't Is vol van schatten hier...
(1986)–Anton Korteweg, Murk Salverda– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 195]
| |
Jacques Hamelink, 1976. Foto: Hans Vermeulen.
Gehandhaafde verhalen heette het boek waarmee Jacques Hamelink in 1979 een groot gedeelte van zijn tussen 1964 en 1968 gepubliceerde proza elimineerde: niet meer dan zes verhalen, afkomstig uit twee bundels - Het plantaardig bewind (1964) en De rudimentaire mens (1968) -, leken hem nog een bestendiging waard. Horror vacui (1966) kwam zelfs geheel te vervallen. Ook zijn poëzie heeft hij aan een laatste oordeel onderworpen: Eerste gedichten is de titel van een inmiddels aangekondigde definitieve selectie uit alle tussen 1964 en 1975 gepubliceerde verzen. Niet te ontkennen valt, dat er zich met de gedichtenbundel Stenen voor mijzelf, uit 1977, een opvallende wending heeft voorgedaan in Hamelinks oeuvre. Voor zijn ‘eerste gedichten’ geldt wat Kees Fens (geb. 1929) in 1973 naar aanleiding van Oudere gronden (1969) ‘ont-culturisering’ heeft genoemd. ‘De gedichten [...] zijn duidelijk achterwaarts gericht. [...] een bewuste regressie uit de cultuur.’ Hamelinks vroege gedichten en zijn eerste prozaboeken sluiten nauw bij elkaar aan. Over zijn verhalen merkte J.J. Oversteegen (geb. 1926) op: ‘De “dubbele metamorfose” van zijn figuren in dood en wedergeboorte - in en uit de Terra Mater - voltrekt zich als gruwelijke ondergang in een agressieve
Drukproef van de ‘Verantwoording’ door Jacques Hamelink bij zijn bundel Gehandhaafde verhalen (1979).
Gedichten (1969). Omslag: Kees Nieuwenhuijzen.
| |
[pagina 196]
| |
Sebastiaan keek naar de schelp. Er kwamen andere kleuren en glanzen in wanneer hij hem in het schemerlicht van zijn kamertje een beetje draaide.vegetatie, of als kosmische extase, of als de in verstild geluk ervaren uiterste bewustzijnsreductie door bevriezing of verstening.’ Hoewel hij de dikwijls op zijn vroege werk van toepassing verklaarde term ‘mythisch proza’ verwerpt, en hoewel hij zichzelf tegenover de makers van ‘kunstmatige mythen’, onder wie in Nederland vooral Harry Mulisch het moet ontgelden, liever een realist zou willen noemen, valt het ‘realisme’ van zijn huidige werk, dat vooral uit poëzie bestaat, niet samen met beschrijvingskunst, literaire nuchterheid of materialisme. De ontculturisering, een literair procédé waarvan niet goed vast te stellen is in hoeverre het destijds een authentieke visie vertegenwoordigde, heeft afgedaan. In zijn essays, een genre dat hij vroeger niet beoefende, neemt Hamelink het met vuur en ijver op voor de ‘menselijkheid’, voor de hele christelijke en humanistische traditie: houvast tegen een door hem gesignaleerde woekering van obscurantismen. In zijn laatste verhalenbundel, Uit een nieuwe Akasha-kroniek (1983), vindt omstreeks het jaar 2000 een ‘Machtübernahme’ plaats door volgelingen van Rudolf Steiner (1861-1925). Geschreven met een anti-obscurantistische tendens, hebben deze verhalen in hun artistieke realisering echter ook iets van spelen met vuur. In handen van een onnuchter schrijver als Hamelink heeft kunst nu eenmaal al gauw iets van ‘zwarte kunst’. Tot de traditie waarin Hamelink zichzelf situeert, behoort de erkenning van het kosmische raadsel, de metafysica. Voor dat raadsel maakt Hamelink in zijn nieuwe gedichten een kleine, persoonlijke en in het geheel niet meer mythisch te noemen buiging. In zijn nieuwe poëzie, helder en geheimzinnig tegelijk, is ontculturisering een angstaanjagende gedachte. Uit de bundel Ceremoniële en particuliere madrigalen (1982): onttover me niet als straks het noodweer / zich verdicht tot een horde vleugels aan alle kanten / tegen metaal of muren aanstotend / om de musicerende engel van Van Eijck / die bij mij logeert. | |
Overig werkDe eeuwige dag (1964), Een koude onrust (1967), Ranonkel of De geschiedenis van een verzelving (1969), De betoverde bruidsnacht (1970), Taalengte (1971), Geest van spraak & tegenspraak (1971), De boom Goliath (1973), Windwaarts, wortelher (1972), Witvelden, inskripties (1974), Afdalingen in de ingewanden (1974), Groen vuur en andere geestverschijningen (1975), Hersenopgang (1975), Niemandsgedichten (1976), Een reis door het demiurgenrijk (1976), Het wandelende woud (1976), De droom van de poëzie (1978), Het rif (1979), Responsoria (1980), In een lege kamer een garendraadje (1980). Vijftien gedichten (1984), Gemengde gedichten: 1978-7983 (1984). |
|