't Is vol van schatten hier...
(1986)–Anton Korteweg, Murk Salverda– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 227]
| |
Karel van het Reve (r.) met G.A. van Oorschot bij de presentatie van Van het Reves Freud, Stalin en Dostojevski (1982) in de Athenaeum-boekhandel, Amsterdam, 1982. Foto: Ewoud de Kat.
Karl Popper (geb. 1902) heeft volgens Karel van het Reve ‘nimmer de grote plicht verzaakt die rust op iedereen die meent iets te zeggen te hebben... de dure plicht namelijk om dat dan zo duidelijk en eenvoudig en eerlijk en naïef mogelijk te doen.’ Naïef? Karel van het Reve naïef? Men kan even goed een Russische beer vragen om een aai van zijn geklauwde poot. Of is het toch niet zo gek, en is alleen het woord ‘naïef’ wat ongebruikelijk uit zijn mond? Het is bekend dat Karel van het Reve met genoegen de onnozele uithangt. Weet iedereen wat het leerstuk van de repressieve tolerantie inhoudt, voor Van het Reve bestaat het eenvoudig niet omdat hij niet wil dat het bestaat. Hij schrijft dus een essay over de repressieve tolerantie (in: Marius wil niet in Joegoslavië wonen, 1970). Zich vaak onnozel houden is Van het Reve's brandstof. Het is ook vaak water in de benzinetank. Gecompliceerd wordt het als men weet dat hij ook graag pesterig schrijft, zodat men in het onzekere is over dat onnozele. Zijn aanvallen op de literatuurwetenschap in zijn Huizingalezing (1978) hebben in dubbele zin een heilzame werking gehad: de bedoelde wetenschappers
Brief van Karel van het Reve waarin hij uitgever Van Oorschot zijn debuutroman Twee minuten stilte (1959) ter publikatie aanbiedt.
| |
[pagina 228]
| |
bonden wat in en Van het Reve werd uitgedaagd nu eens op te schrijven wat hij van literatuur verwacht. Hij blijkt bovenal geïnteresseerd in de werking van literatuur. (Het zou pesterig zijn hem op grond daarvan een ‘receptie-estheet’ te noemen). Hij heeft over deze interesse nog niet zoveel geschreven, maar het essay ‘Literatuurwetenschap en parapsychologie’ (in Afscheid van Leiden, 1984) geeft voldoende uitsluitsel. Het is zowel heel geleerd als onnozel in de beste zin. Geheel in zichzelf opgaande onnozelheid is het als Van het Reve H.A. Gomperts aanvalt omdat die ‘interpretatie’ van literatuur niet onzinnig vindt. ‘Hoe moet het dan’, vraagt hij zich af, ‘met al die mensen die tweeduizend jaar met veel genoegen en ontroering die Ilias hebben gelezen en van Gomperts' interpretatie - die hij trouwens nooit gegeven heeft - verschoond zijn gebleven?’ De vraag is bedriegelijk plausibel, maar het antwoord ook: die mensen stonden dichter bij de tekst en hielden voor vanzelfsprekend wat wij raadselachtig vinden, en: zij werden ‘ontroerd’ door een deel van de tekst, terwijl er nog veel meer te genieten valt bij meer ‘kennis’ of ‘interpretatie’. Sterker is Van het Reve als hij zijn speciale ‘politieke’ onnozelheid toepast. De kern daarvan is zijn weigering om ‘historisch’ te denken, in het voetspoor van Karl Poppers boek De armoede van het historisme. In al zijn essays in Marius wil niet in Joegoslavië wonen (1970), Lenin heeft echt bestaan (1972), Een dag uit het leven van de reuzenkoeskoes (1979) en in het bijzonder Het geloof der kameraden (1969) weigert hij begrippen als ‘waarheid, recht, fatsoen, redelijkheid’ in hun ‘dynamische, geografische of historische’ licht te zien. Zulke begrippen zijn niet aan een bepaalde tijd of aan zekere omstandigheden gebonden, vindt Van het Reve, ze gelden voor alle tijden en omstandigheden. Deze onbekommerde vasthoudendheid aan de zegeningen van het gezond verstand spreidde Van het Reve ook tentoon in zijn versie van de Dictionnaire des ideés reçues van Flaubert, de onder het pseudoniem Henk Broekhuis verschenen korte essays Uren met Henk Broekhuis (1978). Hierin beoefent Van het Reve zijn ‘ideologische antropologie’, de door hemzelf bedachte wetenschap die ervan uitgaat dat een soort zwevende kennis het handelen en denken van mensen bepaalt: ‘Wat de mensen beïnvloedt is niet wat Freud gezegd heeft, maar wat zij denken dat Freud gezegd heeft.’ Gewichtiger voor wat mensen denken is niet wat in boeken staat, maar de cijfers van het Sociaal Cultureel Planbureau of het Centraal Bureau voor de Statistiek, dan wel de kennis die men op straat en in de krant vindt. Als een gebrekkig ‘eenmansonderzoeker’ vraagt Van het Reve in Uren met Henk Broekhuis naar de houdbaarheid van veertig gemeenplaatsen die in deze tijd vigeren, zoals ‘Je kunt al vijftig jaar geen deur opentrekken en geen radio aanzetten of iemand zegt dat wij in een haastige tijd leven.’ Onbekommerd, broodnuchter en ‘naïef’ haalt Van het Reve ook in zijn ‘fragmenten’ in elke bundel essays zijn wenkbrauwen op, er niet van overtuigd dat kunst iets met politiek te maken heeft, dat de evolutieleer plausibel is, dat parapsychologie iets zou voorstellen enzovoort. Wanneer hij rechtstreeks autobiografisch wordt, zoals in zijn bespreking van de herinneringen van Annie Romein-Verschoor in ‘Annie get your gun’ (Lenin heeft echt bestaan) onthult hij zijn door een communistisch milieu belaste inspiratiebronnen voor zijn even laconieke als niet-aflatende verdediging van ‘westerse waarden’ (Freud, Stalin en Dostojevski, 1982) en blijkt dan uiterst ruimhartig bekrompen.
Essays over alledaagse gemeenplaatsen (1978). Omslag: Gerrit Noordzij.
| |
[pagina 229]
| |
de nu volgende opinion is, schat ik, iets van honderdvijftig jaar oud: de beschrijving van een ding moet bepaalde eigenschappen met dat ding gemeen hebben. | |
Overig werkEenvoudig Russisch leerboek (1946), Russisch lees- en themaboek (1946), Goed en schoon in de Sovjetcritiek; beschouwingen over de aesthetica van het Sovjetrussische marxisme (1954, diss., handelseditie o.d.t, Sovjet-annexatie der klassieken), De ‘ouderwetse’ roman in Rusland (1957), Twee minuten stilte (1959), Nacht op de kale berg (1961), Rusland voor beginners (1962), Siberisch dagboek (1966), Kanttekeningen bij Ton Regtien (1969), Met twee potten pindakaas naar Moskou (1970), Rusland, hoe het was (1976), Literatuurwetenschap: het raadsel der onleesbaarheid (1979). |
|