| |
| |
| |
IX
Flosje in de hitte van kooplust. Frans in een donderbui. Wie is de baas? Wij zullen het ze wel vertellen.
Flos is aan het winkelen op Pasar Baroe, de Chineesche en Britsindische winkelstraat van Batavia.
Hoog staat de zon in het verblindende blauw. Er ligt een smalle schaduwstrook aan den eenen winkelkant, verder blakert alles in het felle licht. In de toko's tusschen de volte van goederen en menschen, is het wat koeler, maar het slenteren en staan, het zien van zooveel verschillende kleuren en dingen vermoeit, vooral, wanneer je het wat ontwend bent zooals Flos. In geen maanden is ze hier geweest, ze heeft bezuinigd en uitgesteld, tot het tenslotte niet meer kon wachten en ze inkoopen moest gaan doen voor de kinderen, het huishouden en zichzelf. Och, het zou wel eerder hebben gekund, als in Maart niet de Zandstra's uit Bandoeng waren gekomen, die met verlof naar Holland vertrokken en vroegen of ze nog groeten of pakjes hadden mee te geven. Frans voelde er niet veel voor, maar zij zag dadelijk verheugde gezichten in de Volmarijnstraat voor zich, ze verklapte hem, dat ze op het huishouden wel zooveel had bespaard, om mooie geschenken te koopen, het was nu een goede gelegenheid, in zóó'n tijd hadden ze niets kunnen meegeven met een verlofganger, wie weet, hoe lang het weer zou duren. Het slot was, dat Frans toestemde en ze dienzelfden avond nog samen inkoopen waren gaan doen, per taxi, een weelde, sinds lang gemist, waarover ze kinderlijk opgetogen was geweest.
Helaas, ál haar overgelegde geld ging er aan, zoodat ze de dingen zelfs welke ze noodig had, niet kon koopen en wachten
| |
| |
moest. En ook nu heeft ze eigenlijk niet genoeg, maar verschillende dingen kunnen niet langer lijden en daarom is ze er toch maar op uitgetrokken.
Terwijl ze hierheen fietste in het overvloedige zonlicht van den vroegen morgen, nadat ze de kinderen bij Nel Stinsma had gebracht, gleed alle zorg en gepieker der laatste maanden van haar af en voelde zij zich als in de lente. Het ís nu lente in Holland, Mei! Hier ook is het een zonnedag, maar het kon evengoed Augustus of December wezen. Altijd zijn de boomen vol en zwaar van loof, dikwijls bloeien ze, altijd bloeit er wel iets, het is zoo verschillend met de Hollandsche Mei, wanneer overal de knoppen springen en de boomen botten; de frissche geurige lentelucht, die naar zon en bloemen ruikt snuif-je diep en zalig in je longen... Hier is de lucht zwaar van vocht en hitte, maar de zon straalt toch, al schijnt ze té fel en moet je een zonnebril opzetten om je te verweren tegen die schelle lichtkaatsingen op witte muren en lichte kleeding.
En nu sjouwt Flos toko in, toko uit om haar boodschappenlijstje af te werken. Maar ze ziet zóóveel en ze betast zúlke leuke nieuwe stoffen, dat ze er bingoeng van wordt en haar sportieve bezuinigingsijver versmelt.
Ze koopt dingen, omdat ze ze mooi vindt, al heeft ze die ook niet bepaald noodig. En bij den Britsch-Indiër, den Bombayer met zijn doordringende zwarte karbonkeloogen, waar ze zich eigenlijk wat hulpeloos alleen voelt en Frans bij zich wenscht, laat ze zich verleiden tot het koopen van een glanzend diep-wijnroode sharmeuse stof voor een avondjapon.
Och, deze Flos heeft al in maanden, in meer dan een half jaar, geen nieuwe jurk gekocht dan alleen een goedkoope ochtend- of middagjapon van enkele guldens stof. Ze is zoo getroffen door die zeldzaam prachtige kleur en de degelijke
bingoeng - duizelig, versuft.
| |
| |
zwaarte. En die Bombayers maken het je zoo gemakkelijk, ze laten wel enkele dubbeltjes vallen op de el, en ze eischen geen contante betaling. Wel is het nu begin Mei, maar ze mag eind van de maand betalen, en als ze wil, kan ze het in tweeën voldoen.
