| |
| |
| |
VI
Prinsen in den kampong en thuis. Sigaren voor bijzondere gelegenheden. Is deze avond bijzonder? Flosje snikt.
Pas tegen Kerstmis, als de werklooze Europeaan terug is geweest, herinnert Flos zich met schaamte haar niet vervulde voornemen.
Denzelfden avond nog gaat ze met Frans erheen.
Bij een Chineeschen warong aan den ingang van den kampong stallen ze de fietsen en dan loopen ze verder de nauwe paadjes langs, tusschen de heggetjes en schuttinkjes, waar slordige bruine kinderen, sommige geheel bloot, andere met een dun kieltje of slonzig kebajaatje aan, de twee orangs blanda met schuwe donkere oogjes begluren.
Er hangen geurtjes van inlandsche spijzen, soms snuiven zij een ranzige lucht van iets dat in cocosolie gebakken wordt, en uit de modderige slokan langs het pad walmt een vieze gotenstank.
Moeders met een zuigeling in de slendang die aan den eenen kant diep in den mageren schouder drukt, schuiven op vuile bloote voeten langs hen, andere zitten sullig bij hun kinderen gehurkt op het voorerfje, de handen slap langs de naar buiten uitstekende knieën afhangend. Luie kerels liggen gestrekt op hun baleh-baleh of rooken droomerig een strootje, bij het bamboepoortje voor hun woning gehurkt. Soms in huizen van
warong - winkeltje, verkoopstalletje. kebaja - baadje. orang blanda - blanke. slendang - sjerp en draagdoek. baleh-baleh - inlandsche rustbank van bomboe. Sarong - lange doek, als rok gedragen.
| |
| |
wat beteren bouw zitten enkele mannen bij elkaar op stoelen in een voorgalerijtje, onwennig, als hoorden zij niet op stoelen te zitten, maar in hun lange sarongs op rustbanken te liggen. Na eenig dwalen en zoeken vinden ze de woning van den man dien zij zoeken. Het is een armelijk krotje van bamboe en bilik, maar het ziet er schooner uit dan de aangrenzende huisjes, het heeft iets Westersch in de aankleeding van de voorgalerij.
Er is niemand te zien, maar als Frans ‘Spada’ heeft geroepen, terwijl ze samen op het enkele meters lange erfje staan, komt er een baboe aangeloopen.
‘Tabeh,’ groet Frans, ‘toewan ada?’
‘Ja meneer, hij is thuis, ik zal hem even roepen...’
Frans en Flos kijken elkaar beduusd aan. Wat praat die vrouw keurig Hollandsch... Frans krijgt plotseling een vermoeden... het zal toch niet de echtgenoote van dien man zijn?
‘Komt u even zitten hier... dag mevrouw...’
Ze heeft het bedeesde en onderdanige van de Soendaneesche.
Frans schaamt zich een weinig tegenover haar, dat hij ze voor de baboe heeft aangezien. Natuurlijk, het moet de vrouw des huizes zijn... Kijk, daar komen al een paar Indo-kinderen van achter aan, die zij terugstuurt.
‘Zijn dat uw kinders, mevrouw?’ vraagt hij, wat onhandig, om het weer goed te maken.
‘Ja, meneer, ze zijn wat nieuwsgierig.... Ik zal mijn man roepen!’
Ze laat hen alleen.
Frans en Flos voelen zich veel te groot voor dit kleine voorgalerijtje.
Ze zitten er onthuis en in een vreemde beklemming. De lage
bilik - gevlochten matwerk. Spada - ‘volk!’. ada - (er) zijn.
| |
| |
zou schijnt er pal op en Flos verschuift wat om het hinderlijke van dit stekende heete licht te ontwijken.
Het duurt even, ze krijgen het warm.
Flos heeft een verlaten gevoel. Hoe ongelukkig is het hier. Ze huivert, ondanks de hitte. Wat moet je toch al vér achteruit zijn gegaan om als Europeaan in zulk een leven te verzinken. Het scheeve licht van den avond schept een wonderlijk-onvertrouwde sfeer, alsof je zit in een droomland met valschen schijn.
Daar klinken stappen van achter en de man verschijnt in een haastig toegeknoopte toetoep, op bloote voeten in sandalen. Zijn haren zijn nat, hij was zich klaarblijkelijk aan het mandiën.
Ze begroeten elkaar, Frans stelt zich voor. De ander heet Van Dalen.
