't Is vol van schatten hier...
(1986)–Anton Korteweg, Murk Salverda– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 147]
| |
Ellen Warmond. Foto: Hans Roest.
In de bundel Vragen stellen aan de stilte (1984) noemt Ellen Warmond een van de gedichten ‘Taakomschrijving’. Zij zegt daar, dat men iets zou moeten maken wat niets aantoont, iets als glas / waar niets doorheen schijnt. Dit is een van de vele plaatsen in haar latere werk die weerspiegelen, dat ze zoekt naar verstilling, evenwicht, het opheffen van doelbewust streven. Deze levensinstelling, die oosters aandoet, tekent zich echter in de vroegere bundels al af. In Weerszij van een wereld (1957) staat: je ogen waren wit van zwijgen / je lippen kusten elkaar. Maar hier gaat het over de ander, die in zichzelf besloten en onbereikbaar is. In Proeftuin (1953), de debuutbundel van Ellen Warmond, valt op dat steeds metaforen worden gekozen uit de wereld van communicatiemiddelen: brief, telefoon, zendstation. Hier spreekt een wanhoop uit om verbroken communicatie, maar ook angst om tekort en vervreemding nemen in dit vroege werk een opvallende plaats in, verbonden met de verschrikking van een concreet ervaren tijd, de dreiging van het niets. Dit maakte Warmond tot een van de schrijvers die stem gaven aan een existentialistisch levensgevoel. Men kan de ontwikkeling in de poëzie van Ellen Warmond opvatten als een poging door middel van scepsis de sterke emoties als angst en wanhoop te neutraliseren. Dat geeft onvermijdelijk aan haar werk een wat beschouwelijk karakter en meer dan eens verwerkt zij filosofische begrippen of verwijst zij daarnaar. Daarmee is allerminst bedoeld dat in haar poëzie de abstractie een grote rol zou spelen. Haar mooiste liefdesgedichten staan in Warmte, een woonplaats
Gedicht door Ellen Warmond, gebundeld in Weerszij van een wereld (1957).
| |
[pagina 148]
| |
(1961) maar daarin zegt zij dat die woonplaats tussen liefde en het besef daarvan wordt gebouwd, niet in de liefde. Wat we nastreven is net niet haalbaar, zoals in ‘De nadagen van Prometheus’ de held op 2 passen afstand van het gelijk moet sterven. Er is in ons bestaan een inoperabel tekort (Proeftuin). Warmonds visie op de mens kan daarom niets anders dan een sceptisch humanisme zijn, dat ze zelf een humanisme voor kleinbehuisden noemde (Geen bloemen / Geen bezoek, 1968). Ook uit die woorden blijkt de ironie die overal in haar werk te proeven is en die geen relativerend spel is maar een levensvoorwaarde. Gaandeweg werd in Warmonds poëzie de behoefte aan inkeer sterker. Titels als Uitzicht op inzicht (1974) en Implosie (1976) spreken in dit opzicht boekdelen. Die inkeer is het streven naar niets meer willen, naar evenwicht, naar het stellen van vragen aan de stilte waarvan geen antwoord te verwachten valt. Het sluiten van de spiegel noemde ze dit in Gesloten spiegels (1979). Maar dit oosterse kan de westerse realiteit niet wegnemen: door iedere gedachte aan niets / rijdt met knersende remmen een tram schrijft ze vol zelfspot in Uitzicht op inzicht; ironie die een emotie als wanhoop maar nauwelijks maskeert. Een streven naar versobering en evenwicht is ook in de vorm van Warmonds gedichten zichtbaar. Haar toch al korte gedichten zijn steeds meer concentratie en helderheid gaan vertonen en na een aanvankelijke overdaad aan metaforen heeft zich een trefzeker, sober beeldgebruik ontwikkeld. Tegenspeler tijd noemde ze haar keuzebundel uit 1979. Door het niets niet meer als verschrikkelijke leegte te ervaren, lijkt Warmond in dit spel naar remise te streven. Over meer maakt ze zich geen illusies. Bijna om niets
Al mijn woorden heb ik al opgedeeld
tussen jij en jou en jouw
meer kan ik niet doen
ik leg mijn handen op
het hakblok van je argwaan
ik roep de vogels aan
om bijval
de wind houdt zich afzijdig
maar goedmoedige wolken zeggen
dat het verdriet voorbij is.
Gedicht door Ellen Warmond, gebundeld in Naar men zegt (1955).
Ellen Warmond en Gerrit Borgers. Foto: Edith Visser.
| |
Overig werkNaar men zegt (1955), Eeuwig duurt het langst (1961), Paspoort voor niemandsland (1961), Het struisvogelreservaat (1963), De huid als raakvlak (1964), Testbeeld voor koud klimaat (1966), Van kwaad tot erger (1968), Mens: een inventaris (1969), De groeten aan andersdenkenden (1970), Voorkeur willekeur (1972), Saluutschot met knaldemper (1972), Beestenboel (1973), Ordening (1981). |
|