't Is vol van schatten hier...
(1986)–Anton Korteweg, Murk Salverda– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 139]
| |
Paul Rodenko, Den Haag, 1955. Foto: Nico Naeff.
‘Kunst ontstaat daar waar wetten worden overtreden, het staatsbestel ondermijnd, zeden gekwetst, denkgewoonten aangerand en de gecodificeerde taal ontwricht en vernietigd worden. De destructiedrang is mijn Beatrice, heeft Mallarmé eens gezegd; en aangezien Mallarmé tegelijk dichter is, scheppende kunstenaar, onderschrijft hij in feite de bekende uitspraak van de anarchist Bakoenin: “Vernietiging is schepping”. Hiermee geeft deze de meest bondige formule voor de dubbelzinnigheid van het anarchisme èn de moderne kunst, de moderne poëzie.’ Dat schreef Paul Rodenko in een van zijn vele boeiende en erudiete essays, die verzameld zijn in De sprong van Münchhausen (1959) en Op het twijgje der indigestie (1976). De opvatting van kunst als vruchtbare revolutionaire kracht vormt de basis van zijn eigen poëzie en van zijn belangstelling voor de experimentele poëzie der Vijftigers, voor het werk van Gerrit Achterberg en van de Franse poètes maudits. Zijn bekendheid met het internationale modernisme stelde hem in staat de nationale vernieuwing van de poëzie, die op naam staat van de Vijftigers, in een breder kader te plaatsen. Zijn aandacht voor de autonome functie van het beeld en de klank maakte het hem mogelijk een bloemlezing samen te stellen, Nieuwe griffels schone leien (1954), die de poëzie der avant-garde in een nationaal literair-historisch perspectief plaatst dat (destijds voor velen zeer onverwacht) begint bij dichters als Leopold, Gorter en Gezelle. Dit verrassend perspectief heeft heel wat bijgedragen aan de acceptatie van de experimentele poëzie.
Paul Rodenko aan Gerrit Borgers.
Den Haag, 17 maart 1948 // Beste Gerrit, / Molitor had mij inderdaad geschreven / dat hij aan Criterium ook een stuk over Oljesja / had gestuurd, maar volgens hem volkomen anders. / Dat blijkt dus niet zo te zijn. Jammer, maar / dan kunnen we het vanzelfsprekend niet / opnemen. // Sjoerd Leiker, met wie ik correspondeerde / over een bespreking met de poolse gezant (daarover / op de red. verg. meer), schreef mij ‘vertrouwelijk’ dat / Greshoff hem voor de N[ieuwe] St[em] èn Podium het adres had / gegeven van Dr. R. Flaes, nederlands gezant te Warschau, / die onder het ps. F.C. Terborgh schrijft. Ik had van deze / juist ‘Het gezicht van Peñafiel’ gelezen, dat werkelijk / een uitstekend stuk proza is en heb Leiker gevraagd, / uit naam van de N. St. en Podium gezamenlijk te / schrijven. We zien dan wel, hoe we de ev. copy verdelen: / waarom zouden we niet eens met een blad eenvoudig / samen kunnen werken, nietwaar? Leiker schreef mij / dit ‘vertrouwelijk’, omdat Greshoff verzocht had, het feit / | |
[pagina 140]
| |
Gedicht door Paul Rodenko, gebundeld in Stilte, woedende trompet (1959).
Robot Poëzie // Poëzie, wrede machine / Stem zonder stem, boom / Zonder schaduw: gigantische / Tor, schorpioen poëzie / Gepantserde robot van taal - // Leer ons met schavende woorden / Het woekrend vlees van de botten schillen / Leer ons met nijpende woorden / De vingers van 't blatend gevoel afknellen / Leer ons met strakke suizende woorden / De stemmige zielsbarrière doorbreken: // Leer ons te leven in 't doodlijk luchtledig / De reine gezichtloze pijn, het vers // Paul Rodenko Dat de paradoxale uitspraak, destructie is creatie, ook het fundament is van zijn eigen poëzie, blijkt al uit de titel van zijn verzamelbundel Orensnijder tulpensnijder (1975). De titel is ontleend aan het gedicht ‘Het beeld’. Zoals de houtsnijder, een vermomming van de dichter, moet snijden en kerven om een prachtig beeldje te maken, zo moet de dichter de pen als een kil lancet ter hand nemen. In zijn debuutbundel Gedichten (1951) schrijft hij geheel in overeenstemming hiermee:
Ik heb u geschonden om u te helen.
Ik sloeg u wonden om mijn brood met u
te delen.
Om u te dichten
sloeg ik u lek.
Ik
uw dichter.
Rodenko is in zijn beeldspraak buitengewoon trefzeker, wat wellicht voortkomt uit zijn bedachtzame werkwijze. Hij is er op uit om als volwassene de kinderlijke spontaniteit weer te leren, hetgeen een tweede paradoxale basis geeft aan zijn poëtische arbeid. De spontaniteit die door geduldige oefening te leren valt, levert in zijn poëzie weinig irrationele beelden op, maar beelden die vaak van huiveringwekkende concreetheid zijn. Het is ook hierom dat veel van zijn gedichten alreeds klassiek zijn. | |
Overig werkOver Hans Lodeizen (1954), Tussen de regels; wandelen en spoorzoeken in de moderne poëzie (1956), Met twee maten; de kern van vijftig jaar poëzie (1956), Stilte, woedende trompet (1959), Helse vertelsels (1960-1963, 3 dln.), Harten twee harten drie. - Jack in Levenland (1963), De opblaasvrouwtjes en andere stoute stories van nu en straks (1970), De tarot (1978). |
|