De Lage Landen 1780-1980
(1986)–E.H. Kossmann– Auteursrechtelijk beschermd2. De ‘bewegingen van tachtig’ en het radicalismeHet zuivere algemene mannenkiesrecht kwam echter nog niet. De weerstand ertegen was te groot. Maar wel ondermijnde de agitatie het zelfvertrouwen van de stemgerechtigde burgerij. Noch in België noch in Nederland bood zij principieel verzet. Zij beperkte er zich toe een proces van democratisering te verlangzamen, waarvan zij, zonder het te bekennen, de noodzakelijkheid begon te aanvaarden. Het grote doctrinaire systeem was in verval. Frère-Orban bleef zijn ideeën trouw, maar hij vond steeds minder gehoor. Het doctrinarisme had twee generaties omspannen. Een derde generatie kende het niet. Zelfs zij die op de uiterste linkerflank van het liberale systeem hadden gestreden, Kappeyne van de Coppello en Van Houten, Laurent en De Laveleye, werden in de jaren 1880 voorbijgestreefd door de gebeurtenissen en door de jongeren die twijfelden aan de axioma's van hun voorgangers. In de jaren 1880 verzetten de culturele elites die opvallend snel succes hadden, zich tegen het intellectualisme, het moralisme en juridisme van de doctrinairen. Niet verstand, deugd en wet waren de uitgangspunten van de ‘modernen’, maar passie, schoonheid en eigenbelang. Al was deze belangrijke culturele beweging in België voorbereid door mensen als De Coster en in Nederland door Multatuli (die in veel opzichten superieur was aan alle kunstenaars van de jaren tachtig, een directe letterkundige en politieke invloed uitoefende maar zelf toch betrekkelijk geïsoleerd was gebleven), haar dynamische kracht verkreeg zij door buitenlandse voorbeelden. De grote leuzen die de jonge literatoren in Noord en Zuid bezielden, waren van Franse oorsprong; dat was na- | |
[pagina 272]
| |
tuurlijk ook het naturalisme dat in de Lage Landen trouw werd overgenomen en met dezelfde trouw aan de Franse letterkunde na enige jaren werd ‘overwonnen’. Tot op zekere hoogte werd deze Franse overheersing in de Nederlandse cultuur enigszins afgezwakt doordat enkele van de belangrijkste jonge dichters in aanraking kwamen met het werk van Shelley en Keats en hun best gingen doen deze romantiek in Nederlandse poëzie om te zetten. Hoe groot zulke ritmen en vormen echter ook waren, men kon die weliswaar in zijn verzen gebruiken maar de kracht tot actie, tot het oprichten van een ‘beweging’ en van een groep kwam niet uit deze voorkeuren voort. Die vloeide in Nederland, gedeeltelijk via België, uit Frankrijk binnen. België bleef Nederland in de jaren tachtig steeds enkele passen voor. Al in de late jaren zeventig begonnen daar de twee principes, die de grondslag gingen vormen van de theorieën der jongeren, aanhang te krijgen. Daar was in de eerste plaats de these van l'art pour l'art. Zij komt uit de Franse Romantiek van de jaren 1820. En in de tweede plaats was daar de nieuwe naturalistische methode in roman- en verskunst die van 1875 af door de Belgische schrijvers in enkele overigens efemere periodieken hoog geprezen werdGa naar eind38.. In 1881 verscheen het literaire tijdschrift La jeune Belgique. Dit was duurzamer; het werd het middelpunt van de hele letterkundige beweging in België. Het was ook in Nederland bekend en werd door de voormannen van de eigen literaire revolutie gelezenGa naar eind39.. Alle mogelijke Franse invloeden kwamen in La jeune Belgique en in het in 1886 opgerichte blad La Wallonie tot rijping: de ‘Parnasse’, Zola, de decadentie van Baudelaire en Villiers de l'Isle-Adam, het symbolisme. Maar ook een oudere Belgische auteur werd door de jongeren als leider begroet: Camille Lemonnier (1844-1913) die al in 1871 met zijn boek over het slagveld van Sedan de aandacht van een internationaal publiek getrokken had en die spoedig gold als een naturalist - al bleven zijn ongedisciplineerde, naïeve geest en zijn liefde voor het detail wel in hoge mate vreemd aan alle doctrinaire stellingen over wat romankunst zijn