De Lage Landen 1780-1980
(1986)–E.H. Kossmann– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 311]
| |
VII. Expansie, 1880-19141. De Belgische koloniale politiekHet verhaal is vaak verteld en op radicaal verschillende manieren: hoe koning Leopold ii, beïnvloed door de gedachte dat een Europese staat koloniën nodig heeft, voor zichzelf een Afrikaans Rijk verwierf, exploiteerde en ten slotte af moest staan aan België. Dit is voor de een het roemrijke epos van een energieke en geniale idealist die aan een lusteloze, thuiszittende natie leerde wat haar taak was in de primitieve wereld van Afrika. Voor de ander is het de geschiedenis van roof, ongeremde baatzucht en ambitie. Tussen zulke interpretaties zijn verzoening noch discussie mogelijk. Waarschijnlijk echter zijn deze extremen onnodig. Wat er ook te zeggen valt van Leopold ii, zijn imperialisme was gematigder dan dat van Cecil Rhodes; en hoe scherp men zijn koloniale politiek ook wil veroordelen, zij was traditioneel en verschilde wel in de dagelijkse praktijk maar niet in principe van wat koning Willem i met zijn cultuurstelsel had gedaan in Nederlands Oost-Indië. Dat de uiteindelijke resultaten van de Belgische koloniale politiek in de jaren 1950 en 1960 totaal onvoldoende bleken, heeft men wel toegeschreven aan de ontstaansgeschiedenis van Kongo. Natuurlijk is zulk een oordeel op zichzelf juist, maar het lijkt voorlopig overdreven optimistisch om aan te nemen dat de instabiliteit van de Onafhankelijke Kongostaat uitzonderlijk groot zou zijn in vergelijking met de situatie in Afrikaanse staten die uit andere kolonisatieprincipes zijn voortgekomen. Het bizarre van de hele onderneming ligt niet in de vorm of inhoud van de Belgische kolonisatie, maar in het feit dat Leopold ii aan het welvarende land dat hij regeerde, een imperialisme opdrong waar het geen belangstelling voor had en geen noodzaak toe voelde. De Belgische ondernemers zochten niet naar eigen afzetgebieden buiten Europa. De Belgische bevolking kende niet de types van ontdekkingsreizigers, romantische zeevaarders en avontuurlijke kooplui die, gedreven door onrust, idealisme of winzucht, onbekende taken op zich wilden nemen en onbekende mogelijkheden wilden onderzoeken. Toen Leopolds kolonie eenmaal gevestigd was, ontwikkelden zich natuurlijk belangengroepen van mensen die nauw bij de onderneming betrokken waren en | |
[pagina 312]
| |
ontstonden er kringen van oudkolonialen, oudstrijders en oudambtenaren die in Brussel gehoor hadden. Ook België bezat in de twintigste eeuw zijn lobby's van koloniale specialisten en kapitalisten. In de jaren 1880 en 1890 echter, toen het koloniale bezit gevormd werd, was er in de Belgische maatschappij, economie en cultuur geen enkel element dat voor deze expansie belangstelling had buiten het kleine kringetje van Leopolds naaste medewerkers. De belangrijkste onder hen was een militair: Henri-Alexis Brialmont (1821-1903). Zijn vader, een formidabel soldaat, had de grote campagnes van Napoleon meegemaakt en dacht met evenveel nostalgie als genoegen aan die tijden van triomf en nederlaag terug. Daarna nam hij dienst in het leger van Koning Willem i, huwde een Nederlands meisje, maar voegde zich in 1830 bij de Belgische patriottenGa naar eind1.. De zoon, geboren in het deel van Limburg dat in 1839 tot diepe verontwaardiging van de Belgen aan Nederland terugviel, had geen ander middel om zijn energie te ontplooien dan door het ontwerpen van de forten rond Antwerpen en de verdedigingslinie aan de oostgrens - de internationaal beroemde Maasforten - en door het propageren van Belgische expansie. In 1853 publiceerde hij een werk getiteld Utilité d'une marine militaire (een van de honderd boeken en brochures die hij in het licht gaf), waarin hij uiteenzette dat België een vloot moest bouwen, wilde het de overzeese handel tot ontwikkeling brengen. In 1855 trok hij met een tweede brochure over dit onderwerp de aandacht van koning Leopold i. Aan zijn geschrift van 1859, Complément de l'oeuvre de 1830, waarin hij een stoutmoedige commerciële expansie voorstelde, uitstralend van een Belgische vrijhaven in China, werkte de Kroonprins wellicht zelf mee, al was het maar door zijn aanmoediging. Brialmonts enthousiasmes waren nog niet wezenlijk imperialistisch. Hij behield lang vertrouwen in vrijhandel, verzette zich tegen plannen tot Belgische volksplantingen, omdat hij de Belgen daar niet geschikt voor achtte en legde alle nadruk op de economische voordelen van zeevaart en zeehandel die de kracht van de natie zouden vergroten. Auguste Lambermont (1819-1905) in wie Leopold ii een andere trouwe medewerker vond, was een totaal andere figuur. Hij stamde uit een boerenfamilie in Brabant. In 1838 vertrok hij naar Spanje en vocht daar enkele maanden in de Carlistenoorlogen ter verdediging van koningin Isabella's liberalisme. Hij wilde militair worden en ervaring opdoen voor de dag dat hij zou moeten strijden voor zijn eigen vaderland, een ‘vaderland waarvan de toekomst een mysterie is’, zoals hij het uitdrukteGa naar eind2.. Terug in België vatte hij zijn studie in de rechten te Leuven weer op en in 1842 kreeg hij een positie aan Buitenlandse Zaken, waar hij snel naar de top steeg. Spoedig werd hij secretaris-generaal van het Departement. | |
[pagina 313]
| |
In 1863 kwam Emile Banning (1836-1898) op het Departement werken als bibliothecaris, vertaler en onderzoeker. De twee mannen begrepen elkaar. Banning schreef, studeerde, vatte samen en droomde; Lambermont onderhandelde en voerde uit. Ook hun inspiratie was het nationalisme. Expansie was volgens hen de levensvoorwaarde voor het in al te nauwe banden verstrikte vaderland. De nationale geest die verkwijnde in de provinciale sfeer van de binnenlandse partijstrijd, zou sterk en weerbaar worden, meenden zij, als hij werd blootgesteld aan de avonturen van de wereld. Het ging hun niet in de eerste plaats om Belgische macht; zelfs de economische factoren, hoe belangrijk ook voor hen, waren ondergeschikt aan de nationalistische motieven. En ook het filantropische, humanitaire element bleef secundair. Het is waar, Belgisch imperialisme, vooral in Afrika, zou heilzaam zijn voor de inlandse bevolking. Maar dat speciaal België zich de taak moest stellen om beschaving te brengen in zulke primitieve maatschappijen, was toch een bewering die steeds werd gesteund door het beroep op het prestige dat de natie daarmee winnen zou. Evenals het territoriaal-Europese expansionisme van België, waar Banning zo uitvoerig over placht te schrijvenGa naar eind3., werd het koloniale expansionisme door deze mensen gevoeld als een functie niet zozeer van Belgiës surplus aan kracht als wel van 's lands internationale en innerlijke zwakte. De oudste medewerkers van Leopold ii behoorden nog tot de generatie, die de revolutionaire schepping van 1830 met alle beschikbare middelen meende te moeten bevestigen en versterken. Ook Banning, hoewel veel jonger dan