Vreemd toch, zoo'n echt Hollandsche naam hier temidden van al dat Maleisch te vinden.
Frans vraagt inlichtingen en de man vertelt. Als koloniaal uitgekomen, twintig jaar geleden, was hij na een jaar of wat afgezwaaid uit den militairen dienst en opzichter geworden bij een thee-onderneming. Dat was in den goeden tijd, dat je baantjes bij de vleet kon krijgen. Maar door oneenigheid, een kwestie met den administrateur, waarover hij zich verder niet uitlaat, gaf hij die baan op en kwam terecht bij de spoorwegen in Bandoeng, een tijdelijke betrekking. Toen dat was afgeloopen had hij nog hier en daar een baan gehad, het laatst was hij opzichter in dienst van de B.O.W. geweest, vijf jaar lang en het had niet veel gescheeld, of hij was daar in vasten dienst gekomen; dan zou hij zelfs nog een klein pensioentje hebben kunnen halen wanneer hij zich in het pensioenfonds
toetoep - van voren gesloten wit pak met opstaande kraag.
| |
| |
zou hebben ingekocht door korting op het maandelijksche salaris. De bezuiniging gooide echter roet in het eten en langzamerhand werden de tijdelijke krachten ontslagen. Van wat ze hadden overgespaard, waren ze naar Batavia gekomen, daar had je meer kans iets te vinden. Hij had zaken en kantoren in de benedenstad afgesjouwd, was de toko's in Weltevreden langs gegaan om zich aan te bieden als pakhuisknecht of waarvoor ze hem maar konden gebruiken, doch nergens had hij kunnen slagen. Men had inlanders of nam inlanders, omdat die goedkooper waren en als je dan zei, dat je voor hetzelfde geld wilde werken, keken ze je aan, of je niet goed wijs was. Alleen op den jaarlijkschen Pasar Gambir op het Koningsplein was er wat te verdienen als mannetje voor de controle of met andere werkjes, een weekgeldje van dertig gulden, maar die pret duurde slechts een week of twee... en dan was je weer even ver. Van het steuncomité krijg je tegenwoordig ook al niet zooveel meer, er kwamen er zooveel, die geholpen moesten worden. Het eenige om er nog iets bij te verdienen is net zoo te doen als anderen en de huizen langs gaan. Veel levert dat evenwel ook niet meer op, de menschen werden steeds minder scheutig, als je vroeger nog weleens een gulden of een halven gulden kreeg, stopten ze je tegenwoordig een kwartje of een dubbeltje in handen, wanneer ze niets kochten en velen weigerden botweg...
Frans en Flos luisteren naar de eentonige stem, die nog een licht boersch accent heeft, zelfs in de Maleische woorden, waarmee de zinnen zijn doorspekt. Toch is hij in die twintig jaar niet meer in het vaderland teruggeweest. Hij zal er ook
pasar - markt. Gambir - inlandsche naam voor het Koningsplein te Batavia, waar elk jaar de jaarbeurs, tijdens welke ook veel vermakelijkheden worden geëxploiteerd, wordt gehouden.
| |
| |
wel niet meer komen... Och, wat geeft het, Indië is een goed land, als je maar werk hebt of in elk geval zooveel inkomsten, dat je het noodige kunt koopen.
‘...Gelukkig dat ik een inlandsche vrouw heb, die kunnen tenminste goedkoop leven... en ik heb een best wijf aan haar... ze ploetert hard mee om het zaakje overeind te houwe...’
‘Kunnen wij u niet ergens mee helpen?’ vraagt Flos. Ze wil weg, het begint haar steeds meer te beklemmen, hier in deze omgeving.
‘Och, mevrouw, een betrekking, al is het maar van een zestig-zeventig gulden in de maand is het eenige... misschien als meneer es wat voor mij weet!’
‘Het is heel moeilijk op het oogenblik, maar ik wil wel eens vragen hier en daar.’
‘Maar kan ik werkelijk niet met iets anders helpen... hebt u wat aan oude pakken en schoenen van mijn man? U bent zoowat van dezelfde lengte... en misschien heb ik ook nog wel wat ondergoed... van die veertig gulden in de maand zal de linnenkast toch niet aangevuld kunnen worden... Ik zal eens nazien, komt u overmorgen nog maar eens langs...’ Dan staan ze op, wisselen enkele woorden van ‘moed houden’ en ‘het ga u wel’ en loopen het kleine erfje af. De vrouw is niet meer voor den dag gekomen.
