| |
| |
| |
IV
Indie koopt een huwelijksgeschenk. Een nieuwe Hudson. Kunnen wij niet wat meer salaris krijgen?
Er moet een huwelijkscadeau gekocht worden voor Bertha en Herman.
En Indië kan niet zoo schriel voor den dag komen. Maar op zulk een groote extra-uitgave hebben Frans en Gerda niet gerekend.
Doch er is geen ontkomen aan. Dáár ligt de opgetogen brief van Bertha, waarin zij schrijft over het mooie vrije bovenhuisje, dat ze ergens in een straat in het Oosten van de stad, waarvan Frans den naam nauwelijks kent, hebben gehuurd, met ingang van 1 December. Woensdag 7 December zullen ze trouwen. Twee weken tevoren, op den dag van het aanteekenen, zal er een klein feestje zijn bij de Kribbeldams voor de weinige familie en bekenden.
Het is een warme middag in November, ze zitten samen op het platje, dat op dezen tijd van den dag buiten de zon ligt. ‘Wij hebben niet veel tijd meer!’ zegt Frans. ‘Wanneer we Dinsdag versturen... 's kijken, dan is het al de 15e, dan komt het al een week telaat, of misschien juist op tijd, als wij het over land sturen van Genua of Marseille... Maar dat maakt het weer zooveel duurder.’
‘Kunnen wij niet beter aan Moe vragen of zij dáár iets koopt en het geld sturen. Wij hebben haar lijst niet en weten niet wat zij al heeft of nog gebruiken kan.’
Hun gesprek wordt gestoord, doordat de kinderen van de wandeling thuiskomen.
Lottie springt het eerst met gejuich op vader toe en klautert op zijn knie.
| |
| |
‘O, wat ben jij weer aan het vrijen!’ lacht Flos.
‘Ben-je jaloersch?’ vraagt Frans.
‘Natuurlijk, mij knuffel-je zoo niet meer!’
‘Wij zijn ook al vijf jaar getrouwd!’
Een gelukkige blik van verstandhouding is haar eenige antwoord.
Dickie schommelt aan de hand van Ama op zijn moeder af, maar verlaat haar snel voor ‘die pappa’.
Frans tilt hem hoog op en werpt hem nog verder omhoog. Dan vangt hij hem weer in zijn armen en zet hem neer, ondanks zijn gebedel van ‘meer, meer’.
Want er is een Chinees het erf opgekomen, die met lijzige stem vraagt: ‘Mau barang?’
‘Tida,’ antwoordt Frans al uit gewoonte.
Maar Gerda verzoekt hem te wachten. Zij heeft een idee. Die Chineesche handwerken en kleedjes zijn niet zóó duur en toch maken ze in Holland een voortreffelijken indruk.
De man heeft zijn beide zware pakken van zijn dikken schouder gezwaaid en maakt de grauwe doek los, waarmee het dikste zit samengebonden.
Lottie en Dick staan er met groote oogen bij te kijken.
Gerda hurkt erbij neer en laat zich een groote kanten sprei toonen.
Ze bekijkt haar nauwkeurig. Alles handwerk. Wat moet je daar in Holland niet voor betalen! En deze krijgt ze misschien voor tien pop.
‘Zou Bertha daar wel wat aan hebben?’ twijfelt Frans, die uit zijn rottanstoel de zaak monstert.
Intusschen pakt de Chinees in zijn wijde witte kiel, die bol om zijn ronde lijf hangt, verder uit.
mau, maoe - willen. barang - verzamelnaam voor allerlei goederen. tida - neen.
| |
| |
Kleurige kimono's, fijne kanten kleedjes, fraai geborduurde tafellakens met vingerdoekjes stalt hij uit.
Met een kreet van verrassing vliegt Flos op een prachtig met bruin en geel bewerkt ontbijtstel af: een laken en zes vierkante doekjes, met open zoom.
‘Berapa ini?’ vraagt zij.
De Chinees met zijn slimme oogjes heeft haar geestdrift gemerkt.
‘Lima poeloe perak!’ zegt hij zonder aarzelen.
Gerda schudt heftig van nee en wendt zich naar een fel-blauwe kimono, die ze toch niet wil koopen.
De Chinees vraagt, wat het haar waard is. Achteloos antwoordt ze:
‘Lima roepia!’
Een breede grijns trekt over het bruine gezicht van den koopman. Vijf gulden! Terwijl hij vijftig vraagt!