Brialmont en Lambermont, paste in deze burgerlijke intellectuele sfeer, waarvan robuuste arbeid, een vlammend, enigszins puriteins patriottisme en angst voor de toekomst de kenmerken waren. Die schepping van 1830 immers was onvoldoende. In een brochure van 1882, die wellicht door Emile Banning zelf geschreven werd, al is daar geen bewijs voor, maar die in elk geval wel bij hem pastGa naar eind4., werkte de schrijver deze nerveuze gedachte consequent uit. De Belgische bevolking, dacht hij, groeit zo snel dat zij over een eeuw verdubbeld zal zijn. Om al die monden te voeden moeten wij Belgen meer exporteren en dus onze industrie steeds meer uitbreiden. Daardoor zal ons fabrieksproletariaat, onontwikkeld, hopeloos arm, zonder enige kans om aan zijn ellendige lot te ontkomen, eveneens toenemen. Terwijl nu aan de basis van de maatschappij de demoraliserende werking van de industrie heviger wordt, ontstaat aan de top een burgerlijke ontaarding van ernstige soort: juist door de groei van het proletariaat immers zal de sociale mobiliteit in deze al te volkrijke gemeenschap van de toekomst afnemen en kunnen geen frisse krachten meer aan de elite worden toegevoerd. Er is slechts één uitweg: kolonisatie, en slechts één nog onbe- | |
[pagina 314]
| |
treden gebied: Midden-Afrika. Zeker, wij zullen dit gebied niet kunnen veroveren zonder oorlog. Is dat verkeerd? Misschien, misschien ook niet. Het zwarte ras is inferieur aan de blanken en het kan voor de negers slechts een voordeel zijn als zij door Europeanen worden geregeerd. Indien het nodig zou blijken sommige half wilde stammen te bestrijden die toch vroeg of laat zullen moeten verdwijnen en waarvan het behoud geen enkel belang voor de mensheid heeft, moeten wij dat risico dan vermijden? Er is een verband tussen de militaire kracht van een volk en zijn vooruitgang. En hoe smartelijk oorlog ook is, wij moeten aan onze eigen bevolking onderhoud en levensruimte geven. De schrijver dacht bovendien aan de mogelijkheid om in de kolonie strafgevangenen op te bergen en nuttig bezig te doen zijn, zoals in Australië, en om er de onrustigen en de asocialen heen te zenden. Maar vooral zal koloniaal bezit het nationale Belgische karakter veranderen en dat, meende hij, is een absolute noodzaak als de onvoltooide natie van 1830 in stand wil blijven. Voor de Koning (1835-1909) lag de zaak wezenlijk anders. Hij gebruikte voor zijn propaganda alle argumenten die hij vinden kon, economische, humanitaire, nationalistische, in een bonte verscheidenheid en soms zeer wonderlijke aaneenschakeling. Al jaren voor zijn troons-bestijging in 1865 bepleitte hij de stichting van koloniën, steeds wijzend op de welvaart en de roem die speciaal kleine staten - van de oude Griekse steden tot de zeventiende-eeuwse Nederlandse Republiek - op dat gebied verwerven kunnen. Zonder twijfel betekende vooral het Nederlandse koloniale bezit, waarin België na 1830 geen toegang meer had, voor hem een fraai voorbeeld; juist dat bracht hem op de gedachte dat een kleine kuststaat niet compleet kan zijn zonder overzeese gebiedsdelen. De koloniale concepties waarvan hij uitging, waren dan ook sterk historisch: in beginsel maakten zij de hele Nederlandse evolutie door. Nadat hij zich aanvankelijk had willen beperken tot het stichten van handelscompagnieën volgens het Nederlandse en Engelse patroon van de zeventiende eeuw, organiseerde hij later een stelsel dat in Nederlands Oost-Indië in de jaren 1850 en 1860 - de jaren van Leopolds eerste imperialistische overpeinzingen - nog in vigeur, maar in de jaren 1880 en 1890, toen zijn eigen kolonie tot stand kwam, al sinds decenniën verlaten was. Op zichzelf waren 's Konings koloniale ideeën niet buitengewoon cynisch, maar ze waren onnauwkeurig en gemakzuchtig. Terwijl hij eerst wel eens had gemeend dat koloniën Belgische bevolkingsoverschotten konden opnemen en zo het nijpende sociale probleem konden oplossen, bekeerde hij zich, toen hij Midden-Afrika eenmaal als expansiegebied gekozen had, tot het type van de ‘colonie d'exploitation’. Zulk een exploitatie van primitieve landen prees hij als een | |
[pagina 315]
| |
grootse taak. In 1889 schreef hij aan minister Beernaert in zijn haastige stijl, waarin argumenten gebruikt worden als retorische en niet als logische elementen: ‘Door de zaak van de mensheid en de vooruitgang te dienen treden de volkeren van de tweede rang op als nuttige leden van de grote familie der naties. Een industrie- en handelsnatie als de onze moet zich meer dan enige andere inspannen om afzetmarkten te veroveren voor al zijn werkers, intellectuelen, kapitalisten of handarbeiders. Deze patriottische zorgen hebben mijn hele leven beheerst. Zij zijn het die de schepping van het oeuvre africaine hebben bepaald.’Ga naar eind5. Als Kroonprins en in zijn beginjaren als Koning zocht Leopold ijverig naar gebieden die voor Belgische expansie, van welke aard ook, in aanmerking kwamen. Zouden Engels Borneo, het Verre Oosten, de Filippijnen, Zuid-Amerika, Moçambique op de een of andere manier mogelijkheden bieden? Zelfs hoopte hij in de jaren zeventig een ogenblik de Transvaal als kolonie te kunnen verwerven, wat bijzonder aantrekkelijk leek, want men zou er Vlaamse boeren vestigen die er zich, trouwe katholieken die zij waren, snel zouden thuis voelen te midden van hun calvinistische ras- en taalgenotenGa naar eind6.. Maar ook dit onzinnige plan liep op niets uit. Portugal, Spanje en Nederland gingen niet in op suggesties om stukken van hun koloniale gebied te verkopen - al had Nederland in het begin van de jaren zeventig de Afrikaanse Goudkust wel aan Engeland afgestaan - en ten slotte besloot de Koning een poging te doen in de nog maar gedeeltelijk geëxploreerde gebieden van Centraal-Afrika. Van 1876 af, toen hij in Brussel een internationale conferentie bijeenriep van geografen en deskundigen om de problemen van Midden-Afrika te bespreken, legde hij er zich met al zijn verbijsterende werkkracht, volharding en onuitputtelijke sluwheid op toe om een slechts aan hem toebehorend domein te verwerven in die gebiedenGa naar eind7.. Na 1876 kende hij geen aarzeling meer. Hij wist wat hij wilde: geen Belgische kolonie, geen ‘colonie de peuplement’, maar een Afrikaans rijk en wingewest dat voor hem zou zijn wat Java was geweest voor koning Willem i der Nederlanden. Nog geen Europeaan was in 1876 van de Kongomonding oostwaarts Midden-Afrika binnengetrokken. Dank zij elkaar vrij snel opvolgende, maar steeds slechts gedeeltelijk geslaagde ontdekkingsreizen echter begon toch iets bekend te worden van de geheimen van het binnenland en kreeg men een duidelijker beeld van de loop der rivieren. Geen Belg had zich hier overigens nog gewaagd. Aan de westkust waren evenmin Belgen. Daar lagen factorijen van Fransen, Engelsen, Spanjaarden, Portugezen en vooral van Nederlanders, die er met hun 35 posten een groot aandeel hadden in de handel met de inlandse bevolking en wellicht niet ten onrechte pretendeerden het meest direct geïnteresseerd te zijn bij de commerciële aspecten van de zaak. Overigens werkte de Afrikaansche | |
