| |
| |
| |
XV
Kribbeldam senior schrijft. Wel werk - geen werk. Gaan wij naar Holland of bewonen wij Indie tot het eind?
Er is weer luchtpost uit Holland. De brief komt reeds 's middags. Flos is bezig, de bougainville, die zij verleden jaar heeft geplant en die al geweldig uitgeschoten is met donkerpaarse bloemen, die in het midden gele hartjes dragen, wat te snoeien opdat de struik geen al te dwazen vorm zal krijgen, als de postbode bij haar huisje van de fiets stapt en het kleine blauwe couvert overhandigt.
Wat zal er nu weer zijn? Ze vreest niet veel goeds. Moe wil misschien tóch uit werken gaan? Er zijn toch geen kennissen met verlof geweest, die weer een verhaal over hen hebben kunnen ophangen? Wat heeft zij het de Zandstra's ingepeperd, toen ze die in Januari van boord haalde! Ze zijn bij haar gebleven tot den middagtrein naar Bandoeng en hebben bij haar gegeten. Haar wraak was zoet: ze heeft ze een maaltijd voorgezet, zooals ze in Des Indes nog niet hadden gekregen. Frans, die een dag vacantie had genomen, stond er versteld van en verweet ze, toen de anderen goed en wel vertrokken waren, dat ze zóó had opgeschept. En weer herhaalde hij zijn bewonderenden uitroep: jij kunt tooveren, toen hij het bedrag hoorde, waarvoor zij al die heerlijkheden had bereid: ruim zes gulden! En ze had het uit haar eigen spaarpotje betaald!
Flos heeft den brief snel opengescheurd en is in de zitkamer gaan lezen. Op het platje is het om dezen tijd, één uur 's middags, te warm. De kinderen ploeteren in de mandiekamer; ze mandiën tegenwoordig tweemaal per dag, deze Februarimaand is dan ook erg heet. Ze zullen dadelijk gaan eten. Ama roept
| |
| |
al, dat ze eruit moeten en zich afdrogen.
‘...jelui te kunnen melden, dat ik volgende week weer bij Wilton ben aangesteld tegen hetzelfde weekloon als vroeger. Ze hebben de order gekregen en het is een karwei van minstens een jaar, dus voorloopig zijn wij weer geholpen, Gode zij dank.
Ik wilde het zelf even onmiddellijk per luchtpost schrijven, dan weet jullie het ook gauw. Wanneer je deze ontvangt ben ik dus alweer aan het werk. Ik mag wel van zegeningen spreken. Het is dus niet meer noodig, dat jullie maandelijks de vijf en zeventig gulden stuurt. En wat er nu nog komt, zullen wij bewaren tot jullie met verlof komt. Dat zal bij leven en welzijn immers in September wezen?’
Flos leest met een kloppend hart verder! Wat een heerlijkheid! Vader weer aan het werk. En dat in dezen tijd, dat er zooveel lui met diploma's in hun zak werkloos rondloopen. Ze krijgt tranen van dankbaarheid in haar oogen. Wat zijn ze nu ineens rijk! Ja, met Januari is er wel weer tien procent van het salaris afgegaan: driehonderd twintig gulden ontvangt Frans nu maar, en nog altijd betaalt hij 6% pensioenpremie, dus hij krijgt nog geen driehonderd in handen. Ze hebben dan ook de bijdrage naar Rotterdam slechts kunnen volhouden door uit hun twee spaarpotjes te putten, en ze zaten er al over in, hoe ze het op den duur moesten redden. En zietdaar, het groote voorrecht, zooals Vader zou zeggen, dat hij zelf weer met eigen handen in zijn onderhoud kan voorzien.
