De Lage Landen 1780-1980
(1986)–E.H. Kossmann– Auteursrechtelijk beschermd2. De Zuidelijke Nederlanden in de Franse tijdDe geschiedenis van de Franse tijd in België is een verhaal van zonderlinge vergissingen, afschuwelijke ellende en totale mislukking. Noch de Belgen noch de Franse staatslieden zijn er in geslaagd om ook maar een deel van hun doeleinden te verwezenlijken. Zowel het zelfbestuur dat de leidende groepen in België blijkens de Brabantse Revolutie hebben gewild - het zou te ver gaan om van een duidelijke behoefte aan onafhankelijkheid te spreken -, als de assimilatie aan, het opgaan in de Franse natie waar de machthebbers naar streefden, zijn volkomen onbereikbaar gebleken. Zelfs de voorwaarden voor een ontwikkeling in een van beide richtingen kon de geschiedenis van deze jaren niet scheppen: de Franse overheersing heeft geen Belgisch nationalisme opgewekt, maar was evenmin in staat om de publieke opinie voor zich te winnen. Het politieke en geestelijke leven scheen gedurende deze twintig jaren te stagneren. De partijen die in de jaren tachtig België hadden verdeeld en de monotonie van het bestaan hadden gebroken, deden nog wel enkele pogingen om zich opnieuw te vestigen, maar zij konden zich niet lang handhaven. Tot het oprichten van nieuwe partijen ontbrak de gelegenheid al evenzeer als de wil. De oppositie tegen het revolutionaire bestel vond geen eigen vormen en putte zich uit in steriele uitbarstingen van woede. Het is overigens vooral in de eerste jaren van de Franse bezetting heel moeilijk om gewaar te worden wat er in de steden en de dorpen van België, in de raadhuizen en de pastorieën, in de paleizen van de adel, de kantoren van de burgerij en de werkplaatsen van de arbeiders nog leefde aan zelfstandige overtuiging te midden van de grauwe ellende en de dagelijkse kwellingen door het Franse leger. In april 1792 verklaarde Frankrijk aan Oostenrijk de oorlog. In november 1792 versloegen de Franse legers, waarin de ongeveer 2500 man sterke legioenen van de Luikse en Zuidnederlandse emigranten zich goed weerden, de minder talrijke troepen van de Oostenrijkers bij Jemappes en bezetten al spoedig heel België. Gedurende enkele weken leefden de Belgen in de hoop, dat zij nu de onafhankelijkheid zouden herkrijgen die de Oostenrijkers hun in 1790 hadden ontno- | |
[pagina 68]
| |
men. ‘Viva de Franschen! Viva ons verlosschers!’ riep op 14 november de bevolking van Brussel de triomferende legers, die de stad binnentrokken, toeGa naar eind4.. Maar toen zij 24 maart 1793, acht dagen na de nederlaag bij Neerwinden, de stad weer verlieten, plunderde het gepeupel de huizen van de Fransgezinden en stak het op de Grote Markt de vrijheidsboom in brandGa naar eind5.. En wanneer na de grote Franse overwinning bij Fleurus op 26 juni 1794 de revolutietroepen het land opnieuw bezetten en het Oostenrijkse bewind nu voorgoed verjagen, dan wijken vele Belgen uit en leggen de anderen zich gelaten neer bij de roof die gaat beginnen. Van die dag af tot aan het eind van 1813 beheersten wrok, onbegrip en wanhoop de grote meerderheid van het apathische volk dat na een lustrum van illusies de harde realiteit van zijn onmondigheid aanvaarden moest. Er leek inderdaad in november 1792, toen België aan de revolutie ten prooi viel, een kans te zijn dat het land onafhankelijk zou worden. De generaal van het Franse Noorderleger was Dumouriez; hij wist zich gesteund door de minister van Buitenlandse Zaken Pierre Lebrun die in 1785 een zeer radicaal Journal général de l'Europe had opgericht te Luik en een grote belangstelling had voor de Zuidelijke Nederlanden. Beiden waren diep geinteresseerd in de werkzaamheden van het Comité des Belges et Liégeois réunis - een comité van Belgische en Luikse emigranten -, dat in januari 1792 te Parijs tot stand was gekomen en na Jemappes de taak kreeg om de veroverde gebieden te revolutioneren. In oktober en november richtte Dumouriez eerst uit Valenciennes en toen uit Bergen proclamaties tot de Belgen, waarin hij hen aanspoorde nieuwe regeerders te kiezen. Al dadelijk organiseerde het Comité verkiezingen voor provisionele representanten als stedelijke en provinciale besturen, maar het ging in zijn ijver zo ver, dat de generaal het spoedig moest remmen. Op 12 december echter besloot Dumouriez