[pagina 316]
| |
Handelsvereeniging, in 1867 gesticht door twee beroemde Rotterdamse zakenlieden die al in 1857 met hun handel op Afrika's Westkust begonnen waren, met verlies; haar ineenstorting in 1879 zou een cause célèbre worden in de Rotterdamse geschiedenisGa naar eind8.. Maar haar opvolgster, de Nieuwe Afrikaansche Handelsvennootschap, wist een profijtelijke handel vooral in sterke drank en wapens te voerenGa naar eind9.. Hoe dat echter zij, Leopold ii had te rekenen met het feit dat in de streken, waar hij zijn belangstelling op richtte, alle mogelijke individuen en groepen uit andere landen actief waren, maar nergens landgenoten van hemzelf. Tot aan het einde van de jaren 1880 waren er zelfs geen Belgische missionarissen in een gebied waar Franse priesters, Engelse, Amerikaanse en Scandinavische protestanten toen al lang aan het werk warenGa naar eind10.. Leopold ii heeft kans gezien profijt te trekken van de Belgische afwezigheid. Juist zij immers maakte dat het internationale en idealistische karakter waarvan hij zijn onderneming voorzag, tenminste een schijn van zin had - en die schijn was zowel voor de andere Europese mogendheden als voor de Belgen zelf voldoende om de Koning zijn gang te laten gaan. In feite bleek de door Leopold gepresideerde Association Internationale AfricaineGa naar eind11., die tijdens de geografische conferentie te Brussel in september 1876 werd opgericht met de opdracht het Kongobekken te onderzoeken en de slavernij te bestrijden, al in het begin van 1877 geen levenskracht te bezitten. Geen van de deelnemende landen, en zeker Engeland niet, was bereid er veel geld in te steken. Toen in september 1877 bekend werd dat H.M. Stanley Kongo van zijn bovenloop af westwaarts gevolgd had tot de monding, greep Leopold zijn kans en nam de Engelsman in dienst. In november 1878 stelde de Koning, op advies en met medewerking onder andere van de directeuren der Afrikaansche Handelsvereeniging, een Comité d'études du Haut-Congo samen, dat door internationaal kapitaal werd gefinancierd. Het zou moeten toezien op een nieuwe reis van Stanley en middelen vinden om de verbindingen aan de Kongomond te verbeteren. In 1879 echter ging de Afrikaansche Handelsvereeniging failliet. Leopold ii haastte zich van dit enorme schandaal gebruik te maken. Hij restitueerde het kapitaal dat de Handelsvereeniging ter beschikking had gesteld en hief het Comité op. Toen had hij alles in eigen hand, al bleef hij beweren dat zijn Associatie internationaal was en het door hemzelf geliquideerde Comité nog bestond. Het merkwaardigste was wel, dat zelfs Stanley in Afrika nog jaren in de waan werd gelaten dat hij werkte voor dat al lang niet meer aanwezige Comité. Van 1879 af verbleef Stanley vele jaren vrijwel onafgebroken in Afrika. Hij baande zich een weg van de mond van de Kongo tot Stanley Pool en vandaar naar Stanley Falls, bijna 2000 km van de Atlantische Oceaan. | |
[pagina 317]
| |
Zijn opdracht was om zoveel mogelijk land te kopen van de negerhoofden die geacht werden het te bezitten, en dat te plaatsen onder de soevereiniteit van het Comité d'études, of, toen hij eindelijk vernam dat dit niet meer bestond, van een ander vrijwel imaginair instituut dat Leopold de Association Internationale du Congo noemde. Langzamerhand scheen de situatie echter enigszins riskant voor hem te worden. Sommige andere staten, Portugal, Engeland en tot op zekere hoogte ook Duitsland, begonnen te veronderstellen dat zij, al werden hun eigen belangen misschien door Leopold niet in gevaar gebracht, toch in elk geval bij zijn nog wat onduidelijke activiteiten betrokken waren en Frankrijk kreeg zelfs wel lust om het gebied zelf in beslag te nemen. De Europese kanselarijen werden actief. Ten slotte leidden alle mogelijke op zichzelf boeiende maar in wezen aan de Kongokwestie vreemde manoeuvres ertoe, dat in november 1884 in Berlijn een conferentie geopend werd die het probleem zou moeten oplossenGa naar eind12.. Uiteraard wachtte Leopold het verloop van zaken niet passief af. Zijn talrijke relaties en de Belgische diplomatie werden ingespannen om de onderneming te beschermen. Het is overigens merkwaardig dat er in België ook bij hen, die zich tegen Leopolds koloniale plannen verzetten, geen bezwaar rees tegen zijn gebruik van de Belgische diplomatieke dienst. In april 1884 slaagde hij erin om de Verenigde Staten zover te krijgen dat zij de Association Internationale du Congo als een soevereine regering van Kongo erkenden, na onderhandelingen waaruit eigenlijk slechts één ding duidelijk bleek: namelijk dat de Amerikanen geen flauw idee hadden van wat Leopold uitvoerdeGa naar eind13.. In dezelfde maand behaalde Leopold ook tegenover de Fransen een fraai succes. Dezen zagen af van Kongo, maar verkregen een overigens slecht geformuleerd recht van voorkeur (‘droit de préférence’) als de Association eens gedwongen zou zijn haar bezittingen op te geven. In twee opzichten vergisten de Fransen zich: zij rekenden erop dat de Association inderdaad na niet al te lange tijd zou instorten en Leopold zijn ambities zou moeten laten varen en zij waren er ten onrechte van overtuigd dat de Britten het gebied in beslag wilden nemen. Nu het echter duidelijk was dat Frankrijk ervan zou profiteren als de Association verzwakte en het bovendien, zij het slechts impliciet, de Association als staat erkend had, was het nuttig voor de andere mogendheden om Leopolds onderneming te steunen. Op 8 november 1884 gaf Bismarck zijn zegen aan de activiteiten van de Belgische vorst op voorwaarde dat de handel in de Kongostaat volstrekt vrij zou zijn. De Conferentie die een week daarna te Berlijn begon, verschafte Leopold zijn koloniale rijk. Er namen op uitnodiging van Duitsland en Frankrijk niet minder dan veertien staten aan deel. Leopolds Association was niet officieel vertegenwoordigd, maar de Verenigde Staten, | |
[pagina 318]
| |