‘Kinderen, ik ben zoo blij! Vooral, dat ik niet meer als een nietsnut thuis behoef te zitten of rond te loopen en te vragen, op de arbeidsbeurs en bij de dokken, of er misschien iets te doen is. Ik heb het jullie maar niet geschreven, maar juist dat stilzitten was een bezoeking voor me. Je kunt toch niet den heelen dag lezen!
| |
| |
Je begrijpt, hoe verheugd wij allemaal zijn. Moe zal hieronder nog wat schrijven en daarom eindig ik. Maar niet vóórdat ik jullie nogeens heel hartelijk’ - deze woorden zijn enkele malen onderstreept, zoodat het dunne papier is gescheurd - bedank voor alles wat je voor ons hebt gedaan. Meer dan een jaar heb jullie voor ons gezorgd, en al kon Gerda het wel mooi voorstellen en hebben jullie nooit geklaagd, ik begreep toch wel, welk een opoffering het voor jullie moest wezen, zóóveel elke maand te missen, terwijl je zelf zulke groote uitgaven hebt.
Heel, heel hartelijk bedankt voor al die hulp en Gods zegen over jullie leven. De beste groeten en zoenen voor de kinderen van hun Opa.’
Voor Moe was er nog maar weinig plaats overgebleven. Zij schreef in enkele regels over de groote blijdschap die er heerschte. Kees had gefuifd, het was toch een beste jongen. En wisten ze al, dat Piet opslag had gekregen met Januari? Vijf gulden in de maand. Wel niet veel, doch het hielp alweer. Ook zij bedankte innig voor het vele goede van Gerda en Frans ondervonden.
Ama heeft al enkele keeren gekeken, of de njonja nog niet kwam helpen. De kinderen willen niet uit de mandiekamer. ‘Tida maoe’, roepen ze elkaar lachend na. Eindelijk waagt ze het, Flos te vragen, of nonnie en sinjo niet moeten makan.
Flos springt op uit haar mijmerij. Ze jubelt een Hollandsch lenteversje, terwijl ze de eetkamer doorloopt en het empertje over naar de mandiekamer, waar het een vroolijk gestoei is met water. Dickie en Lottie hebben de grootste pret.
‘Volgende week gaan wij zwemmen, jongens,’ zegt ze. Fijn als je niet op een dubbeltje behoeft te kijken! Och, het blijft
tida maoe - ik wil niet.
nonni - meisje sinjo - jongen makan - eten
| |
| |
natuurlijk wel zuinig aandoen, ze kunnen nu sparen voor het verlof, maar toch gevoel je je niet meer zóó schuldig als je eens wat geld uitgeeft voor iets, dat nu niet dadelijk brood-noodig is. De piano moet ook weer eens gestemd worden, die is zoo valsch, dat je er haast niet op durft spelen! Om de groote gebeurtenis te vieren kunnen ze best weer eens gaan zwemmen, volgende maand. Wanneer je niet naar boven kunt in de koelte, kun-je tenminste hier door het zwemmen weer wat opknappen. En de uitgave van vijftien en een halve gulden voor zulk een abonnement voor hun vieren heeft ze in anderhalf jaar al niet durven doen. Nu zullen ze het er weer eens van nemen, heerlijk! Frans gaat dan 's avonds uit kantoor, en nu de kinderen wat grooter zijn kunnen ze ook om dien tijd, en natuurlijk 's morgens ook. Ze heeft er nu weer tijd voor, want Frans heeft toch niet willen hebben, dat zij de naaierij doorzette. De bestellingen die ze had, heeft ze nog mogen afmaken en hij heeft ook geen bezwaar als ze zoo eens één japon in de maand naaide. Ze heeft hem verzekerd, dat hij gemakkelijk drie kon toestaan, het was toch zoo jammer, nu het wat beter ging, de dames af te wijzen. Hij bleef onverbiddelijk. Ze heeft dus haar morgens weer voor eigen werk.