Flos stapt snel aan, want het begint al te donkeren, en ze heeft een onberedeneerd verlangen naar de kinderen als iets vertrouwelijks, iets van haar eigenlijke leven, waarin ze zich thuisvoelt. Wel is Frans hier bij haar, o, gelukkig!... maar het is of om hem heen ook iets hangt van die vijandelijke sfeer, van dit Indië dat haar zoo vreemd is, zoo heel anders dan het Indië waarmee ze in de vier jaar van haar leven hier bekend is geworden, het lichte, gemakkelijke leven van
| |
| |
de goed-verdienende Nederlanders in de tropen. Het is haar, of in dien kampong geheimzinnige machten huizen, die je langzaam-aan inrekenen, neerhalen, ontvoeren, wég uit je eigen leven naar het gebied, waar je jezelf niet meer bent en vreemd rondziet omdat je er geen weg weet.
Gelukkig, daar is de warong en de fietsen staan er nog, als boden van het bekende.
Ze herademt, als ze den kampong achter zich laten en den allengs breeder wordenden weg naar Menteng Poeloe op fietsen, waar de roode pannendaken van de fonkelnieuwe huizen aan den rand van de stad een veilig gevoel wekken.
Als ze bij huis haar fiets aan Ibin heeft gegeven, die op de treden van het platje zat te wachten, pakt ze snel Frans arm, die zijn fiets tegen het muurtje heeft gezet.
‘Ik hoop, dat wij daarvoor bewaard zullen blijven... wat lijkt mij dát verschrikkelijk!’
‘Och, alles went,’ sust Frans, ‘dat zie-je maar aan dien man.. En áls het noodig mocht zijn, dat wij er samen gingen wonen, zouden wij het immers best kunnen harden, wij hebben toch elkaar!’
‘Och ja, voor ons zou het niet zoo verschrikkelijk zijn, ik dacht aan Lottie en Dick... ik hoop van harte, dat ze dáárvoor gespaard zullen blijven... Ik weet niet wat het is, het is niet het leven op zichzelf, maar er zit iets in, dat mij angstig maakt en bang...’
Ze zijn samen de eetkamer ingeloopen, waar Lottie ze tegemoet komt, met het Japanneesche popje in haar arm.
‘Popje slaapt,’ zegt ze, ‘heeft al zóó lang gespeeld. Lottie heeft ze broodje gegeven en nu gaat ze naar bed. Zeg maar “nacht popje!”’
Ook Dickie komt aan, een groote bal, van Sinterklaas gekregen, in zijn mollige handjes.
| |
| |
Met een dankbaren blik omvat Flos hen allen, Frans en de kinderen; haar oogen streelen de meubels en de lichtgeverfde muren, met de bekende platen, portretten en etsen. Dit, dit is haar wereldje, hier hoort ze thuis... hier wijkt pas goed de beklemming van den kampong.
Ze knuffelt Lottie, die er niet van gediend is, omdat ze zich moedertje voelt over de pop bij het kleine wiegje, en moeders worden immers niet geknuffeld door groote menschen...
Ze tilt Dickie in haar armen en kust hem.
‘Mijn fijne baasje, ben je zoet geweest bij Ama?’
Dan kijkt ze Frans aan, die nadenkend op een stoel bij de reeds gedekte tafel is gaan zitten. Ook hem heeft dit bezoek niet onberoerd gelaten.
‘Wat zijn wij toch rijk en gelukkig, hè jò, met ons viertjes!’
‘Ja,’ doet hij opgemonterd, ‘wij leven toch werkelijk als prinsen!’
‘Pinse, pinse!’ juicht Dickie, trappelend in zijn stoel.
* * *
Den volgenden morgen maakt Flos een groot pak van kleeren en ondergoed, die ze wel missen kan, al zou ze het nog best kunnen gebruiken.
Ze doet er nog allerlei bij, een pak thee, een zak rijst, suiker.. en zoowaar neemt ze een paar sigaren uit de stopflesch, als een extraatje voor Kerstfeest. Ze heeft nog wel een klein blikje ervoor.
Telkens weer schiet haar iets te binnen, wat er nog wel bij kan en als tegen den middag de man al langs komt, terug van zijn tocht langs de huizen, die hem weer hevig heeft teleurgesteld, is het met een groote voldoening, die haar stralende oogen weerspiegelen, dat ze het pak overhandigt.
