De Lage Landen 1780-1980
(1986)–E.H. Kossmann– Auteursrechtelijk beschermd2. Vervolging en verzetHet volle geweld van het Duitse apparaat en zijn duizenden helpers is neergekomen op de joden die in de Lage Landen woondenGa naar eind54.. In België | |
[pagina 176]
| |
woonden in 1939 ongeveer 85 000 joden. Na de Duitse inval schijnen zo'n 20 000 definitief te zijn uitgeweken; in 1941 tenminste telden de Duitsers ongeveer 65 000 joden van wie slechts ongeveer 4000 Belgische staatsburgers waren. Men moet aannemen dat ca. 30 000 van hen werden gedeporteerd en vermoord, dat enkele duizenden kans zagen naar het buitenland te vluchten en 25 000 zich in België konden schuilhouden. In Nederland woonden bij de inval ongeveer 140 000 volledig joodse personen, van wie 118 000 Nederlander waren. Aan het einde van de oorlog bleken ongeveer 90 000 Nederlandse en 16 000 in Nederland woonachtige buitenlandse joden te zijn gedood. Al zijn deze cijfers weinig exact, de conclusie schijnt toch te zijn dat in Nederland slechts ongeveer hetzelfde aantal joodse levens werd gered als in België hoewel de joodse bevolking er meer dan tweemaal zo groot was. De vervolging, in beide staten op ongeveer gelijke wijze opgezet, heeft er dus andere resultaten gehad. De hoofdoorzaak van dit verschil is het eenvoudige feit dat verreweg de meeste in België woonachtige joden buitenlanders waren die voor de antisemitische maatregelen in hun geboorteland waren gevlucht en zowel de methoden als de gruwelijke consequentie van de vervolging kenden. In Nederland woonde van oudsher een betrekkelijk grote groep joden die nooit aan zulke dreiging was blootgesteld en even weinig begrip voor de demonie van de nazistische politiek had als het gros van de niet-joodse bevolking. In het algemeen hebben de joodse Nederlanders - in overgrote meerderheid in steden, vooral Amsterdam, gevestigde en sinds vele generaties geassimileerde proletariërs en kleine burgers - de stemming van hun landgenoten gedeeld en getracht de orde en discipline die het vooroorlogse leven kenmerkten, te handhaven. De vervolging heeft drie jaar geduurd. Zij begon in juli 1940 in Nederland en in oktober 1940 in België met het verbod van ritueel slachten. Ze eindigde in september 1943 met de laatste deportaties naar de vernietigingskampen. Het lijkt achteraf of de uitroeiing van deze groep het logische en onafwendbare gevolg was van de maatregelen die vanaf 1940 werden genomen. Hadden de nazi's al niet sinds vele jaren de joden tot hun vreselijkste vijanden uitgeroepen? En achteraf lijkt ook de Duitse tactiek doorzichtig genoeg: eerst de joden als groep uit de gemeenschap lichten, hen isoleren en zodoende zowel economisch als moreel verzwakken - de jodenster die zij in mei 1942 werden verplicht te dragen was het teken dat hun uitbanning uit de samenleving voltooide; daarna (vanaf de zomer van 1942) werden deze mensen, vereenzaamd, van hun zelfvertrouwen en financiële middelen beroofd, opgejaagd en gehoond, blootgesteld aan steeds nieuwe en vernederender vormen van discriminatie, weerloos gemaakt, in een paar campagnes opgepakt en, onder voorwendsel dat zij in Duitsland, in Polen - wie wist het? - te werk zouden worden gesteld, in | |
[pagina 177]
| |
goederenwagons van de Nederlandse en Belgische spoorwegen afgevoerd naar de gaskamers. Toch kon niemand in 1940 voorspellen dat de weg zo recht naar de afgrond leidde. Dat de Duitsers het zogenaamde ‘joodse probleem’ op deze wijze gingen oplossen, wist niet alleen niemand maar kon ook niemand voorzien. Deze Endlösung der Judenfrage, dat is de vermoording van alle joden die in de macht van de Duitsers waren, was voor Hitler zonder twijfel de onvermijdelijke consequentie van zijn obsessie, een besluit haar uit te voeren werd echter pas in de loop van 1941 in verschillende etappes genomen, en het was niet in Midden- of West-Europa maar in Rusland dat de Duitsers in de zomer van dat jaar de joden systematisch begonnen neer te schieten; er vielen in de Sovjet-Unie meer dan een miljoen slachtoffers onder hen. In januari 1942 had in Berlijn de beruchte bespreking plaats waarop de hoogste nazi-autoriteiten de massamoord die nu officiële politiek bleek te zijn, organiseerden. In de zomer van 1942 werd in Auschwitz een begin gemaakt met de bouw van gaskamers. De isolering van de joden in de Lage Landen, dat wil zeggen, hun registratie, hun ontslag uit openbare ambten, het stelsel van regelingen waardoor het de joodse ondernemers onmogelijk werd gemaakt hun bedrijf voort te zetten en de onteigening die volgde, de beperking van hun bewegingsvrijheid, de gedwongen verhuizing naar een paar steden in België en naar Amsterdam in Nederland, het heeft alles aanleiding gegeven tot spanningen en tot één massamanifestatie; het heeft niet geleid tot een hervorming van de accommodatiepolitiek, gevoerd door het nationale bestuur en het bedrijfsleven. Zowel de Nederlandse als de Belgische bestuursorganen hebben meegewerkt - niet, zoals zij met zorg bepaalden, aan de afkondiging van de antisemitische verordeningen waarvoor alleen de bezetter de verantwoordelijkheid droeg, wel echter aan de uitvoering ervan. In november 1940 ontstond er enige onrust in het hoger onderwijs toen de joodse docenten werden ontslagen. Aan de Technische Hogeschool te Delft gingen de studenten in staking. Het bestuur van de Vrije Universiteit te Brussel weigerde eerst het besluit uit te voeren. In Leiden kreeg de onrust de vorm van een openlijk protest dank zij de rede die professor R.P. Cleveringa er op 26 november aan wijdde in het stampvolle grootauditorium. Delft en Leiden werden door de bezetter gesloten. Maar aan de andere universiteiten ging het onderwijs, dat van 1914 tot 1918 in België door de instellingen zelf was stopgezet, rustig verder. De Brusselse universiteit raakte pas een jaar later in een conflict met de bezetter dat in augustus 1942 tot haar definitieve sluiting zou leiden; het ging toen echter niet om de joodse docenten maar om de afgedwongen benoeming van een aantal pro-Duitse en Nederlandstalige hoogleraren. Het is niet onbegrijpelijk dat de anti-joodse maatregelen in Nederland | |
[pagina 178]
| |
