De Lage Landen 1780-1980
(1986)–E.H. Kossmann– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 41]
| |
3. Na de wapenstilstand en het Belgisch-Nederlandse conflictEr waren in België twee groepen die revolutie wilden: sommige Vlaamse extremisten en Duitse soldaten. Maar de hoop van de eersten op onrust in het Belgische leger en de vorming van Vlaamse soldatenraden bleek onwerkelijk. In het Duitse bezettingsleger echter had de revolutionaire beweging wel voortgang. De inwoners van Brussel zagen het revolutionaire bedrijf van de Duitse soldaten met hun raden en hun acties tegen de officieren vermaakt maar niet zonder enige ongerustheid aan. Toen de Duitse soldaten echter gingen proberen de Belgische arbeiders in de revolutie te betrekken en arbeidersraden oprichtten, maakten de socialistische leiders in Brussel hun duidelijk dat er geen spoor van solidariteit bestond tussen de jarenlang door de bezetters geknechte proletariërs en het Duitse leger. Het enige wat de Belgen verlangden, was dat dit onmiddellijk en ordelijk de stad zou verlatenGa naar eind85.. De laatste troepen, die op 17 november uit Brussel wegtrokken, namen, om het zo te zeggen, niet alleen allerlei buit maar ook de revolutie mee naar hun vaderland. De Belgen hadden hun eigen manier om de maatschappij en de politiek te hervormen en juist gedurende deze novemberweken was een politieke ontwikkeling aan de gang die bijzonder snel en ingrijpend was, maar waarvan de details nog altijd niet helemaal duidelijk zijn. Op 11 november sprak koning Albert in zijn hoofdkwartier te Loppem - een gemeente bij Brugge - met Belgische politici die de oorlogstijd in het land zelf hadden doorgebracht en goed op de hoogte waren van de stemming onder de bevolking. Op 13 november werd hij door de stad Gent ontvangen. Daar hadden hij en zijn regering - de regering van Le Havre - een onderhoud met de voorzitter van het Comité National, Francqui. In de avond besloten de ministers af te treden; op 17 november boden zij de Koning hun ontslag officieel aan. Op 21 november kon het nieuwe kabinet worden bekendgemaakt. Het was een door een katholiek geleid kabinet met zes katholieke, drie liberale en drie socialistische ministers, een kabinet van nationale eenheid, dat veel vooruitstrevender was dan zijn voorganger. Op 22 november sprak Albert het Parlement toe en kondigde hij radicale hervormingen aan: algemeen, enkelvoudig kiesrecht, gelijkheid van de nationale talen, de stichting van een nieuwe Vlaamse universiteit te Gent en afschaffing van Belgiës verplichte neutraliteit. Waarschijnlijk zijn de volgende factoren in deze gebeurtenissen doorslaggevend geweest. De regering in ballingschap, in allerlei opzichten verdeeld en juist gedurende de laatste jaren herhaaldelijk hervormd, wilde zo snel mogelijk de verantwoordelijkheid neerleggen. Zij bleek dat eerder te kunnen doen dan zij verwacht had. Het werd immers spoedig duidelijk dat | |
[pagina 42]
| |
in België zelf al politieke besluiten genomen waren. In en rond het Comité National was men het erover eens dat alleen een regering van drie partijen in staat zou zijn de reconstructie van het land te organiseren. Dit betekende dat de katholieken hun suprematie vrijwillig moesten afstaan en op het punt van het kiesrecht de principiële concessie moesten doen die zij steeds hadden geweigerd. De christen-democraten waren daartoe bereid. Zij waren het die ‘de regering van Loppem’ mogelijk maakten, doordat zij de katholieke partij, met uitzondering van Woeste en diens aanhangers, met zich mee wisten te krijgen. Voor de liberalen en de socialisten was dit zuiver winstGa naar eind86.. Twee elementen vielen bij dit alles op. Ten eerste bleek de invloed van Francqui zeer groot, al valt niet te bepalen hoever deze ging. Het was waarschijnlijk Francqui die de naam van de nieuwe premier - Delacroix - onder de aandacht van de Koning bracht. Van begin 1917 af werden te Brussel, zowel in het gebouw van de Société Générale als in dat van het Institut Solvay met zijn merkwaardige ambitie om de maatschappij te hervormen volgens de leer van het radicaal-liberale produktivisme, vergaderingen gehouden in het kader van Solvays en Francquis Comité National, waar honderden politici van alle partijen aanwezig waren en waar het programma van de nieuwe regering werd vastgesteld. Ten tweede werd al