't Is vol van schatten hier...
(1986)–Anton Korteweg, Murk Salverda– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 209]
| |
Jan Cremer, omstreeks 1960. Foto: Marianne Dommisse.
‘Het leven is een éénmansguerilla’, tot deze conclusie komt de auteur Jan Cremer al in 1964. Twintig jaar later verklaart hij in een interview: ‘In mijn paspoort staat dat ik journalist ben, maar eigenlijk zou er bij beroep “Jan Cremer” moeten staan, want dat is eigenlijk mijn beroep, Jan Cremer zijn.’ Zijn eerste boek (Ik Jan Cremer, 1964), door Adriaan Morriën omschreven als behorend tot de ‘literatuur van de vuistslag’, door W.F. Hermans getypeerd als ‘een bandeloze ontploffing tussen autobiografie en mythomanie’, vervulde snel de verwachtingen die de auteur enigszins tot ontzetting van de staf van zijn uitgever op het omslag had laten drukken - het wèrd een onverbiddelijke bestseller. De titelpagina met klemtoon op de onbeschaamde ambities van de jonge schrijver-schilder-enfant terrible wekte haast evenveel wrevel op als de schokkende inhoud van het boek, het vrolijk relaas van een trieste jeugd, de schokkende parabel van een zoon die niet ophield met alleen zichzelf weer te vinden. Jan Cremer had de knepen van het publicitaire vak onder de knie gekregen als schilder: op achttienjarige leeftijd, in 1958, stelde hij voor het eerst tentoon met informele doeken, en de jonge ‘kunstnozem’, uitvinder van ‘peinture barbarisme’, het ‘Kunstbeest’ gaf snel de toon aan van de nieuwe schildersgeneratie in Nederland na Cobra. Rond zijn eerste boek orkestreerde hij dan ook zelf de publiciteit in detail, bijvoorbeeld door brieven vol verontwaardiging in te sturen naar krant en weekblad, zijn eerste opus, vermomd als goede burger, omschrijvend als ‘vulgair, immoreel, bruut, gevaarlijk, sadistisch’, en de inbeslagname te eisen. In de schelmachtige autobiografische eerste roman, gesteld in literaire technicolor, projekteert Jan Cremer een vergroot beeld van zichzelf tegen een decor van realisme vermengd met dagdromen. Voor een jonge generatie fungeerde Ik Jan Cremer zowat als de spelregels voor Het consulaat lag aan 'n grote boulevard bij de Plaza Cataluna, op de derde verdieping van 'n groot flatgebouw. Met de lift naar boven en we gingen het kantoor binnen. Aan de balie stonden 'n paar Hollanders, Friese boeren met grote sigaren in de bek, in hun brabbelig taaltje naar hotels en geldzaken te informeren. Bij onze binnenkomst keken de mensen achter de balie op en bekeken ons of we stront waren. Ik wilde mijn verhaal doen, maar een verschrikkelijke burgertrut van 'n jaar of veertig zei met bitse stem: ‘Gaat u op de bank zitten en wacht u tot u geroepen wordt, ja!’ Daar de consul onze enige kans was om geld voor de overtocht te krijgen, beheerste ik me en zei niets terug. ‘Laat mij het woord maar doen,’ zei ik tegen Barry, ‘en beheers je voor dit schorem!’ | |
[pagina 210]
| |
het grote op til staande provo-maneuver. Het was een kinderboek in eigen reële dagelijkse taal bestemd voor een generatie die de Tweede Wereldoorlog niet noodzakelijk bekeek vanuit een moreel standpunt - een lijn die Cremer doortrekt in het gigantische epos De Hunnen (1984). De vraag naar een vervolg is in 1965 zo groot, dat het lijkt of de bewering dat Cremer zijn boeken nïet zelf schrijft gestaafd wordt door het lange wachten - twee jaar - op het 444 pagina-lange vervolg, Ik Jan Cremer II (1966) dat in 1967 niet meer schokt door zijn inhoud - zo snel gold de toon van Jan Cremer als vanzelfsprekend! - maar door de bekroning met de literaire prijs van de stad Amsterdam. Cremer verhuist naar Amerika, maakt er Made in U$A (1969) en twee toneelstukken, vestigt zich in Londen als reizend reporter, en een van zijn beste realisaties is The Long White Trail (1972), een film over een sledetocht door Groenland (veertig minuten met eigen soundtrack). De exuberante zelfoverschatting wijkt voor gekwetst overleven in een wereld die, zoals Jef van Gool zegt, ‘onverschillig en kil is’, zoals in de novelle Sneeuw (1976 - weldra verfilmd), het verhaal van een eenzame, trieste kersttijd. Ook in de meest aangrijpende pagina's van De Hunnen waait die ijzige wind van verloren staan in een bevriezend universum. Naar een woord van Abraham Lincoln omschrijft Jan Cremer zijn werk, vrolijk of droef, als ‘door het volk, voor het volk’.
Aantekeningen voor Ik Jan Cremer.
U wordt te woord gestaan op / arrogante minachtende toon, / door 'n roodharige met 'n volgevreten / boeregezicht, die u, staande aan / de balie ('n zitplaats wordt u niet / aangeboden) op zijn gemak zittend / in een stoel, en geschriften door- / bladerend, erop wijst, dat u / eigenlijk beter kunt opsodemieteren, inpl. / van hun lastig te vallen (volgevreten papgezicht. // de eerste keer, dat ik op het consu- / laat kwam, werden wij minach- / tend // er zijn toch wel andere / mensen te krijgen voor werk / dan deze zure hengsten? / neem 'n voorbeeld aan onze / ambassade in Parijs, waar / vrolijke, lieftallige dames / u steeds van dienst proberen / te zijn, en u raadgevingen / geven, alles op vriend. manier // ongetwijfeld, ga / ik dit in mijn / boek verwerken
Adressenboekje van Jan Cremer.
Bestsellerslijst uit de New York Post van 23 juli 1966.
| |
Overig literair werkOp beschadigde poten lopen (1959, met Hans Wesseling), Scandal 0063 (1963, met Rik van Bentum), Jan Cremer Krant (1967-1978, 4 afl.), The late late show en Oklahoma Motel (1969), Broadminded couple of ‘Hommage a Clovis Trouille’ (1970), Leesgenot-kobalt (1972, bevat verhalen van Cremer, Eelke de Jong en Dimitri Frenkel Frank), Het zwijgzame korps (1978), Jan Cremer's logboek (1978), De avonturen van Jan Cremer (1980), Sneeuw en andere verhalen (1980), Tropen (1980). |
|