't Is vol van schatten hier...
(1986)–Anton Korteweg, Murk Salverda– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 184]
| |
J. Bernlef, 1963. Foto: E. van Moerkerken.
‘Ik geloof dat daar de moeilijkheid zit: woorden zitten voor mij wél aan dingen vast,’ zei J. Bernlef (pseudoniem van H.J. Marsman) in ‘Literatuur in discussie’, een bekend geworden gesprek tussen vijf schrijvers dat in 1970 door het tijdschrift Raster werd georganiseerd. Hij voelde zich kennelijk een wat vreemde eend in de bijt naast de vier anderen, die vonden dat woorden nu juist iets heel anders uitdrukten dan de werkelijkheid. Dat Bernlef daar echter als enige outsider in het gezelschap van de ‘abstracte’ schrijvers Kouwenaar, Rein Bloem (geb. 1932), H.C. ten Berge en Jac. Firmin Vogelaar aanwezig was, typeert zijn ‘tussenin’-positie; hij behoorde (nog) niet helemaal tot de Rasterliteratuur maar had er wel enige affiniteit mee. Zijn literatuur richtte zich aanvankelijk juist op de realiteit. Als een van de oprichters van het neorealistische blad Barbarber toonde hij zich steeds nieuwsgierig naar het willekeurige en toevallige aanbod van de wereld om ons heen. Hij verzamelde gegevens, belangrijke en onbelangrijke dingen door elkaar, onder het motto ‘Poëzie is een vermoeden dat alles gebruikt’. Maar net als zijn geestverwant K. Schippers, werd hij zich er op den duur van bewust dat hij met het steeds weer vanuit een ongebruikelijke hoek bekijken van de dingen weliswaar eindeloos kon doorgaan maar dat het langzamerhand een slap trucje dreigde te worden. En zo begon zijn belangstelling zich van de onversneden realiteit te richten op de verhouding tussen realiteit en verbeelding. Is wat wij zien de werkelijkheid of is het denkbeeldig / of onbewust zoals / het geknip-
Gedicht door J. Bernlef, gebundeld in Bermtoerisme (1968).
5.5.1945: 10.9.1966 // fronzend kijk ik naar een roofje / op mijn hoofd - de radio staat aan / geslof en getrippel / gemompel achter muren // de smaak van mijn sigaret / vermengt zich met die van / een spekulaasje bij de buren / ruik ik postelein en plot- // seling, koekkruimels nog aan / mijn vingers, zijn er mensen / en klein ik op een stoel / aan tafel probeer het kleed / te raken met mijn tenen - / de radio staat aan - door / 't open raam vermengt / de geur van heesters zich / met 't eten en schreeuwt mijn oom / met opgerolde mouwen: wij zijn / bevrijd! // een blad dat door haar / nerven zakt zo zakte / ik eens door de lijnen / van het tapijt die ik // nu volg mijn hersen- / cellen in tot aan het / begin waar geur van / postelein de grijze tijd // | |
[pagina 185]
| |
eerste complexper van ogen? vraagt hij zich in het gedicht ‘Daad werkelijk’ uit 1970 af. Verder bouwend op die gedachte schreef hij een aantal romans zoals Paspoort in duplo (1966), De schaduw van een vlek (1967) en De dood van een regisseur (1968) waarin eigenlijk steeds wordt onderzocht hoe je door verbeelding een nieuwe werkelijkheid in het leven kunt roepen. Wat betreft de ‘gewone’ werkelijkheid zou je kunnen zeggen dat Bernlefs aanvankelijke nieuwsgierigheid naar de buitenkant van dingen veranderd is in aandacht voor het verdwijnen ervan. In de jaren zeventig spitste zijn werk zich steeds meer toe op het thema ‘vervluchtigen van de werkelijkheid’. Alles wat we meemaken verdwijnt waar we bij staan. Geen wonder dat juist de afgrondelijke stilte, het zwijgen en blanco worden van de wereld steeds meer op de voorgrond treedt. Dat is bijvoorbeeld het geval in de dichtbundel Winterwegen uit 1983, over de tijdelijkheid van winterlandschappen. Alles is
Een tijdelijke taal
zoals het blaffen van een hond
stemmen achter een bosrand
Taal die niet begrepen hoeft te worden
zoals een kinderkrabbel: teken van
iets dat achter de rug is.
| |
[pagina 186]
| |
Gedichten (1970). Omslag: J.J. Schoonhoven.
Arctische omstandigheden, met hun associaties van koude gevoelloosheid en witheid zijn bij uitstek geschikt om de wegraking van alles te symboliseren. In de ‘speurders’ roman Onder ijsbergen (1981) verricht een Deense rechter op Groenland onderzoek naar een moordgeval maar ten slotte verdwijnt hij spoorloos, net als zijn object. Het is een van Bernlefs toegankelijkste boeken en een demonstratie van het feit dat hij nog steeds ‘voortdurend kontakt met die buitenwereld wil houden, desnoods in de vorm van een kommentaar of door gebruik te maken van dingen uit de buitenwereld.’ Dat zijn opnieuw woorden van hem uit ‘Literatuur in discussie’. Om zijn huidige thematiek en stijl hoort hij inmiddels echter veel meer bij Raster dan vroeger. Van welkome gast werd hij dan ook redacteur van dat tijdschrift. | |
Keuze uit het overig werkKokkels (1960), Stenen spoelen (1960), Morene (1961), De overwinning (1962), Dit verheugd verval (1963), Onder de bomen (1963), Stukjes en beetjes (1965), Ben even weg (1965), De schoenen van de dirigent en twee andere teksten (1966), Een cheque voor de tandarts (1967, met K. Schippers), Bermtoerisme (1968), De verdwijning van Kim Miller (1969), Het testament van de Vliegende Hollander (1969), Charles Ives (1969, met Reinbert de Leeuw), Wie a zegt (1970), Hoe wit kijkt een eskimo (1970), Het verlof (1971), Rondom een gat (1971), Grensgeval (1972), De maker (1972), Sneeuw (1973), De stoel (1973), Hondedromen (1974), Brits (1974), Het komplot (1974), Meeuwen (1975), De man in het midden (1976), Zwijgende man (1976), Deuren (1977), Gedichten 1960-1970 (1977), Het ontplofte gedicht (1978), Anekdotes uit een zijstraat (1978), Stilleven (1979), Nachtrit (1979), De kunst van het verliezen (1980), De ruïnebouwer (1980), Perfektie met een gaatje (1981), Regen (1982), Alles teruggevonden, niets bewaard (1982), Zelfportret (1984, bloemlezing), Hersenschimmen (1984). |
|