De Lage Landen 1780-1980
(1986)–E.H. Kossmann– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 348]
| |
had verlaten en op het internationale toneel verschenen was. De aanleiding tot zijn opmerking was een artikel van de bekende hoogleraar in het volkenrecht te Utrecht, J. de Louter (1847-1932), waarin deze onderzocht waarom Nederland een grotere positie was gaan innemen en wat de consequenties daarvan voor de Nederlandse buitenlandse politiek warenGa naar eind77.. Hij zag twee oorzaken: de Britse aanval op de Boeren had de verontwaardiging van de Nederlanders opgewekt en hun tegelijk getoond hoe vernederend de machteloosheid was van een natie die moest toelaten dat haar stamgenoten aan het Britse imperialisme ten offer vielen: zij had een duidelijke taak niet kunnen vervullen. Daarnaast werd de keuze van Den Haag als zetel van de eerste vredesconferentie gevoeld als een verplichting tot actieve deelneming aan de internationale politiek. Toch meende de schrijver dat ook in deze nieuwe omstandigheden de buitenlandse politiek aan haar traditie trouw moest blijven. Een klein land moet ernaar streven met de gehele wereld vriendschappelijke relaties te onderhouden, maar het mag zich niet binden. Daarom hoeft het zich echter niet te onderschatten. Door zijn defensie te versterken kan het de achting van Europa verwerven; door zijn steun aan de ontwikkeling van het internationale recht en zijn bereidheid ten bate van de vrede als bemiddelaar op te treden, kan het een belangrijke plaats tussen de mogendheden bezetten. De Louters uiteenzetting vertoont veel verwantschap met die van Van Vollenhoven, evenals hij een deskundige in het volkenrecht. Van Vollenhoven somde in 1913 de Nederlandse activiteiten na 1899 op: de vredesconferentie van 1899, de zending van een oorlogsschip om president Kruger van Lourenço Marques naar Marseille te brengen (1900), vlagvertoon in de Chinese wateren (1900), aanbod van mediatie in de Boerenoorlog (1902), krachtig optreden tegen Venezuela dat de Westindische kolonies bedreigde - uit dat alles bleek volgens hem dat Nederland uit zijn slaap gewekt wasGa naar eind78.. Dit optimisme is enigszins verbluffend. Het werd ook niet door grote groepen gedeeld. Van Vollenhoven zelf meende dat in 1899 - toen de Tsaar de mogendheden opriep om in Den Haag te onderhandelen over maatregelen waardoor de bewapeningswedloop kon worden beëindigd, de vernietigende werking van oorlogstuig beperkt en een stelsel van arbitrage ontwikkeld - buiten de kring van de Nederlandse regering slechts twee mensen in het land er belangstelling voor hadden: de portiers van de beste Haagse hotels. Ook binnen de regering echter was het enthousiasme in het begin bepaald niet groot. De liberale minister van Buitenlandse Zaken, W.H. de Beaufort (1845-1918), zag op tegen het vele werk en de moeilijkheden die er uit volgen zouden, al vond hij wel dat het een voor land en stad niet onverschillige zaak wasGa naar eind79.. Hem ontbrak zowel het vertrouwen dat een dergelijke conferentie succes kon hebben als het geloof in een of andere Nederlandse roeping. Het was ook - en dat begrepen de diplo- | |
[pagina 349]
| |
maten eigenlijk beter dan de academici en de publieke opinie - voor Nederland niet bijzonder gunstig als het de aandacht trok. In feite immers verbeterde de internationale positie van Nederland in het geheel niet. Voor het vrijwel onverdedigbare koloniale imperium was het land aangewezen op Britse steun. Niemand echter kon voorspellen wat de snelle Japanse ontwikkeling en de Brits-Japanse alliantie van 1902 in Zuidoost-Azië voor consequenties zouden hebben. De Japanse dreiging werd in de koloniën als ernstig en acuut gevoeld. In Europa maakte de toespitsing van de Brits-Duitse tegenstellingen Nederland kwetsbaarder dan het in de negentiende eeuw ooit geweest was. De Duitse vlootbouw kon niet anders dan schadelijk zijn voor een natie die, sinds zij in de Spaanse Successieoorlog in het begin van de achttiende eeuw haar maritieme positie had moeten opgeven, van de bescherming der Britse marine afhankelijk was gebleven. Het is paradoxaal dat commentatoren als Van Vollenhoven, De Louter en anderen juist in deze jaren het gewicht van Nederland zagen toenemen en daarvan gebruik wilden maken voor een actieve, idealistische politiek tot meerdere glorie van de natie. Toch is het niet onbegrijpelijk. Het past in de algemene Europese ontwikkeling. In de jaren 1860 schenen de eenheidsbewegingen in Italië en Duitsland een toekomst aan te kondigen waarin de grote machten de kleine staten zouden opslorpen. In de jaren 1890 leek Europa opnieuw plaats te maken voor de kleine staten die niet alleen aanmerkelijk aan prestige wonnen omdat de triomferende egalitaire