moetGa naar eind40.. La jeune Belgique wilde kunst scheppen ten bate van een geestelijke elite. Zij was ondemocratisch. Maar het vulgaire dat zij verachtte, lag niet bij de volksmassa; het lag bij de platte, lelijke bourgeoisie, waaruit de leiders van de beweging voortkwamenGa naar eind41.. In hoogmoedig exclusivisme stootten zij alles wat deze burgerij deed, maakte en dacht, als minderwaardig materialisme uit hun kring. Zij zochten het isolement; bijeen in de kleine groep van zielsverwanten konden zij zich wijden aan de cultus van hun verfijning en van hun introspectie, aan de eindeloze nuancering van hun uitdrukkingsmogelijkheden. Zij waren ongodsdienstig in dogmatische en kerkelijke zin. Zij waren a-politiek. In een wereld beheerst | |
[pagina 273]
| |
door de bourgeoisie betekende dit, dat zij met evenveel verachting neerkeken op het liberalisme, als zij onverschillig waren tegenover de katholieke partij. Het grote belang van hun optreden was dat zulk een elite, die al zeer spoedig als elite erkend werd - likeurs, dassen en sigaren werden naar La jeune Belgique vernoemdGa naar eind42. -, niet alleen een omwenteling bracht in de zuivere letterkunde, maar door de invloed van haar voorbeeld het intellectuele en morele gezag van de heersende groepen ondermijnde. Het scheen al wie onder de indruk van La jeune Belgique kwam, niet slechts ouderwets en onjuist om liberaal te zijn, zoals Frère-Orban en de zijnen het waren, het scheen vulgair en belachelijk, een verzaking van de geest, de schoonheid, de triomfantelijke puurheid van de individu. Het leek of de besten, de fijnst voelenden, de meest creatieve leden van de welgestelde burgerij zich keerden tegen het politieke, economische en intellectuele stelsel van hun klasse, waarvan zij financieel afhankelijk blevenGa naar eind43.. Zij werden niet door sociale motieven bewogen. Hun oppositie was zuiver individualistisch, zuiver esthetisch. Het was hun eigen ziel, die door hen in het geding werd gebracht, niet de ziel van de volksmassa; het was een hyperindividuele reactie tegen de eigen afkomst die hen, de trotse decadenten, de in schoonheid verteerde laatste zonen van een eens machtige, nu wankelende klasse, inspireerde. Dit bedroefde Edmond Picard. Hij had eveneens een tijdschrift, L'Art moderne, dat in hetzelfde jaar als La jeune Belgique, in 1881, werd opgericht. Het had succes; ook in Nederland werd het kleine weekblad vooral door de schilders met profijt gelezenGa naar eind44.. Al spoedig raakte het in discussie met La jeune Belgique. Picard verwierp de egocentrische, onsociale esthetiek van de jonge nieuwlichters. Hij wilde een kunst die nuttig en sociaal zou zijn, al was het moeilijk genoeg de vorm en de inhoud van zulk een kunst te omschrijven. Als voorbeeld vond hij het werk van Hendrik Conscience, die in 1883 overleed. In hem meende Picard een sociaal romanschrijver aan te treffen, niet alleen omdat hij populair was, maar ook omdat hij de deugden van het volk en de ondeugden van de rijken zo overtuigend beschreven hadGa naar eind45.. De aan de dagelijkse werkelijkheid ontstegen lyriek van La jeune Belgique leek hem onvruchtbaar. De letterkunde moest, naar zijn mening, een dienende functie hebben; zij moest helpen de sociale omstandigheden te verbeteren; zij moest de strijd voor de democratie steunen; zij moest de rol vervullen van de versleten godsdienst, zij moest een moraal zijnGa naar eind46.. Dit was nog, het is duidelijk, een zeer naïeve opvatting van sociale kunst. De kunst wordt op deze manier eigenlijk niet veel meer dan een propagandamiddel. Pas in de jaren 1890 interpreteerden jongere en vagere idealisten de sociale kunst als een werkelijke gemeenschapskunst, die in het volk haar oorsprong en haar doel heeft. Toch had | |
[pagina 274]
| |
