De Lage Landen 1780-1980
(1986)–E.H. Kossmann– Auteursrechtelijk beschermd2. Nederland in de jaren 1830Van 1831 tot 1838 beheersten Willem i's ontkenningen de politieke ontwikkeling in Nederland. Hij weigerde vrede. Aangezien hij verwachtte dat België hem op den duur opnieuw zou toevallen, wilde hij niet, door nu een compromis te aanvaarden, van zijn soevereiniteit over het Zuiden afstand doen. In zekere zin is dat niet onbegrijpelijk. De Koning had er geen enkel vertrouwen in dat de grote mogendheden, die al na vijftien jaar de zorgvuldige regelingen van Wenen verrieden, erin konden slagen het zijns inziens onzuivere evenwicht van 1830 te bewaren. Op de een of andere manier, meende hij, zou de maar nauwelijks vermeden algemene oorlog toch komenGa naar eind16.. De Belgische staat was per definitie onhoudbaar. En Europa, zonder leiding, zonder richting, zonder doel, hoe kon men denken dat het een vaste vorm gevonden had? Al even illusoir leek hem (en anderen in het land) de idee van een monarchaal Nederland los van zijn continentale basis en zonder duidelijke taak in de internationale politiekGa naar eind17.. De monarchie had slechts zin in een krachtig vastelandsrijk; zij kon in een Nederland teruggebracht tot zijn republikeinse grenzen niet in stand blijven. In 1832 zei Willem i in een van zijn opwellingen van kortaangebonden negativisme tot een persoonlijke afgezant van de Tsaar: ‘Je ne suis roi que d'occasion. Ik ben er mij van bewust de zoon te zijn van een stadhouder. Als ik mijn koninkrijk niet verdedigen kan, zal ik op voorbeeld van Willem iii Holland onder water kunnen zetten en dan naar Indië vertrekken...’Ga naar eind18.. Jarenlang volhardde hij in zijn op twijfel gebaseerde weigeringen. Op het eind van 1832 trachtten Engeland en Frankrijk hem met geweld te dwingen tot het aanvaarden van de 24 artikelen. Een Frans leger dreef de enige troepen die hij nog in het Zuiden had, uit de citadel van Antwerpen. Maar al stemde de Koning toe in een wapenstilstand, een definitieve regeling verwierp hij opnieuw. Trouwens, België drong daar ook niet meer op aan. Voor België was de situatie niet ongunstig, want zolang Nederland de artikelen niet onderschreef, hoefde het de delen van Luxemburg en Limburg, die de Conferentie aan het Noorden toegewezen had maar die zich bij de opstand hadden aangesloten en in feite door Brussel werden geregeerd, ook niet te ontruimen. Toen Willem i in maart 1838 eindelijk verklaarde de artikelen te aanvaarden, was de reactie van de Belgen zeer fel, omdat de vrede voor hen onvoordeliger en onrechtvaardiger was dan de statusquo. De gevolgen van 's Konings ongenuanceerde politiek voor de binnenlandse | |
[pagina 141]
| |
ontwikkeling zijn groot geweest. Er was weinig oppositie tegen. In het begin van 1831 bleek hoe zwak de rooms-katholieke tegenstand nog was. Toen de Koning de volkswapening tegen het liberaal-katholieke België afkondigde, weigerden slechts betrekkelijk kleine groepen - vooral in Overijssel en Gelderland, de radicale gewesten van 1798 - te gehoorzamen en hun verzet kon vrij gemakkelijk worden onderdruktGa naar eind19.. Het vrijwel homogeen katholieke Noordbrabant toonde evenmin neiging om de Koning te bestrijden; het werd trouwens beheerst door het leger dat de grenzen bewaakteGa naar eind20.. Ook het liberalisme was niet in staat om de koninklijke politiek onmogelijk te maken. In 1830 en 1831 drongen enkele liberalen, die inzagen dat een liberaal Nederlands-Belgisch rijk niet te verwezenlijken viel, op een grondwetsherziening in het Noorden aan. De regering echter was zo sterk dat zij deze eisen niet eens hoefde te verwerpen: zij kon ze eenvoudig vergeten. In 1833 voerden het min of meer liberale Amsterdamse Handelsblad en enkele andere kranten een pleidooi voor vrede maar de regering maakte snel een einde aan deze campagne. De Staten-Generaal waren over het algemeen zeer volgzaam, al verhieven sommige leden hun stem tegen de financiële consequenties van een politiek, die de instandhouding eiste van een kostbaar, werkloos leger, in het begin een 70 à 80 000 man sterk, dat is meer dan een tiende van de mannelijke bevolking! Het merkwaardige is, dat de publieke opinie 's Konings politiek niet steunde omdat ook zij België wilde herwinnen. Integendeel, vooral in Holland, nu weer het trotse en hechtste bolwerk der regering, was veruit de meerderheid van de bevolking uitermate gelukkig dat - zoals het werd uitgedrukt - Nederland zich niet meer, zoals van 1815 tot 1830, ten bate van de rust in Europa hoefde op te offerenGa naar eind21. en weer zichzelf kon zijn. Nederland echter, hoe klein en zwak ook, moest strijden voor zijn eer en kon niet dulden dat het, vanouds een toevluchtsoord van de deugd, vernederd werd