Hij vouwt het kleed langzaam weer op en ordent de zes doekjes. Maar hij stopt het nog niet weg; hij legt het terzijde. De njonjah keek er eerst veel te begeerig naar!
Uit het andere pak, een uitpuilenden rieten koffer, haalt hij sokken tevoorschijn. Is dat niets voor mijnheer?
Frans schudt zijn hoofd. Hij heeft nog voorraad genoeg.
Dan haalt hij dassen voor den dag, in goedkoope kleuren en strepen.
‘Tida mau ini matjem,’ zegt Frans en Lottie praat hem na. Flos zoekt tusschen de spreien en kleedjes, of ze iets anders ziet. Haar oogen dwalen steelswijs af naar het ontbijtlaken. Nogeens vraagt ze naar den prijs. Die is al gedaald tot veertig gulden. Moerah betoel!
berapa - hoeveel. ini - dit, deze. lima poeloe perak - vijftig gulden. lima roepia - vijf gulden. tida mau ini matjem - dit soort wil ik niet. moerah - goedkoop. betoel - zeker.
| |
| |
‘Tida pikir,’ zegt ze, en als de man vraagt, wat zij dan biedt, antwoordt ze: ‘anam roepiah’. Eén gulden is ze al gestegen! Weer plooit de breede grijns om den mond met enkele gouden tanden. Hij lacht, alsof het de gekste zaak ter wereld is, voor zóó iets maar zes gulden te bieden.
Flos laat hem inpakken. Ze gaat weer naar haar stoel terug en neemt den brief van Bertha op.
‘...I hebben wij hier niet altijd zon, toch verwachten wij vast en zeker, dat ons huwelijk even gelukkig zal worden als dat van jullie. Herman is zóó goed voor mij, en wij kunnen zóó best met elkaar overweg. Wat een mooie tijd is dat toch, als je samen voor je toekomstig huisje en de inrichting ervan gaat zorgen...’
‘Tiga poeloe lima!’ De Chinees staat met het fraaie stel in zijn handen.
Flos kijkt op, doet er wéér een gulden bij. Het is zeker wel veertig waard. Maar van Nel weet ze, dat je tegenwoordig zóó billijk kunt koopen. En als deze het niet doet, komt er wel een ander.
‘Tiga poeloe, soedah,’ zegt de koopman. En hij komt op zijn pantoffels wat verder het platje op en legt het pakje al neer op tafel, alsof de njonjah het reeds heeft gekocht.
‘Tida, terlaloe mahal!’ Ze schuift het afwerend terug en verdiept zich weer in den brief.
De Chinees pakt zijn zaakjes verder in.
Dan vóór hij het laken en de doekjes opbergt, waagt hij nog een kans. Vijf en twintig, een koopje!
Flos klimt nog op tot tien gulden. Dat is tegenwoordig al een heel bedrag voor haar beurs!
pikir - denken. anam roepiah - zes gulden. tiga poeloe lima vijf en dertig. tiga poeloe - dertig. terlatoe mahal - te duur.
| |
| |
De Chinees pakt in, slingert de twee pakken weer over zijn schouder en stapt het grind af naar den weg.
Maar een minuut later glimt zijn gezicht weer voor de treden van het platje.
‘Doewa poeloe!’ lijmt hij.
Een triomfantelijk lachje kan Flos niet bedwingen. Toch hapt ze nog niet toe.
Dan schijnt de koop mislukt. De koopman sjouwt weer terug in de richting van de stad.
‘Het was toch niet duur voor twintig gulden!’ zegt Flos, teleurgesteld. ‘Maar ik dacht, dat hij het nog wel voor minder zou geven.’
‘Maar jij wilt ook het onderste uit de kan hebben!’ lacht Frans.
‘Natuurlijk. Voor zoo'n extra-uitgave kunnen wij niet zooveel missen. Wij willen toch probeeren met het nieuwe jaar vijf en zeventig te gaan sturen, nu Vader nog altijd zonder werk is.’
‘Dat duurt nog wel een maandje!’
‘Goed, maar het is makkelijk als je dan vast een kleine reserve hebt voor mogelijke tegenvallers!’