en democratische gedachte op het vlak van de internationale betrekkingen tot gevolg moest hebben dat de hiërarchische onderscheiding tussen klein en groot werd gerelativeerd, maar ook dank zij de steeds scherpere conflicten tussen de grote mogendheden - wellicht in bepaalde gevallen van hun steun afhankelijk - wat meer ruimte kregen om zelfstandig te manoeuvrerenGa naar eind80.. Het optreden van Nederland in de wereldpolitiek accentueerde eerder de grenzen dan de belangrijkheid van zijn actie. Tijdens de Boksercrisis van 1900 zond de Nederlandse regering drie oorlogsschepen naar de Chinese wateren en overwoog zij onder de druk van de publieke opinie deel te nemen aan de internationale bestraffing van Peking. Ten slotte echter besloot zij dit niet te doen. Zij werd niet bewogen door afkeer van imperialisme; eigenlijk associeerde zij zich immers met de imperialistische politiek zonder haar te helpen uitvoeren. Wat haar handelingsvrijheid belemmerde, was de zorg voor de neutraliteit. Zij vreesde niet zozeer dat actieve deelneming haar in de Chinese troebelen zelf zou verwikkelen - daar immers was nauwelijks bezwaar tegen - maar dat zij betrokken zou raken in de conflicten tussen de grote imperialistische staten die China overweldigden. Het was trouwens ook om andere redenen ondenkbaar dat de Nederlandse publieke opinie, voor zover die zich uitte in de pers en het Parle- | |
[pagina 350]
| |
ment, in een daadwerkelijke Nederlandse actie bevrediging gevonden zou hebben. Weliswaar werd vooral door Kuyper en zijn christen-democraten krachtig optreden geëist, in de praktijk zou zulk optreden de Engelse politiek van de open deur, waarbij Nederland om commerciële redenen groot belang had, moeten steunen. Juist Kuyper en de zijnen nu waren fel anti-Brits. Het is in dit verband merkwaardig om te zien hoe wezenlijk verschillend de Belgische situatie was. Terwijl de geografische ligging en de relatieve zwakheid van de beide landen in Europa aan beide een in feite identieke neutraliteitspolitiek voorschreef, verbond de commercieelmaritieme traditie van het Noorden de Nederlandse politiek steeds weer met Engeland. België echter, dat een continentale staat was, maakte zich in China afhankelijk van de Fransen en de Russen: het bouwde aan de spoorweg waarmee deze landen het Jang-tse-gebied, een Engelse invloedssfeer, van noord naar zuid doorsnijden wildenGa naar eind81.. De feitelijke onmacht van Nederland werden zeer grote groepen van de bevolking zich vooral tijdens de Zuidafrikaanse crisis op uiterst pijnlijke wijze bewust. De onoplosbaarheid van het dilemma der Nederlandse buitenlandse politiek bleek duidelijk tijdens de regering van Abraham Kuyper (1901-1905) die veel representeerde van wat in het fin-de-siècle modern was: imperialisme, militarisme, nationalisme en een onbedwingbare lust tot activiteit. Dat de Zuidafrikaanse kwestie in Nederland veel belangstelling wekte, is zeer begrijpelijk. Toen de Britten in 1877 Transvaal annexeerden, reageerde de Nederlandse opinie eerst overigens voorzichtig. Weliswaar protesteerde de licht ontvlambare conservatieve publicist G.W. Vreede heftig tegen de Britse politiek; van een grote beweging onder het publiek was nog geen sprake. Zelfs werd er veel kritiek geuit op de plompheid van de Boeren, hun onbetrouwbaarheid, hun twistzucht en de hardheid van hun optreden tegen de naturellen; er bestond bovendien afkeer van hun godsdienstig rigorisme. Plotseling echter sloeg de stemming om. De Transvaalse tegenstand van 1880 wekte in Nederland een eigenlijk zeer verrassend en zeer onbeheerst enthousiasme. Van 1880 af werd de Boer in Nederlandse ogen de geus van de negentiende eeuw. Zijn strijd betekende, dacht men, een opleving van echt Nederlandse volkskracht. In Zuid-Afrika zouden de gemiste kansen uit het Nederlandse verleden kunnen worden goedgemaakt. Nederland had in de zeventiende eeuw Noord-Amerika verloren aan Engeland; in de negentiende eeuw, schreef men, wonnen de Boeren Zuid-Afrika terug voor de Hollandse stam. Er werden wilde plannen gesmeed door alle mogelijke politieke amateurs: kreeg Nederland geheel Zuid-Afrika toegewezen om het als mandataris tot zelfstandigheid op te voeden, dan zou het Borneo of Suriname aan Engeland kunnen afstaan, omdat het in Zuid-Afrika zou vinden wat Engeland in de Verenigde Staten bezat, een enorm afzetgebied voor zijn cul- | |
[pagina 351]
| |
