't Is vol van schatten hier...
(1986)–Anton Korteweg, Murk Salverda– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 191]
| |
Rutger Kopland. Foto: Reinjan Mulder.
‘Er is geen wezenlijk verschil tussen wetenschappelijk onderzoek en het onderzoek dat wordt verricht door de dichter bij het maken van een gedicht.’ Dit is de laatste stelling bij het proefschrift Behaviour and EEG of drowsy and sleeping cats (1966) van R.H. van den Hoofdakker, die in dat zelfde jaar onder het pseudoniem Rutger Kopland debuteerde als dichter met de bundel Onder het vee. Kopland heeft poëzieschrijven altijd opgevat als een speciale vorm van ‘onderzoek’: onderzoek naar emoties, naar de aard van de werkelijkheid, naar de plaats van mensen in ruimte en tijd. In eerste instantie was de verslaggeving nogal anecdotisch, maar altijd duidelijk gericht op het bewerkstelligen van een gevoel van ontroering dat aan de basis zou hebben gelegen van de creatie. Gaandeweg verwijderde Koplands poëzie zich van de anecdote, werd abstracter, gevormder ook en vervuld van veelal pijnlijke paradoxen. Onder het mom van zoetvloeiend-
Werkblad met voorstadia van het eerste gedicht uit de cyclus ‘Verder’ door Rutger Kopland met daarnaast de definitieve tekst, gebundeld in Dit uitzicht (1982).
Verder
I
Nu we weten dat we verdwaald zijn
blijft ons alleen deze plek.
Regen, tot aan de horizon regen
en een zee van grijs-groene heuvels,
golven van bos na bos.
| |
[pagina 192]
| |
IV Een lange wandeling
Wandelend met B en R mijn kinderen
wordt het weer winter, word ik langzaam
weer ingesponnen in altijd dezelfde
nevelige bosranden, modderige wegen,
het kille schreeuwen van fazanten,
de grond dreunt onder een drietal
fjorden-paarden, melancholie van
licht bevroren boerenkool alom.
Alles verandert maar keert onveranderd
terug. Neem de heiligen van deze maanden.
Een kind weet dat Sint Maarten met een
halve mantel vertrekt, hij komt met een
nieuwe terug. Sint Nicolaas is altijd
onder ons, al zien wij dat meestal niet.
Maria loopt met een nieuwe Jezus toch
weer in haar laatste dagen. Onze wereld
blijkt gesloten.
Zo komen wij dan ook bij altijd dezelfde
bomen, waarin mijn dochters altijd dezelfde
takken beklimmen en zwaaiend in de toppen
zingen: zie ginds komt de stoomboot, kijk
eens hoe hoog wij zijn. En inderdaad zij
zijn buiten bereik, als zij vielen,
ik zou hen moeten laten vallen.
Wandelend door de schemer terug naar huis
bespreken wij de maan en opa's dood.
Ze hebben een heel klein beetje te doen
met mij, omdat opa mijn vader was. (Hij
was het die destijds in gordijnen gehuld,
een baard van geplozen touw tot op de
knieën, een wiegelende mijter op het hoofd
voor mij door het maanlicht sloop)
Wandelend in het duister voel ik
hun koude handen, moet ik
hun dorre bloemen dragen,
hun neuzen snuiten,
hun knopen sluiten,
hun vader zijn.
Gedicht door Rutger Kopland, gebundeld in Het orgeltje van Yesterday (1968).
heid worden er inzichten en gevoelens in uitgedrukt die verre van romantisch zijn:
Zoals de pagina's van een krant
in het gras langzaam om
slaan in de wind, en het is de wind
niet, die dit doet,
zoals wanneer een deken in de avond,
buiten, ligt alsof hij ligt
te slapen, en het is de deken
niet, zo
niets is het, niets dan de verdrietige
beweging van een hand, de weerloze
houding van een lichaam,
en er is geen hand, er is
geen lichaam, terwijl ik toch
zo dichtbij ben.
Kopland is een veelgelezen dichter, zijn bundels worden herhaaldelijk herdrukt en spreken dus kennelijk erg aan. Dat zal wel verband houden met zijn neiging om in zo eenvoudig mogelijke bewoordingen ver gaande en diep peilende gemoedsstemmingen en inzichten vast te leggen. De persoonlijke toon is bovendien een technisch middel van formaat om een intieme verhouding met de lezer te bereiken. Een indruk van zijn werkwijze geeft Kopland in ‘Over het maken van een gedicht’ dat de bundel Al die mooie beloften (1978) besluit. Daarin staan waardevolle karakteriseringen van het eigen werk, zoals: ‘Mijn verslag suggereert dat alles wat ik opschrijf als gedicht heel persoonlijk is, heel speciaal met mijn eigen particuliere situatie verbonden, maar het resultaat van alle denkwerk wordt het tegenovergestelde: buiten-persoonlijk en algemeen.’ Ook op andere plaatsen heeft Kopland zich intensief uitgelaten over wat hij van poëzie verwacht. In het essay ‘Zoals het daar lag’ over de schilderijen van Jopie Huisman (geb. 1922) vindt hij: ‘Een gedicht of een schilderij roept een herinnering op aan iets dat je nooit hebt meegemaakt: blijven.’ En: ‘Pas als we afscheid kunnen nemen, kunnen we verder, nieuwe avonturen tegemoet. Anders niet. Oefeningen in afscheid nemen, dat zijn gedichten en schilderijen.’ | |
Overig werkHet orgeltje van Yesterday (1968), Alles op de fiets (1970), Het bolwerk van de beterweters (1970, onder de eigen naam R.H. van den Hoofdakker), Wie wat vindt heeft slecht gezocht (1972), Een lege plek om te blijven (1975), Een pil voor Doornroosje (1975), Al die mooie beloften (1978), Dit uitzicht (1982). |
|