algemene verkiezingen te laten houden voor een Nationale Conventie van België en Luik, die in januari 1793 te Aalst zou moeten bijeenkomen. Het is onmogelijk om exact te bepalen hoeveel steun de democratische activisten onder de massa van het volk gevonden hebben. Hoogstwaarschijnlijk was de basis van hun werkzaamheid aanmerkelijk smaller dan die van de patriotten in Nederland, toen deze in januari 1795 na de Franse verovering de stedelijke en provinciale besturen op een soortgelijke wijze omzetten. In Brabant was de tegenstand van de conservatieven zo groot, dat er, nadat de Staten in het midden van november hun bijeenkomsten hadden gestaakt, geen nieuwe representatieve vergadering tot stand kon worden gebracht. Maar in Henegouwen, Doornik, Namen, Vlaanderen traden wel al in de eerste weken voorlopige provinciale vertegenwoordigers op die beweerden door het volk te zijn aangesteldGa naar eind6.. Luik gold als verreweg de meest revolutionaire stad in de Zuidelijke Nederlanden. Toen daar | |
[pagina 69]
| |
echter in december de verkiezingen voor de overigens nooit bijeengekomen Nationale Conventie werden gehouden, ging niet meer dan ten hoogste 43% van de kiesgerechtigden naar de stembusGa naar eind7.. In andere steden en op het platteland moet de belangstelling veel kleiner zijn geweest. Er was onder de revolutionairen scherpe onenigheid. Over het algemeen waren de nieuwe bestuurders gedurende deze spannende weken vrij gematigde advocaten en kooplieden die het zich - net als de leiders van de beweging in Nederland in januari 1795 - tot taak stelden om in een vrij België het Ancien Régime met zijn privileges en feodale lasten af te schaffen zonder revolutionaire woelingen en zonder terreurGa naar eind8.. Maar talrijke leden van het Comité en enkele tientallen commissarissen van de Franse regering die naar België waren gezonden, waren fanatieke jacobijnen. Zij vonden gehoor bij de clubs die in sommige steden, vooral in Vlaanderen en Henegouwen, waren verrezen en waarin leden van de kleine burgerij, jongelieden zonder fortuin en zelfs mensen van proletarische afkomst soms de toon aangavenGa naar eind9.. Hun radicalisme maakte hen tot voorstanders van een geweldige sociale omwenteling en van de politieke vereniging met Frankrijk. Zij preekten de terreurGa naar eind10.. Maar hun gevolg was slechts zeer klein en hun activiteiten wekten weerzin zowel bij Dumouriez als bij sommige vonckisten en dreven de aanhangers van de oude Statenpartij, die van een herhaling van de Brabantse Revolutie van 1790 hadden gedroomd, terug naar de Oostenrijkers. Vanaf 15 december was de hele discussie over de toekomst van België eigenlijk ijdel. Het beroemde besluit van de Nationale Conventie te Parijs, waarbij zij de revolutie in de veroverde gebieden doorvoerde, op alle eigendommen en kassen van de overwonnen heersers beslag legde, slechts hen die een eed op de jacobijnse principes zwoeren, tot de verkiezingen toeliet en weigerde de provisionele representanten te erkennen, bleek al zeer snel een voorbereiding tot de annexatie van België te zijn. Het plan van Dumouriez was een illusie gebleken. Zou het, indien de Nationale Conventie hem had gesteund, te verwezenlijken zijn geweest? Het is niet waarschijnlijk. De totale mislukking van een door Dumouriez bij de geestelijkheid aangevraagde lening, de absolute weigering van de Statenpartij niet alleen om mee te werken aan de schepping van een democratische, onafhankelijke staat maar zelfs om hem toe te laten, de traagheid van de grote massa van het volk en de verschrikkelijke verdeeldheid van die klassen der bevolking, waarop zowel de revolutie als de onafhankelijkheid moest steunen - de overgrote meerderheid der burgerijen was zonder twijfel conservatief -, zijn feiten van vitaal belang en verklaren de driftige haast van de annexionisten. Op 31 januari 1793 werden de Belgen opgeroepen om zich erover uit te spreken of zij zich al dan niet bij Frankrijk wilden aansluiten. Maar het in de loop van februari en maart waar mogelijk georganiseerde | |
[pagina 70]
| |
