Familiearchief
(1998)–E.H. Kossmann– Auteursrechtelijk beschermd2 Christen en leraar in Sint-PetersburgHeiman Kossmann koos een andere weg uit de joodse dilemma's. Hij kwam in Heidelberg veel bij een familie Jolberg om de twee dochters des huizes les te geven. Dit blijkt uit een zeer korte aantekening van hemzelf uit 1893.Ga naar eind42 Uit biografisch materiaal valt allerlei over dit gezin gemakkelijk bijeen te lezen. De moeder, Regine, werd in 1800 in het Heidelbergse, eenvoudig begonnen maar welvarend geworden joodse gezin Zimmern geboren. Zij huwde in 1821 een joodse jurist, die de vader van haar twee kin- | |
[pagina 34]
| |
Heinrich Kossmann. Sint-Petersburg, na 1840.
deren werd. Na zijn overlijden in 1824 hertrouwde zij met de ongefortuneerde en ambteloze joodse pedagoog dr Salomon Jolberg, enkele maanden nadat zij zich samen met hem had laten dopen. Volgens de Allgemeine Deutsche BiographieGa naar eind43 heeft zij zich ‘mit tiefster Überzeugung dem Christentum zugewandt’. Zij was niet de eerste van haar familie die deze stap deed. Een broer van haar, de jurist Sigmund Zimmern (1796-1830), was haar al in 1821 voorgegaan. In 1818 had hij als eerste joodse rechtsgeleerde in Duitsland te Heidelberg de habilitatie, dat wil zeggen, de venia docendi aan een universiteit, verworven. Toen hij echter in | |
[pagina 35]
| |
1821 aan de Heidelbergse universiteit buitengewoon hoogleraar wilde worden, ontmoette hij taaie tegenstand. De juridische faculteit putte zich uit in het redigeren van verschillende argumenten waaruit de onaanvaardbaarheid van een joodse hoogleraar in de rechten bleek. Het belangrijkste was waarschijnlijk dat de faculteit bang was voor een dijkbreuk. Liet men één jood tot het hoogleraarsambt toe, dan zouden ‘die durch ihren Reichtum schon halb allmächtigen, stets unermüdeten und in der Weltweisheit besonders erprobten Israeliten’ spoedig een veel te grote plaats in de universiteiten innemen.Ga naar eind44 Op grond van dit rapport werd Zimmerns verzoek in mei 1821 geweigerd. In september liet de vijfentwintigjarige man zich dopen. De maand daarop werd hij tot gewoon hoogleraar benoemd. Hij verkeerde in een aanzienlijke verlichte joodse kring en zal de overgang naar een verlicht protestantisme niet als een godsdienstige bekering hebben ondergaan. Moet zijn zusters doop in 1826 op eenzelfde manier worden geïnterpreteerd? Laten wij niet proberen het te bepalen. Zij was door huisonderwijzers opgevoed, maar had ook enige tijd in een christelijk meisjespensionaat doorgebracht. Zij was in de joodse gebruiken niet goed onderricht. Haar eerste man was van plan geweest om, als hij van zijn ziekte herstelde, samen met haar christen te worden. Zeker is in elk geval dat zij zich tot een diepreligieuze, actieve vrouw ontwikkelde en zich na de dood van haar tweede man, al in 1829, - de twee kinderen die zij van hem kreeg, waren toen ook reeds gestorven - vol overgave wijdde aan de opbouw van onderwijs aan arme kinderen en met dit werk een grote reputatie en veel dankbaarheid verwierf. Vanaf 1833 onderhield Heiman Kossmann dus contact met deze begaafde weduwe en haar jonge dochters, die hij lesgaf. Hij heeft de vriendschap met deze meisjes, die christenen trouwden en beiden in de vroege jaren 1890 overleden, steeds bewaard. Het was een gecultiveerd, idealistisch milieu, waarschijnlijk enigszins neigend naar een piëtistische geloofsbeleving, gekenmerkt door een eigenaardige religieuze spanning, hooggestemde gevoelig- | |
[pagina 36]
| |
heid, sociale bewogenheid - een stemming die wij in Nederland met het Réveil associëren. De aanraking ermee moet bij de jonge joodse student, zoals men uit de dagboeknotities van Hess waarschijnlijk mag afleiden, heftige emoties hebben gewekt. Voor zijn pupillen (de oudste was in 1833 overigens pas elf jaar) heeft hij zonder twijfel een meer dan pedagogische, een broederlijke genegenheid ontwikkeld. Er is alle aanleiding te veronderstellen dat Heiman in dit Heidelbergse huis de gedachte heeft opgevat christen te worden. Op zichzelf was dit geen opzienbarende gedachte. Veel joden lieten zich, zoals men weet, in deze periode dopen. Om twee redenen echter zal men het besluit, wanneer het dat in 1835 al was, toch als het resultaat van een persoonlijke crisis moeten beschouwen. Hoewel het namelijk in het algemeen niets uitzonderlijks had, had het dat nu juist in Heimans intiemste vriendenkring wel: de beide Auerbachs en Moses Hess wilden deze stap pertinent niet doen. Terwijl bovendien heel wat van deze joodse bekeringen door sociale motieven werden afgedwongen - het bekendste voorbeeld is natuurlijk de doop van Heinrich Heine - en voor de betrokkenen geen noemenswaardige geestelijke betekenis bezaten omdat hun godsdienstige opvattingen zeer ruim en onbepaald waren geworden, maakt Heiman Kossmann de indruk de overgang naar het christendom met grote ernst en ingrijpende gemoedsbewegingen te hebben beleefd. Hess' cryptische notities uit 1835 zouden deze interpretatie in elk geval toelaten. Uit een veel latere tijd resten ons wat snippers papier die hetzelfde doen veronderstellen. Van oktober tot december 1879 verbleef Berthold Auerbach in Karlsruhe. Gedurende deze laatste jaren van zijn leven was hij voortdurend op reis in Zuid-Duitsland. Min of meer vervreemd van zijn echtgenote in Berlijn, verontrust en moedeloos door het herleefde antisemitisme in Pruisen, half ziek waarschijnlijk, zwierf hij rusteloos van het ene hotel naar het andere. In Karlsruhe woonde sinds 1863 zijn oude vriend Heinrich (voorheen Heiman) Kossmann. De twee heren, zesenzestig en zevenenzestig jaar oud nu, bezochten elkaar in | |
[pagina 37]
| |
