23 Londen: Gustaaf Renier
Uit de adjectieven die zich opdringen nu ik een poging doe Renier (1892-1962) te
karakteriseren - ik deed het al eens in 1963 in de in mijn bundel Politieke theorie en geschiedenis (1987) herdrukte necrologie - weet
ik geen keuze te maken. Ik heb hem graag gemogen, regelmatig bezocht, zijn
verhalen met plezier aangehoord en nooit goed geweten wat ik van hem denken
moest. Maar juist dat gaf mij genoegen. Hij verenigde in zich zo veel
tegenstrijdige ambities, talenten en zwakheden, hij was tegelijk zo narcistisch
en zo genereus, zo plat en zo subtiel dat het mij onmogelijk leek wijs uit hem
te worden. Ik heb dat dan ook al snel opgegeven en hem genomen zoals hij in zijn
late jaren was: een bizarre persoon op wie ik niet uitgekeken raakte en voor wie
ik grote, oprechte sympathie voelde.
Indien Momigliano (wanneer men mij dit oxymoron veroorlooft) een universele
vakgeleerde was, dan was Renier een deskundige dilettant. Als gevolg van zijn
gecompliceerde jeugd was hij, volgens eigen zeggen, nergens thuis, in geen land,
in geen vak, in geen taal. Hij beweerde op zijn oude dag dat hij, geboren in
Vlissingen als zoon van een Vlaamse Scheldeloods en een Waalse moeder, in
diepste wezen een Franstalige Zeeuw was, want zijn moeder sprak in zijn
kleinekindertijd Frans met hem en in zijn geboortestad ging hij op de lagere
school. Hij doorliep, ongelukkig en onzeker, in Antwerpen en Leuven het
middelbare onderwijs, natuurlijk met het Frans als voertaal, en begon
waarschijnlijk toen hij een jaar of achttien was in Gent onder Pirenne de studie
geschiedenis. Pirenne vereerde hij. Wat hij precies bij het uitbreken van de
oorlog in 1914 beleefde, heb ik nooit goed begrepen. In elk geval vluchtte hij
naar zijn ouders in Zeeland.
In 1915 vertrok hij naar Engeland. Zijn boezemvriend, met wie hij in Gent had
gestudeerd en een woning had gedeeld, David Hallett, zoon van de Engelse consul
in Gent, was in de zomer van 1914 naar Londen gereisd en had zich als student in
University