meer indruk maakten dan in België. Nederland bleek ruim 2500 joodse ambtenaren te hebben die in november 1940 ontslagen moesten worden, België slechts een handjevol. In Nederland werkten vele joodse advocaten, zakenlieden, journalisten, in België slechts weinig. Tot diep in 1942 bleef de publieke opinie in België onverschillig over de anti-joodse politiek van de bezetter en dat kwam niet zozeer doordat in Brussel en vooral in Antwerpen een gematigde vorm van antisemitisme bepaald niet ontbrak, als wel doordat de hele actie de nationale gemeenschap nauwelijks scheen te raken. In Nederland was dat anders. Ook daar was een zeker antisemitisme, zelfs bij de bevolking die het nationaal-socialisme totaal verwierp, niet onbekend; enige sympathie voor de systematische vervolging kwam hier echter niet uit voort. Zolang die vervolging een administratieve weg koos en slechts zichtbaar werd in verordeningen, ontslagen en verboden, legde het publiek er zich, zij het met diepe afkeer, bij neer. Toen de Duitsers de nsb en haar militie - de zogenaamde wa - de gelegenheid gaven straatgeweld tegen joodse burgers te organiseren, keerde de opinie er zich veel heftiger tegen. In het begin van 1941 werd in sommige delen van het Amsterdamse centrum fel gevochten; een wa-man vond daarbij de dood. Het Duitse antwoord was prompt: de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van antisemitische maatregelen zou voortaan liggen bij een Joodse Raad waarin uitsluitend joden zitting zouden hebben. Een paar dagen later kwam het opnieuw tot ongeregeldheden. Op 22 en 23 februari ranselden Duitse politieagenten met volstrekte willekeur enkele honderden joden bijeen - zij werden op 27 februari afgevoerd naar Buchenwald waar tientallen van hen al spoedig stierven; de anderen werden vandaar naar Mauthausen of elders getransporteerd en op een afgrijselijke manier vermoord. Voor het eerst had de Duitse politiek zich in Nederland getoond in de gedaante die de bevolking nog drie jaren zou kennen: die van naakte terreur. Op 25 februari 1941 reageerde de Amsterdamse bevolking met een staking die terecht beroemd is geblevenGa naar eind55.. Het parool ging uit van leden van de cpn die al in juli 1940 een illegale organisatie van zorgvuldig geselecteerde en geïnstrueerde leden was gaan opbouwen en in haar overigens weinig gelezen publikaties beweerde te strijden tegen het kapitalisme van Duitsland, Groot-Brittannië en het Nederland van Oranje en Colijn. Maar in het door haar op 24 februari verspreide manifest was de klassenstrijd harmonisch gekoppeld aan het gevoel van solidariteit dat de Amsterdamse arbeiders (zoals Piet Nak het uitdrukte) verbond met de joden met wie zij, toen ze klein waren, hadden gespeeld in één straat en op één trap. De staking in Amsterdam, van trein naar tram, van werf naar fabriek, van magazijn naar winkel uitgebreid, werd een diep-emotionele uitbarsting van heftig verdriet, van feestelijke vreugde om de één ogenblik herwonnen | |
[pagina 179]
| |
vrijheid, van woede die datzelfde ogenblik niet zo machteloos meer scheen als zij al zoveel maanden was geweest. Buiten Amsterdam echter bleef de actie beperkt en op 26 februari was ook in de hoofdstad de stemming matter geworden. Duitse troepen trokken door de straten. Mensen werden opgepakt. Op 27 februari was de staking voorbij. Arrestaties, ontslagen, enorme boetes, executies sloten de zaak af. De vervolging van de joden werd voortgezet. Aan de uitvoering ervan werd nu meegewerkt door de Joodse Raad, die in februari 1941 werd opgericht, eerst alleen gezag in Amsterdam kreeg en van maart af officieus en in oktober formeel zijn autoriteit over het hele land uitstrekte. De leidende figuur was D. Cohen (1882-1967), een 59-jarige hoogleraar in de oude geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam, sinds zijn jeugd zionist, in de jaren dertig uiterst actief in de steunactie voor uit Duitsland uitgeweken joden, een zeer minzaam en ijverig man die zijn emoties ordende door een strakke intellectuele discipline, conformist in zijn aanvaarding van bestaande machtsposities, ambitieus in de graagte waarmee hij ondraaglijke verantwoordelijkheden op zich nam, ook in zijn afschuwelijkste vergissingen zeer zeker van zichzelf dank zij de scherpte die hij aan zijn koele verstand toekende. De Joodse Raad, spoedig uitgegroeid tot een enorm apparaat met kantoren, kaartenbakken, stempels en veel personeel, trachtte in feite dezelfde accommodatiepolitiek te voeren als de hoge bestuursorganen en het bedrijfsleven. Buigen, offeren, zich vernederen werden beschouwd als middelen om uitstel te krijgen, de zaken slepende te houden en te verwarren zodat na de Duitse nederlaag (die in de gespannen verwachting van de vervolgden steeds zoveel dichterbij heeft gelegen dan zij in feite was) het joodse bestaan in Nederland kon worden voortgezet, vreselijk geschonden, zonder twijfel, maar onaangetast in de kern van zijn wezen en levenskracht. Zo is het gekomen dat de Joodse Raad zelf de joodse bevolking heeft geregistreerd, heeft aangemoedigd om zich te melden voor transport naar de werkkampen, in Drenthe eerst, later elders, haar de davidster heeft uitgereikt en met vaderlijke zorg en diepe ernst heeft begeleid en soms voortgedreven op de weg naar het einde waarvan nog bijna geen Nederlander in 1942 de volle verschrikking vermoedde. In België verscheen op 25 november 1941 het bevel om een Joodse Raad op te richten (Association des Juifs de Belgique of Jodenvereniging in België geheten), die de emigratie van de joden moest bevorderen en de verantwoordelijkheid voor joodse scholen en weldadigheidsinstellingen kreeg. Al waren er ook verschillen, toch schijnt de ajb in het begin op ongeveer dezelfde wijze te hebben gehandeld als de Joodse Raad in Nederland. Ze bracht de Duitse bevelen over en ried de joden aan die te gehoorzamen; ze registreerde, administreerde, kortom verzorgde de boek- | |
[pagina 180]
| |