plebisciet mislukte totaalGa naar eind11.. Weliswaar verklaarden de verschillende, door Franse soldaten beheerste grondvergaderingen zich voor annexatie, ook de overwinnaars erkenden, dat slechts zeer kleine groepen hun stem uitbrachten. Zelfs in het voormalige bisdom Luik, dat zeer zeker veel en veel sterker pro-Frans was dan de Oostenrijkse Nederlanden, was niet meer dan ongeveer 21% van de volwassen mannelijke bevolking bereid zich voor de annexatie te verklarenGa naar eind12.. Het is overigens opmerkenswaardig, dat het Belgische platteland in verhouding nog in groter mate aan het plebisciet deelnam dan de stedenGa naar eind13.. Ook in Noord-Nederland heeft het radicalisme in enkele agrarische gewesten dieper wortel geschoten dan in het stedelijke Holland. De annexatie ging langzaam in haar werk en zij was nog maar nauwelijks op gang toen Dumouriez, op 18 maart 1793 bij Neerwinden verslagen, het land moest verlaten. Van maart 1793 tot de slag bij Fleurus in juni 1794 regeerden de Oostenrijkers weer in België. Het was voor hen niet moeilijk om zich er opnieuw te vestigen. De Fransen hadden weliswaar allerlei instellingen afgeschaft en vele bezittingen geroofd, maar van een nieuwe staat was nog geen enkele muur opgetrokken. Ongeveer 10 000 Belgische en Luikse jacobijnen weken uit naar ParijsGa naar eind14. en maakten het hun tegenstanders zodoende al zeer gemakkelijk om hun vroegere posities te betrekken. De Oostenrijkers vonden overigens in België dadelijk de oude problemen en de oude pretenties. De geprivilegieerden eisten opnieuw een zekere mate van zelfstandigheid. Opnieuw hoorde men de verlangens van 1790: een nationaal Belgisch leger en zelfs, een enkele keer, een nationale Belgische bank. Maar ook nu weigerden de Oostenrijkers hieraan toe te geven. Het resultaat was, dat de regering slechts zeer weinig geld van de geestelijkheid en de adel ontving, terwijl de bankiers en de kooplieden de beurs geheel sloten. De Provinciale Staten, wier krediet niet groot was in deze onzekere situatie, waren evenmin tot het toestaan van belangrijke subsidies bereidGa naar eind15.. In april 1794 kwam Keizer Frans ii zelf naar Brussel in een laatste poging om de Belgen voor het Oostenrijkse regime te winnen. Hij liet zich daar als Hertog van Brabant huldigen, maar wat een ongekend feest had moeten zijn - sinds Filips ii had geen enkele Hertog van Brabant de moeite genomen om zich hiervoor naar Brussel te begeven -, werd een zielloze plechtigheid zonder warmte. In juni verliet de Keizer België weer; zijn vertrek betekende dat de Oostenrijkers het land niet langer tegen de Franse aanvallen wilden of konden verdedigen. Het was, toen de Fransen in deze zelfde maand België opnieuw bezetten, nog niet duidelijk wat ze op den duur met het land zouden gaan doenGa naar eind16.. Voorlopig behandelden zij het als veroverd gebied en probeerden zij er zoveel geld en goederen als mogelijk uit weg te halen. De oorlogsheffingen, de rekwisities, de bedrijvigheid van de ‘agence de commerce’, die tot taak | |
[pagina 71]
| |
had grote hoeveelheden van alle mogelijke zaken - van vee tot kunstwerken - naar Frankrijk te brengen, zij leverden echter veel minder op dan was verwacht. De hele onderneming was buitengewoon slecht georganiseerd, maar ondanks de hardheid ervan en de ontelbare misbruiken werd zij op een niet onvriendelijke manier uitgevoerd. Pas tegen het einde van 1794 begonnen de Fransen hun politiek te veranderen. Van juni tot november hadden zij geen enkele poging gedaan om een centraal bestuur op te zetten. In november echter begonnen zij daaraan te werken. Toen waren de duizenden Belgen, die het land in juni verlaten hadden, alweer bezig terug te keren. In februari 1795 werd het duidelijk dat er nog grotere veranderingen te verwachten waren: België zou spoedig geen veroverd gebied meer zijn, het zou een deel van Frankrijk worden en het moest dus als zodanig worden geregeerd. Er was zo weinig orde gedurende deze maanden dat elke schatting van Belgische verliezen willekeurig blijft. Maar al moet men die niet overdrijvenGa naar eind17., toch betekende de annexatie in oktober 1795, die de inwoners passief aanvaardden, voor de grote meerderheid van hen zonder twijfel een terugkeer tot een veiliger bestaan. Het jaar dat volgde, was ondanks de schrikbarende economische moeilijkheden, ondanks het vooral op het platteland kwellende banditisme van honderden paupers, ondanks de onbewogenheid van de bevolking, zeker de vruchtbaarste periode van de