En volgende maand wordt een feestmaand, bedisselt ze. Is er grooter pretje voor de peuters te bedenken dan het ploeteren in het water? Ze zit hier wel veel verder van het zwembad af, bedenkt ze plotseling. Maar de kosten van vervoer moeten er dan ook maar bij; ze wil de kinderen nu niet meer samen achterop nemen in het mandje. Misschien kunnen ze met het treintje gaan, een maandabonnement, dan kunnen ze 's morgens met hun drietjes en 's avonds met Frans gelijktijdig terug. Het is wel even loopen naar de halte, maar dat is niet zoo heel erg.
| |
| |
Opgewekt kleedt ze de kinders aan, en haast zich dan, te gaan eten, het is al over tweeën!
Op hetzelfde oogenblik zit Frans tegenover Van Drimmelen. Al enkele dagen heeft hij vermoed, wat er dreigt, doch niets ervan aan Flosje gezegd. Doch nu schijnt het besloten te zijn. Hij neemt zich voor te vechten tot het uiterste.
Maar wanneer de ander, die nu geen Cadena rookt, doch een gewone sigaret, tjap Fleur de djati ronggo, hem medegedeeld heeft, wat er gebeuren moet, valt er niet veel meer te vechten. Hun afdeeling wordt geliquideerd. Geen ontslag van Kribbeldam alleen, doch ook van vijf anderen.
Hij zit verbluft. Dít had hij toch niet verwacht. Er waren immers teekenen in het begin van dit jaar, dat er verandering kwam in de almaar dalende lijn, dat nieuwe afzetgebieden werden gevonden. Nu dit! Het slaat hem. Geen baan meer! Op het plaveisel gezet. Niet meer noodig. Zijn werkkracht ongewenscht. Hoe moet het in vredesnaam met Flos en de kinderen gaan! En dan zijn ouders. Stort alles nu ineen? Er is nog een kans: hun afdeeling is immers de eenige niet op dit groote kantoor! Hij is toch in dienst van de maatschappij, niet van een afdeeling!
‘Is er geen mogelijkheid, dat ik...’
Snel coupeert de ander hem.
‘Natuurlijk hebben wij lang en breed overwogen, of we u niet op een andere afdeeling konden onderbrengen. U is een gewaardeerde kracht, en als die verdomde malaise er niet was, zouden wij u graag hebben gehouden. Maar de andere afdeelingen zitten eigenlijk al te vol met personeel. Alleen de heeren Meijers en Dijkerman hebben wij nog ergens kunnen onder-
tjap - merk
| |
| |
brengen, al is het tegen heel wat minder salaris... U begrijpt, ancienniteit gaat voor...’
En jij blijft natuurlijk in de directie, denkt Frans. Voor lui van jullie slag behoeft er geen vrees te bestaan. En als je ontslagen wordt, of liever als je zelf heengaat, heb je wel zooveel overgehouden in al die jaren, dat je het tot het eind van je dagen uit kunt zingen en je kinderen nog een goede opvoeding geven bovendien.
‘Wij gaan de volgende maand de zaken afwikkelen, u kunt nog een maand aan het werk blijven, wij nemen natuurlijk den gewonen termijn van opzegging in acht; per 1 April bent u dus niet meer in dienst van de Algicuha, dan is het voor u habis...’
Boven Frans maalt de waaier, hij zit op dezelfde plaats, waar hij altijd zit, wanneer hij een onderhoud met Van Drimmelen heeft. En deze leunt zwaar in zijn gemakkelijken stoel; het uitgerookte pitje slingert hij in een hoek. Hij kijkt zijn employee aan. Lam voor dien jongen.
‘U is getrouwd, nietwaar?’
‘Ja, twee kinderen,’ antwoordt Frans als in antwoord op een rechter.
‘Enfin, u krijgt natuurlijk vrij overtocht naar Holland, volgens het contract. Ik hoop, dat u daar spoedig iets vindt. Maar als ik u een raad mag geven: probeer het eerst hier, de kansen staan hier nog altijd beter dan ginds.’
Jawel, denkt Frans, dan hoef jullie de terugreis niet te bekostigen, als ik hier blijf!