houding die de bezetter voor de vervolging nodig had. Terwijl in Nederland tegen deze bezigheid echter geen verzet rees - behalve van de kant van individuen die weigerden mee te doen of van de duizenden die, ieder voor zich, geen gehoor gaven aan de bevelen of adviezen van de Raad -, vormde in België in de zomer van 1942 een aantal deels buitenlandse joden een georganiseerde groep, het Comité de Défense des Juifs, om met alle mogelijke middelen, desnoods met geweld, het werk van de ajb te verhinderen. Hier zag men dus een specifiek joodse verzetsgroep tot stand komen waarvan de hoofdtaak was zoveel mogelijk joodse levens te redden. Al in de zomer van zijn oprichting dwong het Comité de ajb, bedreigd zowel door de Duitsers als door het verzet, haar activiteiten tot het minimum te beperken en aan het cdj alle ruimte voor zijn steun aan joodse onderduikers te geven. Men heeft berekend dat de meerderheid van de ongeveer 25 000 joden, onder wie 4000 kinderen, die in België de bezetting overleefden, haar redding aan deze joodse verzetsstrijders te danken had - en natuurlijk aan de niet-joodse Belgische bevolking die hen in haar gezinnen, haar ziekenhuizen, kindertehuizen en kloosters opnam. Zo werd het in België mogelijk bijna de helft van de na de capitulatie daar woonachtige joden aan de deportaties te onttrekken. Terwijl de geschiedschrijving over de vervolging in Nederland een bittere klacht inhoudt niet alleen over de Nederlandse autoriteiten en de bevolking die haar toelieten en daardoor bevorderden, en over de Joodse Raad, maar soms ook over het gros van de joodse bevolking zelf omdat zij zich zonder tegenstand liet wegvoeren, wordt de geschiedenis van het joodse verzet in België en van de hulp die het er kreeg, in minder wanhopige toon gesteld. Dat is volkomen begrijpelijk. Toch dient men zich bij de vergelijking bewust te blijven van het tragische feit dat in België het percentage overlevenden weliswaar veel groter was dan in Nederland maar het absolute aantal ongeveer gelijk. Aan de vervolging konden of dorsten zich in Nederland niet minder joden onttrekken dan in België. Of in Nederland veel meer mensen dit zouden hebben gewaagd en of veel meer hun leven gered konden hebben indien zij in staat waren geweest te steunen op een al in de zomer van 1942 georganiseerd verzet - wie durft het te zeggen? De uitslag immers hing niet van hen alleen af maar ook van de mogelijkheden die de niet-joodse bevolking bereid was hun te bieden. Die mogelijkheden waren op zichzelf groot genoeg, zoals bleek in de tweede helft van 1943, dat wil zeggen, nadat de massale deportaties van joden al waren afgelopen. Immers, pas nadat de joodse tragedie tot haar einde was gevoerd, begon een systematisch verzet tegen de Duitse maatregelen en tegen de Nederlandse en Belgische accommodatiepolitiek vaste vorm te krijgen. Het is een groep factoren die dit verklaart. De belangrijkste is ongetwijfeld het verloop van de oorlog geweest. In de zomer van | |
[pagina 181]
| |
1942 bereikte de Duitse macht haar grootste ontvouwing. Niet alleen West-Europa, ook Rusland tot aan Stalingrad en de Kaukasus en Noord-Afrika tot aan de poorten van Alexandrië waren in haar greep geklemd. Al in de herfst van dat jaar echter begonnen de kansen langzaam te keren. De Duitse aanval op Stalingrad, in september 1942 aangevangen, werd in november met een Russisch offensief beantwoord en leidde in februari 1943 tot de capitulatie van het zesde Duitse leger. In oktober 1942 versloegen Britse troepen de Duitse eenheden bij El Alamein en werd het DuitsItaliaanse leger naar Libië teruggedreven. Kort daarna landden Amerikanen en Engelsen in Marokko en Algerije, in de lente van 1943 gingen de Duitse steunpunten in Noord-Afrika geheel verloren. In juli 1943 konden de Geallieerden, nu in de Middellandse Zee onbedreigd, hun aanval op Italië inzetten. In de zomer van 1943 was Hitler niet meer de aanvaller en triomfator. Hij was in de verdediging gedrongen maar weigerde obstinaat en fanatiek elke gedachte aan capitulatie. Door meedogenloze exploitatie van alle machtsmiddelen waarover hij beschikte, slaagde hij erin zijn nederlaag nog twee jaren uit te stellen. De bezette gebieden werden gedwongen aan deze wanhoopspolitiek enorme bijdragen te leveren. De Duitse eisen werden steeds zwaarder. Natuurlijk groeide het verzet ertegen in dezelfde mate. Bovendien werd de zin van de accommodatiepolitiek ernstig ondermijnd. Zij had moeten dienen om met een overwinnaar een enigszins draaglijk compromis te bereiken. Nu moest zij worden gebruikt om de Duitse nederlaag te voorkomen of uit te stellen en, wanneer die toch zou komen, mee te werken aan de vervulling van Hitlers vulgaire verlangen dat zijn Rijk en geheel Europa in zijn ondergang zouden worden meegesleurd. In Nederland ten slotte maakte een op zichzelf onbelangrijk feit de bevolking er zich sterker dan ooit van bewust dat de Duitse overheid in een volkomen isolement was komen te zitten. Op 13 december 1942 verklaarde Seyss-Inquart dat Mussert door Hitler als ‘Führer des niederländischen Volkes’ werd erkend maar dat de Rijkscommissaris gedurende de oorlog de verantwoordelijkheid nog niet aan hem kon overdragenGa naar eind56.. In feite had Musserts verheffing niets te betekenen. Maar voor de overgrote meerderheid van de bevolking betekende zij wel dat de Duitse politiek bezig was een troon te bouwen voor een van de meest gehate en belachelijkste mensen in het land. Gedurende de Eerste Wereldoorlog is er in het bezette deel van België geen verzetsbeweging ontstaan. Natuurlijk hebben sommige Belgen geprobeerd de militaire inspanningen van de Entente te steunen en het is bekend dat jonge patriotten het bezette land zijn ontvlucht om in het vrije Belgische leger dienst te kunnen nemen. Er was ook een illegale pers: La libre Belgique is zelfs zo beroemd gebleven dat men tijdens de Tweede Wereldoorlog aan zes Belgische illegale bladen dezelfde naam heeft ge- | |
[pagina 182]
| |
gevenGa naar eind57. en in het Noorden als herinnering aan die publikatie de naam Vrij Nederland heeft gebruikt. Van een georganiseerde actie op grotere schaal, gericht tegen de bezettingsmacht, was echter geen sprake. In de patriottische Belgische geschiedschrijving van na 1918 werd dit niet alleen met nadruk vermeld maar ook met nadruk toegejuicht. Dit is begrijpelijk. Tijdens de Eerste Wereldoorlog is in België door de ambtenaren en de politiek-economische elite een onthoudingspolitiek gevoerd waartoe in hoofdzaak op grond van staatkundige overwegingen was besloten. Die staatkunde was sterk beïnvloed door de voorstelling dat België een nationale eenheid vormde en dat men van het Belgische volk moest eisen zich door hoog patriottisme bewogen te voelen, slachtoffer als het was van een brute agressie en onderdrukking die het op waardige en ordelijke wijze doorstond. Actief verzet past in zo'n conceptie niet; actief verzet immers kan het werk niet zijn van een heel volk maar slechts van kleine groepen en het kan zich ook niet alleen tegen de bezetter richten: in de situatie van een bezetting, als de bezetter het nationale staatsapparaat beheerst, is het verzet door de natuur van de dingen gedwongen ook te strijden tegen landgenoten die of opzettelijk of tegen hun zin als uitvoerders van de besluiten der bezettingsmacht fungeren. Dit wil zeggen, het verzet schept noodzakelijkerwijs een onrust die een element van burgeroorlog in zich heeft. In de stemming die de leiders van de onthoudingspolitiek van 1914 tot stand wilden brengen en met grote inzet trachtten te handhaven, zou dit een vreemd en destructief element zijn geweest. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was er - het hoeft niet gezegd - in België en Nederland wel sprake van georganiseerd verzet en dit is in de historiografie over de oorlog met bewondering en ontroering herdacht. De situatie was ook anders. Toen de Duitsers België in 1914 binnenvielen, beschikten zij niet over een of andere ideologie die zij aan de bevolking meenden te moeten opdringen. Het is zonder twijfel waar dat ook in de Eerste Wereldoorlog de propaganda van zowel de Entente als de Centralen gebruik heeft gemaakt van ideologische generalisaties en in België zelf heeft de Duitse politiek tegenover Vlaanderen op den duur een sterk ideologisch karakter gekregen. Bij de inval van 1914 echter hadden de Duitsers geen enkele ambitie om de Belgische bevolking voor een of ander Duits ideaal of een Duitse toekomstvisie te winnen. Daardoor was de relatie tussen de bezetter en de onderworpen bevolking koeler en de afstand tussen beide groter dan in 1940. Het nationaal-socialisme bracht een heilsboodschap die geen ruimte tussen bezetter en bevolking duldde. Nu was die ruimte er in feite natuurlijk wel wegens het eenvoudige feit dat de grote meerderheid van beide volkeren zich zonder discussie en declamatie onontvankelijk voor de propaganda toonde. Maar er waren reeds voor de oorlog in België en Nederland nationaal-socialisten geweest; al groeide hun aantal na mei | |
[pagina 183]
| |
1940 niet spectaculair, hun activiteit en bekeringsijver namen wel enorm toe en deze waren eropuit niemand met rust te laten. Het was alsof de hele bevolking zich dag na dag voor fundamentele keuzes gesteld behoorde te voelen. Terwijl de accommodatiepolitici een zakelijke, ideologisch neutrale betrekking met de bezetter wilden onderhouden, probeerden de nationaal-socialistische fanatici in de Lage Landen - en ook de Duitse aanhangers van de ss - vooral na de inval in Rusland de verhoudingen heftig te dramatiseren. En zij beperkten zich niet tot verbale propaganda. Ook door middel van straatterreur tegen hun vijanden - of dat nu joden dan wel aanhangers van de Nederlandsche Unie waren - en door steun aan Duitse dwangmaatregelen, razzia's en represailles, trachtten zij de onderworpen bevolking te intimideren en volgzaam te maken. In feite verbreedden zij daardoor de kloof tussen zichzelf en de anderen zozeer dat deze op geen enkele manier meer viel te overbruggen. In de mening dat de Duitse politici en het Duitse leger, als het eropaan kwam, achter hen zouden staan, hebben zij de mogelijkheid van een burgeroorlog zonder angst onder ogen gezien. Door de politieke partijen en door bewegingen als Eenheid door Democratie in Nederland en de antifascistische comités van intellectuelen in beide landen was voor 1940 principiële oppositie tegen de nationaal-socialistische ideeën en de nationaal-socialistische politiek gevoerd. Het behoeft geen verklaring dat deze zich ook na mei 1940, ondanks de door de bezettingsmacht ingevoerde censuur en repressie, probeerde te uiten. Het ideologische offensief van de Duitsers en de collaborateurs dat de meeste Nederlanders en Belgen met zwijgende onverschilligheid beantwoordden, lokte tevens duidelijk protest uit, eerst natuurlijk slechts in bescheiden mate, later omvangrijker, gevarieerder en gewelddadiger. Gedurende de beginjaren bleef het verzet een enigszins geïsoleerd verschijnsel; vanaf begin 1943 echter vond het steun in de massa van de bevolking. Maar noch in België noch in Nederland is het uitgegroeid tot een guerrilla- of partizanenbeweging waarbij grote groepen actief waren betrokken. Het verzet heeft in de Lage Landen nooit de ambitie gehad zelf de naties uit de greep van de bezettingsmacht te bevrijden en zelf de nationaal-socialistische collaborateurs uit te roeien. Het bezat dus een ander karakter dan het verzet dat zich bijvoorbeeld in Joegoslavië manifesteerde. Behalve allerlei moeilijk preciseerbare maar ongetwijfeld wezenlijke geestelijke constanten in deze naties zijn er twee puur praktische factoren geweest die dit voor een groot deel verklaren. Ten eerste is zowel de fysische als de sociale geografie van Nederland en België - zeer goed doorzichtige, platte landen met een in meerderheid in steden levende bevolking - buitengewoon ongeschikt voor een guerrilla; ten tweede waren de Britten en de Amerikanen, anders dan de Sovjet-Unie, zeer bepaald gekant tegen de ontwikke- | |
[pagina 184]
| |
ling van partizanenlegers in West-Europa en zij hebben de verzetsbewegingen in de Lage Landen dan ook pas laat en betrekkelijk zuinig van wapens voorzien. Het verzet in de Lage Landen heeft zich drie taken gesteld, een militaire, een politieke en een humanitaire. Het heeft geprobeerd de militaire inspanning van de Geallieerden te bevorderen door middel van spionage, sabotage en het geven van hulp aan ontsnapte krijgsgevangenen en neergestorte piloten. Het heeft, in de tweede plaats, door middel van zijn illegale, clandestiene pers geprobeerd de publieke opinie in België en Nederland tegen de Duitse overheid op te zetten, de door de legale pers verspreide nationaal-socialistische propaganda te ontzenuwen en de bevolking ervan te overtuigen dat de accommodatiepolitiek schadelijk was en moest worden tegengewerkt. Het heeft ten slotte geprobeerd op grote schaal hulp te bieden aan mensen die zich aan de Duitse vervolging en de arbeidsdienst wilden onttrekken, in gezinnen of instituten verborgen moesten worden en levensmiddelen en geld nodig hadden. De militaire taak werd verricht door kleine groepen of door individuen die bereid waren verschrikkelijke persoonlijke risico's te nemen. Het had alleen dan zin de politieke taak te vervullen wanneer er een publiek werd gevonden dat voor de boodschap van de clandestiene pers ontvankelijk was. Voor de uitvoering van zijn humanitaire taak