verzet had ik geen contact. Ik wist dat enkele kennissen zich inspanden om
joodse kinderen ergens in het land in veiligheid te brengen, mij werd echter
nooit gevraagd daarbij behulpzaam te zijn. Terecht niet, denk ik. Indien men
vermoedde dat ik de voor dit werk onmisbare stoutmoedigheid en doortastendheid
niet bezat, dan heeft men waarschijnlijk gelijk gehad.
Maar met de gevolgen van het verzet kwam ik wel in aanraking. Op 5 februari 1943
schoot een jong lid van een kleine Amsterdamse verzetsgroep de zeventigjarige
oud-generaal H.A. Seyffardt in diens Haagse woning neer. Op 6 februari overleed
deze in het ziekenhuis. Seyffardt was een van degenen die een legioen van
Nederlandse vrijwilligers voor het oostfront hadden opgericht. Hij speelde een
rol in Musserts kring als defensiespecialist, maar werd, geloof ik, door de
meeste Nederlanders niet als een persoonlijkheid van veel betekenis gevreesd.
Dat juist hij door deze verzetslieden werd uitverkoren het slachtoffer te worden
van een politieke moord uitgevoerd door landgenoten (het eerste slachtoffer
sinds de lynching van de gebroeders De Witt in 1672) is verrassend; de door De
Jong in zijn grote boek samengevatte redenering die hen ertoe bracht (deel vi, p. 613), is dat niet, want zij mankt de indruk
orthodox-terroristisch te zijn: de liquidatie van deze collaborateur was
legitiem en de wellicht bloedige Duitse represailles die men verwachten kon,
zouden het Nederlandse publiek ertoe brengen de illegaliteit krachtiger te
steunen.
Represailles volgden, maar bloed vloeide er niet. Seyffardt had gezien dat zijn
moordenaar een jongeman was, mogelijk een student. In de ochtend van 6 februari
arresteerden Duitse en Nederlandse politiemannen in enkele universiteiten
ongeveer, zeshonderdvijfentwintig studenten en vervoerden hen naar het
concentratiekamp in Vught. Maar dat was niet genoeg. Nog diezelfde dag werd
besloten vijfduizend ‘Plutokratensöhne’ tussen de achttien en vijfentwintig jaar
op te pakken. Zeer vroeg in de ochtend van 9 februari begon de actie. De lokale
overheden hadden lijsten gemaakt van jongelui die in de ‘betere’ wijken woonden.
Daar zochten ze hun buit en toen die niet voldoende bleek,