Duitsland en België namen graag de taak op zich haar belangen te verdedigen en de Belgische afgevaardigde Lambermont, geassisteerd door Banning, toonde zich een kundig onderhandelaar. Natuurlijk stonden dezen bijna dagelijks in contact met de Koning. Lambermont kon overigens allerminst optreden als een kampioen van Belgisch expansionisme. De Belgische regering, die in juni 1884 van de duidelijk antikoloniale liberalen was overgegaan in de handen van de katholieken en in oktober onder leiding van de voorzichtige Beernaert kwam te staan, werkte Leopold niet tegen, maar was bereid noch in staat hem met kracht te steunen. De Conferentie (nov. 1884-febr. 1885) had iets spookachtigs. Zij was door Frankrijk en Duitsland bijeengeroepen om het Engeland moeilijk te maken. Engeland echter bleek met Duitsland juist tegen Frankrijk samen te werken. De Conferentie hield zich bezig met Kongo. De Association echter was niet alleen niet officieel vertegenwoordigd, zij werd ook nauwelijks genoemd, hoewel ieder al spoedig begreep dat zij juist dank zij de Conferentie een internationaal erkend bestaan zou krijgen. Met grote zorgvuldigheid hield men bovendien de schijn op dat België niets te maken had met de privézaken van Leopold: maar de Conferentie van Berlijn, die een neutrale staat in Afrika aan het scheppen was, geregeerd door Leopold ii, had toch wel een duidelijk precedent in de Conferentie van Londen, die een halve eeuw geleden een neutrale staat België stichtte, geregeerd door Leopold i. Leopold ii kon tevreden zijn met het resultaat. Weliswaar verhinderden de Fransen en Portugezen ten slotte de poging van de andere grote mogendheden om de toekomstige Kongostaat een afdoende neutraliteitsgarantie te geven, toch kreeg hij wat hij wilde. De Europese mogendheden erkenden zijn Association als een soevereine staat, die het recht had de slotacte van de Conferentie te tekenen. Wat het grondgebied ervan betreft, de Fransen en Portugezen slaagden er niet in hun claims op grote stukken van de Kongodelta te doen erkennen en moesten wijken voor de meerderheid die het enorme jonge rijk een uitgang naar zee wilde waarborgen. Voor de rest namen de diplomaten zonder discussie aan dat de verdragen, die de Association gesloten had met meer dan 450 Afrikaanse stamhoofden, rechtsgeldig waren en afstand van soevereiniteit inhielden. Ook twijfelde niemand eraan dat de inbezitneming van deze gebieden door een Europese mogendheid gunstig was voor de bewoners en dat Leopold vooruitgang en beschaving zou brengen in een barbaarse duisternis. Vrijhandel, strijd tegen de slavernij, een vorm van neutraliteit, dat zouden de beginselen van deze voorbeeldige jonge staat zijn. Van alle kanten wenste men Leopold geluk met zijn succes en prees men hem om zijn brave en onbaatzuchtige idealisme. Leopold kon nu zijn zogenaamd internationale associatie omzetten in | |
[pagina 319]
| |
een ordentelijk koninkrijk waarvan hij uiteraard zelf de soeverein was of, beter nog, waarvan hij de eigenaar meende te zijn. Dit echter vereiste Belgische steun, aangezien de constitutie een Belgische vorst verbood een tweede kroon te aanvaarden zonder een met twee derde meerderheid gegeven toestemming van het Parlement. Voor het eerst moest de natie zich uitspreken over Leopolds koloniale politiek. Iedereen wist hoe zij dacht: zij wilde geen koloniale verantwoordelijkheden. Toen Leopold ii in 1876 zijn geografische en filantropische conferentie in Brussel organiseerde, waren er in België geen mensen die zich voor de Afrikaanse aardrijkskunde of voor de strijd tegen de slavernij interesseerdenGa naar eind14.. Indien de politieke partijen in de volgende jaren een opinie formuleerden, dan bleef deze steeds bepaald door binnenlandse ressentimenten: de liberalen vreesden dat de katholieken het heilloze klerikalisme over de wereld zouden verspreiden, terwijl de katholieken na een eerste uitbarsting van naïef enthousiasme over Leopolds menslievendheid al spoedig overal vrijmetselaars en atheïsten aan het werk meenden te zien. Voor de socialisten was de zaak nog eenvoudiger. Zij vonden dat 's Konings filantropie beter besteed zou zijn aan de verpauperde arbeidersmassa's in eigen landGa naar eind15.. Toch reageerde het publiek positief op bepaalde kanten van het koninklijke initiatief. In 1876 wedijverden alle mogelijke groepen, instanties, verenigingen, dagbladen, stedelijke en provinciale besturen met elkaar in het betuigen van trouw aan een zo edelmoedig vorst en het beloven van steun aan een zo edelmoedig werkGa naar eind16.. In 1885 herhaalde dit verschijnsel zich. Toen Leopold ii, zoals men het voorstelde, vereerd werd met de opdracht van de Berlijnse conferentie om op eigen verantwoordelijkheid zijn grote missie voort te zetten, stroomden hem gelukwensen toe afkomstig van de eenvoudigste particulieren tot de machtigste bestuurslichamen, van de kleinste gehuchten tot de hoogste kringenGa naar eind17.. Het Parlement bleef onbewogen. Natuurlijk, het stond de Koning in april 1885 toe om zijn nieuwe kroon aan te nemen: het kon ten slotte Leopold niet verloochenen. Maar het deed nauwelijks een poging om iets van enthousiasme te tonen. Het enige wat het zorgvuldig deed blijken, was zijn weigering om voor België enige verantwoordelijkheid, vooral ook op het financiële vlak, te aanvaarden. Leopold protesteerde niet. Hij had nu eenmaal beweerd dat zijn eigen middelen voldoende waren en hij wilde ook zeker geen politieke inmenging in zijn bedrijf. Toch was zijn positie even vals als die van het Parlement. Het was pure theorie dat hij als particulier absolutist Kongo zou regeren en als constitutioneel vorst België. Zijn kapitaal dankte hij ten slotte aan zijn vorstelijke functie en het was zonder meer duidelijk dat een particuliere miljonair uit Europa geen Afrikaanse staat kon stichten. Ook zijn relatie met de | |
[pagina 320]
| |
Belgische publieke opinie was onzuiver. De geestdrift van de natie, hoe luidruchtig ook, bleef binnen de strikste beperkingen gevat. Zij bewonderde haar Koning maar droeg niet veel meer dan woorden bij. De zakenlieden hadden voor het werk geen geld ter beschikking, de Kerk geen missionarissen, de Belgen in het algemeen geen energie. In 1889 werkten in de Kongostaat 175 Belgen en 255 blanken uit andere landen. In 1908, toen Leopolds privéstaat door België werd geannexeerd, waren er nog altijd niet meer dan 1700 Belgen op een totaal van 3000 blankenGa naar eind18.. Indien men, zoals zovelen deden in de negentiende eeuw, ervan overtuigd zegt te zijn dat handel beschaving en ontwikkeling brengt, dan betekent het niet eens kritiek als men constateert hoezeer Leopolds Kongopolitiek door financiële ambities werd beheerst. De Koning had veel geld nodig. Van 1878 tot 1885 stak hij uit eigen zak tien miljoen franken in de zaakGa naar eind19., maar daarna begonnen de kosten eigenlijk pas goed op te lopen. De Berlijnse Conferentie had geëist dat het omschreven gebied van de staat binnen korte tijd ook werkelijk in beslag genomen zou worden en dit maakte kostbare expedities en veel organisatie nodig. Al zeer spoedig bleek, dat Leopolds kapitaal - hij had indertijd vijftien miljoen franken geërfd van zijn vader en er profijtelijk mee gemanipuleerd - onvoldoende was voor het vestigen van een staat. In 1887 gaf het Belgische Parlement de Koning permissie om een lening in België uit te schrijven, maar zij mislukte. In 1889 stemde het erin toe dat de regering voor tien miljoen deelnam aan de bouw van een spoorweg in de onbevaarbare Kongodelta. Het was natuurlijk niet genoeg. Leopold ging over tot krachtiger maatregelen: in november 1889 kwam te Brussel een conferentie van afgevaardigden der Europese mogendheden bijeen om de strijd tegen de slavenhandel te bespreken. Zij droeg de Koning formeel op zich daaraan te wijden met als beloning de hem vijf jaar tevoren in Berlijn onthouden vergunning om invoerrechten in Kongo te heffen. Alleen de Nederlandse regering die opkwam voor de belangen van de Nieuwe Afrikaansche Handelsvennootschap - zij had 75% van de Europese handel op de Kongostaat in handen - weigerde voorlopig het vrijhandelsprincipe van de Berlijnse Conferentie los te laten, maar werd ten slotte door Duitse en Engelse druk gedwongen haar tegenstand op te gevenGa naar eind20.. In 1892 begon Leopold ii inderdaad met een actie tegen de Arabische slavenhandelaars in het oostelijk deel van de Kongostaat - nadat gebleken was dat zijn door weinig idealistische, maar zeer praktische compromissen bepaalde betrekkingen met hen niet meer te handhaven vielen. Zijn campagnes leken overigens meer op een veroveringsoorlog dan op een strijd tegen de slavernijGa naar eind21.. Toch waren zij voor de stemming in België van veel belang want natuurlijk zagen de Belgen 's Konings optreden graag omstraald door het licht van hoge principes. | |