‘Nou, dat is zwaar!’ prijst de ander met een lach die zijn
| |
| |
moedelooze gezicht geheel verandert, ‘dank u wel mevrouw! Neemt u mij niet kwalijk, dat ik nu al gekomen ben, maar ik voel mij niet zoo goed, en was bang, dat ik vanavond of morgen niet zou kunnen komen... Wilt u meneer ook wel voor ons bedanken!’
Zij knikt vergenoegd.
‘'k Hoop, dat u alles kunt gebruiken! Misschien kan uw vrouw het wel wat vermaken, als het niet past.’
‘Ja, ze is heel handig, het is een dochter van een wedana!’ zegt hij trotsch, alsof hij een al te lagen dunk omtrent haar wil wegnemen. ‘Nogmaals hartelijk dank, mevrouw en het beste met u.’
Flos kijkt hem even na, als hij zeulend den zonnigen weg afgaat. Ze voelt een weinig zelfverwijt, dat ze Ibin met zijn fiets niet even mee heeft gestuurd... ze roept hem toch nog en beveelt hem, den man op de fiets na te gaan en het pak dan verder voor hem te sjouwen.
Dan gaat ze vlug aan haar werk: een japon voor Nel, die zelf niet kan knippen en naaien en wie zij heeft aangeboden, dit voor haar te doen.
Zij heeft vroeger costuumnaaien geleerd, toen ze in de stad op kantoor was, zoowel om later haar eigen japonnen te kunnen naaien als om een vrouwelijk tegenwicht te hebben voor het dorre ‘mannenwerk’ overdag temidden van polissen en documenten.
Het gaat haar naar den zin, ze neuriet, gebogen over de prachtige wijnroode stof, waarvan de glans haar een prettig gevoel geeft.
De kinderen heeft ze vanmorgen naar Nel gebracht, die het zelf had aangeboden, opdat zij haar handen wat meer vrij
wedana - inlandsch districtshoofd.
| |
| |
zou hebben. Straks zal Nel ze terugbrengen en gelijk komen passen.
Er zijn prettige dagen in het verschiet, twee feestdagen, vrije dagen voor Frans: Zondag en Maandag. Jammer, dat eerste Kerstdag dit jaar op Zondag valt, daardoor werd het een dag minder dan andere jaren, als je het soms kon hebben, dat je drie vrije dagen achter elkaar had... In Rotterdam waren het er weleens vier geweest, wanneer er een Zaterdag tusschen viel, waarop het kantoor dan ook sloot.
Wat zal het in Holland nu gezellig zijn in huis! Hier blijft het alles zoo gelijk, je hebt geen gevoel, dat het nu Kerstfeest wordt, overmorgen. De zon straalt even heet als anders. Het eenige is de sombere sfeer soms, in deze dagen, als de wolken zwaar en laag hangen en de zon soms een ganschen dag niet dóórkomt. Maar ook dan zijn het nog niet de Hollandsche donkere dagen vóór Kerstmis, evenmin als op die trieste plensregendagen wanneer alles in huis even klam en vochtig aanvoelt.
Maar nu straalt de zon; witte wolken zeilen hoog langs de blauwe lucht die verblindend schittert. Zóó heeft ze Indië toch maar het liefst, ondanks de grootere warmte bij die onweerhouden zonnestraling.
Toch verwijlen haar gedachten ook in Rotterdam, in het huis van haar schoonouders. Hoe zou het er zijn? Vader nog somber en Moeder zorgelijk? Jammer, dat ze er niet aan heeft gedacht, iets extra's te sturen voor het Kerstfeest. Nu kán het onmogelijk meer. Die ellendige afstand ook. Je moest altijd een maand tevoren zorgen voor de verzending, als je iets op tijd wilde doen komen. In ieder geval kregen ze toch vandaag of morgen den luchtpostbrief met hun Kerstboodschap uit Indië, dat zij voortaan vijf en zeventig gulden per maand zouden sturen. Frans was er eerst wat op tegen geweest. Ze
| |
| |
konden het beter niet dadelijk schrijven, en áls ze wat meer konden missen, het zenden. Maar tenslotte heeft hij toch toegestemd, en haar geprezen om haar zuinigheid.