‘Wij zullen natuurlijk de best mogelijke referenties geven, en indien wij u met iets anders van dienst kunnen zijn, zullen wij u gaarne helpen! Wanneer u volgende maand eens een
habis - afgeloopen
| |
| |
daagje vrij wilt, om te solliciteeren, is dat best. Die liquidatie komt toch in één maand niet heelemaal klaar, er zijn altijd zaken, die maar blijven traineeren, de rest brengen de twee heeren die blijven dan wel in orde... Hebt u nog iets te vragen?’
Frans blijft nog even zitten, hij denkt na. Maar hij kan zich niet concentreeren. De waaier gonst zachtjes boven hem, uit het aangrenzend lokaal, waar de afdeeling cultures is ondergebracht, klinkt getik van schrijfmachines. Door het raam naast van Drimmelen ziet hij groen boomloof loom in de hitte hangen. Een stukje blauwe lucht schittert daarachter, begrensd door een schelwitte wolk.
‘Is er voor mij in het geheel geen plaats te vinden? Ik ben bereid tegen minder te werken...’ Hij begrijpt wel niet, hóe ze er dan moeten komen, maar hij probeert het. Het lijkt hem, als hij van dezen stoel is opgerezen, dat de zaak is afgeloopen. Zoolang hij hier zit is er nog kans.
‘Ik heb u al gezegd, wij hebben het nauwkeurig overwogen... en bovendien iemand van uw capaciteiten kunnen wij geen tweehonderd of honderdvijftig gulden betalen, dat laat de standing van onze zaak niet toe, en een betrekking van méér kunnen wij u niet aanbieden. Hoe zoudt u ook van minder kunnen bestaan, u hebt immers verleden jaar nog om verhooging gevraagd, nog vóór het salaris was gekort?’
Nog blijft Frans zitten. De ander steekt een versche sigaret op. Wanneer zijn oogen die van Kribbeldam ontmoeten, wendt hij ze af voor dien stekenden blik. Waarom gaat de vent niet weg?
‘Als ik hier nog een maandje blijf solliciteeren, houd ik dan het recht op vrijen overtocht?’
Van Drimmelen denkt even na. Zóó'n geval hebben ze bij de besprekingen in de directie niet voorzien.
| |
| |
‘Tja,’ zegt hij wat aarzelend, ‘mij dunkt van wel. Dat zal ik nog eens bespreken voor u. Maarre... u neemt mij niet kwalijk, ik heb om twee uur een conferentie.’
Langzaam staat Frans op. ‘Dan zal ik maar gaan,’ zegt hij.
‘Verliest u den moed maar niet. Kerels als u redden het wel!’ Waarom houden jullie mij hier dan niet? denkt Frans, als ik zooveel waard ben? Hij knikt en gaat heen. Maar twee passen verder richt hij zich op. Ze krijgen me toch niet onder! Als de chef zelf komt hij weer bij zijn bureau. De anderen letten op hem, vooral Dijkerman met zijn bleeke facie. Hij zegt niets. Nee kereltje, je zult er tóch geen pleizier van hebben! Wees jij maar gerust, jij hebt ancienniteit! Dat heeft hier veel beteekenis! Maar ik ben jong, en dat heeft overal beteekenis! Hij ziet echter tegen zijn thuiskomst op, en hij draalt nog wat om vijf uur. Dat hij zijn Flosje dít moet aandoen!
Op het holle station van Batavia loopt hij te wachten temidden van andere kantoorlui in witte pakken en met witte helmhoeden. Lui van allerlei slag, Europeanen, bleek en warm, Chineezen, meest met brillen en in toetoeps waartegen gouden horlogekettingen en kleurige vulpenhouders afsteken, Indo's van verschillend salaris, menschen van honderd tot vijfhonderd in de maand, maar meest lui van honderd, ook verscheidene Indo-meisjes en enkele Europeesche typistjes en verder wat inlanders, tikkers en oppassers, meest opgeschoten jongens. Gelukkige menschen, denkt hij, die werken tenminste nog allemaal, althans hebben ze nog een betalende betrekking.