tuur en zijn taalGa naar eind82.. De ontwikkeling van een in werkelijkheid machteloos, maar in potentie dynamisch Nederlands nationalisme, waarvan men in de laatste decenniën van de negentiende eeuw overal de bewijzen vindt, begon vorm te krijgen dank zij de beslissing van de als stamgenoten beschouwde Boeren om zich niet aan Engeland te onderwerpen. In de jaren tachtig groeide de Nederlandse invloed in Transvaal aanzienlijk. De jonge Nederlander W.J. Leyds (1859-1940) werd Paul Krugers vertrouwensman en zijn hoogste ambtenaar. Kruger zorgde ervoor dat de belangrijkste concessie die de Republiek te vergeven had, naar Nederlanders ging: een door Nederlanders in 1887 opgerichte en bestuurde maatschappij bouwde de uiterst belangrijke spoorlijnen die Transvaal met het buitenland verbonden, met Lourenço Marques, met Oranje Vrystaat, met Natal. Economische motieven stonden hier bij de Nederlanders niet op de voorgrond. De energie gewijd aan het zoeken van kapitaal dat vooral in Duitsland gevonden werd en het uitwerken van de plannen kwamen eerder uit nationalisme dan uit zuiver zakelijke overwegingen voort. De Nederlanders werden ook niet moe om projecten te ontwerpen. Er werd ernstig gedacht aan de stichting door Nederlanders van een Nationale Bank van Transvaal, van een stoomvaartverbinding met Delagoabaai, van mijnbouw- en kolonisatieondernemingen. Omstreeks 1890 bereikte de Nederlandse belangstelling voor Transvaal een hoogtepuntGa naar eind83.. Maar er kwam weinig van dit alles terecht. De Nederlandse economie was in de jaren tachtig nog geheel niet aan imperialistische initiatieven toe; de kapitalisten riskeerden er hun geld niet voor en de industrie had nauwelijks behoefte aan zulk een afzetmarkt. Ook de emigratie van Nederlandse boeren naar Transvaal, waarover veel plannen werden gemaakt, mislukte. Zodoende kregen de Nederlands-Transvaalse betrekkingen een eenzijdig karakter. Zij waren intiem op die gebieden waarop Kruger naar Nederlanders zocht: in het onderwijs, het staatsbestuur en bij de spoorwegbouwGa naar eind84.. Daarbuiten echter bleef de Nederlandse invloed toevallig en klein. Tot een enigszins gecoördineerde poging om Zuid-Afrika economisch te doordringen leende zich noch de Nederlandse economie noch de Nederlandse traditie. Bij deze negatieve factoren kwam nog iets anders: de Hollanders stuitten in Zuid-Afrika op veel tegenstand zowel bij de Boeren als bij de UitlandersGa naar eind85.. De spoorwegbouw viel bijzonder duur uit, wat voor een deel te wijten was aan de onervarenheid van de ondernemers met dit soort zaken en voor een ander deel aan hun patriottische behoefte zowel personeel als materiaal uit Nederland zelf te laten komen, zonder te zoeken naar de goedkoopste markt en de best opgeleide mensenGa naar eind86.. In het staatsbestuur namen de Nederlanders vaak een wat hooghartige houding aan die afstootte. Bovendien waren hun godsdienstige opvattingen lang niet altijd in overeenstemming met die van de Boeren. Op | |
[pagina 352]
| |
alle vlakken deden zich zodoende teleurstellende contrasten en spanningen voor. Omstreeks 1898 was de Nederlandse invloed in Zuid-Afrika al zeer sterk aan het verminderenGa naar eind87.. Toch bleef de Nederlandse publieke opinie aan haar enthousiasme van de jaren tachtig trouw. Zozeer had zij zich met de zaak van de Boeren vereenzelvigd, dat zij de Britse politiek voelde als een nationale vernedering. Bij het uitbreken van de Boerenoorlog in 1899 koos zij met hartstocht de Zuidafrikaanse partij. Ook Kuyper deed dat, al was hij in de vorige jaren diep geschokt door Krugers weigering om uitsluitend op zijn volgelingen te steunenGa naar eind88.. Toen de Nederlandse regering in 1899, nog voor het uitbreken van de oorlog in oktober, er niet voor wilde zorgen dat Transvaal en Oranje-Vrystaat werden uitgenodigd tot de eerste vredesconferentie in Den Haag, viel hij haar heftig aan. In de zomer werden meetings gehouden in Amsterdam en Den Haag en opnieuw putte men zich uit in het maken van plannen tot steun aan de Zuidafrikaanse stamgenoten. In de herfst van 1899 en in 1900 werd de kritiek van de publieke opinie en de pers op de passiviteit van de regering zeer fel. Uiteraard stonden in de argumentatie de morele motieven voorop en werden de Boeren beschouwd als schuldeloze slachtoffers van een cynisch imperialisme. Niemand kwam overigens op de gedachte dat Nederland zelf in Atjeh een imperialistische oorlog aan het voeren was die in allerlei opzichten op die in Transvaal leek. En dat is begrijpelijk. In wezen immers werd Nederland aangetast door een puur Nederlands nationalisme. In zijn verontwaardiging over de Britse politiek gaf het Nederlandse publiek op massale wijze uiting aan woede over een aanval op een Nederlandse stelling, een Nederlands patrimonium. In de Nederlandse geschiedenis is zulk nationalistisch vuur een zeldzaam verschijnsel en daarom des te merkwaardiger. De regering bleef uiterst voorzichtig. In september 1900 vond zij een middel om de kritiek voor een ogenblik tot zwijgen te brengen. Zij zond een oorlogsschip