[pagina 321]
| |
De verhouding van België met Kongo was inmiddels wezenlijk veranderd. Niet alleen met betrekking tot de invoerrechten behaalde Leopold een succes, ook van het Belgische Parlement verkreeg hij een concessie. Het was immers vanzelfsprekend dat de toegestane invoerrechten nooit voldoende zouden zijn voor de behoeften van de jonge staat en dat ook op andere manieren kapitaal moest worden gevonden. Wat lag meer voor de hand dan dat de Belgische staat het verschafte nu het Belgische publiek geen geld aan Kongo bleek te durven uitlenen? Leopolds idee was zeer eenvoudig. Hij verwachtte dat de Belgische staat hem een bedrag ter beschikking zou stellen, groot genoeg om de Kongostaat tot ontwikkeling te brengen. Liepen de Kongozaken eenmaal naar behoren, dan was verdere Belgische steun natuurlijk niet meer nodig en kon hij op zijn gemak de baten van zijn werk innen en gebruiken voor de doeleinden waar hij smaak in had: grandioze openbare gebouwen en triomfantelijke lanen. Op den duur was Kongo voor de natie bestemd en Leopold was gaarne bereid een testament op te stellen waarin hij de staat aan België legateerde. Het is wel heel merkwaardig dat hij, die altijd geprezen is om zijn begrip voor de constitutionele monarchie, niet heeft ingezien dat deze constructie onaanvaardbaar moest zijn voor een zichzelf respecterend Parlement. Dit immers zou worden gevraagd geld te voteren voor een onderneming waarop het geen toezicht had en het kreeg in een onbepaalbare toekomst een geschenk beloofd, waarvan het de waarde niet kon schatten en de aard niet definiëren. Het bleek dan ook al spoedig dat dit plan geen kans maakte. De liberale oppositie zou zich er in elk geval tegen hebben verzet. Toch was haar houding in 1890 essentieel verschillend van vroeger. Zeker, zij voelde geen echte behoefte aan koloniën maar kon zich nu tenminste verzoenen met de gedachte, mits aan het Parlement opening van zaken en een zekere mate van controle gegeven werden. De Koning en het kabinet Beernaert echter wilden iets heel anders, namelijk Belgische steun van heel korte duur met het doel om de onderneming tot de dood van Leopold ii juist onafhankelijk te maken van Belgische hulp en toezichtGa naar eind22.. Het was dus noodzakelijk om bescheidener te worden. Leopold had eerst op 150 miljoen franken gehoopt, nu vroeg hij 25 miljoen. Eerst had hij zijn dood genoemd als het tijdstip waarop België Kongo zou ontvangen, nu gaf hij toe dat na het aflopen van de renteloze lening in 1901 België kiezen mocht tussen terugbetaling ervan door Kongo of annexatie van de kolonie. In deze vorm aanvaardde het Parlement het voorstel (juli 1890). Het was opnieuw een onzuiver compromis, vooral ook omdat Leopold er niet aan dacht het rijk bij zijn leven werkelijk af te staan. Van 1890 af voerde Leopold ii geleidelijk het stelsel in waar hij steeds naar had gestreefd: exploratie, occupatie en exploitatie van het Kongorijk | |
[pagina 322]
| |
door de staat zelf en die staat was hij. Kongo werd gesloten. Tot grote verontwaardiging ook van een man als Beernaert drong Leopold de Belgische en buitenlandse handelscompagnieën zoveel mogelijk uit de markt. Tegelijkertijd stortte hij zich in nieuwe financiële avonturen waardoor de regering de schrik om het hart sloeg. Wat viel er tegen te doen? Bij de grondwetsherziening van 1893 werden uit de constitutie van 1831 mogelijke formele bezwaren tegen Belgische annexatie van het gebied weggewerkt; tegelijkertijd werden in de nieuwe grondwet twee belangrijke bepalingen opgenomen tegen voortzetting van een koninklijk-autocratisch bewind na de eventuele annexatie: de regeringsvorm van toekomstige Belgische koloniën zou door de Belgische wetgevende macht worden bepaald en Belgische dienstplichtige soldaten zouden niet tegen hun wil naar de koloniën gezonden wordenGa naar eind23.. In 1894 waren zowel het katholieke kabinet als de éminences grises van het Departement van Buitenlandse Zaken, Lambermont en Banning, zo verbitterd en angstig dat zij onmiddellijke overneming van Kongo wilden. Leopold zelf, wiens hulpmiddelen totaal waren uitgeput, zag evenmin een andere oplossing. Er ontstond een onvoorstelbaar ingewikkelde situatie. In februari 1895 gaf de regering aan de Kamer een ontwerp tot overneming van Kongo in behandeling. Een speciale commissie van 21 leden zette zich onmiddellijk aan de studie ervan, maar het land zelf werd overspoeld door een zo heftige discussie dat de regering ten slotte besloot haar wetsontwerp bij de commissie te laten en niet aan een parlementaire discussie te onderwerpen. Het kabinet kon niet veel anders. De parlementaire positie ervan was op zichzelf sterk genoeg om elk avontuur te riskeren, maar het werd verzwakt door een onvermijdelijke onzekerheid over de toekomst. In oktober 1894 was de democratie in België in werking gesteld, toen er de eerste verkiezingen volgens het nieuwe stelsel gehouden werden. De resultaten waren verbijsterend. In de in juni 1892 gekozen Kamer hadden de katholieken 91 zetels, de liberalen 61. In die van 1894 waren de katholieken tot 104 gestegen en de liberalen tot 20 gedaald. Zij vormden nu de kleinste fractie in het Parlement want de socialisten deden hun intree met niet minder dan 28 man. Overigens was deze uitslag natuurlijk geen getrouwe weerspiegeling van de nationale opinie. In de eerste plaats hadden de liberalen, die 537 000 stemmen op zich verenigden tegen de katholieken 962 000 en de socialisten ruim 300 000, ernstig geleden onder het nog steeds gehandhaafde meerderheidsprincipe; hun aanhangers waren over het hele land verspreid en zodoende zwakker dan de katholieken in Vlaanderen en de socialisten in de Waalse provincies. Maar ook de stemmenaantallen gaven wegens het meerstemmige systeem geen duidelijk inzicht in de werkelijke toestand. Aangezien de socialistische kiezers weinig extrastemmen bezeten kunnen hebben en het totale aantal kiezers ongeveer 1 360 000 bedroeg, | |
[pagina 323]