Wat moet híj nu gaan doen. Van Drimmelen begreep zelf wel, dat er hier ook weinig kans is op een baan van minstens vierhonderd pop, anders zou hij wel verwacht hebben, dat hij eerst nog een maand hier bleef.
Ja, hij kan heel den dag gaan sjouwen om een verzekeringetje te bemachtigen. Hopeloos! Nog één kleintje van twee mille
| |
| |
heeft hij in de afgeloopen maanden afgesloten. Verder niets, hoewel hij er toch, met goedvinden van Flos, na zijn ziekte verschillende avonden op uit is geweest, vooral in Januari, toen hem plotseling die nieuwe korting, niet vooraf aangekondigd, rauw op het lijf was komen vallen. Nee, dáárop kon je niet bouwen. Als die Tweede Nederlandsche nu bijvoorbeeld tweehonderd vijftig gulden plus provisie gaf!
Daar schuift de electrische trein uit Priok al aan, hij haast zich, een plaatsje te bemachtigen, want het is altijd vol om dezen tijd. Terwijl hij langs den bekenden weg rijdt, eerst door ongeregeld land, met rechts een groot klapperbosch, dan door de bebouwing van armelijke kamponghuisjes en kleine goedkoope woninkjes voor betere inlanders en mindere Chineezen, daarna via de verschillende halten door Weltevreden, ziet hij alles met anderen blik dan vroeger, dan gister nog. Hoe lang zal hij dit Indië nog zien?
Bij Pegangsaän stapt hij op zijn fiets en rijdt langzaam naar huis. Kinderen spelen op den weg, ijverige venters sjouwen met het rhythmeerende bewegen van hun lijf en armen bloemen, barang, meubelen, dranken. Baboes wandelen met zuigelingen in kinderwagens of met kleine peuters aan de hand. Alles zoo bekend, van elken dag, dat hij hier langs kwam, behalve dan bij regen en dreigende luchten.
Hij steekt den spoorwegovergang van de andere lijn en de brug over het diepe kanaal over. Daar ligt de buurt Menteng Poeloe, waar ze met zoo'n geestdrift zijn ingetrokken en die ze nu wel spoedig zullen verlaten... voor welke andere plaats of buurt?
Links verheft zich het geweldige gebouwencomplex van de Jan Pieterszoon Coenstichting, internaat voor studeerende jongens, meest inlandsche en Chineesche, die van heinde en ver
barang - goederen.
| |
| |
te Batavia ter school komen. En daar enkele wegen verder, ligt zíjn woning, daar wacht Flos als elken dag, zijn lieve schat. Dank zij háár is het wonen hier erg meegevallen, van de buren hebben zij weinig last gehad, zich er niet veel mee bemoeid en Flos heeft trouw gezorgd, dat de kinders geen kromme Indowoorden overnamen.
Ginds loopt Ama met de peuters. Lottie heeft hem al ontdekt, Dickie heeft aandacht voor iets op den grond. Hij stapt even bij hen af, om een kusje.
‘Paps, Moe heeft brief met de vliegmachine uit Holland, en volgende maand gaan wij fijn zwemmen!’ jubelt Lottie.
‘Dickie ook zwemmen, zóó...’ met zijn dikke armpjes wijst hij het aan.
‘Saja. Dickie djoega bad mandi,’ zegt Ama.
‘Tida, Dickie tida mandie, Dickie zwemmen!’
‘Dat noemt Ama mandie, Dickie, maar wíj zeggen zwemmen!’
Frans durft geen ja en geen neen te zeggen. Het zal de volgende maand wel wat anders dan zwemmen worden, denkt hij bitter. Als het maar geen zinken wordt.
‘Hoe weet jullie dat je gaat zwemmen?’
‘Heeft Moesje beloofd,’ knikt Lottie.
‘Fijn, nou, ga maar netjes verder wandelen met Ama. Handje geven, Dickie!’