Frans neemt de krant op en schuift Flos ook een blad toe. Het is geen vroolijk nieuws wat de wereld tegenwoordig biedt. Stijgend aantal werkloozen in Duitschland, verscherping van het conflict tusschen China en Japan, de landbouwersstand in Nederland met den ondergang bedreigd, is Regeeringshulp mogelijk en gewenscht?... De rubberrestrictie, zal er eindelijk overeenstemming komen?... De swadeshi-beweging in Britsch-Indië....
‘Mammie, daar is die Chinees weer!’ Lottie komt warm het platje op gehold.
doewa poeloe - twintig.
| |
| |
Zoowaar komt de koopman weer terug.
‘Doewa poeloe!’ vraagt hij opnieuw.
‘Doewa belas setenga,’ biedt Flos.
Hij schudt zijn kaalgeknipte glimmende bol, waarvan hij den strooien hoed heeft afgenomen. Het zweet glimt op zijn gladde vel. Met een grooten doek wischt hij zijn gezicht af.
‘Toedjoeh belas setenga!’ vraagt hij.
‘Lima belas, soedah,’ is Flos' laatste bod, ‘tida lagi,’ voegt ze er vastbesloten aan toe.
Hij weifelt nog even, maar als hij in zijn verbeelding vijftien zilveren guldens ziet schitteren, stemt hij toe, slingert zijn pakken weer op de trede naar het platje en haalt het verkochte tevoorschijn.
Wanneer hij terug geeft van vijf en twintig gulden, ziet Flos veel bankpapier in zijn beurs. Hij heeft toch al aardig wat gespaard.
‘Heb je nu niet het gevoel, dat je dien man hebt uitgezogen?’ vraagt Frans als de ander, mompelend dat het toch zoo goedkoop is gegund, verdwijnt.
‘Welnee, als hij er niet op verdient, zou hij het niet geven. Ik dwing er hem toch niet toe!’
‘Ja, als hij nog niets verkocht heeft vandaag!’
‘Nou er zat anders geld genoeg in zijn portemonnaie!’
Ze zwijgen even, terwijl Flos den koop bekijkt en aan Frans toont.
‘Is het niet beelderig! Wat zal Beppie daar opgetogen over zijn. Ze gebruikt het nooit, omdat ze het te mooi vindt!’
‘Wat heb-je er dan aan!’ spot Frans.
‘Dat snappen mannen toch niet. Het is toch fijn zooiets te
doewa belas setenga - twaalf en een half. toedjoeh belas setenga - zeventien en een half. lima belas - vijftien. tida lagi - niet meer.
| |
| |
hebben en te laten zien aan ieder die bij je komt! Ik zou het ook wel willen hebben.’
‘Houd het dan zelf!... Maar jij zou het wél gebruiken, hé?’
‘Natuurlijk! Maar dit is nu voor onze bruid. Dit is ook niet zoo duur van verzending. Zijn wij nog voor minder dan twintig gulden klaar!’
‘Dank zij jouw uitzuigsysteem!’
‘Ik dwing den man toch niet! En ik móet wel, ze noodzaken je wel om een ander wat jij noemt “uit te zuigen”. Doen ze het jou dan niet op kantoor? Als jij duizend gulden in de maand verdiende, zou ik den man heusch wel wat meer geven!’
‘Zoo hangt de wereld van uitzuigerij aan elkaar,’ schertst Frans. ‘De rijksten en hoogsten beginnen ermee en zoo gaat het door, ieder noodzaakt dengene die onder hem staat, tot uitzuigen van wie weer voor hém werkt of iets produceert!’
‘Daarom komt er ook nooit verbetering,’ besluit Flos, terwijl ze met welgevallen het laken en de doekjes opvouwt en gladstrijkt, ‘van parasitisme kan de wereld op den duur niet leven.... Maar toch ben ik blij met dit koopje!’
Ze gaat heen, om het gekochte voorloopig in de linnenkast te bergen en haalt dan Dickie uit den tuin, waar hij in het grind zat te spelen met de steentjes, om hem zijn avondboterham te geven.
