De vrouwenhaters
(1968)–Alfred Kossmann– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |
[pagina 31]
| |
1Het woord, waar is het woord nou? Marjan zei, dat ik telkens een verkeerd krotje optilde. Ach nee, dat was het niet. Krotje? Verkeerd krotje? Verkeerd is goed. Maar krotje? Verkeerd krotje optilde? Optilde? Open tilde. Ja, open tilde. Tilde? Nee, niet tilde. Deed. Open deed. Verkeerd krotje open deed? Niet krotje. Kratje. Niet kratje. Kistje. Niet kistje. Kastje. Marjan zei, dat ik telkens een verkeerd krotje optilde. Nee, nee, Krotje optilde. Waar is het woord nou? Ik deed het kastje open, dat is het: het kastje open, ik deed het kastje open. Ze begreep me weer niet, die juffrouw, die kinderjuffrouw, die nurse, - nee, niet kinderjuffrouw. Ik zei: ‘Feest’. Het was niet ‘feest’, maar dat lag in het krotje, nee, niet krotje: ‘Feest’. Niet feest, geenszins feest, in genen dele feest, helemaal geen feest. Ik zei: ‘Fees, juffrouw, fees.’ Ze vroeg: ‘Wilt u een vest?’ Ik werd boos, ik sloeg naar haar: ‘Nee, nee, fees.’ Ze keek me lang aan, ik zei: ‘Driehoek’, heel duidelijk, ‘Driehoek.’ Zij vroeg: ‘Driehoek?’ ‘Ja, ja’ zei ik blij, maar ze begreep me weer | |
[pagina 32]
| |
niet, die juffrouw, ze vroeg: ‘Wat driehoek? Waar heeft het mee te maken?’ Wat driehoek, dacht ik woedend, wat driehoek, ik kan niet zonder driehoek. Ik zei: ‘Ja, driehoek, fees.’ Ze zei: ‘Ik begrijp u niet, meneer Alers,’ haalde haar schouders op en ging weg. Wat is het woord nou? Vles! Vles? Ja. ‘Juffrouw’ roep ik - nee niet juffrouw, kinderjuffrouw, nee -, ik roep: ‘Juffrouw! Vles!’ Maar er is geen juffrouw of ze horen me niet. Ik sla op de tafel. ‘Juffrouw!’ Maar ze horen me niet. Ineens zijn de kinderen er. ‘Juffrouw, ves’ zeg ik, en Marjan kijkt me lief aan en zegt: ‘Juffrouw? Bedoelt u mij?’ ‘Nee, nee, nee’ zeg ik boos. En zij: ‘De zuster? Bedoelt u de zuster?’ ‘Ja’ zeg ik, ‘ja, de ves.’ ‘De ves?’ ‘Ja, de ves, de driehoek.’ ‘Wat is dat voor een ding?’ Ik sla op de tafel, ik zeg: ‘Ja, ja, ja, ves, driehoek.’ Ik lach verontschuldigend om mijn boosheid, zij kunnen het ook niet helpen, ik grinnik even en teken het met mijn lamme rechterhand, de ves, de driehoek. ‘Het urinaal, bedoelt u dat?’ ‘Ja, ja, ja’ zeg ik en zak achterover op mijn | |
[pagina 33]
| |
stoel. Ze hebben me begrepen, ik hoef niet bang meer te zijn, ze zetten de fles naast mijn stoel, ik maak mezelf niet meer nat, alles is in orde. Ik voel me heel gelukkig. Ik ben gereden. Nee, niet gereden, - reden, reedde, gereed. Nee, niet reden. Redden! Redden, redde, gered. Ik ben gered, gereden. De kinderen hebben het begrepen, ze begrijpen alles. Ik leg het ze uit, ik ben zacht, vriendschappelijk, een beetje sentimenteel. Ik leg het ze uit; nu die fles naast me staat kan ik veel meer. Ik leg ze uit dat zulke kleine, vieze dingen mijn leven uitmaken, voorzover je wat ik doe nog leven kunt noemen. Ik leg ze uit, dat ik het aardig vind wanneer ze komen en dat Marjan, mijn schoondochter, de lieve jonge vrouw van Pierre, me zo goed verstaat, het beste van alle mensen. Ik leg ze uit dat ze niet hoeven te treuren: een man van achtenzeventig die na een beroerte nog wat verder vegeteert. Wat zou het? Het is niet aangenaam en niet onaangenaam, en het is wel gek, wel een gekke boel, telkens woorden kwijt te raken. Ik leg het ze allemaal uit en wijs op mijn voorhoofd. Links, daar zit het, een knoop of zo, daar kan ik niet denken. Ik lach. Ze moeten zich niet druk maken, het doet er niet toe. ‘Heb je hoofdpijn?’ vraagt Marjan. Ik zak achterover. Ze hebben me niet verstaan. Ik schud het hoofd en zeg beleefd: ‘Hele- | |
[pagina 34]
| |
maal geen pijn, helemaal niet’ en glimlach. Pierre is oud, mijn zoon, bijna grijs en zo zenuwachtig, wat is hij zenuwachtig. Hij praat langzaam, denkt hij dat ik hem niet versta? Misschien praat hij zo op college. ‘Vader’ zegt hij, ‘er zijn allerlei mensen die je willen opzoeken.’ ‘Dat is aardig’ zeg ik, ‘dat is aardig.’ ‘Wat zeg je?’ ‘Vader zegt dat het aardig is' zegt Marjan, en ik knik haar dankbaar toe, zij begrijpt me het best van alle mensen. ‘En Margreet wil natuurlijk gauw komen.’ Ik schrik. ‘Nee, nee, nee, geen vrouwen’ zeg ik, ‘helemaal geen vrouwen.’ ‘Wat zeg je?’ ‘Vader zegt dat hij geen vrouwen wil' zegt Marjan. ‘Margreet vertelde, dat ze op je bureau een manuscript heeft gevonden. Moeten we daar iets mee doen?’ Ik wil er niet aan denken en haal mijn schouders op. ‘Is het een nieuw verhaal misschien?’ Ik haal mijn schouders op en glimlach. ‘Ik wist helemaal niet dat je ergens aan bezig was.’ ‘Niet meer bezig’ zeg ik, ‘niet meer bezig. Ik kan toch niets meer doen.’ | |
[pagina 35]
| |
Pierre zegt: ‘We gaan niet in je papieren rommelen als je ons geen toestemming geeft, maar we kunnen dat manuscript ook niet zomaar laten liggen. Moet je uitgever het hebben?’ Ik maak een gebaar waarvan ik zelf niet weet wat het betekent. Pierre zucht. ‘Maak je nergens ongerust over’ zegt hij, ‘ik zal wel zien. Je vindt het toch goed dat ik erin kijk?’ Ik knik zonder iets te zeggen. Wat zou ik zeggen? Dan nemen ze afscheid. ‘Jullie zijn aardige kinderen’ zeg ik, en houd Marjans hand een tijdje vast, en wuif ze na als ze de kamer uitgaan, met mijn lamme rechterhand die al wat beter wordt. Ik denk: Nu heb ik nog vergeten te vragen hoe het allemaal is gegaan. Ik heb in een hol gelegen, met mijn hoofd in een hol, heel vreemd, donker, langzaam, warm en bang. Maar bang ben ik niet meer, dat is fijn, ik ben niet bang meer.
