De Lage Landen 1780-1980
(1986)–E.H. Kossmann– Auteursrechtelijk beschermd2. De Oostenrijkse Nederlanden in de jaren 1780Van de Republiek naar de Oostenrijkse Nederlanden leek omstreeks 1750 nog een stap uit de nieuwe tijd naar een ouder tijdvak. De maatschappij van het Zuiden werd niet beheerst door een oligarchie van burgerlijke afkomst die - hoezeer ook, als alle achttiende-eeuwse oligarchieën, tot geisoleerde en parasitaire groep vergroeid - alleen al door haar bestaan de ontkenning van het oude standenbesef betekende, maar door de traditionele en schijnbaar nog steeds vast gevestigde machten van adel, geestelijkheid en gilden. De economische en sociale kracht van de adel was ongebroken. Hij beschikte over meer kapitaal dan enige andere maatschappelijke groep - al was de geestelijkheid rijker - en door de stijging van de opbrengsten der landerijen nam zijn fortuin in de achttiende eeuw toe. De adellijke levensvorm in de Zuidelijke Nederlanden was bovendien zo eenvoudig en provinciaal, dat de hogere winsten slechts voor belegging in hypotheken en andere veilige fondsen werden gebruikt en niet voor de verfraaiing van het bestaanGa naar eind25.. Natuurlijk was deze positie niet in alle provin- | |
[pagina 51]
| |
cies even overheersend. In Brabant en Henegouwen was zij groter dan in Vlaanderen. Maar ook in die laatste provincie, waar de adel niet in de Staten was vertegenwoordigd en waar het kleingrondbezit van onafhankelijke boeren een typerende trek van het economische en sociale leven was, domineerde de adel de maatschappij en streefde de opkomende klasse der industriële burgerij als haar hoogste ideaal naar toelating tot de oude, aristocratische kringGa naar eind26.. De geestelijkheid was zeker niet minder invloedrijk in economisch, sociaal en cultureel opzicht. Zij bezat onuitputtelijke rijkdommen. Zij bezat grond - de tijdgenoten beweerden met duidelijke overdrijving: driekwart of de helft van het totale landbezit in de Oostenrijkse NederlandenGa naar eind27.; zij bezat dank zij de lage pachten die de kloosters hieven en de welgesteldheid van de meeste zeer grote boeren die haar grond bewerktenGa naar eind28., de trouw van de economisch sterkste groepen der landelijke bevolking; zij was de beschermster van de armen en door haar onderwijs drukte zij een stempel op de beschaving van het hele volk. Zij was vrij talrijk: op een totale bevolking, die in 1784 op 2 272 962 inwoners geschat wordt (het Luikse met zijn ongeveer 400 000 mensen, dat niet onder Oostenrijk hoorde, uitgesloten) waren meer dan 17 000 mannen en vrouwen - dat is ongeveer 1 op 133 tegen in Frankrijk 1 op 240 - in de een of andere vorm lid van de geestelijkheidGa naar eind29.. De derde stand was georganiseerd in een zeer ingewikkeld gildesysteem dat in de zeventiende en achttiende eeuw vanuit de steden, waarin het zijn wortels had, was uitgegroeid over het platteland en nu ook de industrieën (vooral de textielnijverheid) die in de zestiende eeuw voor zijn dodende greep uit de oude centra als Gent en Brugge waren gevlucht, had weten te omvatten. Als overal elders in Europa waren de gilden al lang geen organisaties meer die ook de belangen van de werknemers en het publiek behartigden; zij werden beheerst door de patroons, zij waren klein-burgerlijk. Zij vormden een belemmering voor de groei van de economie. Maar zij leken ten dode opgeschreven, niet alleen omdat regering en publieke opinie hun opheffing of sanering verlangden, maar ook omdat door de woekering ervan tijdens het Ancien Régime geen plaats voor elk van hen meer overbleef: gilde bestreed gilde en in eindeloze processen om competentiekwesties putten zij hun financiële kracht uit. Het stelsel was van binnen uit aan het verslijten, eenvoudig omdat het zich te ver ontwikkeld hadGa naar eind30.. Men kende dit alles in deze vorm niet meer in het Noorden. Al was ook in de Republiek het leven in de laatste eeuwen gehiërarchiseerd, de maatschappij was er toch minder stabiel. Het merkwaardige is echter dat in het Noorden, waar de economie stagneerde, de samenleving niet in staat was haar zeventiende-eeuwse vormen te breken, terwijl in het Zuiden een ouder gemeenschapspatroon een snelle en verrassende economische ont- | |
[pagina 52]
| |