bezettingstijd. De voortreffelijke Franse ambtenaar L.G. de Bouteville, die in 1796 België regeerde, slaagde waar Jozef ii zo erbarmelijk was te kort geschoten en schiep het nieuwe bestuur en de nieuwe rechtbanken die de Brabantse Revolutie in 1790 te gronde had gericht. De indeling van het land in negen departementen die niet samenvielen met de vroegere provincies maar wel hun centra hadden in de hoofdsteden van het Ancien Régime, de oprichting van de departementale en municipale besturen, de creatie van nieuwe rechtbanken en de invoering van een deel der Franse wetgeving konden niettegenstaande de grootste moeilijkheden en de vrijwel onoverkomelijke bezwaren van de Belgen om ambten in deze revolutionaire instellingen te aanvaarden, toch tot stand worden gebracht. Het is zeer opmerkelijk, dat de bevolking al vrij spoedig gewend is geraakt aan dit doeltreffende en zakelijke staatsapparaat dat dank zij zijn eenvoud overzichtelijker was dan het Ancien Régime en, omdat het minder ambtenaren nodig had, ook goedkoper. Maar al aanvaardde men op den duur zekere instellingen, de stijl van het Franse radicalisme bleef België volkomen vreemd. Met verwondering en al spoedig met onverschilligheid luisterden de Zuidnederlanders die gehecht bleven aan de huiselijke retoriek van hun oude bestel, naar de literaire extasen van de Franse revolutionairen en slechts zeer weinigen vertoonden zich bij de strak gestileerde revolutiefeesten. Terwijl in de eerste jaren na | |
[pagina 72]
| |
de Franse verovering de Noordnederlanders de gelegenheid kregen niet alleen om zelf de revolutie door te voeren, maar ook om hun eigen variant van revolutionaire lyriek en hun eigen gedragen, door de vorm en de toon van de protestantse preek bepaalde, revolutionaire betoogtrant te scheppen, bleef er in België een volstrekt contrast tussen de uitdrukkingswijze van overheerser en volk. De Fransen waren zich hiervan helder bewust en klaagden over de apathie en de traagheid der Belgen wie zij verweten alle vreemdelingen te haten en slechts zichzelf lief te hebbenGa naar eind18.. De Fransen voor wie het nationalisme een dynamische conceptie was, beschouwden de weerstanden die zij ontmoetten, niet als uitingen van nationale Belgische gevoelens maar van kortzichtig egoïsme en slepende routine en hadden er even weinig geduld mee als met de revoltes van de Vendée. Zij hadden niet geheel ongelijk. Het Belgische nationale bewustzijn was nog niet boven het peil van een conservatieve en gezapige zelfgenoegzaamheid uitgegroeid. Bovendien boden de Belgen geen tegenstand tegen de afbraak van hun nationale verleden zoals het in de structuur van de staat en in de taal had voortgeleefd, maar tegen de verwoesting van de katholieke Kerk. De Fransen zijn pas nadat zij het staatsapparaat hadden georganiseerd, begonnen de Franse kerkelijke wetgeving in België in te voeren. In september 1796 schaften zij de meeste reguliere orden en kloosters af en namen hun goederen in beslag. Deze maatregel dreef ongeveer 10 000 geestelijken uit hun woning en bracht de staat een bezit waarvan de waarde op 511 miljoen franken werd geschatGa naar eind19.. Eind 1796 begon de verkoop ervan. In 1797 volgde de aanval op de wereldlijke geestelijkheid; van haar werd nu evenals van de Franse clerus een belofte van trouw aan de wetten en een verklaring van adhesie aan het dogma der volkssoevereiniteit gevraagd, maar slechts een minderheid der priesters was bereid deze te geven en de meesten staakten hun werkzaamhedenGa naar eind20.. Na de radicale staatsgreep van Fructidor (september 1797) werd de toestand nog moeilijker aangezien de gevraagde belofte werd vervangen door een eed van haat tegen koningschap en anarchie, die vrijwel alle priesters in België als een onchristelijke daad afkeurden en weigerden. Toen begonnen de vervolgingen: in 1798 werden 585 Belgische priesters tot deportatie veroordeeld, maar zij wisten op een honderdtal na te ontsnappen. De eredienst werd onder de moeilijkste omstandigheden in particuliere woningen, op kerkhoven en in de bossen zo goed en zo kwaad als het ging voortgezetGa naar eind21.. Er kan geen twijfel aan bestaan dat de Franse maatregelen door de Belgische publieke opinie volstrekt werden verworpen. Toch was de kerkelijke kwestie evenmin als de afbraak van de oude instellingen op zichzelf waarschijnlijk voldoende geweest om de Zuidnederlanders tot gewapend verzet te drijven. De factor die duizenden in 1798 tot wanhopige uitbarstingen bracht, was de invoering van de conscriptie. Eind | |