Wat zou er zijn? Brief uit Holland, andere maand zwemmen!
Hij begrijpt het verband niet.
Thuis wordt het hem onmiddellijk duidelijk.
Flos staat al uit te zien bij den ingang.
‘Goed nieuws!’ roept ze opgetogen. ‘Raad es! Vader heeft werk! Hij is al aan den slag! In zijn oude betrekking bij Wilton!’
saja - ja. djoega - ook. tida - niet, neen.
| |
| |
‘En ik ben ontslagen!’
Flos staart hem plotseling verbijsterd aan. Die overgang van haar vroolijk gezicht naar deze starre verbazing is vreemd om aan te zien. Ze kan geen woord uitbrengen.
‘Ja, lieverd, de afdeeling wordt afgeschaft en het personeel ook! Maart kan ik nog blijven...’
Hij heeft zijn fiets tegen het muurtje van het platje gezet en loopt met haar naar binnen.
‘Frans!’ Hij heeft zijn arm om haar heen geslagen. Ellendig, haar zóó'n tijding te moeten brengen.
Ze is het nog niet te boven na de groote vreugde van den middag, waarvan ze niet heeft kunnen slapen.
‘Waar is de brief van thuis? Laat mij eerst het blijde nieuws eens lezen. Het slechte komt altijd nog vroeg genoeg!’ Hij tracht opgewekt te spreken, maar het is, of zijn blijde toon tegen een watten omwalling dooft.
Ze haalt den brief. Er is in haar houding iets van een geslagen dier, zóó pijnlijk, dat hij tranen achter zijn oogballen voelt branden. Hij gaat ze na, in het kantoortje, trekt ze naast zich, op de bank. Ze ruikt het zilte zweet van overhemd.
‘Verkleed je toch eerst!’ fluistert ze.
Maar hij neemt ze in zijn armen, kust ze, lang en innig.
‘Lieverd, vergeef mij, dat ik je zóó'n boodschap moet geven!’
‘Och, dat kun jíj immers niet helpen... het overdonderde mij alleen zoo. Daaraan had ik heelemaal niet gedacht. Zijn ze allemaal ontslagen?’
‘Ja, dat wil zeggen op Meijers en Dijkerman na, en natuurlijk Van Drimmelen, maar die zit in de directie. Meijers en Dijkerman krijgen minder salaris en gaan naar een andere afdeeling.’
‘Waarom zíj wel en jíj niet. Meijers heeft niet eens een gezin en jij wèl.’
| |
| |
‘Kwestie van salaris en ancienniteit, ze staan immers allebei boven mij. Van Drimmelen heeft het mij vanmiddag verteld. Ik moest bij hem komen. Ik heb nog al het mogelijke gedaan om op een andere afdeeling te komen, desnoods tegen minder salaris, maar het kan niet. Ze willen mij helpen met solliciteeren!’
Flos kijkt stil voor zich uit, Frans' arm rust nog om haar schouder.
Hij tilt haar hoofd bij de kin op, dwingt ze hem aan te zien.
Er blinken een paar tranen in haar oogen.
‘Kom nou Flos... het is toch nog niet alles verloren! En wat een bestiering, zou Moeder zeggen, dat Va nu juist weer werk heeft gevonden. Die zorg is dan toch van ons af!’ Hij tracht vroolijk te doen.
Ze knikt, ademt op.
‘Het ergste was die geweldige teleurstelling na dat mooie bericht van Vader.’
‘Ik had je er ook niet zoo botweg mee moeten overvallen!’ verwijt hij zichzelf. ‘Vergeef het me maar, Flosje!’
‘Ach, ik ben een dom schepsel. In plaats dat ik jou opmonter, ontvang ik je zóó. Ik kan nog genoeg bestellingen krijgen voor japonnen, dan neem ik er wel een djait bij en over een poosje verdien ik heel de kost! Nu wij Rotterdam niet meer hebben, kunnen wij met weinig toe!’