Als ze eenmaal door den kooplust is gepakt en de acht el heeft laten afmeten, ziet ze nog meer dingen, die ze eigenlijk wel gebruiken kan. Voor slechts f 2,25 kan ze een paar mooie zijden kousen koopen. Wie weet, hoe lang ze na vandaag weer niet hier zal komen. Een weinig voorraad is dus niet zoo kwaad. Ze koopt. Het is merkwaardig, dat ze allengs gemakkelijker koopt, ook dit wordt een sport.
Bij iedere sport is een grens, een eindpunt, ook bij deze. Ze stopt. De goederen zullen gebracht worden. Eind Mei de rekening. Het bedrag is f 25,75. Toch schrikt ze ervan, wanneer alles is opgeteld. En ze heeft in andere zaken al méér gekocht, dan ze eigenlijk kon betalen. Gelukkig, dat ze in toko De Zon niet contant heeft betaald. Wanneer vanavond met het daar gekochte de kwitantie komt, kan ze die terugsturen tot het eind van de maand. Zooveel dames stonden in het krijt bij de Chineezen. Wat had ze er geen verhalen over gehoord! En ook de Bombayer heeft veel schuldenaressen, die maandelijks maar kleine bedragen afbetalen. En zij kan immers nog best wat meer op het huishouden besparen! Bijna besluit zij ertoe, ergens nog iets koels te gaan drinken of een portie ijs te gaan eten. Maar zoo alleen is het toch niets gezellig, en dít is toch wel een te groote luxe. Bovendien is het laat geworden, en ze heeft nog een heel eind te fietsen, via Nel om de kinderen te halen, naar huis.
Er ligt een vochtige plek op haar jurk, tusschen de schouderbladen op den rug. Ook de korte mouwtjes zijn onder de armen nat van zweet.
| |
| |
Maar als ze eenmaal op de fiets zit, koelt ze toch eerst iets af. Dan voelt ze de warmte weer op zich neervallen als heete golven. Er zijn stukken weg, die blikkeren in de zon, waar je als over een gloeiende plaat rijdt, geen windje beweegt er en de boomen in de tuinen terzijde laten hun bladervracht loom hangen. Je begrijpt niet, hoe de inlanders het uithouden met hun bloote voeten op dit gloeiende asfalt te loopen. Een klein paardje draaft er voor een sado met een inlandsche vrouw; het is of de kracht van de hitte op den grond de pooten van het dier telkens doet opspringen en het niet op eigen kracht loopt. Een toekang kajoe met een pikolan over de schouders waaraan een heel ameublement bengelt, aan den eenen kant een paar gemakkelijke stoelen met nog onovertrokken kussens, aan den anderen kant een tafeltje met een schemerlamp en een klein kastje, schuift langs. Wiegend dobbert het heele zaakje langs den weg. Ginds, bij dien boomgroep, twee hooge regenboomen die hun bladerdak ver uitspreiden, gaat de man een poosje zitten, zijn vrachtje naast hem op den breeden grasberm.
Het is daar een verademing, in die schaduw en Flos fietst er langzamer. Tóch een heerlijkheid, die stralende zon! Zie hoe daar rechts in de verte de acacia-achtige takken met fel-roode bloesem van een flamboyant zich spiegelen in het licht. Zulke diep-roode bloemen zie-je in Holland niet in de hoogte van de boomen. Of het moesten de vruchtboomen zijn in de Betuwe, maar daar is wit toch overheerschend. Ze ziet het weer voor zich, die blanke pracht van de bloeiende bongerds. Nu is het de tijd ervoor. O, maar eens even, even daar kijken, Holland zien, de wilgen langs de slooten, de verre weilanden
sado - tweewielig wagentje (dos-à-dos). kajoe - hout. toekang kajoe - timmerman. pikolan - draagstok van bamboe.
| |
| |
en de golvingen van de paarse hei, even kijken en ruiken bij de bloeiende vruchtboomen, peren, appels, pruimen, abrikozen en kersen...