[pagina 73]
| |
september werden de eerste Belgen voor militaire dienst opgeroepen. In begin oktober hadden in Oost-Vlaanderen onlusten plaats; enkele dagen later was het hele platteland van het departement in handen van de opstandige dorpsbewoners. Maar al op het einde van de maand herstelden de Fransen de orde en met de snel volgende opstand in West-Vlaanderen maakten zij in het begin van november korte metten. Inmiddels was de revolte van Oost-Vlaanderen uit ook Brabants gebied binnengedrongen. In november zwierf daar een boerenleger van bijna 10 000 man, steeds voor de Fransen wijkend van plaats naar plaats tot duizenden van hen op 4 december te Hasselt werden ingesloten en tot onderwerping gedwongen. Dit was het einde van de opstand. De Fransen, die zich volkomen veilig in België voelden en er niet veel troepen hadden, werden door de Boerenkrijg verrast. Maar zij hadden slechts betrekkelijk geringe versterkingen nodig om de zeer weinig strijdbare boeren te verslaan. Zij traden zo scherp mogelijk op. Er is een verschrikkelijke tegenstelling tussen de bloedige onderdrukking en het opvallend zachtaardige gedrag van de opstandelingen, die in de raadhuizen van de dorpen waar zij doortrokken de archieven verbrandden, de huizen van de Fransgezinden verwoestten, maar niet plunderden en niet moorddenGa naar eind22.. De Belgische opstand was zeker van een heel ander karakter dan die van de Vendée of die van TirolGa naar eind23.. Het valt overigens niet gemakkelijk om te bepalen wat het doel en de betekenis ervan waren. Een nationale, zorgvuldig voorbereide en geleide, op het buitenland steunende rebellie was het zeker niet, al heeft men dat trachten waar te makenGa naar eind24.. Het was een opstand van dorpelingen, niet zozeer de boeren overigens als wel mensen uit de kleine plattelandsburgerij, die verbijsterd waren door de conscriptie en in wie nog eenmaal - de laatste maal - de conservatieve, patriotse enthousiasmes van de Brabantse Revolutie opvlamdenGa naar eind25.. Zij vonden echter geen leiders meer onder de hogere standen. Enkele Belgische emigranten hebben van hun vluchtoorden in Duitsland en Nederland uit aan de revolte een zekere richting willen geven, maar zonder enig succes. Nog maanden na de Franse repressie schatte men dat enkele duizenden rebellen, slecht gewapend en zonder enige discipline, zich in de bossen van Vlaanderen, Brabant en Luik schuilhielden, onbereikbaar en onbruikbaarGa naar eind26.. En al hebben de Engelsen zonder enige twijfel via Nederland wapens en geld aan de opstandelingen geleverd en heeft de aanwezigheid van de Engelse vloot voor de Belgische kustGa naar eind27. de hoop op buitenlandse interventie gewekt, Frankrijks vijanden hebben geen duidelijke poging gedaan om de leiding van de beweging in handen te krijgen en haar te passen in een internationaal verband. De opstand ontwikkelde zich in de Nederlandstalige delen van België op grotere schaal dan in Waals Brabant en Luxemburg, waar hij overigens | |
[pagina 74]
| |
ook plaatshad. Het is echter gevaarlijk om daaruit af te leiden dat de weerstand tegen de Fransen onder de Vlamingen over het algemeen groter was dan onder de Walen. Het taalverschil zal ongetwijfeld de Franse maatregelen in het Vlaamse land nog onbegrijpelijker hebben gemaakt dan ze voor de Waalse boeren waren, maar het is niet aan te nemen dat de Waalse gewesten veel sterker Fransgezind of revolutionair waren. Toen het land van de opgeheven kloosters op de markt kwam weigerden - hoofdzakelijk uit godsdienstige overwegingen - vele Waalse boeren aanvankelijk evengoed als de Vlaamse om nationale goederen te kopen. En al was de afzijdigheid der Vlamingen zeker volstrekter, er is geen reden daar een etnische verklaring voor te zoeken: de pachters der grote hoeven in Henegouwen waren kapitaalkrachtiger dan de kleine boeren in Oost-VlaanderenGa naar eind28.. In de Waalse provincies en zelfs in Luik schijnt de opkomst van dienstplichtigen, veelal boerenjongens uiteraard, meestal niet groter geweest te zijn dan in Vlaanderen of BrabantGa