‘Ik zal wel rijden’ zei Marjan, want ze zag hoe nerveus hij was, pakte zijn hand die klam aanvoelde en trilde, hij kon hier niet tegenop, ‘hoe vond je hem?’ ‘Verschrikkelijk, eenvoudig verschrikkelijk’ zei Pierre, ‘waarom is hij niet doodgegaan? Daar zit hij nu in een hoekje te mummelen, he- | |
[pagina 36]
| |
lemaal dement, en hij heeft nog altijd die intelligente kop en dat sceptische lachje en die manier om zijn wenkbrauwen op te trekken en die peinzende blik. Dat is toch te gek. Waarom past zo'n kop zich niet aan bij wat eronder zit?’ ‘Hij is niet dement’ zei Marjan. ‘Kom, geef me het sleuteltje.’ Hij gaf het haar. ‘Denk je van niet?’ ‘Nee. Hij is zichzelf, helemaal, ik vind hem fantastisch.’ ‘Wat is er voor fantastisch aan hem?’ ‘Hij is half verlamd, hij is een deel van zijn denkvermogen kwijt en hij weet het even precies als jij en ik, al kan hij de woorden niet vinden. Ik geloof zelfs dat hij het leuk vindt om naar de woorden te zoeken.’ ‘Heb jij hem verstaan?’ ‘Hij reageerde heel goed op wat we zeiden, en hij probeerde ons iets uit te leggen over zijn handicap, het was een betoog, dat kon je horen aan de toon. Waar gaan we eigenlijk heen?’ ‘We zullen wel naar zijn huis moeten, denk je niet. We moeten Margreet toch op de hoogte brengen?’ ‘O God, Margreet. Dat knap jij op? Dat die arme niet eens naar hem toe mag. Nu ja, misschien vindt ze het wel makkelijker zo.’ Ze reden de lege, zondagse binnenstad uit, de bruggen over, langs de havens en kwamen bij | |
[pagina 37]
| |
de kleine villa. Het was koud, grijs weer, met zo nu en dan vuil zonlicht, ze huiverden toen ze uitstapten en over het grintpad liepen. ‘Toch idioot dat hij daar wilde wonen’ zei Pierre. Marjan belde, ging het eerst naar binnen, en even later zaten ze in een kamer van niets, uitziend over een kale tuin, tegenover een kleine, bevende vrouw, met lang, opgebonden peper- en zoutkleurig haar, een dons van zwart op de bovenlip, mooie, grote, zwarte, bange ogen achter een bril, een dik lichaam. ‘Zal ik iets voor jullie klaar maken?’ vroeg ze. ‘Wil je een boterham? Of een kop soep? Ik heb alles, ik maak van alles teveel klaar. Net of hij er nog is. Ik denk steeds dat hij naar beneden komt om te eten.’ ‘Heb je een borrel?’ vroeg Pierre. ‘Wat zeg je?’ Ze vertrok haar gezicht en stak het vooruit om hem beter te horen. Pierre haalde diep adem. ‘Of je een borrel hebt!’ brulde hij. ‘Natuurlijk, natuurlijk’ zei ze, zenuwachtig lachend, en stond op. Ze liep slecht, ze hoorde slecht, ze zag slecht, ze scharrelde naar het dressoir, met haar hand voelde ze over een plank tot ze de borrelglaasjes had gevonden, in een lelijke houding, haar gebogen achterwerk naar de ka- | |
[pagina 38]
| |
mer, en een voor een zette ze de glaasjes op het langwerpige tafeltje in het midden, met een Perzisch tapijtje schuin erover. ‘Zou jij de drank willen halen, Pierre?’ vroeg ze. ‘Die is bij je vader, je weet het wel.’ Hij stond meteen op, liep het smalle gangetje door, een trap op en snikte bijna toen hij in zijn vaders kamer was. Het waren twee kamers geweest, maar de tussenmuur was weggebroken en zo was het enige redelijke vertrek in het huis ontstaan. Het was er stil en rustig van licht door het donkere hout van de boekenkasten langs de wand en het grote negentiende-eeuwse bureau, het rook er naar pijptabak, lavendel en een oude man. Tussen en naast de ramen - het vertrek had er twee, uitkijkend over het vreselijke voortuintje - hingen kleine schilderijen, etsen, prenten, soms drie boven elkaar. Op het bureau aan de rechterwand, zodat wie er achter zat de hele ruimte kon overzien, stonden portretten in zilveren lijsten. Het was een kamer vol verleden. Op het vloeiblad lag, omringd door brieven, het stapeltje papier dat het manuscript moest zijn waarover Margreet door de telefoon had verteld. Hij pakte het op. Het model las hij op het eerste vel. Hij woog het, bladerde erin, zag dat het uit honderd, met grote interlinie getikte kwarto-vellen bestond en legde het neer. | |
[pagina 39]
| |
Hij meende dat hij zich nog nooit zo ongelukkig had gevoeld, in zijn puberteit niet, in de oorlog niet, tijdens de mislukking van zijn eerste huwelijk niet. Zonder na te denken, zomaar een plicht vervullend, draaide hij zich om naar de wandkast schuin achter het bureau, opende deze en haalde er jenever, port en sherry uit. De flessen zette hij op het bureau, naast het manuscript, en hij zuchtte weer. Hij moest terug naar dat kleine kamertje, naar Margreets onmogelijke salon, en uit volle keel onnozelheden brullen, dat was hun gesprek. Hij voelde zich zijn vader. Zo had deze toch ook gedaan, jaren en jaren lang, na Margreets ziekte, het was niet in te denken zo luguber. Hij had hier gezeten, achter zijn bureau, en in fijn, langzaam schrift zijn cahiers gevuld met steeds vager en essentiëler wordende verhalen, hij was langs zijn boeken gedrenteld, had er zo nu en dan een in de hand genomen, de pijp tussen zijn tanden, was dan naar beneden gegaan en had met zijn oude stem overluide conversatie moeten voeren. Over wat in godsnaam? Hij had moeten luisteren naar dat beverige gepraat en moeten kijken naar het ronde, eigenlijk lieve gezicht dat in zichzelf had behoren te rusten, maar de zintuigen, zo zwak geworden, hadden zich begerig ontwikkeld, puilden naar voren. De ogen ston- | |
[pagina 40]
| |
den op steeltjes, de oren spitsten zich. Verdomme, dacht hij, zij is een mopshond die op een muis is gaan lijken. Hij rilde van nervositeit, en met twee flessen onder zijn linkerarm, de derde in zijn rechterhand, daalde hij moeizaam af. Marjan had dan toch voor de informatie moeten zorgen, dacht hij beschaamd en opgelucht. Maar zodra hij binnen was, zei ze: ‘Vertel jij eens hoe je je vader vond,’ en toen hij de glazen had ingeschonken, brulde hij: ‘Goed, Margreet, hij maakt het goed. Hij vroeg naar je, hij was erg trots toen we vertelden hoe flink je was geweest. Hij moet voorlopig rust hebben, hij is erg moe. Maar zo gauw mogelijk wil hij je zien. Dat zei hij.’ ‘Wat zeg je? Wat zeg je?’ fluisterde het vrouwtje, het kopje zover mogelijk naar voren. ‘Praat toch wat harder, Pierre, je vader mompelde ook altijd zo.’ Hij herhaalde de onzin nog luider en langzamer, en zij knikte, straalde bij het compliment, zei: ‘Ja, ja, ik heb meteen de dokter opgebeld toen ik hem vond, ja, ja.’ Pierre dronk zijn glas snel leeg en vulde het opnieuw, onder de trage blik van Marjan, die haar schoenen had uitgedaan en met de voeten onder zich gekruist in haar fauteuil zat, zich nieuwsgierig onttrekkend aan de situatie. | |
[pagina 41]
| |
Pierre begon over het manuscript. Hij zei dat zijn vader hem gevraagd had om het mee te nemen en in te kijken en Margreet knikte opgelucht. ‘Heb je het gelezen?’ schreeuwde hij, om maar iets te schreeuwen. ‘Ik mocht nooit iets lezen van je vader’ zei ze, op een koket-eerlijk toontje van grappig kind, ‘dat weet je toch wel. Pas als het gedrukt was mocht ik het lezen, en dan mocht ik er nog niets over zeggen.’ Pierre haalde het manuscript, ze namen afscheid en reden zwijgend weg, nagewuifd door het vrouwtje dat tranen in de ogen had. ‘Lieve God’ zei Pierre, terwijl ze de weg naar Den Haag reden, ‘wat moet dat onwijze schepsel nu verder in dat huisje? Wat moet het allemaal? Als we in Leiden zijn, ga ik eerst dat verhaal maar lezen. Misschien knap ik ervan op, het is op z'n minst een teken van leven.’ ‘We wisten toch niet dat hij ergens mee bezig was?’ ‘De laatste keer dat we bij hem waren, weet je, een week geleden, voor zijn beroerte, heeft hij me wat oude mannengeschiedenissen zitten te vertellen, je kent ze, over zijn dichterlijke jeugd, wel gek, en ik vroeg uit beleefdheid waarom hij zijn mémoires niet ging schrijven, een decadente, vermoeide jongeling die gezond oud werd. | |
[pagina 42]
| |
Ach nee, zei hij, dat heeft geen zin.’ ‘Wat is het voor een boek?’ ‘Het lijkt me een novelle van de gewone omvang, Het model, dat is alles wat ik ervan weet.’ Ze parkeerden voor de deur, liepen de marmeren gang door. Pierre ging naar zijn studeerkamer op de eerste verdieping, Marjan naar de grote zitkamer waar ze thuis was. Ze drentelde rond, peinzend zonder ergens over na te denken, ontroerd en ontstemd, maar ze wist niet precies over wat, keek naar de boeken die een van de wanden vulden en stond stil bij de plank waarop die van haar schoonvader keurig chronologisch naast elkaar waren gezet. Dit was zijn debuut, dacht zij, van vijfenvijftig jaar geleden, Nachtglanzen, verzen van H. Alers jr., wie senior was kon niemand meer vertellen. ‘Niet eens een belofte’ had Pierre gezegd, ‘er verschenen toen dertig bundels per jaar van dat niveau.’ Een dikke, groflinnen, grijze band, met kunstig getekende zwarte slierletters en daaromheen nog meer slierten, opdikkend, duur aanvoelend papier, een grote drukletter. Ze bladerde in het boek. ‘Uit Uwe oogen vloeit de zoete nacht.’ Zou Pierres moeder die nacht hebben doen vloeien? Zij moest een mooie, deftige vrouw zijn geweest, jammer dat ze haar niet had gekend. En dit was, van drie jaar later, zijn tweede | |
[pagina 43]
| |
