't Is vol van schatten hier...
(1986)–Anton Korteweg, Murk Salverda– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 153]
| |
A. Alberts. Foto: Philip Mechanicus.
Het oeuvre van de prozaschrijver A. Alberts kenmerkt zich door zelfbeperking en terughoudendheid naar vorm en inhoud. In 1939 als indoloog naar Nederlands-Indië vertrokken, waar hij adjunctcontroleur op Madoera werd, en tijdens de Tweede Wereldoorlog op Java werd geïnterneerd, deed hij daar in het contact met de inlanders de stof op voor zijn verhalenbundel De eilanden (1952). De naamloosheid van deze eilanden is niet zonder betekenis en ook in later werk slaagt Alberts er juist door weglating van specifieke eigenschappen in om tussen de lezer en de tekst een sfeer van vervreemding te wekken. Maar tegelijkertijd verhoogt hij daarmee de mogelijkheid die zijn verhalen en romans hebben om meer aandachtige lezers te boeien dan nu juist degenen die Indonesië of, zoals in De honden jagen niet meer (1979), het scheepvaartbedrijf kennen. Dit zijn slechts voorbeelden van de algemene lijn die Alberts volgt. Uitzondelijk mooi is de autobiografische roman De bomen uit 1953, een ontwikkelingsroman die gedragen wordt door intimiteit tussen de leden van een gezin - net als later in De honden jagen niet meer het geval zal zijn. Na De bomen verschenen de memoires Namen noemen (1962) en De Franse slag (1963) - geestig geschreven herinneringen aan de ambtenarenjaren, maar het zou tot 1974 duren voor er weer een verhaal verscheen. Met De vergaderzaal (1974) drong de betekenis van Alberts door tot een wat groter publiek. In de hoofdfiguur van zijn novelle bundelt hij het verzet dat eenlingen voelen wanneer er van hen dingen worden verwacht - in dit geval zaken doen op grote voet - waarvoor zij zich niet geboren voelen. Zijn meest produktieve periode is in 1980 ingegaan met de kleine roman De honden jagen niet meer. Daarna volgden: Maar geel en glanzend blijft het goud (1981), Het zand voor de kust van Aveiro (1982) en De
Artikel uit NRC/Handelsblad van 6 juni 1980.
| |
[pagina 154]
| |
Werkblad voor het eerste hoofdstuk van Het zand voor de kust van Aveiro (1982) door A. Alberts.
Het faillissement // Op de 18e oktober van het jaar 1797 zeilde de Nossa / Senhora do Livramento nog voor de middag van de rede van de / Portugese haven Aveiro met bestemming Santos aan de kust / van Brazilië. De zee lag recht vooruit en de zee was vrij. / Een maand of twee tevoren had de al jaren krankzinnige koningin van Portugal, Maria Francisca, vrede laten / sluiten met de Republikeinen in Parijs en haar / koopvaarders zouden voortaan geen last meer hebben van / Franse kapers. // Geen schip te zien, zei de stuurman bij zichzelf. En even later her- / haalde hij zijn opmerking ten behoeve van een passagier. Hun enige / passagier, die juist van het kampanjedek naar beneden kwam / en blijkbaar, zonder iemand te willen aanspreken, / zijn kajuit onder dat dek ging opzoeken. Hij was in elk / geval bezig met het opentrekken van de deur, die wat klem / zat. Maar toen hij de stem van de stuurman hoorde, bleef hij / staan. // Geen schip te zien? zei hij de ander na. En / hij dacht aan de pas gesloten vrede met Frankrijk en aan het doel van zijn reis. / Hij dacht: Misschien zijn we toch nog te vroeg geweest. Hij draaide zich om naar / de stuurman en zei lachend:/ [doorgehaald] / Hij liep naar het achtervenster en trok in het voorbij- / gaan een van de rond de tafel staande stoelen mee. De stoel was on- / verwacht zwaar, maar hij sleepte haar over de vloer, schoof /Utrechtse herinneringen van A. Alberts (1983). Nooit vertelt hij, of het nu herinneringen zijn of op een historisch gegeven gebaseerde fictie, met stemverheffing. Steeds is de stijl sober, zijn de beschrijvingen beknopt gehouden en hebben de schaarse dialogen dezelfde eenvoud. Onder dat alles heerst de bedwongen emotionaliteit die dit proza zijn lading geeft. Wie naar Alberts historisch werk kijkt en het vergelijkt met zijn verhalen, ziet hoe deze twee genres elkaar bijzonder boeiend aanvullen. Zijn memoires Namen noemen roepen de wereld áchter De eilanden op. In De huzaren van Castricum (1973), De Hollanders komen ons vermoorden (1975) en andere historische werken domineren afstandelijkheid en flegma heel sterk, maar feiten worden exact gegeven. | |
[pagina 155]
| |
A. Alberts (midden) in Nederlands-Indië, waar hij vanaf 1939 koloniaal ambtenaar was.
| |
Overig werkBaud en Thorbecke (1939, diss.), Wilhelmina, Koningin der Nederlanden (1963), Koning Willem III (1964), Koning Willem II (1964), Johan Rudolf Thorbecke (1965), In de tijd gezet (1966), Nederland tussen verleden en toekomst (1966, met Cas Oorthuys), Laten we vrede sluiten (1967), Het einde van een verhouding; Indonesië en Nederland tussen 1945 en 1963 (1968), Een eeuw in beweging (1968, met H. Barvelink), Leven op de rand; uit de geschiedenis van Apeldoorn (1973), Haast hebben in september (1975), Een koning die van geen nee wil horen; de Europese ambities van Lodewijk XIV (1976), Per mailboot naar de Oost (1979). |
|