naar Lourenço Marques waarheen Kruger gevlucht was en bracht hem naar Europa. Het Nederlandse publiek triomfeerde. Maar voor de Engelse regering was deze daad niet ongunstig; zij wist Kruger liever in Europa dan in Afrika. Meer echter deed het liberale kabinet niet. Het ging ervan uit dat Nederland op commercieel en koloniaal gebied van Engeland afhankelijk was en zich geen enkel risico veroorloven kon. In 1901 gaf een confessionele verkiezingsoverwinning Abraham Kuyper de gelegenheid een kabinet te vormen. Al nam hij zelf de portefeuille van Binnenlandse Zaken, zijn persoonlijkheid was zo sterk en de minister van Buitenlandse Zaken die hij aanstelde, zo zwak dat ook het buitenlandse beleid voor een belangrijk deel door hem bepaald werd. Het leek een beslissend moment. Al zal het nooit helemaal duidelijk worden wat Kuyper precies gewild en gedaan heeft, zijn ambitie is ongetwijfeld geweest om op | |
[pagina 353]
| |
de een of andere manier zekere wijzigingen aan te brengen in de traditionele politiek van onthouding en neutraliteitGa naar eind89.. Dit sloot in dat Kuyper zou moeten proberen juist aan die feitelijke afhankelijkheid van Engeland een einde te maken. Blijkbaar heeft Kuyper gemeend dat het Duitsland zou lukken de Britse suprematie buiten Europa te breken en daardoor meer speelruimte te scheppen voor de zelfstandigheid van de kleine naties. Het is niet onwaarschijnlijk dat hij onder de indruk was van de door vele Duitse imperialisten gepropageerde gedachte dat het de taak was van het Wilhelminische Keizerrijk om ten koste van het veel te sterke Engeland een machtsevenwicht in de wereld, dus ook buiten Europa, te scheppen waarvan juist de kleine staten zouden profiteren. Ook andere emoties speelden, naar men moet aannemen, een rol in Kuypers concepties. De Nederlandse economie was in zeer sterke mate op Duitsland georiënteerd geraakt. Duitsland was omstreeks 1900 verreweg de belangrijkste handelspartner van Nederland. Duitse deskundigen en technici werden door de Nederlandse industrie aangetrokken of kwamen op eigen initiatief. De Duitse economische groei na 1870 heeft de Nederlandse expansie ten zeerste beïnvloed. In het algemeen gesproken werd de traditionele suprematie van het Nederlandse handelskapitalisme, gebaseerd als het was in de grote zeesteden en nauw verbonden met Engeland, door de nieuwe economische ontwikkeling gebroken en het lag voor de hand daar zekere consequenties van te aanvaarden. Kuyper nu was vijandig aan de geest van de conservatief-liberale Hollandse kapitalisten; daarom was hij bereid de naar Duitsland wijzende economische motieven te gebruiken voor de verdediging van een pro-Duitse politiek. Bovendien voelde hij zich in het klimaat van het Duitse Keizerrijk met zijn christelijke discipline en zijn staatszorg voor de sociaal zwakken, veel beter thuis dan in het naar zijn smaak cynische Britse Rijk of het frivole en decadente FrankrijkGa naar eind90.. Kuypers politiek mislukte. Zij is nauwelijks meer geweest dan een suggestie, een idee waarvoor eigenlijk nergens steun te vinden viel. Dat de Nederlandse publieke opinie, hoe anti-Brits ook tijdens de Zuidafrikaanse crises, voor een nauwe aansluiting bij Duitsland niet voelde, bleek steeds weer wanneer de pers zich bezighield met de vaak herhaalde discussie over de mogelijkheid van een Duits-Nederlandse tolunie of zelfs een formeel bondgenootschap. De reactie van de Nederlandse kranten op zulke, door sommige Duitse publicisten gepropageerde, maar nooit officieel gesteunde plannen was over het algemeen zeer koel, al viel het alle waarnemers op dat de stemming ten opzichte van Duitsland omstreeks 1900 toch aanmerkelijk positiever was dan enkele decenniën tevorenGa naar eind91.. De ambtenaren van het Departement van Buitenlandse Zaken en de diplomaten wantrouwden Kuypers initiatievenGa naar eind92.. Koningin Wilhelmina nam in 1905 de moeite om Kuyper schriftelijk te doen weten dat zij aan de neutrali- | |
[pagina 354]
| |
teitspolitiek vasthieldGa naar eind93.. Een verbond met Duitsland achtte zij gevaarlijk, omdat het Keizerrijk nog niet in staat was in geval van oorlog de Nederlandse maritieme belangen te verdedigen. Een verbond met Engeland bood geen garantie voor de integriteit van het Nederlandse grondgebied in Europa. Slechts als het land door de nood gedwongen zou worden en werd aangevallen of voor een ultimatum gesteld, moest het op het allerlaatste ogenblik kiezen tussen de dan mogelijke allianties. Daarbij kwam ten slotte nog dat de Duitse politiek met betrekking tot Zuid-Afrika in Nederland veel wrevel had gewekt. Men ergerde zich over het kennelijke gemak waarmee de Keizer de Boeren, die hij eerst steun scheen te beloven, ten slotte volkomen