bundel, De clown, gedichten van Herman Alers, een man zonder vader. Hij was toen wel veelbelovend, had Pierre gezegd, hij verwerkte het expressionisme op zijn eigen manier. Het boekje was dun, had een papieren kaft en een strenge opmaak. Zij las: ‘Schril pijpt de avond achter het plantsoen, mijn doode voeten moeten waanzin dansen.’ Marjan lachte en zette het boekje terug in de rij. Hoe zou hij toen geweest zijn? Zij kon zich de oude man niet als jong voorstellen, die boeiende rimpelkop gaaf en onnozel, die naakte schedel behaard, en de portretten uit zijn jeugd leken haar belachelijk geposeerd. Wist Pierre er maar iets over te vertellen! Zijn vak van vergelijkende litteratuurwetenschap maakte dat hij zulke belangstellingen minachtte, roerend naïef eigenlijk. Ze keek verder. In de jaren dertig kwam zijn eerste periode van echt succes, ook internationaal: grote biografieën. ‘Vakwerk’ had Pierre gezegd, ‘het genre is op het ogenblik niet in tel, dat zegt niets, maar vader was minstens even goed als Zweig en Maurois. In Nederland evenaarde niemand hem. Zijn stijl was voor die tijd vrij zakelijk, en hij had zich uitstekend gedocumenteerd. De evocatie van de hitte in Jan Pietersz. Coen kwam toen in alle schoolboeken, en hij is nooit in Indië geweest.’ | |
[pagina 44]
| |
Hölderlin, Aubrey Beardsley. ‘Verbluffende boeken’ had Pierre gezegd, ‘in de keuze van de personen de tijd dertig jaar vooruit. De Duitse en Engelse critici hadden de grootst mogelijke bewondering voor vaders inlevingsvermogen. Hij werkte toen echt voor de wereldmarkt.’ ‘En dan komt een neergang’ had hij gezegd. ‘De isolatie van de oorlog en het onvermogen om de gebeurtenissen direct te verwerken speelden hem parten, net als zijn collega's overigens.’ Verzet op rijm, ze bladerde in het slecht, op houthoudend bruin papier gedrukte boekje: ‘Eens zal het leugenbeest ons land verlaten.’ Ja, dat was ongelofelijk. De verzetstrilogie had ze gelezen voordat ze Pierre kende, ze was nog op school, en ze was onder de indruk geweest. ‘Slecht gemaakt’ had Pierre gezegd, ‘emotioneel en zonder voldoende afstand.’ Daar stonden de zeven korte romans of novellen die hem een tweede periode van succes hadden bezorgd, zij het dan enkel in Nederland, vage, statige verhalen, zij had vijf ervan in manuscript gelezen, spelend in een niet aangeduide tijd. ‘Bijna klassieke tragedies’ had Pierre gezegd, ‘de bekroning van zijn oeuvre.’ En nu zat hij in de hoek van zijn ziekenhuiskamer op een stoel, helemaal niemand meer en toch zo onverwisselbaar zichzelf, een sterke, bre- | |
[pagina 45]
| |
de, boerse man, met een breed, boers gezicht, en hij had in de loop van zijn leven er een uitdrukking op gelegd van geest en verfijning. ‘Wat híj met zijn gezicht heeft gedaan!’ had Pierre gezegd. ‘Alles is er grof aan, van nature, de vormen, de dikke, altijd wat bruine huid, de stompe neus, de scheve mond, de kleine grijze ogen, die bobbelige, glimmend kale schedel. Maar de lijnen en groeven zijn stuk voor stuk fijne grafiek, en die heeft hij zelf aangebracht. Heb je zijn voorhoofd wel eens bestudeerd als hij zijn wenkbrauwen optrekt? Liniatuur van Rembrandt!’ Hij was aardig dronken geweest die avond. Straks zou hij naar benden komen om over het nieuwe boek te vertellen, en zij zag er tegenop. Ze zou liever blijven drentelen en sigaretten roken, vaag associërend, dan luisteren naar een uiteenzetting. Ze had soms genoeg van uiteenzettingen. Zou er haar leven lang tegen haar gepraat worden? Ze hoorde hem de trap afkomen en even later stond hij in haar kamer, vertrouwd en vreemd, een lange, schrale, grijs wordende man met een bril. Hij zei beheerst en vriendelijk: ‘Vind je het goed, liefje, als we ergens wat gaan eten en drinken, in Amsterdam of zo? Ik heb geen zin om thuis te blijven.’ Hij lachte hoog en zenuwachtig. ‘Weet je, dat | |
[pagina 46]
| |
nieuwe boek van vader is wat men, niet helemaal terecht, pornografie pleegt te noemen, en op een bepaalde manier plagiaat.’ | |
2Zijn onrust is ziekelijk geworden, dacht Marjan, ik moet eens met de dokter praten, en hij drinkt teveel. Wat zou hij toch hebben? Ze waren naar Amsterdam gereden en hij had gezwegen, maar geslikt en gehoest alsof hij het erg te kwaad had, en nu, in dit café waar ze waren ingegaan omdat het dan wel oud-Hollands was maar stil, en waar telkens een druk zevenjarig Engels jongetje met blonde krullen een nieuwe, verbluffend goede kindertekening kwam vertonen, die het aan het tafeltje naast hen vervaardigde, bestelde hij de ene borrel na de andere en praatte, praatte, met zijn zachte, hoge, indringende stem. Het irriteerde haar en wekte haar medelijden op. Zijn associaties waren zo snel dat zij er moe van werd. ‘Je vindt de tekeningen van dat jongetje interessant’ zei hij, ‘terecht, ze hebben een bijzondere kwaliteit. Maar waar heeft hij zijn inspiratie vandaan? Jij en ik weten het niet. Zijn onderwerpen, zijn teksten zijn uit een of andere subcultuur van televisie of film, dat is duidelijk. | |
[pagina 47]
| |
Piratenschepen, science fiction-monsters, slogans, een ongelofelijk begaafd jongetje, enorm gevoelig voor indrukken en zo creatief dat hij er meteen iets orgineels mee doet, heel interessant.’ Hij stak weer een sigaret op. ‘Die subcultuur’ zei hij, ‘is voor een wetenschapsman belangwekkender dan de officiële cultuur, dat heb ik je al zo vaak uitgelegd. Jij hebt altijd weerzin gehad tegen mijn studie over de pornografie. Ach God, nu heb je op zo'n rare manier gelijk gekregen.’ ‘Schei toch uit’ zei ze, ‘ik had niet echt weerzin, ik hoef er toch geen belangstelling voor te hebben?’ ‘Je was jaloers, in zekere zin was je jaloers, dat kun je niet ontkennen.’ ‘Liefje, waarom ben je zo agressief?’ ‘Maar ik erken dat je gelijk hebt gehad! Doe ik dat niet? Ik erken het ruiterlijk. Het was misschien het enige originele onderwerp dat ik ooit heb aangepakt, maar ik had het beter niet kunnen doen. Je had gelijk! Voor de eerste keer in mijn leven erken ik dat een vrouw intuïtie heeft.’ ‘Je bent toch niet echt verantwoordelijk voor wat je vader schrijft, je overdrijft onzinnig, en wat zou het dan nog?’ ‘Ik overdrijf niet. Vader was erg geïnteres- | |
[pagina 48]
| |
seerd in wat Heniger en ik deden, op zijn manier, je weet wel, zogenaamd met veel afstand, en het resultaat is dit. Ik heb het hem toch allemaal zelf uitgelegd: dat de pornografie als litterair genre nooit behoorlijk is onderzocht en dat ik in Heniger voor het eerst een psycholoog heb gevonden die inzag dat er een hoop uit te leren is. Hij heeft gelezen en gekeken, en is toen zelf een pornografische roman gaan schrijven. Het is idioot. We hadden met jou en Margreet erbij over alles moeten praten. Die weerzin van jou en die geheimzinnigheid...’ ‘Nu is het nog mijn schuld ook!’ ‘Nee, liefje, nee, zo bedoel ik het niet. Maar je hebt me wel belachelijk gevonden, is het niet, je zou me graag belachelijk hebben gemaakt.’ ‘Hou toch op’ zei ze, ‘hou toch op. Ik heb genoeg van al dat geruzie. En wat moet ik met die pornografie?’ ‘Is het mijn schuld dat ik er over moet praten? Ja, verdomme, juist wel. Ik heb mijn vader een fraaie inspiratie verschaft.’ Ze maakte een elegant gebaar van afweer, beide handen in de lucht, en prees het jongetje dat een nieuwe tekening op het Perzische tapijtje legde en haar stralend aankeek. ‘Nu moet je een verhaal bedenken in tien tekeningen’ zei ze, ‘en dan pas terugkomen. Dat is toch leuk?’ ‘Vader was al bijna dement de laatste maan- | |
[pagina 49]
| |
den’ zei Pierre, ‘en dat halfzieke brein wist niet meer wat het gelezen en wat het zelf bedacht had. Ik kan me dat wel voorstellen, jij niet?’ ‘Je zei toch dat het goed geschreven was?’ ‘Zijn ouderdomsstijl, heel kalm en sierlijk, met de dialogen opgenomen in het vertellende proza. En dan al die gekke gebeurtenissen.’ ‘Dan kan hij toch niet dement zijn geweest.’ ‘Waarom niet? Stijl is een verworvenheid, een routine, een vakbekwaamheid. Zou een demente timmerman niet meer kunnen zagen?’ ‘Hij zou geen kast meer kunnen maken.’ ‘Maar zagen kan hij, zolang zijn handen niet al te erg trillen. Tenminste, dat denk ik.’ ‘Zullen we niet gaan eten?’ ‘Laten we eerst nog wat drinken.’ ‘Je drinkt teveel.’ ‘Het kan natuurlijk ook zijn, dat hij het bewust heeft gedaan, een litterair spel, enkel voor de kenners. Ja God, dat kan, zou hij dat bedoeld hebben? De pornografie bestaat voor driekwart uit citaten, het citaat is als het ware een bestanddeel ervan. Steeds dezelfde scènes en personages, als je die tot seksuele organen gereduceerde mensen nog personages kunt noemen, en hij heeft opzettelijk geplagieerd, een grap, om min of meer binnen het genre te blijven, volgens de wetten die hij van Heniger en mij heeft geleerd. Nee, ik geloof het toch niet. Dat zou ik ge- | |
[pagina 50]
| |
merkt hebben bij de lectuur. Ik ben toch een ervaren lezer?’ ‘Ik heb honger.’ ‘Ik wou dat ik erover kon praten met hem, en nu zit hij daar maar te mummelen. Zou hij nog iets weten van het manuscript?’ ‘Ik denk van wel.’ ‘Het is meer dan gek. Die oude man schrijft in zijn werkkamer zachte volzinnen vol liederlijkheden en gaat dan naar beneden, naar Margreet, pap eten en een gesprek schreeuwen over de winkeliers. Meer dan gek. Die oude man.’ ‘Je moet nu ophouden met drinken.’ ‘Waarom? We gaan toch zo eten? Maar wat moeten we doen met dat boek? Ik zal je de inhoud niet navertellen, je moet het zelf lezen. Ja, al heeft dat aan de andere kant geen zin, want het plagiaat, nu, plagiaat in het thema, zul jij niet ontdekken. Misschien is dat juist goed, je bent dit keer gewoon een lezeres. Of wil je niet?’ ‘Natuurlijk wil ik het lezen.’ ‘Ik ben benieuwd. Lees je het vanavond nog? Ik móet er met je over praten, ik houd het niet uit zo. Kom, zeg dat jongetje goedendag en laten we gaan eten. Dan rijden we naar huis en ga jij lezen. Is dat goed?’ ‘Natuurlijk, liefje, reken maar af.’