deze maanden regelmatig. In dat verkeer werd ook Heinrichs jongste zoon, Ernst Ferdinand, betrokken. Deze was net achttien jaar; hij dichtte, schreef proza, worstelde zich zeer traag en met tegenzin zijn lyceum door en droomde ervan literator te worden. Hij bewonderde Auerbachs boeken. Gedurende een paar weken in oktober en november noteerde hij in telegramstijl enige flarden van de gesprekken die hij met Auerbach voerde. Auerbach ontving hem graag in zijn hotel en gebruikte hem, wanneer dat zo uitkwam, ais secretaris en boodschappenjongen. Natuurlijk vroeg Ernst Auerbach naar zijn vaders jeugd. Heeft: hijzelf diens overgang naar het christendom aangeroerd of is Auerbach, die toen weer, zoals gezegd, zeer door de joodse kwestie in beslag werd genomen, erover begonnen? Het thema keerde in elk geval herhaaldelijk in de conversatie terug. Auerbach, noteerde Ernst Ferdinand, ‘spricht viel von Papa, dass er gar keine egoistischen materiellen Gründe zur Taufe hatte’. Je hebt een goede vader gekozen, zei hij een andere keer. Hij is een man met idealen en ondanks al zijn mathematica door en door religieus. Jullie christenjoden zijn gelukkige mensen, bevrijd van alle dwang. Het is oneindig zwaar om (zoals ik) het hele leven lang het joodse martyrium met zich mee te dragen. Gelukkig wie zich daar niet meer om bekommert. Maar ik, Auerbach, heb een afkeer van christelijke dogmatiek. Je vader voelde zich betoverd door de twee dochters van mevrouw Jolberg. Ik had er geen bezwaar tegen dat hij christen werd, ik was alleen bang dat hij te veel in het piëtistische terecht zou komen en met een van die meisjes zou trouwen. ‘Papa hat Nächte lang mit Auerbach über Religion gesprochen.’ Tot zover deze notities. Gedurende welke nachten zouden de twee vrienden zo lang met elkaar hebben gepraat? In Heidelberg, in 1834? Oflater nog, in januari 1836, toen Auerbach in Stuttgart woonde en Kossmann acht dagen bij hem logeerde?Ga naar eind45 Uiteraard hebben zij toen gesproken over Kossmanns plan zich te laten dopen. Auerbach zelf was in die dagen veel aan het nadenken over joods-Duitse letterkunde, hij had net een brochure over Das Judenthum und die deutsche Literatur laten drukken en zou het vol- | |
[pagina 38]
| |
gende jaar zijn joodse roman over Spinoza doen verschijnen. Met Heiman had hij heel wat af te praten. In het begin van 1836 heeft Kossmann een nieuwe betrekking aangeknoopt die op het verdere verloop van zijn leven veel invloed heeft uitgeoefend. Hij was in 1835 flink in de war geraakt en zijn gesprekken van januari 1836 met de opgewonden en emotionele Auerbach zullen hem bepaald niet tot rust hebben gebracht. De toestand was niet houdbaar meer. In 1836 veranderde hij abrupt. In dat jaar verscheen in Heidelberg een ongeveer drieënvijftigjarige weduwe uit Dorpat in Estland, die een vriendin bij zich had en een zoon van een jaar of dertien, veertien.Ga naar eind46 Heiman werd zijn leraar. Het gezelschap was niet van plan zich in Heidelberg te vestigen. Blijkbaar was het slechts naar de stad gekomen om een broer van de weduwe, die er wel permanent ging wonen, bij de inrichting van zijn huis te helpen. De dame heette. Christin e Eschscholtz, geboren Ledebour (1783-1872). Haar broer was Carl Friedrich Ledebour (1786-1851), die zich in januari met behoud van salaris had laten emeriteren als hoogleraar in de botanica in Dorpat. De echtgenoot van mevrouw Eschscholtz, de hoogleraar J.F. Eschscholtz (1793-1831), was in 1831 op achtendertigjarige leeftijd overleden. Hij was te Dorpat medicus en bioloog geweest, had enkele boeken van wetenschappelijke betekenis geschreven en was tweemaal als arts en natuuronderzoeker meegegaan op lange, gedeeltelijk door de Russische regering gefinancierde ontdekkingsreizen in de Zuidzee en het noordpoolgebied, van 1815 tot 1818 en van 1823 tot 1826. De expedities stonden onder leiding van de marineofficier in Russische dienst Otto von Kotzebue (zoon van de Duitse blijspelschrijver August, die - sensationeel en belangrijk incident in de Duitse geschiedenis van de Restauratietijd - in 1819 door een revolutionaire student werd vermoord). Aan de eerste expeditie, op de Rurik, een klem schip van Fins sparrenhout van 180 ton met twee masten en acht kanonnen, deed ook de dichter Adelbert von Chamisso mee, die er veel later in 1834 verslag van deed in zijn Reise um die Welt. Oorspronkelijk was dat niet de bedoeling ge- | |
[pagina 39]
| |
weest; eigenlijk had Christines broer, Carl Friedrich, mee zullen gaan, maar zijn gezondheid liet het niet toe en zo kwam Chamisso aan de beurt.Ga naar eind47 Chamisso en Eschscholtz konden het goed met elkaar vinden. Toen zij in Californië een plantje ontdekten dat in Europa niet bekend was, noemde Chamisso het Eschscholtzia, ons slaapmutsje. Eschscholtz had tevoren een merkwaardige kever die hij op een eilandje bij Alaska had opgespoord, Carabus Chamissonis gedoopt, maar deze heeft niet zo'n carrière in ons landschap gemaakt. Mevrouw Eschscholtz bleef slechts tijdelijk in Heidelberg. Het centrum van haar bestaan was nog steeds Dorpat. Haar ouders waren overigens geen Balten geweest. Zij hadden in Stralsund in Pommeren gewoond. Maar toen haar broer in 1811 aan de universiteit van Dorpat werd benoemd, volgde zij hem blijkbaar en daar huwde zij in 1819 de tien jaar jongere Eschscholtz. Deze was uit Dorpat geboortig, studeerde er, doceerde er en stierf er. Dorpat, dat in het Ests Tartu heet, had in 1632 van de Zweedse koning Gustaaf Adolf een universiteit gekregen. De geschiedenis van dit instituut is even getourmenteerd als de geschiedenis van de Baltische landen, deze zeer kwetsbare gemeenschappen, zwak, toegankelijk voor en overheerst door de meesters van de Oostzee, de Duitsers, de Polen, de Zweden, de Russen (en dan moet men in de zeventiende eeuw de economische suprematie van de Nederlanders evenmin vergeten). De universiteit ging tijdens de chaos van de Noordse Oorlog in het begin van de achttiende eeuw ten onder maar werd in 1802 heropgericht, een Duitstalige Russische rijksuniversiteit. In 1721 immers waren Estland en Letland, en in het derde kwart van de eeuw (als gevolg van de Poolse delingen) ook het rooms-katholieke Litouwen, in het Russische rijk opgenomen. De Duitse adel, geestelijkheid en geleerde stand in Estland en Letland hadden het onder het Russische regime in de achttiende en de vroege negentiende eeuw bepaald niet slecht. De keizers verhinderden hen niet om hun bevoorrechte positie in de door hen - men zou bijna zeggen - gekoloniseerde landen te handhaven en gebruikten de Duits-Balti- | |