naar eind29.. Ook de bourgeoisie reageerde in het Zuiden niet anders dan in het Noorden; in Vlaanderen sloot zij, indien mogelijk, de stadspoorten voor het aanrukkende boerenleger en liet zij zich gewillig verfransen zonder overigens revolutionaire neigingen te vertonen. In Henegouwen profiteerde zij net als haar noorderburen van de omstandigheden en kocht zij de nationale goederen maar zij bleef - op een zeer kleine minderheid na contrarevolutionair. Het is trouwens opvallend dat Bouteville, toen hij in 1796 het nieuwe staatsapparaat in werking stelde, zowel Gent als Luik en Bergen prees en zowel de slechte geest van Antwerpen als van Namen aan de kaak steldeGa naar eind30.. De linguïstische tegenstellingen schijnen in dit opzicht geen rol van betekenis te hebben gespeeld. Maar het uitzicht van de Vlaams sprekende gebieden op Nederland vanwaaruit wapens en geld kwamen en op de zee, waar de Britse vloot lag, heeft de opstand daar een stimulans gegeven die in het geografisch geisoleerder Zuiden natuurlijk ontbrak. Misschien verklaart dit het feit, dat Wallonië wel gedurende vele jaren door alle mogelijke aan struikroverij grenzende acties van ontevreden elementen werd verontrust, maar een min of meer geconcentreerde en ook door gesloten groepen gesteunde beweging als de boerenopstand in zo grote mate niet heeft gekend. Onmiddellijk na de opstand te hebben neergeslagen openden de Fransen een geweldige campagne tegen de Belgische priesters, maar van de ongeveer 7500 die zij vervolgden, kregen zij nog geen vijfhonderd in handen. Even weinig succes had hun poging om de conscriptie in alle gestrengheid door te voeren: op het einde van 1799 beschikten zij slechts over een kwart van de 22 000 man die België had moeten leveren. Het Directoire ging in machteloosheid onder. Napoleons staatsgreep van Brumaire 1799 werd overigens door de Zuidnederlanders met volkomen onverschilligheid begroet en aan het plebisciet over de nieuwe constitutie, waar in het oude | |
[pagina 75]
| |
Frankrijk meer dan de helft van het electoraat zijn stem over uitbracht, namen zij nauwelijks deel. En al in 1800 bleek dat de notabelen, de grootgrondbezitters, de industriëlen, de kooplieden, uit vrees om zich te compromitteren, zich voorlopig ook door het Consulaat niet lieten gebruiken voor de nog steeds onbezoldigde departementale en municipale ambten, zodat het regime waarvan de top Frans was en bleef - op een enkele uitzondering na waren alle napoleontische prefecten in België Fransen - nog steeds niet op een brede basis van autochtone medewerkers steunen konGa naar eind31. en zijn karakter van bezettingsmacht behield. Toch is het wel duidelijk, dat zowel de politieke als de economische situatie in België vanaf omstreeks 1800 iets verbeterde. De Belgische ontwikkeling volgde het Franse ritme. De verspreide en weinig betrouwbare informatie, waarover we beschikken, geeft echter geen scherp inzicht in de groei van de welvaart en van de berustende aanvaarding der nu min of meer als duurzaam beschouwde Franse overheersing. Er kan weinig twijfel bestaan aan de ellende van de jaren 1795-1800: de klachten over de moeilijkheden van de boeren die hun waren niet konden uitvoeren, over het verval van de industrie en de wanhopige toestand van de arbeiders, over de door hoge tariefmuren van zijn oude afzetgebieden - onder andere Nederland - afgesloten handel, over de ontvolking van de grote steden, over de georganiseerde roversbenden, de onveiligheid en slechte staat van de wegen, ze zijn er te talrijk voor. Bovendien werden sommige groepen natuurlijk direct getroffen door de hoge financiële eisen van de Fransen, door de onmacht van de genationaliseerde kloosters en gilden en de onwil van de revolutionaire stadsbesturen om de rente op hun schulden te betalen en - maar in veel mindere mate - door de afschaffing van de lichte feodale lasten. Dit alles moet een vrij algemene verarming hebben veroorzaakt, waarvan de omvang echter niet te berekenen valt en ook niet overdreven moet worden. Ook over de nieuwe algemene belastingen werd veel gejammerd. Men heeft geconstateerd dat de lasten die op de bevolking drukten, van 15,82 franken per hoofd onder het Oostenrijkse bestuur stegen tot 25,22 franken onder de FransenGa naar eind32.. Maar zelfs indien dit