| |
mag men aannemen dat minstens 20% van het electoraat op de socialisten stemde. In België moest nu dus rekening worden gehouden met het feit dat de socialisten er zowel wat hun stemmenaantal betrof als met hun 28 zetels in een Kamer van 152 man veel sterker waren dan in welk ander land van West- en Midden-Europa ook. In 1895 bleek al heel snel dat de socialisten tot geen enkele concessie ten aanzien van Kongo bereid waren. Zij koesterden geen illusies over de filantropische doelstellingen en propaganda van de onderneming en verbonden hun principiële verzet tegen alle imperialisme met bijtende kritiek op de onbeschaamde winzucht van de Koning. In de mogelijkheid dat na annexatie van Kongo de Belgische natie of haar leidende klassen in staat zouden zijn Leopold uit te schakelen, geloofden zij blijkbaar volstrekt niet. De links-liberalen en radicalen deelden het socialistische standpunt; de rest van de liberale partij, in het Parlement nu bijna zonder betekenis, voelde op dit ogenblik weinig neiging om koloniale experimenten te steunen, vooral ook omdat tot nu toe Belgische interventie steeds uitsluitend om financiële redenen gevraagd werd. De katholieken waren hoogst onzeker. Zonder twijfel meenden de meesten dat Kongo op den duur Belgisch bezit zou worden maar zij zouden, gegeven de moeilijke omstandigheden van het ogenblik, een beslissing liever uitstellen. Er waren trouwens elementen in de bestaande toestand die zij positief waardeerden. De Koning vond in het Kongorijk een uitlaat voor zijn angstwekkende energie en niemand kon voorspellen wat voor initiatieven hij zou gaan nemen als hij van zijn Kongolese taak afstand moest doen. De katholieken en de liberalen waren bovendien bang voor de militaire gevolgen van annexatie. Zou België niet verplicht zijn grote aantallen soldaten te zenden naar die barbaarse streken? De Franse moeilijkheden in Indo-China waren een waarschuwend voorbeeld; ook heeft de scherp antikoloniale stemming van de Franse publieke opinie zonder enige twijfel de Belgische reacties beïnvloed. Eigenlijk was in België de democratische vleugel van de katholieke partij de enige politieke groepering die imperialistisch trachtte te denken. Haar motieven waren zeer gemengd. Deze jonge agitatoren wilden bij de tijd zijn, modern en progressief; in hun ogen bezat het imperialisme deze kenmerken. Zij leefden ook in grote vrees voor de socialisten. Als die in 1901 bij het aflopen van de tienjarige lening aan de macht zouden zijn, wat hun een reële mogelijkheid leek, dan kwam er van annexatie natuurlijk niets terecht, zodat het zaak was de kolonie onmiddellijk over te nemen nu het nog kon. Bovendien zou een revolutie van de Belgische paupers, die zij als bijna onafwendbaar beschouwden, wellicht dank zij de Afrikaanse rijkdommen toch nog kunnen worden voorkomen. De reactie van Leopold ii op de felle debatten in het land en op het regeringsbesluit om de kwestie der annexatie op te schorten was handig: hij | |
[pagina 324]
| |
toonde zich verontwaardigd over de verguizing van zijn nobele bedoelingen en bereid het grote werk dan maar zelf voort te zetten, mits het Parlement in zijn ergste noden voorzag. Uiteraard deed het dit. Met grote opluchting voteerde het het overigens bescheiden bedrag van bijna zeven miljoen franken. Ook de Koning was opgelucht nu hij zijn Kongo ten slotte niet hoefde af te staan. En juist in 1895 begon de kolonie eindelijk wat op te leveren. De export van rubber steeg van 100 ton in 1890 tot 500 ton in 1895, 1300 in 1896, 2000 in 1898, 6000 in 1901. De waarde van de totale uitvoer uit Kongo bedroeg in 1892 11,5 miljoen franken, in 1900 47,5 miljoen. Veel van de winst kwam de Koning zelf ten goede. Van 1896 tot 1906 zou het zogenaamde Domaine de la Couronne - dat was het gebied door Leopold geheel voor zichzelf gereserveerd naast een streek die voor de staat produceerde en een derde zone waarin particuliere maatschappijen werden toegelaten - een zestig miljoen franken winst hebben gemaakt. Omstreeks 1900 begon Leopold België naar zijn smaak te verfraaien met monumentale bouwwerken en avenues. Tot 1908 gaf hij daar, naar men berekend heeft, ruim dertig miljoen aan uitGa naar eind24.. De gedachte dat zulke winsten besteed moeten worden aan de ontwikkeling van de kolonie zelf, was hem vreemd. Zijn leven lang heeft hij vastgehouden aan de vroegnegentiende-eeuwse conceptie, die hij kende uit de geschiedenis van Nederlands Oost-Indië, dat koloniale baten aan het moederland ten goede moeten komen. In het midden van de jaren 1890 was kritiek op Leopolds Kongolese methodes bepaald niet nieuw meer. Vooral zijn harde strijd met de particuliere ondernemers nam veel weg van de glorie die de actie tegen de Arabische slavenhandelaars hem verschafte. Na 1895 begon de kritiek zich te richten op de gevolgen die zijn monopolistische exploitatiepolitiek voor de negerbevolking had. Het is niet verwonderlijk dat zij scherper werd naarmate de Kongolese winsten vermeerderden en dat zij uitgroeide tot een internationale campagne die de Belgen ten slotte dwong om de Kongostaat te annexeren en de daar gevoerde politiek onder democratisch toezicht te plaatsen. België reageerde vrij langzaam. Weliswaar veroordeelden de Belgische radicalen en socialisten, afgaande op buitenlandse informatie, de schandalen die in Kongo plaatshadden, zij vonden betrekkelijk weinig gehoor. Toen België in 1901, na het aflopen van de tienjarige lening van 1890, opnieuw de gelegenheid had om de verantwoordelijkheid voor de Kongostaat zelf op zich te nemen, bedankte het land nog eens voor de eer. Het katholieke kabinet wilde begrijpelijkerwijs een herhaling van 1895 vermijden en niet een tweede keer in zo pijnlijke verlegenheid worden gebracht; de Koning was fel gekant tegen annexatie en keerde zich zo scherp en hatelijk tegen zijn oude vriend Beernaert dat deze een voorstel tot overneming van Kongo snel introk. Natuurlijk wist iedereen dat deze passivi- | |
[pagina 325]
| |