Picard invloed. Enkele van de individualisten die het naturalisme en de esthetiek van La jeune Belgique in de jaren 1880 hadden bewonderd, gingen in de jaren 1890 naar het socialisme over. Emile Verhaeren (1855-1916) - wiens eerste gedichtenbundel Les flamandes (1883), tot het naturalisme behoorde, zij het een zeer onwetenschappelijke vorm ervanGa naar eind47. - is het bekendste voorbeeld van deze ontwikkeling. Een ander is de advocaat Jules Destrée (1863-1936), die lang leefde in de decadente sfeer van J.-K. Huysmans met wie hij bevriend wasGa naar eind48., maar ten slotte voor het socialisme koos en de esthetische specialist van de Belgische arbeiderspartij werd. Picard had een tweede ernstig bezwaar tegen La jeune Belgique: haar afhankelijkheid van Frankrijk. De naam van blad en groep was op zichzelf al een imitatie. Noemden omstreeks 1830 de Parijse romantici, die de kunst om der wille van de kunst bedreven, zich niet La jeune France? Maar zelfs waar La jeune Belgique trachtte nationaal te zijn, iets van wantrouwen toonde tegen het buitenland, de literatoren bezwoer ‘zichzelf’ te worden, bleef Picard sceptisch. Hij van zijn kant hoopte op een nationale kunst die uit het Belgische landschap en het Belgische volksleven de gegevens putten zou voor haar geïnspireerde zelfstandigheid. Het is dan ook niet geheel paradoxaal dat Picard, die overigens juist op het sterk Vlaamse karakter van de Belgische kunst met veel lof placht te wijzen, in geestdrift raakte voor het tijdschrift van 1886 dat met een uiterst succesrijk neologisme La Wallonie werd genoemd en, zoals de naam al zegt, uitdrukking wilde geven aan de Waalse geestGa naar eind49.. Hier tenminste zag Picard een poging iets eigens te scheppen, zij het dan niet iets wat heel België overkoepelde. Bovendien trok hem de sfeer van dat blad, dat enige tijd kon fungeren als leidend orgaan van de symbolistische school, zowel de Franse als de Belgische, meer aan dan die van La jeune Belgique. De levendige discussie van deze jaren die in de dagelijkse pers haar weerslag had, de opzettelijke excentriciteit van de jonge letterkundigen, de manifestaties waarmee ze aandacht vroegen voor hun arbeid en de snelheid waarmee zij de laatste artistieke modes volgden en soms zelf ontwierpen, waren niet alleen voor de Belgische cultuur karakteristiek, zij kenmerkten ook de Nederlandse. De Nederlanders echter reageerden iets langzamer. Het is niet onmogelijk dat Brussel in deze jaren een bemiddelende rol vervulde tussen Parijs en Amsterdam, al valt het moeilijk te bewijzenGa naar eind50.. Op zichzelf hadden de Nederlanders een dergelijke bemiddeling niet nodig. De Franse letterkunde was in Den Haag en Amsterdam goed genoeg bekendGa naar eind51.. Niet onwaarschijnlijk is het echter dat de Belgische aanvaarding van de Franse nieuwigheden de belangstelling in Nederland vergrootte en de weerstand ertegen hielp over- | |
[pagina 275]
| |
winnen. Het kan ook geen toeval zijn dat de generatie van tachtig zich soms met trots ‘Jong Holland’ of ‘Jong Amsterdam’ noemdeGa naar eind52., in duidelijke imitatie van ‘La jeune Belgique’. In elk geval was er steeds enkele jaren verschil tussen de Brusselse en Amsterdamse ontwikkeling. Het leidende tijdschrift van de Nederlanders, De Nieuwe Gids, werd in 1885 opgericht. Het propageerde een naturalisme dat in België al omstreeks 1884 door de avant-garde als niet meer geheel up-to-date werd bekritiseerdGa naar eind53.. Pas omstreeks 1890 begrepen de Nederlanders dat deze methode, die zij als de meest geavanceerde waren blijven eerbiedigen, in Parijs en Brussel verouderd werd geacht en ‘overwonnen’ moest worden. In de jaren 1880 kregen het symbolisme in engere zin en de decadentie nog maar nauwelijks betekenis in Amsterdam. Men kwam daar pas later aan toe. Ondanks alle overeenkomsten tussen de Belgische en Nederlandse ‘beweging van tachtig’ waren er ook verschillen. Het meest valt een verschil in kwaliteit en duurzaamheid op. In België schreven de beroemdste Franstalige vertegenwoordigers van de jonge generatie, Verhaeren en Maeterlinck, hun beste werk in de jaren 1890 en daarna. In