juist zou zijn, dan mag men, gegeven de stijging van prijzen en lonen en de wijdere activiteit en verantwoordelijkheid van de staat, de vermeerdering niet als zeer ernstig beschouwenGa naar eind33.. Het is in elk geval zeker dat een Franse satellietstaat als Nederland oneindig veel hogere belastingen had op te brengen: ongeveer 40 franken per hoofd, buitengewone heffingen en leningen niet meegerekendGa naar eind34.. In de tijd van het Consulaat en het Keizerrijk schijnt de economie een zekere groei te vertonen. De basis ervan bleef de landbouw die dank zij de steeds hoger wordende graanprijzen en de stijgende pachten voor grondbezitters en grote boeren zeer winstgevend was. Aangezien de lonen van de | |
[pagina 76]
| |
arbeiders in de stad en op het platteland de stijging van de kosten van levensonderhoud slechts zeer traag en onvoldoende volgden, werden de tegenstellingen in het welvaartsniveau van de verschillende bevolkingsklassen nog scherper dan ze op het einde van de achttiende eeuw waren. In dit opzicht week België niet van het algemene Westeuropese patroon af. Evenmin is de snelle opkomst van een waarschijnlijk vrij grote groep kooplui en industriëlen, die van de omstandigheden wisten te profiteren, op zichzelf een zeer opmerkelijk verschijnsel. Kleinburgers, avonturiers, zich in de Zuidelijke Nederlanden vestigende vreemdelingen konden bijvoorbeeld door de aankoop tegen lage prijs van nationale goederen een kapitaal verwerven, dat zij voor de oprichting van nieuwe ondernemingen gebruikten. Maar duurzaam waren deze meestal niet. Toch heeft deze zeer gevarieerde activiteit over het geheel genomen de positie van de bourgeoisie in België ongetwijfeld versterkt. Het kerkelijke land - aangezien de Belgische adel niet emigreerdé bestonden de nationale goederen voor verreweg het grootste deel uit het bezit van de geestelijkheid - kwam in hoofdzaak in handen van Belgische bourgeois die geen godsdienstige, morele of politieke bezwaren tegen de aankoop ervan hadden. Vooral gedurende de jaren 1797 en 1799 waren de prijzen uitermate laag. In Henegouwen - het kerkelijk landbezit besloeg daar één zesde van de grond - kwam ten slotte 75% in burgerlijke handenGa naar eind35.. In het land van Namen profiteerde eveneens de bourgeoisie het meestGa naar eind36.. In Oost-Vlaanderen - één twaalfde van de grond werd daar geveild - verwierf zij ongeveer 50%Ga naar eind37.. Het overige land ging naar de edelen, naar buitenlanders, naar de grote boeren en bleef deels ook dank zij allerlei manipulaties in bezit van de Kerk. Een maatschappelijke revolutie heeft de hele operatie, bedoeld toch in de eerste plaats om de boeren te helpen, niet bewerkstelligd. De versterking van de positie der bourgeoisie wordt het duidelijkst getoond door het succes van enkele hoogst moderne industrieën en door de zegevierende penetratie van de Franse taal ook onder de Vlaamse sociale elite. De industrie profiteerde van de opening der enorme Franse markt en het Continentale Stelsel. De produktie in de kolenmijnen van de Borinage, waar stoommachines in gebruik kwamen, steegGa naar eind38.. De textielnijverheid in Verviers in het voormalige Luikerland kende tot de crisis van 1810 een stormachtige ontwikkeling. Dank zij de mechanisatie die de bekende Engelse technicus William Cockerill er vanaf 1801 invoerde, kon zij aan de grotere vraag voldoen: in de jaren 1808 tot 1810 leverde zij 88% meer dan tijdens het Ancien RégimeGa naar eind39.. Gent werd in het Keizerrijk een van de grootste fabriekscentra. De leerlooier Lieven Bauwens die al vanaf 1792 goede zaken deed als leverancier van het Franse leger, als belastingpachter en koper van nationale goederen, slaagde er in 1796 in om onderdelen van spin- en stoommachines uit Engeland te verkrijgen en richtte eerst bij | |
[pagina 77]
| |