Ze reed hem naar huis, hij haalde de papieren, | |
[pagina 51]
| |
gaf ze haar en ging terug naar zijn studeerkamer. En zij zat met de voeten onder zich in een oude leren clubfauteuil, voor de zoveelste keer van haar leven met een manuscript in haar handen. Haar eerste vriend had gedichten geschreven die ze op kantoor overtikte, al was zijn handschrift heel duidelijk, haar tweede vriend was op de Toneelschool en wilde de dramatische kunst vernieuwen. En toen was ze met Pierre getrouwd, tien jaar geleden, ze was pas tweeëntwintig en hij negenendertig, en het was ernst geworden met de manuscripten. Verhandelingen over het sonnet, een stuk of zes, Joyce in het licht van de Engelse en Duitse essayistiek, Delacroix' opvatting van Goethes Faust, de verhalen van haar schoonvader, goede hemel, had ze niet liever kinderen gehad. En nu las ze dan pornografie, geschreven door haar schoonvader van tegen de tachtig, ze begon te lachen. Het verhaal begon heel simpel: ‘Anna leerde Erik kennen op een dansavond van haar jeugdclub. Met haar zestien jaren paste zij er, vooral omdat zij als klein, tenger en kinderlijk peinzend meisje jonger leek dan de overdadige veertienjarigen die er de toon aangaven. Het viel haar niet op, dat Erik er in het geheel niet paste, in het uitgewoonde zaaltje van het clubhuis. Natuurlijk, de grote, blonde Erik, tweeëntwintig zoals hij zei, was de enige man in het gezelschap van | |
[pagina 52]
| |
schuwe of branie schoppende jongens, dat merkte zij op, maar zij vroeg zich niet af wat hij eigenlijk hier was komen doen.’ Erik ging een paar zaterdagavonden met de brave Anna naar de bioscoop, teer zijn arm om haar schouder leggend, en bracht haar toen bij een vriend die fotografeerde en filmde, Arnold. Deze bewoonde een oud huis, en zijn atelier was een soort uitdragerij, vol stoelen, tafels, divans, sofa's, kasten, allemaal nodig voor zijn werk. De grote, breedgebouwde man zag er bijzonder uit, met een zwart baardje dat naar voren was gekamd en dat dreigend opwipte als hij praatte. Veel haren had hij niet meer. Hij had ze heel lang laten groeien en zorgvuldig over zijn schedel gelegd, zodat zijn kaalheid aardig verborgen bleef. Zijn bakkebaarden, sterk vergrijzend, kwamen tot halverwege zijn wangen. Zijn donkere ogen hadden ook iets bijzonders, Anna wist niet goed wat, ze waren erg star en fonkelden, en zij vergeleek ze met kooltjes vuur. Erik, die haar bijna tot haar verdriet met zoveel respect had behandeld, werd die eerste avond op het atelier amoureuzer, en zij, na wat wijn te hebben gedronken, vond zijn warme en begerige mond heerlijk passen op de hare. Arnold was enthousiast over het schouwspel, hij noemde hen een mooi paartje, en voor hij een nieuwe fles opentrok sprong hij om hen heen, | |
[pagina 53]
| |
om hen met de blik van een vakman te bekijken. Aan het eind van de avond, toen zij hun zoen onder zijn keurend oog enige malen hadden herhaald, deed hij hun een voorstel. Hij moest prentbriefkaarten maken, heel conventionele kitsch-kaarten met verloofde paartjes en bloemen aanreikende meisjes, en hij wilde dat zij daar model voor stonden. Het was wel even werken, zei hij, poseren is een vak dat je moet leren, maar ik geloof dat jullie er talent voor hebben. Anna weifelde, tot bleek dat Erik het geld dat zij zouden krijgen hard nodig had. Zij schaamde zich over de kosten die hij voor haar gemaakt had, in bioscopen en cafés, en stemde toe. Een aantal zaterdagavonden werden aan de prentbriefkaarten gewijd, en inderdaad bleek het vrij hard werken te zijn. Zij moesten op bevel glimlachen, hun hand naar elkaar uitsteken, verlangend kijken, zij moesten telkens andere kleren dragen, uit eigen bezit of uit Arnolds voorraad, en die moesten dan weer worden vermaakt. Het wende. En het was bepaald gezellig. In het atelier, onder de warme lampen, was Erik behulpzaam en hartstochtelijk, helemaal niet zo gegeneerd als wanneer hij haar naar huis bracht. Hij kuste haar, hij stoeide met haar, hij maakte haar verhit en gelukkig. Op een avond liet zij | |
[pagina 54]
| |
zich fotograferen op een sofa, de rechterborst uit haar bloesje, terwijl Erik haar vurig op de mond zoende, en pas later in bed schaamde zij zich. Marjan las de eerste tien bladzijden alsof zij niet door haar schoonvader waren geschreven, zonder er bij na te denken. Was dit nu pornografie? Het was wel zwoel en nogal gek, de onder de schijnwerpers van een belachelijke demon opbloeiende kalverliefde van het meisje, maar het had ook iets roerends. Ze stak een sigaret op, bladerde even door, om te kijken hoeveel ze nog lezen moest, en boog zich weer over het manuscript. Naakt poseren wilde Anna niet, en zowel Arnold als Erik toonden alle begrip. Erik zelf had er geen bezwaar tegen om zich enkel in een zwembroekje te laten fotograferen, met een vis in de hand die hij haar stralend gaf, en zij vond hem mooi en sterk, wat op de foto uit haar glimlach bleek. In bikini dorst zij ook wel, en zo kusten zij elkaar dan half ontkleed, liggend in een duinpan van over de vloer uitgestort zand. De zaterdagavonden werden zo opwindend voor Anna, dat zij afwezig haar werk deed op de drukkerij waar zij koffie zette en een beetje met de administratie hielp, en thuis, voor haar moeder en haar twee zusjes, niets meer betekende. En toen, na vele weken, was Arnold, aan zijn | |
[pagina 55]
| |
baard plukkend, stotterend, begonnen over een dilemma waarvoor hij stond. Hij had een belangrijke maar lastige opdracht, hij moest aan een buitenlands tijdschrift een foto leveren van een pak slaag. Een tiener-meisje lag bij haar vader over de knie met opgeschoven minijurk en de broek naar beneden. Anna en Erik schrokken. Het hoefde geen obscene foto te worden, zei Arnold, het was een humoristische illustratie bij een artikel over ontwortelde jeugd, en hij kon de foto zo nemen dat Anna's gezicht er niet op kwam. Zij zouden elk vijftig gulden krijgen. Het was, zij beseften dat alle drie, aan Anna om te beslissen. Erik zou zich nergens over te hoeven schamen, hij had geld nodig en kon zich desnoods laten fotograferen met een ander meisje. En zo lag ze dan half naakt op Eriks schoot. Haar benen moesten in een houding van trappelen verstard zijn, haar hoofd - enkel het achterhoofd was te zien - moest als in geschrokken pijn zijn opgeheven, haar handen moesten een gebaar maken als om haar billen te beschermen. Er werd gerommeld aan haar kleding om haar ontkleding zo effectief mogelijk te maken. Telkens moest ze anders gaan liggen op Eriks dijen waartussen zij zijn lid duidelijk voelde, zij rilde van schaamte en spanning en wenste bijna dat de rechterhand die hij geweldig opgeheven | |
[pagina 56]
| |
moest houden zou slaan, dat hij haar zou straffen zoals ze vond dat zij verdiende. Zij huilde toen zij opstond. Marjan merkte tot haar verbazing dat zij boos was geworden. Zij voelde zich gegeneerd om de situatie waarin de twee mannen dat kind hadden gebracht, zij was woedend op haar schoonvader die de situatie had verzonnen, zij vond het belachelijk dat Pierre haar dit liet lezen, zij bezon zich met weerzin dat zij nog niet eens op de helft was. Ze zou verder lezen, dacht ze, maar dan ook precies zeggen wat zij meende, zij had ineens de indruk dat zij al vele jaren lang haar mening verzwegen had. Wat betekende het nog voor Anna, om met ontbloot bovenlijf aan een paal gebonden te staan, terwijl Erik, eveneens met ontbloot bovenlijf, haar met een zweep dreigde? Zij verlangde er steeds meer naar, dat hij haar pijn deed, sloeg, beet, wat dan ook. Haar liefde, die enkel kans kreeg op deze zaterdagavonden in het atelier, werd een razernij. Zij wilde zich aan hem onderwerpen, op iedere voorwaarde, als hij haar maar liefhad, als hij zijn reserve maar eindelijk opgaf, als de liefde, woede, strengheid die hij moest spelen maar eens reëel werden. Zij verlangde naar hem in al zijn schijngestalten, als jonge minnaar, als barse vader, als wrede beul, als misdadige verkrachter. | |
[pagina 57]
| |
Zij kreeg haar zin in zoverre, dat Arnold van de foto's overging op filmpjes, die hen veel geld konden opbrengen, en het eerst filmpje zou weer de bestraffing van het jonge meisje tot onderwerp hebben, maar nu moesten de klappen dan werkelijk vallen. Tijdens dit pak slaag, gevreesd, verlangd, bijna beleefd, nu gekregen, had Anna een orgasme. Het duurde niet lang meer, of Marjan kwam aan wat de ergste scène van het boek moest zijn: onder het oog van Arnolds camera werd Anna op de sofa in het atelier ontmaagd. Erik had een fez op en een grote valse snor aan, verder was hij naakt, Anna droeg een gemakkelijk openvallend, geïmproviseerd gewaad van vitrage. Zij stelden een pasja en een christenmeisje voor. Anna moest zich verzetten, Erik moest haar slaan en dan bruut nemen. Eerst oefenden zij een uur, telkens de verschillende stadia van de verkrachting schetsmatig aanduidend onder regie van Arnold, en ten slotte gebeurde dan alles in vijf minuten, gooide Erik haar op de sofa zodat haar gewaad openviel, stompte zij hem tegen de borst, sloeg hij haar links en rechts in het gezicht, trok haar aan de haren in de juiste positie, bracht terwijl hij haar met de rechterhand bij de haren hield met de linker zijn enorme lid in haar schoot, en scheurde haar open. Na een paar stoten was hij klaar. Anna was bijna flauw | |