[pagina 40]
| |
sche adel bovendien voor mooie posities in Sint-Petersburg. Het wemelde aan het hof, in de staatsdienst, in leger en vloot van adellijke Duits-Baltische namen. Voor Duitse predikanten en geleerden vormden Estland en Letland gebieden waar men goede kansen had. Vanaf de zestiende eeuw hadden lutherse dominees er zich gewijd aan de hervorming van de autochtone bevolking en de verzorging van de Duitse bovenlaag. Gedurende de volgende eeuwen hadden steeds weer nieuwe individuen er een kerkelijke positie gezocht en als het hun gerukte er een te verwerven, waren zij er blijven wonen. Zodoende waren er hele predikantendynastieën ontstaan die tot ver in de achttiende en soms in de zeventiende eeuw teruggingen, ook in de negentiende eeuw nog Duitstalig waren maar als zij op het platteland werkten, zeker ook in het Lets en Ests. hebben gepreekt. Dankzij en door Duitse dominees was de Lutherbijbel in de zeventiende eeuw geheel of gedeeltelijk in het Ests en het Lets vertaald, wat uiteraard niet alleen voor de religie, maar ook voor de ontwikkeling van de talen der bevolking van grote betekenis is geweest. De Duitse bovenlaag was overigens niet groot. Zij vormde nooit meer dan tien procent van het totale aantal inwoners der twee protestantse landen. In de steden en stadjes was zij natuurlijk talrijker dan op het platteland en soms was zij daar zelfs in de meerderheid. Het gaat - men moet zich dat wel bewust zijn - in het algemeen om kleine getallen. Omstreeks 1800 hadden Estland en Letland samen waarschijnlijk niet veel meer dan een miljoen inwoners, minder dan de helft van het aantal dat toen op het driemaal kleinere grondgebied van Nederland woonde. Landerijen van Duitse grootgrondbezitters, spaarzaam bevolkt door doodarme en geheel van hun meesters afhankelijke Estse en Letse boeren; vrij kleine steden, waarin de Duitsers de economie, de kerk en de cultuur volkomen domineerden - dat was de toestand waarin de protestantse Baltische landen zich in het begin van de negentiende eeuw bevonden.Ga naar eind48 Uitzonderlijk was er de positie van de intellectuelen. Dezen vormden vanaf de zeventiende eeuw een eigen stand, de geleer- | |
[pagina 41]
| |
denstand, de stand der literati. De predikanten, de artsen, de leraren en hoogleraren, de juristen en alle anderen die een universitair diploma hadden behaald, behoorden tot deze stand, wat hun geen belangrijke juridische voorrechten, maar wel een groot sociaal prestige gaf. Het hoeft niet te worden gezegd dat deze stand geheel Duitstalig was. Naar deze streken keerden mevrouw Eschscholtz, haar vriendin en haar jonge zoon in de herfst van 1836 terug. Zij namen Heiman Kossmann mee. Zij reisden naar Berlijn, waar zij gezamenlijk Chamisso bezochten en waar op 14 september Heiman in ‘des grossen Friedrichs Waisenhaus’ werd gedoopt en ‘bij de heilige doop de naam Heinrich kreeg’. Toen zij eenmaal in Dorpat waren aangekomen, zette Heinrich zijn studie aan de universiteit voort en voorzag hij met wiskundeonderwijs in zijn levensonderhoud. In 1837 stierf de zoon van Christine Eschscholtz. In april 1838 schreef de zelf toen doodzieke Chamisso - hij overleed m augustus - haar dat hij haar niet kon troosten nu zij alles verloren had.Ga naar eind49 Zij had inderdaad alles uit haar huwelijk verloren: haar man, een ouder zoontje en nu ook de jongste zoon. Van haar Dorpatse leven was alleen nog papier over: Eschscholtz' in marokijn gebonden dissertatie (Ideen zur Aneinanderreibung der rückgrätigen Thiere auf vergleichende Anatomie gegründet), de grote gedrukte beschrijvingen van de wereldreizen, brieven die hij haar, zijn verloofde, later zijn vrouw, op die reizen had gezonden, wat tekeningen van Moritz Rugendas die hij waarschijnlijk in 1823 in Rio de Janeiro van de kunstenaar heeft gekregen - zij heeft het alles trouw bewaard en het ligt nu in mijn huis als een persoonlijke herinnering aan deze verre wereld. Toen niets haar meer aan Dorpat bond, reisden zij en haar vriendin in de zomer van 1838 terug naar Heidelberg. Opnieuw reisde Heinrich Kossmann mee. Hij had een ogenschijnlijk heel onduidelijke episode van zijn jeugd doorleefd, maar uit zijn lotgevallen in 1839 bleek dat hij over zijn toekomst een definitieve beslissing genomen had. Op een of andere manier heeft Kossmann in de herfst van 1838 | |
[pagina 42]
| |
zijn leven in Heidelberg weer opgevat, maar hoe precies weten we niet. Christine Eschscholtz gaf hem ter voltooiing van zijn opleiding de gelegenheid enige tijd in het Franstalige deel van Zwitserland en in Parijs door te brengen. Misschien verbleef hij in 1839 in Zwitserland. In elk geval moet hij in de herfst van dat jaar naar Dorpat zijn gegaan. Op 30 september 1839 gaf het Ministerium der Volksaufklärung daar ter plaatse het getuigschrift af dat de buitenlander Heinrich Kossmann geslaagd was voor het universitaire examen voor ‘Oberlehrer der mathematischen Wissenschaften an einem Gymnasium des Dorpatschen Lehrbezirks’. Op 5 oktober 1839 werd door datzelfde ministerie op bevel van Zijne Keizerlijke Majesteit, ‘Selbstherrscher aller Reussen’, verklaard dat Kossmann in de universiteit in de geografie, de geometrie en de wiskunde was geëxamineerd, met succes een proefles had gegeven en daarmee het diploma van ‘Hauslehrer’ in deze vakken kreeg,Ga naar eind50 maar als buitenlander de ‘Vorrechte und Vortheile dieses Grades’. niet deelachtig werd (wat misschien betekende dat hij niet in de stand der literati werd opgenomen). Toen ging hij waarschijnlijk snel naar Duitsland terug. In Giessen werd op 16 november 1839 voor hem een ‘Doktor Diplom’ getekend. Was hij daar aanwezig? Waarschijnlijk wel. Hij heeft: om die doctorstitel te verwerven geen dissertatie hoeven te schrijven en te verdedigen, maar moest wel papieren tonen. De Giessense faculteit der natuurwetenschappen kon in deze tijd doctorsgraden verlenen aan bezitters van het staatsdiploma dat lesbevoegdheid in de hoogste klassen van het middelbare onderwijs gaf, en op grond van getuigschriften en examenresultaten die de kandidaat aan andere universiteiten had verzameld. Kossmann had blijkbaar in Heidelberg en Dorpat voldoende van dit papier bijeengestudeerd om aan de Giessense. eisen te voldoen.Ga naar eind51 Was hij van plan geweest voor zijn verblijf in Giessen een tijdje in Frankfort door te brengen? Auerbach en Hess verwachtten hem daar eind oktober, maar hij kwam niet opdagen.Ga naar eind52 Eind 1839 logeerde hij een week bij Hess in Keulen, op | |
