De Lage Landen 1780-1980
(1986)–E.H. Kossmann– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 65]
| |
II. De grote omwenteling1. Een vergelijking van Noord en Zuid in de Franse tijdAl valt het statistisch niet te bewijzen, het kan toch geen twijfel lijden dat er op het einde van de achttiende eeuw in de Noordelijke Nederlanden een veel grotere groep mensen belangstelling voelde voor politiek en cultuur dan in het Zuiden. Ruime kringen hadden er dank zij het stedelijke karakter van de samenleving, dank zij het voor de tijd niet bijzonder slechte onderwijs zelfs aan de volksscholen, dank zij ook de vanouds buitengewoon grote activiteit van journalisten en pamflettisten de gelegenheid om zich een oordeel te vormen over kwesties van openbaar belang en zodoende deel te nemen aan de politieke strijd. In Rotterdam was volgens de berekening van de pensionaris van die stad een vierde van de mannelijke bevolking politiek actief gedurende de patriottentijd en bereid om of vrijwillig de wapens op te nemen of tenminste een of ander rekest te tekenenGa naar eind1.. Het is natuurlijk de vraag of men deze calculatie ook, zoals de schrijver doet, voor de rest van het land mag geldig verklaren, maar het is toch wel zeker dat vele tienduizenden - op een totale volwassen mannelijke bevolking van ongeveer 400 000 - een enigszins gevormde levensbeschouwing bezaten, waarvan zij de consequenties ook op politiek gebied doorzagen. In het Zuiden moet de situatie in dit opzicht veel minder gunstig zijn geweest. Minstens de helft van de mannen was analfabeet - onder de vrouwen was het aantal ongeletterden zonder twijfel aanmerkelijk groterGa naar eind2. - en het federale principe dat er het staatsleven kenmerkte, had de provincies niet zoals in de Republiek enigermate in de grote politiek betrokken doordat het hun een stem gaf in de Staten-Generaal, maar hun belangstelling juist tot particuliere, parochiale zaken beperkt: de grote politiek werd immers door de vreemde ambtenaren in Brussel gevoerd. De patriottenstrijd had dan ook in België veel minder weerklank gevonden dan in Nederland en de politieke literatuur die hij voortbracht, was voor een deel vrij goed maar in omvang onvergelijkbaar veel kleiner dan wat in het Noorden verscheen. Dit zelfde verschil kan men tijdens de grote Revolutie constateren. Nederland beschikte over zowel kwalitatief als kwantitatief voldoende krachten om een in zekere zin zelfstandige bijdrage tot de Revolutie te leveren. Bel- | |
[pagina 66]
| |
gië was daartoe niet in staat. Het moest de Revolutie willoos over zich heen laten spoelen en kon haar geen richting geven. Het bood tegenstand; het wrokte en soms sloeg zijn onwil in open rebellie uit. Maar noch de antirevolutionaire groepen noch de aanhangers van het Franse regime konden aan dat wat er was vóór de Fransen kwamen of aan dat wat ze brachten, iets toevoegen. Evenmin als de Belgen de Revolutie maakten, verdreven ze haar. Deze tegenstelling tussen de situaties in Noord en Zuid valt deels natuurlijk uit de uiterlijke omstandigheden te verklaren, want de Fransen lieten Nederland een mate van vrijheid die zij er niet aan dachten om aan België te gunnen. Maar geheel voldoende is deze verklaring zeker niet. Een eeuwenlange zelfstandigheid had het Noorden, al was het erbarmelijk verzwakt en onzeker, een geestelijke weerbarstigheid gegeven, die het Zuiden niet kende. Misschien mag men ook uit het beschikbare demografische materiaal de conclusie trekken, dat Nederland de crisis die het onderging veel ernstiger nam dan België. Van 1795 tot 1814 groeide de Nederlandse bevolking waarschijnlijk niet of nauwelijks: zij bleef ongeveer 2 miljoen. België (Luik inbegrepen) groeide echter tot ongeveer 3 379 000 inwoners in 1815, dat is van 1784 af een gemiddelde jaarlijkse aanwas van ongeveer 22 500 mensen. Aangezien in Nederland na 1815, toen het wel zijn onafhankelijkheid had teruggekregen maar economisch niet sterk vooruitging, een groei met gemiddeld minstens 40 000 mensen per jaar valt te constaterenGa naar eind3., moet de diepe val wellicht mede uit psychologische factoren worden verklaard, uit de spanningen van deze uiterst moeilijke jaren en de onzekerheid of het land, dat zich trachtte te handhaven, zou kunnen voortbestaan. België, al in 1795 in het immense Frankrijk opgenomen, heeft deze angst en deze twijfel over de toekomst niet gekend. Het resultaat van dit scherpe contrast in het lot van beide landen tussen 1795 en 1814 was enigszins paradoxaal. Terwijl het Noorden krampachtig had gezocht naar nieuwe levensvormen en er tot op zekere hoogte in was geslaagd die zelf te maken, bleek het in 1814 een gemeenschap, die haar achterstand uit de achttiende eeuw niet had kunnen inhalen en uitgeput door haar revolutionaire avonturen in een vermoeide vrijheid terugviel. In België was de situatie anders. De grote massa van het volk leefde en dacht er waarschijnlijk nog ongeveer op dezelfde manier als vóór de Revolutie en was misschien zelfs dieper weggezonken in de sleur van het zeer beperkte bestaan: het toch al slechte volksonderwijs van het Ancien Régime was immers in de Franse tijd vrijwel ineengestort en niet vervangen, terwijl de economische malaise na 1810 ongetwijfeld de minst draagkrachtigen het zwaarst had getroffen. Het aantal paupers was omstreeks 1815 in België proportioneel waarschijnlijk aanmerkelijk groter dan in het Noorden. Een sterke publieke opinie bestond in het België van 1814 niet. | |
[pagina 67]
| |
Evenmin bestond er een politieke elite, die vorm kon geven aan de staat. Maar wel had een kleine groep mensen weten te profiteren van de economische mogelijkheden die de inlijving bij Frankrijk had geopend. Met haar activiteiten op industrieel terrein - hoe avontuurlijk en romantisch ook - was zij de weg naar een nieuwe, zakelijker en labielere maatschappij ingeslagen. Er was in het Noorden nog vrijwel niets dat wees op de groei van een dergelijk modern levensbesef. |
|