door het systeemloze opportunisme der grote mogendheden. Het vond voor zijn gekwetste eigenliefde compensatie in het besef de enige rechtvaardige te zijn in een door macht beheerste wereld en rekende niet op de teruggave van het graag verloren gebied maar op het gelijk van zijn nobele vaderlandsliefdeGa naar eind22.. De ingenieuze regeringspropaganda wakkerde deze gevoelens aan en verzweeg zorgvuldig wat de Koning zelf wilde. Zelfgenoegzame, lichtelijk xenofobe en zeer gezwollen retoriek maakte het publiek jarenlang gehoorzaam aan een in feite irredentistische politiek, al wekte zij de verwachting dat het cynische Europa spoedig de adel van de Nederlandse zaak begrijpen en het dappere volk huldigen zou dat niet anders wenste dan, teruggetrokken binnen zijn oude, dierbare grenzen en trouw als in zijn grootste tijd aan God en recht, zijn eigen leven te volgen. Holland hervond zichzelf. En deze meesterlijke propaganda had succes. | |
[pagina 142]
| |
Van 1830 af heeft zich in toenemende mate in het Nederlandse nationale bewustzijn de illusie vastgezet dat Nederland ondanks, of wellicht dank zij zijn weerloze zwakte, het middelpunt van 's werelds rechtvaardigheid vormde. Nog op een andere manier trouwens hervond Holland zichzelf. De toch al slecht passende staatsbegroting viel door de zware extra-lasten die de volhardingspolitiek veroorzaakte, uit haar evenwicht en alleen door middel van leningen kon de regering trachten een bankroet te vermijden. Dit nu gaf veel werk aan de Amsterdamse geldmarkt en verlevendigde het financiële bedrijf in hoge mate. De speculatiekoorts tastte grote groepen van de bevolking aan maar het waren uiteraard de Hollandse en vooral de Amsterdamse bankiers en kapitalisten die er het meest van profiteerden. Zij behoorden dan ook tot de hardnekkigste verdedigers van Willem i's politiekGa naar eind23.. In 1837 richtten zij zelfs een dagblad op dat hen tegen liberale aanvallen moest steunenGa naar eind24.. De situatie was toen in de hoogst denkbare mate paradoxaal. Deze politiek immers, uiteindelijk bedoeld om België terug te winnen, had als enig feitelijk gevolg dat Limburg en Luxemburg door de Belgen bezet bleven. Zij werd gefinancierd door kringen die een nieuwe inlijving van het Zuiden zonder twijfel met de grootste bitterheid zouden bestrijden. Overigens kon zelfs de Nederlandse geldmarkt de regering niet voldoende helpen. Zij moest ook elders naar geld zoeken en vond het in Oost-Indië. Een halve eeuw lang hadden deze koloniale bezittingen het moederland slechts schade gebracht. Toen de Nederlandse staat in 1798 de oude Oostindische Compagnie nationaliseerde, aanvaardde hij een schuld van ƒ 140 miljoen en kreeg voorlopig niets daarvoor terug. Het duurde tot 1816 voor de Nederlanders het bestuur over deze streken uit Engelse hand konden overnemen, maar zij slaagden er de eerste tien jaren niet in hen op een voordelige manier te beheren. Integendeel, alle mogelijke tegenslagen en de oorlog van 1825 tot 1829 met de tragische Javaanse leider Dipo Negoro (1785-1855) dwongen tot het maken van nieuwe schulden die tot een ƒ 35 miljoen opliepen. Deze financiële moeilijkheden werden zo zwaar geacht dat zij de regeringspolitiek ten slotte geheel domineerden. In 1829 stelde Johannes van den Bosch, die de aandacht van Willem i op zich had gevestigd door zijn energieke poging om het pauperisme te bestrijden, een plan op volgens hetwelk men de Oostindische produktie ten bate van Nederland zou opvoeren. Van 1830 tot 1834 bracht hijzelf, in de functie van almachtig Gouverneur-Generaal, zijn ontwerp in werking en gedurende de vijf volgende jaren zag hij als minister van Koloniën nauwlettend op de uitvoering ervan door zijn opvolger ter plaatse toe. Zijn cultuurstelsel kwam erop neer dat de Javaanse bevolking weinig belasting in geld zou betalen maar één vijfde van haar grond en werktijd (het werd echter al spoedig veel meer) zou afstaan aan de regering voor de teelt van in hoofd- | |
[pagina 143]
| |
zaak koffie, suiker en indigo. Deze produkten vervoerde de Handel-Maatschappij in Nederlandse schepen naar Amsterdam; zij zou bovendien de in Twente op haar initiatief gefabriceerde textiel in Indië op de markt brengen. Al spoedig bleek dat Van den Bosch op deze manier inderdaad veel meer profijt van de Indische rijkdommen trok dan een van zijn voorgangers. In 1834 kon hij al wijzen op een totale winst van bijna ƒ 10 miljoen. In de volgende tijd liep het jaarlijkse batige saldo tot ƒ 20 miljoen op. Over deze bedragen nu beschikte de Koning, die het opperbestuur over de koloniën bezat, zonder rekenschap te geven aan de Staten-Generaal. Hij betaalde er zijn buitenlandse status-quo-politiek mee en het correlaat daarvan, de binnenlandse stagnatie. |
|