in de steek liet. Kuyper zelf heeft voor de Boeren evenmin iets kunnen doen. Hij ontwikkelde wel veel activiteit, reisde naar de Westerse hoofdsteden en deed de Britten in januari 1902 een aanbod van goede diensten. Zij weigerden dit, maar hebben er toch gebruik van gemaakt. Uit de nota immers, waarin de Nederlandse regering haar bemiddelingspoging deed, viel op te maken dat zij eigenlijk geen andere oplossing meer zag dan een capitulatie van de Boeren. Dit feit, door de Britten natuurlijk aan de leiders in Transvaal meegedeeld, heeft hen zonder twijfel plooibaarder gemaakt (Vrede van Vereeniging, mei 1902)Ga naar eind94.. Voor Kuyper was dit tot op zekere hoogte een succes. Niet alleen liep zodoende de oorlog ten einde waarin hij vreesde de Boeren te zien ondergaan, bovendien had een Nederlands gebaar de stoot gegeven tot de definitieve vredesonderhandelingen. Maar dat Nederland slechts op deze, van het standpunt der Boeren beschouwd, negatieve wijze had kunnen bijdragen tot een oplossing van het probleem, geeft de onmacht van zijn buitenlandse politiek aan. De Belgische buitenlandse politiek was in theorie nog krachtelozer. Zij was voor een neutraal verklaard land overigens merkwaardig actief. Leopold ii's rusteloze dadendrang bracht werk voor de diplomaten, de wereldwijde economische belangen die de Belgische industrie ontwikkelde, vereisten diplomatieke zorg. Toch werd over het geheel genomen de Belgische buitenlandse politiek zowel door een zekere nervositeit gekenmerkt die het beleid aarzelend en onvoorspelbaar maakte, als door passiviteit en gebrek aan slagvaardigheid. Aan de grote feiten van de internationale situatie ging de Belgische politiek voorbij. Ook de Nederlandse deed dat, maar voor het Noorden lagen de problemen wezenlijk anders dan voor het Zuiden. De Nederlandse gedachte dat buitenlandse hulp slechts dan gekozen moest worden wanneer het grondgebied al door vijandelijke troepen betreden was of op het punt stond te worden aangevallen, was natuurlijk bijzonder onpraktisch; zij had echter zin omdat er een redelijke mogelijkheid bestond dat de Nederlandse neutraliteit door de grote machten in Europa zou worden gespaard. Alleen strategisch al was de Belgische | |
[pagina 355]
| |
positie geheel verschillend. In 1870 bleef België buiten het Frans-Duitse conflict; schending van zijn neutraliteit zou Engelse interventie hebben veroorzaakt, zoals in de verdragen die Engeland in augustus 1870 met Frankrijk en Duitsland sloot ook uitdrukkelijk werd vastgelegd. Na 1904, toen Engeland met Frankrijk overeenstemming had bereikt, bezat de dreiging van Engelse interventie geen zin meer: kwam Duitsland met Frankrijk in oorlog, dan zou Engeland zijn bondgenoot waarschijnlijk steunen ook als Duitsland het Belgische grondgebied ontzag. Hierdoor werd de kern van de traditionele Belgische politiek aangetast. Engelse verklaringen dat de schender van de Belgische neutraliteit gestraft zou worden, vormden na 1904 geen reële bescherming meerGa naar eind95.. Bovendien werd al sinds ongeveer 1897 door von Schlieffen, de chef van de Duitse generale staf, ernstig overwogen België bij het uitbreken van een Frans-Duitse oorlog binnen te vallen. In 1904 kreeg zijn aanvalsplan vastere vorm; in 1905 en 1906 werd het volledig uitgewerkt. Het kernpunt ervan was de massale inval in België. De Entente hield met deze mogelijkheid rekening. In 1906 overlegden Britse en Belgische militairen hoe men tegenweer zou kunnen bieden. De Belgische regering echter trok daar geen consequenties uit; zij liet later overleg met de Entente niet toe en stelde zich tot plicht de neutraliteit scrupuleus te handhaven. De Britten van hun kant zagen het politieke nut dat deze houding voor hen had. De eenzijdige schending van de Belgische neutraliteit door Duitsland, die door hen in geval van oorlog verwacht werd, zou het de Britse regering immers mogelijk maken de oorlog in te gaan als beschermer van België. Indien zij deze rol niet kon aannemen, zbu het voor haar moeilijker worden Frankrijk de steun te bieden die zij noodzakelijk achtte en ook zeer nadrukkelijk geven wildeGa naar eind96.. In feite werd de Belgische neutraliteit op deze wijze gedenatureerd; zij werd als een schaakstuk gehanteerd; zij had haar innerlijke zin verloren. De Belgische politici zagen dit ook wel in, zoals uit verschillende memoranda blijktGa naar eind97., maar zij waren niet in staat hun beleid aan de veranderingen aan te passen. Een totale ombuiging van de Belgische politiek, bijvoorbeeld door een verbond met een van de grote mogendheden te sluiten, werd niet ernstig in overweging genomen. Het enige wat de Belgen na 1904 en 1905 zodoende overbleef, was de versterking van de defensie. Alleen de vrees voor een zeer krachtig Belgisch leger kon de Duitsers wellicht nog van een aanval op het land weerhouden. Het Belgische leger echter was zwak en verwaarloosd. Toen het in 1913 eindelijk hervormd werd, was het veel te laat. De Belgische diplomatie was al even weerloos. Zij putte zich uit in vriendelijkheden, verontschuldigingen en geruststellingen aan ieder die bij haar protesteerde. Zij had geen duidelijke richtingGa naar eind98.. In de jaren 1860 werd de neutraliteit door Belgische romantici gebruikt als argument voor een zeker expansionisme; dit was uit- | |