* * *
Wanneer Frans den anderen dag naar kantoor rijdt, in een tweedeklaswagen van den electrischen trein, die van Meester Cornelis via Manggarai en de verschillende haltes in Weltevreden naar Batavia en Tandjong Priok loopt, overpeinst hij, dat het toch niet zoo dwaas zou zijn, als hij eens om salarisverhooging vroeg. Al twee jaar staat zijn loon nu op hetzelfde peil. Weliswaar heerscht er algemeene malaise en zijn op
| |
| |
verschillende andere kantoren, evenals bij het gouvernement, de salarissen gekort. Ook is een goedkoop argument om korting of geen verhooging toe te staan de algemeene daling van het levenspeil, een argument dat bij uitzondering eens in de practijk waar blijkt te zijn. Maar als je ziet, wat de Algemeene Indische Cultuur en Handelsvereeniging in het vorige jaar nog heeft verdiend, dank zij het feit, dat zij haar belangen over verschillende zaken en branches heeft verdeeld, dan acht hij een hoogere betaling voor zijn werk, dat immers mede die winsten heeft helpen bezorgen, toch lang niet onrechtvaardig, vooral vergeleken met de waardeering - in geld dan altijd - welke de arbeid van de procuratiehouders en chefs geniet, die, naar onder het lagere kantoorpersoneel werd gefluisterd, ook de laatste jaren nog een tantième hadden genoten, welke, omdat er geen sprake was van een algemeen tantième, met ‘gratificatie’ werd aangeduid.
Hij wordt gesterkt in zijn voornemen, als hij, na het breede stationsplein tegenover het geweldige kantoorpaleis van de Factorij te hebben overgestoken, terwijl hij voor tante Betje, het voorwereldsche stoomtrammetje, dat luid bellend aanstormt, staat te wachten, Meijers in een prachtigen grijsgelakten Hudson naast zich ziet schuiven, met enkele collega's naast zich en op de achterbank. Die heeft dan toch zeker flink wat kunnen overhouden, dat hij zijn oude Chevrolet voor zulk een fraaie nieuwe kar heeft geruild. En toch weigerde hij een paar weken geleden, toen Frans het hem vroeg, verlaging van Frans' maandelijksche bijdrage voor het meerijden. Hij moest nu immers omrijden naar die gribus, waar Frans zich thans had opgesloten, dus Frans kon blij zijn, dat hij niet meer vroeg dan die onnoozele vijftien gulden per maand.
Het portier slaat open en Meijers wenkt hem, of hij het eindje naar de Kali Besar, waar ze moeten zijn, mee wil rijden.
| |
| |
Eigenlijk overvalt het Frans te snel, dan dat hij weigert.
Hè, je zit hier in die zachte veerende kussens toch heel wat beter dan eerst op het ingezakte zadel van je fiets tot het station en dan op de rieten bank in den trein, terwijl ook het loopje naar kantoor altijd tegenvalt, vooral 's avonds na het werk.
Wat suist die wagen heerlijk over het asfalt. In twee minuten zijn ze de brug over en voor het kantoor aan de overzijde van de gracht, waar Meijers de anderen uitlaat, om dan zelf zijn wagen aan den waterkant onder een betonnen afdak, op zijn vaste nummer, te stallen.
Zoo'n wagen was toch wel vijftien pop in de maand waard, voor halen en brengen naar de plaats van je dagelijksch vertier en gemier voor je broodje.
Bijna heeft hij er spijt van, een trein-abonnement te hebben genomen. Je moet wel een halfuur eerder van huis, je bent even zooveel later thuis, en nu de regentijd gaat komen heb je kans op een nat pak.
Toch is het verschil te groot, een tientje elke maand uitgespaard is wel eenige moeite waard.
Ook deze overleggingen sterken hem in zijn plan. Met een flinke salarisverhooging kan hij den trein vaarwel zeggen en den auto weer nemen. En indien lui als Meijers zóóveel verdienen, dat ze er zulk een fijnen auto op nahouden en veel uitgaan, in de vacantie drie weken naar boven enzoovoort, dan is het toch niet meer dan billijk, dat hij ook een bescheiden deel van die geweldige winsten ontvangt.
Zoo overwint hij zijn schroom, om 's middag na-beurs, als de chef van zijn afdeeling lekker op de club heeft gegeten, dezen heer, mr. Van Drimmelen, te gaan spreken in zijn eigen appartement. Frans zelf heeft als gewoonlijk, zijn maaltijd betrokken van de kantoorkeuken, waarvan zij gratis gebruik
| |
| |
mogen maken. Dat is ingesteld door een van de bazen in een gemoedelijker tijd. Het is te vèr, om thuis te gaan eten. Flos eet dan ook vijf dagen van de week alleen met de kinderen. De chef is in goede stemming. Hij heeft zoo juist een fijne Cadena opgestoken uit het kistje voor de klanten en blaast de gretig ingezogen rook in groote wolken uit.