België ging, tenminste in de Franstalige letterkunde, de stijl van 1880 betrekkelijk snel voorbij. Dit was in Nederland niet zo. Het naturalisme bleef, in wat voor vorm ook, de romankunst nog decenniën lang beheersen. Bovendien hielden talloze auteurs vast aan de stilistische eigenaardigheden die in de jaren 1880 in de mode kwamen. Zij muntten uit in eindeloos gedetailleerde impressionistische notities, waarin de taal gebruikt werd als een schilderspalet, een taal van kleur en lijn, statisch, zonder dynamiek, een taal die misvormd werd, verbrokkeld, beroofd van haar muziek, haar structuur, haar ritme en haar logica. Dit extremisme, deze uitbundigheid, dit vermoeiend maniërismeGa naar eind54. braken zowel de epische kracht van het verhaal als het vloeiende metrum van het betoog. Het verschil tussen spreektaal en schrijftaal werd mateloos vergroot. Er ontstond een kunsttaal, een ‘écriture artiste’, die als communicatiemiddel vrijwel geen waarde meer had en, als gevolg hiervan, een lang volgehouden verwijdering tussen de literatuur die het domein werd van enkele in eigen experimenten geïsoleerde auteurs aan de ene kant, en aan de andere kant allen die schreven om werkelijke mededelingen te doen: de politici, de mannen van de wetenschappen, de producenten van proza dat voor consumptie bedoeld was. Zowel aan de inhoud van de letterkunde als aan de uitdrukkingsvorm gebruikt in de maatschappelijke omgang bracht dit schade. Maar hoe langdurig en in zekere zin nadelig de gevolgen van het optreden der Tachtigers in enkele opzichten ook waren, dit doet niets af aan het feit dat juist uit de beginperiode van de beweging, uit de jaren tachtig zelf enkele van de schaarse Nederlandse literaire werken dateren die enig | |
[pagina 276]
| |
recht hebben op de betiteling klassiek: de sonnetten van Willem Kloos (1859-1939), het lange mythologische en symbolische verhaal in lyrische verzen, de Mei, van Herman Gorter (1864-1927), de geweldige, volstrekt subjectieve polemieken in poëtisch proza van Lodewijk van Deyssel (Karel J.L. Alberdingk Thijm, 1864-1952), de zoon van J.A. Alberdingk Thijm, die zijn vaders naam verving door een pseudoniem en zijn vaders trouwe katholicisme uit Rome door de heidense decadentie van Parijs. Het programma, dat aan de revolutie in de dichtkunst ten grondslag lag, werd in 1882 geschreven door Willem KloosGa naar eind55. die in Amsterdam klassieke talen studeerde. Terwijl de jonge mannen van La jeune Belgique voor advocaat werden opgeleid omdat hun ouders dat wensten, kozen de actiefste Nederlandse rebellen, die uit kleinburgerlijker milieu afkomstig waren, de klassieke studiën, blijkbaar in de hoop later als leraar hun brood te verdienen. Kloos gaf in zijn stuk van 1882 uiting aan ideeën en verlangens die in deze jaren Europees gemeengoed begonnen te worden en plaatste zodoende in een vroeg stadium de Nederlandse poëziekritiek in een Europees kader. Overigens beriep Kloos zich niet op tijdgenoten. Shelley's Defence of Poetry stond hem voor ogen. Dit verbindt hem en de beweging die hij hielp vormen met de Romantiek. Wat Kloos en zijn literaire bentgenoten uit deze tijd echter ontbrak, was het idealisme, het wereldhervormende universalisme van Shelleys gedachten. Kloos ging op in de eerbiedige contemplatie van zijn eigen ziel. Hij was, zoals het aardig werd uitgedruktGa naar eind56., een esthetische piëtist. Zo kwam hij toch weer zeer dicht bij het onmaatschappelijke individualisme van La jeune Belgique, dat romantisch kan worden genoemd of symbolistisch - het hangt van de definities af -, maar in elk geval een vrij algemene trek was van de poëtische impuls juist in de jaren 1880. Pas drie jaar na deze in de Nederlandse letterkunde befaamde tekst slaagden Kloos en zijn geestverwanten erin voor zichzelf een eigen tijdschrift te verwerven. Zij noemden het De Nieuwe Gids. Uit de naam alleen al bleek de positie van het blad. De Gids was in 1837 opgericht; het was