[pagina 43]
| |
weg naar Parijs. Daar bracht hij de winter door. Op 22 januari 1840 schreef hij Berthold Auerbach een opgewekte brief.Ga naar eind53 Het is aardig daarin te zien dat hij zich in Parijs in het milieu van de Duitse joden bewoog, dankzij Auerbachs relaties verkeerde met een bekende joodse oogarts uit Frankfort (Julius Sichel) die tot Heines vriendenkring behoorde, kortom zijn point de repère ook na zijn Baltische excursie in de vertrouwde omgeving vond. Voor kort slechts, dat wist hij. Want, schreef hij Berthold, ik ben je vriend en deze vriend wenst je ‘vor seiner Rückkehr in die Eiswälder’ alle goeds. Het werd bepaald tijd dat Kossmann een betrekking kreeg. Voor een ongebonden en ongeregeld bestaan als dat van Hess ontbraken hem de voorwaarden, een gefortuneerde familie, het temperament, de bezetenheid en de originaliteit, voor een schrijversloopbaan als die van Auerbach ontbrak hem het talent. Toen hij in 1840 reisherinneringen gepubliceerd probeerde te krijgen deed Auerbach zijn best voor hem, maar hij slaagde er niet in het stuk bij een tijdschrift onder te brengen. Het enige wat Kossmann gedrukt kreeg, was de vertaling uit het Engels van een leerboekje over mechanica.Ga naar eind54 Voor zover bekend, heeft het zuivere onderzoek hem nooit aangetrokken. Wat overbleef was het middelbare en gymnasiale onderwijs. Maar voor hem was dat in het geheel het pis-aller niet dat het voor velen toen en later wel is geweest. Hij werd inderdaad leraar en is dat met volle overtuiging vrij lang gebleven. Op 16 september 1840 werd hij benoemd tot leraar in de wisen natuurkunde in de hoogste klassen van zowel de mannelijke als de vrouwelijke afdeling aan de Sankt-Petrischule te Sint-Petersburg. Er kan geen twijfel aan bestaan dat zijn diploma's en zijn relaties uit Dorpat hem deze functie hebben bezorgd. De betrekkingen tussen de literati in Dorpat en de Duitse intellectuelen in Sint-Petersburg, de predikanten, artsen, astronomen, botanici, leraren, waren zeer nauw. Telgen uit Duits-Baltische intellectuele families konden zonder gevoel van ontheemdheid mooie carrières maken in Petersburg. In de tweede helft van de negentien- | |
[pagina 44]
| |
de eeuw is men dit hele verschijnsel als een anomalie gaan beschouwen en ook wij zijn geneigd ons erover te verbazen. Wat wij hier immers zien is de aanwezigheid van een Duitse minderheid, vaak enige tijd in Estland en Letland woonachtig, academisch gevormd en volledig opgenomen in de Duitse cultuur. Maar zij was Russisch onderdaan, zij werkte in het Balticum of in Rusland zelf voor een belangrijk deel in Russische staatsdienst zonder veel. Ests of Lets of Russisch te kennen en zonder het idee te hebben misplaatst te zijn. Heinrich Kossmanns positie was nog eigenaardiger. Hij was als jood in het groothertogdom Berg geboren. Toen Berg Pruisisch werd, werd hij Pruisisch onderdaan. Toen hij in september 1840 leraar in Sint-Petersburg werd, als christen aan een evangelischlutherse school, trad hij in Russische staatsdienst en zonder dat toen te beseffen verloor hij daarmee zijn (pas bij zijn doop in 1836 volwaardig geworden) Pruisische nationaliteit. Krachtens een wet van 1842 is hij toen waarschijnlijk Russisch onderdaan geworden en de kinderen die in Petersburg uit zijn huwelijk met een Baltisch-Duitse vrouw werden geboren, zijn dat vermoedelijk eveneens geweest. Hij heeft er zich geen moment ongerust over gemaakt en is zich met zijn gezin altijd Duitser blijven noemen. Hoever lijkt een samenleving die zulke situaties toeliet van de laat-negentiende-eeuwse verwijderd! Zij is, ik hoef het niet te zeggen, verdwenen. Al in de late negentiende eeuw werd zij door de russificatiepolitiek bedreigd en gehinderd - in de jaren 1880. werden de scholen in Estland en Letland gerussificeerd, in de jaren 1890 werd het Russisch de voertaal in de universiteit van Dorpat - en na de revolutie van 1917 ging zij volkomen ten onder. De twee werelden waarin Heinrich Kossmann de eerste vijftig jaar van zijn leven doorbracht, de Duits-joodse en de Duits-Russische, gingen slechts enkele tientallen jaren na zijn dood in 1898 deels door geweld verloren. In 1839 bracht de arrogante Franse markies Astolphe de Custine twee zomermaanden in Sint-Petersburg en Moskou door. In 1843 publiceerde hij een reisverslag, dat was gesteld in conven- | |
[pagina 45]
| |
tionele salonstijl en vol gemeenplaatsen stond over Russische barbarij. Nauwelijks in de hoofdstad aangekomen wist hij al hoe het stond: wie Petersburg aandachtig bekijkt en nadenkt over het afschuwelijke lot van de bewoners van deze granieten kazerne, twijfelt aan Gods barmhartigheid.Ga naar eind55 Zou het zo erg geweest zijn? In elk geval hielden velen het er langer uit dan de paar weken die Custine er vertoefde. Heinrich Kossmann arriveerde, op minder spectaculaire manier, een jaar na Custine. Op een korte onderbreking na bleef hij er bijna een kwarteeuw wonen. Petersburg was met zijn 400 000 à 450 000 inwoners toen de grootste stad van het land. In 1849 woonden er ongeveer 56 000 luthersen; 31 417 van hen behoorden tot de Lets-Duitse, de Estlandse, de Finse en andere gemeenten.Ga naar eind56 Gegeven de omvang van de Lets-Duitse gemeente zou men misschien mogen aannemen dat ten minste ongeveer 40 000 inwoners van de stad, dat is bijna tien procent van haar bevolking, het Duits niet alleen kenden maar dagelijks gebruikten. Het lidmaatschap van een kerkgenootschap was van belang. Rusland bezat geen burgerlijke stand. Als geboortebewijs diende dus nog steeds de