Dan: in Maart komt de verjaardag van Moeder en zullen ze weer iets bijzonders sturen. Ze zal er eens over denken, of ze niet eens wat anders dan geld kan sturen, dat is zoo koud. Alleen: op pakketten komt zooveel voor vervoer en invoerrechten. Het eenige is, iemand in Rotterdam op te schommelen, die daar wat koopt. Ze denkt over haar broer, doch die kent de Kribbeldams te weinig. Enfin, misschien gaat er tegen dien tijd wel een kennis met verlof, die iets mee kan nemen.
Flos werkt intusschen snel voort. Het is merkwaardig, hoe mooi die japon uitvalt. Nel zal er straks best tevreden over zijn....
Wanneer Frans 's avonds onder de lectuur van zijn boek het sigarettendoosje haalt, ziet hij dat het leeg is. Och ja, een collega die hem gisteren bezocht heeft, zat nogal stug te rooken. Nou, dan maar een sigaar. Het treft hem, dat er nog maar vier over zijn. Waren er gister niet zeven? Toevallig heeft hij ze geteld, toen hij de sigaretten haalde. Zou Ibin gegapt hebben? Dan mag hij zijn rookerij wel beter controleeren voortaan.
‘Zeg, Flosje, heb-jij soms een sigaartje opgestoken vandaag?’ Ze lacht luid-op om zijn oolijke stem.
‘Of is Ibin hier bezig geweest?’
‘Je weet, dat hij elken dag de kamers doet. En vandaag was het juist bongkardag voor het kantoortje!’
‘Ik mis wat sigaren, en ik ben er juist zoo zuinig op, den laatsten tijd!’
‘Oh,’ lacht ze begrijpend, ‘ik heb vanmorgen in het pak
bongkar - overhoop halen.
| |
| |
voor dien werklooze wat bijgestopt!’
‘Wat? Heb jij dien man sigaren gegeven? Wat is dat nou voor dwaasheid!’
Flos is beduusd van zijn booze stem. Gunst, daaraan had ze heelemaal niet gedacht, dat hij dat zóó verschrikkelijk zou vinden.
‘Ik deed het als een extraatje voor Kerstfeest!’ zegt ze timide. ‘En zelf heb ik in geen maand een sigaar gerookt uit bezuiniging!... Ik koop minder sigaretten en goedkoopere... en jij geeft zoomaar dure sigaren weg van twaalf cent!’
De tranen springen Flos in de oogen.
‘Jij biedt toch als er visite is, den mannen ook wel sigaren aan!’ Ze verdedigt zich bijna fluisterend, om haar ontdaanheid weg te slikken.
‘Dat is heel wat anders! Die vent is hier toch misschien niet op visite geweest, hè?’
Ze schudt haar donkere kopje.
‘Nou, 't is fraai,’ bromt hij en zet zich weer aan zijn lectuur, zonder een sigaar op te steken, de smaak erin is nu toch weg. Flos zit er zwijgend bij, schuldbewust. In de krant waarop ze staart ziet ze slechts dansende letters in een waterkrans, bioscoopadvertenties met vreemd verwrongen gezichten.
De klok in de eetkamer tingt acht slagen.
Plotseling staat ze op en gaat naar de slaapkamer.
‘Wat ga je doen?’ vraagt hij, wanneer ze even later langs hem heen naar buiten wil gaan.
‘Even een boodschap!’ bekent ze.
‘Maar de toko is toch allang dicht!’ Hij is wat ongerust na zijn ongewonen uitval. Flosje doet zoo vreemd!
‘Het is acht uur, ik word nog wel geholpen als ik dadelijk ga!’ ‘Maar wat heb je dan toch zoo hard noodig? Anders ga je 's avonds nooit naar de toko.’
| |
| |
‘Och, laat me nu maar even!’
Maar Frans is opgestaan en kijkt ze in de oogen. Zijn drift van zoo straks is alweer voorbij, alleen vindt hij het toch onverstandig van haar, aan een werklooze, die het noodigste mist, sigaren te geven.
‘Mag je man niet weten, wat je gaat koopen?’
Ze is weer wat hersteld van den schrik om zijn toorn.
‘Ik wou sigaren voor je gaan halen,’ bekent ze met neergeslagen oogen.
Zijn arm ligt om haar hals.
‘Groote schat!... Vergeving, dat ik zoo tegen je foeterde!’