wikkeling toeliet zonder erdoor te worden aangetast. De burgerlijke regentenmaatschappij van het Noorden was in verval; de crisis ervan lokte het patriottisme uit, maar belette tegelijk de verwerkelijking van zijn programma. In het Zuiden roerde zich een economische dynamiek die in scherp contrast stond met de Noordelijke lethargie maar die, al werd zij door de verlicht-despotische regering in zekere zin bevorderd, nog in het geheel niet vijandig scheen aan de standenstructuur van het gemeenschapsleven. Inderdaad, de Zuidnederlandse economie ontwikkelde zich. Maar die groei is niet vergelijkbaar met de zeventiende-eeuwse opgang van Nederland. In aard en uitwerking was de Zuidelijke vooruitgang veeleer verwant aan die van Frankrijk sinds het einde van de zeventiende eeuw. Het was geen vooruitgang die de oude sociale vormen uitholde of brak, maar een ontwikkeling binnen het traditionele kader. De groei was het sterkst op het platteland. In Brabant bijvoorbeeld nam de plattelandsbevolking in de drie decennia van 1755-1784 met 44% toe, de stadsbevolking met 25%Ga naar eind31.. Ook in de Vlaamse steden was de toeneming van de bevolking na de groei van de zeventiende en de inzinking tijdens de eerste helft der achttiende eeuw in vergelijking met de ontwikkeling op het platteland slechts vrij gering. Zo telde Brugge in 1699 35 156 inwoners, in 1748 27 821, in 1784 ten slotte 30 846. In Gent en Antwerpen treft men een dergelijk verschijnsel aanGa naar eind32.. Het valt moeilijk uit te maken in hoeverre deze demografische tendens die kenmerkend is voor heel West-Europa, een gevolg van of juist een stimulans tot de hogere produktiviteit van de landbouw is geweest. Beide feiten zijn in elk geval onmiskenbaar. De Zuidelijke Nederlanden vormen er al een heel overtuigend bewijs voor. Dank zij nieuwe ontginningen, intensifiëring van de landbouwmethodes, betere bemesting bereikte de agrarische produktie een opmerkelijke hoogte. Het is overigens lang niet zeker dat de bevolking in haar geheel veel van deze stijging in de welvaart heeft geprofiteerd. Integendeel, het proletariaat, de kleine boeren en de industriearbeiders hebben het waarschijnlijk steeds slechter gekregen, al was ook de stijging van de graanprijzen na 1756 die - aangezien de lonen gelijk bleven - zoveel ellende in West-Europa heeft teweeggebracht, in de Zuidelijke Nederlanden merkwaardigerwijs relatief vrij gering.Ga naar eind33. De gapende wond van het Ancien Régime, het erbarmelijke pauperisme, kon bovendien in deze hoofdzakelijk agrarische maatschappij met haar dichte bevolking niet genezen: de tijdgenoten meenden integendeel dat na 1770 het aantal armlastigen toenamGa naar eind34.. Veel te geringe industrialisatie en handel, gebrek aan werkgelegenheid, totaal onvoldoende scholing - in 1789 bezocht de grote meerderheid van de kinderen in Vlaanderen geen schoolGa naar eind35. -, ondanks goede bedoelingen geheel inefficiënte armenzorg, dit alles te zamen schiep het onoplosbare probleem dat de onontwikkelde maatschappijen van deze tijd teisterde en dat ook in de Zuidelijke Nederlanden, ondanks | |
[pagina 53]
| |
de snelle economische vooruitgang, in hoge mate acuut bleef. De ontwikkeling van handel en industrie was belangrijk maar zij bleef toch vrij beperkt. De mogelijkheden tot commerciële expansie waren gering in dit land omklemd door protectionistische buren en zonder recente ervaring in scheepvaart en overzeese handel. Het wat geïsoleerde, parochiale karakter van de maatschappij blijkt scherp uit de krampachtige, maar ten slotte steeds mislukte en ook nooit behoorlijk volgehouden pogingen om de ban van een agrarische, continentale economie te doorbreken. Overigens deed de regering zeker haar best en werd er ook wel wat bereikt. Oostende, met het binnenland verbonden door een groots geprojecteerd wegennet te land en te water, groeide uit tot een haven van nationale betekenis die uiteraard geen belemmering van de sluiting der Schelde ondervond. Speciaal de handel met de Noordelijke Nederlanden kreeg bovendien in de laatste decenniën van deze eeuw een ander karakter. Sinds het begin van de zeventiende eeuw was het Zuiden het slachtoffer van het Noordelijke handelsimperialisme geweest; nu echter herstelde het zich en verzachtte het zijn economische afhankelijkheid van de vervallende RepubliekGa naar eind36.. Ook in de industrie, vooral in de textielbedrijven, deden zich vernieuwingen voor die door de protectionistische regering werden bevorderd en de eenzijdigheid van de economie enigermate braken. De mogelijkheden tot een grootscheepse exploitatie werden echter beperkt door het gebrek aan kapitaal. De adel en de geestelijkheid waren onvergelijkbaar veel kapitaalkrachtiger dan kooplieden en industriëlen - men heeft berekend dat deze klassen in Brussel vijfmaal meer bezaten dan de handelaars en dat de vijf grootste abdijen van Gent evenveel inkomsten hadden als alle gegoede burgers van de stad te zamen -, maar zij waren niet bereid hun geld in deze ondernemingen te investerenGa naar eind37.. Het bank- en kredietwezen was nog in een zeer primitieve staat. Toch was er ontwikkeling en vormde zich in sommige steden een groep van gegoede ondernemers die de belangstelling hadden voor technische vernieuwingen, die op geen enkele manier in het kleinburgerlijke gildesysteem waren opgenomen en die de mogelijkheid schiepen om de industriële revolutie in de Zuidelijke Nederlanden door te voeren. Een dergelijke groep ontbrak in het Noorden.