doopakte. De Duitse gemeenten moesten voor deze akte een voorgedrukt formulier gebruiken waarop aan de linkerzijde de Duitse tekst en rechts de Russische vertaling stond. De parochies spanden zich in om met sociale zorg, weeshuizen en vooral onderwijs in sommige maatschappelijke behoeften te voorzien. Al in 1762 was de school van de lutherse Sankt-Petrikirche tot een instituut voor betrekkelijk geavanceerd middelbaar en gymnasiaal onderwijs verheven en zo tot de eerste Duitstalige hogere school in Rusland buiten de Baltische landen geworden. Later richtten ook andere lutherse gemeenten in Petersburg zulke instellingen op zodat men in de negentiende eeuw naast de Russische scholen, waaronder in goed aanzien staande gymnasia, een eveneens gerespecteerd Duitstalig onderwijsstelsel kende. Vooral de Petrischool groeide tot een heel complex organisme uit. Zij had takken voor lager onderwijs, voor handelsonderwijs, voor elementair onderwijs aan meisjes, voor onderwijzeressenopleidingen en zij prepareerde jongelin- | |
[pagina 46]
| |
gen voor de studie aan de universiteiten van Dorpat en Petersburg. Vanaf het begin bezochten ook Russische kinderen haar. Natuurlijk stond de Russische taal overal op het lesprogramma (ook op dat van de door de hoofdschool geadopteerde lagere armenscholen), maar als enige in Rusland is de Petrischool er dankzij veel handigheid tot 1914 in geslaagd het Duits als voer- en onderwijstaal te handhaven. De hoofdschool, die veelsoortig onderwijs aan kinderen vanaf ongeveer hun tiende jaar verschafte, had in 1857 tegen de 700 leerlingen.Ga naar eind57 Kossmann heeft aan deze bloeiende instelling meer dan twintig jaar lesgegeven en hij heeft dat kennelijk met ijver en succes gedaan. Op grond van zijn functie en anciënniteit werd hij ingeschaald in het stelsel van rangen waarmee Peter de Grote in 1722 de militairen en de hof- en staatsambtenaren hun plaats in de hiërarchie van zijn apparaat had aangewezen. In de negentiende eeuw bestond dit systeem nog steeds al was er in de loop van de tijd allerlei aan veranderd.Ga naar eind58 Ook waren de Duitse woorden waarmee de rangen werden aangeduid, nog steeds geldig. Er waren veertien rangen. Toen Kossmann in 1845 een vaste benoeming kreeg kwam hij in de tiende rang terecht. In de loop van de jaren klom hij met rustige passen omhoog tot hij in 1856 de zevende bereikte, die van Hofrat, wat gelijkstond met de rang van overste. in het leger. Ook uit andere blijken van waardering die Kossmann kreeg, kan men concluderen dat zijn werk succes had.Ga naar eind59 Maar hoeveel belangwekkender zou het zijn als wij meer over Kossmanns innerlijke leven te weten konden komen en konden nagaan hoe hij zich, wanneer hij zich buiten het Duitse schoolverband bewoog, in de Russische maatschappij gevoeld heeft. Er is weinig bewaard gebleven waaruit we dat kunnen opmaken. Hij was een betrouwbaar en bruikbaar man, die zijn leven lang vele vriendschappen en betrekkingen heeft aangeknoopt en voortgezet. Over een daarvan is het de moeite waard kort iets te zeggen, omdat dit wellicht enig inzicht in zijn politieke sympathieën geeft. Al spoedig na zijn aankomst in Petersburg werd hij door groot- | |
[pagina 47]
| |
vorstin Helene, de schoonzuster van keizer Nicolaas 1, tot leraar benoemd om haar drie dochters, die toen tussen de veertien en zestien jaar waren, les te geven in rekenen en de beginselen van de staatsfinanciën. Deze Helene, mooi, nog vrij jong, liberaal gezind, was een Württembergse prinses. In Rusland was zij actief in alle mogelijke soorten sociaal werk; tijdens de Krimoorlog richtte zij de eerste organisatie van verpleegsters op om de gewonden in Sebastopol te verzorgen; in de late jaren vijftig had zij een belangrijk aandeel in de beslissing van haar neef, keizer Alexander 11, om de boeren te bevrijden. Zij stelde blijkbaar vertrouwen in de aimabele en ijverige Kossmann. In 1843 nam zij hem als haar secretaris mee naar Duitsland, waar zij incognito met haar dochters enige tijd in Baden-Baden en in Bingen verbleef. Zonder twijfel werd toen ook gewerkt aan het huwelijk van de zeventienjarige dochter Elisabeth met de hertog van Nassau, dat in 1844 plaatshad. Heinrich Kossmann ergerde zich aan de berichtgeving in een Duitse krant die het incognito van de groothertogin doorbrak en onmiddellijk begon de lezers te prikkelen met voorspellingen over de grote feestelijkheden met veel pronk en praal welke men van de lichtzinnige Russische gasten kon verwachten. In een lange brief aan Auerbach prees hij juist de echte, warme huiselijkheid van het gezin, de geestesadel, beschaving en ijver ook van zijn drie pupillen en hij verzocht zijn vriend dringend iets in die zin in de kranten te publiceren.Ga naar eind60 Dit was een interessant initiatief. Men ziet Kossmann een bijdrage tot de public relations van de door hem bewonderde Helene leveren. Hij hield zich ook met de opvoedingvan de meisjes bezig. In augustus 1843, in Baden-Baden, liet hij dochter Maria, die toen achttien jaar was, een exemplaar van Novalis' roman Heinrich von Ofterdingen lezen. Hij gaf in een begeleidend briefje een aardige karakterisering van Novalis' poëtische natuur- en levensbeschouwing. In het boek zelf had hij aangestreept - het is als pedagogisch middel te curieus om niet te vermelden - wat zij (naast het hele derde en negende hoofdstuk) moest overslaan, passages namelijk waarin | |
[pagina 48]
| |