[pagina 356]
| |
zichtloos gebleken en wat er sindsdien in België aan missiebesef of imperialistisch enthousiasme bestond, vond voldoende bevrediging in Kongo. In Europa zelf trad België op als een verzadigde kleine staat zonder ambities, afhankelijk van de goede wil der grote mogendheden meer dan van zijn eigen defensie, wars van avonturen en alleen in perioden van crisis geneigd tot steeds weer hetzelfde initiatief: het tot stand brengen van een nauwere samenwerking met Nederland. Nederland heeft alle Belgische suggesties en uitnodigingen afgeslagen. Geen Nederlandse regering was bereid de Belgen steun te geven. Door de Belgen werd dit soms opgevat als een blijk van tartende Nederlandse zorgeloosheid. Het leek hun dat de Nederlanders de gevaren onderschatten en in roekeloze onverschilligheid nalieten hun kracht te versterken door een verbinding met België. Deze voorstelling van zaken is onjuist gebleken. Gedurende het hele tijdvak was België de bedreigde partij; Nederland was dit in veel mindere mate. Als Nederland op welke wijze dan ook België steunde, nam het de risico's die België liep over, zonder daar voordeel van te hebben. De twee landen waren dan ook, al onderhielden zij correcte en zelfs vriendelijke diplomatieke betrekkingen, op geen plaats ter wereld solidair, noch in Afrika, noch in Azië, noch in Europa. In Europa bleek dat in alle scherpte in 1887. Toen de spanningen tussen Duitsland en Frankrijk tot een nieuwe crisis dreigden te leiden, werden Leopold ii en de regering-Beernaert hoogst nerveus. In januari 1887 stelde Beernaert de Nederlandse regering voor om te overleggen hoe men zich tegen een Duitse inval in België verdedigen zou. Den Haag weigerdeGa naar eind99.. Zelfs wilde de Nederlandse regering in 1888 niet ingaan op het Belgische verzoek om militaire attachés te benoemen, al werkten sinds de jaren 1870 Franse en Duitse militaire attachés wel in Brussel. Sommige Nederlandse dagbladen reageerden echter op een andere wijze. In deze periode begon het blad van Kuyper, De Standaard, te pleiten voor een actieve buitenlandse politiek die zich oriënteren zou op België en Duitsland om zo het Franse gevaar, dat door het Boulangistische avontuur weer acuut scheen te worden, af te wendenGa naar eind100.. Kuyper droeg op deze manier bij tot een campagne die door de Duitse, Oostenrijkse en Italiaanse regeringen begonnen werd om Nederland en België tot aansluiting bij de Driebond te bewegenGa naar eind101.. Het bleef alles bij geruchten en vage plannen, maar juist het feit dat de mogelijkheid van een Nederlands-Belgische toenadering onmiddellijk werd gebruikt voor het hoge spel der Europese diplomatie moet de Nederlandse regering nog veel voorzichtiger hebben gemaakt dan zij van nature al was. Tijdens zijn ministerschap van 1901 tot 1905 heeft Kuyper ook aan dit probleem vergeefs geprobeerd een nieuwe wending te geven. Hij werd ervan verdacht zijn plannen in de hoofdsteden van de Driebond en in Brus- | |
[pagina 357]
| |
sel persoonlijk te bespreken zonder zijn kabinet en zijn minister van Buitenlandse Zaken daarin te kennen. Waarschijnlijk is dit niet. Wel echter is het een feit dat hij in juli 1903 een verbazingwekkend gesprek voerde met de Belgische gezant in Den Haag, waarin hij de Engelse aanvallen op Leopold ii's Kongopolitiek in verband bracht met soortgelijke kritiek op het Nederlandse optreden in Oost-Indië en met grote nadruk wees op de solidariteit van de twee door het Britse imperialisme bedreigde koloniale statenGa naar eind102.. Leopold ii nodigde Kuyper onmiddellijk naar Brussel uit en in het begin van januari 1904 had dit bezoek plaats. De Koning kan toen van Kuyper niet veel anders hebben gehoord dan wat deze al aan de gezant had meegedeeld: de noodzaak van een nauwe entente, waarvan de spits gericht was tegen Engeland. Reëel effect heeft deze gedachtenwisseling niet gehad. Wat kon men er trouwens van verwachten? In dezelfde januarimaand reisde Leopold ii naar Berlijn om er meer sympathie voor zijn Kongo-affaire te vragen. Wilhelm ii echter, die zijn koninklijke bezoeker minachtte als een incarnatie van de duivel, de personificatie van zedeloosheid