sinds enige tijd door allerlei personen herhaaldelijk en met nadruk gewezen op het gevaar van revolutie. De snelheid waarmee de politici optraden, was zonder twijfel tenminste voor een deel te verklaren uit een zekere angst voor de diepe ontevredenheid die in België onder de oppervlakte van een in schijn eensgezind patriottisme ontstaan was, ontevredenheid in het algemeen over de miserabele sociale omstandigheden en de ellende van een proletariaat dat ook vóór 1914 een van de laagst betaalde in Europa was en ontevredenheid speciaal in Vlaanderen over de achterstelling van zijn culturele identiteit. In het nieuwe kabinet gingen slechts drie leden van het oude over. Een van hen was de minister van Buitenlandse Zaken, Paul Hymans, liberaal, protestant, een man van smaak en eruditie, die op 1 januari 1918 tot die functie was benoemd. Hij was het die de verantwoordelijkheid te dragen kreeg voor pogingen aan de Belgische buitenlandse politiek een nieuwe vorm te geven. Deze politiek was een erfenis van het kabinet in ballingschap te Le Havre; zij was niet uitgedacht door de mannen van het Comité National. In Le Havre was de internationale positie van België natuurlijk steeds weer onderwerp van discussie geweest. Bij het begin van de oorlog stelden de Koning en de regering zich op het standpunt dat België ondanks zijn gedwongen deelneming aan de gevechtshandelingen het neutraliteitsstatuut, waarop zijn onafhankelijkheid formeel gegrondvest bleef, moest handhaven. Het enige dat België deed, was zich verweren tegen agressie en strijden voor vrijheid. Daaruit vloeide voort dat het land zich niet in een | |
[pagina 43]
| |
bondgenootschap bij Frankrijk of Engeland kon aansluiten en de geallieerde oorlogsdoelen niet onderschreef. Naast de zuiver juridische argumenten die voor deze afzondering pleitten, werkten ongetwijfeld ook morele en praktische motieven mee. België was het slachtoffer van onrecht; het was geen belligerent in de gewone zin van het woord. Dit gaf klemtoon aan de tragiek van zijn lot en verhoogde de waarde van zijn heldhaftige verzet tegen de schender van rechten en traktaten. Want, zo ging de redenering voort, ondanks deze ook militair gehandhaafde zelfstandigheid droegen de Belgische soldaten meer dan iemand had mogen verwachten bij tot de redding van de mensheid. Op grond van zulke hoogdravende, maar in sommige opzichten niet onjuiste beschouwingen meende men na een eventuele overwinning, waarop men overigens lang niet altijd de hoop levend wist te houden - vooral de Koning was geneigd tot pessimisme -, van zijn ongebondenheid voordeel te kunnen hebben. Nu de verplichte neutralisering van het land gefaald had, zou België de volle soevereiniteit over zijn eigen politiek gelaten moeten worden en dienden er regelingen te worden getroffen die een betere verdediging van de onafhankelijkheid mogelijk maakten. Van 1916 af maakte de regering deze eisen herhaaldelijk bekend; zij liet zich echter niet uit over de aard van de maatregelen die zij ter garantie van de nationale integriteit wenste. Maar dat deden sommige Belgische publicisten in ballingschap wel. Zij meenden dat de opheffing van de neutraliteitsverplichting, die een revisie van de verdragen van 1839 betekende, de weg opende naar de herziening ook van de regelingen over het grondgebied welke er in waren vervat. Het Nederlandse Limburg diende aan België te worden toegevoegd en de Schelde moest tot aan zee een Belgische rivier worden, wat annexatie van Zeeuws-Vlaanderen noodzakelijk maakte. Ook hoopten zij Luxemburg te kunnen verwerven. In Nederland was al lang voor 1918 bekend dat dergelijke ideeën in Le Havre circuleerden en door sommige leden van de regering werden gesteund. Spoedig bleek dat Paul Hymans, wiens politieke denken diep door de lectuur van Bannings geschriften werd beïnvloedGa naar eind87., van een dergelijke expansie niet afkerig was. Pas in januari 1919 echter legde de regering deze verlangens in een memorandum gericht tot de geallieerde en geassocieerde mogendheden vast. Dit stuk heeft iets romantisch met zijn soms gezwollen en pathetische taal en doet denken aan de atmosfeer van 1830Ga naar eind88.. Er lag in de politiek van Hymans inderdaad een krachtig element van nostalgie. Zij was, schreef hij, geen fantasie van een veroveraar maar een terugkeer tot het België van 1830, zoals de scheppers van de onafhankelijkheid het hadden gewildGa naar eind89.. Pierre Orts, een van zijn nauwste medewerkers, werd beheerst door de romantiek van BanningGa naar eind90.. Een ander, Pierre Nothomb, die in België zelf zonder veel succes een buitensporige propaganda voor territoriale expan- | |