‘Dinge vorkommen, die für ein reiferes Alter geschrieben sind’. Een rijpe leeftijd heeft Maria niet bereikt. Zij stierf al in 1846. Een halve eeuw later, in 1894, dacht Heinrich Kossmann aan zijn onderwijs uit die jaren terug. Zijn zoon, Ernst Ferdinand, die toen leraar Duits aan het Haagse gymnasium was, werd benoemd om de veertienjarige koningin Wilhelmina les te geven in de Duitse taal en vervolgens ook in de letterkunde in breed Europees verband, wat hij tot 1898 deed. Heinrich gaf hem vaderlijke raad. Wees tegelijk op een afstand en vertrouwelijk met zo'n vorstelijk persoon. Het is moeilijk. Helenes dochter Elisabeth toonde soms zo'n verrukkelijke beminnelijkheid dat ik moeite had ‘um nicht die Schranke zwischen uns zu überspringen’, maar het is mij gelukt, ik heb me niet belachelijk gemaakt.Ga naar eind61 Ach nee! Zulke problemen zullen zich in de relaties van koningin Wilhelmina en haar leraren wel niet hebben voorgedaan. Heinrich had in 1843 naast zijn beroepsplichten overigens de gelegenheid zijn oude vrienden langs te reizen. Hij bezocht ook zijn ouderlijk huis in Rheidt. Hij is daar in de herfst geweest en werd met vreugde ontvangenGa naar eind62 Uit een feitje als dit - uit later tijd zijn er enkele andere die hetzelfde tonen - blijkt dat zijn doop door de orthodoxe ouders en verdere familie niet als een onduldbaar verraad werd beschouwd. De enorme verwijdering was geen breuk. Na deze Duitse reis heeft Kossmann twintig jaar lang Rusland niet meer verlaten. Hij wijdde zich aan de stichting van een gezin en aan zijn leraarsberoep. Dit beroep nam hij ernstig, zoals blijkt uit twee met Kracht, autoriteit en elegantie gestelde korte geschriften die hij in 1857 en 1861 het licht deed zien. Het eerste dat in het Einladungsprogramm zu der öffentlichen Prüfiung der Zöglinge der deutschen Hauptschule St.-Petri verscheen ging over ‘Schule und Mathematik’; het tweede was een brochure van zevenenveertig bladzijden, Bemerkungen über Bildung im Allgemeinen und die Fugendbildung in Russland. Zij werd in Petersburg in het Duits gedrukt, maar verscheen in Russische vertaling ook in het Journaal van het Ministerie van Onderwijs, dat toen werd geredigeerd door een liberaal man wiens ideeën overeenkwamen met | |
[pagina 49]
| |
die van Kossmann,Ga naar eind63 en daarna als losse overdruk daaruitGa naar eind64 In zijn ‘Schule und Mathematik’ analyseerde de auteur de opvoedende functie die het wiskundige onderwijs bezit, en bepleitte hij de erkenning juist daarvan als een van de beste middelen om jonge geesten te vormen. Het doel dat schoolonderwijs zich moet stellen, is de ontwikkeling van vrije, geestelijke werkzaamheid. In de mathematica kan de leerling zelf van stap naar stap leren voortredeneren en zelf zal hij de triomf beleven een abstracte, objectieve, absolute waarheid te vinden. Bovendien zal hij zelf ervaren hoe de natuur, hoe het heelal doorzichtig worden wanneer men deze waarheden gebruikt om hen te doorgronden, en hij zal ook de wonderen van de moderne tijd begrijpen, die alle uit de wiskunde zijn afgeleid, de techniek, de mechanica. De wiskunde is de enige wetenschap die volstrekte zekerheid biedt. Zij beheerst het leven van nu. Zij dient in de school een grotere plaats te krijgen dan zij tot nu toe heeft gehad. In de Bemerkungen besprak Kossmann nog een ander thema. Nadat hij hier in het algemeen opnieuw de waarde van de natuurwetenschappen in het onderwijs had aangetoond, wijdde hij tientallen pagina's aan de bijzondere positie van Rusland en de bijzondere eisen aan het onderwijs die daaruit voortvloeiden. Het was geen willekeurig moment dat hij daarvoor had gekozen. Het Russische Rijk immers is bij de troonsbestijging van keizer Alexander 11 in 1855, maar vooral mit dem glorreichen Thatvom 19. Februar 1861 (het decreet over de emancipatie van de lijfeigenen), de ‘Aera jener Reformen eingetreten, welche nebst Consolidirung der äusseren Machtstellung Hebung des Gesammt-culturzustandes des Reiches bezwecken’. Daartoe is de hulp niet slechts van enkele hoge staatsambtenaren en politici nodig, maar de medewerking van allen ‘welche Sinn und Interesse für die höhern Staatszwecke haben’. Voor de rijping van de Russische staat is de ontwikkeling vereist van wat nu in brede kring ontbreekt, werkelijk respect voor de wet, werkelijk begrip voor de staatsidee, werkelijk inzicht in het feit dat het welvaren van de enkeling met dat van het staatsgeheel vervlochten is. Russen zien in de staat de | |
[pagina 50]
| |
vijand van hun particulier belang. Pas als zij deze negatieve opvatting overwonnen hebben, kunnen we verwachten dat het Russische nationale bewustzijn, waarover met zoveel nadruk voortdurend wordt gesproken, levenskrachtig zal worden. Zolang dat niet het geval is, moet men vrezen dat ‘ein künstliches Emportreiben des Nationalbewusstseins die Nation in ihren Mängeln und Fehlern noch tiefer befestigen und daher noch mehr von dem angestrebten Ziele entfernen’ zal. Het morgenrood van een hoger cultureel leven zal voor Rusland pas opgaan wanneer de heersende oppervlakkigheid, frivoliteit en wilszwakte plaats hebben gemaakt voor degelijkheid, stiptheid en energieke volharding (p. 22-24). Kossmann was niet zo naïef te menen dat een dergelijke verheffing van de publieke moraal door middel van een hervorming der scholen tot stand kon worden gebracht. De scholen zouden echter wel een bijdrage van enige betekenis kunnen leveren. Scholen doen meer dan kennis bijbrengen; zij moeten mensen vormen. Het gaat om ‘Bildung’. Maar wat is dat eigenlijk? Kossmann verzet zich tegen de al te wijdverspreide mening dat ‘Bildung’ een eens en vooral gefixeerde inhoud heeft en per definitie de kennis van de klassieke talen en culturen insluit. Weten en ‘Bildung’ zijn niet identiek. Beschaving vereist meer dan kennis, zij vereist de bekwaamheid zulke kennis met gemak te gebruiken, een juist oordeel, ontwikkeling van de zedelijkheid en vooral de grote kunst om zichzelf te beheersen. Aan zulke beschaving heeft: Rusland de grootst mogelijke behoefte. Daarom moeten de scholen van het land met inspanning van al hun krachten proberen mensen voort te brengen die een dergelijke ‘Bildung’ bezitten, zelfstandige, goed gevormde staatsburgers zijn, die boven eigen belangen en eigen hartstochten kunnen uitstijgen. Zulke vorming, gaat Kossmann voort, heeft men vaak en op vele plaatsen van de studie der klassieken verwacht. Terecht. Maar voor Rusland is deze optie niet aanbevelenswaardig. Er zijn talloze verschillen tussen de omstandigheden in Midden- en West-Europa en die in Rusland. De moderne beschaving van Midden- en | |
[pagina 51]
| |