en geldzuchtGa naar eind103., legde hem op 28 januari 1904 uit dat hij in de Frans-Duitse oorlog, welke te verwachten viel, de Duitse zijde diende te kiezen en daarvoor beloond zou worden met het herstel van het Bourgondië van Filips de Goede en Karel de StouteGa naar eind104.. Waar weinigen in slaagden, lukte Wilhelm ii met deze onwaarschijnlijke uiteenzetting: hij bracht Leopold ii volkomen in de war. Enkele dagen later veroorzaakte hij ook in de Nederlandse koninklijke familie de nodige opwinding. Bij het uitbreken van de Russisch-Japanse oorlog (8 februari 1904) schreef hij koningin Wilhelmina een brief, waarin hij de vrees uitsprak dat Engeland Japan zou steunen en de oorlog niet te lokaliseren zou blijken. Mocht in dat geval Frankrijk met Duitsland in conflict raken, dan ried hij Nederland aan zich binnen twaalf uur bij Duitsland aan te sluitenGa naar eind105.. Dat Kuyper na zulke initiatieven weinig ruimte meer had om naar een Belgisch-Nederlandse toetreding tot de Driebond te streven - stel al dat hij nog steeds aan die gedachte vasthield -, is zonder meer duidelijk. Toch bleef de Belgische diplomatie hopen op een nauwere verbinding met Nederland. De bekwame gezant in Den Haag, J.G.J.P. baron Guillaume (1852-1918) die van 1903 tot 1910 in die functie optrad, sprak in de volgende jaren herhaaldelijk met leden van de Nederlandse regering over de lacunes in het Nederlandse verdedigingsstelsel die militaire samenwerking met België moeilijk maakten. In principe waren de Belgische en de Nederlandse systemen gelijk. De Belgen meenden in Antwerpen en omgeving een bolwerk te hebben gebouwd waarin het leger, als het van de grens wijken moest, zich terug kon trekken. De Nederlanders legden de nadruk evenmin op de grensverdediging. Zij bezaten een soort natuurlijk bolwerk in de provincie Holland die door een waterlinie was omringd en | |
[pagina 358]
| |
door middel van inundaties ontoegankelijk kon worden gemaakt. In de jaren 1880 echter waren de Belgen onder sterke druk zowel van Frankrijk als van Duitsland begonnen met het bouwen van forten langs de Maas. Strategisch zou het nuttig zijn deze verdedigingslinie te verbinden met werken in de Nederlandse provincie Limburg. Een van de doeleinden van de Belgische diplomatie werd in deze jaren de Nederlanders ervan te overtuigen dat zij Limburg tegen een eventuele Duitse aanval moesten verdedigen. Maar belangrijker was nog de ingang van de Schelde. De Belgische regering maakte zich er ongerust over dat de Nederlanders geen middelen bezaten om de neutraliteit van de Scheldemond te handhavenGa naar eind106. en hoopte op een geste van de Nederlandse regering die zou tonen dat de beide landen in hun opvatting van neutraliteit solidair waren. In 1910 diende de Nederlandse regering eindelijk bij de Tweede Kamer een voorstel in tot het bouwen van forten langs de Schelde. Door alle mogelijke min of meer toevallige omstandigheden viel deze presentatie op een ongelukkig ogenblik. Het had er de schijn van dat het voorstel onder Duitse druk was gedaan en zodoende als het ware een restant vormde van de in Nederland gevreesde pro-Duitse politiek van Kuyper in de periode van 1901 tot 1905. In feite was dit niet het geval. Het plan was een logisch gevolg van de zeer strikte neutraliteitsopvatting die de regering verdedigde en het werd als zodanig ook juist door de Belgische diplomatie toegejuichtGa naar eind107.. De zaak scheen korte tijd later internationale gevolgen te hebben, toen de Franse minister van Buitenlandse Zaken er zich in het openbaar tegen keerde (januari 1911). Maar spoedig erkende hij dat er niet veel tegen te doen viel. De Britse regering was intussen al tot de conclusie gekomen dat het haar weinig schaden zou. Trouwens, het is nooit uitgevoerd. Pas in 1913 werd het in een sterk vereenvoudigde vorm door het Parlement aangenomen - de kosten waren van 40 miljoen gulden tot 12 miljoen teruggebracht - maar toen de oorlog uitbrak, leverde Krupp, waarbij Nederland zijn oorlogstuig kocht, de bestelde koepels en kanonnen niet. De langzame, tastende pogingen van België om in een of andere vorm een militaire entente met Nederland tot stand te brengen werden doorkruist door de campagne van een jonge Belgische journalist, E. Baie (1874-1963), die misschien in overleg met leden van de Franse regering en zeker onder luide toejuichingen van de Franse pers handeldeGa naar eind108.. In de zomer van 1905 maakte het kabinet-Kuyper plaats voor een liberale combinatie die niet als pro-Duits gelden kon. In oktober verscheen in het Brusselse blad Le Petit Bleu een artikel van Baie, waarin hij de sluiting van een tolunie en een militair verbond tussen België en Nederland bepleitte. Het was duidelijk dat de twee landen zich volgens hem met de Ententemogendheden tegen Duitsland keren moesten. Hij stelde voorGa naar eind109. dat een interpar- | |