was het verzet afhankelijk van massale steun. Aan de honderdduizenden voor wie het de zorg op zich nam, moest door honderdduizenden anderen een schuilplaats worden verschaft. Waarschijnlijk hebben aan het politieke verzet meer mensen deelgenomen dan aan het militaire en aan het humanitaire meer dan aan het politieke. Het is echter niet goed mogelijk werkelijk betrouwbare schattingen te maken. Voor Nederland is op basis van een zeer nauwe definitie van het begrip ‘verzetsstrijder’ aangenomen dat er van mei 1940 tot september 1944 in totaal ongeveer 25 000 mensen actief bij het verzet betrokken zijn geweestGa naar eind58.. In België wordt voor dezelfde periode het getal 70 000 genoemd maar dat is, naar het lijkt, met behulp van andere criteria op een andere manier berekendGa naar eind59.. Het is dan ook onverstandig om uit deze cijfers conclusies te trekken. Toch kan men enkele elementen van een globale vergelijking wel opstellen. In beide landen - dit is een eerste fundamenteel feit - is het aantal actieve verzetsstrijders zeer klein geweest in verhouding tot de bevolking en tot de collaboratie en het risico dat dezen liepen was excessief groot. Ten tweede is het actieve verzetswerk onloochenbaar in België door meer mensen verricht dan in Nederland. Terwijl de Belgische illegalen er bovendien in slaagden voor de Geallieerden nuttig militair werk te doen én door hun goed functionerende inlichtingendienst én door de doeltreffende manier waarop ze in september 1944 de Duitsers verhinderden om de haven- | |
[pagina 185]
| |
werken van Antwerpen te verwoesten, was de Nederlandse bijdrage klein. De Nederlandse inlichtingendienst werd door de Duitsers geïnfiltreerd en militaire steun was bij de ineenstorting van het Derde Rijk in mei 1945 niet nodig. In Nederland heeft het verzet - het is een vierde element in de vergelijking - met grotere nadrukkelijkheid dan in België de aard van een sterk verbale, politieke protestbeweging gehad. België kende, eenmalige verschijningen meegerekend, een 650 clandestiene bladen, Nederland 1130. Misschien hangt hiermee samen het onbewijsbare maar wellicht toch juiste feit dat het verzet in België gewelddadiger was en, soms onopgemerkt, soms opzettelijk, dreigde te ontaarden in zelfzuchtig banditisme. De indruk bestaat dat er in 1943 en 1944, toen de illegalen in beide landen de politieke moord als strijdmiddel gingen aanvaarden, in België meer politieke collaborateurs zijn gedood dan de paar honderd die in Nederland werden geliquideerd; en de benden plunderaars en moordenaars die delen van Belgisch Limburg en van de Ardennen onveilig maakten, hebben in zo'n vorm in Nederland niet bestaan. Terwijl zich in België in 1944 een soort maquis ontwikkeldeGa naar eind60., min of meer georganiseerd en soms een ware plaag voor de boeren in de Ardennen te midden van wie ze zich ophielden, is er in Nederland, bij gebrek aan mogelijkheden in een zo dichtbevolkt en overal zo toegankelijk grondgebied, niets van dien aard geweest. De illegale terreur was in België waarschijnlijk groter en wellicht zelfs veel groter dan in Nederland. Een verzetsbeweging, door de bezetter buiten de wet geplaatst en met de grootste bitterheid vervolgd, is alleen al door de geheimzinnigheid en naamloosheid waarin zij moet werken, een uiterst ingewikkeld verschijnsel. Er waren in beide landen tientallen organisaties die zich met allerlei soorten verzet bezighielden en pas tegen het einde van de oorlog probeerden iets meer eenheid tot stand te brengen. Toen bleek duidelijker dan ooit tevoren dat er in de beweging als geheel tegengestelde concepties over de zin ervan bestonden. De linkse groepen meenden dat zij het begin moest zijn van een grondige maatschappelijke hervorming in socialistische of communistische richting. De oude structuur, beweerden zij, was in mei 1940 verwoest en mocht niet worden herbouwd. Dit standpunt werd in België ingenomen door het Onafhankelijkheidsfront (Front de l'Indépendance). De groep kwam uit de Waalse communistische beweging voort. Zij pretendeerde overigens nationaal en bovenpartijdig te zijn en dank zij de deelname van talloze individuen met andere overtuigingen was zij dat in zekere zin ook. Toch is de kern ervan communistisch gebleven. Dit Front - het spreekt vanzelf - kreeg pas vorm nadat Hitler in juni 1941 zijn aanval op de Sovjet-Unie had ingezet en de communisten in de door de Duitsers bezette landen hun verzetsimpulsen niet meer behoefden te matigen wegens het feit dat het Duitse regime sinds 23 augustus 1939 met | |
[pagina 186]
| |
Stalin in een niet-aanvalspact was verbonden. Van mei 1940 tot juni 1941 hadden de Belgische communisten - evenals de Nederlandse - bepaald niet stilgezeten maar principiële politieke actie tegen de Duitsers paste niet goed in de situatie. Voor juni 1941 beperkte hun bedrijvigheid zich dan ook hoofdzakelijk tot het bevorderen en steunen van sociale onrust. In de moeilijke eerste oorlogswinter en in de lente van 1941 veroorzaakten zij stakingen en demonstraties in de Belgische industriegebieden, waar bitter werd geklaagd over de onaanvaardbaar hoge prijzen van levensmiddelen en de voedselschaarste. Zij bereikten daarmee dat onder de arbeidersbevolking, die deels met onverschilligheid, deels met uitdrukkelijke kritiek de defaitistische avonturen van Hendrik de Man en zijn vakverbond had gevolgd, het vertrouwen in de communistische organisaties toenam. Dit natuurlijk tot schrik van die, meestal jongere, leden van de bwp die De Mans ideeën verwierpen en - al vanaf juli 1940 - in clandestiene publikaties de vorming van een nieuwe socialistische partij gingen voorbereiden. Het in maart 1941 opgezette Onafhankelijkheidsfront groeide tot een grote maar nogal ondoorzichtige organisatie uit. Het beperkte zich niet in zijn taken. Sabotage, spionage, allerlei vormen van geweld - van politieke moorden tot gewapende bankroof-, hulp aan onderduikers, de hele scala van verzetsactiviteiten rekende het tot zijn opdracht te behoren. De onafhankelijkheid waarnaar het Front streefde zou niet het herstel van de vooroorlogse toestand betekenen. Op een of andere manier moest aan de bevrijding van België een sociale omwenteling worden gekoppeld. Een zekere voorbereiding daartoe probeerde het communistische Comité de Lutte Syndicale - het sloot zich bij het Front aan - in de grote bedrijven zelf te organiseren. Gedurende de