Zo kan men dus het Zuiden tegenover het Noorden plaatsen als een contrareformatorische, agrarische staat die een zekere welvaart ontwikkelde, tegenover een burgerlijke, protestantse republiek waarvan de eenzijdige handelseconomie stagneerde en verviel. Maar deze tegenstellingen karakteriseren toch slechts enkele aspecten van de situatie. Juist in de jaren tachtig van de achttiende eeuw immers ziet men belangrijke elementen van de Zuidelijke maatschappij een keer naar het Noorden maken, in zowel overdrachtelijke als letterlijke zin. Het is inderdaad hoogst opmerke- | |
[pagina 54]
| |
lijk dat de oppositie tegen het verlicht despotisme van Jozef ii het Zuiden als het ware natuurlijkerwijs naar het Noorden dreef. Op zichzelf was het overigens niet een geheel nieuw verschijnsel dat onvrede over de vreemde heerser groepen Zuidnederlanders contact had doen zoeken met de vrije Republiek. Iets dergelijks was in de jaren dertig van de zeventiende eeuw gebeurd en ook nog in 1706, toen Brabant en Vlaanderen in opstand tegen het Franse bewind kwamen. Het is ook geen onbegrijpelijk verschijnsel. Ten slotte waren de Noordelijke Nederlanden zo nauw bij wat in het Zuiden gebeurde betrokken, dat men van hen enige hulp verwachten kon. Maar bij deze opportunistische motieven kwam toch ook dat de Zuidnederlanders die tegen vreemde regeringen het eigene wilden verdedigen, de verwantschap met het Noorden, waar veel van dat oud-Bourgondische erfgoed ook nog bewaard scheen te zijn, scherper gingen voelen. Of misschien is verwantschap een te sterk woord en is het beter te spreken van begrip voor de gemeenschappelijke historische oorsprong. Dat beide landen in allerlei opzichten nog op elkaar leken, bleek inderdaad duidelijk toen de federalistische en particularistische structuur van de twee staten en de conservatieve aard van hun bevolkingen een zekere gelijksoortigheid gaven aan de revoluties die beide in de jaren tachtig van deze eeuw vrijwel tegelijk in onrust brachten en die, al waren zij tegen totaal verschillende situaties gericht, uit vergelijkbare tradities en tendenties voortkwamen. Vanaf de tijd der Bourgondische hertogen hadden de vreemde heersers over de Zuidelijke Nederlanden het eigen leven van deze oude gewesten ontzien. Hun politiek tastte de lokale rechten en autoriteiten zo min mogelijk aan en trachtte slechts over hen heen het gezag van een centrale regering te handhaven. In de provincies kwamen de Statenvergaderingen regelmatig bijeen en zij waren veel meer dan in de Noordelijke Nederlanden, waar zij beheerst werden door de regentenoligarchie en eerder regeringsraden dan representatieve lichamen waren, nog vertegenwoordigingen van de oude standen. Hun macht, gebaseerd op allerlei als provinciale constituties beschouwde privileges - de beroemdste is natuurlijk de Brabantse Blijde Incomste - was niet gering; vooral in belastingkwesties woog hun beslissing zwaar. Ook in de organisatie van de rechtspraak hadden de centrale regeringen volstaan met de overhuiving van de traditionele gerechten door nieuwe tribunalen. Als gevolg daarvan bestonden onder de hoge bescherming van het staatsgebouw de oneindig gevarieerde, onoverzichtelijk ingewikkelde vormen van een op honderden manieren in kleine secties gebroken federale gemeenschap voort. Er was in de Zuidelijke Nederlanden zelf tegen deze tradities hier en daar oppositie gekomen. In de jaren vijftig slaagden vooruitstrevende persoonlijkheden in Vlaanderen erin om het provinciale bestuur te verbeteren en de provinciale financiën te saneren. Maar omdat hun belangstelling, hoe- | |
[pagina 55]
| |
zeer ook door Montesquieu en door de Verlichting in het algemeen gekleurdGa naar eind38., uitging naar de bestuurstechniek en niet naar de zuivere staatkunde, konden zij hun werk ten uitvoer brengen zonder de oude principes op opzienbarende manier aan te tasten. Hiertoe nu was keizer Jozef ii die, toen hij in 1781 als jong landsheer een studiereis door België maakte, getroffen was door de verwarring van bestuur en rechtspraak, niet in staat. Het uitgangspunt van de hervormingen die in de jaren tachtig als een slagregen op de Nederlanden neervielen, werd steeds door concrete misstanden en tegenstrijdigheden bepaaldGa naar eind39.. Maar deze gecompliceerde man die, zoals hij zelf zei, er zijn hele ongelukkige leven onder leed dat hij de mensen niet gelukkig kon makenGa naar eind40., ontzag de dagelijkse gewoonten veel minder dan de Vlaamse radicalen van dertig jaar terug en hij begreep niet dat er een verschil is tussen administratieve vernieuwingen en revolutionaire politieke maatregelen die het leven storen. Bovenal echter vergiste hij zich in de aard van de Zuidnederlanders. Zij koesterden zich