 200]
| |
geen enkele steun. Ook de linkse verzetsbeweging leverde haar wapens in. In december toonde het Duitse Ardennenoffensief dat de oorlog nog niet voorbij was. En gedurende al deze maanden bleef de voedselschaarste voor de slechtbetaalde arbeiders een ernstig probleem vormen dat meer aandacht trok en grotere onrust verwekte dan het conflict van november. Toch was de nederlaag die extreem links toen leed, niet beslissend. Het vraagstuk was in de openbaarheid getreden. Er zou in 1945 en volgende jaren nog veel strijd over volgen. Ook het vraagstuk van de zuivering kreeg tussen september 1944 en mei 1945 al de zeer pijnlijke aspecten en het karakter van onoplosbaarheid waardoor het gekenmerkt zou blijven. Op het eerste gezicht leek het uitgangspunt zo eenvoudig. In de oorlog hadden de mensen die de bezetter steunden, het vaderland verraden en zij waren alleen daarom al strafbaar. Hun landverraad dat op zichzelf een ernstig delict vormde, ging bovendien gepaard met de steun aan de nationaal-socialistische beginselen die in absolute zin moreel verwerpelijk waren, die onvoorstelbare ellende hadden veroorzaakt - toen de Duitse concentratiekampen opengingen en de geschiedenis van de gevangenen bekend werd, bleek dat elke dag duidelijker - en die pal tegengesteld waren aan de principes van de verzetsstrijders. Het sprak vanzelf dat de gemeenschap van zulke ideeën en hun aanhangers moest worden gezuiverd. Dat diende zorgvuldig te worden geregeld. De politieke moordaanslagen die het verzet tijdens de oorlog, in een tijd van Duitse terreur, geoorloofd had gevonden, mochten na de bevrijding niet worden voortgezet. De vrijheid vereiste burgerlijke discipline; zij wilde geen wraak en geen bloedbad; zij garandeerde gerechtigheid. Het is in België niet helemaal gelukt om bij de bevrijding wilde liquidaties van collaborateurs te voorkomen. Men meent dat in de eerste dagen en weken misschien een paar honderd mensen zonder proces werden afgemaakt, meer dan in Nederland, waar zo iets bijna niet gebeurde, veel en veel minder dan in Frankrijk waar, naar schatting, enkele tienduizenden slachtoffers vielen. Maar toen deze ongeregeldheden eenmaal achter de rug waren, ging het recht zijn loop nemen. De Belgische regering te Londen had het niet nodig gevonden voor de vervolging van collaborateurs een bijzondere rechtspraak in te richten. Zij achtte de regels over de bestraffing van daden tegen de staatsveiligheid die al in de negentiende eeuw waren opgesteld en in 1916 en 1934 waren uitgebreid, voldoende. Het resultaat was dat de vervolging geheel voor de verantwoordelijkheid van de militaire jurisdictie kwamGa naar eind81.. Gegeven de grote aantallen zaken was het nodig veel militaire rechtbanken op te richten; in oktober 1944 waren er dertien, van mei 1945 af negentien en in februari 1946: 21. Zij werkten snel. Er was ook heel wat te doen. Al in september 1944 werden tienduizenden mensen in hechtenis genomen. Het | |
[pagina 201]
| |
aantal beschuldigingen ging vrij spoedig tot in de honderdduizenden oplopen en veruit het merendeel daarvan - bijna 180 000 - had betrekking op politieke collaboratie, waarvan trouwens slechts ongeveer 9% tot vervolging aanleiding gaf. Gezien de enormiteit van de gruweldaden die door het nationaal-socialisme in het algemeen waren bedreven, gezien de spanningen die tijdens de oorlog tussen de massa van de bevolking en de meelopers en profiteurs van het bezettingsregime waren ontstaan, gezien de op zichzelf zeer natuurlijke neiging van de actieve verzetsstrijders om elk min of meer vriendschappelijk contact met de Duitsers en hun medewerkers als collaboratie en verraad te beschouwen, is het begrijpelijk dat zoveel zaken bij de rechtbanken werden aangebracht. Op deze manier echter dreigde wat als een zuivering van de gemeenschap was bedoeld, een afrekening niet alleen met prominente nazi's te worden maar ook met onnozele slappelingen, apolitieke profiteurs, vriendelijke warhoofden, een inquisitie die elke afwijking van de door het verzet gestelde normen als een ketterij bestreed. In 1945 en volgende jaren zou blijken met wat voor een onoplosbaar