het tijdschrift van het strijdende liberalisme der jaren 1840 en het triomferende van na 1848. In de jaren 1880 was het nog altijd een goed geredigeerde en goed geschreven periodiek die niet ten onrechte werd beschouwd als het orgaan van de liberale establishment, hautain zowel in het intellectuele als politieke en vooral in het sociale al te behoudend. De Nieuwe Gids weigerde de leiding van zo'n groep te erkennen en eiste voor zichzelf de taak op, die zijn voorbeeld zo lang had vervuld. Hij wilde een gids zijn, de richting wijzen en meer dan dat: heersen. Dit nu was een pretentie die niet te verwezenlijken bleek. Al in het begin van de jaren negentig werd de verdeeldheid onder de redacteuren en medewerkers zo groot dat velen het blad verlieten. | |
[pagina 277]
| |
De Nieuwe Gids sleepte daarna nog tientallen jaren zijn bestaan voort, een jammerlijk monument voor het grandioze jeugdwerk van de vroeg door de drank versleten maar eindeloos voortrijmende redacteur Kloos. De functie van De Nieuwe Gids werd in de titel dan ook onjuist uitgedrukt. Deze generatie gaf geen leiding. Zij wilde en zij kon dat niet. Zij vertegenwoordigde noch een intellectueel systeem noch een sociale groep. Zij verdedigde geen algemene stellingen. Haar taak was het om aan te tonen, zowel door de geweldige woede en de schitterende ironie van haar kritiek als door de kracht van haar eigen scheppende werk, dat de vooronderstellingen en de prestaties van het oude liberalisme in geen enkel opzicht meer voldeden. De auteurs van De Nieuwe Gids vormden een heterogeen groepje en de idealen die zij voorstonden, liepen soms ver uiteen. Kloos' hyperindividualistische l'art pour l'art-theorieën, waarin de poëzie verscheen als volstrekt persoonlijke uiting van een volstrekt persoonlijke stemming, waren vreemd aan de naturalistische methode, die in principe althans juist de mogelijkheid tot objectieve wetenschappelijke weergave van de werkelijkheid in al haar vormen moest scheppen - maar in feite in het lyrische Nederland tot impressionisme ontaardde. Ook de politieke opinies van de redactie en de medewerkers bleken na ongeveer 1890 weinig eensgezind te zijn. In het begin echter was dat anders. De politiek van de eerste jaargangen was ‘radicaal’. ‘Jong-Holland’ en vooral ‘Jong-Amsterdam’ wilden niet liberaal zijn, want dat werd synoniem geacht met burgerlijk en conventioneel, en niet socialistisch, omdat in die jaren de anti-intellectuele en demagogische elementen in het socialisme al te sterk waren. Deze generatie trachtte een eigen vorm van politiek te voeren. In De Nieuwe Gids die dank zij de financiële steun van vooruitstrevende politici kon worden opgerichtGa naar eind57., zette zij haar inzichten uiteen. Zij trad niet op als een ‘burgerlijke’ vleugel van het socialisme en beschouwde het niet als haar plicht om de sociaal-democratie ‘beschaafd’ te maken en haar aan te passen aan de bestaande maatschappij. Integendeel, zij beweerde dat zij, de generatie van tachtig, het socialisme al bijna voorbij was. Zij wilde geen middengroep vormen tussen liberalisme en socialisme, maar een nieuwe politieke en letterkundige avant-garde. Het ‘radicalisme’ kreeg in België en Nederland vrijwel tegelijkertijd in de late jaren 1880 een eigen organisatie. Indien een partij de uitdrukking van een stelsel moet zijn, hetzij een stelsel van gedachten of een van belangen, dan zijn de ‘progressistische’ of ‘radicale’ partijen van deze periode paradoxen. Het radicalisme immers had geen systeem en wilde er geen hebben. Elk stelsel, meende men, vertraagt, isoleert, belemmert de groei meer dan dat het die richting geeftGa naar eind58.. Realisme, opportunisme, een soepel en snel inzicht in wat het moment vereist, moeten de grondslagen zijn | |
[pagina 278]
| |