oorlog streed het al in velerlei gedaanten en op vele plaatsen voor de autonomie en het beslissingsrecht van de arbeiders in de fabrieken en het hoopte dat door deze actie en propaganda het politieke doel van de Belgische onafhankelijkheid een zeer belangrijke sociale component zou krijgen. Maar hoewel sommigen het Front tot een semi-revolutionaire beweging wilden ontwikkelen, overheerste de strijd tegen de bezetter toch zozeer dat een vrij groot aantal personen die zulke verlangens bepaald niet koesterden - christen-democraten, liberalen, socialisten - aan zijn werk deelnamen. Toch bleef er diep wantrouwen tegen bestaan. Toen de Belgische ministers te Londen in de loop van 1943 besloten de verantwoordelijkheid op zich te nemen voor de financiering van het verzet, dat pas in dat jaar reële betekenis begon te krijgen, vermeden zij het aan het Front grote bedragen te doen toekomen. Hun vertrouwensman en bankier die in België zelf het geld bijeenbracht en distribueerde, zorgde ervoor dat de uiteraard zeer kostbare steun aan onderduikers voortaan niet meer door het Front maar door een nieuwe, volgens zijn instructies gecreëerde organisatie naar zijn bestemming werd geleidGa naar eind61.. | |
[pagina 187]
| |
Het feit dat het Onafhankelijkheidsfront in de loop van de jaren een factor werd waarvan het belang misschien werd overschat maar waarvan de kracht in elk geval voldoende was om te worden gevreesd, toont aan hoezeer de stemming in België na het defaitisme van 1940 was veranderd. Nog frappanter blijkt dat uit het succes van de nationalistische en vaak als contrarevolutionair gekarakteriseerde verzetsbeweging die in juni 1944 in haar uiteindelijke vorm het Geheime Leger (Armée Secrète) werd genoemd. Zij ontstond namelijk in de milieus waar in de zomer van 1940 de gedachte had geleefd dat België van de nederlaag een nuttig gebruik moest maken en zich onder het scherm van de Duitse hegemonie tot een door de Koning en zijn adviseurs autoritair geregeerde staat moest omvormen. Al aan het einde van 1940 groeide onder de gedemobiliseerde Belgische militairen - de meeste werden in krijgsgevangenschap gehouden - het verlangen om uit hun patriottisme, hun koningstrouw en hun diepgeschokte teleurstelling over de militaire debâcle een andere conclusie te trekken dan die welke de defaitisten uit de hogere burgerij toen formuleerden. Zij wilden geen aanpassing; zij wilden zich voorbereiden op een hervatting van de strijd. Langzamerhand formeerde zich een groep gelijkgezinden die zich het Belgische Legioen (Légion Belge), de Armée de Belgique en ten slotte het Geheime Leger ging noemen. Deze groep werd waarschijnlijk aanmerkelijk groter dan het Onafhankelijkheidsfront. Zij stelde zich de opgave om bij een invasie van het land door de Geallieerden aan dezen gewapende steun te verlenen, om ervoor te zorgen dat de monarchie zou worden hersteld, om een communistische machtsgreep te verhinderen en om in het nieuwe tijdperk na de Duitse nederlaag een democratische maar autoritaire regeringsvorm in te stellen. Deze uitgangspunten hebben de aantrekkingskracht van de beweging ook op bepaald niet conservatieve patriotten niet verminderd; waarschijnlijk waren ze ook niet algemeen bekend en werden ze zelden in nauwkeurige bewoordingen geformuleerd. Het militaire karakter, de vertrouwenwekkend hechte organisatie en discipline en natuurlijk de zeer patriottische deviezen van dit verzet hebben het Geheime Leger een populariteit bezorgd die de andere groepen niet in die mate kenden. De Belgische ministers in Londen verschaften het in 1943 en 1944 onvergelijkbaar meer geld en wapens dan het Onafhankelijkheidsfront. Al was het Geheime Leger net als alle andere verzetsbewegingen uit zijn aard een beweging van jonge activisten die niet voor enorme risico's en voor geweld terugschrokken, het maakte toch de indruk een in wezen stabiliserende functie te willen vervullen. Net als in België begonnen ook in Nederland al in de zomer van 1940 kleine groepen mensen en verontwaardigde individuen periodieke berichten en beschouwingen in gestencilde vorm rond te zenden. Zij waren echter meestal niet in staat meer dan enkele honderden exemplaren af te | |
[pagina 188]
| |
drukken zodat de reikwijdte voorlopig gering was. De schrijf- en publiceerlust was spoedig zeer groot. Al in 1940 zouden er 62 illegale bladen zijn verschenen waarvan de meeste natuurlijk slechts van lokaal belang waren en vele snel weer werden gestaaktGa naar eind62.. Maar uit deze eerste periode dateerden ook de drie bladen die tot de grootste en invloedrijkste zouden gaan behoren, Vrij Nederland (augustus 1940, oorspronkelijk uit de antirevolutionaire hoek maar vanaf eind 1941 links georiënteerd), de communistische De Waarheid (november 1940) en Het Parool (februari 1941), dat van linkse signatuur was. In 1941 werden de grotere bladen gedrukt, gingen de oplagen in de tienduizenden exemplaren lopen en begonnen de staven die voor de redactie, de technische uitvoering en de verspreiding zorgden, zeer uitgebreid te worden. Pas omstreeks de jaarwisseling 1942/1943 werd de clandestiene pers, die tot dat ogenblik overwegend links was geweest, uitgebreid met bladen die uit de katholieke en de gereformeerde verzetsgroepen voortkwamen (Christofoor van eind 1942 en Trouw van begin 1943). Tot dat tijdstip werd een accentuering van de fundamentele beginselen der bladen blijkbaar niet als een noodzaak gevoeld omdat hun vermaningen en opwekkingen in hoofdzaak betrekking hadden op de situatie van het ogenblik en niet op de vormgeving van de toekomst. In 1940, 1941 en 1942 vond de clandestiene pers haar bestaansreden vooral in haar aansporingen tot ongehoorzaamheidGa naar eind63.. Voor haar stonden verzet, weigering en strijd centraal. In een hoge, soms pathetische, bezwerende, profetische stijl, waarin natuurlijk de echo's van de opgeblazen politieke retoriek uit het interbellum doorklonken, sprak zij haar afkeuring uit over de weliswaar wrokkende maar in feite vrij soepele aanpassing en de neiging zich in de eerste plaats voor het eigen behoud in te spannen waardoor het gedrag van de grote meerderheid van de bevolking werd gekenmerkt. Gedurende deze jaren hebben haar oproepen waarschijnlijk weinig uitwerking gehad. Het maatschappelijke leven ging zonder grote schokken door. Het bestaan was veel onaangenamer en onzekerder dan voor de oorlog. Er ontstond gebrek aan allerlei materiële zaken die vroeger overal beschikbaar waren. Men moest meer op zijn woorden passen en men zag soms met grote schrik, droefenis en afschuw hoe medeburgers werden vervolgd. Maar al toonde de meerderheid van de bevolking zich onverschillig voor of afkerig van de nationaal-socialistische propaganda, de accommodatiepolitiek werd en bleef vrij algemeen aanvaard, de industrie werkte ijverig voor de Duitse economie en de Duitse weermacht, de isolatie en eliminatie van de Nederlandse joden konden zich voltrekken zonder dat er op een systematische manier veel tegen werd ondernomen. In haar wezen werd de maatschappij niet verstoord. Alleen in 1944 was het aantal huwelijkssluitingen per duizend inwoners lager dan in Nederland gebruikelijk was. Het aantal levendgeboren kinderen per duizend inwo- | |
