't Is vol van schatten hier...
(1986)–Anton Korteweg, Murk Salverda– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 159]
| |
Maria Dermoût met haar echtgenoot te Pati (Java), 1906.
Maria Dermoût zei eens in 1957 of 1958 na in elf verschillende talen te zijn vertaald en na veel lofspraak in ontvangst te hebben genomen, er toch niet van overtuigd te zijn dat haar boeken door een volgende generatie gelezen zouden worden. Ze schreef, en dat realiseerde ze zich terdege, vanuit een andere verhouding tot de werkelijkheid dan vrijwel alle andere Nederlandse schrijvers van haar tijd, met andere woorden: ze paste niet in de Nederlandse litteraire traditie. Ze schreef niet alleen over een andere werkelijkheid, maar ook over een andere wereld. Haar wereld was diffuus, opgebouwd uit heden en verleden, uit werkelijkheid en overlevering, bevolkt met levenden en afgestorvenen, met werkelijke mensen en mythologische figuren. Mensen, dieren en dingen tegelijk, de ‘tienduizend dingen’. Tot die ‘andere dingen’ behoren ook de overleveringen. Zeker niet in de laatste plaats. Ook de mensen in haar boeken zijn anders, óók als ze Europeanen zijn; ze beleven de dingen anders. Ze zijn geen probleemfiguren en geen karakters, geen mensen die men in heldere omtrekken voor zich ziet, ze zijn meer gestalten die zich door het verhaal bewegen. En altijd is er iets tussen hen: liefde, vriendschap, haat (neen, eigenlijk geen haat), vervreemding, verdriet, afscheid, dood en er zijn voortdurend onderlinge relaties, zoals er ook voortdurend relaties bestaan met een mythologische wereld. Ze bepalen het menselijk leven en het menselijk lot. En altijd ook is er de natuur, bezield en bewoond door de mensen, de dieren en de dingen in een groot alles omvattend verband. Haar ‘filosofie’ is eigenlijk niet-westers. Ze stond hierdoor apart, haar aanknopingspunten lagen meer in de Indonesische wereld. Ze stamde, zowel van vaders- als van moederszijde uit families die al En ook de dood vreesde Riek. | |
[pagina 160]
| |
Roman (1951). Omslag: Jan van Keulen.
Notitieboekje van Maria Dermoût.
enige geslachten in Indonesië hadden gewoond. De meesten waren er ook geboren: haar ouders, zijzelf, haar kinderen en kleinkinderen. Haar moeder stierf toen ze nog een baby was. Ze werd naar Holland gestuurd, een paar keer teruggehaald en weer weggestuurd. Van haar zesde tot haar elfde jaar woonde ze met haar ouders, haar vader en stiefmoeder, op Midden-Java, op de suikerfabriek Redjosari met het uitzicht op de Goenoeng Lawoe die uit de vlakte oprees. Ze stond in die jaren nogal apart van haar ouders, zoals we dat in haar eerste boek Nog pas gisteren (1951) kunnen lezen. Ze werd verzorgd en opgevoed door de bedienden; door baboe Oerip en de huisjongen Mangoen en door de andere bedienden en zij speelde met de kinderen van de bedienden, met andere woorden: ze leefde in hún wereld die een geheel andere was dan die van de Europeanen. Haar vader zag het met lede ogen aan. ‘Dat gelanterfanter en gehang met de bedienden moet maar uit zijn, begrepen?’ Hij zond haar weer naar Holland en deed haar bij een strenge familie in de kost. Op haar zeventiende werd ze wéér teruggeroepen. Ze trouwde spoedig, een jaar later. Met haar man en kinderen woonde ze ‘hier en daar’, op Java en buiten Java. De langste tijd op Ambon, in de Molukken, ‘de eilanden waar ik zoveel van gehouden heb’. Het meesterwerk dat ze schreef De tienduizend dingen (1955) speelt geheel in de Molukken. Met haar zangerige manier van praten, met dat onvergetelijke Indische timbre, in heel haar optreden, in haar gebaren, vooral van de handen, maar ook door haar licht-getinte huidskleur, maakte Maria Dermoût de indruk een Indische (geen Indonesische!) te zijn, een Indische dame. Ze had iets beschaafds en verfijnds over zich, ze was, zoals het in het Indonesisch heet, ‘aloes’ en ‘adil’. | |
Overig werkSpel van Tifagong's (1954), De juwelen haarkam (1956), De kist en enige verhalen (1958), De sirenen (1963), Donker van uiterlijk (1964), Zo luidt het verhaal (1964, bloemlezing), Verzameld werk (1970). |
|