[pagina 44]
| |
sie maakte, voedde, zoals Hymans het uitdrukte, zijn poëtische hartstocht en zijn bijna geëxalteerd patriottisme met herinneringen aan 1830Ga naar eind91.. Maar er was tussen 1919 en 1830 dit zeer wezenlijke verschil dat in geen van de door België verlangde gebieden onder de bevolking, dankbaar dat de provincies buiten de oorlog waren gebleven, enige neiging bestond zich bij België te voegenGa naar eind92.. Alleen al hierom was de Belgische politiek volkomen onrealistisch. Nederland stond bij de geallieerden echter niet in de gunst. De komst van Wilhelm ii op 10 november 1918, waarvan waarschijnlijk niet ten onrechte vermoed werd dat zij voor sommigen in het Kabinet en aan het hof minder onverwacht was dan officieel werd beweerdGa naar eind93., op hetzelfde ogenblik dat Nederland 70 000 Duitse soldaten toestond door Limburg naar hun vaderland terug te keren en zo aan krijgsgevangenschap te ontsnappen, had grote ergernis gewekt. Het heeft er dan ook even op geleken dat er voor de Belgen een zakelijke kans bestond hun eisen op de een of andere manier te verwezenlijken. Dat duurde echter maar kort. De Nederlandse diplomatie trad met tact en gezag op en slaagde erin Hymans schaakmat te zetten. In wezen was de positie van België ook onhoudbaar. Juist omdat de regering tijdens de oorlog om principiële redenen niet had willen meedelen wat zij bij de vrede méér wenste dan herstel van de onafhankelijkheid en betaling van oorlogsschade, kon Hymans op geen enkele afspraak of belofte steunen en had hij van zijn kant niets te bieden. Het door België tijdens de oorlog gewonnen prestige was onvoldoende als grondslag voor zo'n ambitieuze staatkunde. Zelfs de Fransen, die België in hun invloedssfeer en militaire systeem wilden brengen, voelden grote reserves ten aanzien van deze aspiraties welke immers ook het door hen begeerde Groothertogdom Luxemburg betroffen. De Nederlanders, gesteund door de Verenigde Staten en Engeland, weigerden over gebiedsafstand te onderhandelen. Hun these werd in juni 1919 door de grote mogendheden aanvaard. Deze beslisten dat een internationale commissie, waarin België en Nederland zitting kregen, voorstellen moest doen over een herziening van de tractaten van 1839; overdracht van grondgebied mocht echter niet worden overwogen. De hele zaak had natuurlijk een zeer ongunstige uitwerking op de verhouding tussen België en Nederland. Door zich met hun verzoeken en hun memorandum direct tot de grote mogendheden te richten zonder de Nederlandse regering van de inhoud daarvan op de hoogte te stellen, hadden de Belgen Nederland diep geërgerd. Toch traden de Nederlanders met grote voorzichtigheid op en hielden zij ook in de volgende onderhandelingen steeds in het oog dat België ondanks de onhandigheid van een buitenlandse politiek die door veel diplomaten in Parijs als onredelijk en onvolwassen werd beschouwd, over veel meer prestige bij de grote mogendheden | |
[pagina 45]
| |
beschikte dan het neutrale Nederland. De Belgische positie werd echter verzwakt door de onverschilligheid van het Belgische publiek en de duidelijk uitgedrukte vijandigheid van de socialisten en de Vlamingen tegen elke expansiepolitiekGa naar eind94.. Het in de oorlog herleefde Belgische patriottisme nam slechts in betrekkelijk kleine kring deze merkwaardig romantische vormen aan. Zonder twijfel heeft ook de aarzelende houding van veel katholieken de geestdrift in toom gehouden. Niemand minder dan aartsbisschop Mercier waarschuwde de Koning tegen een annexatiepolitiek die hij België onwaardig vond en bovendien gevaarlijk omdat, indien zij slaagde, het aantal Nederlandstaligen in België zou worden vergrootGa naar eind95.. Overigens verkreeg België wel een kleine technische wijziging van zijn oostgrens door de annexatie van Eupen en Malmédy. Maar ook in Afrika, waar Hymans om uitbreiding van de Belgische kolonie had gevraagd, werd hij teleurgesteld. België werd niet meer toevertrouwd dan het mandaat over twee provincies van het vroegere Duitse bezit (Ruanda en Urundi). |
|