ander: de waarheid die van hemzelf en de onwaarheid die van Simon was en hij wist ook, dat de onwaarheid steeds opnieuw zou overwinnen. Maar hij wilde zich per se niet verdrinken. Zijn gemakkelijke tranen drongen naar zijn ogen bij het besef, dat hij ook in deze absurditeit zou moeten volgen als zijn vriend het wilde. Heftig begon hij zich te verzetten, stond op, trad terug van het water en zei fluisterend: ‘Nee, Simon, sta op, we gaan de koffers halen.’ Toen de ander zich niet bewoog, ging hij achter hem staan en pakte hem bij de schouders. Hij schudde hem door elkaar, maar het strakke lichaam gaf niet mee en hij liet het weer los. Wat moest hij nu toch doen?
Het was een verademing voor hem, dat Simon weer begon te praten, al was wat hij zei allerminst opluchtend. ‘Als we ook maar enige moed hebben, verdrinken wij ons’ zei hij zo zachtjes, dat Arend zich moest inspannen om hem te verstaan. ‘We hebben niet voldoende moed gehad om te leven, dan zullen we toch nog wel voldoende moed hebben om dood te gaan.’ Even zweeg hij, daarna voegde hij er meeslepend aan toe: ‘Niet Arend?’
Arend bleef stokstijf op zijn plaats.
‘Kom’ zei Simon zonder zich te bewegen, recht voor zich uit sprekend tegen de jongen die achter hem stond, ‘kom, ga naast me zitten. Dan geef je me een hand en dan springen we samen. Het is geen lafheid, het is omdat we eerlijk zijn.’
In een impuls, die geen nieuwe vondsten opleverde, greep Arend hem opnieuw bij de schouders en probeerde zijn starheid te breken, maar dit keer draaide Simon zich om en greep hem onverhoeds bij de benen. Met een gil viel Arend, hield zich aan Simon vast en