en tegen mijn wil,
want het was flauw, een beetje droevig over 's mans naam. Overigens bleek G.R.
Zondergeld een hoogst aangename, idealistische persoon. Samen met Edzo Waterbolk
verzorgde ik in 1978 met veel genoegen zijn gedenkwaardige promotie, in een aula
die door felle oppositie uit de zaal tegen zijn kritiek op het gedrag van
elementen uit de Friese Beweging tijdens de Tweede Wereldoorlog onrustig werd.
Maar dat was veel later. Was het in 1966 vreemd dat ik, gewend geraakt aan een
grote eigen kamer in een fatsoenlijk bouwwerk en aan overzichtelijke
studieprogramma's, onthutst was over de vormloosheid van de toestand waarin ik
me nu bevond?
Het was in 1966 voor de attente waarnemer al wel duidelijk dat we leefden in de
nadagen van het universitaire ancien régime. Ook op het laagste niveau van de
instelling, de afdeling, was dat zichtbaar. Van Winter droeg tot zijn aftreden
onbedreigd de koningsmantel. Zijn oudste collega Jongkees (1909) nam die over
en, al stond hem die goed, hij zocht zijn taak niet in bestuurlijke en
organisatorische besognes. Dat sierde hem wellicht eveneens. Het resultaat was
echter ongelukkig. Ik had de indruk dat Jongkees en Waterbolk zich niet
voldoende bewust waren van de moeilijkheden die ontstonden. Edzo Waterbolk
(1915) was door zijn promotor Van Winter in 1958 naar Groningen gehaald om de
mo-cursus op te zetten en hij had dit met succes gedaan.
In 1965 werd hij hoogleraar, in het bijzonder voor de nieuwe geschiedenis
terwijl ik de nieuwste te behandelen kreeg. Het is begrijpelijk dat hij van de
door Van Winter gebaande paden niet graag afweek, maar lastig was dat soms wel,
vooral ook omdat zijn collega's, mij incluis, het afschuwelijk zouden hebben
gevonden in conflict te raken met deze fijnzinnige, ondanks zijn aimabele
koppigheid verstandige en door allen gerespecteerde geleerde. Gezien het feit
echter dat Jongkees zijn geërfde koningschap eerder als een decoratie dan als
een werkzaamheid interpreteerde, was het nodig een stelsel op te bouwen dat zijn
waardigheid intact liet, maar de lacunes in de uitoefening ervan opvulde.
In de late jaren zestig ging dat echter niet zomaar. De meeste