‘Aah, meneer Kribbeldam, gaat u zitten!’
‘Dank U.’ Frans laat zich in een van de koele zwart-lederen fauteuils zakken, die het dichtst bij het enorme bureau staat. Het is hier koeler dan in zijn eigen lokaal. Een electrische waaier aan het plafond maalt de lucht om.
‘Niet zoo druk vandaag, hè? Onze afdeeling zal een slecht figuur maken in het verslag, vrees ik. Ik heb hier juist weer een brief van een goeden afnemer, die onze Europeesche manufacturen niet meer wenscht te ontvangen, omdat hij ze veel goedkooper uit Japan en Britsch-Indië betrekt...’
‘Dat is misschien voorbijgaand, Japan zal zijn dumping-systeem toch niet lang kunnen volhouden!’
Frans voelt, dat het zóó den verkeerden kant opgaat. Maar de ander met zijn lekkere sigaar schijnt er een soort vermaak in te vinden, deze kwelling, ook voor hemzelf toch, door te zetten.
‘Wèèt je niet, jongeman; alles is zóó onzeker op het oogenblik. Het is niet zoo eenvoudig als u misschien denkt. Er komen kwesties van valuta en loonpeil bij kijken...’
Ja, denkt Frans, zoo'n sufferd als ik wordt natuurlijk verondersteld de zaak veel te simplistisch te zien. Maar aan dat woord ‘loonpeil’ heeft hij eenig houvast om het gesprek de goede richting in te sturen.
‘Dat is juist het ongelukkige, dat de werkgevers niet inzien, dat een verlaging van het loonpeil in hun land, de zaken in een ander land op hun kop helpt zetten!’
| |
| |
‘Maar daarmee helpen ze het levensniveau in hun eigen land drukken, en dat is de voorwaarde voor den bloei van handel en industrie in het eigen land.’
‘Ik zou juist denken, dat men meer gebaat was bij hooge loonen. Die stimuleeren immers de consumptie. De crisis is toch hoofdzakelijk een gevolg van onder-consumptie... dat wordt vrij algemeen erkend.’
Mr. Van Drimmelen voelt, dat hij op gevaarlijk ijs komt. Hij kucht om zich wat air te geven en verschuift zich in zijn bureaustoel.
‘Of dat zoo algemeen erkend wordt, betwijfel ik toch!’ zegt hij langzaam.
Natuurlijk, denkt Frans, je hebt het zelf niet ondervonden.
Maar je moest zelf maar eerst eens met een matig salaris toe moeten komen, zoodat je je veel ontzeggen moet.
‘Maar ik kwam eigenlijk om u een verzoek te doen.’
De ander is weer de chef, zijn gezicht krijgt iets gezaghebbends en genadig-welwillends.
‘Ik zou u namelijk willen vragen...’ Frans schraapt zijn keel... ‘of u mij voor het volgend jaar zoudt willen voordragen bij de directie voor een salarisverhooging...’
Het glad geschoren gezicht voor hem nijpt bedenkelijk om de dikke sigaar, die echter niet uit den mond wordt genomen om een antwoord ruimte te geven.
‘Ziet u, ik sta nu al twee jaar op vierhonderd, tantième hebben wij de laatste jaren niet meer gezien, en... de eischen van mijn gezin worden grooter bij het groeien van de kinderen... met een matige verhooging zou ik al een stuk geholpen zijn...’ Het is ineens wonderlijk stil. Uit het aangrenzende lokaal komt onregelmatig geluid van een tikkende, nu en dan even licht-bellende schrijfmachine. Boven Frans gonst de waaier zacht in de ruimte.
| |
| |
Frans voelt het al, het is mislukt. Volslagen. Geen schijn van kans.
Enfin, hij heeft het geprobeerd. Meer kun-je al niet doen.
‘Het spijt mij wel’... juist, zoo begonnen altijd dergelijke uiteenzettingen... ‘maar ik vrees’... precies: ik vrees... ‘dat ik daarmee niet bij de directie kan aankomen’... gemakkelijk, je verschuilen achter zooiets onpersoonlijks als de directie, waar hij eigenlijk zelf bijhoort... ‘Zoo straks zei ik U nog, dat wij weer een van onze beste klanten hebben verloren... de Japansche importhuizen maken onzen invoer bijna onmogelijk’... een lange teug uit de geurige sigaar... ‘er is eigenlijk dit jaar niets verdiend op onze afdeeling, wij hebben net zoo wat onze onkosten eruit’... zoo, onkosten, dat waren ook salarissen en honoraria... alsof dat al niet mooi was, wanneer je die verdiende... daar is een zaak toch eigenlijk voor, om de menschen die er werken, en niet voor de commissarissen of aandeelhouders, die de winst opstrijken? Eigenlijk idioot, omdat onkosten te noemen!... Frans hoorde niet eens meer nauwkeurig wat de ander allemaal zei.