[pagina 189]
| |
ners was in de oorlogsjaren niet kleiner dan in het voorafgaande decennium; integendeel, het steeg. De bevolking groeide rustig verderGa naar eind64.. Uit de bevolkingsstatistiek kan tot de herfst van 1944 geen dramatische ontwikkeling worden afgelezen. Zozeer werd het Nederlandse verzet gedurende de eerste drie oorlogsjaren beheerst door het politieke element, dat de gewoonte ontstond om de verzetsgroepen, hoewel zij zich soms ook met het militaire verzet en spionage bezighielden, aan te duiden met de naam van de clandestiene organen waarin zij schreven. Vanaf 1943 en vooral in 1944, toen het in de zomer leek of de bevrijding van het hele land nabij was, begonnen deze bladen hun signatuur met grotere precisie te omschrijven en zij deden het voorkomen alsof zij inderdaad specifieke politieke groepen met specifieke politieke idealen vormden, zonder massale aanhang misschien, maar toch representatief vpor wat er in de voorhoede van de Nederlandse bevolking leefde. Vooral bij de hervormingsgezinden was deze neiging sterk. Van Heuven Goedhart van Het Parool en Van Randwijk van Vrij Nederland publiceerden op 15 april 1944 een manifest waarin zij verklaarden dat met de bevrijding van het land ‘het historische moment is aangebroken voor een radicale vernieuwing van ons volksleven in staatkundigen, socialen, economischen en cultureelen zin’Ga naar eind65.. Democratisering van het bedrijfsleven, organisatie en ordening van de economie, overheidssteun voor de cultuur, recht op arbeid, een nieuwe grondpolitiek moesten ervoor zorgen dat na de Duitse nederlaag de vooroorlogse toestand niet zou worden hersteld. In juli 1944 schreef Het Parool dat in Nederland gedurende de bezetting ‘een omwenteling, een politieke aardverschuiving’ had plaatsgevondenGa naar eind66.. Aangezien deze groepen in verbinding met de Nederlandse regering in Londen stonden - Van Heuven Goedhart werd zelfs als hun representant naar Londen gezonden waar hij in juni 1944 aankwam en prompt tot minister van Justitie werd benoemd - kregen zulke gedachten enig praktisch gewicht. Dit werd versterkt door het feit dat ook koningin Wilhelmina heftig verlangde naar een diepgaande herziening van de politieke structuur van Nederland. Haar wensen waren nog veel vager en tevens heel anders dan die van het linkse verzet maar zij deelde de afkeer van een herstel der oude verhoudingen. Zij meende bovendien dat zo'n terugkeer tot het verleden onmogelijk was. Zij wist natuurlijk dat er in Nederland (en in haar Londense omgeving) mensen waren die de gecompliceerde politieke democratie van het interbellum als normaal beschouwden en na de bevrijding wilden voortzetten. Zij kon zich er echter niet toe brengen om te geloven dat zulke personen de diepste volkswil vertegenwoordigden. Voor haar had de oorlog het effect van een drastische vereenvoudiging en daarvan genoot deze rechtlijnige vrouw. Gelouterd door met | |
[pagina 190]
| |
heldhaftigheid en vroomheid doorstane beproevingen zou het Nederlandse volk, in grote eensgezindheid en zonder politiek gekibbel, de komende vrede gaan opbouwen. Dat daarbij de verzetshelden, jonge, nieuwe krachten, die in de zware bezettingstijd tot de hoogste offers bereid waren geweest en indrukwekkende leiderscapaciteiten hadden getoond, een belangrijke functie moesten vervullen, stond voor haar vast. Zoals zij het gemakkelijk vond het gedrag van de Nederlanders tijdens de bezetting te ordenen - haar ‘goede’ heldenvolk stond tegenover een handjevol ‘foute’ landverraders - zo eenvoudig ordende zij ook de visies op de toekomst: tegenover de door haar geminachte partijbonzen en ruziënde parlementariërs stonden degenen die zij ‘de vernieuwden’ noemdeGa naar eind67., een typische, half-religieuze term waarmee zij mensen aanduidde die streefden naar nationale eenheid boven politiek geharrewar. Hoe ver stond dit alles van de dagelijkse realiteit van het Nederlandse verzet! Dit putte zijn kracht niet uit zulke hoge idealen; dit was geen hervormingsbeweging maar een protest en een middel tot concrete zelfbescherming. De groei ervan werd zeer sterk bevorderd door de stakingen die in april en mei 1943 plaatsvonden en die - te zamen met de Februaristaking van 1941 - de aard van de Nederlandse reactie op de Duitse politiek karakteriseerdenGa naar eind68.. Op 29 april 1943 werden de Nederlandse militairen, die na de nederlaag van mei 1940 niet in krijgsgevangenschap werden afgevoerd, opgeroepen zich te melden. In mei 1942 hadden de beroepsofficieren dat al moeten doen en dezen waren toen krijgsgevangen gemaakt. Nu was het de bedoeling om alle mannen die in 1940 hadden gediend te verzamelen en een groot deel van hen te gebruiken voor arbeidsdienst in Duitsland. Op de dag van de afkondiging begonnen arbeiders in Twente te staken; de 30ste april zette de beweging zich in het hele land voort, niet echter in Amsterdam. Op 1 mei begon de staking enigszins te verzwakken, op 3 mei was ze vrijwel ten einde. Ze was een volkomen spontane, ongecoördineerde, ongeorganiseerde beweging geweest die noch door de Duitsers noch door het verzet was verwacht. De Duitse reactie was zeer heftig. Er werden 80 doodvonnissen voltrokken, 95 mensen werden op straat doodgeschoten, meer dan 400 werden ernstig verwond. Duizenden werden voor korte tijd gearresteerd, enkele honderden werden langer vastgehouden, een deel van hen in Duitse concentratiekampen. Met deze maatregelen onderdrukten de Duitsers de stakingsbeweging die, zo bleek, geen opstand was geweest maar een protest tegen de Duitse regeringspraktijk en tegen het gebruik van Nederlandse mannen in Duitse fabrieken. Zij bereikten er echter niet mee dat de ex-militairen aan het opkomstbevel gehoor gaven: ten slotte werden er slechts 11 000 in krijgsgevangenschap afgevoerd terwijl het leger in 1940 ongeveer 300 000 man had geteld. | |