probleem de samenleving zich belastte toen zij op deze schaal de ‘onzuiveren’ wilde gaan bestraffen. Al spoedig immers stonden de twee concepties tegenover elkaar die de discussie gingen beheersen: puriteins rigorisme bij een deel van de linkerzijde, christelijk begrip voor menselijke zwakte en zonde aan de rechterkant, met daarachter een ingewikkeld, moeilijk te doorzien netwerk van politieke en zakelijke belangen en persoonlijke emoties. Het spreekt vanzelf dat in de gedurende de herfst van 1944 bevrijde gebieden van Nederland de problemen die de naoorlogse jaren zouden beheersen, nog niet zulke scherpe contouren kregen als in België. Dit was voor Zuid-Nederland een tijd van afwachten meer dan van preparatieGa naar eind82.. Het grootste deel van het land was nog bezet. In het bestuurlijke, economische en intellectuele centrum, in Holland, heersten honger en terreur, op zo'n schaal en in zo'n mate dat inwoners en grondgebied de oorlog fysiek, naar soms werd gevreesd, misschien niet zouden overleven. Voorlopig keerde de regering ook nog niet in haar geheel naar Nederland terug. De geallieerde legerleiding wilde zich in dit frontgebied liever niet door burgerministers voor de voeten laten lopen. Maar het Londense kabinet had op een, alles welbeschouwd, zeer zorgvuldige manier een overgangsregime voorbereid. Veel autoriteit kwam in handen van een vanuit Londen benoemd Militair Gezag terwijl de leden en de energieën van de illegaliteit werden gebundeld in de Binnenlandse Strijdkrachten die onder bevel van prins Bernhard werden gesteld. Desondanks was de verwarring groot en bleek ook al in dit beperkte gebied wat een delicate zaak de zuivering eigenlijk was. Ook hier wilde de kleine minderheid van de bevolking die actief aan het verzet had deelgenomen - zouden het er meer | |
[pagina 202]
| |
dan 4000 zijn geweestGa naar eind83.? - een grondige vernieuwing van de maatschappij en dat sloot een grondige zuivering in. Maar er was onenigheid over de arrestatiebevoegdheid van de verschillende oude en nieuwe autoriteiten en het is verre van onbegrijpelijk dat de zaak uit de hand dreigde te lopen. In totaal werden, naar is geschatGa naar eind84., minstens 20 000 mensen, op een bevolking van twee miljoen, voor korte of lange tijd in hechtenis genomen. De rechtspraak kwam echter slechts langzaam op gang en begon haar werk eigenlijk pas in de zomer van 1945 op een stelselmatige manier. Ook wat de politieke discussie over de toekomst van Nederland als geheel betreft is dit natuurlijk geen periode van beslissingen geweest. Toch is de discussie toen wel aangevangen en werden er al zekere tekenen zichtbaar die aangaven welke richting zij later op zou gaan. Zou men de oude politieke partijen herstellen of juist proberen het verzuilde stelsel af te bteken? Dat de eerste mogelijkheid bepaald niet was uitgesloten bleek al vrij snel. Zowel de Zuidnederlandse communisten als de socialisten en de katholieken - de laatsten in dit landsdeel natuurlijk verreweg het sterkst vertegenwoordigd - namen voorzichtige en voorlopige initiatieven die tot de wederopbouw van de oude politieke constructies konden leiden. Bovendien sprak het episcopaat, dank zij zijn moedige en correcte houding onder de bezetting in het bezit van groot prestige, de wens uit dat er op den duur weer een landelijke katholieke partij zou worden gevormd. Ook de katholieke vakbeweging wilde dit. Tegelijkertijd echter gingen er heel wat vernieuwingsideeën rond en werd in velerlei verschillende kringen ijverig gedacht en gesproken over een volksbeweging die niet de diversiteit zou uitdrukken maar juist de fundamentele nationale samenhang, gegroeid uit het gezamenlijke lijden, en die niet het individualistische kapitalisme zou verdedigen maar een degelijk geordend corporatisme. Koningin Wilhelmina werd door deze impulsen getroffen. Zij nam contact op met een van de mannen die zulke boodschappen verkondigden, de in Noord-Brabant om zijn afkeer van het vooroorlogse systeem bewonderde De Quay, een van de oprichters en leiders van de Nederlandsche Unie uit 1940. Toen Gerbrandy in februari 1945 zijn kabinet moest herzien, onder andere