Een wuivende hand uit een auto doet haar opschrikken. Ze knikt vlug terug, ziet in een flits het buigende gelaat van Meijers, die haar voorbij snort. Hè, wat doet die kerel hier om dezen tijd? Hij zal toch niet bij háar hebben willen komen? Den laatsten tijd heeft hij hen meer bezocht dan tevoren. Het is gekomen na dien eersten keer toen de Minkhorsten er waren, en hij Frans kwam vertellen van de ziekte van Dijkerman. Vooral na het vertrek van Hanny en Rudolf reed hij dikwijls langs, kwasi om met Frans over dingen van kantoor te spreken. Maar zij heeft wel gemerkt, dat het hem om háár te doen was en het streelt haar toch, al kan ze hem nog maar steeds geen aardigen vent vinden. Geen wonder, dat hij gescheiden is. Dat heeft hij him ook in die afgeloopen maanden verteld en uit medelijden met hem, na zijn eerste verhaal daarover, heeft ze zich wat hartelijker betoond tegenover hem, al heeft ze later weer haar ongenaakbare houding van eerst aangenomen.
Het is al over halftwaalf op de klok bij de Mentengboulevard. Nu is ze gauw bij Nel, waar ze even uitblaast, eer ze de kinderen samen in het mandje achterop neemt naar huis.
Ze moet voortmaken, want het is Zaterdag en dan komt Frans al om één uur thuis, vrij voor het verdere van den dag.
Hij is wat neerslachtig, er is soesa geweest op kantoor over zaken, in den tijd dat Dijkerman ziek was, verkeerd geloopen. Zijn collega is nu weer beter en het ging hem handig af, de schuld ervan op Frans' schouders te laden, al kon deze bewijzen, dat de oorzaak reeds vóór Dijkermans ziekte was te vinden en dié dus de hoofdschuldige bleek. In elk geval, het standje van Van Drimmelen heeft hij te pakken, wat wás die
| |
| |
nijdig, want natuurlijk was er verlies uit een en ander voortgekomen, en zulks is in dezen tijd, waar je toch al zooveel twijfelachtige posten hebt, niet te verantwoorden. Frans heeft zich niet sterk verdedigd, alleen uiteenzetting van de juiste toedracht der zaak gegeven, waaruit Van Drimmelen toch heeft kunnen zien, dat Dijkerman nog eerder voor een uitbrander in aanmerking kwam. Die is echter buiten schot gebleven. Nou ja, soeda, het was weer voorbij. Alleen enkele woorden van Van Drimmelen over ontslag van wéér een bediende, hebben Frans verontrust. Er moet niet veel meer gebeuren, of ze komen aan hém toe; gelukkig hoort hij bij den staf, maar wat helpt het, al heeft hij vrij terugtocht naar Holland en wellicht zijn stortingen in het pensioenfonds terug? Wat kun-je dáár beginnen tegenwoordig met dien overvloed van werkkrachten? Pas heeft zijn collega van vroeger, die nog op dat Rotterdamsche tabakskantoor werkte, hem geschreven over den toestand dáár. Zijn derde kind, eindelijk een jongen, was geboren, maar in plaats dat het hem en zijn vrouw veel vreugde had gebracht, - natuurlijk, tóch waren ze blij - kon Frans uit den brief merken, dat ze nu al over de toekomst van den jongen inzaten, en érger, voor hun eigen betrekking vreesden. Dat teekende de moeilijkheden wel, want wat was er in Rotterdam solieder dan juist die oude tabakskantoren? Flos vertelt hem voorloopig nog maar niets van haar inkoopen. Als die buitensporigheden nu maar gebracht worden terwijl Frans er niet is! Eigenlijk heeft zij er nu reeds wroeging over, als ze Frans' gezicht ziet.
Hij vertelt een en ander van wat op kantoor is gebeurd, wanneer ze tegenover elkaar aan het middageten zitten, terwijl Ibin opdient en Ama met de kinderen op het achter-empertje speelt.
‘Bà, wat een vent, die Dijkerman!’ zegt ze minachtend.
| |
| |
‘Heb jij daarvoor al zijn zaakjes opgeknapt tijdens zijn ziekte?’