[pagina 359]
| |
lementaire commissie de middelen tot verwerkelijking van zijn plan zou onderzoeken. Natuurlijk was dit voor Nederland een onaanvaardbare gedachte. Juridisch stond eigenlijk slechts één mogelijkheid open: Nederland kon met het neutrale België een verbond sluiten, dat het verplichtte de Belgen te hulp te komen, als dezen werden aangevallen. Het kreeg daar niets voor terugGa naar eind110.. Er zat ook iets wrangs en paradoxaals in de hele zaak. In 1830 was het Verenigd Koninkrijk uiteengevallen mede door de revolutionaire impulsen die uit Frankrijk kwamen. Frankrijk had de onafhankelijkheid van België steeds beschouwd als een overwinning. Nu was het ten bate van Frankrijk dat op een soort hereniging werd aangedrongen die juist voor Nederland geen voordeel hadGa naar eind111.. Dat de breuk van 1830 een fout was geweest, was door sommige Belgen, zowel Walen als Vlamingen, al vaker geconstateerd; nu bleken ook Fransen het te erkennen. Dat Nederland er anders over oordeelde was wel beschouwd minder verbazingwekkend dan het oppervlakkig scheen. In 1830 immers hadden de Nederlanders het vertrek van de Belgen uit de unie verhaast en met vreugde aanschouwd. In het begin van de twintigste eeuw kregen zij gelijk: binnen de grenzen van hun eigen raison d'État waren zij veiliger. Zeer scherp drukte een voormalige minister van Buitenlandse Zaken dat in een artikel in De Gids uit. Hij betreurde ook om machtspolitieke redenen de breuk van 1830 in het geheel niet en van een hereniging met België verwachtte hij slechts onheil. Hem kwam het onaantrekkelijk voor om de rol van een kleine staat te ruilen voor die van een middelmatige, die te zwak zou zijn om zich te doen gelden maar te sterk om geheel onverschillig te blijvenGa naar eind112.. De bekende liberale historicus H.T. Colenbrander dacht er net zo over. Na de gebruikelijke gemeenplaatsen over het unieke nut van de door België bereikte synthese der Germaanse en Romaanse culturen en de al even gebruikelijke neerbuigende vriendelijkheden aan de Vlaamse ‘stamgenoten’ die - het was hun bekoring en hun zwakheid - nog goeddeels leefden in een stijl van driehonderd jaar terug, verklaarde hij dat hereniging met België in welke vorm ook Nederland te gronde zou richtenGa naar eind113.. Zulke reacties waren karakteristiekGa naar eind114.. Zij lieten geen enkele mogelijkheid tot overleg. Er is dan ook geen overleg geweest. Toch verwierf Baies initiatief in België zoveel instemming, dat het voor de Nederlanders onmogelijk was het naast zich neer te leggenGa naar eind115.. Met grote zorgvuldigheid heeft de regering zich echter aan elke verantwoordelijkheid voor de besprekingen, die inderdaad volgden, onttrokken. De hele zaak werd afgewikkeld als een particuliere onderneming van enkele individuen die een Nederlands-Belgische commissie samenstelden en in 1907 te Brussel, in 1909 in Den Haag en ten slotte in 1910 nogmaals te Brussel vergaderden. Er zaten in die commissie aan beide zijden mannen van groot gezag. De zitting van 1907 werd | |
[pagina 360]
| |
door niemand minder dan oud-minister Beernaert gepresideerd. Deze liet in zijn openingsrede merken dat hij de scheuring van het Verenigd Koninkrijk betreurdeGa naar eind116.. De voorzitter van de Nederlandse sectie, Th. Heemskerk - hij werd het volgend jaar minister van Binnenlandse Zaken - reageerde koel. Volgens Nederlandse opvatting, zei hij, moest de commissie, met uitsluiting van alle internationaal politieke problemen, slechts onderzoeken op welke wijze de economische betrekkingen konden worden verbeterd. Uiteraard leverden de besprekingen geen enkel resultaat op. Het enige effect ervan was negatief, zoals de Belgische diplomatie zich ook realiseerdeGa naar eind117.. Wat er in Nederland misschien aan bereidheid tot een zekere mate van militaire toenadering bestond, verdween volkomen nu een radicale wijziging van zijn buitenlandse politiek gevraagd werd. Daar kwam nog bij, dat sommige Nederlandse commentatoren in Baies actie een poging vermoedden om België ten koste van Nederland uit te breiden. Geheel onbegrijpelijk was dat allerminst. De hele constructie diende Belgische politieke en economische belangen. Toen het plan van de groep-Baie verworpen bleek, ging zij ageren voor annexatie zowel van Nederlands-Limburg en Zeeuws-Vlaanderen als van Frans-Vlaanderen en LuxemburgGa naar eind118.. In deze harde, zakelijke, van alle romantiek ontdane vorm toonde zich, vlak voor de Wereldoorlog begon, opnieuw de expansionistische tendens die in de jaren 1860 door Emile Banning met zoveel lyrische warmte verdedigd was. |
|