omdat zijn oude ploeg geen enkel krediet meer had bij de Koningin die op eigen verantwoordelijkheid op zoek naar ‘vernieuwde’ kandidaten voor haar regering was gegaan, verscheen na enige tijd, in april 1945, ook De Quay daarin, als minister van Oorlog. Aan de Koningin was gebleken dat De Quay voldoende ‘vernieuwd’ was en bovendien vond zij de uitgangspunten van de Nederlandsche Unie aantrekkelijk. Hoe totaal anders was het lot van Hendrik de Man, die in 1940 samen met de Belgische Koning vergelijkbare dingen had gewild maar de praktische uitvoering van zijn ideeën veel verder had doorgezet dan het Nederlandse driemanschap dat daar nauwelijks een begin mee maakte. De Man werd in | |
[pagina 203]
| |
september 1946 bij verstek - hij was in september 1944 naar Zwitserland uitgeweken - veroordeeld tot twintig jaar gevangenschap, confiscatie van zijn bezittingen en ontzetting uit de burgerlijke rechten. De Quay's vernieuwing bleek overigens ook in 1945 eerder theoretisch dan praktisch van aard. Toen puntje bij paaltje kwam koos hij niet voor Wilhelmina's visies maar voor het herstel van een katholieke politieke partij. Het leven in de zuidelijke provincies werd door dit soort zaken niet beheerst. De bevolking, opgelucht dat de Duitsers waren verdwenen maar er materieel slechter aan toe dan vóór september 1944, bekommerde zich weinig om deze abstracties. Uiteraard had de bespiegeling over de toekomst in het niet-bevrijde Nederland boven de grote rivieren iets nog onwezenlijkers. Toch zijn er ook in Holland veel inspanning en tijd aan besteed, vooral door de verzetsstrijders. De clandestiene bladen bleven ondanks verschrikkelijke moeilijkheden verschijnen en raakten scherper met elkaar in polemiek. Het aantal onderduikers groeide sterk en dus ook de zorg voor hen. Voor de financiering van de hele operatie waren mankracht en hulp nodig die men nu ook bij het Nederlandse bestuursapparaat in ruime mate vond. Spionage en sabotage werden met meer succes dan tevoren bedreven. Het aantal actieve deelnemers aan het verzet nam toeGa naar eind85.. Maar binnen het verzet werden de tegenstellingen groter. De pogingen die vooral op verlangen van koningin Wilhelmina werden gedaan om de verzetsgroepen tot een eenheid samen te voegen zodat zij haar na de bevrijding met heel hun gebundelde idealisme en kracht konden helpen de Nederlandse staat en de Nederlandse geest te hervormen, hadden weinig succes. Het verzet was en bleef diep verdeeld. De massa van de bevolking heeft daar waarschijnlijk weinig van gemerkt. Bovendien werd de toestand in West-Nederland zo levensgevaarlijk dat de aandacht van de mensen zich ging beperken tot het probleem van het zelfbehoud. In het bezette gebied als geheel was voldoende voedsel aanwezig. Gedurende vele weken echter verhinderden de Duitsers, als reactie op de spoorwegstaking, transporten naar de grote steden in Holland. Ten gevolge van de geallieerde verovering van de Limburgse kolenmijnen werd het bijna onmogelijk het bezette gebied van brandstof en dus ook van gas en elektriciteit te voorzien. In de hongerwinter werden de omstandigheden in de Hollandse steden desperaat. Naar schatting zijn in deze maanden in West-Nederland meer dan 22 000 mensen - op een bevolking van viereneenhalf miljoen - aan de ellende bezwekenGa naar eind86.. Daarbij kwam dat de bevolking werd geteisterd door de Duitse pogingen om arbeidskrachten te ronselen. Wat in de vorige jaren als een stelsel werd gepresenteerd - de arbeidsdienst - ontaardde in razzia's, mensenroof en terreur. Ging zich in Holland de ramp voltrekken die Hitler voor zijn Rijk verlangde, namelijk dat het zou ondergaan als hij verslagen werd? | |
[pagina 204]
| |