[pagina 58]
| |
gevallen. Arnold zei: Dat was schitterend, kinderen, dat zal ons heel wat opleveren. Deze scène was een keerpunt, meende Marjan. Wat erna kwam was verwarder. Personen verschenen en verdwenen; lesbiennes en flikkers deden wat zij begeerden; zwepen striemden; geheime openingen werden gevuld; Arnolds camera filmde een lange reeks van orgiën. Anna, soms een ondeugend kind, soms een gegeselde slavin, soms in leer of bont met een lange zweep een naakte man tuchtigend, bleef van Erik houden, lief en klein, en hij sloeg en beminde haar onvermoeid. Wat zij verdiende gaf zij aan hem. Het slot kwam zonder voorbereiding. Arnold hief zijn bedrijfje op, uit angst voor de politie, en zonder zijn camera, onder zijn ogen vandaan was er geen liefde tussen Anna en Erik meer mogelijk, al bleven zij bij elkaar. De laatste zin luidde: ‘Zij behield nog lang haar charme van peinzende kinderlijkheid, maar toen Erik, aan de drank geraakt, haar ertoe dwong werd zij een onverschillige prostituée die krijste en schold van genot als hij haar mishandelde, een lelijke en dwaze vrouw.’ Marjan voelde dat zij stijf was geworden, richtte zich op, strekte haar benen, legde het manuscript op het tafeltje naast haar en stak weer een sigaret op. Wat moest ze hiermee nu | |
[pagina 59]
| |
aan? Pierre zou naar beneden komen, iets willen drinken, haar oordeel vragen, willen praten, en wat moest ze zeggen? Het verhaal was gek, misschien wel vervelend en misschien wel prikkelend. Ze wist het niet. De mensen konden beter met elkaar naar bed gaan dan zulke boeken schrijven en lezen. Of was dat huichelachtig? Ze hoorde hier niet, ze voelde zich niet langer behagelijk in dit huis en in deze mooie, hoge kamer. Vlak boven haar, in Pierres studeerkamer, hadden uren lang haar man, niet jong meer, en zijn vader, stokoud, op hun voorzichtige en precieze manier over pornografie zitten praten. Wat had zij met hen te maken? Zij waren geen van beiden goed wijs, knap misschien maar niet goed wijs. Zij had zin om het manuscript te verscheuren, de auto te nemen en naar haar zuster te rijden die met een mijningenieur was getrouwd, een duidelijk vak, en drie duidelijke kleine kinderen had. Ze bleef zitten, boos, en reageerde niet toen Pierre de kamer binnenkwam. ‘Heb je het uit?’ vroeg hij. ‘Dan wil je zeker wel wat drinken? Jenever? Sherry?’ Hij stond met zijn rug naar haar toe, om de flessen en de glazen te pakken, en vroeg zacht: ‘Wat vind je ervan?’ ‘Nogal idioot’ zei ze hard. Hij schonk in, en het leek of hij haar niet | |
[pagina 60]
| |
goed dorst aan te kijken; hij was verlegen, dacht ze, bijna geroerd. ‘Idioot?’ vroeg hij. ‘Ja, idioot. Ik begrijp niet dat verstandige mensen zich met zulke onzin bezighouden.’ ‘Hoe vond je het geschreven?’ ‘Ach ja, wel goed denk ik.’ ‘Vond je het boeiend?’ ‘Boeiend? Het deed me niets, al dat gedoe kan me niet schelen. Hoe komt je vader op zo'n onderwerp?’ ‘Ik ben er steeds meer van overtuigd dat het een spel is’ zei Pierre nadrukkelijk, en keek haar aan. ‘Terwijl jij zat te lezen, heb ik in gedachten meegelezen, en ik kwam tot de conclusie dat vader het verhaal erg ingenieus en humoristisch heeft opgezet. De voyeur Arnold als inspirator van al die liefde is natuurlijk de mooiste vondst. Heb je aan De ziener van Vestdijk gedacht? Ik weet niet of hij dat kende, en we kunnen het hem verdomme niet meer vragen. De verkrachtingsscène is schitterend, puur surrealisme, dat moet je met me eens zijn. Dat na die verkrachting het leven op dat atelier een absurd droomleven wordt is psychologisch volkomen aanvaardbaar. En het is helemaal in overeenstemming met de wetmatigheden in de gewone pornografie. Vader heeft het surrealistische element erin gezien en nu precies de artistieke mogelijkheden | |
[pagina 61]
| |
daarvan onderkend, heel goed. En die Anna heeft een soort geloofwaardigheid gekregen, dat is toch wel verduiveld knap.’ ‘Geloofwaardigheid?’ ‘Binnen het genre natuurlijk, voorzover het genre geloofwaardigheid toelaat. Anna is een karakter, dat heb je zonder twijfel gezien, een karakter uit één stuk, zij is prachtig te goeder trouw. Is ze ooit op het idee gekomen dat Arnold en Erik haar erin hebben laten lopen? Die zwoele sfeer op dat atelier, die liefde onder schijnwerpers, die weken van goedkope prentbriefkaarten, die eerste obscene foto, was het niet allemaal geënscèneerd? Vader suggereert het, maar Anna komt niet op de gedachte. Zij is de belichaming van goede trouw in deze wereld van bedrog en berekening, dat is haar tragiek. Zij gehoorzaamt uit overtuiging, ook uit liederlijkheid, goed, maar vooral omdat zij enkel zichzelf kan zijn in gehoorzaamheid, de vrouw als object, die omdat ze in liefde gelooft aan de man van haar keuze gelooft, zelfs als deze haar wijsmaakt dat liefde en pijn bij elkaar horen, en haar op de wreedste manier uitbuit. En vanuit die volstrekte goede trouw van Anna is het wereldje geschetst. Alles is er voor óns vaag, onwezenlijk, schaduwloos, want voor háár bestaat enkel het uiterlijk, wat wij de schijn noemen. En toch heeft vader nog nuances aangebracht. | |
[pagina 62]
| |
Die Erik bij voorbeeld, een geboren souteneur zou je zo zeggen, goedkoop en sadistisch, blijkt onder de blik van Arnold op zijn domme manier van Anna te zijn gaan houden. Voor haar blijft hij de knappe, sterke, liefhebbende jongeman met golvend blond haar, tot de atelier-droom is uitgedroomd. Voor ons krijgt hij nog een soort tragiek ook. Daarom is de laatste zin zo effectief, vind je niet? Wat wou ik eigenlijk zeggen?’ Marjan dronk sherry, luisterde, dacht aan haar tweede vriend die avonden lang tegen haar had gepraat, over hoe hij Shakespeare zou herschrijven, helemaal geactualiseerd, de koningsdrama's toegespitst op de oorlog in Korea, en aan een vriend van hem die haar een nacht lang Einstein had zitten uitleggen. En toen was Pierre gaan praten, hij praatte al tien jaar lang, eerst over sonnetten en enjambementen, dan over de principes van de vergelijkende litteratuurwetenschap, en nu, hoeveel maanden al, over pornografie. Moest dat zo doorgaan? ‘Ik ben moe’ zei ze, ‘laten we naar bed gaan. Jij hebt ook een rare dag achter de rug.’ ‘Nog één sherry?’ ‘Vooruit dan.’ Ze wilde met hem slapen. Was het een week geleden of nog langer? En ze wilde er alle plezier van hebben. Ze streelde hem en liet zich strelen, ze trok haar knieën hoog op toen hij in | |
[pagina 63]
| |
haar was, streek haar voetzolen over zijn dijen en billen. Hij was moe en sterk, het duurde lang. Ze kneep hem toen zij ernaar verlangde dat hij klaar kwam, kreunde van genoegen en nestelde zich zacht tegen hem aan. Een vogeltje, dacht ze, maar het vogeltje wordt oud. ‘Het lezen van pornografie doet jou goed’ zei Pierre met zijn liefste, rustigste, plagerigste stem, en zij lachte vrolijk. | |
3Marjan ging weg zoals ze gekomen was. Terwijl ze een briefje aan Pierre schreef, zag ze ineens zichzelf, tien jaar geleden, en glimlachte vertederd. Hoe had ze het toch gedurfd? Hij had haar vaak opgezocht, in het kamertje dat zij in Haarlem had gehuurd, razend verliefd, dat wel, en zijn vrouw was al maanden weg, hij woonde alleen in dat grote huis. Maar zij was gewoon komen binnenstappen, om tien uur 's avonds, in haar groene blouse en haar lange grijze broek, met een klein koffertje, en had gezegd: ‘Ik ben mijn kamer afgezet, ze gaan het huis verkopen.’ Pierre had haar een zoen gegeven, heel lang, en geantwoord: ‘Blijf je nu hier?’ Ze was nog ongesteld ook. Wat een gek meisje was zij geweest. | |
[pagina 64]
| |
‘Lieve Pierre’ schreef ze, over haar papier gebogen, in haar handschrift van krabbels dat hij lief en lelijk vond. ‘Ik ben naar mijn zuster, ik weet nog niet voor hoelang. Wil je me een beetje met rust laten? Wil je wachten tot ik iets van me laat horen? We zijn zo zenuwachtig de laatste tijd. Je vader zal ik iedere zaterdag opzoeken, al is het een hele reis vanuit Limburg. Laat hem maar niets merken, zeg maar dat we de bezoekuren verdelen en ga zelf zondag. Maak je geen zorgen over het huishouden. De werkster komt nu drie keer in de week, dat heb ik geregeld. Ze zal ook voor je kleren zorgen. Ze weet dat ik naar mijn zuster ben, en ze denkt dat het is om haar te helpen met de nieuwe baby. Probeer lang te slapen en drink niet te veel. Ik houd van je. Marjan.’ Ze keek een minuut of wat naar het briefje, dat ze slordig geschreven vond, en vroeg zich af of ze het niet zou verscheuren en gewoon thuisblijven, maar toen zij bedacht dat zij de werkster al had gewaarschuwd, pakte zij haar koffer op die klaar stond en vertrok. Ze was weer erg boos op Pierre. Hij had haar per slot het leven onmogelijk gemaakt. Op weg naar het station werd zij droevig en weifelachtig, helemaal niet zeker ervan dat zij het geknoei met drie kleine kinderen leuk zou vinden. In de trein voelde zij zich beter worden. In Maastricht had ze het er | |
[pagina 65]
| |
druk mee om voor iedereen een cadeautje te kopen. Ze was van plan zich nergens meer over op te winden. Wat zou Pierre doen als hij haar briefje vond? Arme Pierre.