van een gezonde politiekGa naar eind59.. Met ongeduld verwerpt een Nederlandse radicaal, die in talrijke Nieuwe Gidsartikelen op een overigens vrij onbeholpen manier een poging deed zijn radicalisme wijsgerig te verantwoorden, zelfs de mogelijkheid dat een wetenschap van het staatsrecht of van de economie tot praktische resultaten leidtGa naar eind60.. De ware politicus is geen systematicus. Hij is een kunstenaar die zich laat besturen door zijn intuïtieGa naar eind61.. Zijn doel is duidelijk: hij moet ernaar streven dat het grootst mogelijke aantal mensen het grootst mogelijke geluk bereikt maar, zoals de formule aangeeft, altijd binnen de grenzen van het mogelijke blijven. De beperking is een wezenlijk deel van de stelling. Juist omdat de mogelijkheden van dag tot dag verschuiven, verschuift ook het doel. Door de nadruk zozeer op het opportunisme en het onsystematische van hun politiek te leggen konden de radicalen van de jaren 1880 zich onderscheiden van de links-liberalen van de jaren 1860 en 1870. Die immers wilden van het liberalisme juist een systeem maken. Maar al hadden de jonge radicalen dan geen stelsel, zij kenden enkele belangrijke waarheden. Hun politiek stond in dienst van het axioma, dat er een evolutie is die leidt tot gelijkheid onder de mensen. Het doet er weinig toe hoe deze stelling werd gefundeerd. Over het algemeen beperkte men zich tot de uitspraak, dat deze evolutie duidelijk zichtbaar is in de geschiedenis van de laatste eeuw. Men was er niet altijd zeker van of dit nu ook ‘vooruitgang’ mocht worden genoemd, maar begreep dat een subjectief waardeoordeel geen zin had tegenover de majestueuze onvermijdelijkheid van het proces. Sommige van deze radicalen noemden zich ‘socialist’ en voorspelden de komst van een ‘socialistische’ maatschappij. Nog in 1895 zei Janson in de Belgische Senaat, dat hij behoorde tot het ‘socialisme’, zoals hij dat al sinds jaren definieerde: de strijd voor gelijkheid en rechtvaardigheid binnen de grenzen van het mogelijkeGa naar eind62.. In 1887 schreef een auteur in De Nieuwe Gids dat het socialisme allerminst ongerijmd is en wellicht zin heeft als politiek ideaal. Als politiek programma echter is het zinloos, omdat het totaal onmogelijk is te voorzien of de evolutie, die op de lange weg naar de gelijkheid der mensen nog heel wat stappen zal moeten doen voor ze haar bereikt, ook werkelijk een orthodox-socialistische maatschappij voorbereidtGa naar eind63.. Het is de taak van de radicaal niet om te dromen over een toekomst, waarvan de systematisch denkende mens de contouren nog minder goed kan onderscheiden dan de opportunist; zijn taak is het om de evolutie te begeleiden. In 1887 organiseerden de Belgische radicalen een congres dat inderdaad tot de oprichting van een Parti progressiste besloot. Tot op zekere hoogte was dit een wanhoopsdaad. Vele leden van de linkervleugel der liberale partij meenden na de geweldige onlusten van 1886 niet langer meer te mogen verwachten dat deze nog op tijd haar doctrinaire dogma's zou | |
[pagina 279]
| |
laten vallen en stichtten daarom een nieuwe partij, die zich weliswaar bij de kamerverkiezingen vaak met de liberalen verbond, maar bij de gemeenteraadsverkiezingen herhaaldelijk de steun van de socialisten zocht en kreegGa naar eind64.. Paul Janson was er de leider en de woordvoerder van. Zijn prestige was groot. Hij was een gevierd advocaat, een geweldig redenaar wiens Franse eloquentie zowel de vervoeringen kende van de onbaatzuchtige emotie als de grimmigheid van de vastberaden heerser. De onmogelijke positie van de liberale partij, van 1884 af in de minderheid en zonder uitzicht op macht, gaf hem aan de ene kant de gelegenheid tot zijn verzet tegen de doctrinairen - want zou hij de liberale partij hebben kunnen breken als zij aan de regering was geweest? -, maar doemde hem tegelijk tot de rol van eeuwige opposant. Toch wilden zijn voorstellen realistisch en uitvoerbaar zijn. Janson was geen censor en criticus, maar een voorzichtig staatsman wiens politiek van het mogelijke echter door de omstandigheden onmogelijk werd gemaakt. Hij had medestanders onder de elite