‘Och, daar kon hij niets aan doen, maar dit is gemeen. Hij behoeft niet zoo bang te zijn voor zijn positie, terwijl Van Drimmelen mij al zoo iets zeide van ontslag...’
‘Ontslag?’ schrikt Flosje.
‘Ja, er wordt weer iemand ontslagen. Het debiet vermindert zienderoogen, onze afdeeling maakt geen cent winst meer!’
‘O, ik dacht, dat hij iets had gezegd over jouw ontslag!’ zegt ze gerustgesteld.
‘Nou, dat zou ook weleens kunnen gebeuren, als de malaise nog erger wordt. Wanneer er niets te doen is, kunnen ze het kantoor wel sluiten!’
‘Je kunt toch wel op een andere afdeeling geplaatst worden?’
‘Moet je nét denken! Daar zijn ze ook al aan het bezuinigen en aan het ontslaan. Meijers vertelde vanmorgen, dat er een boekhoudmachine zal komen, een ding van ruim tienduizend gulden, maar dat zal weer wat bedienden van de boekhouding uitsparen!’
Flosje hoort het droevig aan. Zij voelt zich diep schuldig, dat ze vanmorgen zóó royaal is geweest, terwijl Frans het zoo zwaar heeft gehad. Kon ze maar de koopen ongedaan maken. Maar dat ging niet, het goed was al afgemeten, en de zaken ruilden de dingen wel, maar namen ze niet terug!
‘Van Drimmelen had je beter kunnen bedanken voor al je óverwerk!’ zegt ze om hem op te monteren.
‘Daarvan heeft hij niets gezegd. En nog altijd heb ik er geen cent voor gehad, zelfs geen bedankje van Meijers!’
‘Ik heb Meijers gezien vanmorgen, toen ik van Pasar Baroe terugkwam!’
‘Zoo, hij moest zeker naar een zaak.’
| |
| |
Flosje verzwijgt maar, dat het in een buurt was en uit een richting, waar geen zaken staan!
‘Zeg Frans, zou-je niet eens kunnen vragen of je misschien een gratificatie krijgt voor al dat extra-werk tijdens de ziekte van Dijkerman?’
‘Ze zullen mij aan zien komen. Nee, na wat vanmorgen is gebeurd kun-je er wel van op aan, dat ik er nu niets meer van zie! Misschien ontvangt Dijkerman het wel, of heeft hij het al gekregen als zijn gewone jaarlijksche gratificatie. Wat letten ze er bij de directie op, wie het werk doet? En Meijers is ook geen vent, om zich nu eens voor je in te spannen!’
Frans denkt aan de promotie, die hem is ontgaan, doordat Dijkerman na enkele maanden weer beter werd. Eigenlijk was hij daar maar blij om. Hij voelde zich na dien in hem opgekomen wensch naar Dijkermans plaats, al half en half schuldig, wanneer zijn collega zou zijn gestorven! Bà, wat een maatschappij, dat je ertoe gebracht werd naar den dood van een ander te verlangen, om het zélf wat beter, wat minder zorgelijk te hebben!
Het eenige gevolg van de historie is het drukkere bezoek van Meijers geweest, die het blijkbaar op zijn eenzame hotelkamer, waarin hij na de scheiding getrokken was, niet kon wennen, en bij hen in hun gezin een toevlucht kwam zoeken. Nam hij ze ook maar eens mee, met de kinderen, 's Zondags op een rit naar Soekaboemi of de Poentjak, of 's avonds, om een eindje te poeteren door de stad! Maar daar dacht hij niet aan, egoïst die hij was!
Frans is moe na alle geharwar van den ochtend. Het is ook abnormaal warm en hij verlangt naar bed. Het voordeel van den Indischen vrijen Zaterdagmiddag en Zondag, dat je een middagdutje kon doen!
poeteren - rondrijden.
| |
| |
Hij bedankt voor de vruchten. In een pisang heeft hij geen trek en verder zijn er alleen sawoh's, waarvan hij niet houdt. Ze staan op, Flos brengt de kinderen naar bed, maar Dickie rust niet voor hij op vaders schouders heeft rondgereden de kamers door. Zoo'n buitenkansje heb je immers niet iederen dag!