teit niet duren kon. Leopold was 66 jaar en bij zijn dood zou de natie zich in elk geval moeten uitspreken over haar plannen. Desondanks stelde men in 1901 de beslissing uit en vroeg Leopold niet eens de 25 miljoen franken van 1890 terug te betalen. Pas zeven jaar later aanvaardden de Belgische regering en het Belgische Parlement eindelijk de taak die hun was opgedrongen. Het was zonder twijfel in hoofdzaak buitenlandse pressie die hen tot het besluit bracht de Kongostaat al vóór Leopolds dood over te nemen. Vooral na 1901 nam de kritiek op 's Konings politiek gevaarlijke vormen aan. In 1903 ging de Britse regering zich in het openbaar met de kwestie bemoeien; in februari 1904 werd het rapport gepubliceerd dat de Britse consul te Boma, Roger Casement, opstelde na een inspectietocht (juni-sept. 1903) door het Kongogebied; in maart 1904 richtte E.D. Morel de Congo Reform Association op en bracht daarmee de campagne pas goed op gang. Tegelijkertijd oefenden Amerikaanse missionarissen met steun van Morel zo veel mogelijk druk uit op de regering van de Verenigde Staten. Leopold deed wat hij kon om de vloed in te dammen. In België zelf heerste trouwens ernstig wantrouwen over de motieven, die tot de Britse agitatie hadden geleid. Men verdacht de Britten ervan dat zij Kongo zelf in elk geval economisch wilden beheersen nu de kolonie zo winstgevend bleek en verbaasde zich over de onbeschaamdheid van een volk, dat Belgische bemoeiingen met Afrika fel bekritiseerde na op de meest cynische manier de Boeren van hun vrijheid en hun rijkdommen te hebben beroofd. In het buitenland maakte Leopold gebruik van zijn talloze relaties om zijn politiek te verdedigen. Maar in juli 1904, enkele maanden na de verschijning van Casements rapport, stelde hij een commissie van onderzoek in, bestaande uit een Belg, een Italiaan en een Zwitser, die tot maart 1905 in Kongo verbleef en in oktober 1905 op haar beurt een rapport publiceerde. Dit bevestigde feitelijk alle wezenlijke kritiek die op de koninklijke methodes was geuit. Het maakte in België diepe indruk. Tot november 1905 hadden vrijwel alle Belgen behalve de socialisten en de radicalen het als een patriottische plicht beschouwd om de Koning te prijzen wegens zijn ‘nobele initiatief’ en de ‘wonderbaarlijke ontwikkeling van Kongo onder zijn wijze regering’, zoals de minister van Buitenlandse Zaken het in een parlementair debat van mei 1903 uitdrukteGa naar eind25.. Nu bleek zijn politiek voor de negerbevolking rampzalig te zijn, al wees de commissie erop dat haar analyse van bepaalde misstanden geen aanval op de hele onderneming was en dat de Kongostaat, ondanks alles, veel had bijgedragen tot verbetering van toestanden, die voor de komst van Leopolds dienaars door alle - uiteraard door negentiende-eeuwse voorstellingen beheerste - ontdekkingsreizigers en missionarissen als barbaars en onmenselijk waren gekarakteriseerd. Leopold ii hield de strijd nog een jaar vol. In juni 1906 publiceerde hij een | |
[pagina 326]
| |
reeks documenten, opgesteld in samenwerking met de zeer conservatieve katholieke leider WoesteGa naar eind26., waarin hij de beschuldigingen tegen zijn methodes bestreed maar tevens een aantal hervormingen afkondigde. Tegelijkertijd zette hij een enorme en veeltalige propagandacampagne in beweging. Het baatte niet. Niet alleen Londen, ook Parijs, Berlijn en Washington maakten duidelijk dat zij niet van plan waren Leopold nog langer zijn gang te laten gaan. Pogingen van Leopold ii en het hem slaafs volgende kabinet om tenminste in België zelf de discussie te doen staken mislukten jammerlijk. Van 1906 tot 1908 groeide het Kongoprobleem tot een kwestie die de binnenlandse politiek van België volkomen beheerste. Juist daardoor echter ging het debat al vrij snel eigenlijk niet meer in de eerste plaats om de hervormingen die in Kongo nodig waren, maar veeleer om de positie van het koningschap. De situatie doet denken aan de gebeurtenissen uit de jaren 1860 in Nederland. Zoals de afschaffing van het cultuurstelsel in Oost-Indië toen had geleid tot een ernstige constitutionele crisis in het moederland, zo bracht de noodzaak om aan Leopolds systeem van gedwongen arbeid in Kongo een einde te maken de Belgen tot een enigszins pijnlijke bezinning op de betekenis van de constitutionele monarchie in eigen land. Toch nam het debat in België, al was het spannend en toonde de oude vorst opnieuw wat een buitengewoon intelligente en verbijsterend soepele tegenstander hij was, zeker niet de proporties aan die de discussie in Nederland had gekenmerkt. De parlementaire regeringsvorm was in België in het begin van de twintigste eeuw zoveel hechter dan in het Nederland van de jaren 1860, dat de nederlaag van Leopold ii, waarmee de strijd eindigde, sneller tot stand kwam dan die van de Nederlandse conservatieven en dat hij slechts een bevestiging van het bestaande grondwettelijke stelsel betekende, niet als in Nederland de, weliswaar altijd nog enigszins aarzelende, intree in een nieuwe fase van de constitutionele ontwikkelingGa naar eind27.. Leopold verloor. In 1906 werd hij door de regering zelf gedwongen zijn tegenstand tegen de onmiddellijke annexatie van Kongo door België op te geven. In 1907 ging de discussie over de voorwaarden ervan. De Koning trachtte op verschillende manieren voor zichzelf en zijn dynastie reusachtige stukken van de kolonie te reserveren. Zo eiste hij dat België de zogenaamde Stichting van het Kroondomein (Fondation de la Couronne) zou erkennen. Deze stichting zou het beheer over het gigantische kroondomein voeren en de winsten storten in een fonds waaruit openbare werken gefinancierd konden worden. Bovendien wilde de Koning een koloniaal regeringsreglement invoeren, dat zeer absolutistisch was ingericht en hem grote invloed zou laten. Het katholieke kabinet dat sinds 1896 - met een korte onderbreking in 1899 - onder leiding van Paul de Smet de Nayer stond, was eerst bereid de Koning een eindweegs te volgen, maar | |
[pagina 327]
| |
stuitte op ernstig verzet in het Parlement. Toen het daarvoor besloot te wijken, verloor het natuurlijk Leopolds vertrouwen. In april 1907 legde De Smet het bijltje erbij neer. Gedurende de volgende maanden echter werd de toestand steeds onduidelijker. Pas in het begin van 1908, toen er eindelijk een kabinet optrad - het stond onder de leiding van Frans Schollaert - dat zich vrijer tegenover de Koning gedroeg, werd bij het Parlement een wetsontwerp ingediend dat de afschaffing van het Kroondomein inhield; bovendien zou de toekomstige regeringsvorm van de kolonie nauwkeurig parlementair toezicht mogelijk maken. Overigens slaagde Leopold er dank zij geheimzinnige manipulaties in de winsten van zijn domein nog tot zijn dood voor de dynastie te redden. De Kongostaat echter werd Belgisch. In augustus verklaarde de Kamer van Afgevaardigden zich voor de overname ervan en voor het ontworpen koloniale charter. De Senaat volgde. Op 8 oktober 1908 tekende Leopold ii de wet die hem van zijn privaatonderneming beroofde. Zijn koloniale avontuur was ten einde. Hij was het indertijd naar eigen zeggen begonnen met de bedoeling om België, dat kennelijk in Europa geen verder grondgebied verwerven kon, tenminste buiten Europa uit te breiden, om de nationale idee met kracht te ontwikkelen, de welvaart te doen toenemen en de staat ook op dit terrein gelijkwaardig te maken aan Nederland. Het was ontaard in een reusachtige exploitatie van een stuk van Afrika ten bate van zijn eigen schatkist. Pas toen steeds heftiger wordende protesten uit het buitenland hen daartoe dwongen, namen de Belgische politici met de grootst mogelijke tegenzin Leopolds staat over. Het leek in 1908 of België zuchtend besloot te betalen voor de roekeloosheid van een vorst die men te lang zijn gang had laten gaan. Zo beschouwden de meeste Belgen de situatie ook. Het was overigens wel een eenzijdige interpretatie. In feite had Kongo de Belgische staat tot 1908 niets gekost; integendeel, het leverde een flink batig saldo op aan monumenten en gebouwen. Van 1908 af besteedde de Belgische staat veel meer aan zijn kolonie en kreeg hij veel minder terug. Toch heeft van de jaren 1870 tot 1950 de Belgische staat voor Kongo niet meer dan ongeveer zeven miljard franken (berekend volgens de waarde van 1950) hoeven uit te geven, hetgeen een absurd kleine som is voor een kolonie die in de twintigste eeuw enorme rijkdommen aan het moederland heeft opgeleverdGa naar eind28.. Al was de parlementaire houding in 1908 over het algemeen verantwoord en verstandig, zij werd ten dele bepaald door onjuiste voorstellingen en er ligt iets paradoxaals in de enigszins klaaglijke berusting waarmee men besloot zich geweldige schatten te laten opdringen. Bij de stemming over de koloniale wetten in de herfst van 1908 bleken de partijen nog aan hun standpunt van 1895 vast te houden, al dwongen | |