Pierre ging aan de oude, ronde eettafel zitten in de kamer die Marjan speels en smaakvol met goedkoop antiek had ingericht. Zou hij een borrel nemen? Hij had die middag niets bijzonders te doen, een paar scripties doornemen, hij kon vanavond naar de bioscoop. Het was weer eens mis, hij nam het niemand kwalijk, ook zichzelf niet. Toen bedacht hij zich dat hij zijn vaders uitgever van het verloop van de ziekte en van het boek op de hoogte moest stellen en belde hem op. De man leefde mee, een huisvriend meer dan een zakenrelatie, en was toch ook heel benieuwd naar het verhaal. Pierre vertelde er niets over. Wel zei hij, dat hem later een uitgebreid gesprek noodzakelijk of op z'n minst nuttig leek. Hij zou het manuscript onmiddellijk versturen en aan het eind van de week naar Amsterdam komen om erover te praten. Wat nu? Hij hield van Marjan, geen twijfel aan, maar hij wist dat onder zijn droefenis een panische blijdschap verborgen was, een wilde sensatie van bevrijding, omdat zijn beminde vader stierf en zijn beminde vrouw was weggelo- | |
[pagina 66]
| |
pen. Dat was wat de geliefden je aandeden, ze verplichtten je tot gevoel, ze namen je in beslag, en eigenlijk wenste je niets dan de vrijheid, de leegte, de dood. Dit was, midden in zijn leven, zo'n ogenblik van vrijheid, leegte en dood. Lieve Marjan, had zij zich bezonnen dat ze hem ook zijn werk ontnam? Ze ontkende dat ze hem belachelijk had gevonden, maar ze maakte hem toch belachelijk door te vertrekken? Hij kon toch geen martelaar worden voor de pornografie? Misschien wilde ze hem dat wel duidelijk maken. Hij ijsbeerde door de kamer, hij dronk een paar borrels, hij lachte telkens hardop, hoewel zijn borstkas vol was van vlagen verdriet, hij ademde diep in en uit, want hij was vrij en heel onbelangrijk, minder nog dan de indrukwekkende ruïne die zijn vader was geworden, niets meer. Waarom zou zijn vader dat dolle verhaal hebben geschreven? Marjan had het hem gevraagd, herinnerde hij zich nu, en hij had natuurlijk niet geantwoord, hij antwoordde uitsluitend op irrelevante vragen. Misschien had zijn vader zijn studie-object willen ridiculiseren, hem willen aantonen dat het schrijven van zulke lectuur te gemakkelijk was om er later als lezer over na te denken. Dat was vervolgingswaan! Marjan en zijn vader hem samen honend! Had hij zo'n slecht geweten? Wat vond zijn vader eigenlijk | |
[pagina 67]
| |
van hem? Hij vroeg het zich af, in een schok van wantrouwen. Het trof hem als absurd dat hij de vraag pas stelde nu hij hem nooit meer zou kunnen stellen. Waarom was hij niet eerder op de gedachte gekomen, dat zijn vader hem bespottelijk zou kunnen vinden? Waardering had hij toch ook gehad. Zeker, waardering, maar hijzelf had liefde gevoeld en bewondering, in een gevangenis van liefde en bewondering had hij geleefd, en was hij niet jaloers geweest? Jaloers op zijn vader? Die had zijn eigen leven geleid, een ernstig en vrij stil leven, eerst met zijn moeder, dan met Margreet, een volwaardig leven van mislukkingen en successen dat was geëindigd in een geïnspireerde oude dag. Pierre lachte weer. Waarom zou die oude heer over seksuele afwijkingen zijn gaan schrijven? Een late, half demente opwelling van begeerte? De behoefte om ook eens te schokken, nu enkel de schok als litterair effect nog telde, niet meer de kracht van ontroering, humor, wijsheid of vakmanschap? Zulke flodderboeken werden juichend ontvangen. Hij moest iets eten, dacht hij, en herinnerde zich ineens hoe Marjan en hij die nacht elkaars lichamen hadden geprezen om de sterke bevrediging die zij gaven. Toen wist ze al dat ze weg zou gaan, het dwaze, verstandige kind. Ze hield | |
[pagina 68]
| |
misschien meer van zijn vader dan van hem, en ze had gelijk. Zijn vader was meer, altijd, op geheimzinnige wijze meer dan men dacht, meer dan zijn leven, meer dan zijn werk, alsof hij iets heel bijzonders achterhield, zelfs hij. Zou dat het zijn? Zou het raadsel, dat de glimlachende, sceptische, gedistantieerde en beminnelijke man opgaf te verklaren zijn uit verdwaalde seksualiteit? Maar dan zou zijn laatste verhaal heel wat anders betekenen dan opperpervlakkig leek, een biecht, een schreeuw, een daad van zelfvernietiging bijna, want het klassieke oeuvre van vakmanschap en wijsheid werd erdoor tot leugen, humbug, aanstellerij verklaard. Nu ja, door hemzelf, tijdens het schrijven. De lezer had daar in principe niets mee te maken. Hij besloot het manuscript naar de post te gaan brengen. Het was vervelend en dwaas dat Marjan er niet was, zij was veel handiger in het maken van pakjes.
