't Is vol van schatten hier...
(1986)–Anton Korteweg, Murk Salverda– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 161]
| |
Rob Nieuwenhuys, 1979. Foto: Ronald Sweering
‘Cultureel ben ik Europeaan en leef ik in een Europese cultuur [...], maar emotioneel liggen vele stukken van mijn persoon in Indonesië’, schrijft Rob Nieuwenhuys in 1972 na terugkeer van een bezoek aan zijn land van herkomst. Al in 1959 bracht hij dit gevoel van innerlijke verdeeldheid tot uitdrukking in de titel Tussen twee vaderlanden die hij meegaf aan een bundel essays. Het is niet zonder betekenis dat die bundel begint met opstellen - de vroegste die hij schreef - over ‘tempo doeloe’ (de tijd tussen 1870 en 1900) en het werk van Maurits (pseudoniem van P.A. Daum, 1850-1898), over de periode met andere woorden waarin zijn moeder opgroeide. N.a.v. zijn fotoboek Tempo doeloe (1961) dat datzelfde Indië in beeld brengt, merkt Nieuwenhuys op: ‘Het had eigenlijk aan mijn moeder opgedragen moeten worden, want ik heb haar voortdurend in het boek gezien, als jong meisje of jonge vrouw - het was háár wereld.’ Om reden van het ‘persoonlijk’ accent liet Nieuwenhuys zijn fotoboek verschijnen onder het pseudoniem E. Breton de Nijs, dezelfde nom de plume die hij gebruikte voor zijn autobiografische roman Vergeelde portretten uit een Indisch familiealbum (1954). Met genegenheid en weemoed, zij het niet geheel zonder kritiek beschrijft hij in deze kroniek het milieu van zijn Indische familie die de sfeer van zijn eigen jeugd bepaalde. De ingehouden toon waarop deze geschiedenis over ‘Tante Sophie’ wordt verteld, kenmerkt evenzeer Een beetje oorlog (1979) dat het sobere relaas bevat van de ervaringen van de schrijver in de periode van vlak voor de Japanse inval in Indië tot aan het weerzien van zijn gezin na het verlaten van het gevangenkamp. Typerend voor Nieuwenhuys' verhouding tot zijn geboorteland en voor zijn pro-Indonesisch standpunt was zijn redacteurschap van het in 1947 opgerichte en zich op Indonesië concentrerende literair-culturele tijdschrift Oriëntatie. Naast bijdragen van auteurs van Indische belletrie verschenen daarin vertalingen van zowel Indonesische volkspoëzie als van werk van jonge Indonesische schrijvers, zoals Chairil Anwar (1922-1949) en Pramudya Ananta Tur (geb. 1925). Hoewel hij zich vanaf 1952, toen hij zich definitief in Nederland had
Rob Nieuwenhuys aan de redactie van Groot Nederland.
| |
[pagina 162]
| |
Bladzijde uit het handschrift van Vergeelde portretten uit een Indisch familiealbum (1954) door E. Breton de Nijs, pseudoniem van Rob Nieuwenhuys.
En toen ik de eerste keer kwam - ze woonden / op een etage in de Columbusstraat - was zij / het vooral die praatte. We zaten in een / kamer met Japanse vazen, met Rozenburgse / borden en een groot schilderij, in een gepolitoer- / de donkere lijst. Een herinnering aan / ‘ons-Indië’ natuurlijk. De onvermijdelijke paarse / vulkaan en gele sawahs en daarin / enkele ‘kleurvlekken’ die tegelijk mensjes waren, / kortom een schilderij / van een soort / die ik me zo goed herinnerde / uit de kerstnrs van de Indische geillustreerde / bladen, of z[o'n] blad D'Oriënt heette, /gevestigd, van tijd tot tijd bezighield met de Nederlandse letteren in engere zin (getuige bijvoorbeeld zijn boek over François Haverschmidt, De dominee en zijn worgengel, 1964) werd de koloniale belletrie zijn vakgebied bij uitstek. Zijn grote belangstelling voor ‘perifere’ figuren op dit terrein, zijn gevoel bovendien voor een bepaalde stijl, waarin de suggestie en het understatement belangrijke elementen vormen, leidden tot de ontdekking van en studies over onder anderen de taalgeleerde Van der Tuuk (1824-1894) als briefschrijver en de zich te midden van Java's ‘onuitputtelijke natuur’ uitende onderzoeker Junghuhn (1809-1864). Nieuwenhuys' talrijke publikaties over de koloniale belletrie (waaronder een aantal bloemlezingen) vonden in 1972 hun bekroning in het standaardwerk op dit gebied, de Oost-Indische Spiegel. Meer dan een literaire inventarisatie bevat dit vanuit een grote persoonlijke betrokkenheid ontstane boek een voortreffelijk beeld van de samenleving van het vroegere Nederlands-Indië. Het kreeg zijn pendant in de in het begin van de jaren tachtig verschenen - en ditmaal wèl aan zijn moeder opgedragen - fotoboeken Baren en oudgasten (1981) en Komen en blijven (1982).
Algemeen cultureel tijdschrift voor Indonesië onder redactie van o.a. Rob Nieuwenhuys, die dit nummer gewijd aan de journalist en schrijver Willem Walraven (1887-1943) samenstelde.
| |
Overig werkF. de Haan. Uit de nadagen van de ‘Loffelijke Compagnie’ (1984). Voorts diverse tekstuitgaven van het werk van W. Walraven, H.N. van der Tuuk, François Haverschmidt, J.C. van Schagen, Constantijn Huygens en bloemlezingen uit de Indisch-Nederlandse letterkunde. |
|