West-Europa dankt uitzonderlijk veel aan de herleving van de klassieken in de Renaissance. Ruslands cultuur werd pas eeuwen later door Peter de Grote geschapen. Ruslands lot is het bovendien dat een beschaafde Rus drie moedertalen moet beheersen, Russisch, Duits en Frans. Men belast een jeugd die fysiek zwakker is dan de westerse omdat zij de korte dagen van de lange winter alleen binnenshuis kan doorbrengen en frisse lucht ontbeert, boven redelijke mate wanneer men haar tevens goed in de klassieke talen wil scholen. Het is ook onnodig. Zoals Kossmann in zijn eerdere opstel reeds deed, betoogt hij dat de vaak in het onderwijs opgestelde hiërarchie van beschavingsvakken, ideële vakken, en de vakken die om der wille van hun nut voor het praktische leven worden aangeleerd, de reële vakken, ondeugdelijk is. De leraar kan geest en karakter van zijn leerlingen evengoed door onderwijs in de natuurwetenschap en de moderne talen vormen als door onderwijs in de klassieken. Al zijn oprechte bewondering voor de Engelse public schools, die hun pupillen op de best denkbare manier met die geest van verantwoordelijkheid en burgerzin doordringen waarom het eigenlijk te doen is, verhindert hem niet ernstig te waarschuwen tegen de navolging van hun lesprogramma. In Rusland is de preoccupatie met de klassieken die in Engeland nuttig en begrijpelijk is, verwoestend en verkeerd. In het algemeen trouwens kan men, als niet alle tekenen bedriegen, tijden zien komen waarin de studie van de Latijnse en Griekse talen slechts door enkelingen zal worden voortgezet, zoals nu de studie van het Hebreeuws of het Sanskriet (p. 13-14). Dit was, men ziet het, een krachtige interventie in de discussie over de inhoud van het onderwijs die in Rusland in deze jaren met een zekere heftigheid werd gevoerd maar door de hervormers voorlopig werd verloren. De minister van Onderwijs die in 1866 optrad, de zeer conservatieve graaf Dmitri Tolstoj, opteerde voor het standpunt dat onder anderen Kossmann scherp had bestreden, en belastte de gymnasia met zoveel klassieke wetenschap dat er zelfs niet veel meer terechtkwam van de studie van de moderne talen.Ga naar eind65 De mening waarmee Kossmann zich verenigde | |
[pagina 52]
| |
en die de Russische progressieven verdedigden, werd door Tolstoj en de zijnen gevreesd omdat zij materialistisch zou zijn en de maatschappelijke orde zou ondermijnen. Tegen het verwijt van materialisme verzette Kossmann zich in zijn Bemerkungen uitdrukkelijk. Indien het al waar zou zijn dat de belangstelling van de jeugd meer naar de natuurwetenschap dan naar de zogenaamde humaniora uitgaat, dan is dit toch niet de schuld van de zogenaamde ‘reale Wissenschaft’ zelf. Men draait de zaken om. Het hedendaagse materialisme verhoogt wellicht het prestige van de natuurwetenschap, maar wordt er niet door veroorzaakt. En wil men het (zoals Kossmann wilde) tegenwerken, dan kan dat niet door de jeugd veel kennis van de klassieken bij te brengen maar uitsluitend door de didactische methoden te herzien. Het is historisch trouwens niet aantoonbaar dat het materialisme door de natuurwetenschap wordt gevoed. In de tijd van Voltaire en Diderot had het materialisme een groter bereik en grotere macht dan nu; maar toen was zowel de studie van de natuur als de industrie vergeleken met de toestand van 1860 zeer beperkt en eenvoudig (p. 15-16). Voor Kossmann vormde het materialisme kennelijk een probleem van wezenlijke betekenis. In het op zijn oude dag geschreven en niet-gepubliceerde ‘Vermächtniss’ wijdde hij lange beschouwingen aan de vraag of de moderne natuurwetenschap aanleiding tot de materialistische filosofie biedt, en concludeerde hij dat dit in het geheel niet het geval is. Of Kossmanns publicatie enige invloed heeft uitgeoefend valt niet na te gaan. De St. Petersburger Zeitung (een krant met een goede reputatie) gaf in mei 1861 in twee nummers een samenvatting van haar inhoud en verklaarde zich ermee akkoord. In Die Schule. Blätter für Reform des Unterrichtswesens - een bijlage van de Volkszeitung für Süddeutschland - werd de brochure in het nummer van 17 januari 1862 met vreugde begroeten de Duitse lezers werd aangeraden ‘die Ansichten eines Kollegen zu vernehmen, der an der Mündung der Newa wahre Bildung zu vermitteln sich zum Ziele gesetzt hat’. Er verscheen een vrij uitvoerige recensie door Adolph Diesterweg in de Rheinische Blätter für Erziehung | |
[pagina 53]
| |
und Unterricht, waarin vreugde werd uitgesproken over de vooruitgang in Rusland en ‘einem so tüchtigen, intelligenten und patriotisch gesinnten Manne, wie Hr. Dr. Kossmann’ groot respect werd betuigd.Ga naar eind66 Maar, zoals gezegd, de Russische regering keerde zich al spoedig van zulke ideeën af. Toen was Kossmann zelf al niet meer in het land. Juist in het jaar 1861 voltrok zich in zijn persoonlijke leven een ramp die zonder twijfel mede aanleiding is geweest tot zijn besluit om Petersburg voorgoed te verlaten. Kort nadat Kossmann zich in Petersburg had gevestigd verzocht hij de toen in Heidelberg woonachtige Christine Eschscholtz en de vriendin die haar begeleidde, met grote aandrang zich bij hem te voegen en zij gaven aan zijn verzoek gehoor. Zij hebben tot hun dood bij hem gewoond. Kort nadat hij in 1845 zijn vaste aanstelling aan de school had gekregen en hij de ladder van de bestuursrangen begon te bestijgen, trouwde hij. Zijn echtgenote vond hij in de lering van verwanten die mevrouw Eschscholtz' vriendin en nu dus Kossmanns huisgenote, Auguste Vick, om zich heen had. Zij heette Mathilde Sophie Moritz en werd Meta genoemd. De jonge vrouw was in 1824 in Anzen bij Dorpat geboren als twaalfde en laatste kind (vier van de twaalf stierven zeer jong) in een predikantengezin. Haar moeder was Anna Dorothea Vick (1781-1851), de zuster van Auguste, telg uit een geslacht dat al in de eerste helft van de achttiende eeuw in het Balticum kwam wonen, dochter, kleindochter, achterkleindochter, achterachterkleindochter van predikanten. Haar overgrootvader van vaders zijde was Johann Gottfried Moritz (1711-1790) die in Halle studeerde en ‘Kantor’ werd aan de kerk en het gymnasium te Berlijn. Diens zoon, Meta's grootvader, Johann Christian Friedrich (1741-1795), studeerde eveneens te Halle, in de theologie, en ging in 1766 naar Dorpat, waar hij conrector van de stadsschool werd. In 1767 trouwde hij daar met Dorothea Charlotte Lenz (1747-1819), dochter van de generaal-superintendant van de Lijflandse kerk Christan David Lenz en zuster van de tragische dichter Jakob Michael Reinhold Lenz.Ga naar eind67 In 1780 werd hij door zijn schoonvader Lenz als rector van het keizerlijke lyceum | |