[pagina 191]
| |
Zowel in België als in Nederland kreeg het verzet zijn belangrijkste functie toen het zich een humanitaire taak stelde: de bescherming van de mannen en vrouwen die voor arbeidsdienst in Duitsland werden opgeroepen, tegen de Duitse maatregelen en tegen de accommodatiepolitiek. De zogenaamde ‘arbeidsinzet’, dat is de gedwongen tewerkstelling van buitenlanders in het Derde Rijk, was een uiterst gecompliceerde politiek vol tegenstrijdigheden, improvisaties en willekeur. Tot in het begin van 1943 bleef hij een marginaal, zij het natuurlijk belangrijk verschijnsel; daarna kreeg hij zulke gigantische proporties dat hij voor beide landen een wezenlijk probleem werd. In de zomer van 1940 stimuleerden de nationale autoriteiten in beide landen, geconfronteerd als in de ergste jaren van de crisis met een werklozencijfer van tegen de 500 000, vrijwillige dienstneming in Duitsland of elders waar de Duitsers arbeiders nodig hadden. Zo zijn er in die eerste jaren alles bij elkaar enige honderdduizenden Nederlanders en Belgen voor kortere of langere tijd in het buitenland gaan werken als, soms overigens min of meer gedwongen, vrijwilligers. De idee van een formele arbeidsplicht werd echter voor het eerst pas op 28 februari 1941 verwerkelijkt toen de arbeidsbureaus het recht kregen bewoners van Nederland te verplichten op een hun aangewezen plaats voor een bepaalde tijd te gaan werken, eerst in Nederland zelf, sinds 23 maart 1942 ook in Duitsland of eldersGa naar eind69.. In België kwamen dergelijke besluiten iets later af: op 6 maart en 6 oktober 1942. Al in 1942 waren de Duitse eisen hoog: van april 1942 tot april 1943 werden 164 000 Nederlanders in Duitsland te werk gesteld. In 1943 nam de Duitse druk geweldig toe. In maart begon in Nederland de poging om hele jaarklassen - men ving met de jaargang 1921 aan - te ronselen; in september volgde België. In feite hebben de Duitsers nog niet de helft van de arbeidskrachten die zij wilden deporteren, bereikt en al in de herfst raakte de onderneming, mede als gevolg van nieuwe wendingen in de Duitse politiek, in het slop. In het begin van 1944 stond de uitzending nagenoeg stil. Maar na september 1944, toen België al bevrijd was, nam de Duitse arbeidspolitiek in Nederland de vorm van terreur aan en tot in mei 1945, toen het regime eindelijk instortte, werden nog tallozen door middel van razzia's en andere methoden opgepakt en naar de fabrieken in Duitsland vervoerd waar zij te zamen met miljoenen arbeidsslaven uit heel Europa in de brandende steden de jammerlijke chaos beleefden waarin het Rijk ten onder ging. Toen Duitsland door de Geallieerden werd bezet, schijnen daar tegen de 300 000 Nederlandse en ongeveer 250 000 Belgische arbeiders te zijn aangetroffen. In Nederland zelf hielden zich, naar het schijnt, meer dan 300 000 arbeidsplichtigenGa naar eind70. schuil en in België zal de situatie voor september 1944 niet heel anders zijn geweest. Voor de steun aan deze mensen hebben zich in Nederland verschillende groepen ingespannen. De grootste werd de Landelijke Organisatie voor | |
[pagina 192]
| |
Hulp aan Onderduikers (lo), die uit de tweede helft van 1943 dateerde en die in begin 1944 de Landelijke Knokploegen naast zich kreeg. Deze knokploegen hadden tot taak op alle mogelijke manieren persoonsbewijzen, distributiekaarten en geld bijeen te brengen om de door de lo verzorgde personen van de nodige officiële papieren en van financiën te voorzien. De lo en de Knokploegen, die zich aan een strikte ethische code bonden, hebben hun werk niet alleen buitengewoon deskundig maar ook op een zeer integere manier gedaan in een tijd waarin bedrog, fraude en geweld begrijpelijkerwijs tot de legitieme strijdmiddelen tegen de bezetter werden gerekend en waarin het bederf en de anarchie van de ondergaande bezettingsmacht de maatschappelijke samenhang ernstig verzwakten. De lo kwam uit de kringen van gereformeerden en antirevolutionairen voort. Toen zij groeide - in de zomer van 1944 had zij 12 à 14 000 medewerkersGa naar eind71. - en zich over het hele land verspreidde, traden veel andersdenkenden tot haar kaders toe. Toch bleef de geest van calvinistische zelftucht en gelovig zelfvertrouwen de beweging domineren en dit waren uiterst belangrijke zekerheden in het opgejaagde, door bovenmatige gevaren bedreigde bestaan van verzetsstrijders. Ook de houding van deze organisatie tegenover de politieke kwesties die door het linkse verzet werden gesteld, was beheerst: zij weigerde zich ermee te occuperen. Toen de illegaliteit in juli 1944, op dringend verzoek van de Koningin, enige ordening in het verdeelde en verspreide verzet probeerde te brengen - en daarmee overigens geen eenheid bracht maar de veelheid van comités en als overkoepelend bedoelde organisaties nog vergrootte - plaatste zij de diverse groepen keurig in de politieke hokjes van links, midden en rechtsGa naar eind72.. De Landelijke Organisatie en de Knokploegen kozen de rechterzijde en dat wilde in het vocabulaire van het interbellum niet zeggen dat zij zich als conservatieven maar dat zij zich als confessionelen beschouwden. Deze rechterzijde nu verklaarde met nadruk dat zij over de vorm die de naoorlogse samenleving moest aannemen, geen mening wilde en geen mening kon formuleren. Zij kon dat niet omdat mensen met verschillende overtuigingen aan de Landelijke Organisatie deelnamen. Zij wilde het niet, ten eerste omdat de illegaliteit in haar geheel niet de pretentie moest hebben representatief voor de Nederlandse bevolking te zijn, en ten tweede omdat de taak van de illegaliteit uitsluitend verzetswerk was en het verzet zich na het einde van de oorlog dus diende te ontbindenGa naar eind73.. Dit was scherp doordacht en goed geformuleerd. Helemaal volledig was het echter niet. In de discussie van toen immers betekende deze uitspraak dat de grootste verzetsorganisatie die het meest directe contact met grote delen van de bevolking onderhield, medewerking weigerde aan de verlangens van de Koningin en aan de ontwikkeling van de in linkse kringen gekoesterde hervormingsideeën. |
|