kundige aanval op Geyl, het product, dachten zij, van
een of andere arrogante Britse jongeman die niets van Nederlandse geschiedenis
wist, nooit iets anders van Geyl had gelezen dan dit ene boek en waarschijnlijk
de taal niet eens kende, moesten wij, Bindoff, Carter en ik, daar geen scherp
protest tegen schrijven en in de
tls
publiceren en konden zij op mijn handtekening rekenen? Oh dear! Ach nee,
antwoordde ik zo ongeveer, ik had wel bezwaren tegen het stuk - en die had ik,
ik heb altijd bezwaren tegen al mijn stukken - maar ik kon toch niet zeggen dat
ik het er fundamenteel mee oneens was. En zo verscheen op 25 juni 1964 een brief
aan de redactie getekend door Bindoff en Carter waarin zij als oud-studenten van
Geyl verklaarden dat de recensie misplaatst was. Ik kreeg de gelegenheid daar
nog - alweer anoniem - iets bij aan te tekenen: ik bedankte hen voor hun blijk
van respect voor Geyl, herhaalde dat ik dit geheel en al deelde en nam niets
terug. Ik vond dit een buitengewoon boeiend incident en was oprecht geroerd door
de trouw waarmee zij zich met hun leermeester van dertig, veertig jaar tevoren
verbonden voelden. Het enige misverstand was dat ik Geyls werk, door het als het
ware te ‘historiseren’ en niet, zoals toen in Engeland nogal eens gebeurde,
alleen maar op exuberante wijze te prijzen, zou hebben willen aanvallen, want
dat was in het geheel mijn bedoeling niet geweest. Ik heb echter tot mijn spijt
begrepen dat Geyl zelf, die zich graag door ongereserveerde lof liet bedwelmen,
er ook zo'n interpretatie aan gaf.
De beste delen van de Stam schreef Geyl toen hij aan University
College de leerstoel voor Nederlandse geschiedenis bekleedde. In 1995
publiceerde de tegenwoordige hoogleraar in dat vak - de vijfde - Jonathan I.
Israel, zijn The Dutch Republic 1477-1806. Ongeveer duizend
bladzijden van dit belangrijke en indrukwekkende boek behandelen de periode die
Geyl in ongeveer evenveel pagina's in zijn drie in het Engels verschenen delen
uit de Stam bestudeerde. In zijn bibliografie vermeldt Israel
wel enig werk van Geyl, onder andere de Geschiedenis van de
Nederlandse stam en The Revolt of the Netherlands,
maar de twee hierboven genoemde