van de liberale burgerij en vooral onder de liberale advocaten. De Parti progressiste was evenals La jeune Belgique van een sociaal hoog niveau. De progressistische partij zocht de oplossing van de sociale kwestie te bevorderen door middel van wettelijke maatregelen, zoals uitbreiding van het kiesrecht, geleidelijke invoering van een progressieve inkomstenbelasting, bescherming van de arbeider en zijn gezin, beperking van het kapitalisme door de bedrijven van openbaar nut onder het publiek gezag te brengen, persoonlijke dienstplicht, leerplicht en zoveel meer. Veel in het op verschillende congressen uitgewerkte en steeds radicaler wordende programma werd natuurlijk ook door de Belgische socialisten geeist. Veel ervan werd bovendien al vrij spoedig door de aan de oude partij trouw gebleven liberalen aanvaard. Het was onder zulke omstandigheden onvermijdelijk, dat het radicalisme als onafhankelijke organisatie betrekkelijk snel verdween. Talrijke aanhangers ervan vonden in de arbeiderspartij een hechter gebouwd huis; vele anderen traden opnieuw tot de liberalen toe. Van 1894 af verloor de progressistische partij veel aan invloed en omstreeks 1900 herenigde zij zich met de liberalen. Tragisch was dit niet. De radicalen hadden geen ambitie om een duurzame volkspartij te vormen. Volgens de socialistische leider Louis Bertrand weigerden zij in 1887 opzettelijk de kans om de arbeiders tot zich te trekken, niet zozeer omdat ze bang waren voor zo'n aanhang, maar omdat ze de jonge arbeiderspartij geen moeilijkheden wilden berokkenenGa naar eind65.. Hoe efemeer het radicalisme als partij echter ook bleek, in feite verdween het juist omdat het zo'n succes had. Het beheerste de liberale partij zolang deze in oppositie bleef - toen zij weer deel van de regering ging uitmaken werden haar standpunten conservatiever; het leverde | |
[pagina 280]
| |
aan de socialisten een intellectueel kader, een entree in de politieke wereld en een zeker begrip voor de grenzen van het revolutionaire ideaal. In Nederland verliep de ontwikkeling op een iets minder eenvoudige manier. De oorzaak daarvan was dat de Nederlanders aan een scherpe definitie van het begrip politieke partij nog steeds niet toe waren. Er is dan ook geen werkelijk radicale partij ontstaan. Wel nam de linkervleugel van de liberale kiesvereniging in Amsterdam in 1888 het besluit tot het oprichten van een eigen radicale kiesverenigingGa naar eind66.. Wel traden bij de verkiezingen in verschillende plaatsen in het land radicalen op, die zich duidelijk van de liberalen onderscheidden. Maar een landelijke organisatie en een nationaal congres kwamen niet tot stand. Overigens echter leken deze radicalen in hoge mate op de Belgische progressieven. Hun programma's waren vrijwel identiek. Zij verschilden slechts op twee punten. Terwijl de Belgische vooruitstrevenden, met inbegrip zelfs van Janson, in 1888 het kiesrecht wel wilden uitbreiden maar nog niet algemeen wilden maken - zij aanvaardden deze consequentie pas enkele jaren later -, verdedigden de Nederlandse radicalen het algemene kiesrecht van het begin af aan. Terwijl, in de tweede plaats, de Belgische radicalen het antiklerikalisme van de oude liberale partij verwierpen maar zelf tenminste op het gebied van het onderwijs nog voortzetten, waren veel van hun Nederlandse geestverwanten bereid het vrije, protestantse en katholieke onderwijs subsidie te geven en zo aan de schoolstrijd werkelijk een eind te makenGa naar eind67.. Waarschijnlijk zijn deze twee verschillen op een eenvoudige wijze te verklaren: in een land minder geteisterd door het analfabetisme en waar het bijzondere lagere onderwijs ongetwijfeld beter van kwaliteit was, leek het algemene kiesrecht niet in dezelfde mate afschrikwekkend en subsidie aan de vrije school niet zo absurd. De Nederlandse radicalen waren het onder elkaar oneens over hun relatie tot het socialisme. In de radicale kiesvereniging ‘Amsterdam’ kwam het tot