‘Och, je had gelijk, het was overdreven van me, dien man nog sigaren te sturen.’
Hij kijkt even rond... Aan den overkant zit de buurman in zijn krant verdiept... op straat is het stil. Dan pakt hij ze en kust ze stevig.
Ze leunt even tevreden in zijn armen. Dan worstelt ze zich los. ‘Laat me nu gaan, anders wordt het te laat!’
‘Geen sprake van... ik hèb immers nog... en... als deze op zijn, koop ik geen nieuwe!’
‘Maar ík zal ze voor je koopen, ik heb al geld gehaald, ík betaal het!’
Hun woorden gaan over in gestoei, tot zij weer in haar stoel is neergezet, den rijksdaalder nog in haar hand geklemd.
‘Nee Flosje, luister eens. Ik heb voor mijzelf al besloten, het rooken af te schaffen... in elk geval geen sigaren meer... en goedkoopere sigaretten. Die Mac Gillavry van twee voor een cent kun-je best rooken... Maar daarom stelde het mij juist zoo teleur, dat er sigaren waren verdwenen. Die had ik juist voor bijzondere gelegenheden....’
‘Noem je dát dan zoo bijzonder, als wij hier samen rustig zitten?’
| |
| |
Ze kijkt hem schalks aan.
‘Ja, dat zijn toch onze fijnste oogenblikken! Heb jíj ook altijd beweerd!’
‘Ja, ík, maar je hebt nooit gezegd, dat het voor jou óók zoo was!’
‘Moet ik dan alles zeggen, wat ik denk? Je weet het immers toch wel!’
Ze lacht hem dankbaar toe, alle nevels zijn weer verdwenen. Een fijne vent, die man van haar! Dom ook, dat ze in zoo'n opwelling zijn kostbare sigaren heeft weggegeven. Begrijpelijk, dat hij er kwaad om werd, vooral als hij die zoo heel zuinig, als iets bijzonders voor feestelijke gelegenheden, had willen genieten.
Dan gaan ze weer aan hun lectuur.
Maar na een poosje staat Frans op en loopt de zitkamerkantoor in. Hij schroeft het deksel van de sigarenflesch los en steekt een sigaar op. Behaaglijk inzuigend, gaat hij weer zitten.
Flos lacht hem toe...
‘Is het nu een bijzondere gelegenheid?’ schertst ze.
‘Ik vind van wel!’ zegt hij nadrukkelijk.
‘Toch zul je nieuwen voorraad moeten aanschaffen!’ stelt ze vast.
‘Waarom? Ik pieker er niet over!’
‘En de visite dan? En volgende week komen de Minkhorsten. Hij zal toch ook wel rooken!’
‘Maar als ik geen sigaren heb, kan ik ze niet aanbieden!’ lacht hij, ‘en wij hebben hier gelukkig al minder aanloop... En Rudolf moet dan maar goedkoope pitjes rooken, en Hanny ook, als ze rookt. Als hij wat beters wil hebben zal hij het zelf wel kunnen koopen, zoo'n rijke B.P.M.-er!’
Flosje is het er nog niet geheel mee eens, al is ze erg blij over
| |
| |
de wending die de avond heeft genomen.
‘Ik bedenk daar, dat wij in onze vacantie misschien wel bij hen kunnen logeeren!’ Flos heeft weer een nieuwe vondst! ‘'t Is me nogal niks heelemaal in Tjepoe... En je doet het ook al niet om op te knappen, het is er nog warmer dan hier!’
‘Al is het maar voor een veranderingetje!’
‘En die dure treinreis dan, heelemaal naar Oost-Java?’
‘Wij kunnen misschien wel derde klas gaan. Nel vertelde vanmorgen, dat er zooveel tegenwoordig met karties poetih...’
‘Wij kunnen weleens zien... maar het is een heel eind met de kinderen' Ik denk, dat wij het geld beter kunnen besteden om eens een dagje naar Buitenzorg of naar Priok te gaan, of voor een zwemabonnement!’
‘Maar als wij het doen, hebben wij hier veertien dagen geen uitgaven voor de kost te doen!’ rekent Flos.
Frans verdiept zich weer in zijn boek en Flos neemt het naaiwerk op, dat ze na haar krantenlectuur heeft ter hand genomen. Buiten groeit de stilte van den nacht.
karties poetih - witte kaartjes (3e klas voor Europeanen).
|
|