‘Maar als ik hier niets kan krijgen, gaan wij naar Holland!’
‘Waar betaal je dat dan van?’
‘Maar schat, wij hebben immers vrij overtocht! Wat dàcht je dan?’
Nu is met één slag alle verdriet van Flos weg. Haar gezichtje is geheel opgehelderd.
djait - naaister.
| |
| |
‘Ik meende, dat wij hier zouden moeten blijven en ik zag eensklaps Van Dalen in den kampong voor me... ik geloof, dat ik zoo iets niet zou kúnnen.’ Ze rilt bij de gedachte.
‘Maar puck, ik heb immers contract, ik ben toch staf-employee. Ze moeten mij vrij overtocht geven!’
‘O, dus dan gaan wij gauw naar Holland?’ Er is een verlangen in haar stem, waarvan hij ontroert. Hij wist niet, dat dit zóóveel voor haar beteekende. Nooit liet ze dat merken, de moedigerd! Verheugt ze zich zóó op dien terugkeer? Toch moet hij haar even temperen.
‘Maar ik wilde nog minstens een maand hier blijven uitzien naar een baan. Je weet, in Holland staan zooveel kantoorlui op straat, met net zooveel diploma's als ik!’
‘En als je hier iets vindt?’
‘Ja... dan blijf ik hier, ik kan nog probeeren eerst met verlof te gaan, maar waarvan moet ik dan den terugtocht betalen? Misschien krijg ik voor jou en de kinders alleen ook wel vrije terugreis... dan kun-jullie tenminste een paar maanden gaan en verdien ik intusschen het geld voor je reis hierheen terug...’
‘Dát doe ik niet!’ zegt ze overtuigend. ‘Jóu hier alleen laten? Nee, dan blijf ik ook... Krijg je niet een paar maanden uitgekeerd?’
‘Ze zijn daar nogal royaal! Ze vinden het al erg genoeg, dat ze mijn terugtocht moeten betalen! Je begrijpt, dat ze mij liever hier zien blijven; ze zullen ook wel prachtige referenties geven!’
‘En je pensioenpremies... die krijg je toch zeker wel terug?’
‘Dat is waar ook, heb ik heelemaal vergeten te vragen. Nou, dat zàl toch wel! Laat eens zien, dat is een dertien à veertienhonderd gulden! Daarvan kunnen wij het in Holland tenminste een poosje uitzingen!’
| |
| |
Flos is geheel opgevroolijkt, alleen dreigt nog het mogelijke hier blijven, weer voor een jaar of zes... en als je hier werd aangenomen, kreeg je in den regel geen recht op verlof, dus wanneer het salaris niet zóó is, dat je over kunt sparen, zit je hier tot het eind van je dagen... Even huivert ze bij die gedachte. De kinderen hebben het zoo noodig, in de koude te komen. Frans en zíj ook! Bijna hoopt ze, dat hij hier niet slaagt.
‘Stel je voor!’ droomt ze, ‘over twee maanden al naar Holland, nog eerder dan wij dachten... dan is het er lénte, Fràns, denk je eens in!’
‘En als ik er geen werk heb?’
‘Vader heeft toch weer werk, kunnen wij zoo lang wel bij hen in!’
Frans kijkt bedenkelijk. Dat komt zijn eer toch te na. Nu weer met heel het gezin op vaders kosten te leven! Flos ziet zijn blik.
‘Zoo'n knappe man als jij vindt zeker gauw iets anders... je hebt nu toch ook je Indische ervaring.’
‘Maar er zijn er zooveel, die maar steeds zoeken! En denk je dat ik nu op kosten van mijn ouders wil leven?’
‘Nee, maar voor kort kan dat wel, wij kunnen toch meebetalen in de kosten zoo lang wij geld hebben. We zullen hopen, dat wij hier voor ons boeltje ook nog flink wat maken!’
‘Nou, de venduties gaan heel slecht tegenwoordig!’