Onder het gestoei met Dickie en Lottie, want ook zij moet profiteeren van vaders thuiszijn, wordt Frans wat opgewekter. Morgen Zondag, een heelen dag niet naar dat kantoor toe, gezellig thuis met Flosje en de peuters.
‘Hoor,’ zegt Dickie, ‘kapal oedara!’
‘Komt brieven brengen van Holland!’ verklaart Lottie met een gezichtje, dat ze ervan op de hoogte is.
Ze moeten even naar buiten, want Dickie wil zien.
De groote vogel blikkert in de zon en gonst zwaar in de geweldige ruimte. Links in den hoek van den hemel zien ze hem zakken. Daar ligt Tjililitan, het vliegveld.
Snel trekken ze weer naar binnen, waar Ibin de tafel heeft afgeruimd.
Frans met Lottie en Flos met Dickie, marcheeren ze naar de kinderkamer, waar het nog even een gejuich geeft als ze de kinderen slingerdeslang van Rotterdam van èèn, twee, drie, in bed gooien.
Dan vallen ze moe neer in hun eigen bed, ook Flos is afgemat van de morgendrukte en het fietsen.
* * *
's Avonds komt er een luchtpostbrief uit Rotterdam. Frans
sawoh - eivormige, grauwe vrucht, waarvan het bruine sappige vleesch met een lepeitje uit de schil wordt gegeten.
kapal oedara - vliegtuig.
| |
| |
en Flos schrikken ervan. Wat zou er zijn? Ze ontvangen bijna nooit iets per vliegtuig, en uit Rotterdam in het geheel niet.
Er moèt dus iets bijzonders zijn, dat men dertig cent meer heeft uitgegeven voor een Indischen brief.
‘Zou Vader weer werk hebben?’ vraagt Frans.
‘Wie weet!’ Ook in Flos hebben de blijde verwachtingen de overhand.
Ze lezen samen, Frans achter den stoel van zijn vrouw, zijn armen steunend op de rotan-leuning, zijn hoofd tegen haar donkere haren.
Het is anders, dan ze verwachten. Moeder schrijft; die kon beter op dit dunne papier terecht. Ze schrijft, van de Zandstra's te hebben vernomen, hoe zij leven en bezuinigen: dat willen ze niet, dan moet de bijdrage voor hen maar verminderd of afgeschaft worden, zij zullen dan wel aankloppen bij het steuncomitè, als vader niet gauw werk krijgt. Nu in het voorjaar werd de toestand misschien wel wat beter. In ieder geval, ze zullen het geld niet meer aannemen, want het bezwaart ze, wanneer ze bedenken, dat de kinderen daarvoor in Indië armoe lijden....
‘Daar heb je het nou!’ verwijt Frans zijn vrouw. ‘Hadden wij ze maar niet naar mijn ouders gestuurd. Maar jij wilde met alle geweld iets meegeven!’
‘Jij vond het later toch ook maar wát fijn! En kon ik nou denken, dat ze daar zulken onzin zouden gaan vertellen!’
‘Ja, maar op hen moet het natuurlijk geweldigen indruk gemaakt hebben, dat wij nu hier in deze buurt zitten, nadat ze ons vroeger in beteren doen hebben gezien!’
‘Onzin!’ zegt Flos beslist. ‘Maar ze wisten natuurlijk niet, dat wij geld naar Holland sturen en ze wilden ze daar natuurlijk zoo goed mogelijk op de hoogte brengen van ons leven hier.’
| |
| |
Frans is weer naar zijn stoel teruggegaan en bekijkt den brief, het dunne velletje van nog geen 5 gram met het couvert samen. Dat zoo'n vlinderlicht dingetje je door de lucht maar eventjes iets kwam vertellen, waarvan je achterover sloeg!
Even verheugt het hem en even wenkt de verleiding, er maar op in te gaan, het was toch geen oneer, als je gesteund werd. Wat maakte het nu uit, of je door je zoon gesteund wordt of door een heeleboel menschen bij elkaar. Die kunnen het samen toch beter betalen dan hij alleen!