[pagina 328]
| |
de omstandigheden sommige van hen tot een andere politiek. Alleen de christen-democraten waren oprechte voorstanders van de annexatie. Een van hen, J. Renkin, aanvaardde dan ook direct de portefeuille van koloniën. Hun invloed in de regering en het Parlement was in de loop van de jaren zo sterk gegroeid dat zij inderdaad in 1908 belangrijk tot de oplossing van het probleem bijdroegen. De socialisten en de radicale liberalen bleven anti-imperialistisch, zowel uit principe als wegens een zeker pessimisme over het economische nut van kolonies. Naar de mening van deze parlementsleden - 31 socialisten en 21 radicalen - moest Kongo natuurlijk wel uit Leopolds heerschappij worden bevrijd maar dan aan internationale zorg worden toevertrouwdGa naar eind29.. De literator Jules Destrée somde de socialistische bezwaren in een kamerrede welsprekend op. Brengt Kongo profijt, zei hij, dan komt dat de kapitalisten ten goede, brengt het verlies dan zal de arbeidersklasse het moeten dragen. De risico's zijn geweldig en wie zal het zijn die de kolonie tegen andere imperialisten verdedigen moet? Er is voor ons socialisten geen enkele aanleiding onze handen te bevuilen met de misdaden die alle koloniale politiek noodzakelijk met zich meebrengt. Wij willen de afschuwelijke erfenis van de Kongostaat niet aannemen. En zelfs indien een partijgenoot, indien een Vandervelde de minister van Koloniën zou worden, dan nog zouden wij moeten zeggen: neen, wij aanvaarden niet dat België verplichtingen in zulke verre en vreemde streken op zich neemt nu het de ellende van zijn eigen bevolking nog niet heeft verlichtGa naar eind30.. Het bleek al spoedig dat tegen Destrées veelzijdige en puriteinse argumenten niet te strijden viel. Emile Vandervelde, die als enig socialistisch kamerlid hier wel een taak voor België zag en de annexatiepolitiek verdedigde, slaagde er niet in zijn partijgenoten ervan te overtuigen dat zij als anti-imperialisten een kolonie moesten verwerven met de bedoeling haar te redden. Hij was een nauw medewerker van E.D. Morel en een van de eersten die begreep dat de Engelse campagne niet uit nationaal egoïsme maar uit humanitaire motieven voortkwam. Hij zelf interesseerde zich zo diep voor het Kongorijk dat hij deed wat verreweg de meeste tegenstanders en voorstanders van Leopolds politiek niet deden en wat ook de Koning zelf nooit had gedaan: hij maakte in 1908 een reis naar de kolonie. De ellende die hij er waarnam onderging hij, een uiterst gevoelig man, in de eigen zielGa naar eind31.. In het algemeen was zijn houding met betrekking tot het koloniale vraagstuk verwant aan dat van de Nederlandse socialisten die ondanks hun anti-imperialistische principes zich toch niet aan de nationale verplichtingen tegenover de koloniën wilden onttrekken. De radicale liberalen hadden eerder dan de socialisten de gruwelen van Leopolds systeem van gedwongen arbeid aan de kaak gesteld. Nu volgden zij de socialistische politiek en weigerden zij voor België enig aandeel in koloniale verantwoordelijkheden. Zij konden niet veel anders, omdat zij | |
[pagina 329]
| |
bij de verkiezingen in feite op de socialisten steunden. De katholieken stemden en bloc voor de annexatie (op één uitzondering na), sommigen met overtuiging, anderen berustend, velen met onverschilligheid. Allen echter erkenden dat het probleem nu zo snel en efficiënt mogelijk moest worden opgelost. Slechts acht liberalen sloten zich bij hen aan, onder wie de zeer actieve en later zeer beroemde Paul Hymans. Hymans - 1865-1941; protestant, advocaat, van 1897 af hoogleraar in Brussel, sinds 1900 kamerlid - was een welsprekend voorstander van de annexatie. Hij en anderen uit zijn kring waren overtuigde royalisten. Voor hen was de Koning, die zij ook persoonlijk diep bewonderden, de heersende figuur in de staat, de hoogste uitdrukking van de nationale eenheid. Nu de liberale partij zelf krachteloos geworden was, konden alleen zijn macht en inzicht nog een barrière vormen tegen de katholieken en de socialistenGa naar eind32.. Toch weigerde Hymans 's Konings plannen met het Kroondomein te steunen. De paradox vanzijn houding bestond hierin, dat hij op grond van zijn royalisme een bewonderaar was van de Kongopolitiek, maar op grond van zijn liberale interpretatie der grondwet het koninklijke standpunt van 1906 tot 1908 met scherpte en met effect bestreed. Hij bleef betrekkelijk geïsoleerd. Toen Kongo echter eenmaal een Belgische kolonie was geworden, verzoenden mensen als Vandervelde en Hymans hun eigen partijen spoedig met het koloniale bezit. Het anti-imperialisme werd na 1908 merkwaardig snel opgeborgen. Het koloniale bestuursstelsel van 1908 was zeer centralistisch; alles werd vanuit Brussel geregeld. Het werd ook in sterke mate beheerst door de Koning die te zamen met de minister van Koloniën een gezag uitoefende, waarop het Parlement nauwelijks inbreuk maakte, al had het daar formeel het recht toe. Pas enkele jaren voor de Eerste Wereldoorlog werden voorzichtige voorstellen gedaan om aan de kolonie meer autonomie te geven en zodoende een mogelijkheid te scheppen tot het oprichten van politiek enigszins verantwoordelijke organen. Er werd echter geen gevolg aan deze suggesties gegeven en blanken noch inlanders kregen medezeggenschap. Maar natuurlijk veranderde de aard van het koloniale regime na 1908 snel. Het regeringsmonopolie op de produkten werd geleidelijk opgeheven, het rechterlijke stelsel werd verbeterd, de gedwongen arbeid werd vervangen door een geldbelasting en de geest, die deze hervormingen beheerste, werkte eveneens in alle andere elementen van de koloniale politiek: de geest van een welwillend maar onavontuurlijk en weinig ambitieus paternalisme. Dit alles stelde ook de Verenigde Staten en Engeland zo gerust, dat zij in 1911 en 1913 ertoe overgingen de annexatie van 1908 te erkennen. Een viertal decenniën heeft Kongo daarna kunnen gelden als een normale, goed bestuurde, redelijk gelukkige en winstgevende kolonie. |
|