Zijn vaders uitgever was een ernstig en competent man. Pierre wist het, en toch voelde hij zich onzeker en nerveus in de trein naar Amsterdam, alsof zich onverwachte problemen konden voordoen zonder oplossing, alsof hij een examen moest afleggen, alsof hij het risico liep zich op pijnlijke wijze bloot te geven. Hij verbaasde | |
[pagina 69]
| |
zich. De relatie met Jan Crevel was zo goed als maar kon, zij noemden elkaar sinds jaren bij de voornaam, zij hadden alle waardering voor elkaars smaak en kennis. Nadat ze bedroefd hadden gepraat over de oude man, vroeg Pierre of hij Het model had gelezen. Crevel antwoordde met een tegenvraag: ‘Zullen we eerst gaan lunchen?’ Hij was van middelmatige lengte, vrij breed en zwaar, bijzonder correct gekleed, met een wat rood patriciërsgezicht, en hij had de gewoonte om zacht en langzaam te praten, een vrijgezel die het prettig vond dat hij een lekkerbek en wijnkenner werd geacht, en diplomatiek genoeg was om van zijn reputatie gebruik te maken. ‘Er is een nieuw zaakje, in de buurt van het Rembrandtsplein’ zei hij, ‘met de echte Provençaalse keuken. Moet je nog mensen spreken of kussen? Ik kan je garanderen dat je morgenochtend nog naar knoflook ruikt.’ ‘Marjan is bij haar zuster en ik heb de auto niet bij me. Ik kan stinken en drinken zoveel als ik wil’ zei Pierre. Ze praatten maar wat terwijl ze naar het restaurant wandelden, en daar moest de spijskaart worden behandeld met de eigenaar, een dikke Fransman, die van Crevel bleek te houden. Het | |
[pagina 70]
| |
verveelde Pierre, dit lange, langzame, door pauzes van voorzichtig nadenken onderbroken gesprek over biefstuk en wijn. Waarschijnlijk waren zij allebei impotent, dacht hij, zoals lekkerbekken meestal. En wanneer Crevel zijn manco sublimeerde door lekker eten, had hij geen behoefte meer aan pornografie. Toen hij, met zorg, een slok sherry had gedronken, zei Crevel: ‘Ja, ik heb Het model gelezen en ik weet, eerlijk gezegd, niet wat ik ermee aan moet.’ Pierre zweeg. Hij wilde dat de ander het gesprek leidde. ‘Ik heb geen belangstelling voor pornografie of erotische litteratuur’ zei Crevel. ‘Ik heb er zelfs nogal wat weerzin tegen. Voorzover ik weet ben ik niet preuts of moralistisch. De mensen mogen klaar komen zoals ze willen, om het maar duidelijk te zeggen. Maar laat ze er hun mond over houden. Mij interesseert het helemaal niet op wat voor manier ze het doen.’ Dit was wat Marjan had bedoeld, dacht Pierre, de verstandige, schijnbaar wijze verdraagzaamheid waarvan zij het schijnheilige evenmin doorzag als Crevel, de humane inschikkelijkheid op voorwaarde van stilte. Had Crevel dan geen seksuele fantasieën, van welke aard ook? Wat droomde Marjan? Zij wisten niet hoe bang en preuts ze waren. Aan de andere kant: men | |
[pagina 71]
| |
kon noch op morele noch op esthetische gronden iemand tot waardering van een litterair genre verplichten. ‘Ik wou eigenlijk maar, dat je vader dit boek niet had geschreven’ zei Crevel. ‘Wat vind jij ervan?’ Pierre deed of hij nadacht. ‘Ik kan dat niet in twee woorden uitleggen’ zei hij. ‘Maar nog even iets anders. Was jij geboeid tijdens de lectuur?’ ‘Geboeid? Jij toch ook nog een sherry?’ Hij wenkte de ober en deed de bestelling. ‘Geboeid? Je vader is onze oudste auteur. We geven nu al een halve eeuw zijn boeken uit, met trots en genoegen, dat weet je, en met succes. Je kunt dus begrijpen, dat ik zijn verhalen geboeid lees.’ ‘Als het nu geschreven was door een onbekende, zou je dan geboeid zijn geweest?’ Crevel dacht na, het glas aan zijn mond. ‘Ik weet het niet. Misschien eerst wel, ik houd nu eenmaal van lezen. Maar waarschijnlijk zou ik al gauw gedacht hebben: dit is toch niets voor ons fonds, en het manuscript hebben weggelegd.’ ‘Zou je het met het gewone briefje hebben teruggestuurd?’ ‘Dat is een moeilijke vraag. Misschien had ik de schrijver willen ontmoeten, uit nieuwsgierigheid, om te zien wat voor man hij was, dun, dik, | |
[pagina 72]
| |
jong, oud.’ ‘Talent kun je hem niet ontzeggen’ voegde hij lachend aan zijn bedachtzame uitspraak toe. ‘Je weet dat ik me nogal heb beziggehouden met pornografie?’ ‘Jij of je vader hebben me over die studie verteld. Ik heb me afgevraagd of er een relatie bestaat tussen jouw en je vaders werk.’ ‘Ik moet een pleidooi houden voor de pornografie, of eigenlijk voor het litteraire genre dat de pornografie zou kunnen zijn. Heb je er iets op tegen?’ ‘Waarom zou ik?’ zei Crevel lachend. ‘Ik besta ervan om me te laten overtuigen.’ ‘Tot nu toe is de pornografie een geheim genre’ zei Pierre. ‘Niemand weet er veel van, ook de schrijvers van de Geschiedenissen niet. Die Geschiedenissen, je kent ze wel, zijn onverantwoordelijke, onwetenschappelijke compilaties, uitgegeven om aan de behoefte te voldoen van liefhebbers die de pornografie zélf niet onder ogen kunnen krijgen. De auteurs kletsen elkaar na, beginnen bij de Sumeriërs, eindigen bij Steinbeck, vertellen over processen tegen Flaubert, Baudelaire, Lawrence, Miller, citeren erotische passages uit willekeurige boeken, onzinnige potpourri's.’ Hij lachte verontschuldigend. ‘Van pornografie is pas sprake aan het eind van de achttien- | |
[pagina 73]
| |
de eeuw, en in de negentiende eeuw begon een industrie van boeken, die niets en dan ook niets anders wilden dan van scène tot scène de lezer prikkelen. Er werd gefabriceerd, anoniem, met vervalste uitgeversnaam en verkeerd jaartal, voor heteroseksuele, homoseksuele, sadistische, masochistische lezers. Die fabricage gaat nog steeds door, al krijg jij de produkten niet onder ogen. In die boeken komt alleen en uitsluitend de seksualiteit ter sprake. De mensen winden elkaar op, in heel verschillende stijlen, en bevredigen elkaar, maar de bevrediging is erg tijdelijk, want op de volgende pagina beginnen ze opnieuw.’ Hij dronk zijn sherry op. ‘Verveel ik je?’ vroeg hij, en ging haastig verder: ‘Zelfs als de meest perverse variaties zijn ingevoegd, blijft die litteratuur eentonig. Je kunt het uitrekenen, nietwaar? Al het spektakel, van twee of drie of meer mannen en vrouwen, of ze elkaar nu strelen, bijten, slaan, moet leiden tot formidabele orgasmen, heel vochtige bij voorkeur, en met de beste wil van de wereld kunnen de pornografen niets toevoegen aan de menselijke fysiek. Een man heeft zijn lid, zijn tong en zijn handen om te bevredigen en zijn anus voor zijn vrienden, een vrouw heeft haar schoot, haar mond en haar anus om in bezeten te worden en haar handen en haar tong om te bezitten. Iets van tien moge- | |
[pagina 74]
| |
lijkheden? Er zijn natuurlijk weer variaties; je kunt staan, liggen, zitten, voorwerpen gebruiken, fetisjismen beschrijven, met een groot lid een kleine schoot... Nu ja.’ Crevel probeerde de soep die intussen was opgediend en zei: ‘Vergeet niet te eten.’ Ze wisselden wat complimenten over de soep en Pierre zei: ‘Steven Marcus, de enige litteratuur-historicus die iets serieus over de pornografie heeft geschreven, probeert het genre te kenschetsen. De boeken beginnen ruwweg, onder een zinloos voorwendsel, en eindigen in feite helemaal niet. Zij houden gewoon op. De mensen erin zijn gereduceerd tot geslachtsorganen en als karakter onherkenbaar. Zij zijn evenmin uit elkaar te houden als de verwarde en niet ter zake doende intriges. De stijl is vlak en clichématig. Geen wonder, zegt Marcus, een pornografisch boek is geen taalwerk, laat staan een taalkunstwerk. Het gebruikt de taal met een slecht geweten, het wil de lezers iets laten zien, niet iets laten horen.’ Hij zuchtte en at. ‘Geen goed woord over die litteratuur’ zei hij, ‘al is een nadere bestudering erg nodig. De kwaliteit is meestal ver beneden die van Courths-Mahler. Maar daarmee is de zaak niet afgedaan. Wat wil een lezer eigenlijk? We vinden het acceptabel dat hij geboeid, ontroerd, beleerd, gesticht, geschokt, geïnformeerd | |
[pagina 75]
| |
wil worden. Heeft hij niet het recht om seksueel geprikkeld te willen worden? En voorziet iemand in die behoefte? Erotische scènes zijn er genoeg in de moderne litteratuur. Maar goede pornografie? Is er iets? De seksuele fantasie, een van de krachtigste, lastigste, bloeiendste impulsen van de mens, is litterair weggewerkt, dankzij Victoriaanse onderdrukking, in een zot en inferieur genre dat geen kans op ontwikkeling heeft gekregen. Je kent waarschijnlijk L'histoire d'O niet, al dan niet van Jean Paulhan die er een nawoord bij heeft geschreven. Die roman, sadomasochistisch en surrealistisch, is de eerste litterair volwaardige pornografische roman. Mijn vader heeft zich er nogal op geïnspireerd, naar de geest bedoel ik, want zijn intrige is heel anders.’ De wijn werd gekeurd, de steak provençale werd opgediend; er was reden om over de bijzondere kwaliteiten van de maaltijd ontspannen te praten. ‘Ik geloof’ zei Pierre, ‘dat mijn vaders verhaal in ons land uniek is, iets inspirerends, de opening naar een nieuw genre - hoe we dat genre dan ook op zichzelf zullen gaan waarderen. Misschien zal hij over honderd jaar enkel om dit boek bekend zijn gebleven.’ Hij was ontevreden, zijn betoog leek hem weinig overtuigend en het vele, lekkere eten be- | |