Nu is Frans weer in de put en montert Flosje Frans op.
‘Toch maken wij er zeker wel een vier à vijfhonderd gulden voor. De piano alleen is al zooveel waard, al krijg je dat er op het oogenblik niet voor. Je kunt niet weten, ik zal alles prima oppoetsen en opdoffen. Zul je eens zien, wat een goede vendutie wij maken... En maak je maar niet benauwd over Holland. Dat Vader nu weer werk heeft geeft toch moed! Het
| |
| |
is haast een teeken, dat jíj ook gauw een betrekking zult vinden. En we zijn toch samen! Je zult zien, hoe krachtig je in Holland jezelf voelt en hoe moedig!’ Ze spreekt erover alsof het reeds zeker is dat ze gaan.
Frans staat op. ‘Kom, ik ga me mandiën, ik heb het warm.’
Hij gaat naar de slaapkamer. Flosje zet zich op het platje en als de kinders thuiskomen, zingt ze: ‘Jongens, wij gaan naar Hólland, al gauw!’
‘Gaan we dan niet naar het zwembad?’ vraagt Lottie teleurgesteld, al heeft het woord Holland op haar en Dickie een magische aantrekkingskracht, dank zij Moeders vertellingen daarover.
‘Nee, dat kan dan niet, maar Holland is vèèl mooier!’
‘Met vliegtuig naar Holland!’ jubelt Dickie.
‘Nee,’ zegt Lottie wijs, ‘vliegtuig is voor de brieven, wij gaan met de boot, hé Moeder?’
‘Ja, wij gaan varen met een mooie boot! En dan gaan wij naar Opa en Oma toe en tante Bertha en oom Kees en oom Piet!’
‘En kleine kindje van tante Bertha!’ verzekert Lottie.
‘Wij gaan morgen naar Holland!’ zingt Dickie, terwijl hij wegloopt om zijn paardje te halen, dat op stal staat bij de naaimachine, waar hij het vanmorgen bracht.
Flos heeft zelf ook het gevoel, of ze mórgen al gaan. Toch duurt het nog twee maanden minstens. O, Indië is een best land, elken dag dat licht en die zon, maar Holland trekt sterk. En toch moet ze hopen, dat Frans hier nog een betrekking vindt. Ze is er bijna blij om, dat de kans daarop klein is. Beter maar eerst naar Holland. Wie weet krijgt hij daar niet een nieuwe baan voor Indië. Dan gaan ze weer terug, dat geeft niet, als ze eerst maar het vaderland heeft weergezien en de kinderen Holland heeft getoond, toch ook hun vaderland. Er is hier nog zooveel te doen en te helpen. Wanneer je een beter
| |
| |
salaris hebt, kun je zóóvelen hier steunen, iets van de ellende hebben ze gezien bij dien Van Dalen, maar wat verbergt de kampong niet aan zorg en moeite en degeneratie. O en niet alleen de Hollanders die erin zijn afgezakt... wat is er nog veel te doen voor de ellende onder de inlanders zelf. Veel te weinig heeft zij erop gelet. Nu moet ze er sterk aan denken, na het stukje wat ze zoo pas in de krant las van een redacteur die er eens op uit was gegaan om den toestand, economisch en hygiënisch te bekijken. Om te helpen dien geweldigen nood te lenigen, wenscht ze bijna, dat Frans voor een betere betrekking tegen veel hooger salaris weer zal worden uitgezonden. Och, maar in Holland is er immers evenzeer nood en ellende, nog zwaarder dikwijls door de koude, die hier tenminste niet wordt geleden.
Met een sprong zijn haar gedachten dan weer bij haar eigen belangen. Holland in de lente! In Mei zullen ze aankomen, als het doorgaat!
Ze is zóó blij, dat Frans, die in zijn pyama en op sloffen aankomt, verfrischt na het bad, en bij haar gaat theedrinken, door haar geestdrift aangestoken wordt en den slag van den dag vergeet.
|
|