Maar dan verzet zijn trots zich ertegen.
‘Je moet mij juist dankbaar zijn,’ verbreekt Flos de stilte, ‘dat ik een pak heb meegegeven! Daaraan kunnen ze zien, als ze even nadenken, hoe goed wij het kunnen betalen!’
Frans lacht ongeloovig.
‘Ze zullen denken, dat is maar voor één keer, maar die maandelijksche betaling komt telkens terug!’
‘In elk geval...’ begint Flos.
‘...gaan wij er niet mee accoord!’ vult Frans aan.
‘Precies, wat ik vind. Ik zal wel een brief schrijven om alle heerlijkheden op te sommen die wij hebben en ze eens goed vertellen, hoe rijk wij het hebben!’
‘Ja en die sturen wij dan ook met de luchtpost!’ stelt Frans voor.
‘Natuurlijk... gaat er 's Woensdags niet één van Batavia?’
‘Ja, wij hebben den tijd nog. Eigenlijk moesten wij ze schrijven, dat ze voortaan elke maand honderd krijgen in plaats van vijf en zeventig!’
‘Een goede mop!’ juicht Flos. Maar dan bedenkt ze ineens haar aankoopen van hedenmorgen. Ze bloost er bijna van, maar Frans, die goejerd, vermoedt gelukkig niets in het donker, nu ze haar hoofdje uit den lichtkring van de schemerlamp heeft getrokken. ‘Maar dat moeten wij eerst eens uit- | |
| |
rekenen... zullen wij daarmee dan nog even wachten? Dat kunnen wij altijd nog doen. Eerst eens zien, wat ze terug schrijven, goed?’
‘Natuurlijk, dat is best! Hoewel, áls wij tekortkomen kunnen wij het altijd nog van de paarhonderd gulden nemen, die wij op de bank hebben.’
‘Die zouden wij toch sparen!’
‘Och, wat helpt het, er komt toch niets meer bij... en als de gulden infleert hebben wij er niets aan, of wij het al opzouten!’
‘Ja, als de wereld vergaat, sterven wij allemaal!’ werpt Flos tegen. ‘Maar wij helpen immers ook Van Dalen elke week met twee gulden en nog wat levensmiddelen? Dat is per maand ook al weer een tientje!’
‘Goed, maar het hemd is nader dan de rok!’
‘Toch kan ik dien man niet wegsturen. Laten wij eerst nog maar eens zien, waarop wij nog bezuinigen kunnen... En ik heb ook al bedacht om japonnen te gaan naaien voor kennissen. Nel was zóó verrast over de hare, dat als ik het haar vraag, zij mij best bij andere K.P.M.-vrouwtjes wil aanbevelen!’
‘Dat wil ik niet hebben.’ Het komt Frans' eer te na. Alsof hij niet voor het gezin zou kunnen zorgen. ‘Dan zoek ik er liever nog wat bij voor de avonduren.’
‘Dat wil ik niet hebben!’ zegt Flos.
‘Ik ben de baas!’ beweert Frans.
‘Dacht je maar, mannetje! Wij hebben indertijd afgesproken, dat wij samen de baas zouden zijn!’
‘Toen wist ik nog niet, dat je mij zou tiranniseeren, kleine fascist!’
Flosje lacht luid-op: zíj een fascist! Nee, van zoo'n zwart hemd hier in Indië moet ze niets hebben; dat is haar te warm.
| |
| |
‘Ik heb een compromis, baas!’ roept ze. ‘Wij nemen vijftig gulden van de bank en sturen die naar Holland, om te laten zien, hóé rijk wij zijn. Goed? En dan schrijf ik een prachtige schildering van ons paleis, van de weelde waarmee wij geen weg weten, den grooten stoet bedienden, de genadige hulp aan een werkloozen Europeaan in den kampong.... je zult eens zien, hóé prachtig ik het zal voorstellen... je gelooft het zelf niet, als je het lezen zult!’
‘Integendeel, met de koningin van Scheba zal ik zeggen, dat de helft ervan nog niet is aangezegd. Ik zal het eronder zetten!’
Aldus wordt met wederzijdsch goedvinden besloten.
|
|