gaarne in de vaderlijke warmte van een vorst maar vonden de paradoxen waarvoor Jozef ii hen stelde, afstotend. En inderdaad, wat konden zij ook begrijpen van een zo bedillerige weldoener die, druk in de weer om de inrichting van hun land totaal te veranderen, openlijk aan hen verklaarde dat hij het overigens gaarne zou ruilen voor BeierenGa naar eind41. ...? Edict na edict kwam af na 1781. Elk op zichzelf was goed overwogen en goed bedoeld. Eerst waren religieuze kwesties aan de beurt: in 1781 werden de tolerantie en de onafhankelijkheid van de Zuidnederlandse kloosterorden en congregaties tegenover hun vaak in Rome residerende generalen afgekondigd, in 1783 volgde de opheffing van 163 ‘nutteloze’ kloosters; er werden beperkende verordeningen op kerkelijke feesten en broederschappen gepubliceerd, alles met de bedoeling niet om de Kerk volgens verlichte beginselen te bestrijden, maar om haar te zuiveren. In 1786 werden te Leuven en Luxemburg algemene seminaries opgericht, waar ieder die in de geestelijke stand opgenomen wilde worden, moest studeren. De oude bisschoppelijke seminaries verdwenen. Van 1783 af begon de Keizer ook het staatsbestuur te reorganiseren; parallel daarmee liep een hervorming van de rechtspraak. Deze activiteit culmineerde in de twee edicten van 1 januari 1787 die regeringsstelsel en rechtspraak totaal omverwierpen. Zij vervingen talloze oude gerechten door een helder doordachte hiërarchie van nieuwe rechtbanken; ze doorsneden de provinciale grenzen met een nieuwe indeling van het land in bestuursdistricten onder intendanten en verzwakten het gezag van de provinciale Staten wier permanente gedeputeerde raden voortaan aan de centrale regering werden toegevoegdGa naar eind42.. Dit alles was niet als een aanval op de heersende klassen opgezet; het was een technische verbetering van inderdaad verwarde toestanden. De maat- | |
[pagina 56]
| |
regelen zouden zeker de Oostenrijkse regering hebben versterkt maar niet ten bate van nieuwe klassen of zelfs nieuwe ideeën. De Keizer droeg er de volle verantwoordelijkheid voor; zijn Zuidnederlandse raadgevers hadden hem herhaaldelijk tegen zijn radicale doortastendheid gewaarschuwd. Hij was in 1787 eerlijk verbaasd over de onrust die zijn maatregelen wektenGa naar eind43.. Hij was geen revolutionair; hij wilde de bestaande orde niet omverwerpen. Hij meende, dat zijn edicten op de constitutie steunden of dat deze er in elk geval met enige goede wil als stut kon worden ondergeschoven. Dit echter was in de ogen van zijn Zuidnederlandse onderdanen een schrikbarend misverstand. Niet alleen de heersende kasten, representatieve elementen uit het hele volk voelden Jozefs bedrijvigheid als een aanslag op hun zelfstandigheid en hun waardigheid; zij waren bereid de wapens tegen de despoot op te nemen. Drie jaren van grote verwarring volgden. In 1787 ontwierpen de Staten van Brabant, voortgedreven door de formidabele demagoog Hendrik van der Noot, de plattegrond voor een opstand die ten slotte pas in de herfst van 1789 werd uitgevoerd. Veel in deze revolutionaire acties herinnert aan de recente patriotse woelingen in de Noordelijke Nederlanden, in de eerste plaats het nationalistische karakter ervan. Dit nationalisme werd evenals in het Noorden gedragen door reminiscenties; het was retrospectief van aard en nauw verwant aan een intens gevoel van vernedering. Het kwam voort uit een crisis. Het was in het Zuiden echter niet zoals in het Noorden de bewustwording door één economisch bedreigde groep van haar moeilijkheden maar een veel eenvoudiger reactie van grote delen van het volk tegen vreemde en als onnodig beschouwde vernieuwingen. Het was in principe niet constructief. Verontwaardiging over de betweterigheid van een landsheer die de Nederlanden, blakend van welvaart, pralend met een grandioos verleden, leermeester van Europa in handel, landbouw, kunsten en letteren, behandelt als zijn Middeneuropese, nog onder de feodaliteit zuchtende erflandenGa naar eind44., luidruchtige trots over de oeroude Belgische vrijheid, ter verdediging waarvan geslacht op geslacht stromen bloed heeft doen vloeienGa naar eind45., geven het karakter van deze ongecompliceerde mythologie aan. Tevredenheid met het bestaande bepaalt de limiet ervan. De taal was de Zuidnederlanders nog nauwelijks tot probleem geworden. Het Nederlands handhaafde zich als de dagelijkse taal van de meerderheid der bevolking, zelfs te Brussel, maar het Frans drong ook onder de edelen en de gegoede burgerij van de Nederlandstalige gewesten steeds verder door. Het werd de modetaal, de taal van het sociale en culturele prestige, de taal van de elite. Slechts via het Frans kreeg België contact met de Verlichting. Het werd op de middelbare scholen overigens vrij slecht onderwezen. De grote concurrent van het Frans was echter niet het Nederlands, maar het Latijn dat nog steeds de taal van de Leuvense Universiteit was | |