Mr. Van Drimmelen, wat wakker geschud uit zijn tevreden houding, werd minder gemoedelijk. Alles van de laatste maanden kwam weer in hem boven: de groote stroppen, die failleerende Chineezen je bezorgden, de vermindering van het debiet door de Japanners, de kans, dat zijn afdeeling, die hij in de laatste tien jaar zoo geregeld had uitgebreid, weer terug zou loopen. En daar kwam me zoo'n jonge orang baroe, nauwelijks enkele jaren in Indië, met zijn eischen aan.
‘...is wel eigenaardig. U kunt toch zelf op de hoogte zijn van hetgeen er op uw afdeeling omgaat en dan is het toch eigenlijk te bezopen... te gek... dat u met zoo'n verzoek
orang baroe, baar - nieuwe mensch, pas gekomene.
| |
| |
durft aankomen... u moest uw beide handen toeknijpen, dat u tegen zoo'n salaris nog bij ons kunt blijven... u bent een van de best betaalde krachten op deze afdeeling... u bent het ook wel waard, voor zoover ik erover kan oordeelen. Maar zulk een vraag had ik toch niet van u verwacht... U zit toch niet in de schulden?... U weet, wij kunnen niet toestaan, dat ons personeel schulden maakt...’
‘Maakt u zich niet bezorgd, ik heb geen beeren... Het is alleen omdat ik...’
‘Mooi zoo... ik kóm daarop, omdat ik mij herinner... u bent pas verhuisd naar een mindere buurt... enne, Meijers vertelde, dat u niet meer met hem en de anderen in zijn auto meerijdt... Nu u hier toch bent, wil ik u wel even zeggen... enfin, u begrijpt wel... het is eigenlijk beneden de standing van onze zaak, dat een van de staf-employees daar aan den rand van den kampong woont... dat u met den trein komt is niet zoo erg, maarre... wij hadden toch wel graag gezien, dat u weer terugverhuist.... in de buurt, waar u vroeger woonde, nieuw-Menteng... is het niet?... zijn de huren toch ook flink gedaald....’
‘Wij hebben het gedaan, om wat meer naar Holland te kunnen sturen. Mijn ouders hebben het niet zoo goed op het oogenblik. Mijn vader is al enkele maanden zonder werk. Daarom kwam ik ook eens polsen over salarisverhooging.’
Frans had het niet willen zeggen. Maar dit maakt hem giftig.
En hij gooit het eruit, kort en verbeten.
Er is een even weifeling bij den ander, zijn zekerheid is voor een seconde weg. Maar dan snuift hij weer den geur van zijn Cadena op, neemt nadenkend een haal en zegt, met een wat potsierlijk gebaar van lichte vertwijfeling:
‘Ja, dat is treurig, maar u begrijpt wel, daarmee kan de zaak zich niet inlaten... Enne, dat geeft u nog niet het recht,
| |
| |
om ergens te gaan wonen... in een buurt, die... enfin, die eigenlijk niet past voor een employé van de Algicuha...’ Hij gebruikt het misselijke woord, dat het telegramadres is van de zaak, maar dat ze hier ook vaak noemen als er sprake is van de firma.
Frans staat op. Het is hem hier toch warm geworden, ondanks die kalme sfeer en het malen van dien waaier.
‘Het spijt mij wel, meneer!’
‘Mij ook, Kribbeldam... wij zullen hopen een anderen keer beter... Enne... kijk maar eens uit naar een ander huis, hè?’ Frans is al weg achter de deur.
Een hartgrondig ‘Stik vent’, ontsnapt hem, ondanks den weerstand in zijn ziel, door jarenlange Christelijke opvoeding gesterkt, dat je iemand niets kwaads toe mag wenschen, maar je je naaste lief moet hebben als jezelf.
Maar je zult lang moeten wachten, denkt hij, eer Flosje en ik een duurder huis betrekken... bàh!
|
|