Parijs en in 1801 ook in Gent onder andere katoenspinnerijen en machinefabrieken op welke snel groeiden. Het was een nog zeer avontuurlijk, roekeloos en veel te optimistisch kapitalisme, dat hij en zijn Gentse vrienden bedreven; de gruwelijke financiële catastrofe van 1810, toen de conjunctuur omsloeg, zou het lerenGa naar eind40.. Maar toch transformeerde deze snelle industriële groei het Gent van het oude regime met zijn oriëntatie op Habsburg en Spanje, zijn gildesysteem en zijn handenarbeid, in een centrum van kapitalistische ondernemingslust met een arbeidersbevolking werkzaam in de katoennijverheid, die van bijna 1300 in 1806 aanwies tot bijna 12 000 in 1816Ga naar eind41.. En het is zeker een teken des tijds, dat ook de adel kapitaal in deze industrie begon te investerenGa naar eind42.. De al onder de Oostenrijkers zichtbare tendenties werden op deze wijze in sommige steden voortgezet en verbreed door een groep ondernemers, die hun lot verbonden aan het Franse regime en die naast hun economische activiteiten een zekere bestuurlijke verantwoordelijkheid aanvaardden. Bijna tastbaar wordt het succes van deze groepen industriëlen, kooplieden en ambtenaren, als men ziet hoe weinig weerstand het Nederlands als bestuurs- en cultuurtaal tegen de invloed van de door economische motieven voortgedreven, cultureel en politiek vrij onverschilligeGa naar eind43., verfranste burgerij wist te bieden. De Franse regering voerde, in tegenstelling tot de Oostenrijkse (in de Nederlanden tenminste), een bewuste taalpolitiek en drong, zoals ze in het oude Frankrijk de dialecten bestreed, het Nederlands, dat zich als lokale regeringstaal in Brabant en Vlaanderen tot 1795 nog enigszins had gehandhaafd, geheel uit het openbare leven. Alleen de achterlijkste plattelandsgemeenten voerden omstreeks 1800 hun officiële correspondentie nog in het NederlandsGa naar eind44.. De rechtspraak was geheel verfranst. Schouwburg en drukpers weerden het Nederlands, al bleven er nog wel Nederlandstalige boeken verschijnen, voornamelijk echter bestemd voor de lagere klassen. Het onderwijs voor de beter gesitueeerden in de steden werd hoe langer hoe meer in het Frans gegeven, terwijl het volksonderwijs, al dadelijk uit handen van de clerus genomen, om allerlei redenen door de Conventie, het Directoire en Napoleon werd verwaarloosd. Op deze manier werd het Frans niet alleen de taal van het openbare leven, maar ook die van de welgestelde middenklasse, die in de napoleontische jaren meer maatschappelijk aanzien kreeg dan ze in de door de adel beheerste gemeenschap van het Ancien Régime bezeten had en zich ook linguïstisch ging onderscheiden van de massa der kleine boeren en arbeiders, verstoken van alle onderwijs en door de daling van hun reële inkomsten in ernstige economische moeilijkheden. Slechts in de Kerk bleef het Nederlands de meest gebruikte taal. De pastoors in Vlaanderen en Brabant spraken geen of weinig FransGa naar eind45.. Maar juist de clerus was de enige groep in België die ook na 1799 ernstig onder het | |
[pagina 78]
| |
nieuwe regime te lijden had. Een verzoening tussen de hoge standen en de Franse autoriteiten was op den duur in elk geval mogelijk geworden, al weigerde de ouderwetse bovenlaag bijvoorbeeld in Doornik en Antwerpen om Franse ambtenaren of militairen op haar bals en avonden toe te latenGa naar eind46.. De edelen waren zelfs vaak bereid om officiële functies te aanvaarden en na 1801 traden zij op in het lokale bestuur als burgemeesters van de dorpen of de steden, waar zij hun - onaangetaste - bezittingen haddenGa naar eind47.. Napoleons pogingen om een compromis te vinden tussen de belangen van zijn staat en de Kerk mislukten echter steeds weer. En het was zodoende alleen de Kerk die na zijn val kon terugzien op een lange vijandschap tegen de bezetter. Zij was zeer verzwakt; het grootste deel van haar bezit had zij zien verkopen, haar priesters waren vervolgd en het was moeilijk gebleken om de openvallende plaatsen te bezetten: in België werden van ongeveer 1802 af per diocees minder priesters gewijd dan in FrankrijkGa naar eind48.. De Belgische geestelijkheid nu was antirevolutionair, antigallicaans en ultramontans, zij was niet anti-Frans. Een nationale gedachte kon en wilde zij niet vertegenwoordigen. Het is dan ook zeker, dat er in 1815 toen het Keizerrijk was ineengestort en elke mogelijkheid tot herstel van de Franse macht in België was uitgesloten, geen enkele krachtige politieke opinie in het land bestond. De toekomst lag open. Napoleon was er niet in geslaagd om de bevolking van de Zuidelijke Nederlanden tot Fransen te maken. Maar hun twintigjarige onderworpenheid had geen groep onder hen, verward in onverzoenlijke belangen, tot Belgische nationalisten gevormd. |
|