[pagina 76]
| |
klemde hem. Er was teveel bespottelijks in de situatie om met de juiste nadruk te redeneren. De behagelijkheid van dit samen lunchen, de degelijkheid van hun relatie paste niet bij het beeld van zijn vader in de ziekenkamer en paste niet bij de hartstochten, frustraties, winzucht, nervositeiten die de pornografen hadden geïnspireerd. ‘Wat ik bedoel’ zei hij, ‘is kort en goed dat mijn vaders boek als poging van belang is.’ Crevel veegde zorgvuldig zijn mond af voor hij een laatste slok wijn nam, het gezicht roder en correcter dan ooit. ‘Je hebt een soort gelijk’ zei hij, ‘objectief heb je misschien gelijk, al kun je mijn weerzin natuurlijk niet helemaal wegnemen.’ Hij bestudeerde de spijskaart onderwijl en zei: ‘Wat ik je als dessert kan aanbevelen is glace flambée, Italiaans van recept, niet bepaald provençaals, maar wij zijn eclectici. Weet je wat je moet doen? Een nawoord schrijven bij je vaders boek, een essay waarin...’ Hij liet de zin veelbelovend in stilte eindigen. ‘Dat kan niet’ zei Pierre. ‘Nee? Er is nogal wat likeur in het ijs. Bedenk dat wel als je straks moet beslissen of je cognac bij je koffie wilt.’ Pierre dacht: Het kan niet. Mijn vaders werk is sui generis. Hij is dement. Moet ik van zijn de- | |
[pagina 77]
| |
mentie gebruik maken om hem te verklaren? Hij zou het nooit hebben toegestaan. En áls zijn boek geheime driften openbaart, dan bederft mijn essay, mijn leugen, zijn eerlijkheid, dan dood ik het voor het is geboren, dan neutraliseer ik het, dan breng ik het onder in de geschiedenis, dan ontneem ik het de stootkracht. Nee, nee, nee. Hij is zichzelf geweest in mislukkingen en successen. Mocht dit een mislukking blijken, dan zou hij die voor eigen rekening willen nemen. Mijn gewauwel... Maar als ik het wél doe, dacht hij - voor mij is het toch niet onaardig? Niet onaardig? dacht hij. Ik offer mij in zekere zin op, ik breng een jaar studie onder in een nawoord bij een boek van mijn vader. Ik kan Marjan schrijven, dat alles heeft afgedaan, mijn vader en de pornografie, en dat zij kan terugkomen. Met Heniger heb ik natuurlijk geen moeite. Die heeft als psychiater al meer dan genoeg aan zijn hoofd. ‘Waarom kan het niet?’ vroeg Crevel vriendelijk. ‘Om allerlei redenen niet. Ik vind dat een boek van mijn vader het zonder nawoord moet kunnen stellen, dat is het belangrijkste. Maar ten tweede: je weet dat ik bezig ben aan een wetenschappelijke studie over de pornografie, in samenwerking met een psychiater. Het zou on- | |
[pagina 78]
| |
behoorlijk zijn als ik onze resultaten voortijdig publiceerde.’ ‘Je vader is een groot schrijver, en dit is naar menselijke berekening zijn laatste boek. Als het zomaar verschijnt, bederft het zijn reputatie. Je kunt gelijk hebben met je mening erover, natuurlijk, maar ik verzeker je dat de critici en de lezers er voorlopig anders over zullen denken. Ze zullen boos zijn en de publikatie een schande vinden of gegeneerd zwijgen.’ ‘Misschien wordt het wel een succes.’ ‘We hebben alles van je vader uitgegeven, volkomen overtuigd, zelfs een enkele keer een tekst die we niet helemaal geslaagd vonden. Wij hebben onze eigen verantwoordelijkheid, ten opzichte van de lezers en ten opzichte van de auteurs. Als er met je vader te praten was, zou ik hem dit keer publikatie afraden. Ik zou misschien het manuscript weigeren.’ ‘Ben je van plan dat nu te doen?’ ‘Ik zou het afschuwelijk vinden, dat begrijp je. Je kunt een andere uitgever vinden, dat weet ik zo goed als jij, maar een schitterende relatie van een halve eeuw zou dan eindigen in een klein schandaal. Daar is het ijs! Moet je eens kijken wat er allemaal mee gebeurt.’ Er werd een virtuoos ritueel opgevoerd waar Pierre zijn aandacht beleefd op concentreerde, met likeuren die werden aangestoken, en het | |
[pagina 79]
| |
duurde lang voor zij ernstig konden gaan lepelen. ‘Ik geef het boek uit’ zei Crevel, ‘op voorwaarde dat jij er een essay bij schrijft, waarin je vertelt hoe naar jouw mening je vader ertoe is gekomen om het te maken en wat verder de achtergronden zijn. Enfin, je weet beter dan ik...’ Hij liet de zin onafgemaakt. Pierre deed of hij genoot van het ijs. Hij wist dat hij zou toestemmen, hij zocht naar zijn zelfverwijt, zijn protest, en hij kon ze nauwelijks meer vinden. Alles werd soepel opgelost. Het probleem van het verhaal. Het probleem van zijn onmogelijke studie. Zijn huwelijksprobleem. Marjan kon er niets op tegen hebben, dat hij zijn kennis gebruikte voor eerbetoon aan zijn vader. Misschien hield ze wel van hem omdat hij zoveel van zijn vader hield. Ze zou het prachtig vinden als hij zijn vader een blamage bespaarde. Wie weet, zou ze het prachtig vinden.
Voor hij naar het ziekenhuis ging, reed hij langs Margreet die hem met tranen in de ogen ontving. Hij kon maar net voorkomen dat ze hem omhelsde. Ze praatte, klagelijk, over de buren, de telefoon, de rekeningen, de werkster, de flauwste wissewasjes, en nauwelijks over zijn vader. Hij was blij geweest toen zijn vader, dertig jaar ge- | |
[pagina 80]
| |
leden, na de dood van zijn moeder met Margreet was gaan samenleven, een aantrekkelijke, onbelangrijke vrouw die goed voor hem had gezorgd. Hij had het aardig, zij het wonderlijk, gevonden dat terwille van haar dit enge poppenvillaatje werd gekocht. Het leek zo eenvoudig. Nu, terwijl zij praatte, zonder zijn vader te noemen, helemaal bezig met haar eigen onnozele problemen, vroeg hij zich af wat er tussen hen was geweest in het verleden, of hun leven iets geheims, iets bijzonders had gehad. Hij verlangde sterk naar Marjan. Zij had de gave om ernstig in te gaan op zulke probleemstellingen en ze tegelijk weg te lachen, het kon haar niet schelen wat oude mensen dertig jaar geleden met elkaar hadden gedaan, het kon haar in feite helemaal niet schelen wat mensen met elkaar deden, zij had niet gelogen, ze was niet schijnheilig. Margreet had zijn vader al dood verklaard, dacht hij, dat zou Marjan zonder bitterheid of medelijden hebben geconstateerd. Het leek of het een opluchting voor haar was, dat zij enkel nog hoefde te denken aan zichzelf. Hij zou de trap niet meer afkomen na de morgen in zijn kamer te hebben doorgebracht, schrijvend en lezend, zij zou niet meer: ‘Wat zeg je toch? Je mompelt zo’ hoeven te fluisteren. Eigenlijk was het samenzijn haar allang teveel geweest. | |
[pagina 81]
| |
Pierre gaf haar een zoen toen hij wegging.
Het is aardig, dat Pierre komt, aardig, maar waar is Marjan? ‘Waar is Marjan?’ vraag ik. Hij zegt: ‘Maar die is toch gisteren geweest? Is het niet?’ Ik knik. Ja, zij is gisteren geweest. ‘Komt ze vandaag niet?’ vraag ik. ‘We verdelen de bezoekuren; anders wordt het te zwaar.’ ‘Dat is goed’ zeg ik, en hij kijkt me aan of hij me niet verstaat. ‘Hoe gaat het?’ vraagt hij, en ik zeg: ‘Goed, goed’, en laat hem zien dat ik mijn rechterhand wat beter kan gebruiken. ‘Ik kan nu zelf wel eten’ zeg ik, ‘die juffrouwen helpen me niet meer. Ik mors nog wel,’ en ik wijs op mijn vest. ‘Zorgen ze niet goed voor je kleren?’ vraagt hij. Ik knik geruststellend. ‘Helemaal niet’ zeg ik, ‘helemaal niet. Ze zorgen niet.’ ‘Moet ik er met de zuster over praten of met Margreet?’ ‘Nee’ zeg ik, ‘nee, nee, niet praten.’ ‘Ik heb je boek gelezen’ zegt hij, ‘ik vind het erg goed, Crevel ook.’ Ik knik verrast. Ik moet het hem nu uitleggen, | |
[pagina 82]
| |
ik vertel hem dat Marjan het niet mag lezen, omdat ze kan zien dat zij model heeft gestaan, ik heb er niets mee bedoeld. Zij is zo helemaal een vrouw, veel meer dan je moeder of Margreet, zeg ik, niet onderworpen, ik bedoel bepaald niet onderworpen, juist niet, maar overgegeven, vertrouwend, dat is het, een vrouw. Ik weet niet meer wat ik zeggen wil, en ik zie aan zijn blik dat hij me niet verstaat. ‘Crevel wil dat ik er een nawoord bij schrijf’ zegt hij. ‘Lijkt dat je verstandig?’ Ik begrijp niet wat hij wil, en ik zeg: ‘Ik weet niet of het goed is, verstandig.’ Hij verstaat me niet en ik sluit mijn ogen. ‘Er is een knoop in mijn hoofd’ zeg ik, ‘ik kan me zoveel niet herinneren. Hoe heet het boek?’ Hij zegt: ‘Je spreekt zo zacht, ik kan je niet goed verstaan. Bedoel je dat ik maar moet doen met het boek wat me goed dunkt?’ Ik knik berustend. Het komt er niet op aan, ik zit hier en ben eigenlijk al dood, het is dom van me dat ik niet ben doodgegaan, maar het komt er niet op aan. ‘De titel’ zeg ik, ‘de titel,’ maar hij verstaat me niet. Als hij weg is, hindert het me dat ik er niet op kan komen. Ik heb het woord telkens bijna en telkens is het weer weg. Ik word boos, ik sla op de tafel, en dan, ineens, is het er. ‘Ja’ zeg ik hardop, ‘ja, Het metaal.’ |
|