[pagina 57]
| |
en mede dank zij de geestelijkheid zijn positie grotendeels wist te behouden. Het Vlaams, dat sinds de zeventiende eeuw veel te weinig invloed van het tot een zeer gearticuleerde cultuurtaal ontwikkelde Noordnederlands had ondergaan, scheen juist in deze jaren meer dan vroeger tot een lokaal patois van de volksklassen te verworden, al werd er nog allerlei in het Vlaams gepubliceerd: stichtelijke werken, oefeningen in gelegenheidspoëzie, een enkel wetenschappelijk boek en zelfs een wetenschappelijk tijdschriftGa naar eind46.. De revolutionaire toestand na 1787 wekte slechts bij een enkele nationalist het bewustzijn van de relatie, die er tussen taal en natie bestaan kan. In 1788 publiceerde J.B.C. Verlooy een boekje Verhandeling op d'onacht der moederlijke taal in de Nederlanden, waarin hij het glorieuze verleden met de erbarmelijke moderne toestanden vergelijkt en het verval van het Nederlands in België in verband brengt met het verval der natie. Het Nederlands echter, veracht en gruwelijk verwaarloosd, is de taal der vrijheid en verbindt Noord en Zuid in één volk en één cultuur. Verlooy (1746-1797) was een Brussels advocaat; hij speelde als luitenant van de leider der democratische verzetsbeweging een belangrijke politieke rol. Zijn eruditie was Frans en later zou hij de Fransen met geestdrift binnenhalen, omdat zij de revolutie brachten. Van de Noordnederlandse beschaving wist hij blijkens zijn geschrift vrijwel nietsGa naar eind47.. Toch werd in hem, op dit ene ogenblik in zijn leven, een modern nationaal sentiment wakker. Hij deelde het met slechts zeer weinigen. Ook de uiterst conservatieve vleugel van de anti-Oostenrijkse patriottenpartij leverde zijn paradoxale bijdrage tot de bewustwording van het taalprobleem. F.X. de Feller (1735-1802) was een ex-jezuïet die zich tot een strijdbaar en conservatief journalist ontwikkelde. In zijn Journal historique et littéraire voerde hij een mateloze polemiek tegen de Verlichting en haar zielloze abstracties en een even mateloos pleidooi voor Kerk en traditie. Hij wierp zich ook in de politieke strijd en koos resoluut de partij van de reactionaire Staten van Brabant tegen het Oostenrijkse regime. Zijn taal was het Frans. En toch vindt men bij hem een verheerlijking van het Vlaams, het ‘nationale idioom’, de ‘langage antique et négligé de nos bons habitans de la Belgique’, die het door geen nieuwe modes, door geen rationalisme bedorven Belgische volk beschermt tegen de ‘dwaasheden en ondeugden der vreemdelingen’. Het Vlaams met zijn ‘wat harde klanken en onbeschaafde wendingen’ verschijnt bij deze Frans schrijvende polemist als de redding der natie, omdat het België isoleertGa naar eind48.. Het Vlaams, dat Verlooy wilde ontwikkelen tot een fijner idioom, prees De Feller daar het ‘de massa van het volk’ behoedt voor vreemde, verlichte besmetting. Veel directer dan de nationale taal verbond het nationale verleden het Zuiden in deze kritieke jaren met het Noorden. De opstand tegen Oostenrijk had slechts één precedent: de zestiende-eeuwse opstand tegen Spanje | |
[pagina 58]
| |
die alleen in het Noorden was geslaagd. Zeker, het viel de katholieke Belgen niet gemakkelijk om de verwantschap tussen beide reeksen troebelen te erkennen en Filips ii, de beschermer van het geloof, op één lijn te stellen met de door de Kerk bestreden Jozef ii. Toch gebeurde dat wel en triomfeerde het nationale over het religieuze motiefGa naar eind49.. Belangrijker was echter, dat de politieke structuur van de staat, toen de klem van de centrale regering door de revolutie was verwijderd, nauwe overeenkomst bleek te hebben met die van de Nederlandse Republiek en zich naar haar voorbeeld scheen te zullen ontwikkelen. Het was vooral de conservatieve vleugel van de opstandige partij die de in de zestiende eeuw mislukte rebellie nu trachtte door te voeren en daarom het patroon van de zegenrijke Noordelijke vrijheidsstrijd volgde. De leider van deze conservatieven was de Brusselse advocaat Hendrik van der Noot (1731-1827), een hoogst populair en grof man uit een adellijke familie, die grote invloed in de Staten van Brabant bezat. Hij was de organisator van het verzet dat in 1787 tegen 's Keizers hervormingen opkwam maar toen nog niet tot een openlijke rebellie uitgroeide. In 1788 vluchtte hij België uit en trachtte hij in Engeland, Nederland en Pruisen belangstelling voor de zaak der Brabantse vrijheid te wekken. Alleen Pruisen, dat juist in 1787 de Hollandse patriotten had verslagen, was geneigd de Belgische patriotten