't Is vol van schatten hier...
(1986)–Anton Korteweg, Murk Salverda– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 151]
| |
Hanny Michaelis, 1953.
Hanny Michaelis debuteerde in 1945 in het tijdschrift Proloog en haar eerste bundel, Klein voorspel, kwam in 1949 uit. Ze was nog jong, maar had de verschrikkingen van de oorlog achter de rug. Ze was een kind van Joodse ouders die waren omgebracht. Zelf had ze ondergedoken gezeten en de hulpeloosheid van dat bestaan herinnert ze zich in de bundel De rots van Gibraltar (1969): ze was een wezen / zonder naam, zonder betekenis / dat ieder ogenblik van de aarde kan worden weggegrist. In deze ervaringen zal de bron zitten van verdriet en desillusie, gevoelens die zo sterk naar voren komen in haar verzen. Dat wil niet zeggen dat een dof berusten haar poëzie beheerst. Ze wil de deur naar het geluk wel steeds weer openzetten, maar ze weet ook dat ze geen illusies moet hebben. Wegdraven naar een nieuw Utopia (1971) is daarom een karakteristieke titel. Het zijn de slotwoorden van een gedicht waarin ze ook het gras dat zich / opricht na de regen, het vuur / onder de sintels noemt als tekenen van hoop en herstel in de natuur; zoals ze ook in sommige gedichten iets van volmaaktheid laat zien in beelden van een kat. Maar de mens draaft telkens weer naar zijn Utopia, een land dat niet bestaat. In dezelfde bundel zegt ze ook: Vier en twintig
Hanny Michaelis aan N.A. Donkersloot.
Amsterdam, 8/8/48 // Geachte Heer Donkersloot, / Hierbij enige gegevens voor mijn / naturalisatie-verklaring, die U zo / vriendelijk bent te willen geven. / Zoals ik door de telefoon al zei, moet / er vooral niet in worden genoemd / dat ik politiek betrouwbaar ben. / Ik ben 19-12-22 in Amsterdam / geboren uit een Hollandse moeder, / heb in Holland mijn opleiding / gehad (Lagere School en Vossius- / gymnasium, einddiploma in 1941) / en ben nooit in Duitsland geweest. / Ik voel me i.v.m. bovenstaande / volkomen Hollands, mijn moedertaal / is Nederlands, mijn denkwijze eveneens. / Ik ben altijd tegenstandster van / het Nationaal-Socialisme geweest en / heb mij van elke medewerking met / de bezetter onthouden. Als Jodin / ben ik gedurende de laatste drie oor- / | |
[pagina 152]
| |
Hanny Michaelis, 1967.
uur ononderbroken / gelukkig te zijn geweest / is meer dan waar iemand / in deze wereld recht op heeft. Zo'n instelling leidt tot grote kwetsbaarheid, vooral als het de liefde betreft. Er staan veel liefdesgedichten in de bundels van Michaelis, en steeds gaat het daarin over bedreiging en vergankelijkheid van het geluk. Hoe zwaar de liefde voor haar weegt, blijkt uit het beeld aan het slot van haar tweede bundel, Water uit de rots (1957): Zie, levend water / heb je mij gemaakt. Maar in Tegen de wind in, haar volgende bundel (1962), staat dat de geliefde die ze in de diepte van haar stroomgebied kan ontmoeten, slechts dood kan zijn. Ook haar bundel Onvoorzien (1966) wordt door het echec van de liefde beheerst. Daarna krijgt in De rots van Gibraltar een meer nuchtere, relativerende toon in haar poëzie de overhand. Die was in eerdere bundels niet afwezig, maar in Water uit de rots kan men toch ook beelden vinden als: Er groeit in mij een boom van grijs verdriet, / bloeiend met parelmoeren bloesems. Dat sier-element in woordkeus of beeldspraak verdwijnt naarmate haar poëzie zich verder ontwikkelt, al wisselt ze een zakelijke, naar het informatieve neigende stijl ook later wel af met een nadrukkelijk metafoorgebruik. Zelfspot met eigen romantische illusies opent De rots van Gibraltar: ze wil vasthouden aan haar eigen beeld van de maan, alle wetenschappelijke ontdekkingen ten spijt. Die krijgen ook elders in de bundel een veeg uit de pan, omdat wel alles ontdekt, maar niets geopenbaard wordt. Haar wereldbeeld wordt door scepsis beheerst, omdat ze wel de verschrikkingen van het geweld kan afwijzen, maar weet dat ze daar zelf bij betrokken is. Het doden van een mug herinnert aan Vietnam. In al haar gedichten laat Hanny Michaelis blijken dat ze de emoties wil beheersen en ze doet dat in een zorgvuldige, geconcentreerde poëzie. Woorden zijn onmisbaar, zegt ze in De rots van Gibraltar, maar ze noemt ze ook een dubieuze lekkernij. in een gedicht dat een bescheiden poëtisch credo is en dat besluit met een voorkeur voor kleinspraak, als spraak maken dan toch zo nodig moet. Met de jaren
moet er veel worden weggegooid.
De gedachte bij voorbeeld
dat geluk mild is en duurzaam
iets als een zuidelijk klimaat
in plaats van een blikseminslag
die levenslang gekoesterde
littekens achterlaat.
Gedicht door Hanny Michaelis, gebundeld in Onvoorzien (1966).
|
|