In het begin van 1945 stortte de Duitse defensie snel ineen. Begin februari vielen de Geallieerden in het westen de Duitse posities opnieuw aan. In maart trokken ze de Rijn over. Vanuit Westfalen rukten zij Gelderland en daarna de noordelijke provincies binnen. Begin april stonden zij voor de geïnundeerde Grebbelinie. In Holland lag een leger van ongeveer 120 000 redelijk bewapende Duitsers. Montgomery wilde vermijden dat er in die uitgehongerde en uitermate kwestbare provincies zou worden gevochten, niet alleen omdat dit voor de bewoners op een onvoorstelbare catastrofe kon uitlopen maar ook omdat de aanval moeilijk zou zijn en wellicht grote geallieerde offers zou vergen. Ten slotte werd in een ingewikkeld overleg tussen de Geallieerden, de Nederlandse regering, de Nederlandse vanuit Londen met een zeker gezag beklede vertrouwensmannen, de burgerlijke en militaire Duitse autoriteiten besloten te zoeken naar de mogelijkheid verdere strijd te voorkomen. Op 23 april kreeg Eisenhower de machtiging met Seyss-Inquart te onderhandelen. Op 29 april begonnen geallieerde vliegtuigen voedselpakketten in West-Nederland af te werpen. Op 30 april pleegde Hitler zelfmoord. Toen voltrok zich de ondergang van het regime sneller dan eigenlijk was verwacht. Op 4 mei capituleerden alle Duitse troepen in Noordwest-Europa. De Duitse bevelhebber in Holland weigerde echter deze overgave te erkennen en tekende pas op 6 mei te Wageningen het capitulatiedocument. Uitgehongerd, verpauperd, gekleed in lompen, tussen verwoeste havenwerken, ontmantelde fabrieken, opgebroken tramrails beleefde het gros van de bevolking van Holland ten slotte de bevrijding. De bezetting, begonnen door helder gepoetste en krachtige mannen die niet zonder virtuositeit hun ruwe fanfares over de Nieuwe Orde en Duitse hervormingsijver bliezen, was in terreur en chaos geëindigd. Veel langer had zij niet moeten duren. Nooit in zijn geschiedenis heeft Holland zo ernstig als in de laatste maanden voor mei 1945 rekening moeten houden met de ondergang van zijn bevolking en de verwoesting van zijn beschaving. De ramp was afgewend. Maar voor veel leden van het Hollandse verzet was de vorm van de bevrijding een bittere teleurstelling. In april hadden zij met diep wantrouwen gezien hoe alle mogelijke instanties buiten hen om naar compromissen op zoek waren gegaan. Zij hadden de strijd niet willen vermijden. Zij leden onder het feit dat de Nederlanders geen bijdrage hadden kunnen leveren aan de uiteindelijke verlossing maar hulpeloos en machteloos moesten toekijken hoe anderen hen uit de nood redden.
België is de oorlog veel beter doorgekomen dan Nederland en dat kan waarschijnlijk niet uitsluitend worden verklaard uit het feit dat Nederland na september 1944 nog meer dan een half jaar van gruwelen had te doorstaan. Ondanks de reserves die men over de kwaliteit en de betekenis van | |
[pagina 205]
| |
de beschikbare cijfers kan voelen, alle cijfers die wij bezitten laten zien dat de Nederlandse verliezen, zowel menselijke als materiële, veel groter waren dan de Belgische. Oorlogshandelingen - daarbij inbegrepen de vermoording van niet-joodse gevangenen in de concentratiekampen, de sterfte onder de gedeporteerde arbeiders, de dood van burgers door geallieerde (en na september 1944 Duitse) bombardementen op Belgische en Nederlandse steden - kostten 52 000 Belgen en 92 000 Nederlanders het leven. Maar daarbij kwam voor Nederland een getal van 3000 slachtoffers ter zee en van meer dan 22 000 mensen die de hongerwinter niet overleefden. Wat de joodse bevolkingsgroep betreft is het contrast nog veel schrijnender. Wij weten niet hoeveel van de 4000 Belgische joden in leven zijn gebleven maar wel weten we dat 90 000 joodse Nederlanders werden gedood. Alles bijeen is het dus waarschijnlijk dat de menselijke verliezen van Nederland viermaal groter waren dan die van België. Wat de materiële verliezen betreft is de verhouding precies eender. Men heeft berekendGa naar eind87. dat in België tijdens de oorlog ongeveer 8% van het nationale vermogen verloren is gegaan, in Nederland ongeveer 33%. Vooral na 1944 vonden in Nederland verwoesting en roof plaats op een schaal die België noch in de Eerste noch in de Tweede Wereldoorlog had leren kennen. Zodoende ging België de naoorlogse periode als een relatief rijk land in en het zag zijn economische positie bovendien van november 1944 af versterkt door de functie van Antwerpen als de enige bruikbare zeehaven van het Noorden. Geen land in West-Europa echter was zwaarder getroffen dan Nederland, verwoest, verarmd en chaotisch. |
|