te steunen: het was nu eenmaal anti-Oostenrijks. Bij de raadpensionaris van Holland, Van de Spiegel, had hij weinig succes, al legde hij in het onderhoud dat hij met deze in mei 1789 voerde, ook nog zoveel nadruk op het zestiende-eeuwse precedent. De Hollandse politicus voelde totaal niets voor het plan van Van der Noot om de tweede zoon van Willem v tot Stadhouder van een vrije Zuidnederlandse Republiek uit te roepen en de mogelijkheid tot hereniging van de Bourgondische landen scheen hem een dwaze droom: niet zozeer de religie misschien als wel de handel, dat wil zeggen het Noordnederlandse commerciële imperialisme en de sluiting van de Schelde, verboden zulksGa naar eind50.. Van de Spiegel sprak zeker uit naam van de hele Nederlandse gemeenschap, orangist of patriots, al was Van Hogendorp, zijn jonge, conservatieve, maar onafhankelijk denkende partijgenoot, bereid de kwestie als een moreel probleem van pijnlijke aard te beschouwenGa naar eind51.. Deze koele ontvangst verhinderde Van der Noot noch om Breda tot het centrum van zijn agitatie te maken noch om trouw te blijven aan de zestiende-eeuwse stilering ervan. Zijn Bredaas comité greep in de herfst van 1789 de leiding van de revolutie. In Brussel had inmiddels in diep geheim de liberale advocaat J.F. Vonck (1743-1792) een goed doordachte actie tegen de Oostenrijkers op gang gebracht. De clerus zorgde voor de nodige financiën. Vonck had veel minder vertrouwen dan de niet zeer scherpzinnige Van der Noot in buitenlandse steun; het Belgische volk zelf, meen- | |
[pagina 59]
| |
de hij, moest de strijd tegen de despoot voeren en het kon overwinnen. Zijn oproep had succes. Enkele duizenden jongemannen, behoorlijk gewapend en uitgerust, uit alle delen van het volk en het land, weken uit en vormden in Breda het patriottenleger. Het bleef een slechts zeer klein legerGa naar eind52.. De Oostenrijkse troepen echter verliepen, de Belgische soldaten deserteerden bij honderden tegelijk. Toen Van der Noot na aanvankelijke aarzeling aan het niet door hemzelf begonnen bedrijf van de vrijwilligers zijn zegen gaf, ving de revolutie aan: het patriottenleger viel in oktober 1789 België binnen, nam Gent in november en bracht zodoende heel Vlaanderen in het kamp van de opstand. In december joegen de Brusselaars de Oostenrijkse troepen en gezagdragers de stad uit; dezen lieten zelfs de regeringskas achter! Op de dag van de eerste invasie in België, 24 oktober, publiceerde Van der Noot als ‘gevolmachtigde van het Brabantse volk’ een Manifeste (in het Frans) dat heette uit te gaan van de Staten van Brabant en inderdaad door die leden van de vergadering, die in Breda aanwezig waren en als representanten van de drie standen konden worden beschouwd, als legaal werd erkend. Het is een uiterst merkwaardig document. Het expliceert in een hooggestemde stijl waarom het Brabantse volk het recht heeft om de gehoorzaamheid op te zeggen aan een landsheer die het pact, dat hij bij zijn aanvaarding der soevereiniteit heeft bezworen, schendt. Klinkende frasen, waarin de wil van de natie als hoogste wet wordt uitgeroepen, geven het een achttiende-eeuwse toon. Maar in feite is het niet achttiende-eeuws; in feite is het niet anders dan een bewerking en deels zelfs een woordelijke vertaling van de resolutie waarbij in 1581 de Staten-Generaal te Den Haag uiteenzetten, waarom Filips ii niet langer als soeverein kon optreden. Van der Noot heeft eenvoudig de opzet en het betoog van het beroemde zestiende-eeuwse stuk enigszins aan de omstandigheden van 1789 aangepast en de lange dispositie waarin de Staten de vorst vervallen verklaren, vrijwel letterlijk in het Frans vertaaldGa naar eind53.. Toen Brussel in de macht van de patriotten was, moesten de vrije Belgen een nieuwe staatsregeling ontwerpen. Zij hadden slechts te kiezen uit talrijke voorhanden voorbeelden. Ten slotte ging de voorkeur van de groep rondom Van der Noot naar het Amerikaanse exempel uit. In het begin van januari 1790 kwamen 53 afgevaardigden van de verschillende Provinciale Staten te Brussel bijeen. Op 11 januari nam deze Staten-Generaal een ontwerp aan dat de vereniging van de provincies en de instelling van een Soeverein Congres der Verenigde Staten van België uitriepGa naar eind54.. Het is geen indrukwekkende proclamatie. Toch is de nieuwe constitutie, wel beschouwd, een niet onelegante poging om de pijnlijke problemen die door de zestiende-eeuwse vormen van de revolutie werden geaccentueerd, op te lossen. Zij was geen nabootsing van de grondwet der Nederlandse Repu- | |
[pagina 60]
| |