[pagina 54]
| |
in Riga geïnstalleerd met een ter plaatse gedrukte rede getiteld ‘Die Weisheit und Vorsichtigkeit eines Schullehrers, in seinem Amte zwischen zwei verschiedenen Abwegen die richtige Mittelstrasse zu halten’. Ook Meta's vader, Friedrich Gottlieb Moritz (1769-1833) studeerde theologie in Halle. Hij was lange tijd predikant in Anzen bij Dorpat en was geïnteresseerd in de geschiedenis en de taal van het land waar hij werkte. Kossmanns echtgenote droeg dus de erfenis van drie, vier, vijf generaties van predikanten in zich, Duits-Baltische piëtisten, werkzaam in de steden en op het platteland. Een van haar broers, Friedrich Moritz, die eenentwintig jaar ouder was dan zij, was ook predikant geworden, en wel in Petersburg. Hij was een alumnus van de universiteit van Dorpat, die gedurende enkele tientallen jaren in de vroege negentiende eeuw aan Petersburg een flink deel van de daar benodigde intellectuelen leverde. Een andere broer, Julius, promoveerde eveneens in Dorpat en werd huisarts in Petersburg. Het is overigens merkwaardig dat de theologie na deze generatie haar aantrekkingskracht in de familie blijkbaar verloor. Geen van de nakomelingen van de vele broers en zusters heeft die wetenschap als studieveld gekozen.Ga naar eind68 Ook in het geslacht Lenz verminderde het aantal predikanten in dezelfde tijd tot slechts een zeldzame enkeling. Voor de Baltische families van literati openden zich blijkbaar meer beroepsmogelijkheden, die de generatielange gerichtheid op het predikantenambt overbodig maakten. Meta's schriftelijke nalatenschap (haar brieven, het dagboek dat zij, vrome piëtiste, hield) is in de Tweede Wereldoorlog verbrand. Een enkele foto van haar uit de jaren 1850 is bewaard gebleven. Wij zien een jonge, slanke vrouw met een zeer innemend; fijn en origineel gelaat, donker haar en grote peinzende ogen. Zestien jaar is zij met Kossmann getrouwd geweest en zij bracht negen kinderen ter wereld, van wie er drie jong stierven. Zij had geleerd elke zwangerschap als een zegen Gods met vreugde en dankbaarheid te aanvaarden. Op 26 september 1861 (oude stijl) werd Ernst Ferdinand geboren. Toen ging er iets verkeerd. Op 27 oktober stierf zij, zevenendertig jaar oud. Haar broer (de arts | |
[pagina 55]
| |
Heinrich en Meta Kossmann met oudste zoon Richard (geb. 1847).
Sint-Petersburg, 1857.
Julius) en haar radeloze man hebben een nacht lang geprobeerd haar met kunstmatige ademhaling weer tot leven te brengen. ‘Könnte ich mich nur an deinen Hals hängen und mit dir weinen. Du guter lieber getreuer Mensch, muss auch durch dein Herz das Schwert des Todes gehen!’ schreef Berthold Auerbach zijn vriend op 15 november 1861 uit Berlijn. ‘Es bleibt nichts, als der straffen Pflicht des Lebens mannhaft sich zu stellen.’Ga naar eind69 Nog geen jaar later, op 16 juni 1862 (oude stijl) hertrouwde Heinrich Kossmann met Alexandra Struve (1829-1900). Zij was een stevige vrouw, die het huishouden met zes kinderen degelijk en opgewekt bestuurde. Uit dit huwelijk kwam geen nageslacht voort. Het was een zeer merkwaardige familie waarin zij te Dorpat was geboren. De metselaar en keuterboer uit Holstein, Johann Struve, kreeg in 1755 een zoon Jacob, die kon gaan studeren en als directeur van het gymnasium in Altona bij Hamburg zijn mooie loopbaan beëindigde. Een van Jacobs veertien kinderen was Alexandra's vader, Friedrich Georg Wilhelm (1793-1864), die in Dorpat ging studeren, eerst klassieke filologie, toen astronomie. Hij maakte daar een snelle en schitterende carrière. | |
[pagina 56]
| |
Alexandra Kossmann-Struve met Maria en Ernst Ferdinand Kossmann,
1863. Foto A. Lorens, no. 13 Grande Motskaia, au coin de la Kirpitch.
per., St. Petersbourg.
Deze leidde, zoals in die tijd bij zovelen, ten slotte naar Petersburg, waar op de heuvels van Poelkovo in de jaren 1830 door de Russische regering onder zijn inspiratie en leiding een zeer moderne sterrenwacht werd gebouwd. In 1839 werd hij er directeur van. Hij was een beroemd man die met eerbewijzen werd overladen. In vier opeenvolgende generaties droegen directe nakome- | |
[pagina 57]
| |
lingen van hem belangrijke vondsten aan de astronomie bij. De laatste sterrenkundige uit deze lijn van uitzonderlijk begaafde onderzoekers stierf in 1963 in de Verenigde Staten. Alexandra's vader trouwde tweemaal. Het eerste huwelijk bracht hem twaalf kinderen, het tweede zes. Bekijkt men de genealogie van dit bijzonder wijdvertakte geslacht,Ga naar eind70 dan valt op hoeveel sterker het zich in de Russische gemeenschap wortelde dan dat van Moritz. Alexandra's vader zond sommige van zijn zoons niet naar een Duitse, maar naar een Russische school, zo ook Bernhard (1827-1889), die een hoge Russische ambtenaar werd en wiens zoon, de econoom Peter (hij logeerde in de jaren tachtig soms bij zijn tante Alexandra in Karlsruhe als hij door Duitsland reisde), een rol speelde in de geschiedenis van het Russische marxisme en liberalisme.Ga naar eind71 Een halfbroer van Alexandra, Karl Johann, ging evenals Bernhard over tot de Russisch-orthodoxe kerk en werd diplomaat. Van 1892 tot 1904 was hij gezant in Den Haag-pogingen van Alexandra om een mooi contact tussen hem en haar stiefzoon, de Haagse gymnasiumleraar Ernst Ferdinand, tot stand te brengen, mislukten al was Onkel Karl getuige bij de doop van Ernsts eerste zoon (mijn vader, F.K.H. Kossmann) in 1893. De Struves, een geslacht van astronomen, wiskundigen, juristen, ambtenaren, konden blijkbaar gemakkelijker in de Russische wereld opgaan dan de Moritzen, een geslacht van lutherse predikanten. |
|