een heftige discussie over de vraag of er ook socialisten in mochten worden toegelaten en toen ten slotte een negatieve beslissing genomen werd, verlieten verschillende leden de organisatieGa naar eind68.. Vooral de voorzitter, M.W.F. Treub (1858-1931), bleek niet alleen van socialistische steun afkerig, maar hij ontwikkelde zich zelfs tot een principiële bestrijder van de marxistische theorie in de eerste grondige studie die in Nederland aan Marx' leer werd gewijdGa naar eind69.. Dergelijke kwesties brachten de pragmatische Belgen, wier socialisme even weinig marxistisch was als hun radicalisme antisocialistisch, niet in beroering. Overigens viel het ook in het sterker tot theoretische levensbeschouwelijkheid geneigde Nederland niet altijd gemakkelijk om socialisme en radicalisme nauwkeurig uit elkaar te houden. Dat bleek uit het feit dat enkele belangrijke radicalen in de jaren 1890 gingen behoren tot de oprichters en steunpilaren van de Sociaal- | |
[pagina 281]
| |
Democratische Arbeiders Partij (sdap), zonder daartoe door dramatische bekeringen te zijn geïnspireerd. Dat bleek ook uit de merkwaardige geschiedenis van de zogenaamde Friesche Volkspartij, die in het midden van de jaren tachtig ontstond en gedurende enige tijd tussen beide principes weifeldeGa naar eind70.. Deze partij was een federatie van meer dan honderd linkse organisaties, die in Friesland werkzaam waren, afdelingen van de Bond voor Algemeen Kiesrecht, van de Sociaal-Democratische Bond, van werkliedenverenigingen, sociaal-democratische jongelingenverenigingen en vele andere. Zij telde ongeveer 5000 leden, meer dan de Sociaal-Democratische Bond in het hele land bezat. Zij was radicaal in haar actie voor algemeen kiesrecht en haar voorlopige aanvaarding van de particuliere eigendom. Zij ging het radicalisme echter te buiten, doordat zij pleitte voor landnationalisatie en, via landnationalisatie, dus tegen bepaalde vormen van privaat bezit, in de trant van de Amerikaanse hervormer Henry George. Zij meende dat in een met algemeen kiesrecht gekozen Kamer zeker een meerderheid voor deze politiek te vinden zou zijn. Al werden Georges ideeën door een Belg als Emile de Laveleye en door de Duitse kathedersocialisten met een zekere mate van instemming bestudeerd, de meeste Nederlandse radicalen gingen zij te ver. Al in de loop van de jaren negentig ging de radicale beweging in Nederland ten onder. Het Amsterdamse radicalisme behaalde weliswaar aanmerkelijke successen in de gemeentepolitiek. Vooral het feit dat monopolistische bedrijven van openbaar nut, zoals gas- en elektriciteitsfabrieken, de telefoon- en de tramwegmaatschappijen, geleidelijk door de stad zelf werden overgenomen, betekende een belangrijke radicale overwinning. Maar op nationaal niveau verloor het radicalisme veel van zijn zin, toen de partij van de oude liberalen - de Liberale Unie - in 1891 met een ontwerpprogramma kwam dat veel op het radicale leekGa naar eind71., al duurde het tot 1899 voor zij zich voor het algemeen mannenkiesrecht uitsprakGa naar eind72.. De Friesche Volkspartij groeide niet tot een nationale, hetzij een radicale, hetzij een socialistische partij uit. In 1891 trok de Sociaal-Democratische Bond zich uit de federatie terug, wat én voor de Friese partij én voor de sdb rampzalig bleek te zijnGa naar eind73.. Zo mislukte dus ook in Nederland de poging om de politiek te vernieuwen door haar los te maken van allerlei dogmatische principes. De politiek bleef beheerst door de doctrine en politieke beslissingen bleven in de praktijk derhalve de uitkomst van compromissen tussen de verschillende politieke leerstellingen. Maar al slaagde het radicalisme er niet in de staatkunde te vereenvoudigen en te rationaliseren, het drong zijn visie op de toekomst ook in Nederland aan de liberale partij op en toen na de debâcle radicale voormannen naar het socialisme overgingen, vond de socialistische partij baat bij hun ervaring en realisme. |
|