bliek. Haar directe voorbeeld waren de Amerikaanse Articles of Confederation van 1776Ga naar eind55. die op hun beurt een verbeterde editie van de Unie van Utrecht van 1579 waren - zoals men in het NoordenGa naar eind56. en waarschijnlijk toch ook in het Zuiden heel goed wist. De nieuwe grondwet is zodoende zowel op het Nederlandse als het Amerikaanse precedent gebaseerd en vormt in zekere zin het resultaat van een compromis tussen Vlaanderen dat, toen het zich onafhankelijk van Jozef ii verklaarde, veel aan de Declaration of Independence ontleendeGa naar eind57. en Brabant dat de Verlatinge gebruikte. Gedurende een groot deel van het jaar 1790 kon men deze nieuwe staatsinrichting op de proef stellen. Zij bleek slecht te werken. De oorzaak daarvan was niet alleen haar particularistische structuur, maar ook de eigenaardige ontwikkeling die in Brabant plaatshad en de revolutie steeds sterker ging bepalen. De twee groepen die op het eind van 1789 hadden samengewerkt, de liberale van Vonck en de conservatieve van Van der Noot, raakten in een slechts met geweld te beslissen conflict over de compositie van de nu in deze provincie regerende Staten. Vonck, die meende dat de leer der volkssoevereiniteit had getriomfeerd, wilde haar in verkiezingen uitgedrukt zien: de welgestelde burgerklasse moest in de vanouds door adel en clerus beheerste Staten een zwaar wegende stem krijgen. De oude Staten echter stelden dat de soevereiniteit na de afzwering van de landsheer niet aan het volk, maar aan henzelf was toegevallen en zij lieten de bekende Corte Vertooninge van 1587, waarin de Staten van Holland indertijd de macht voor zich hadden opgeëist, in het Frans vertalenGa naar eind58.. Zij behaalden de overwinning. Tegen de verenigde kracht van het lagere volk, wiens idool Van der Noot was, het grootste deel van de geestelijkheid, de adel en de gilden kon de sociaal vrij nauwe partij van Vonck niet op. Al in maart moesten de vonckisten Brussel verlaten. Ook na het vertrek van velen hunner bleef de stemming in de stad tot het uiterste geprikkeld. En aangevoerd door hun priesters te paard, soms met een groot crucifix in de hand, trokken in de eerste dagen van juni de boeren uit het Brabantse land, gewapend met geweren, stokken, zeisen en schoppen, in groepen Brussel door om hun trouw aan de Staten en hun haat tegen de Verlichting en de vonckisten (die geheel ten onrechte, naar analogie van wat in Frankrijk gebeurde, van antiklerikalisme werden verdacht) tot uitdrukking te brengen. In totaal liepen misschien een 100 000 plattelanders op deze kruistochten meeGa naar eind59.. Brussel kon zien hoe de Brabantse Revolutie zich steeds dieper in de geschiedenis terugtrok, van de zestiende eeuw naar de middeleeuwen. In deze omstandigheden was het moeilijk regeren. Bovendien scheen de ontwikkeling in andere provincies, in het rijke en dichtbevolkte Vlaanderen, in Mechelen, in Doornik en Henegouwen, veel gunstiger voor de | |
[pagina 61]
| |
vonckisten te zijn en werden daar liberale hervormingen overwogen die een einde bedoelden te maken aan het politieke overwicht van de geprivilegieerde standenGa naar eind60.. Het is, gegeven deze situatie, begrijpelijk dat de Staten-Generaal en het Congres, waarvan de compositie en de functies slecht gedefinieerd bleven, geen feitelijke macht verwierven en ondanks hun talrijke, vaak tot in hun achttiende-eeuwse retoriek merkwaardig huisselijke en schoolmeesterachtige vermaningenGa naar eind61. de provincies niet tot het offeren van geld wisten te bewegen. Het was niet alleen het zeer geprononceerde particularisme dat de nieuwe federale regering zo zwak maakte; ook een afkeer van wat te Brussel plaatsgreep moet de positie van de Brusselse regering, die door Van der Noot beheerst werd, hebben ondermijnd. En wat, ten slotte, was de zin van een revolutie, mogelijk gemaakt door de afwezigheid van een sterk Oostenrijks leger, door de aarzelingen van een slechts in haar taal despotische regering die met tegenzin en grote onhandigheid de bevelen uitvoerde van een keizer geplaagd door ernstige ziekten en gepijnigd door de erbarmelijke zorgen van de medische wetenschap dier dagen, wat was haar zin nu Jozef ii gestorven was (20 februari 1790) en zijn opvolger Leopold ii bekend stond als liberaal? Het is dit feit, dat de tendenties van de Brabantse Revolutie mede helpt verklaren. Zij begon als een strijd tegen de despotische Jozef ii; al in 1790 kon zij alleen maar een actie tegen het liberalisme van zijn opvolger zijn. Het was niet moeilijk haar tot een eind te brengen. De grote mogendheden steunden haar niet. De Noordnederlanders dachten er niet aan om de steeds nog lopende plannen voor een dynastieke vereniging met België - in januari en februari droegen tallozen in Brussel oranjecocardesGa naar eind62. - serieus te nemen. Pruisen, dat de Brabantse opstandelingen eerst een legertje had geleverd, trok zich onder Oostenrijkse en Engelse druk in juli uit de affaire terug. In september kreeg Leopold ii dank zij zijn wapenstilstand met de Turken 30 000 man vrij om de Belgen tot rede te brengen. Van der Noot kon daar niets tegenover stellen. Henegouwen erkende Leopold ii al in november als rechtmatig landsheer; de andere provincies volgden snel. In december trokken de Oostenrijkers, die geen schot hadden hoeven te lossen, Brussel binnen. Van der Noot vluchtte naar Holland. Zijn partij viel natuurlijk uiteen en al gaven zijn aanhangers Leopold ii tijdens zijn korte regeringsperiode enige medewerking omdat hij als reactie op de Franse gebeurtenissen steeds conservatiever werd, grote macht bezaten zij niet meer. Pas na de Grote Revolutie konden zij hun positie trachten te herstellen. En het is dan wel hoogst paradoxaal, dat de groepen die in 1789 en 1790 de Brabantse Revolutie tot een heropvoering van de zestiendeeeuwse Opstand hadden gemaakt, dat zij die contact hadden gezocht met de Republiek der Verenigde Nederlanden en de vormen van die staat hadden geïmiteerd, na 1815 de scherpst mogelijke oppositie tegen het Verenigd | |
[pagina 62]
| |
Koninkrijk voerden. De helden van de anti-Nederlandse Belgische Revolutie van 1830 waren deels de erfgenamen van de nootianen. De Brabantse Revolutie die ten slotte door Van der Noot beheerst werd, was in feite aan het initiatief van zijn latere tegenstander Vonck ontsproten. Het is eigenlijk niet zeer gemakkelijk om te bepalen waardoor deze ziekelijke advocaat gedreven werd en wie hij representeerde. Hij wilde aan tot nu toe buiten de politiek gesloten kringen grotere invloed geven, aan de industriëlen en kooplieden, aan de intellectuelen, aan de kleine landbezitters. Zijn inspiratie kwam uit Frankrijk. Het is opvallend dat zijn partij - waarin het Nederlands overigens in grotere mate de natuurlijke voertaal was dan in de aristocratische groep van Van der Noot en waaruit Verlooys brochure over het taalprobleem was voortgekomen - geen relaties met het Noorden onderhield of het moest dan zijn met de in 1787 naar Brussel gevluchte Noordnederlandse patriottenGa naar eind63.. Zijn krachtigste steun kreeg hij in het intellectueel en sociaal meer dan Brabant geëmancipeerde Vlaanderen. Zeer effectief is die steun echter niet geweest. En er was ook eigenlijk geen reden om te verwachten dat belangrijke groepen van de bevolking zich achter Vonck zouden stellen in een strijd tegen de standenstaat. Zag men het bureaucratische en verlichte Oostenrijkse regime al niet sinds vele jaren bewust of onbewust in dezelfde richting werken? Er was geen principiële tegenstelling tussen de Oostenrijkers en bijvoorbeeld de Belgische industriëlen. De economische politiek van het Verlicht Despotisme leek gezond. Vonck kon een kort ogenblik de algemene verontwaardiging over de excessen of de onhandigheden van het Oostenrijkse regime gebruiken voor een actie welke toen veel meer nationalistisch dan democratisch was, hij kon geen partij van betekenis vormen uit kleine groepen welgestelde burgers, die zich door de regering misschien in hun eer, maar zeker niet in hun geldbuidel voelden aangetast en die trouwens in deze zo ouderwetse gemeenschap geen sterk zelfbewustzijn bezaten. Dit verklaart waarom de Belgische Revolutie van 1789 en 1790 een ander karakter kreeg dan de patriottenstrijd in het Noorden. In de Republiek was de oorlog tegen de stadhouder door de oude regentenaristocratie geopend, maar de vloedgolf van het nationalistische, vooral buiten Holland op een brede sociale basis steunende radicalisme overspoelde haar. In België nam de liberale Vonck het initiatief; daar echter kreeg ten slotte de aristocratie de macht in handen en zij richtte de nieuwe staat in op een wijze die de regenten-patriotten uit het Noorden zouden hebben goedgekeurd. Zij schiep een Republiek zoals die der Zeven Provincies, maar zij baseerde haar op het Amerikaanse voorbeeld, omdat de Verenigde Staten van Amerika een van de merkwaardigste trekken der Nederlandse constitutie niet kenden: de functie van Stadhouder. Ten slotte echter liep in Noord en Zuid het hele conflict op dezelfde wijze af: het Pruisische leger ontmoette in | |
[pagina 63]
| |
de Republiek precies even weinig tegenstand als het Oostenrijkse in België. En zoals het herstelde Oranjeregime de democratische patriotten tot Fransgezinde extremisten maakte, zo vergaten de naar Frankrijk uitgeweken vonckisten het nationalisme waaruit hun beweging ontstaan was en haalden zij ten slotte met vreugde de vreemde revolutie het land binnen. Het grote feit van de volgende jaren is de denationalisering van de uit het nationalisme voortgekomen democratische hervormingspartij. |
|